Вы находитесь на странице: 1из 286

JELLEMA 3

DRAAGSTRUCTUUR
06950424_voorwerk.indd 1 22-11-2005 10:08:33
II
omslagontwerp Marjan Gerritse, Amsterdam
vormgeving binnenwerk Peter van Dongen, Amsterdam
opmaak Van de Garde, Zaltbommel
tekenwerk Advies en Tekenbureau voor Bouwtechniek ing F. Oomen, Almere-Stad
Veltman Bouwkundig Ontwerp- en Tekenburo, Delft
De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen.
Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de
uitgever wenden.
ThiemeMeulenhoff ontwikkelt leermiddelen voor: Primair Onderwijs, Algemeen Voortgezet Onder-
wijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Beroepsonderwijs.
Voor meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen:
www.thiememeulenhoff.nl
ISBN 90 06 95042 4
Tweede druk, tweede oplage
ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2004
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een
geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij
elektronisch, mechanisch, door fotokopien, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopien uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet
1912 j
o
het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985,
Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen
te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van
gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16
Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
06950424_voorwerk.indd 2 22-11-2005 10:08:33
III
Bouwtechniek
Draagstructuur
3
06950424_voorwerk.indd 3 22-11-2005 10:08:34
IV
De serie Jellema Hogere Bouwkunde bestaat naast
het inleidende deel uit drie reeksen boeken:
bouwtechniek, bouwmethoden en bouwproces.
Tezamen vormt de inhoud de onontbeerlijke
basiskennis voor het hoger beroepsonderwijs en
wetenschappelijk onderwijs.
Ook deze vernieuwde uitgave is ontstaan vanuit
de noodzakelijke interactie tussen het onderwijs
enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds. Beide
sectoren leveren auteurs, maar zijn ook bereid
tot het leveren van commentaar en kritiek in een
voortdurende discussie tussen redactie, auteurs
en het onderwijs.
De redactie:
ir. K. Hofkes
Docent Bouwkunde, Hogeschool
INHOLLAND, Haarlem en Alkmaar
ing. N. Zimmermann
Architect, Amsterdam
ir. A. van Tol
Architect, Zwolle
ir. M. Bonebakker
Adviseur Bouwmanagement, Geesteren
H.A.J. Flapper
Bouwinnovator, Amsterdam
ir. H. Brinksma
Docent Bouwkunde, Hogeschool van
Utrecht, Utrecht
Auteurs deel 3:
Ir. T.G.M. Spierings
Docent en opleidingscordinator bouwkunde,
Hogeschool Arnhem en Nijmegen
Architect, Uden
Ir. R.Ph. van Amerongen
Course director, Piet Zwart Institute,
Willem de Kooning Academy
Architect, Rotterdam
Ir. H. Millekamp Msc in Architecture
Bouwmanager, ASWA
Architecten bv, Rotterdam
06950424_voorwerk.indd 4 22-11-2005 10:08:34
V
J
E
L
L
E
M
A



H
O
G
E
R
E



B
O
U
W
K
U
N
D
E
J
E
L
L
E
M
A



H
O
G
E
R
E



B
O
U
W
K
U
N
D
E
J
E
L
L
E
M
A



H
O
G
E
R
E



B
O
U
W
K
U
N
D
E
J
E
L
L
E
M
A



H
O
G
E
R
E



B
O
U
W
K
U
N
D
E
1
Inleiding
Bouwnijverheid
www.jellema-online.nl
www.jellema-online.nl
7
Bouwmethoden
Bouwmethodiek 10
Bouwproces
Ontwerpen 2
Bouwtechniek
Onderbouw
Serieoverzicht
11
Bouwproces
Contracteren 8
Bouwmethoden
Woningbouw 3
Bouwtechniek
Draagstructuur
12
Bouwproces
Uitvoeren
A techniek
9
Bouwmethoden
Utiliteitsbouw 4
Bouwtechniek
Omhulling
A prestatie-eisen /
daken
12
Bouwproces
Uitvoeren
B organisatie
4
Bouwtechniek
Omhulling
B gevels
13
Bouwproces
Beheren 4
Bouwtechniek
Omhulling
C gevelopeningen
5
Bouwtechniek
Afbouw
6
Bouwtechniek
Installaties
A elektrotechnisch
en sanitair
6
Bouwtechniek
Installaties
B werktuigbouwkundig
en gas
6
Bouwtechniek
Installaties
C liften en roltrappen
06950424_voorwerk.indd 5 22-11-2005 10:08:45
VI
Woord vooraf
Binnen de reeks Bouwtechniek worden de ver-
schillende onderdelen besproken die in onze
gebouwen kunnen worden onderscheiden. Het
deel Draagstructuur beslaat hiervan de construc-
tieve onderdelen.
In dit boek worden alle voorkomende, verticale
en horizontale dragende elementen (wanden of
kolommen en vloeren) en de verbinding tussen
vloeren door middel van trappen en hellingen
beschreven.
Ten aanzien van de verticale en horizontale dra-
gende elementen volgt eerst een kort overzicht
over de verschillende combinaties tussen de ver-
schijningsvormen en materialen in hoofdstuk 1
Typologien.
Een keuze voor een van deze combinaties komt
mede voort uit de functies die de draagstructuur
naast die van het dragen zelf dient te vervul-
len. Deze functies staan samen met de daaruit
voortvloeiende eisen beschreven in hoofdstuk 2
Functies en eisen.
Als de verschijningsvorm in functionele zin is
bepaald, zal een keuze voor de materialisatie
moeten worden gemaakt. Alle constructieve on-
derdelen zelf zijn daartoe apart en gedetailleerd
beschreven in de hoofdstukken 3 tot en met 6:
Steen, Beton, Hout en Staal.
Zoals reeds is aangegeven, heeft de behandeling
van de overbrugging van de niveauverschillen
een aparte plaats gekregen in hoofdstuk 7 Trap-
pen. Ook hier is een opsplitsing naar materiaal
gehanteerd.
Het boek besluit met een register waarin alle rele-
vante gebruikte termen zijn opgenomen.
Door deze opbouw kan het boek zowel een basis
voor een afgewogen keuze voor verschijnings-
vorm en materialisatie zijn, als een naslagwerk bij
de uitwerking van een reeds bepaalde keuze.
De auteurs
mei 2004
06950424_voorwerk.indd 6 22-11-2005 10:08:46
VII
Inhoud
1 Typologien 1
Inleiding 2
1.1 Dragen versus scheiden: continum aan
mogelijkheden 2
1.2 Massieve structuren 3
1.2.1 Traditioneel metselwerk met houten
balklagen/vloeren 4
1.2.2 Lijmwerk in kalkzandsteen en cellenbeton
met (cellen)betonnen vloeren 5
1.3 Schijvenstructuren 6
1.3.1 Gietbouw 6
1.3.2 Prefab-betonnen vloerdragende gevels 7
1.4 Kolommenstructuren 8
1.4.1 Houten kolomskelet 9
1.4.2 Betonnen kolomskelet 10
1.4.3 Stalen kolomskelet 11
1.5 Moderne massieve structuren 11
1.5.1 Houtelementenbouw 11
1.5.2 Betonelementenbouw 12
1.6 Relatie bouwmethoden 13
2 Functies en eisen 17
Inleiding 18
2.1 Dragende functie 18
2.1.1 Constructieve eisen Bouwbesluit 18
2.1.2 Belastingen 19
2.1.3 Sterkte en stijfheid 21
2.1.4 Bezwijken gebouw, stabiliteit 22
2.2 Scheidende functie 22
2.2.1 Eisen Bouwbesluit 23
2.2.2 Ruimtescheidende functie 23
2.2.3 Geluidsisolerende eisen 24
2.2.4 Brandwerendheidseisen 27
2.2.5 Warmte-isolerende eisen 28
2.2.6 Vochtwerende eisen 30
2.3 Overzicht eigenschappen constructie-
materialen 32
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 32
3 Dragende elementen in steen 33
Inleiding 34
3.1 Steen 34
3.1.1 Materiaaleigenschappen 34
3.1.2 Elementen en materialen 35
3.1.3 Baksteen 36
3.1.4 Betonsteen 38
3.1.5 Kalkzandsteen 39
3.1.6 Cellenbeton 40
3.1.7 Normen 41
3.2 Voegen 41
3.2.1 Voegfuncties 41
3.2.2 Voegvullingen 42
3.2.3 Metselmortels 42
3.2.4 Voegmortels 43
3.2.5 Speciebereiding 44
3.2.6 Lijmmortels 44
3.2.7 Scheurvorming in metselwerk 44
3.2.8 Dilatatievoegen 46
3.3 Wanden in steen, algemeen 47
3.3.1 Opbouw, muurtypen 47
3.3.2 Metselverbanden 49
3.3.3 Muurdoorbrekingen 51
3.3.4 Lateien 52
3.3.5 Opleggingen 55
3.4 Wanden in baksteen 57
3.4.1 Baksteenformaten 57
3.4.2 Baksteenmortels 58
3.4.3 Maatvoering baksteenmetselwerk 58
3.4.4 Detaillering baksteen 60
3.4.5 Vuistregels baksteen wand-constructies 61
3.5 Wanden in betonsteen 62
3.5.1 Betonsteenformaten 62
3.5.2 Betonsteenmortels 64
3.5.3 Betonsteenverbanden en opbouw 65
3.5.4 Maatvoering betonsteen 66
3.5.5 Dilataties betonsteen 66
3.5.6 Detaillering betonsteen 66
3.5.7 Vuistregels betonsteenwanden 69
3.6 Wanden in kalkzandsteen 69
3.6.1 Kalkzandsteenformaten 69
3.6.2 Kalkzandsteenmortels 71
3.6.3 Kalkzandsteenmetselwerk, verbanden en
opbouw 71
3.6.4 Kalkzandsteenlijmwerk 73
3.6.5 Maatvoering kalkzandsteen 74
3.6.6 Dilataties kalkzandsteen 77
3.6.7 Detaillering kalkzandsteen 78
3.6.8 Vuistregels kalkzandsteenwanden 81
3.7 Wanden in cellenbeton 82
3.7.1 Formaten cellenbetonblokken 84
3.7.2 Cellenbetonmortels 84
3.7.3 Maatvoering cellenbeton 85
3.7.4 Dilataties cellenbeton 87
3.7.5 Detaillering cellenbeton 87
3.7.6 Vuistregels cellenbetonwanden 89
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 89
06950424_voorwerk.indd 7 22-11-2005 10:08:46
VIII
4 Dragende elementen in beton 93
Inleiding 94
4.1 Beton 94
4.1.1 Betonsoorten 94
4.1.2 Beton als constructiemateriaal 96
4.1.3 Ter plaatse gestort versus prefab-beton 97
4.1.4 Normen 99
4.2 Ter plaatse gestorte betonnen vloeren 99
4.2.1 Vloeren op zand 99
4.2.2 Vlakke plaatvloeren 100
4.2.3 Koker-, bollenplaat-, ribben- en cassette-
vloeren 101
4.2.4 Paddestoelvloeren 102
4.2.5 Balkenvloeren 103
4.2.6 Vuistregels ter plaatse gestorte betonnen
vloeren 104
4.3 Halfgeprefabriceerde betonvloeren 104
4.3.1 Breedplaatvloeren 104
4.3.2 Verzwaarde strokenvloeren 106
4.3.3 Vuistregels halfgeprefabriceerde vloe-
ren 107
4.4 Prefab-betonnen vloeren 107
4.4.1 Rib(cassette)vloeren 108
4.4.2 Combinatievloeren 109
4.4.3 Kanaalplaatvloeren 111
4.4.4 Massieve plaat- en leidingvloeren 112
4.4.5 T- en TT-plaatvloeren 113
4.4.6 Vuistregels prefab-betonnen vloeren 115
4.5 Prefab-betonnen galerij- en balkon-
platen 115
4.5.1 Galerij- en balkonplaten 116
4.5.2 Opleggingen galerij- en balkonplaten 117
4.6 Betonnen wanden 119
4.6.1 Typologie en toepassingsgebieden 119
4.6.2 Ter plaatse gestorte betonwanden 120
4.6.3 Halfgeprefabriceerde holle wanden 123
4.6.4 Geprefabriceerde wanden in beton-
elementenbouw 124
4.6.5 Geprefabriceerde betonnen vloerdragende
gevels 125
4.6.6 Vuistregels dimensionering betonwan-
den 127
4.7 Betonnen kolommen en liggers 127
4.7.1 Betonkolommen 129
4.7.2 Betonnen liggers 129
4.7.3 Betonportalen 130
4.7.4 Verbindingen bij ter plaatse gestorte
kolomskeletten 131
4.7.5 Verbindingen bij prefab-kolomskelet-
ten 132
4.7.6 Vuistregels dimensionering betonkolom-
men en liggers 136
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 138
5 Dragende elementen in hout 139
Inleiding 140
5.1 Hout 140
5.1.1 Houtsoorten 140
5.1.2 Algemene materiaaleigenschappen 141
5.1.3 Hout als constructiemateriaal 143
5.1.4 Conserveringen 144
5.1.5 Normen 144
5.2 Houten balklagen 145
5.2.1 Balklagen 145
5.2.2 Sparingen 146
5.2.3 Verankeringen 146
5.2.4 Vloerhout 148
5.2.5 Ontwerp balklagen 150
5.2.6 Begane-grondbalklaag 151
5.2.7 Verdiepingsbalklaag 155
5.2.8 Dakbalklaag 158
5.2.9 Samengestelde balklagen 158
5.2.10 Geprefabriceerde vloerconstructies 159
5.2.11 Vuistregels houten balklagen 161
5.3 Houtskeletbouw 161
5.3.1 Algemene beschrijving 161
5.3.2 Houtskeletbouwmethoden 162
5.3.3 Vloerconstructies 163
5.3.4 Wandconstructies 167
5.3.5 Dakconstructies 170
5.3.6 Ontwerp 170
5.4 Houtconstructies 171
5.4.1 Houten kolommen 172
5.4.2 Houten liggers 172
5.4.3 Houten spanten 175
5.4.4 Stabiliteit 177
5.4.5 Vuistregels houten kolommen, liggers en
spanten 179
5.5 Verbindingen in houtconstructies 179
5.5.1 Mechanische verbindingsmiddelen 182
5.5.2 Kolom-funderingverbindingen 184
5.5.3 Kolom-liggerverbindingen 184
5.5.4 Spant-funderingverbindingen 185
5.5.5 Spanthoekverbindingen 187
5.5.6 Spantnokverbindingen 188
5.5.7 Ligger/spant-liggerverbindingen 189
5.5.8 Verbindingen voor stabiliteitsconstruc-
ties 190
5.5.9 Opleggingen dakelement 191
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 193
06950424_voorwerk.indd 8 22-11-2005 10:08:46
IX
6 Dragende elementen in staal 195
Inleiding 196
6.1 Algemeen 196
6.1.1 Eigenschappen staal 198
6.1.2 Fabricage en bewerkingsmethoden 199
6.1.3 Corrosiebestrijding 201
6.1.4 Basisproducten 203
6.1.5 Normen 205
6.2 Staalskelet 205
6.2.1 Opbouw staalskelet 205
6.2.2 Stabiliteit 207
6.3 Kolommen 210
6.3.1 Kolomvormen 210
6.3.2 Kolommen en leidingen 211
6.3.3 Vuistregels dimensionering
kolommen 212
6.4 Liggers 212
6.4.1 Liggers en vakwerkliggers 212
6.4.2 Staalbetonliggers 216
6.4.3 Liggers en leidingen 218
6.4.4 Vuistregels dimensionering stalen
liggers 218
6.5 Vloeren in staalskelet 219
6.5.1 Stalen vloerconstructies 219
6.5.2 Steenachtige vloeren 221
6.5.3 Cellenbetonelementen en houten
dakdozen 221
6.5.4 Roostervloeren 221
6.5.5 Vuistregels dimensionering stalen vloer-
constructies 222
6.6 Verbindingen in staalskelet 222
6.6.1 Verbindingsmiddelen 222
6.6.2 Kolom-funderingverbindingen 225
6.6.3 Kolom-kolomverbindingen 226
6.6.4 Kolom-liggerverbindingen 227
6.6.5 Ligger-liggerverbindingen 228
6.6.6 Stabiliteitsconstructiesverbindingen 230
6.7 Brandbeveiliging 230
6.7.1 Brandbeveiligingsprincipes 231
6.7.2 Brandwerend bekleden 232
6.7.3 Brandwerend scheiden 232
6.7.4 Samenvatting brandwerendheid 233
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 233
7 Trappen 235
7.1 Inleiding 236
7.1.1 Standaardisatie 236
7.1.2 Benamingen traponderdelen 237
7.1.3 Trapvormen 240
7.1.4 Algemene voorschriften betreffende
trappen 241
7.1.5 Maten voor trappen 242
7.1.6 Trapleuningen en balustraden 243
7.1.7 Materiaalkeuze 245
7.1.8 Voorzieningen voor integrale toegankelijk-
heid 246
7.2 Gewapendbetontrappen 247
7.2.1 In het werk gestorte betontrap 249
7.2.2 Geprefabriceerde betonnen bordes-
trap 249
7.2.3 Voorgespannen betontrap 252
7.2.4 Betonnen spiltrap 253
7.3 Metalen trappen 253
7.3.1 Metalen vluchttrap 254
7.3.2 Open stalen trap met hoekbordes 256
7.3.3 Stalen bordestrap 259
7.3.4 Stalen spiltrap 259
7.4 Houten trappen 259
7.4.1 Rechte steektrap met details 260
7.4.2 Houten trap met kwarten 262
7.4.3 Houten spiltrap 264
7.4.4 Houten bordestrappen in woningrenova-
tie 266
7.5 Bijzondere trappen 266
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 267
Bijlagen (conform Bouwbesluit 2003) 268
Register 271
INHOUD
06950424_voorwerk.indd 9 22-11-2005 10:08:47
X
06950424_voorwerk.indd 10 22-11-2005 10:08:47
1
Typologien
ir. T.G.M. Spierings
Bouwen kan op veel manieren. Ook de draagstructuur kan op veel
manieren worden samengesteld. Er wordt gebouwd in steen of beton,
hout of staal, met dragende wanden dan wel gevels of met kolom-
men.
Om voor de dragende onderdelen tot een afgewogen keuze te ko-
men, wordt in dit hoofdstuk een overzicht gegeven van de vele mo-
gelijkheden. De groepering die hiervoor worden gehanteerd, is die
naar de invloed van de draagstructuur op de ruimtevorming in de
plattegrond. Een keuze voor een kolommenstructuur geeft meer vrij-
heid voor indeling dan een schijvenstructuur.
De andere afweging die een bouwer moet maken is die van de mate-
riaalkeuze, vooral die voor de draagstructuur.Omdat sommige com-
binaties van materialen elkaar beter verdragen dan andere, geeft dit
hoofdstuk ook een overzicht van voor de hand liggende combinaties
van materialen voor de draagstructuur.
06950424_hfdst01.indd 1 22-11-2005 10:09:54
2
Inleiding
Als er voor een gebouw een type draagstructuur
moet worden gekozen, komen er direct twee
vragen naar voren:

welke vrijheid in de indeling van het gebouw


moet de draagstructuur laten?

welke materialen zijn het meest geschikt?


De eerste vraag komt voort uit de primaire func-
tie van bouwen: het omhullen van ruimte. Zoals
in hoofdstuk 2 wordt uitgelegd, kan er worden
gekozen voor het meer of minder samen laten
vallen van de dragende en scheidende functie
van de verschillende constructieonderdelen.
Een wand kan de bovenliggende vloer dragen,
maar tevens de scheiding tussen twee ruimten
vormen. Een keuze voor een al dan niet verder-
gaande integratie van deze twee functies wordt
dus benvloed door het gewenste gebruik.
De keuze voor de materialisering wordt door
meerdere factoren bepaald. Hier spelen de ei-
genschappen en de beschikbaarheid van het
materiaal een rol, alsmede de techniek en kennis
daarvan bij de uitvoerende partij. Om tot een
goede afweging te komen volgt in dit hoofd-
stuk een overzicht van mogelijke combinaties
van materialen. Daarbij worden de verschillen
besproken in de mate waarin die constructies de
plattegrond vastleggen.
1.1 Dragen versus scheiden:
continum aan mogelijkheden
Als de verschillende mogelijkheden van integratie
dan wel splitsing van draagstructuur en omhul-
ling worden beschouwd, is er een zekere histo-
rische ontwikkeling waarneembaar.Traditioneel
bouwen is bouwen met blokken, de zogenoemde
stapelbouw. Deze methode levert een gente-
greerde oplossing van de dragende en schei-
dende functies, dit in tegenstelling tot moderne
skeletbouwmethoden waarbij een hoge vrijheid
van indeling wordt gerealiseerd.
De veelgehoorde opvatting dat traditioneel bou-
wen alleen gentegreerde, en modern bouwen
alleen niet-gentegreerde oplossingen levert,
behoeft enige nuancering. Enerzijds blijkt dat
de oudste bouwwerken van de mens een ver-
regaande splitsing tussen dragen en scheiden
kenden; vanuit materiaal en techniek maakte
de mens eerst een houten draagstructuur die
daarna werd bekleed met bijvoorbeeld leem en
stro. Anderzijds toont het hedendaagse bouwen
bijvoorbeeld in de toepassing van geprefabri-
ceerde, vloerdragende gevelelementen en in de
houtskeletbouw, zeer moderne, gentegreerde
bouwmethoden, guur 1.1.
2 moderne, gentegreerde schijvenstructuur;
dragende prefab-betonnen gevel
1 traditionele niet-gentegreerde kolommenstructuur;
skelet van houten palen
Figuur 1.1 Traditionele, niet-gentegreerde structuur: skelet
van houten palen; moderne, gentegreerde structuur: vloer-
dragende, prefab-betonnen gevel
In dit hoofdstuk wordt onderscheid gemaakt
naar de mate waarin de draagstructuur de plat-
tegrond bepaalt, guur 1.2:

massieve structuren: draagstructuur legt plat-


tegrond in twee richtingen vast;

schijvenstructuren: draagstructuur legt plat-


tegrond in n richting vast;

kolomstructuren: draagstructuur laat platte-


grond in twee richtingen vrij.
Bij de beschrijving van de huidige bouwtech-
nieken inclusief de technieken van de huidige
06950424_hfdst01.indd 2 22-11-2005 10:09:55
1 TYPOLOGIEN 3
bouwvoorraad worden de oudste skeletbouw-
vormen buiten beschouwing gelaten. Onder-
scheiden wordt dan een zekere ontwikkeling,
die loopt van traditionele massieve structuren,
via schijven- en kolomstructuren terug naar
moderne, massieve structuren voor verdieping-
en hoogbouw. In de volgende paragrafen
worden tevens per groepering de verschillende
materiaaltoepassingen beschreven.
Zie ook deel 7 Bouwmethodiek, deel 8 Woning-
bouw, en deel 9 Utiliteitsbouw.
1.2 Massieve structuren
Eeuwenlang heeft de mens gebouwd in massieve
structuren. Met de hand werden muren en
gevels opgetrokken uit stenen of blokken,
waarna de vloeren (bestaande uit houten balk-
lagen) werden toegevoegd. Deze methode had
een aantal belangrijke voordelen:

handmatige verwerking;

exibiliteit tijdens de uitvoering, maar ook


daarna tijdens het gebruik;

weinig voorbereiding;

gebruik materialen uit de omgeving.


Met exibiliteit wordt de mogelijkheid van het
aanpassen op de bouwplaats bedoeld en het
aanbrengen van wijzigingen ook tijdens het ge-
bruik. Deze voordelen zijn door moderne bouw-
methoden en hoge loonkosten achterhaald.
Omdat echter een groot deel van de bestaande
bouwvoorraad nog volgens deze methode is ge-
bouwd, wordt ze nog wel besproken.
Daarnaast heeft deze stapelbouw in aangepaste
vorm haar plaats in de moderne tijd behouden.
Nieuwe materialen en nieuwe verwerkings-
methoden deden hun intrede en er vond een
verschuiving plaats van geschoolde arbeid op
de bouwplaats naar ongeschoolde arbeid in de
fabriek. Op de bouwplaats is het mechanisch
verwerken van de groter formaat blokken van
kalkzandsteen en cellenbeton te zien. De houten
balklagen zijn vervangen door geprefabriceerde
grotere elementen in beton met aanzienlijk
betere scheidende eigenschappen.
Door arbeidsbesparende maatregelen vervalt
hiermee het nadeel van de hoge loonkosten.
Door de exibiliteit en geringere voorbereiding
is de moderne stapelbouw in vooral kleinschalige
projecten een volwaardige concurrent van
moderne industrile bouwmethoden.
Figuur 1.2 Invloed constructie op plattegrond
moderne
massieve
structuren
traditionele
massieve
structuren
kolom
structuren
schijven
structuren
06950424_hfdst01.indd 3 22-11-2005 10:09:55
4
De samengestelde bouwwijzen die hierna afzon-
derlijk worden behandeld, zijn:
1 Traditioneel metselwerk met houten
balklagen/vloeren;
2 Lijmwerk in kalkzandsteen- c.q. cellenbeton-
blokken met (cellen)betonvloeren.
1.2.1 Traditioneel metselwerk met houten
balklagen/vloeren
Het vanouds bekende metselwerk uitgevoerd in
baksteen, zowel voor schoon- als voor vuilwerk,
gaf voor een gebouw een constructief goede op-
lossing. Door namelijk in n materiaal te bouwen,
worden problemen voorkomen die ontstaan door
verschillen in materiaaleigenschappen zoals uitzet-
tingscofcint, krimp en elasticiteitsmodulus.
Met de opkomst van moderne materialen is
de toepassing van baksteen voor het vuile bin-
nenwerk verdrongen. Voor het buitenwerk blijft
schoon werk uitgevoerd in baksteen vanuit
esthetisch en onderhoudstechnisch oogpunt
vooralsnog vaak toegepast. Vloeren van houten
balklagen met eveneens houten afwerkvloeren
waren prima te combineren met het metselwerk,
materiaal was voorhanden en de exibiliteit on-
beperkt, guur 1.3.
Toepassingen

aanpassingen bestaande bouwvoorraad;

incidentele zeer kleinschalige woningen en


utilitaire bouwwerkjes;

bergingen, schuren, enzovoort.


Voordelen

eenvoudige uitvoering;

eenvoudige materiaalkeuze;

weinig cordinatie op de bouwplaats nodig;

geringe bouwvoorbereiding;

onbeperkte exibiliteit.
Nadelen

slechte geluidsisolatie;

brandgevaarlijk.
Massief steens metselwerk voor gevels heeft bo-
vendien slechte warmte- en vochtregulerende
eigenschappen. Dit werd in latere tijden onder-
vangen door de introductie van de spouwmuur,
waarbij het binnenblad droog bleef.
Figuur 1.3 Traditioneel metselwerk met houten balklagen
geprefabriceerde houten
vloerelementen
par. 5.2.10
dragend metselwerk
in betonsteen
par. 3.5
balklaag verdieping
par. 5.2
dragend metselwerk
in baksteen
par. 3.4
begane grond
houten balklaag
par. 5.2
houten vloerplaten
par.5.2.4
houten
stroken vloeren
par. 5.2.4
06950424_hfdst01.indd 4 22-11-2005 10:09:56
1 TYPOLOGIEN 5
1.2.2 Lijmwerk in kalkzandsteen en
cellenbeton met (cellen)betonnen vloeren
Tegenwoordig is er naast baksteen een uitge-
breide materiaalkeuze voor wanden, het zoge-
noemde opgaand werk, voorhanden. Voor dra-
gende wanden kan kalkzandsteen of betonsteen
worden gebruikt. Voor laagbouw is bovendien
het materiaal cellenbeton geschikt. Specieke
materiaaleigenschappen, verwerkingsmethode
en/of kostprijs bepalen doorgaans de uiteindelijke
keuze. Voor vloeren gaf de introductie van beton
een scala van nieuwe mogelijkheden. Grote ge-
prefabriceerde elementen als breedplaatvloeren
en kanaalplaatvloeren zijn geigende toepassin-
gen voor verdiepingsvloeren. Voor de begane-
grondvloer zijn er veel uitvoeringen met al dan
niet gentegreerde isolatie beschikbaar.
Toepassingen

laagbouwwoningen in serie en kleine schaal;

verdiepingbouw tot circa zes bouwlagen;

kleinschalige utiliteitsbouw.
Uitvoering
De uitvoering is afhankelijk van de grootte van
de elementen. Duidelijk is de verregaande me-
chanisering van de arbeid, blokken van zand-
steen of beton en zelfs hele wandelementen
worden met kleine kranen geplaatst en veelal
verlijmd.
Ook de vloeren worden elementsgewijs op de
wanden geplaatst, waarna de volgende bouw-
laag volgt, guur 1.4.
Deze moderne stapelbouwmethoden hebben
voor- en nadelen:
Voordelen

exibiliteit;

snelle bouwtijd;

ook geschikt voor kleinschalige bouw;

goede bouwfysische eigenschappen.


Nadelen
Wanneer er voor het buitenwerk vanuit esthe-
tisch en onderhoudstechnisch oogpunt baksteen
wordt gekozen, ontstaat er een probleem door
de toepassing van twee materialen in dezelfde
constructie; het zogenoemde bonte bouwen,
met de gesignaleerde problemen van ongelijke
werking. Wordt daarentegen bijvoorbeeld alleen
betonsteen toegepast, dan is het voordeel dat
deze steen zich het beste aanpast bij andere con-
Figuur 1.4 Gelijmde blokken met (cellen)betonnen vloeren
combinatievloer
par. 4.4.2
ankerloze spouwmuur
in kalkzandsteenelementen
par. 3.6
cellenbeton-
blokken
par. 3.7
kanaalplaatvloer
par. 4.4.3
cellenbeton vloerelementen
par. 3.7.3
kalkzandsteenblokken
par. 3.6
cellenbetonelementen
par. 3.7
breedplaatvloer
par. 4.3.1
06950424_hfdst01.indd 5 22-11-2005 10:09:57
6
structieve onderdelen van beton zoals prefab-
betonlateien, balken en eventuele kolommen.
1.3 Schijvenstructuren
Wanneer de functie van een gebouw om gro-
tere vrijheid in de plattegrond vraagt, wordt er
minder massief gebouwd. Beperkt de gewenste
vrijheid van indeling zich tot n richting van de
plattegrond en is in de andere richting juist een
scheiding gewenst, dan is een schijvenstructuur
de geigende methode van bouwen.
Voor een paar specieke categorien gebouwen
zijn schijfvormige cascobouwmethoden ontstaan.
Op de eerste plaats is dat de seriematige wo-
ningbouw, waarbij de grote aantallen naast en
boven elkaar liggende woningen zich perfect
leenden voor een schijvenstructuur. De exibi-
liteit per woningtravee is onbeperkt en de wo-
ningscheidingen krijgen direct vorm.
Een andere specieke toepassing is die voor
kantoren. Worden veelal voor de exibiliteit in
twee richtingen kolommenstructuren toegepast;
efcinter kan het zijn de, meestal vaste, diepte-
maat te vertalen in een dragende gevel met van
gevel tot gevel dragende vloeren, wat een aan-
zienlijke bouwtijdwinst kan opleveren.
Hierna worden afzonderlijk behandeld:
1 Gietbouw voor de woningbouw;
2 Vloerdragende, prefab-betonnen gevelele-
menten voor de kantoorbouw.
1.3.1 Gietbouw
Met de toepassing van beton als materiaal voor
zowel de wanden als de vloeren kon in de jaren
zestig een enorme bouwproductie op gang ko-
men. Veel van de acute woningnood is hiermee
destijds opgelost. Maar ook vandaag de dag is
voor de seriematige woningbouw de ter plaatse
gestorte betonconstructie een zeer efcinte
oplossing. Alle woningscheidingen zijn al aanwe-
zig met voldoende geluid- en brandscheidende
eigenschappen en de verdere invulling van wo-
ningbouw en gevels kan daarna in al zijn varia-
ties plaatsvinden.
Toepassingen

laagbouw: woningen in serie;

verdiepingbouw: woningen in serie en hotels;

hoogbouw: woningen en hotels.


Figuur 1.5 Gietbouw
ter plaatse gestorte betonvloer
met tunnelbekisting
par. 4.6.2
ter plaatse gestorte betonwand
met wandbekisting
par. 4.6.2
rib(cassette)vloer
par. 4.4.1
fundering
deel 2
onderbouw
ter plaatse gestorte
betonvloer met
tafelbekisting
par. 4.6.2
half geprefabriceerde
holle betonwand
par. 4.6.3
ter plaatse gestorte betonwand
met tunnelbekisting
par. 4.6.2
half geprefabriceerde
betonvloer met
breedplaten
par. 4.6.1 en par. 4.3.1
06950424_hfdst01.indd 6 22-11-2005 10:09:58
1 TYPOLOGIEN 7
Figuur 1.6 Vloerdragende prefab-betonnen gevels
kanaalplaatvloer
par. 4.4.3
prefab kolom en ligger
par. 4.7.1 en 4.7.2

gesoleerde
kanaalplaatvloer
par. 4.4.3
prefab betonnen vloer-
dragend gevelelement
par. 4.6.4
prefab betonnen vloer-
dragend sandwichelement
par. 4.6.4
TT- plaatvloer
par. 4.4.5
fundering
deel 2,
onderbouw
Uitvoering
Gietbouwmethoden voor woningbouw, guur
1.5, kunnen naar bekistingsmethodiek worden
onderscheiden in drie soorten:
1 wand- en tafelbekisting, met afzonderlijke be-
kistingen voor wand en vloer;
2 wandbekisting met breedplaatvloeren, waarbij
gestorte betonwanden worden gecombineerd
met prefab-breedplaatvloeren;
3 tunnelbekisting, waarbij zowel wanden als
vloeren in een arbeidsgang volledig ter plaatse
worden gestort.
Gietbouw heeft de volgende voor- en nadelen:
Voordelen

arbeidseconomie en bouwsnelheid, doordat


casco snel en volledig gemechaniseerd wordt
opgetrokken;

materiaaleconomie, doordat woningscheiding


direct is ingevuld.
Nadelen
Inherent aan schijvenstructuren is dat de stabi-
liteit loodrecht op de schijven niet vanzelf is ge-
waarborgd. Hiervoor moeten aanvullende voor-
zieningen worden getroffen. Daarnaast vraagt de
bouwmethode veel cordinatie en voorbereiding
en is er van exibiliteit in de uitvoering en zeker
in (her)gebruik geen sprake.
1.3.2 Prefab-betonnen vloerdragende
gevels
In de utiliteitsbouw wordt sinds jaar en dag het
kolommenskelet met zijn maximale exibiliteit
voor de plattegrond toegepast. Voor een steeds
groter wordend aantal kantoortypen is de keuze
voor een zuiver kolomskelet echter achterhaald.
Doordat vooral de lineair opgebouwde gang-
en cellenkantoren een vaste dieptemaat van
10 15 m kennen, is hiervoor een bouw-
methode gentroduceerd die het toch al aan-
wezige vaste, binnenspouwblad dragend
uitvoert. Extra gevelkolommen worden zo
gemeden en de binnenafwerking aan de gevel
kan eenvoudiger zijn.
Toepassing

cellenkantoren en vergelijkbare zorggebou-


wen in laag-, verdieping- en hoogbouw.
06950424_hfdst01.indd 7 22-11-2005 10:09:58
8
Uitvoering
Deze (kantoor)bouwmethode kent vloerdra-
gende prefab-betonnen gevelelementen, die on-
derling worden verankerd en (al dan niet gecom-
bineerd met middenkolomrij) vervolgens veelal
kanaalplaatvloeren dragen, guur 1.6.
Het is daarnaast mogelijk de klimaatscheidende
functie in de gevelelementen verder te integre-
ren door de toepassing van sandwichelementen,
die niet alleen een binnenspouwblad, maar ook
isolatie en gevelafwerking herbergen.
Deze methode heeft de volgende voor- en na-
delen:
Voordelen

zeer snelle bouwtijd;

materiaaleconomie door integratie van dragen


en scheiden;

stabiliteitsfunctie in langsrichting verzorgd


door onderlinge koppeling van de gevel-
elementen.
Nadelen

beperkte exibiliteit door starre gevelindeling;

beperkte materiaalkeuze bij toepassingen van


volledig gentegreerde gevel;

lange en gedegen voorbereidingstijd.


1.4 Kolommenstructuren
Kolommenstructuren worden veelal vereenzel-
vigd met modern bouwen. Vooral in hout wordt
er echter al eeuwenlang met kolomskeletten
gebouwd. Met de introductie van staal en beton
zijn vervolgens de belangrijkste hedendaagse
materialen genoemd die in kolomskeletten wor-
den toegepast. Door de maximale vrijheid in de
plattegrond is de geschiktheid voor de
utiliteitsbouw optimaal. Grote vrije overspan-
ningen noodzakelijk voor zalen, werkplaatsen
maar ook optimale exibiliteit voor de vaak ver-
anderende indeling van kantoren kunnen aan
de keuze voor een kolomskelet ten grondslag
liggen.
Figuur 1.7 Houten kolomskeletten
prefab-beton
kanaalplaat
par. 4.4.3
ribcassettevloer
par. 4.4.1
gelamineerd
houten spant
par. 5.4.2
massief houten liggers
par. 5.4.2
stabiliteitsverband
houten kolom
par. 5.4.1
houten vakwerk-
ligger
par. 5.4.2
gelamineerd
houten ligger
par. 5.4.2
cellenbetonelementen
par. 3.7
houten dak- en vloer-
elementen par. 5.2.10
06950424_hfdst01.indd 8 22-11-2005 10:09:59
1 TYPOLOGIEN 9
Naar materiaalsoort wordt onderscheiden:
1 Houten (kolom)skelet;
2 Betonnen (kolom)skelet;
3 Stalen (kolom)skelet.
1.4.1 Houten kolomskelet
Zoals al is vermeld, is het houtskelet de oudste
vorm van bouwen met kolommen. Ook voor
spanten in bijvoorbeeld dakconstructies wordt
hout veel gebruikt, guur 1.7. Door de eenvou-
dige productie en bewerkingsmethode is hout
juist geschikt voor kleinschalig gebruik. Daar-
naast wordt soms uit esthetisch of milieutech-
nisch oogpunt de voorkeur aan hout gegeven.
Toepassing

zowel klein- als grootschalig;

laagbouw in utiliteitsbouw: hallen, loodsen,


paviljoens;

overkappingen tot zeer grote overspanningen


met behulp van gelamineerde liggers en span-
ten.
Uitvoering
De uitvoering kan zeer divers zijn en loopt uiteen
van de eenvoudige samenstelling uit kolommen
en liggers, via spantconstructies voor de kap naar
gelamineerde liggers en spanten voor enorme
overspanningen.
Het houten kolomskelet heeft de volgende voor-
en nadelen:
Voordelen

zeer snelle bouwtijd, weersonafhankelijk;

milieuvriendelijk;

licht van gewicht;

grote overspanningen mogelijk met gelami-


neerde liggers;

brandveilig;

goede akoestische en thermische eigenschap-


pen.
Nadelen
Onderhoudsgevoelig, afhankelijk van plaatsing,
detaillering en oppervlaktebehandeling. Lage
Figuur 1.8 Betonnen kolomskeletten
prefabbeton
kanaalplaten
par. 4.4.3
ter plaatse gestorte
betonnen paddestoelvloer
par. 4.2.4
geprefabriceerde
betonliggers en portalen
par. 4.7.2 en 4.7.3
TT- plaatvloer
par. 4.4.5
ter plaatse gestorte
betonnen kokervloer
par. 4.2.3
ter plaatse gestorte
betonnen ribbenvloer
par. 4.2.3
ter plaatse gestorte
betonnen plaatvloer
par. 4.2.2
ter plaatse gestorte
beton kolom
par. 4.7.1
prefab betonkolommen
par. 4.7.1
verzwaarde strokenvloer
met breedplaten
par. 4.3.2
06950424_hfdst01.indd 9 22-11-2005 10:10:00
10
Uitvoering

ter plaatse gestort met behulp van speciale of


standaardbekistingen;

prefab aangeleverd en gemonteerd in de


bouw.
Liggers en vloeren kunnen eveneens zowel in ter
plaatse gestort of geprefabriceerd zijn, hoewel
het voor de hand ligt een keuze hieruit zo conse-
quent mogelijk te hanteren.
Het betonnen kolomskelet heeft de volgende
voor- en nadelen:
Voordelen

exibiliteit in gebruik;

grote overspanningen mogelijk;

hoge thermische massa van de betonnen


vloeren;

bij prefab: snelle bouwtijd;

onderhoudsongevoelig.
Nadelen

grote constructieve afmetingen, groot eigen


gewicht;
Figuur 1.9 Stalen kolomskeletten
staalbetonvloer
par. 6.5.1
vakwerkliggers
par. 6.4.1
raatliggers
par. 6.4.1
stalen portalen
par.6.6.2
staalplaatvloer
par. 6.5.1
cellenbetonplaten
par. 6.5.3
prefab-beton
kanaalplaat
par. 4.4.3 en par. 6.5.2
ribcassettevloer
par. 4.4.1
stalen kolommen
par. 6.3
vloeren op zand
par. 4.2.1
stalen liggers
par. 6.4
stabiliteitsverbanden
par. 6.2.2
thermische massa bij de toepassing van lichte
gevel- en dakplaten. Meestal zijn er aanvullende
voorzieningen noodzakelijk voor horizontale
scheidende functies.
1.4.2 Betonnen kolomskelet
Omdat bij verdieping- en hoogbouw veruit de
meeste vloeren in beton worden uitgevoerd, is
het veelal voor de hand liggend ook de kolom-
men in beton uit te voeren en door dezelfde pro-
ducent te laten maken. Voor de fabricage zijn er
twee mogelijkheden: geprefabriceerd aanleveren
en monteren op de bouwplaats of (gezamen-
lijk) met de vloeren ter plaatse storten (in situ).
Door deze twee mogelijkheden en de variaties
in bekistingen is er een zeer uitgebreid scala van
voorkomende kolommen en liggers waaruit kan
worden gekozen, guur 1.8.
Toepassingen

vooral grootschalige bouw, bij standaardele-


menten ook kleinschalige bouw mogelijk;

laagbouw utiliteit: hallen, zalen;

verdiepingbouw: kantoren, enzovoort;

hoogbouw utiliteit: kantoren, enzovoort.


06950424_hfdst01.indd 10 22-11-2005 10:10:01
1 TYPOLOGIEN 11

niet exibel in uitvoering en bij wijzigingen


veel voorbereiding;

koudebrug bij plaatsing in de gevel;

aanvullende voorzieningen noodzakelijk voor


horizontale scheidende functies.
1.4.3 Stalen kolomskelet
Bouwen in staal betekent snel en licht bouwen.
Voor utiliteitsprojecten waar weinig eisen worden
gesteld aan de esthetische kwaliteit zoals hallen
en werkplaatsen zijn de standaardproelen zeer
geschikt. Wanneer echter ook de constructie juist
een esthetische rol krijgt toegedacht is staal een
goede optie door de vele bewerkingsmethoden
waardoor zeer fraaie constructies en detaillerin-
gen mogelijk zijn, guur 1.9.
Toepassingen

zowel klein- als grootschalige bouw;

laagbouw utiliteitsbouw: hallen, kantoren,


zalen, kiosken, paviljoens;

verdiepingbouw utiliteitsbouw: hallen, kantoren;

hoogbouw utiliteitsbouw: kantoren.


Uitvoering
Uitgaande van veelal standaardproelen die zijn
samengesteld tot kolommen en liggers wordt
het skelet gelast of gebout. Daarna volgen de
geprefabriceerde vloeren. Bijzondere vormen zijn
stalen (ruimte)vakwerken en spanten die respec-
tievelijk voor grote overspanningen en dakcon-
structies worden gebruikt.
Stalen kolomskeletten hebben de volgende voor-
en nadelen:
Voordelen

zeer snelle bouwtijd;

exibiliteit in gebruik, uitvoering en wijziging;

grote overspanningen, met relatief kleine


afmetingen;

gering gewicht;

grote mate van hergebruik materiaal en ele-


menten.
Nadelen
In verband met het snel bezwijken zijn afhanke-
lijk van de eisen brandbeschermde maatregelen
noodzakelijk. Daarnaast is staal onderhoudsge-
voelig door het gevaar voor corrosie. Ook hier is
speciale aandacht nodig voor de bescherming
en blijvende behandeling van de constructie-
onderdelen. Staal is zeer gevoelig voor tempera-
tuurwisselingen zodat hiermee in de detaillering
rekening moet worden gehouden. Door de
kolomskeletvorm zijn aanvullende voorzieningen
noodzakelijk voor horizontale scheidende func-
ties.
1.5 Moderne massieve structuren
Naast de massieve structuren die met moderne
bouwmaterialen zoals kalkzandsteen, in stapel-
bouw worden gerealiseerd , zie paragraaf 1.2.2,
wordt in deze paragraaf de systeem- of grote
elementenbouw onderscheiden. Hierbij worden
vloer- en wanddelen geprefabriceerd en op de
bouwplaats gemonteerd waarbij zowel de draag-
structuur als de gevels en eventueel zelfs de bin-
nenwanden worden gerealiseerd.
Het zal duidelijk zijn dat hiervoor een grondige
voorbereiding noodzakelijk is en een grote af-
stemming tussen deze bouwdelen. Om beide
redenen is de productie en montage hiervan
dan ook ondergebracht bij specieke bedrijven
waardoor het ontwerp zeer productgericht moet
zijn.
Afhankelijk van het materiaal wordt onderschei-
den elementenbouw in
1 hout, de zogenoemde houtskeletbouw;
2 licht-, cellen- of grindbeton.
Elementenbouw in staal komt in Nederland maar
zeer sporadisch voor en valt in dat kader buiten
dit basisboek.
1.5.1 Houtelementenbouw
De elementenbouw in hout is oorspronkelijk
afkomstig uit Scandinavi en Canada. De afgelo-
pen jaren wordt deze bouwmethode in Neder-
land steeds meer toegepast. Dit komt enerzijds
door de zeer snelle bouwtijd en relatief geringe
kosten bij kleinschalige bouw, anderzijds door de
uitstekende warmte en vochtregulerende eigen-
schappen.
Over het algemeen wordt voor deze elemen-
tenbouw de term houtskeletbouw gebruikt.
Omdat er geen dragende kolommen, maar
06950424_hfdst01.indd 11 22-11-2005 10:10:01
12
systeemwanden worden toegepast, wordt in dit
overzicht de term houtelementenbouw gehan-
teerd, guur 1.10.
Toepassing

laagbouw: vooral kleinschalige woningbouw.


Uitvoering
De dragende en niet-dragende wand-, vloer- en
gevelelementen worden volledig geprefabriceerd
en daarna gemonteerd op de bouwplaats. Door
de prefabricage en de verregaande integratie van
ruwbouw en afbouw is een zeer snelle bouw mo-
gelijk. Na de montage volgt de verdere inbouw
van installaties en de gevelafwerking.
Houtelementenbouw heeft de volgende voor- en
nadelen:
Voordelen

zeer snelle bouwtijd;

zeer exibel in gebruik;

goede isolerende en vochtregulerende eigen-


schappen;

gemakkelijk in te bouwen installaties.


Nadelen
Door de toepassing van zowel houten binnen-
spouwbladen als vloeren is er weinig thermische
massa. Houtelementenbouw is vochtgevoelig,
waardoor de detaillering zeer zorgvuldig moet
zijn met voldoende ventilerend of ademend ver-
mogen, en heeft geringe geluidsisolerende en
brandwerende eigenschappen, waardoor dub-
bele, gescheiden constructies en veel aandacht
voor de detaillering noodzakelijk zijn bij de toe-
passing van woningscheidingen.
1.5.2 Betonelementenbouw
Vanwege de uitstekende scheidende eigenschap-
pen van beton is de betonelementenbouw zeer
geschikt voor de woningbouw, guur 1.11.
Betonelementenbouw komt voor in zowel
grindcellen- als lichtbeton. Door de grote voor-
bereidingskosten en starre productiewijze met
standaardmallen is de bouwmethode vooral toe-
pasbaar bij grotere series. Uitzonderingen hierop
zijn die methoden waarbij cellenbetonpanelen
van beperkte afmetingen worden toegepast,
waardoor op een eenvoudige manier verschil-
lende woningen zijn te realiseren. Daarnaast is
door de verdergaande automatisering de koppe-
Figuur 1.10 Houtelementenbouw
rib(cassette)-
vloer
par. 4.4.1
prefab-houten
dragend wandelement
par. 5.3.4
stabiliteitswand
prefab-houten
vloerelement
par. 5.3.3
fundering
deel 2, onderbouw
prefab-houten
gevelelement
06950424_hfdst01.indd 12 22-11-2005 10:10:02
1 TYPOLOGIEN 13
ling van ontwerp- en productiemethoden moge-
lijk, waardoor ook kleinschalige woningbouw in
vooral lichtbeton mogelijk is.
Toepassingen

laagbouw: woningbouw in vooral grotere


series;

verdiepingbouw: woningbouw in vooral gro-


tere series.
Uitvoering
De uitvoering is zeer afhankelijk van de materi-
aalsoort. Alle elementen worden door dezelfde
fabrikant geleverd. Grindbetonnen elementen
worden in grote mallen gestort die een volledig
(woningscheidende) wand-, vloer- of geveldeel
omvatten en met zwaar materieel naar de bouw-
plaats worden vervoerd. Elementen worden
gemonteerd met droge verbindingen.
Lichtbetonnen elementen worden op een verge-
lijkbare manier, maar met lichter materieel ver-
voerd en gemonteerd.
Cellenbetonelementen zijn veel kleiner en wor-
den paneelgewijs met natte verbindingen tot
een geheel verbonden.
Betonelementenbouw heeft de volgende voor-
en nadelen:
Voordelen

zeer snelle bouwtijd;

materiaaleconomie door integratie ruw- en


afbouw.
Nadelen

niet exibel tijdens uitvoering en in gebruik;

lange en gedegen voorbereiding nodig.


1.6 Relatie bouwmethoden
In dit hoofdstuk zijn de verschillende verschij-
ningsvormen van de draagconstructie gerang-
schikt naar invloed op de plattegrond. Hierbij
was niet het productieapparaat van de aannemer
het uitgangspunt van de bespreking, maar de
mogelijkheden van de draagstructuren in een
functioneel ontwerp. In de beschrijvingen van
de verschillende typologien wordt echter vaak
een directe relatie gelegd met de manier van uit-
voering. Deze relatie is onmiskenbaar aanwezig,
Figuur 1.11 Betonelementenbouw
bouwmuurelement
prefab-beton
par. 4.6.4
ribcassette-
vloer
par. 4.4.1
stabiliteitswand
prefab-betonnen
niet-dragende
scheidingswand
par. 4.6.4
cellenbeton
wandpanelen
par. 3.7.3
cellenbetonvloer
par. 3.7.3
kanaalplaatvloer
par. 4.4.3
fundering
deel 2, onderbouw
gevelelement
niet-dragend
par. 4.6.4
vloer prefab-beton
par. 4.4.4
gevelelement
reeds voorzien
van (stel)kozijnen
06950424_hfdst01.indd 13 22-11-2005 10:10:02
14
Bouwmethoden Traditionele bouw Industrile bouw
Stapelbouw Gietbouw Skeletbouw Elementenbouw
Kenmerken Traditionele, mas-
sieve structuren
Schijvenstructuren Kolommenstruc-
turen
Moderne, massieve
structuren
Belangrijkste
toepassingen
van materialen
STEEN Wanden
BETON Vloeren Wanden en vloeren Kolommen, liggers,
spanten en vloeren
Wand- en vloerele-
menten
HOUT Vloeren Kolommen, liggers,
spanten
Wand- en vloerele-
menten
STAAL Kolommen, liggers,
spanten
Bouwmethoden Stapelbouw Gietbouw Skeletbouw Elementenbouw
Kenmerken Traditionele, mas-
sieve structuren
Schijvenstructuren Kolommenstruc-
turen
Moderne, massieve
structuren
Aard van productie
op de bouwplaats
stapelen storten ter plaatse montage montage
Voornaamste
toepassing
eenvoudige klein-
schalige woning-
en utiliteitsbouw
eenvoudige groot-
schalige woning-
bouw
complexe groot-
schalige utiliteits-
bouw
complexe groot-
schalige woning-
bouw
Integratie tussen
dragen en scheiden
ja half nee nee
Voorbereidingstijd kort langer lang zeer lang
Bouwtijd lang kort kort zeer kort
Hulpmiddelen en
materieel
eenvoudig complex complex complex
Arbeid op de
bouwplaats
veel weinig weinig weinig
Flexibel tijdens
uitvoering
ja nee nee nee
Flexibel in gebruik ja nee ja nee
Figuur 1.13 Vergelijking typologien c.q. bouwmethoden
Figuur 1.12 Overzicht overeenkomsten typologien met bouwmethoden en belangrijkste materiaaltoepassingen
06950424_hfdst01.indd 14 22-11-2005 10:10:03
1 TYPOLOGIEN 15
vandaar dat in guur 1.12 de link tussen verschij-
ningsvorm en bouwmethoden is gelegd, aange-
vuld met de belangrijkste materiaaltoepassingen.
Daarnaast zijn ter vergelijking van de verschil-
lende verschijningsvormen c.q. bouwmethoden
de eigenschappen zoals in dit hoofdstuk ge-
noemd onder de toepassing, uitvoering, voor- en
nadelen samengebracht in guur 1.13.
06950424_hfdst01.indd 15 22-11-2005 10:10:03
16
06950424_hfdst01.indd 16 22-11-2005 10:10:03
2
Functies en eisen
ir. T.G.M. Spierings
Als er een draagstructuur wordt gekozen, vraagt men zich af welke
functies die draagstructuur moet vervullen. Dat kan naast de construc-
tieve functie ook een rol als scheidend element zijn.
Beide functies impliceren de nodige eisen: constructieve eisen zoals
sterkte en stijfheid van de gekozen elementen en afgeleid hiervan:
eisen tegen bezwijken door brand. Ook geluidsisolerende eisen bij de
toepassing van een woningscheidende wand kunnen een rol spelen.
Om een verantwoorde keuze te maken uit materiaal en opbouw van
de dragende elementen, is inzicht in de verschillende functies en daar-
van afgeleid het scala aan eisen noodzakelijk.
06950424_hfdst02.indd 17 22-11-2005 10:13:41
18
Inleiding
Bouwen is het omhullen van ruimte. Die ruimte
wordt gebouwd om mensen en goederen te be-
schermen tegen (klimaat)invloeden van buitenaf.
In algemene zin is de omhullende functie van het
bouwen dus primair. De functie van de draag-
structuur is daaraan ondergeschikt, maar daarom
niet minder belangrijk. De vloerbelastingen van
personen en goederen, maar ook die van de om-
hulling moeten worden afgedragen naar draag-
krachtige grond. Ook moet de draagstructuur
personen en goederen beschermen tegen dy-
namische belastingen van buitenaf, zoals wind,
guur 2.1.
zon
sneeuw, koude
inbraak
gedierte
regen, wind
geluid
vocht, straling
Figuur 2.1 Omhullen als primaire functie van het bouwen
in algemene zin, maar soms als secundaire functie van de
draagstructuur
Op het niveau van de draagstructuur is de con-
structieve functie juist primair, guur 2.2.
sneeuwbelasting
vloerbelasting
windbelasting
Figuur 2.2 Dragen als secundaire functie van het bouwen
in algemene zin, maar als primaire functie van de draag-
structuur
Omdat die dragende delen uit tastbare elemen-
ten zijn opgebouwd, hebben zij invloed op de
ruimtelijke scheiding. De draagstructuur heeft
afhankelijk van haar meer of minder massieve
verschijningsvorm een rol of zelfs nadrukkelijke
functie als scheiding. Deze scheiding kan die
tussen twee vertrekken zijn, maar ook die tus-
sen woningen. Zij kan in horizontale zin werken,
maar ook in verticale zin. Uiteraard kan deze
scheidende functie ook worden vervuld door
andere bouwonderdelen, zoals niet-dragende
tussenwanden tussen twee vertrekken en van-
zelfsprekend de omhulling, de gevel. In dit
hoofdstuk worden alleen de dragende elemen-
ten behandeld met hun eventuele rol voor de
scheidende functie.
Deze secundaire, scheidende functie van de
draagstructuur brengt veel eisen met zich
mee ten aanzien van de bouwfysische functie,
zoals warmte- en geluidsisolatie, en met betrek-
king tot de brandveiligheid. Al deze functies en
eisen worden afzonderlijk in dit hoofdstuk be-
schreven.
Voor de functies en eisen ten aanzien van
gebouwen als geheel wordt verwezen naar deel 8
Woningbouw, en deel 9 Utiliteitsbouw.
2.1 Dragende functie
Zoals gezegd is de primaire functie van de
draagstructuur de dragende functie. Wanneer er
een constructief ontwerp voor een gebouw ge-
maakt wordt, wordt deze functie als eerste onder
de loep genomen. In de praktijk maakt de
architect een bouwkundig schetsontwerp of
voorlopig ontwerp, waarin al bepaalde
constructieve uitgangspunten zijn vastgelegd.
Die moeten worden uitgewerkt in een verant-
woorde keuze voor de draagstructuur. Daarvoor
moet eerst beschouwd worden wat de construc-
tie moet dragen en daarna hoe dat zal plaatsvin-
den.
2.1.1 Constructieve eisen Bouwbesluit
Het Bouwbesluit bepaalt in algemene zin dat
de in NEN 6702, TGB Belastingen en vervor-
mingen, vastgelegde uiterste grenstoestand bij
bepaalde belastingen niet mag worden over-
schreden, guur 2.3.
06950424_hfdst02.indd 18 22-11-2005 10:13:42
2 FUNCTIES EN EISEN 19
Daarnaast wordt er een uitsplitsing gemaakt naar
materiaal:

NEN 6710 en 6770 voor metaal (staal);

NEN 6720 voor beton;

NEN 6760 voor hout;

NEN 6790 voor steen.


De uitwerking van deze eisen is een discipline
apart en valt buiten de behandeling in deze
serie. Ter vereenvoudiging zijn echter wel reken-
of vuistregels aan te geven die in de hoofdstuk-
ken over de materialen zijn opgenomen. In zijn
algemeenheid worden in de volgende paragra-
fen de begrippen behandeld die hieraan ten
grondslag liggen, zoals de diverse belastingen,
sterkte, stijfheid en stabiliteit.
Voor een uitgebreide behandeling zie deel 7
Bouwmethodiek, en de literatuuropgaven.
2.1.2 Belastingen
Gebruik en situering
Bij de beschouwing van een gebouw moet men
zich direct afvragen voor welk gebruik het ge-
schikt moet worden gemaakt. Wordt het een
woon- of een kantoorgebouw? Is al bekend
hoeveel mensen er kunnen werken of komt men
voor uitzonderlijke gevallen te staan? Kortom,
Figuur 2.3 Schema Bouwbesluit 2003 en TGBs
NEN 6710
aluminium-
constructies
NEN 6701
namen en symbolen
voor grootheden
NEN 6702
belastingen en
vervormingen
NEN 6706
(in voorbereiding)
brugbelastingen
NEN 6707
bevestiging van
dakbedekkingen
NEN 6720
beton-
constructies
NEN 6740
geotechniek
NEN 6760
hout-
constructies
NEN 6700
algemene basiseisen
NEN 6770
staal-
constructies
NEN 6790
steen-
constructies
NEN 5950
VB technologie
NEN 6722
VB uitvoering
NEN 6741/6742
uitvoeringsnormen
NEN 6743/6744
berekeningsnormen
NEN 6761
rekenregels
NEN 6771
stabiliteit
NEN 6722
verbindingen
NPR 6791
rekenregels
2 TGB-reeks
TGB 1990
bepalingsmethoden (NEN)
opgesteld door erkende
certificeringsinstelling
andersoortige methoden
prestatie-eisen kwaliteitsverklaring gelijkwaardigheidsbeginsel
functionele voorschriften
veiligheid gezondheid bruikbaarheid energiezuinigheid
1 relatieschema Bouwbesluit
BOUWBESLUIT 2003
water
wind
gebruik
Figuur 2.4 Interne en externe invloeden
06950424_hfdst02.indd 19 22-11-2005 10:13:43
20
wat zijn de interne invloeden op de draag-
structuur, guur 2.4?
Een tweede vraag die direct boven komt, is de
specieke situatie van het gebouw. De draag-
kracht van de bodem oefent uiteraard invloed
uit. Ook voor de verdere opbouw van de draag-
structuur zijn externe invloeden van belang. Is
er bijvoorbeeld gevaar voor aardbevingen? Wat
voor extreme windbelastingen kunnen worden
verwacht? Al deze vragen zijn van belang.
Zie ook deel 2 Onderbouw.
Soorten belastingen
Heeft men een beeld van deze interne en
externe invloeden op het gebouw, dan kunnen
deze worden vertaald naar belastingen.
Er is daarbij verschil tussen:

permanente en veranderlijke belastingen;

interne en externe belastingen.


Permanente belastingen zijn continu aanwezig:
het eigen gewicht van de constructie en de
daarop rustende belasting van andere bouwde-
len en afwerklagen, guur 2.5.
Figuur 2.5 Voorbeelden permanente belastingen
Veranderlijke belastingen zijn niet continu, zoals
belastingen van personen en inventaris, maar
ook windbelastingen, guur 2.6.
Een extreme vorm van veranderlijke belastingen
zijn dynamische belastingen van trillingen of
eenmalige belastingen ten gevolge van bijvoor-
beeld een aanrijding (zogenoemde bijzondere
belastingen).
Interne en externe belastingen
Naast alle hiervoor genoemde belastingen, die
alle extern op de constructieonderdelen aan-
grijpen, zijn er nog de interne belastingen als
gevolg van opgelegde vervormingen. Voor-
beelden zijn temperatuurverschillen, krimp en
zettingen, guur 2.7.
temperatuurverschillen
krimp
zetting
Figuur 2.7 Oorzaken interne belastingen
Deze belastingen leiden tot:

spanningen in constructieonderdelen die niet


vrij kunnen bewegen;

vervormingen van die constructieonderdelen.


sneeuw
wind
Figuur 2.6 Voorbeelden veranderlijke belastingen
06950424_hfdst02.indd 20 22-11-2005 10:13:44
2 FUNCTIES EN EISEN 21
In het algemeen kunnen de spanningen door de
interne belastingen worden voorkomen door de
volgende maatregelen te nemen, guur 2.8:

vervormingen te beperken, bijvoorbeeld door


maatregelen te treffen om de krimp van een
betonconstructie te verminderen of door het
gebouw goed te isoleren, zodat de temperatuur-
variaties afnemen;

lengte constructieonderdelen te beperken,


hierdoor worden lengteveranderingen door
temperatuurvariaties en krimp verkleind;

stijfheid constructies te verminderen, hierdoor


worden ook spanningen verminderd die door de
opgelegde vervormingen worden veroorzaakt.
In deel 7 Bouwmethodiek, hoofdstuk 2, wordt
uitgebreid ingegaan op het onderwerp belasting.
In guur 2.9 wordt een overzicht gegeven van
de maatgevende belastingen bij verschillende
gebouwvormen.
Vuistregels
De maatgevende belastingen voor de verschil-
lende constructieonderdelen zijn verwerkt in de
vuistregels in de verschillende materiaalhoofd-
stukken. Deze vuistregels dienen voor de eerste,
globale berekening van de vereiste afmetingen
van een gekozen constructieonderdeel.
2.1.3 Sterkte en stijfheid
Bezwijken onderdelen, sterkte
Wil een gebouw aan de beoogde functie
voldoen, dan moet het voldoende weerstand
hebben tegen alle hiervoor genoemde belas-
tingen. Alle afzonderlijke constructieonderdelen
moeten dan ook worden bekeken op hun
weerstand tegen bezwijken: de sterkte,
guur 2.10.
Doorbuiging onderdelen, stijfheid
Voordat bijvoorbeeld een vloerelement bezwijkt,
gaat het als gevolg van een kleinere belasting
doorbuigen. Behalve sterk moeten constructie-
Soort gebouw Maatgevende belasting
Laagbouw regen- en sneeuwbelasting
Verdiepingbouw vloerbelasting
Hoogbouw windbelasting
Kelder grond- en waterdruk
Figuur 2.9 Maatgevende belasting gebouwvormen
Figuur 2.8 Voorkomen interne belastingen
isoleren
stijfheid verminderen
dilateren
06950424_hfdst02.indd 21 22-11-2005 10:13:45
22
onderdelen dus ook stijf zijn. In veel gevallen is
de stijfheid maatgevend, guur 2.11.
2.1.4 Bezwijken gebouw, stabiliteit
Voldoen alle constructieonderdelen aan een
zekere sterkte en stijfheid, dan is er nog een
probleem: de stabiliteit van het geheel dan wel
van een constructieonderdeel. Horizontale krach-
ten kunnen alsnog een voldoende sterke en stijve
constructie doen bezwijken. Hiervoor moet de
stabiliteit worden bekeken, guur 2.12:

in het vlak;

loodrecht op het vlak;

tegen torsie.
Figuur 2.12 Stabiliteit hoofddraagconstructie
De verschillende oplossingen die hiervoor kun-
nen worden aangedragen, zijn te onderscheiden
naar, guur 2.13:

momentvaste verbindingen kolommen of


wanden met fundering;

momentvaste verbindingen kolommen of


wanden met liggers of vloeren;

verstijven wanden of vloeren tot schijven;

aanbrengen diagonalen tussen kolommen en


liggers.
2.2 Scheidende functie
De scheidende functie die een constructieonder-
deel kan vervullen, kan zeer verschillen. Onder-
scheiden worden hierin drie groepen van eisen,
guur 2.14:
1 Gebruik te scheiden ruimten en beoogde exi-
biliteit daarvan;
2 Wettelijke eisen ten aanzien van geluidsisolatie
en brandwerendheid (interne scheidingscon-
structie);
3 Grenst desbetreffende ruimte aan buitenlucht
of onverwarmde ruimte, dan zijn er eisen ten
aanzien van warmte-isolerende en vochtregule-
Figuur 2.10 Sterkte: weerstand tegen bezwijken
Figuur 2.11 Stijfheid: weerstand tegen doorbuigen
2 momentvaste knopen
3 schijven
4 diagonalen
1 inklemmingen bij funderingen
Figuur 2.13 Stabiliteitsconstructies
Figuur 2.14 Drie groepen van eisen
1
2
3
binnen een
ruimte / woning
tussen twee
ruimten / woningen
tussen een
binnen- en een
buitenruimte
06950424_hfdst02.indd 22 22-11-2005 10:13:47
2 FUNCTIES EN EISEN 23
rende eigenschappen (uitwendige scheidings-
constructie).
2.2.1 Eisen Bouwbesluit
Deze verschillende eisen zijn ook terug te vinden
in het Bouwbesluit. Hierbij maakt het Bouwbe-
sluit onderscheid tussen verschillende soorten
ruimten, guur 2.15, en hun onderlinge relaties,
onder andere:

buitenruimten;

gebruiksoppervlakte;

verblijfsgebieden;

verblijfsruimten.
Deze begrippen komen in de volgende paragra-
fen telkens terug.
Voor een uitgebreidere behandeling van
het Bouwbesluit zie deel 7 Bouwmethodiek,
hoofdstuk 2.
NPRs
Het eenvoudig vaststellen van een eis levert niet
even eenvoudig een daarbij passende constructie
op. Ten behoeve van het vertalen van eisen naar
de constructie zijn er Nederlandse Praktijk-Richt-
lijnen verschenen, de zogenoemde NPRs, afge-
stemd op de verschillende NEN-normen. In de
verschillende materiaalhoofdstukken wordt een
aantal principedetails hieruit vermeld. Het in spe-
cieke gevallen naslaan van de NPR blijft echter
geen overbodige zaak. Daarnaast heeft de Stich-
ting Bouwresearch (SBR) detailoverzichten voor
energie-efcinte woningbouw uitgegeven, zie
de literatuuropgaven. Deze bevatten gestandaar-
diseerde details van bouwkundige aansluitingen,
guur 2.16.
2.2.2 Ruimtescheidende functie
Het kiezen van een type draagconstructie in een
schetsontwerp wordt bepaald door onder an-
dere, guur 2.17:

grootte ruimten en de daaruit voortvloeiende


overspanningsmaten, inclusief vraag of construc-
tie in n keer overspanningsrichting en ruimte
kan overspannen of dat er secundaire of zelfs terti-
aire overspanningen moeten worden toegepast;

draagvermogen wanden, dat tevens bepalend


is voor richting overspanning;

regelmaat, die tot constructiestructuur kan


leiden.
Flexibiliteit
Zijn de overspanningsmaten en -richtingen vast-
gesteld, dan is daarnaast de beoogde exibiliteit
van invloed op de manier van dragen, zie ook
hoofdstuk 1. Hoe exibeler een plattegrond
moet zijn, des te minder massief de verticale
draagelementen moeten zijn.
Doorzicht en toegankelijkheid
De massiviteit van de verticale elementen, maar
soms ook van de horizontale elementen wordt
daarnaast ook bepaald door de mate waarin
doorzicht of toegankelijkheid de nodige sparingen
vereisen. Een belangrijke consequentie van de ge-
verblijfs-
ruimte
verblijfs-
ruimte
verblijfs-
ruimte
verblijfs-
ruimte
verblijfsgebied
verblijfs-
gebied
gebruiksoppervakte
buiten-
ruimte
Figuur 2.15 Ruimtebegrippen Bouwbesluit
06950424_hfdst02.indd 23 22-11-2005 10:13:48
24
vraagde exibiliteit, doorzicht en toegankelijkheid
is dat dit vaak lijnrecht tegenover (wettelijke) eisen
ten aanzien van de scheiding van verschillende
ruimten of zelfs woningen staat, guur 2.18.
Een open plattegrond met een kolommenstruc-
tuur die vervolgens in verschillende brandcom-
partimenten moet worden verdeeld, stelt hoge
eisen aan die exibele invulling. Een schijven-
structuur voor woningbouw daarentegen heeft
meestal in zichzelf de zekere beoogde mate van
woningscheiding. Kortom, hoe massiever de
constructie kan worden gekozen, des te eenvou-
diger het is te voldoen aan de beschermende en
isolerende eisen.
2.2.3 Geluidsisolerende eisen
Geluidbelasting van binnenuit
Tussen woningen onderling, maar ook binnen
een woning of een kantoor gelden eisen aan de
geluidwerendheid. Deels zijn deze wettelijk in
het Bouwbesluit vastgelegd, deels worden ze
door het gebruik zelf bepaald.
Onderscheiden worden daarbij twee soorten
geluid:
1 luchtgeluid;
2 contactgeluid.
Draagstructuur
Gevelopbouw
Variant-detail
: gietbouw, stapelbouw
: gemetseld binnenspouwblad en
gemetseld buitenspouwblad
: bekistingsplaatvloer
401.0.3.01
W
bouwmuur
panlat
waterwerende en
dampdoorlatende laag
sporen 36 120 mm,
h.o.h. 600 mm
tengel 11 25 mm
minerale wol 120 mm
dampremmende laag
plaatmateriaal 10 mm
vogel/muisschroot
veeranker en
afdichting
t.p.v. anker
ondersabelen
stelblokje
afdichting
bekistingsplaatvloer
naaddichting
muurplaat
dekvloer
stelblokje
verankering
i.o.m. constructeur
behandelen tegen vocht
isolatie 100 mm
100 100 100 40
240 100
AANSLUITING STAPELBOUW
dakpan
4
5
4
0
5
0
1
8
0
Figuur 2.16 Voorbeeld SBR-detail
06950424_hfdst02.indd 24 22-11-2005 10:13:48
2 FUNCTIES EN EISEN 25
1 Luchtgeluid
Luchtgeluid is geluid dat in een ruimte de lucht
in trilling brengt. Dit geluid kan worden overge-
dragen door een wand of vloer die op zijn beurt
de lucht aan de andere zijde in trilling brengt,
guur 2.19.
Er bestaan hierbij drie gevaren voor onvoldoende
isolatie:

te geringe massa van wand of vloer, hoe gro-


ter deze is, des te beter de geluidsisolatie;

geluidlekken door kleine openingen in en


vooral langs scheidingsconstructie;

ankerende geluidsoverdracht om zware


scheidingsconstructie heen door het in trilling
brengen van bijvoorbeeld relatief lichte puien of
binnenspouwbladen.
De remedies tegen deze drie gevallen zijn res-
pectievelijk, guur 2.20:

voldoende massa in (woning)scheidende con-


structieonderdelen dan wel aanvullende afscher-
mende of isolerende voorzieningen in de vorm
van voorzetwanden of verlaagde plafonds;

vermijden geluidlekken door zoveel mogelijk


monoliete constructies dan wel zorgvuldig dich-
ten aansluiting;

vermijden lichte bouwdelen aansluitend op


(woning)scheiding dan wel het loskoppelen en
verend bevestigen hiervan op zware scheidings-
constructies.
Figuur 2.17 Van bouwkundig naar constructief ontwerp
Figuur 2.18 Flexibiliteit versus afscheiden
3000 3000 3000 3000
2
0
0
0
4
0
0
0
4
0
0
0
1 schijvenstructuur: niet flexibel, maar scheiding
is reeds aanwezig
2 kolommenstructuur: flexibel, maar scheiding
vergt veel aanvullingen
weinig
massa
lekken
flankerend geluid
Figuur 2.19 Luchtgeluid
06950424_hfdst02.indd 25 22-11-2005 10:13:50
26
Het geheel gescheiden uitvoeren van de draag-
constructie in een ankerloze spouwconstructie
is voor de horizontale scheiding het meest opti-
maal. Bij gestapelde woningen is dit echter nade-
lig van invloed op de verticale scheiding doordat
de afzonderlijke wanden lichter zijn (ankerende
geluidsoverdracht).
2 Contactgeluid
Contactgeluid wordt opgewekt door het direct
aanstoten, enzovoort, van de constructie, bij-
voorbeeld door lopen of boren, guur 2.21.
Figuur 2.21 Contactgeluid
Geluidsoverdracht kan hier worden voorkomen of
beperkt door, guur 2.22:

aanrakingsoppervlak te scheiden van con-


structie, bijvoorbeeld door zwevende vloer of
voorzetwand;

afschermen aan ontvangstzijde door bijvoor-


beeld verlaagde plafonds;

grotere massa van scheidingsconstructie die


daardoor moeilijker in trilling kan worden
gebracht;

twee afzonderlijke scheidingsconstructies toe


te passen.
Permanente contactgeluidsbronnen zoals liftma-
chines moeten door bijvoorbeeld rubber opleg-
gingen worden gescheiden van de draagstruc-
tuur.
Normen woningbouw
In de NEN 5077, Geluidwering in woongebouwen,
is een isolatie-index vastgelegd. Verschillende
toonhoogten worden daarbij, naar het menselijk
oor gemiddeld gewogen. Wanneer de geluids-
isolatie dezelfde is als de normwaarde, dan is
de isolatie-index 0 dB (decibel). Bij een betere
isolatie wordt de index positief en bij een slech-
tere negatief. In het Bouwbesluit worden tussen
verschillende ruimten verschillende geluidsisola-
tie-indexen geist, waarbij vooral de eis tussen
verschillende woningen onderling een grote rol
speelt bij de draagconstructie, guur 2.23.
Het eenvoudig vaststellen van een isolatie-eis
levert niet even eenvoudig een daarbij passende
constructie op. Eerder werd bijvoorbeeld al aan-
getoond dat een ankerende geluidsoverdracht
de isolatie-eigenschappen sterk nadelig ben-
vloedt. Zoals in paragraaf 2.2.1.a is vermeld, zijn
er ten behoeve van het vertalen van eisen naar
de constructie praktijkrichtlijnen verschenen, de
NPRs, afgestemd op de NEN 5077.
Geluidbelasting van buitenaf
In de NEN 5077 is de karakteristieke geluidwe-
ring van een uitwendige scheidingsconstructie
omschreven. Voor woningbouw moet die ge-
luidwering minimaal 20 dB(A) zijn en daarnaast
de geluidbelasting van de gevel of het dak terug
te brengen tot maximaal 35 dB(A). Als de ge-
luidbelasting door verkeer op een gevel bijvoor-
beeld 65 dB(A) is, moet de geluidwering van die
voldoende
massa
zwaar
of
verend
binnenspouwblad
Figuur 2.20 Remedies tegen luchtgeluid
verlaagd
plafond
zwevende
vloer
voorzetwand
gescheiden
constructies
Figuur 2.22 Remedies tegen contactgeluid
06950424_hfdst02.indd 26 22-11-2005 10:13:52
2 FUNCTIES EN EISEN 27
gevel dus 30 dB(A) zijn. Veelal richt de invloed
hiervan zich niet op de draagconstructie, maar
op zwakkere plekken, zoals ramen en ventilatie-
voorzieningen. Alleen bij lichte draagconstructie-
methoden, zoals houtskeletbouw, kunnen er
aanvullende voorzieningen noodzakelijk zijn.
Normen utiliteitsbouw
Voor de utiliteitsbouw zijn voor bescherming
tegen geluid van binnenuit eveneens eisen in het
Bouwbesluit opgenomen, guur 2.24. Voor ge-
luid van buitenaf moet de geluidbelasting tot 40
dB(A) teruggebracht worden, waarbij de periode
van meten is aangepast aan de werktijden. Daar-
naast zijn in het Bouwbesluit aanvullende voor-
waarden voor luchtverkeerslawaai opgenomen.
2.2.4 Brandwerendheidseisen
Elke (hoofddraag)constructie moet voldoen aan
de nodige brandwerendheidseisen. Deze eisen
zijn uitgebreid vastgelegd in NEN-normen, waar-
van de belangrijkste zijn:

NEN 6702, Belastingscombinaties, hoofddraag-


constructie;

NEN 6069, 6071-6073, Weerstand tegen be-


zwijken;

NEN 6068, Weerstand tegen branddoorslag en


brandoverslag.
Onderscheiden worden hierbij drie vormen van
brandwerendheid, guur 2.25, namelijk weer-
stand tegen:
bezwijken constructieonderdeel zelf;
Figuur 2.23 Geluidseisen woningbouw volgens Bouwbesluit 2003
Scheidingsconstructie Karakteristieke isolatie-
index voor luchtgeluid, I
lu;k
Karakteristieke isolatie-
index voor contactgeluid, I
co;k
Tussen een besloten ruimte van een
woning en een niet tot die woning beho-
rend verblijfsgebied
0 dB +5 dB
Tussen een besloten ruimte van een
woongebouw en een in een woning gele-
gen verblijfsgebied
0 dB +5 dB
Tussen een besloten ruimte van een
woning en een tot een andere woning of
woongebouw behorende besloten ruimte
die geen verblijfsgebied of gemeenschap-
pelijke verkeersruimte is
5 dB 0 dB
Tussen in een woning gelegen verblijfs-
ruimten, tenzij deze op dezelfde bouw-
laag zijn gelegen en in open verbinding
staan met elkaar dan wel door middel van
een beweegbaar constructieonderdeel
20 dB 20 dB
Scheidingsconstructie Karakteristieke isolatie-
index voor luchtgeluid, I
lu;k
Karakteristieke isolatie-
index voor contactgeluid, I
Co;k
Tussen celfuncties 5 dB 5 dB
Tussen logiesfuncties 5 dB 5 dB
Tussen onderwijsfuncties 0 dB +10 dB
Figuur 2.24 Geluidseisen utiliteitsbouw volgens Bouwbesluit 2003
06950424_hfdst02.indd 27 22-11-2005 10:13:52
28
Weerstand tegen branddoorslag en -overslag
(WBDBO)
Naast het bezwijken van constructieonderdelen
eist het Bouwbesluit ook een zekere beperking
van het uitbreken van brand.
Elk gebouw wordt hiervoor opgedeeld in brand-
compartimenten, waarbij een afzonderlijk brand-
compartiment wordt gevormd door:

elke woning;

elk vluchttrappenhuis;

elke stookruimte en technische ruimte groter


dan 50 m
2
;

elke 1.000 m
2
in kantoren.
De weerstand tegen branddoorslag en -overslag
wordt ook weer uitgedrukt in minuten, guur
2.28.
2.2.5 Warmte-isolerende eisen
Maakt het constructieonderdeel onderdeel
uit van een uitwendige scheidingsconstructie,
dan moet het voldoen aan zekere eisen ten
aanzien van de energiezuinigheid,
guur 2.29.
Tot november 1995 werden er directe eisen
aan de warmteweerstand van de uitwendige
scheidingsconstructie gesteld, voor woningen
op 2,5 m
2
K/W. Vanaf 1 december 1995 geldt
hiernaast echter de Energieprestatienorm (EPN),
Bouwconstructie Brandwerendheid m.b.t. bezwijken
<13 m
Bouwconstructie (grenzend aan) vluchtroute 30 minuten
<13 m
Hoofddraagconstructie woning of woonge-
bouw met verblijfsgebieden lager dan 7 m
60 minuten,
30 minuten
1
<13 m
Hoofddraagconstructie van een woning of
woongebouw met verblijfsgebied hoger dan 7
meter en lager dan 13 m
90 minuten
60 minuten
1
<13 m
Hoofddraagconstructie van een woning of
woongebouw met verblijfsgebied hoger dan 13
meter
120 minuten,
90 minuten*
1
de permanente vuurbelasting lager is dan 500 MJ/m
2
Figuur 2.26 Brandwerendheidseisen bezwijken (hoofd)draagconstructie woningbouw
branddoorslag door constructieonderdeel
heen en brandoverslag langs constructieonder-
deel heen.
branddoorslag
brand-
overslag
weerstand
tegen
bezwijken
Figuur 2.25 Drie soorten eisen voor de brandveiligheid
Weerstand tegen bezwijken
Als er in een gebouw brand uitbreekt, kan de
hoofddraagconstructie bezwijken. Dit kan ge-
beuren door:

rechtstreekse aantasting, bijvoorbeeld ver-


branden houten balk;

te hoge temperaturen, vooral bij stalen con-


structieonderdelen die hierdoor gaan vloeien.
De weerstand tegen bezwijken wordt uitgedrukt
in de tijdsduur waarin deze constructie stand
houdt. Figuur 2.26 geeft de eisen voor woning-
bouw en guur 2.27 de eisen voor utiliteitsbouw
volgens het Bouwbesluit 2003.
06950424_hfdst02.indd 28 22-11-2005 10:13:53
2 FUNCTIES EN EISEN 29
die het totale energieverbruik van de woning
uitdrukt in een waarde. De warmteweerstand is
slechts een van de bepalende factoren.
Zie voor een vereenvoudigde berekening van
de energieprestatienorm van een woning uit een
woningbouwproject deel 8 Woningbouw.
Om aan de eisen te kunnen voldoen, moet
de warmteweerstand in de praktijk ten minste
3,5 m
2
K/W zijn.
De bijdrage van de constructie-elementen zelf is
beperkt, aanvullende isolatie is nagenoeg altijd
noodzakelijk. Uitzonderingen hierop vormen de
Bouwconstructie Brandwerendheid m.b.t. bezwijken
<13 m
<5 m
<5 m
Hoofddraagconstructie gebouwen
zonder verdiepingsvloer
0 minuten
<13 m
<5 m
<5 m
Hoofddraagconstructie gebouwen zonder vloer
hoger dan 5 m waarin niet wordt overnacht
30 minuten
<13 m
<5 m
<5 m
Hoofddraagconstructie gebouwen zonder vloer
hoger dan 5 m waarin wel wordt overnacht
60 minuten
<13 m
<5 m
<5 m
Hoofddraagconstructie gebouw met
verblijfsgebieden lager dan 13 m
90 minuten
<13 m
<5 m
<5 m
Hoofddraagconstructie gebouw met
verblijfsruimten hoger dan 13 m
120 minuten
Figuur 2.27 Brandwerendheidseisen bezwijken (hoofd)draagconstructie utiliteitsbouw
Figuur 2.28 Brandwerendheidseisen met betrekking tot branddoorslag en -overslag
Bouwconstructie Brandwerendheid m.b.t.
branddoorslag en -overslag
Tussen besloten ruimte en vluchtweg 30 minuten
Tussen twee brandcompartimenten 60 minuten
Figuur 2.29 Warmte-isolerende eisen
warmte-isolatie
warmte-
accumulatie
06950424_hfdst02.indd 29 22-11-2005 10:13:55
30
speciale begane-grondvloeren waarin al isolatie
is opgenomen en de constructie-elementen in
cellenbeton en in houtskeletbouw die al redelijke
warmte-isolerende eigenschappen bezitten.
Een geheel andere benadering vraagt een ge-
bouw waar niet zozeer het warmteverlies dan
wel de opwarming het probleem is, zoals vooral
in de zomer bij kantoren en opslagplaatsen.
Deze gebouwen vragen om een groot warm-
teaccumulerend vermogen. Hier kan de draag-
structuur naast de gevel een steentje bijdragen.
Vooral wanneer er sprake is van relatief grote
dakvlakken is een materiaal met een grote soor-
telijke warmte, zoals (cellen)beton, te verkiezen
boven bijvoorbeeld staalplaat.
Daarnaast bepaalt de bouwmethode en de
materiaalkeuze de warmteaccumulatie van de
gevel.
2.2.6 Vochtwerende eisen
Ook aan de vochtwerendheid worden eisen ge-
steld als het constructieonderdeel deel uitmaakt
van een uitwendige scheidingsconstructie,
guur 2.30. Naast waterdicht en bestand tegen
vochtdoorslag volgens NEN 2778 moet een uit-
wendige scheidingsconstructie ook voldoende
dampdicht zijn.
water- dichtheid
water- dichtheid
lucht- dichtheid
dampdichtheid
ventilatie
Figuur 2.30 Vochtwerende eisen
Vooral bij begane-grondvloeren kunnen er
problemen ontstaan. De toepassing van een
kruipruimte voor leidingwerk met de benodigde
sparingen en een kruipluik geeft een aanzien-
lijke kans op een te grote specieke lucht-
volumestroom door de begane-grondvloer. Extra
aandacht aan de dichting van de sparingen is
noodzakelijk.
Steen,
hfst 3
TPG-beton,
hfst 4
Prefab-beton,
hfst 4
Hout,
hfst 5
Staal,
hfst 6
Druksterkte
in N/mm
2
zeer gering,
3
hoog,
15-20
hoog,
20-30
gering,
10
zeer hoog,
235
Treksterkte
in N/mm
2
nihil,
0
hoog,
15-20
hoog,
20-30
gering,
10
zeer hoog,
235
Stijfheid
E in N/mm
2
nihil gering,
5.000-10.000
groot,
10.000-19.000
gering,
7.000
zeer groot,
210.000
Volumieke massa
in kg/m
3
groot,
1.800
groot,
2.400
groot,
2.400
klein,
550
zeer groot,
7.800
Toelaatbare
druksterkte/gewicht
SGR
1)
in 1/m
laag,
117
redelijk,
400-600
redelijk,
500-750
groot,
1.200
zeer groot,
2.000
Thermische
uitzetting
in 10-5/C
gering,
0,5
groot,
1,0
groot,
1,0
gering,
0,5
groot,
1,2
1
Zie de toelichting bij guur 3.3
Figuur 2.31 Overzicht dragende eigenschappen constructiematerialen
06950424_hfdst02.indd 30 22-11-2005 10:13:55
2 FUNCTIES EN EISEN 31
Figuur 2.32 Overzicht scheidende eigenschappen constructiematerialen
Figuur 2.33 Overzicht kosten constructiematerialen
Steen,
hfst 3
TPG-beton,
hfst 4
Prefab-beton,
hfst 4
Hout,
hfst 5
Staal,
hfst 6
Kostprijs per m
3
in euro
400 500-600 500-600 400 9.000
Kostprijs/sterkte
per kNm
in euro
0,17 0,05 0,03 0,06 0,06
Onderhouds-
gevoeligheid
laag redelijk,
afhankelijk
van dekking
wapening
redelijk,
afhankelijk
van dekking
wapening
hoog,
gevoelig
voor vocht
zeer hoog,
gevoelig
voor corrosie
Milieubelasting
(levenscyclusanalyse)
redelijk zeer hoog hoog zeer laag laag
Steen,
hfst 3
TPG-beton,
hfst 4
Prefab-beton,
hfst 4
Hout,
hfst 5
Staal,
hfst 6
Bezwijkgedrag
bij brand
goed goed,
bij goede dek-
king wapening
goed,
(bij voor- of
nagespannen
beton slecht)
goed
afmeting
slecht
lage vloeigrens
Weerstand tegen
branddoorslag en
-overslag
goed goed
bij wanden,
slecht bij
kolommen
goed
bij wanden,
slecht bij kolom-
men
slecht,
aanvullende
maatregelen
noodzakelijk
slecht,
aanvullende
maatregelen
noodzakelijk
Thermische geleiding
in W/mK
groot,
0,5-1,0
groot,
1,4-1,9
groot,
1,4-1,9
zeer klein,
0,14
zeer groot,
41-52
Soortelijke warmte
c J/kgK
840 840 840 1880 480-530
Dampdiffusieweer-
stand
10-30 30-200 30-200

Weerstand tegen
contactgeluid
slecht slecht slecht redelijk goed zeer slecht
Weerstand tegen
luchtgeluid
goed goed goed slecht slecht
Wijzigen in gebruik,
exibiliteit
gunstig moeilijk
bij wanden,
gunstig bij
kolommen
moeilijk
bij wanden,
gunstig bij
kolommen
gunstig gunstig
06950424_hfdst02.indd 31 22-11-2005 10:13:55
32
2.3 Overzicht eigenschappen
constructiematerialen
De dragende en scheidende functies en de ei-
sen die in dit hoofdstuk zijn besproken, moeten
worden ingevuld door de eigenschappen van de
constructieonderdelen, die in hoofdstuk 3 tot en
met 6 worden behandeld. Om een koppeling
tussen deze hoofdstukken te maken, geeft guur
2.31 en 2.32 een schematisch overzicht van de
eigenschappen van die materialen die een rol
spelen bij de vervulling van die dragende maar
ook scheidende functie.
Om globaal de directe en indirecte kosten en de
mate van onderhoud en duurzaamheid in relatie
met de voorgaande gegevens te kunnen verge-
lijken, zijn algemene indicaties aangegeven in
guur 2.33.
Geraadpleegde en aanbevolen
literatuur
1 Abeelen, H.P.M. van, Basisconstructieleer. Stich-
ting kennisoverdracht SG, 1998.
2 Bouwbesluit 2003. Ministerie van Volkshuisves-
ting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
3 Braat Eggen, P.E. en L.C.J. van Luxemburg,
Geluidwering in de woningbouw. ThiemeMeulen-
hoff, 1992.
4 Brandveilig, Een, gebouw bouwen. Nederlandse
Brandweer Federatie, 1994.
5 Linden, A.C. van der, e.a., Bouwfysica. Thieme-
Meulenhoff, 2003.
6 Referentiedetails Woningbouw. SBR.
7 Veek, J.H. van der, Brandveiligheid: Ontwerpen
en toetsen. SBR, 2002.
8 Welleman, J.W., Toegepaste mechanica. Thie-
meMeulenhoff, 2002.
9 Normen en voorschriften
TGB Belastingen en vervormingen
NEN 2778 Vochtwering in Gebouwen Bepalings-
methoden.
NEN 5077 Geluidwering in woongebouwen
NEN 6068 Weerstand tegen branddoorslag en
brandoverslag
NEN 6069, 6071-6073 Weerstand tegen bezwij-
ken
NEN 6702 Belastingscombinaties, hoofddraagcon-
structie
NEN 6710/6770 Metaal (staal)
NEN 6720 Beton
NEN 6760 Hout
NEN 6790 Steen
06950424_hfdst02.indd 32 22-11-2005 10:13:55
3
Dragende elementen in steen
ir. T.G.M. Spierings
Het materiaal steen wordt vaak letterlijk beschouwd als de verpersoon-
lijking van het bouwen. Steentje voor steentje worden woningen, stra-
ten en steden op en aan elkaar gestapeld. De massa van het materiaal
schept geborgenheid, wat de populariteit van steen in verleden en
heden verklaart.
Van oudsher werd vooral baksteen gebruikt voor zowel dragende als
niet-dragende wanden en gevels. De dragende functie van baksteen is
echter vrijwel verdwenen. Door de introductie van onder meer
betonsteen, kalkzandsteen en cellenbeton ontstonden er moderne
stapeltechnieken. Grotere blokken en andere voegvullingen maak-
ten het mogelijk sneller en rationeler te bouwen dan met het aloude
steentje voor steentje.
In dit hoofdstuk worden zowel traditionele als moderne stapelbouw-
technieken beschreven.
06950424_hfdst03.indd 33 22-11-2005 10:25:13
34
Inleiding
Steen als bouwmateriaal is van alle tijden, on-
danks het feit dat het traditionele metselwerk
voornamelijk nog een rol als gevelmateriaal
speelt. Een belangrijk deel van de woningbouw
blijft toebedeeld aan de stapelbouw, bij uitstek
het terrein van stenen constructieonderdelen,
vooral als het gaat om kleinere of afwijkende se-
ries, guur 3.1.
Daarnaast is ook vanuit milieubelastend oogpunt
stapelbouw te prefereren boven vooral gietbouw,
zie ook hoofdstuk 1.
Steen vindt zijn toepassing in de draagstructuur
in:

stenen wandconstructies in diverse materialen


en elementgrootten, paragraaf 3.3 tot en met
3.7;

stenen vloerconstructies, die sporadisch nog


in de bestaande bouwvoorraad worden aange-
troffen. Deze worden niet nader besproken.
In dit hoofdstuk worden de wandconstructies
besproken, waarbij er eerst wordt stilgestaan bij
het bouwmateriaal steen in algemene zin en de
functie van de voegen.
3.1 Steen
3.1.1 Materiaaleigenschappen
Dat steen als relatief klein en dus arbeidsintensief
bouwproduct in de Nederlandse bouwpraktijk
nog steeds ongekend populair is, dankt hij aan
zijn vele gunstige eigenschappen. Steen is, even-
als beton, een materiaal met een relatief hoge
massa. Afhankelijk van het materiaal kan dit op-
lopen tot 2.500 kg/m
3
.
Constructieve eigenschappen
Steen is bij uitstek een materiaal om druk op te
nemen. Grotere overspanningen of anderszins
op trek belaste constructies kunnen alleen door
(samenwerking met) andere materialen worden
opgevangen. Voor de verschillen in uitzetting ten
opzichte van bijvoorbeeld beton zijn dilataties
en aandacht voor opleggingen en aansluitingen
zeer belangrijk.
1 traditioneel metselwerk bij
individuele woningbouw
2 lijmwerk in kalkzand-
steen bij serie-woningbouw
3 lijmwerk in kalkzand-
steen of cellenbeton
bij kantoren
4 cascobouw in
cellenbeton bij
serie-woningbouw
Figuur 3.1 Stenen wandconstructies
06950424_hfdst03.indd 34 22-11-2005 10:25:13
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 35
Brandveiligheid
Steen is onbrandbaar en heeft bij geringe dikte
al een redelijke weerstand tegen branddoorslag
en -overslag. Voorwaarde daarbij is dat de vele
naden tussen alle elementen zonder kieren zijn
uitgevoerd.
Akoestische eigenschappen/geluidsisolatie
Door de hoge massa is steen bijzonder geschikt
voor luchtgeluidsisolatie. Voor een goede con-
tactgeluidsisolatie is de uitvoering als ankerloze
spouwmuur, zie paragraaf 3.3.1, een zeer ge-
schikte oplossing. Afhankelijk van het materiaal
kan de ruwheid en porositeit van het oppervlak
een kleine bijdrage aan de geluidsabsorptie leve-
ren.
Bouwfysische eigenschappen/warmte-
isolatie
Alle steensoorten hebben een relatief grote
massa en warmteaccumulerend vermogen. De
warmteweerstand van de meeste steenachtige
materialen is zeer gering, alleen cellenbeton kan
een zekere bijdrage leveren aan de warmte-iso-
latie. De vochtregulerende werking verschilt per
product, maar is bij baksteen het grootst. Voor
de exacte gegevens wordt verwezen naar de pa-
ragrafen per steensoort.
Duurzaamheid

weerstand tegen mechanische beschadiging;

zeer gering onderhoud;

exibiliteit ook na de bouw, waardoor veran-


deringen met kleine ingrepen mogelijk zijn.
Steen als bouwmateriaal heeft de volgende voor-
en nadelen:
Voordelen

grote mate van exibiliteit: door de kleine


maateenheid is steen goed aanpasbaar;

beschikbaarheid en prijs van materiaal;

eenvoudige voorbereiding en eenvoudig


materiaal.
Nadelen

geringe bouwsnelheid;

arbeidsintensiviteit.
3.1.2 Elementen en materialen
Men spreekt zowel over het materiaal steen als
over de vorm steen. Dit kan, vooral bij wanden,
voor de nodige spraakverwarring zorgen als er
bijvoorbeeld wordt gesproken over kalkzandste-
nen en kalkzandsteenelementen, waarbij steen
respectievelijk de vorm dan wel het materiaal
aanduidt. In dit hoofdstuk is het uitgangspunt
het materiaal steen. Omdat echter voor de be-
schrijving van de bouwtechniek de vorm, het for-
maat en het stapelen essentieel zijn, worden ook
betonsteen en cellenbeton besproken.
Zoals gesteld is voor stenen wanden een uitge-
breide materiaalkeuze voorhanden. Specieke
materiaaleigenschappen en de kostprijs bepalen
de uiteindelijke keuze. Deze kostprijs wordt niet
alleen door het materiaal zelf, maar vooral door
de grootte van de elementen en daarmee de
verwerkingsmethode benvloed. Hoe groter de
elementen, hoe economischer een bouwwerk
kan worden uitgevoerd.
De verschillende elementen voor wandconstruc-
ties worden naar grootte onderscheiden en kun-
nen indicatief als volgt worden omschreven:

stenen, met n hand te hanteren, guur


3.2-1 en 3.2-2;

blokken , met twee handen te hanteren,


guur 3.2-3;

elementen, alleen machinaal te hanteren,


guur 3.2-4;

panelen, verdiepingshoog, guur 3.2-5.


Het is zonder meer duidelijk dat de afmetin-
gen van de te vormen wandconstructies direct
afhankelijk zijn van de maatvoering van de
producten, waaruit de betreffende constructie
wordt opgebouwd. Daarnaast moet er rekening
worden gehouden met de afmetingen van de
voeg. De maat van het onderhavige bouwpro-
duct plus de maat van de bijbehorende voeg is
dus een elementair gegeven voor de afmetin-
gen van de te vormen wandconstructies. Deze
maatvoering wordt dwingender naarmate het
moeilijker wordt passtukken van het bouwpro-
duct te maken. Het is bijvoorbeeld zeer moeilijk
van een betonblok een pasblok te maken, terwijl
het hakken of zagen van een baksteen geen pro-
blemen oplevert. Soms is het om technische of
06950424_hfdst03.indd 35 22-11-2005 10:25:14
36
esthetische redenen gewenst tijdens het stapelen
van de stenen of blokken een bepaald verband
op te bouwen. Dan is de maatvoering van het
gewenste verband bepalend.
De verschillende materialen worden onderschei-
den in:

baksteen;

betonsteen;

kalkzandsteen;

cellenbeton.
3.1.3 Baksteen
Baksteen is een van de oudste bouwmateria-
len. Al in de 12e eeuw werd klei met de hand
gevormd en gebakken in veldovens. De stenen
werden dicht bij de bouwplaats geproduceerd.
Het is nog steeds de baksteenarchitectuur die
Figuur 3.2 Oplopende grootte stenen wandelementen en -materialen

2
(16,7 elementen/m )
werkende maat 900 x 600 mm
CELLENBETONPANEEL
CELLENBETONELEMENT
KALKZANDSTEENELEMENT
werkende maat 750 x 2500 mm
werkende maat 1000 x 600 mm
5
(0,53 elementen/m )
CASCOPANEEL
2
(1,85 elementen/m )
(1,67 elementen/m )
4
2
2
werkende maat 300 x 100 mm
werkende maat 200 x 60 mm
KALKZANDSTEENBLOK
werkende maat 300 x 200 mm
KALKZANDSTEEN
(33,3 elementen/m )
BETONSTEEN
BETONBLOK
CELLENBETONBLOK
3
2
2
BAKSTEEN
(79,4 elementen/m )
1
2
1
3
,
5

l
a
g
e
n
9000
2
7
0
0
1

l
a
a
g
2
7
0
0
4

l
a
g
e
n

+

k
i
m
2
7
0
0
2
7
0
0
2
7

l
a
g
e
n
2
7
0
0
4
5

l
a
g
e
n
06950424_hfdst03.indd 36 22-11-2005 10:25:15
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 37
in onze oude stadscentra het stedelijke karakter
bepaalt. Hoewel baksteen door de zeer kleine
maateenheid voor dragende wanden nauwelijks
meer wordt toegepast, wordt baksteen gezien
de enorme bestaande bouwvoorraad wel behan-
deld.
In overeenstemming met de norm Metselbak-
steen nr. 2489 wordt baksteen onderscheiden
naar:

eigenschappen en gebruiksklasse;

vormmethode;

uiterlijk;

formaat, zie paragraaf 3.4.1.


Eigenschappen en gebruiksklasse
baksteen
Volgens de norm worden de volgende eigen-
schappen onderscheiden, guur 3.3:

sterkte onder zuivere druk of weerstand tegen


buiging;

splijtsterkte, gemeten door de steen tussen


twee stalen cilinders te drukken, waardoor op
een gegeven moment de steen splijt;

wateropneming en -opzuiging. Wateropzui-


ging is vooral van belang voor de verwerking.
Een sterk zuigende steen kan te veel water aan
de mortel onttrekken;

vorstbestendigheid: steen kan goed tegen


lage temperaturen, maar het gaat erom of een
steen die een hoeveelheid water heeft opgezo-
gen, ook vorstbestendig is. Water zet immers uit
en de steen moet dat kunnen verdragen.

chemische eisen: vooral het sulfaatgehalte


moet worden beperkt omdat veel sulfaat de kans
op uitslag vergroot.
Spanning-gewichtratio (SGR)
De SGR van een materiaal is de verhouding
tussen sterkte en gewicht. Het ideale construc-
tiemateriaal is sterk en heeft een laag eigen
gewicht ten opzichte van de totale belasting.
De SGR wordt berekend door de toelaatbare
spanning in kN/m
2
te delen door het volume-
gewicht in kN/m
3
. De eenheid van de SGR
is de meter. Men bepaalt als het ware de
maximaal mogelijke lengte van het materiaal
als het alleen door het eigen gewicht wordt
belast.
De Nederlandse norm Metselbaksteen gaat uit
van een aantal toepassingsgebieden waarbij voor
elk gebied een aantal minimum eisen is vast-
gelegd. Aan de hand hiervan worden klassen
onderscheiden.
Niet in de normen genoemde eigenschappen
zijn:

duurzaamheid: gebakken producten zijn on-


gevoelig voor zuren en basen, verdragen grote
temperatuurverschillen en hebben een grote
weerstand tegen slijtage;

baksteen krimpt niet en zet zeer weinig uit


door temperatuurverschillen.
In muren zijn vooral de volgende bouwfysische
eigenschappen van baksteen belangrijk:

baksteen kan warmte opnemen en afstaan, de


muur werkt dan als buffer tegen snelle tempera-
tuurwisselingen;

steen kan vocht uit de lucht opnemen en af-


staan en werkt als vochtbuffer.
Methoden van vormen van baksteen
Naar de manier van vormen wordt baksteen als
volgt onderverdeeld, guur 3.4:

vormbaksteen: overgrote deel van de heden-


daagse baksteen wordt in de vormbakpers ge-
vormd, waarbij vijf zijden tegen kleven worden
bezand en een platte zijde wordt afgestreken.
Zand doet de kleur van de steen iets vergrijzen,
guur 3.4-2;

strengperssteen: met kantige zijden en twee-


Dragende eigenschappen
Druksterkte in N/mm
2
3
Treksterkte in N/mm
2
0
Volumieke massa kg/m
3
1.800
Toelaatbare druksterkte/gewicht
SGR in 1/m 117
Thermische uitzetting in 10
-5
m/mK 0,5
Scheidende eigenschappen
Thermische geleiding in W/mK 0,5-1,0
Soortelijke warmte c in J/kgK 840
Dampdiffusieweerstand 10-30
Figuur 3.3 Eigenschappen baksteen
06950424_hfdst03.indd 37 22-11-2005 10:25:15
38
zijdig afgesneden platte vlakken. Ook kunnen de
zijden zijn opgeruwd of geproleerd. Vaak wor-
den de stenen tijdens het vormen van perforaties
voorzien om het drogen en bakken gelijkmatiger
te laten verlopen, guur 3.4-3;

verblendsteen: zeer kantige, regelmatige en


gladde steen, waarin zeer jne kleisoorten zijn
verwerkt, zodat een grote dichtheid ontstaat;

stempelperssteen: strakke en dichte steen van


stugge droge klei die machinaal in stalen vormen
wordt geperst. Op deze manier kunnen ook
speciaal gevormde stenen worden gemaakt zoals
voor restauratiewerken;

handvormsteen: vertoont aan vijf zijden een


ruig oppervlak (met nerven), doordat de bal klei,
voordat hij in de vorm wordt geworpen, door
vochtig zand, zaagsel, enzovoort, wordt gerold.
Daarnaast is er de mechanische handvormsteen,
die nauwelijks is te onderscheiden van de echte,
puur ambachtelijke handvormsteen, guur 3.4-1.
Uiterlijk baksteen
Zoals is aangegeven, wordt het uiterlijk van de
steen door diverse factoren bepaald en is er
een bijna onbeperkte keuze in kleuren en op-
pervlaktestructuren. Het vastleggen van de ge-
wenste kleur en overig uiterlijk gebeurt vaak aan
de hand van monsters. Daarbij blijft altijd van
belang wat de afwijking kan zijn van het vastge-
legde monster. Bij genuanceerde stenen is het
mengen van partijen van belang. De kleur geeft
ook enige aanwijzing over de hardheid van de
steen. Een harder gebakken steen wordt helder-
der van kleur. Genuanceerd geel/rood wijst vaak
op zachtere stenen. Ook verschillen in vochtge-
halte geven kleurverschillen.
Samenvatting
Samenvattend kan gesteld worden dat de speci-
eke voordelen van gebakken steen zijn:

geringe vervorming metselwerk in gebakken


steen door temperatuur en vocht en minimale
verhardingskrimp;

grote vochtregulerende werking;

geschiktheid ook als gevelmateriaal.


3.1.4 Betonsteen
Betonsteen is verkrijgbaar zowel in stenen met
een werkende maat van 200 100 mm, als in
blokken met een werkende maat van 300 200
mm bij verschillende dikten. Bouwstenen en
blokken van beton worden onder verschillende
benamingen in de handel gebracht. De beton-
nen bouwblokken kwamen op grote schaal in
gebruik toen het duidelijk werd, dat het metse-
len van bouwmuren in traditionele steentypen
van waalformaat te arbeidsintensief was gewor-
den. De blokken werden dan ook ontwikkeld
voor vuilwerk. Pas later bleken architecten de
grijze blokken voor schoonwerk te willen toepas-
sen en werden speciale betonsamenstellingen
ontwikkeld, onder andere met lichtkleurige toe-
slagstoffen.
Fabricage
Bij de fabricage van de blokken wordt de
betonspecie samengesteld door een automatisch
geregelde gewichtsdosering van de materialen
volgens een van tevoren vastgestelde recep-
tuur. De fabricage gebeurt met een elektronisch
bestuurde perstrilmachine. De verse stenen c.q.
1 handvormsteen met vijf bezande zijden
2 vormbaksteen, klei aangedrukt,
strakke steen, vijf bezande zijden
3 strengperssteen, strakke steen,
twee afgesneden zijden
Figuur 3.4 Verschillende bakstenen naar fabricagemethode
06950424_hfdst03.indd 38 22-11-2005 10:25:16
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 39
blokken worden vervolgens getransporteerd naar
geconditioneerde verhardingskamers, waarin ze
circa 24 uur verblijven.
Samenstelling
In grote lijnen zijn twee samenstellingen voor-
handen: blokken van grindbeton en blokken
met lichtere toeslagstoffen. Deze laatste toe-
slagstoffen kunnen worden onderscheiden in
natuurlijke stoffen (zoals natuurbims en lava) en
gefabriceerde stoffen (zoals hoogovenslakken,
korlin en gesinterde kleiproducten als argex).
De blokken van bijvoorbeeld lavabeton hebben
een druksterkte van ten minste 10 N/mm
2
. Voor
blokken van grindbeton is dit 15 en 20 N/mm
2
.
De druksterkte voor de zogenoemde hoge-druk-
blokken kan zelfs worden opgevoerd tot circa 30
N/mm
2
. Deze druksterkte wordt gemeten over
de bruto-steenoppervlakte (dus inclusief de
kanaaloppervlakte).
Toepassingen
Blokken van beton met lichte toeslagstoffen wor-
den hoofdzakelijk voor binnenmuren gebruikt.
De elementen van grindbeton worden zowel
binnen als buiten toegepast; binnen vooral daar
waar het om zeer hoge drukvastheden gaat en
buiten voor gevels, cementramen, kelderwanden
en souterrains.
Eigenschappen betonsteen
Om een indruk te krijgen van de verschillende
eigenschappen van betonsteen c.q. -blokken,
geeft guur 3.5 een overzicht van de eigen-
schappen van betonsteen.
Betonsteen is krimpgevoelig in relatie tot het
vochtgehalte. Ook bij betonsteen moet er
rekening worden gehouden met dilataties in het
metselwerk, waarbij gedacht moet worden aan
dilataties om de 6,000 10,000 m, zie ook para-
graaf 3.5.5.
Een nadeel van grindbetonblokken is dat ze niet
spijkerbaar zijn en minder goed geluid absorbe-
ren.
3.1.5 Kalkzandsteen
Kalkzandsteen is een niet-gebakken kunststeen,
verkrijgbaar in zowel steen-, blok- als elementfor-
maat, zie paragraaf 3.6.1.
Samenstelling en fabricage
Kalkzandsteen wordt vervaardigd door een
mengsel van kalk en een kwartshoudende stof
(zand) te persen en daarna onder stoomdruk te
laten verharden. Hierdoor ontstaan zeer gladde
stenen met een binding op basis van calciumsili-
caathydraten, met een maattolerantie van maxi-
maal 2 mm.
Toepassingen
Kalkzandsteen is goedkoper dan gebakken steen
en werd aanvankelijk hoofdzakelijk gebruikt voor
vuil binnenwerk. De afgelopen jaren is hier ver-
andering in gekomen en wordt kalkzandsteen
ook voor schoon binnen- en buitenwerk toege-
past. De perfecte maatvastheid van de kalkzand-
steen voor strakke vormen heeft hier positief toe
Dragende eigenschappen
Stenen Blokken
Druksterkte
in N/mm
2
3-10 3-7
Stijfheid E
in N/mm
2
20.000 20.000
Volumieke massa
in kg/m
3
1.750-2.100 1.500-1.800
Toelaatbare
druksterkte/
gewicht SGR
in 1/m
170-475 200-400
Thermische
uitzetting
in 10
-5
m/mK
1,1 0,8-1,0
Ten behoeve van gestapelde bouw zijn er sinds kort
speciale elementen met een druksterkte van 45
kg/mm
2
en een volumieke massa van 2200 kg/m
3
.
Scheidende eigenschappen
Stenen Blokken
Thermische gelei-
ding in W/mK
1,2 0,6-0,9
Soortelijke warmte
c in J/kgK
840 840
Dampdiffusieweer-
stand (bij deklaag
of verdichte stenen)
20-25 15-20
Figuur 3.5 Eigenschappen betonsteen
06950424_hfdst03.indd 39 22-11-2005 10:25:16
40
bijgedragen. De scheurvorming, waar vroeger
nogal hinder van werd ondervonden, is niet
nodig bij het juiste gebruik van een op het ma-
teriaal en de weersomstandigheden afgestemde
mortel en het juist detailleren met voldoende
dilatatievoegen, zie paragraaf 3.6.5.
Gevelstenen
Omdat de gladde steen toegepast in schoonwerk
wel eens als te weinig levendig wordt gezien,
is er een gekliste kalkzandsteen ontwikkeld. De
steen wordt dan op dubbelformaat geperst en in
de fabriek gebroken door middel van een soort
valmes. De gekliste stenen worden aangeduid
als klissteen. De behandeling van gevelstenen
valt door de niet-dragende toepassing buiten het
kader van dit hoofdstuk.
Eigenschappen kalkzandsteen
Kalkzandsteen wordt in gewone en in klinker-
kwaliteit geleverd met een drukvastheid van res-
pectievelijk 15 en 25 N/mm
2
.
Voor de volumieke massa wordt voor kalkzand-
steen voor statische berekeningen 1.850 kg/m
3

aangehouden, voor geluidstechnische berekenin-
gen 1.750 kg/m
3
en voor warmte-isolatiebereke-
ningen 1.800 kg/m
3
. De vochtregulatie is minder
dan die van baksteen. Figuur 3.6 geeft een over-
zicht van de eigenschappen van kalkzandsteen.
Dragende eigenschappen
Druksterkte in N/mm
2
15/25
Volumieke massa in kg/m
3
2.000
Toelaatbare druksterkte/gewicht
SGR in 1/m
750/1.250
Thermische uitzetting in 10
-5
m/mK 0,9-1,2
Scheidende eigenschappen
Thermische geleiding in W/mK
1,0
Soortelijke warmte c in J/kgK 840
Dampdiffusieweerstand 25
Figuur 3.6 Eigenschappen kalkzandsteenblokken
Verwerking
Algemeen geldt dat kalkzandsteen schraal wind-
droog moet worden verwerkt. De winddroge
steen heeft praktisch zijn kleinste maat, wat te
grote krimp met scheurvorming na het metse-
len voorkomt. Als muurvlakken te lang worden,
treden naast de besproken krimp als gevolg van
temperatuurwisselingen ook lineaire vormver-
anderingen op. Daarom is in lange bouwmuren
en gevelvlakken dilatatie nodig. De muurvlakken
mogen, afhankelijk van de constructie en de toe-
gepaste steensoort maximaal 11 m lang worden.
Bij toepassing in combinatie met andere materi-
alen, het bonte bouwen, is scheurvorming niet
uitgesloten. Er moet dus de nodige zorg aan de
aansluitingen worden besteed.
Uiterlijk kalkzandsteen
Het uiterlijk van de kalkzandsteenproducten is
afgestemd op het toepassingsgebied. De gladde
blokken zijn geschikt voor vuilwerk afgewerkt
met stukadoorswerk of zeer dunne afwerklagen.
Voor schoonwerk zijn de vellingblokken zeer ge-
schikt. Daarnaast is voor schoonwerk de eerder
genoemde gekliste en een bezande uitvoering
op de markt. De kleur van kalkzandsteen is oor-
spronkelijk praktisch wit en dit is in hoofdzaak
nog zo. Alleen het waalformaat komt ook in een
gekleurde uitvoering in de handel.
3.1.6 Cellenbeton
Cellenbeton maakt door het geringe gewicht en
de daarmee gepaard gaande redelijke thermi-
sche isolatie vrij snel opgang. Het oorspronkelijk
uit Zweden afkomstige cellenbeton (ook wel gas-
beton genoemd) hoort tot de groep lichtbeton.
Samenstelling en fabricage
Het fabricageproces, dat geheel is gemechaniseerd,
gaat als volgt. Gedroogd zand, kalk en cement
worden in de juiste verhouding afgewogen en
gemalen. Aan deze droge grondstoffen worden
water en aluminiumpoeder toegevoegd waarna de
gevormde dunne mortel in grote vormen wordt
gestort. De samenstelling is in gewichtsdelen: 2-3
delen cement en kalk op 7-8 delen zand en minder
dan 0,001 deel aluminiumpoeder.
Door een chemische reactie, veroorzaakt door
het aluminiumpoeder, worden er na enige tijd
waterstofgascellen gevormd, die het mengsel
doen rijzen. De aldus gevormde massa wordt,
nadat deze is opgestijfd, met behulp van dunne
staaldraden op de juiste maat gesneden. Vervol-
gens wordt het materiaal met behulp van stoom
onder verhoogde druk in een autoclaaf verhard,
06950424_hfdst03.indd 40 22-11-2005 10:25:16
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 41
bij welke reactie in hoofdzaak calciumhydrosilica-
ten worden gevormd.
Toepassingen
Het materiaal is in de handel in verschillende
kwaliteiten als blokken en in plaatvorm. Cellen-
betonblokken worden toegepast voor dragende
en niet-dragende binnen- en buitenwanden. Als
dragend metselwerk wordt cellenbeton voor-
namelijk toegepast voor laagbouw, zowel voor
bungalows en tegenwoordig ook in eengezins-
woningen. Ook wordt cellenbeton wel toegepast
in de agrarische bouw en in de utiliteitsbouw.
Eigenschappen cellenbeton
De drukvastheid van het materiaal is afhankelijk
van het volumegewicht, de toegepaste grond-
stoffen en de vochtigheid. Bij het toenemen van
de vochtigheid vermindert de drukvastheid. Zo
heeft een bepaalde kwaliteit cellenbeton in de
conditie droog een druksterkte van circa
5 N/mm
2
, terwijl deze druksterkte in de conditie
nat circa 3,2 N/mm
2
bedraagt. Hieruit blijkt dat
cellenbeton niet in blijvende natte omstandig-
heden kan worden toegepast, zoals onder het
maaiveld.
Van cellenbeton zijn de vormveranderingen
ten gevolge van wisselingen in temperatuur
en vochtgehalte onderzocht. Er moet rekening
worden gehouden met een praktische krimp van
circa 0,3 mm per meter wand. Bij de aanslui-
tingen van deze wanden en de afwerking ervan
moet hiermee rekening worden gehouden. De
hygrische lengteverandering bedraagt maximaal
circa 0,09 . Ook is uit onderzoek gebleken dat
als de wateropzuiging wordt beperkt, gevels van
cellenbeton vorstbestendig zijn, zie guur 3.7
Thermische isolatie
Cellenbeton heeft een lage warmtegeleidings-
cofcint: = 0,16 W/mK bij G4/600 en
= 0,22 W/mK bij G5/800 en heeft dus een rela-
tief goed warmte-isolerend vermogen. Daardoor
kan een hoge warmte-isolatie worden bereikt
respectievelijk aanvullende isolatiematerialen
worden beperkt.
Geluidwering
Voor scheidingswanden tussen slaapkamers en
in kantoren moet bij voorkeur type G5/800 met
een dikte van 100 mm worden toegepast.
Brandwerendheid
Cellenbeton heeft een hoge brandwerendheid
doordat het zelf onbrandbaar is en daarnaast,
door het warmteaccumulerend en isolerend ver-
mogen, ook hitte absorbeert en afschermt.
3.1.7 Normen
De TGB kent voor steen een aparte uitgave: TGB
Steen, NEN 6790 (1990), met daarbij NPR 6791,
Rekenregels.
3.2 Voegen
3.2.1 Voegfuncties
In de voorgaande paragrafen zijn de materialen
voor de stapelbouwwijze besproken. Ieder ma-
teriaal kent maattoleranties. Als deze materialen
zomaar worden gestapeld, zorgt deze ongelijk-
heid ervoor dat bijvoorbeeld twee gestapelde
Dragende eigenschappen
G4/600 G5/800
Druksterkte gelijmd
in N/mm
2
1,67 2,00
Druksterkte gemet-
seld in N/mm
2
1,39 1,67
Stijfheid E in N/m
2
2.000 3.000
Volumieke massa
in kg/m
3
580 720
Toelaatbare
druksterkte/gewicht
SGR in 1/m
240 230
Thermische
uitzetting
in 10
-5
m/mK
0,8 0,8
Scheidende eigenschappen
G4/600 G5/800
Thermische
geleiding
in W/mK
0,16 0,22
Soortelijke warmte c
in J/kgK
840 840
Dampdiffusieweer-
stand
5 6
Figuur 3.7 Eigenschappen cellenbeton
06950424_hfdst03.indd 41 22-11-2005 10:25:16
42
bakstenen elkaar maar op enkele plaatsen van
het theoretische contactvlak raken, guur 3.8.
1 zonder voegvulling 2 met voegvulling
lintvoeg stootvoeg
Figuur 3.8 Gestapelde stenen
Dit heeft drie in het oog springende consequen-
ties:

bovenliggende steen ligt niet stabiel op on-


derliggende steen;

gevormde voeg is nagenoeg geheel open,


scheidende vermogen van deze aansluiting is
zeer gering;

bij hoge belastingen moet de krachtsover-


dracht plaatsvinden via de kleine contactvlakken,
waardoor de stenen bezwijken.
Het is derhalve niet verwonderlijk dat tussen de
stenen een ter plaatse te vormen materiaal nodig
is om de maatverschillen te kunnen overbrug-
gen. Na verharding van deze voegvulling komt
de bovenliggende constructie stabiel te liggen en
is de voeg gedicht. Als deze voegvulling tevens
in staat is krachten over te dragen, wordt de
krachtoverdracht gelijkmatig gespreid. Er wordt
dan gesproken van een constructieve, dat wil
zeggen, drukkrachtoverbrengende voeg, in tegen-
stelling tot een niet-constructieve voeg, waarbij
dichting prioriteit heeft boven krachtoverdracht.
Horizontale voegen worden lintvoegen genoemd,
verticale stootvoegen. Uit het voorgaande blijkt
dat lintvoegen naast een dichtende ook een
krachtoverbrengende functie hebben en dat
stootvoegen hoofdzakelijk een dichtende functie
hebben. Ook kan worden gesteld dat hoe maat-
vaster de bouwproducten zijn, des te dunner de
voegen kunnen worden.
3.2.2 Voegvullingen
Voor de samenstelling van het voegmateriaal
heeft men de keuze uit:

metselmortels: worden in grotere voegdikte


toegepast bij grotere maatafwijkingen van bou-
welementen;

lijmmortels: hebben kleine voegmaat en kun-


nen alleen bij zeer maatvaste producten zoals
kalkzandsteen worden gebruikt;

voegmortels: worden gebruikt voor afvoegen


van met metselmortel gemetselde voegen.
3.2.3 Metselmortels
Het karakter van een metselmortel wordt be-
paald door de eisen die aan het metselwerk
worden gesteld, de steensoort, de manier van
verwerken en het weertype waaronder wordt
gewerkt. De mortel wordt samengesteld uit de
volgende grondstoffen:
bindmiddelen, bestaande uit cement en/of
kalk;
verschralingsmiddel (zand);
water;
hulpstoffen.
Bindmiddelen
De in metselmortels essentile bindmiddelen
zijn cement en luchtkalk, meestal gezamenlijk
gebruikt in de zogenoemde basterdmortel.
Cement is een hydraulisch bindmiddel, dat ver-
hardt na toevoeging van water. De belangrijkste
functie van cement is de sterkteontwikkeling,
vooral aanvangs- en druksterkte. Een hoog
cementgehalte geeft daarnaast waterdichtheid
aan een mortel. In metselmortels bevordert
luchtkalk:

verwerkbaarheid;

watervasthoudend vermogen tijdens verwer-


king en afbinding;

hechtsterkte en elasticiteit van metselwerk;

morteldichtheid en reguleren vochthuishou-


ding.
Verschralingsmiddel
Als verschralingsmiddel wordt er meestal schoon
rivierzand gebruikt. Bij werk met hoge drukvast-
heden speelt de korrelgrootte een belangrijke
rol. Algemeen kan worden gesteld dat de
korrelgrootte nooit meer mag zijn dan een halve
voegdikte. Er is altijd een hoeveelheid jn zand
nodig om de ruimte tussen de grovere korrels
goed te vullen. Ideaal metselzand is schoon en
heeft een gespreide korrelgrootte tussen onge-
veer 0,1 en 3 mm. Een goede korrelverdeling
van het zand is dus van groot belang voor een
voldoende dichtheid en de draagkracht van de
mortel.
06950424_hfdst03.indd 42 22-11-2005 10:25:17
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 43
Water
Het aanmaakwater moet schoon zijn en wordt in
zijn hoeveelheid bepaald door:

steentype in verband met zuigvermogen;

zandtype;

aard bindmiddel.
Hoe meer aanmaakwater er wordt toegepast,
des te meer water dringt er door in de bindmid-
delkorrels waardoor het de celvorming versterkt.
Water laat na verdamping ook meer holle ruim-
ten in de mortel achter, zodat de dichtheid ach-
teruitgaat. Voor drukvast metselwerk wordt er
dan ook metselzand gebruikt dat door de korrel-
vorm zomin mogelijk water vraagt. Anders dan
bij betonmortel kan bij metselmortel de water-
cementfactor hoog zijn, omdat de hechting van
de steen veel beter wordt, evenals de vulling van
de stootvoegen.
Hulpstoffen
Hulpstoffen die in de praktijk aan metselmortels
worden toegevoegd, zijn:

plasticeerders;

luchtbelvormers;

vertragers.
Plasticeerders en luchtbelvormers vervullen
deels dezelfde rol: zij verbeteren de verwerkbaar-
heid van de specie. Het gebruik van plasticeer-
ders en vooral van luchtbelvormers moet tot een
minimum worden beperkt, want een deel van de
ingebrachte lucht blijft ook na uitharding als
porinruimte in de mortel achter. Hierdoor kan
het metselwerk meer waterdoorlatend en meer
vorstgevoelig worden. Te veel lucht kan ook een
ongunstige invloed hebben op de hechtsterkte.
Vertragers worden voornamelijk toegepast in
natte prefab-species, die vooraf in een centrale
met water worden aangemaakt en na aanvoer
op de bouwplaats voor langere tijd verwerkbaar
moeten blijven.
Mortelsamenstelling
De verhouding bindmiddel en zand varieert
van 1:2 voor werk waar hoge eisen aan worden
gesteld, tot 1:3 voor normaal metselwerk in
baksteen. Voor betonsteen is deze verhouding
1:4. Bij de cement-kalkverhouding in het bind-
middel moet steeds naar een hoog percentage
kalk worden gestreefd, met inachtneming van
eerder genoemde punten. Door veel kalk vermin-
dert de sterkte van het metselwerk nauwelijks.
In de normen zijn voor verschillende toepassin-
gen verschillende referentiemortelsamenstel-
lingen vastgesteld.
3.2.4 Voegmortels
Mortels ten behoeve van het afvoegen van
metselwerk moeten wat de samenstelling betreft
worden afgestemd op de toegepaste steensoort
en metselmortel. Indien mogelijk verdient het
de voorkeur voeg- en metselmortel van gelijke
samenstelling te nemen. Dit kan veel narigheid
voorkomen door slechte hechting, met als ge-
volg het losvriezen van de voegen.
Bij hoogbouw en daar waar grote vlakken niet
of weinig vochtopzuigend materiaal boven het
1 doorgestreken of
dichtgestreken
4 hol
3 platvol gekamd
of geklopt
6 afwaterend of
schaduwvoeg
2 platvol glad 5 verdiept
Figuur 3.9 Voegafwerkingen
06950424_hfdst03.indd 43 22-11-2005 10:25:18
44
metselwerk zijn aangebracht, mogen geen te
grote hoeveelheden kalk in de voegspecie wor-
den verwerkt. De voegen worden dan door de
grote hoeveelheid langsstromend water uitge-
spoeld. In zulke gevallen wordt een samenstel-
ling van ten minste n deel bindmiddel op
tweeneenhalf tot drie delen zand geadviseerd.
Vlakvoegwerk met een zo groot mogelijke dicht-
heid beperkt het inwateren van het metselwerk
en daarmee voor een deel het ontstaan van
muuruitslag. Figuur 3.9 toont enkele veel toege-
paste voegafwerkingen.
3.2.5 Speciebereiding
Traditionele speciebereiding
Met traditionele speciebewerking wordt bedoeld
het zelf mengen van bindmiddel, zand en water
op de bouwplaats. De mortelkwaliteit is dan
sterk afhankelijk van de uitvoerder, te meer daar
het gebruik van plasticeerders en luchtbelvor-
mers de verwerkbaarheid van mortels wel verbe-
teren, maar een onjuiste en overvloedige dose-
ring ervan de kwaliteit van de uiteindelijke voeg
negatief benvloedt. Natuurlijk is de omvang van
het werk van invloed of de specie op de bouw
wordt bereid.
Bulk-silosystemen
Bulk-silosystemen berusten op het principe dat
de vaste bestanddelen van de mortel, zand en
bindmiddel, al geheel of gedeeltelijk gemengd,
in een silo op het werk worden aangevoerd.
Daarna vindt alleen nog menging met water
plaats. In beginsel betekent dit dat er een zekere
garantie bestaat voor een goed en constant
product.
Natte prefab-specie
Natte prefab-specie is een door betonmortelcen-
trales geproduceerde metselspecie, die daar is
aangemaakt met water, net zoals betonspecie.
Aanlevering op de bouwplaats gaat per truck-
mixer. De toevoeging van een bindtijdvertrager
is noodzakelijk, omdat de levering op een werk
meestal eenmaal per dag plaatsvindt. In de
meeste gevallen betekent dit dat de vertrager
ten minste 24 uur werkzaam moet blijven. In de
praktijk blijkt dat aan deze lange vertragingen
bezwaren kleven. Doordat de specie onvol-
doende snel uithardt, werkt dit remmend op het
metseltempo. Voor betonsteen kunnen alleen
zogenoemde dag-species worden toegepast die
maximaal 8 uur verwerkbaar zijn.
3.2.6 Lijmmortels
Naast lijmmortels worden er voor het verlijmen
van kalkzandsteen en cellenbeton ook speciale
mortels vervaardigd. Door de dunnere voegen
en de andere steenmaterialen is de samenstelling
anders dan bij metselmortels. Kunnen metselmor-
tels eenvoudig op het werk worden vervaardigd
uit eenvoudige bestanddelen, zo niet bij lijmmor-
tels. Deze worden dan ook door de fabrikanten
van respectievelijk kalkzandsteen en cellenbeton
vervaardigd en meegeleverd met de blokken en
elementen. Voor de verwerking bij lagere tem-
peraturen is een speciale wintermortel beschik-
baar (tussen +8 C en 3 C). De 2 mm dikke
lijmmortel wordt met behulp van een slede (of
mortelbakje) aangebracht. Deze lijmmortel kan
ongeveer gedurende vier uur worden verwerkt.
3.2.7 Scheurvorming in metselwerk
In gebouwen waarin er onvoldoende rekening is
gehouden met dilataties markeren scheuren de
plaatsen waar ontoelaatbare trek- en schuifspan-
ningen optraden. Spanningen worden veroor-
zaakt door:
belemmering bewegingsverschillen;
bewegingsverschillen.
Belemmering bewegingsverschillen door:

verhardingskrimp;

drogingskrimp;

temperatuurveranderingen;

kruip (plastische vormverandering);

samendrukking (elastische vormverandering).


Bewegingsverschillen door:

verschillen in belasting van diverse onderde-


len;

zettingsverschillen in fundering;

ongelijke uitzetting bij temperatuurwisselin-


gen;

zwellen van onderdelen, bijvoorbeeld door


roestvorming.
Behalve temperatuurbewegingen zijn alle hier
genoemde verschijnselen vrijwel eenmalig. Hoe-
06950424_hfdst03.indd 44 22-11-2005 10:25:18
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 45
wel vochtbeweging (opnemen en weer afstoten
van vocht) een omkeerbaar proces is, treedt er
in de bouwpraktijk tijdens de gebruiksfase van
het gebouw bijna uitsluitend uitdroging en dus
krimp op.
Scheurvorming door krimp en kruip
Als er metselwerk of lijmwerk samen met beton-
constructies worden toegepast, moet er terdege
rekening worden gehouden met de lengtever-
anderingen van het beton door krimp en kruip.
De grootte van deze bewegingen hangt van veel
factoren af. Bij onderdelen van gewapend beton
spelen het cementgehalte en de watercementfac-
tor een belangrijke rol. Ook het wapeningsper-
centage speelt een rol in de grootte van de krimp
van het beton. Bij een grote bewegingsvrijheid
tussen metselwerk en de bouwdelen van beton
(door middel van dilataties en glijopleggingen)
treden wel verplaatsingen op, maar zonder span-
ningsopbouw en dus zonder scheuren.
Een draagconstructie die uit beton bestaat (maar
ook kalkzandsteen) vervormt aanzienlijk, waarbij
pas na circa vier jaar de uiteindelijke verkorting is
bereikt. De richting van de verplaatsingen is naar
een massief, moeilijk vervormbaar bouwdeel.
De fundering en vooral een kelderconstructie
droogt weinig uit en ondervindt bovendien een
grote schuifweerstand met de ondergrond, zo-
dat vrijwel geen verkorting optreedt. De eerste
vloer wordt daardoor sterk belemmerd in zijn
beweging, maar alle overige vloeren verkorten in
ongeveer dezelfde mate. De onderste dwarswan-
den vertonen dan ook een zekere scheefstand,
terwijl de hogere wanden verticaal blijven, guur
3.10.
Krimp in combinatie met
temperatuurwisselingen
De lengteverandering door krimp en de verlen-
ging c.q. verkorting door temperatuurverande-
ringen kunnen in dezelfde richting plaatsvinden
of elkaar tegenwerken. Wordt er gestort in de
winter en direct daarna gemetseld, dan kan in de
(warmere) gebruikstoestand de thermische uit-
zetting van de betonplaat groter zijn dan de ver-
hardings- en drogingskrimp. Het op het beton
staande metselwerk kan een verlenging onder-
gaan die groter is dan de eigen thermische uit-
zetting waardoor er scheuren in het metselwerk
kunnen optreden. Wordt er gestort in de zomer,
dan versterken in de winterperiode daarna de
krimpverschijnselen elkaar en doen er zich forse
verplaatsingen voor, guur 3.11.
krim
p
krim
p
stijve kern =
verplaatsingsnulpunt
fundering wordt niet korter
baksteen gevel krimpt niet,
maar moet door de
verankeringen meevervormen
" buigen of barsten "
blijvende zakking 2 - 7 mm
gemiddeld 1 mm
per woonlaag
beton of kalkzandsteen
draagstructuur
blijvende verkorting 3 - 10 mm
afstand tot nulpunt = 30 m
Figuur 3.10 Verplaatsing draagstructuur naar stijve kern
06950424_hfdst03.indd 45 22-11-2005 10:25:18
46
Kruip
Kruip in betonvloeren is vaak de oorzaak van
scheurvorming in bovenliggend metselwerk. Als
de verticale drukspanningen in een boven de
vloer gelegen muur ter plaatse van de opleg-
ging niet hoog genoeg zijn, ontstaat er bij enig
inklemmingsmoment van de vloer gemakkelijk
een horizontale scheur. Dit komt dus veel voor in
niet-dragende scheidingswanden, guur 3.12.
Ongewilde scheurvorming treedt praktisch al-
tijd op in de kleinste doorsnede van een wand,
vooral bij openingen. Er moeten dan dilatatie-
voegen in relatie met die doorbrekingen worden
aangebracht. Vaak kan een over de volle wand-
hoogte doorlopend deurkozijn met bovenlicht
de functie van zon dilatatie verzorgen.
Scheurvorming bij aansluiting verschil-
lende materialen
Door het verschil in verhardings- en drogings-
krimp, kruip en afwijkend thermisch en hygrisch
gedrag bewegen de constructiedelen ten op-
zichte van elkaar. Als de verschillende bouwdelen
star aan elkaar zijn verbonden, ontstaat daar-
door meestal scheurvorming ter plaatse van de
aansluiting. Om aanhechting ter plaatse van de
aansluiting te voorkomen, kan er een folie tussen
deze materialen worden toegepast.
3.2.8 Dilatatievoegen
Algemene regels voor de plaats van dilatatievoe-
gen zijn niet te geven. Elke constructie is anders
en steeds heeft men te maken met andere om-
standigheden. Het belangrijkste is dat de ontwer-
per zich realiseert dat verschillende materialen en
constructies zich verschillend gedragen en dat er
op de raakpunten spanningen kunnen optreden.
v
e
r
k
o
r
t
i
n
g
v
e
r
l
e
n
g
i
n
g
w
i
n
t
e
r
z
o
m
e
r
w
i
n
t
e
r
z
o
m
e
r
p
l
a
a
t
l
e
n
g
t
e

d
i
r
e
c
t

n
a

h
e
t

s
t
o
r
t
e
n
gestort in de winter
gestort in de zomer
z
o
m
e
r
Figuur 3.11 Lengteverandering in betonvloer vanaf het
moment van storten
vervormbare
rugvulling
1 normale situatie 2 ingedrukte situatie 3 uitgerekte situatie
kit
harde
rugvulling
scheurt in
over grote
lengte
kit
goed
fout
Figuur 3.13 Voegvulling bij dilatatievoegen
Figuur 3.12 Scheuren als gevolg van doorbuiging vloeren
scheur
06950424_hfdst03.indd 46 22-11-2005 10:25:20
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 47
Voor de uitvoering van dilatatievoegen in het al-
gemeen zijn verschillende principes te hanteren:

kitvoeg met rugvulling;

koude of knipvoeg;

open voeg afgedekt met dilatatieproel.


Kitvoegen werden tot voor kort het meest toe-
gepast. Hierbij zijn in het algemeen de voegen
dieper dan noodzakelijk is voor de berekende
breedte van de kitstreng. Daarom moet er een
rugvulling worden toegepast. De vorm van de
rugvulling is van grote invloed op de werking
van de kit. De rugvulling moet afgerond, ver-
vormbaar en comprimeerbaar zijn, guur 3.13.
Zij mag de vrije beweging van de kit niet belem-
meren. Te denken valt aan een goed samendruk-
baar gesloten-cellig kunststofschuim (bijvoor-
beeld aethafoam). Afhankelijk van de plaats van
de dilatatievoeg kan vanuit esthetische redenen
een andere uitvoering gewenst zijn. Men kan
hierbij of de vulling weglaten en de materialen
met een minimale afstand koud tegen elkaar
plaatsen of de voeg afdekken met een dilatatie-
proel.
3.3 Wanden in steen, algemeen
3.3.1 Opbouw, muurtypen
Omdat baksteen eeuwenlang het materiaal voor
gestapelde wandconstructies was, is veel van de
hier ontstane begripsvorming overgenomen bij
de gestapelde wandconstructies in andere mate-
rialen. Hiertoe worden eerst de algemene begrip-
pen behandeld.
Strekken en koppen
Aan een baksteen worden onderscheiden: platte
kant, strek en kop, guur 3.15-1. De maatvoe-
ring van de strek en de kop is onderling zo ge-
kozen, dat twee koppen met een tussenliggende
voeg gelijk zijn aan de strek. Deze verhouding
van kop en strek was van belang als men dikkere
muren wilde samenstellen. Zo zijn vanuit het ver-
leden bekend, guur 3.14:

halfsteensmuur, voor niet-dragende of


balksteunende tussenwanden;

steensmuur, als woningscheidende bouwmuur


of niet-dragende buitenmuur;

anderhalfsteensmuur, voor de dragende bui-


tenmuur bij meerdere bouwlagen;

tweesteensmuur, enzovoort.
In funderingen kwam zelfs nog dikker metsel-
werk voor om de stabiliteit van de bovenlig-
gende wand te waarborgen in relatie met de
onderliggende grondslag.
Het stapelen van de baksteen moest vroeger
zodanig gebeuren, dat het verband in het met-
selwerk de sterkte aan de muurconstructie gaf,
daar het materiaal voor de voegen (zogenoemde
kalkspecie) weinig hechting gaf en hoofdzakelijk
een egaliserende functie had. Om deze construc-
tieve redenen werden aan het metselverband
twee eisen gesteld:

stootvoegen mogen niet doorlopen in vol-


gende laag;

bij meer dan halfsteensdikke muren moeten


strekken zoveel mogelijk loodrecht op de muur
worden verwerkt.
1 halfsteensmuur 2 steensmuur 3 anderhalfsteensmuur
Figuur 3.14 Traditionele muurtypen
06950424_hfdst03.indd 47 22-11-2005 10:25:20
48
Omdat stootvoegen dus niet boven elkaar mo-
gen liggen, verspringen deze een halve of een
kwart steen. Hierdoor is bij het einde van een
muur of bij muuropeningen een halve steen
nodig, guur 3.15-2. Is voor de beindiging
van het metselwerk driekwart steen nodig, dan
wordt er gesproken van een drieklezoor, guur
3.15-3, en bij een kwart steen van een klezoor,
guur 3.15-4. Deze laatste komt weinig voor,
omdat zon kleine steen bij het metselen meestal
gekanteld komt te liggen. Daarnaast is er de
klisklezoor, een steen gehalveerd over de lengte,
guur 3.15-5. Wordt de steen dunner gehakt,
dan wordt er gesproken van een geschifte of ge-
schilde steen, guur 3.15-6. De hier genoemde
stenen zijn op een redelijk eenvoudige manier uit
de hele baksteen te hakken of te zagen.
Spouwmuur
De opbouw in steens- en zeker halfsteensmuren
uit vroeger jaren kende een aantal grote nadelen:

geringe geluidsisolatie bij steensmuren als


woningscheidende bouwmuren;

geringe warmte-isolatie bij steensmuren als


buitenmuren;

geen onderbreking vochttransport van buiten


naar binnen.
Om deze laatste twee nadelen voor de buiten-
muren te ondervangen is de spouwmuur gen-
troduceerd. Deze bestaat uit een losgekoppeld
halfsteens binnen- en buitenblad, onderbroken
door de zogenoemde spouw, guur 3.16-1. Hier-
bij kan het buitenblad nat worden zonder dat
vochttransport naar binnen ontstaat. Later werd
de ruimte in de spouw opgevuld met steeds dik-
ker wordende, warmte-isolerende materialen
waardoor de warmteweerstand verder werd op-
gevoerd.
De spouwmuur als gevelconstructie wordt
besproken in deel 4b Gevels, hoofdstuk 7.
Bij los van elkaar staande binnen- en buiten-
bladen is alleen het halfsteens binnenblad nog
vloerdragend. Omdat dit in het algemeen niet
toereikend is, verzorgt een koppeling met het
buitenblad door middel van spouwankers alsnog
een afdoende constructieve eenheid, guur
3.16-2 en guur 3.17.
1 spouwmuur (2x halfsteens + spouw) 2 spouwankers voor gemetselde constructies
Figuur 3.16 Spouwmuur
Figuur 3.15 Hele steen en afgeleide maten
1 hele steen 5 klisklezoor
2 halve steen 6 geschifte steen
3 drieklezoor 7 lepe steen
4 klezoor 8 varken
s
tre
k
p
la
tte
k
a
n
t
k
o
p
06950424_hfdst03.indd 48 22-11-2005 10:25:21
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 49
Ankerloze spouwmuur
Een variant op de spouwmuurconstructie is de
toepassing als woningscheidende muur. Zou
deze spouwconstructie ook met ankers worden
toegepast, dan is de geluidsisolerende werking
gelijk aan die van een massieve wand ter dikte
van beide bladen samen. Worden de spouwbla-
den echter losgekoppeld, de zogenoemde anker-
loze spouwmuur, dan kan de geluidsisolerende
werking veel beter zijn.
Hierbij is een aantal zaken wel van belang:

afstand tussen twee bladen moet ten minste


50 mm zijn; bij een te geringe afstand ontstaat
het gevaar dat cementproppen de ontkoppeling
opheffen;

massa van bladen moet ten minste 200 kg/m


2

voor niet in woongebouwen gelegen woningen
en 350 kg/m
2
voor in woongebouwen gelegen
woningen zijn.
De soms voor de stabiliteit noodzakelijke con-
structieve doorkoppeling van de verdiepingsvloe-
ren moet tot het hoogst noodzakelijke worden
beperkt. Bij boven elkaar gelegen woningen is
door de geringe massa van het enkele spouw-
blad de ankerende geluidsoverdracht te groot
en een ankerloze spouwmuurconstructie niet
geschikt.
3.3.2 Metselverbanden
Verbanden voor halfsteensmuren
Nederland kent een aantal steenverbanden die
speciaal zijn afgestemd op muurconstructies ter
dikte van een halve steen.
De meest gebruikte worden hier genoemd:
halfsteensverband;
klezorenverband;
wild verband.
Halfsteensverband
Het eenvoudigste verband voor muren ter dikte
van een halve steen geeft weinig hakverlies en
mortelgebruik. Het verband bestaat uit strek-
kenlagen die steeds een halve steen verspringen,
waardoor er op de hoeken geen gehakte stenen
voorkomen. Dit verband wordt veel toegepast
voor het halfsteens buitenblad van de spouw-
muur. Door de rustige voegtekening is het half-
steensverband voor nagenoeg iedere soort steen
te gebruiken; er wordt met dit verband geen
extra accent op het metselwerk gelegd, guur
3.18-1.
Klezorenverband
Dit bestaat eveneens uit strekkenlagen die echter
een klezoor ten opzichte van elkaar versprin-
gen. Daarbij zijn twee varianten mogelijk: het
verspringen met een staande of vallende tand.
Het klezoorverband uitgevoerd met de vallende
tand geeft door het schuin over de gevel lo-
pende voegenbeeld een onrustig aanzien. Voor
de steen geldt nog noodzakelijker dan bij het
halfsteensverband de eis van gelijke streklengte.
Het verband geeft wat meer hakverlies, omdat er
gebruik moet worden gemaakt van drieklezoren
op de hoeken, ter plaatse van muuropeningen,
enzovoort, guur 3.18-2.
Wild verband
Dit geeft de metselaar een grote vrijheid, omdat
er geen bepaald ritme is voorgeschreven in de
afwisseling van koppen en strekken. Om toch
een redelijk gevelvlak te krijgen, vereist dit wel
het nodige inzicht om geen plaatselijke con-
centraties van koppen of strekken te krijgen. Er
moeten daarom niet te veel koppen of strekken
naast elkaar (maximaal drie) en zogenoemde
muizentrapjes (vallende tanden over meer dan
vijf zes lagen) voorkomen. Maatverschillen in
de steen worden met het wild verband eenvou-
dig opgevangen. Het wild verband wordt veel
toegepast voor het buitenblad van spouwmuren,
guur 3.18-3.
1 fout: in deze m
2
komt
slechts n anker voor
2 goed: elke denkbare
m
2
heeft ten minste
vier ankers
1 m
1

m
1 m
1

m
Figuur 3.17 Aanbrengen spouwankers
06950424_hfdst03.indd 49 22-11-2005 10:25:22
50
Meerdere verbanden voor halfsteensmuren
worden besproken in deel 4b Gevels, hoofdstuk 7.
Verbanden voor steensmuren
Er bestaat een groot aantal steenverbanden
die zijn afgestemd op steensmuren en dikker.
Hoewel steens- en dikkere muren zelden meer
worden gemaakt, worden deze verbanden toch
besproken met het oog op renovatie- en restau-
ratiewerkzaamheden, enzovoort:
staand verband;
kruisverband;
vlaams verband;
noors of kettingverband;
koppenverband.
Staand verband
Dit is het eenvoudigst voor dikkere muren en
geeft door de afwisselende koppen- en strekken-
lagen een rustig beeld, guur 3.19-1.
Kruisverband
Een variant op het staand verband, waar de
strekkenlagen steeds onderling een halve steen
verschuiven. Het is iets lastiger te metselen en
doet ook minder rustig aan. Door het grote aan-
tal voegen in de koppenlagen is het noodzakelijk
dat een strek exact twee koppen plus een stoot-
voeg lang is, guur 3.19-2.
Bij de volgende, ook voor dikkere muren ontwik-
kelde, verbanden zijn de lagen aan elkaar gelijk,
maar de voegen verspringen ten opzichte van
elkaar.
Vlaams verband
Dit heeft identieke lagen die bestaan uit strek-
kop-strek-kop, enzovoort. Het voordeel van dit
verband, vergeleken met de vorige verbanden, is
het geringere aantal koppen, guur 3.19-3.
1 halfsteensverband 2 klezoorverband 3 wildverband
vallende tand staande tand
Figuur 3.18 Verbanden voor halfsteensmuren
1 staand verband 2 kruisverband 3 vlaams verband
4 noors- of kettingverband 5 koppenverband
R
>
800
Figuur 3.19 Verbanden voor steensmuren
06950424_hfdst03.indd 50 22-11-2005 10:25:23
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 51
Noors of kettingverband
Dit bestaat uit lagen met steeds twee strekken
achter elkaar afgewisseld door een kop. De kop
ligt juist boven een stootvoeg tussen twee strek-
ken van de onderliggende laag, zodat hierdoor
de voegen verticaal steeds het beeld van een
ketting over de muur vormen. Door het kleinere
aantal koppen is dit verband het meest geschikt
voor steensmuren die aan beide zijden schoon
blijven, guur 3.19-4.
Koppenverband (Patijnsverband)
Dit wordt zelden voor schoonwerk gebruikt,
maar heeft toch enkele specieke voordelen. Het
is bij uitstek geschikt voor rondingen, bijvoor-
beeld voor ronde hoeken of de cilindervormige
omsluiting van spiltrappen. De ronding moet
een straal van ten minste 800 mm hebben. Om-
dat bij het koppenverband in een steensmuur de
hartvoeg (normaal tussen beide strekken van het
verband) ontbreekt, kan het metselwerk grotere
belastingen opnemen. Dragende steensmuren
in vuilwerk worden dan ook altijd in koppenver-
band uitgevoerd, guur 3.19-5.
3.3.3 Muurdoorbrekingen
In het algemeen kan worden gesteld dat gesta-
pelde wandconstructies:

schuifspanningen kunnen opnemen, mits in


combinatie met druk;

alleen kleine trekspanningen kunnen opne-


men.
Spanningsconcentraties treden op in de volgende
gevallen:

bij het aangrijpen van uitwendige plaatselijke


krachten, zoals bij opleggingen;

discontinuteit van de constructieopbouw,


zoals bij openingen, plotselinge veranderingen
in dikte en/of breedte bij inkassingen, enzovoort,
bij materiaalwijziging (bijvoorbeeld andere steen-
soort).
In de praktijk moeten spanningsconcentraties
zoveel mogelijk worden vermeden of afgezwakt,
waardoor scheurvorming wordt voorkomen.
Sparingen
Een opening in een gestapelde wandconstructie
is altijd een verzwakking. Wordt een gestapelde
trek
1 krachtsverloop zonder sparing
2 krachtsverloop met sparing
3 optredende krachten en concentraties
druk
druk
druk druk
trek
sparing
Figuur 3.20 Verstoringen in gestapelde wandconstructies
door openingen
06950424_hfdst03.indd 51 22-11-2005 10:25:24
52
wand verticaal belast, dan lopen de druklijnen
nagenoeg verticaal, guur 3.20-1. Bij aanwezig-
heid van een opening in een gemetselde wand
buigen de druklijnen af, guur 3.20-2. Als gevolg
van een rechthoekige opening ontstaan er,
guur 3.20-3:

boven en onder de opening trekspanningen;

spanningsconcentraties in de hoeken;

grotere drukspanningen in de wand naast de


opening.
Bij ronde openingen zijn de hiervoor genoemde
effecten aanzienlijk minder.
Als oplossing hiervoor komen de volgende prin-
cipes in aanmerking:

gewelfwerking stapelmateriaal, guur 3.21-1;

doorzetten sparingen tot bovenzijde wand,


guur 3.21-3;

toepassen lateiconstructie, guur 3.21-2.


Gewelfwerking
Als zich in een gestapelde wand van voldoende
afmetingen een rechthoekige opening bevindt,
kan er zich in de wand een drukboog ontwikke-
len, guur 3.21-2. Met deze gewelfwerking mag
alleen worden gerekend als er aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:

boven opening bevindt zich voldoende wand-


hoogte;

naast (laatste) opening bevindt zich vol-


doende wandbreedte;

er mogen zich geen openingen in het drukge-


bied van de boog bevinden;

er mogen zich geen grote geconcentreerde


lasten bevinden in het drukgebied van de boog.
3.3.4 Lateien
Een latei is een speciale constructie boven een
opening in een gestapelde wand. De latei moet
het bovengelegen gedeelte van de wand met de
eventueel daarop rustende vloerbelastingen kun-
nen dragen. Dit betekent dat de lateiconstructie
buig- en trekkrachten moet kunnen opnemen.
Derhalve komen hiervoor materialen in aanmer-
king die trekkrachten kunnen opnemen, dus
hout, staal en gewapend beton.
Materialen
Houten lateien komen niet zo veel voor. Behalve
dat metselwerk vrij zwaar is om bij wat grotere
overspanningen ondersteund te worden door
een houten latei, krimpt hout bij droging, waar-
door het metselwerk plaatselijk kan meezakken
of scheuren.
Staal kan goed trekkrachten opnemen en is dus
zeer geschikt als lateimateriaal. Het is relatief
1 gewelfwerking
2 latei
3 sparing verdiepinghoog
Figuur 3.21 Mogelijke oplossingen bij sparingen
06950424_hfdst03.indd 52 22-11-2005 10:25:25
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 53
duur en in de detaillering moet wel degelijk
met de verschijningsvormen rekening worden
gehouden. Het materiaal moet in vochtige om-
standigheden beschermd worden tegen corrosie.
In binnenwanden, bij verbouwingen en zoge-
noemd vuilwerk kunnen stalen balkproelen een
zeer goede oplossing bieden. De oplegreacties
moeten dan wel worden bekeken. De brandweer
eist vaak, zeker boven vluchtwegen, een brand-
werende bekleding (door bijvoorbeeld de ruimte
tussen de enzen vol te metselen). Vaak wordt
wapeningsstaal, omgeven door cement waar-
door het tegen vocht beschermd is, toegepast in
combinatie met steenachtige materialen, zoals
beton of baksteen.
Veruit het meest toegepast worden baksteen- en
betonlateien, waarin wapeningsstaal, omgeven
door cement tegen vocht is beschermd.
Samenwerkend of zelfdragend
Naast de materiaalkeuze is de keuze van het
draagprincipe van de latei belangrijk:

samenwerkend draagprincipe: de latei neemt


de trekkracht op en het metselwerk de druk,
guur 3.22. Hechting tussen metselwerk en latei
is nodig voor het opnemen van de horizontale
schuifspanningen. Ook is gewelfwerking noodza-
kelijk, dat wil zeggen, boven de latei moet er vol-
doende metselwerk aanwezig zijn dat niet door
bijvoorbeeld sparingen en doorvoeringen mag
worden onderbroken;

zelfdragend draagprincipe: de latei draagt


geheel zelfstandig de belasting, als een balk op
twee steunpunten. Het materiaal moet zowel
druk als trek kunnen opnemen; ook de schuif-
spanning als gevolg van de dwarskracht moet
door de latei worden opgenomen. Gewelfwer-
king boven de latei is niet noodzakelijk.
Zelfdragende, voldoende stijve lateien genieten
vaak de voorkeur, omdat men minder afhankelijk
is van de uitvoering op het werk, maar ze zijn
kostbaarder. Bij vooraf vervaardigde lateien heeft
de drogingskrimp al plaatsgevonden voor ze in
het werk worden gebracht, wat de scheurvor-
ming in het metselwerk beperkt. Ook kan voor-
spanning in de wapening worden aangebracht.
In guur 3.23 is een overzicht gegeven van de
verschillende soorten lateien, zoals deze in de
bouw kunnen worden toegepast.
Soort latei Betreffende wand
Bak-
steen
Beton-
steen
Kalk-
zand-
steen
Cel-
len-
beton
Stalen latei x x x x
Baksteenlatie x
Betonlatei x x x x
Cellenbetonlatei x
Figuur 3.23 Keuzemogelijkheden lateien
Samenwerkende voorgespannen baksteenlateien
Een constructief aantrekkelijke oplossing bij vooral
in baksteenmuren vormt de latei van holle bak-
steen met een voorgespannen wapening, guur
1 voor halfsteensmuur
2 voor steensmuur
3 voorgespannen baksteenlatei
voorgespannen hoogwaardige
stalen draden
gevuld met beton
samenwerkende
baksteenlatei
tijdelijke ondersteuningen
hoogte h (variabel)
6
0
1
0
0
1
9
0
Figuur 3.22 Samenwerkende baksteenlateien
06950424_hfdst03.indd 53 22-11-2005 10:25:26
54
3.22. Bij deze samenwerkende latei bestaat de
trekband uit bakstenen van speciale vorm. Deze
bakstenen worden op de fabriek samengesteld
tot balkjes. In de gleuven worden stalen draden
op spanning gebracht en de gleuven gevuld met
beton. Na verharding van het beton is een voor-
gespannen balkje verkregen dat trekspanningen
kan opnemen. Deze stalton-lateien vormen samen
met het bovenliggende metselwerk een lateicon-
structie. Het aantal lagen dat mee moet werken
neemt toe naarmate de overspanning en/of be-
lasting groter worden (hoogte van 240 tot 600
mm), guur 3.22-3. De lengte waarin de balkjes
worden geleverd bedraagt 800 tot circa 3.000
mm met 100 mm opklimmend. De hoogte van
de balkjes is 60 mm en de breedte, in overeen-
stemming met de muurdikte, respectievelijk 100
en 190 mm, guur 3.22-1 en guur 3.22-2.
Deze baksteenlateien hebben een beperkt draag-
vermogen en zijn dus het best toe te passen bij
kleinere overspanningen tot circa 2,000 m. In
het algemeen hebben baksteenlateien de vol-
gende voordelen:

baksteenwand en latei zijn van hetzelfde ma-


teriaal, dus weinig krimpverschillen;

laag eigengewicht, waardoor eenvoudige


montage met eenvoudige tijdelijke ondersteu-
ning;

goede aanhechting aan muur en stucwerk,


dus weinig kans op scheuren;

direct na de montage kan worden gemetseld,


dus geen stagnatie op de bouw.
Een nadeel is dat ze alleen kunnen worden ge-
bruikt voor vuilwerk.
Samenwerkende voorgespannen prefab-beton-
lateien
Bij deze samenwerkende latei bestaat de trek-
band uit een voorgespannen prefab-betonbalkje,
guur 3.24.
Ook bij deze latei moet schuifspanning tussen
betonbalkje en wand worden opgenomen. De
hiervoor noodzakelijke hechting wordt bij bak-
steenmetselwerk ongunstig benvloed door de
verschillende eigenschappen tussen beton en
baksteen. Het betonbalkje kan als schoonwerk
worden uitgevoerd, wat voor gevelwerk soms
interessant is, voor openingen tot circa 2,000
m, guur 3.24-2. De afmetingen zijn: breedte
100 mm, al dan niet voorzien van waterhol, de
hoogte is variabel, guur 3.24-3. De minimum
opleglengte van de latei is 150 mm.
1 nlaags latei met waterhol
2 nlaags latei met blinde oplegging
3 meerlaagse latei
Figuur 3.24 Samenwerkende voorgespannen prefab-
betonlateien
Figuur 3.25 Zelfdragende voorgespannen prefab-
betonlateien
enkele voorgespannen zelfdragende lateien
voor schoonwerk
105 105
2
5
0
105
3
1
0
4
0
0
06950424_hfdst03.indd 54 22-11-2005 10:25:27
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 55
Zelfdragende betonlateien
Zelfdragende betonlateien worden meestal geko-
zen bij grotere overspanningen en belastingen,
waarbij de volgende mogelijkheden overwogen
kunnen worden:

prefab of in het werk te storten latei;

standaard prefab-latei of latei naar eigen ont-


werp;

prefab-latei van grind- of lichtbeton;

beton in het zicht of weggewerkt.


Zelfdragende voorgespannen prefab-betonla-
teien zijn leverbaar in grindbeton, guur 3.25,
en lichtbeton, voorgespannen of gedeeltelijk
voorgespannen, rechthoekig of als neuslatei. De
opleglengte is minimaal 150 mm en de maxi-
male overspanning bedraagt circa 6,500 m.
Zelfdragende gewapende prefab-betonlateien
zijn minder aan standaardmaten gebonden en
kunnen derhalve volgens eigen ontwerp worden
uitgevoerd, guur 3.26-3. Ter plaatse storten
van lateien is kostbaar door de dure bekisting.
Ook moeten voorzieningen bij de oplegging op
metselwerk getroffen worden om de krimp van
het beton mogelijk te maken, anders ontstaat er
scheurvorming, guur 3.26-1. Stucwerk zowel
op betonlatei als muur blijft een riskante zaak;
door krimp en kruip van het beton tekent zich
een horizontale naad af, guur 3.26-2.
Stalen lateien
Alle stalen lateien horen tot het principe zelf-
dragend. Naast de traditioneel warmgewalste
proelen, bekend uit elk staalproelenboekje,
guur 3.27-1 en 3.27-2, zijn tegenwoordig voor
bouwkundige toepassingen speciale stalen
lateien ontwikkeld. Koudgevormde gepuntlaste
proelen komen voor met een plaatdikte van 1,2
mm, 1,6 mm, 2,0 mm, 2,5 mm en 3,2 mm en
kunnen zijn samengesteld tot U-balken, koker-
balken of trapeziumvormige balken, guur
3.27-3. Genoemde proelen worden in verzinkte
en in roestvaststalen uitvoering in de handel ge-
bracht, voor toepassing respectievelijk in binnen-
wanden dan wel spouwmuurconstructies.
1 warm gewalst
UNP - profiel
3 koudgevormd
C - profiel
2 warm gewalst
HE - A profiel
Figuur 3.27 Stalen lateien
3.3.5 Opleggingen
Draagconstructies die op gestapelde wandcon-
structies zijn opgelegd, worden bij de oplegging
geacht een vrije oplegging te hebben, en vor-
men dus niet een geheel met de ondersteuning.
Bij brosse materialen als metselwerk kunnen
spanningsconcentraties gemakkelijk leiden tot
overschrijding van de materiaaltreksterkte en dus
aanleiding geven tot scheurvorming. Een vrije
oplegging is een ondersteuning, waarbij hoek-
verdraaiing vrij kan optreden en geen inklem-
mingsmoment ontstaat. Besproken worden de
opleggingen van:
houten balken;
stalen balken;
betonbalken;
vloeren.
Houten balken
Oplegging van houten balken levert belasting-
technisch meestal weinig problemen op. Hier
betreft het zeker altijd een vrije oplegging, daar
1 bij schoonwerk
2 bij vuilwerk 3 bijzondere vorm
k
rim
p
betonbalk
s
c
h
e
u
re
n
krimp-
scheur
Figuur 3.26 Gewapende betonlateien
06950424_hfdst03.indd 55 22-11-2005 10:25:28
56
het hout doorgaans in de gebruiksfase van het
gebouw door droging krimpt. Er is daardoor
geen enkel verband tussen hout- en wandcon-
structie.
Stalen balken
Oplegging van stalen balken geeft twee punten
van aandacht:

wand moet de oplegdruk van de stalen balk


kunnen opnemen. Wanneer dit niet het geval is,
moet de oplegging van de stalen balk worden
verbreed (door bijvoorbeeld een hamerstuk),
of moet er een hoogwaardiger materiaal bij de
oplegging worden aangebracht (bijvoorbeeld
natuursteen of beton) ter spreiding van de op-
legkracht;

bij lange stalen balken treedt er bij de opleg-


ging, vanwege de doorbuiging van de stalen
balk, hoekverdraaiing op. Hierdoor lopen de
spanningen in de wand aan de rand van de op-
legging dusdanig op, dat de hoek van de muur
bezwijkt (afboeren).
De oplegging bij grotere belastingen en grotere
overspanningen kan worden verbeterd door de
kracht centraal over te brengen op de muur en
zo enige hoekverdraaiing mogelijk te maken. En-
kele mogelijkheden hiervoor zijn, guur 3.28:

stalen plaat met centreerplaatje;

mortelbed van cement of epoxyhars;

neopreenkern met styroporranden;

bouwvilt van voldoende dikte;

platen van elastomeer, butylrubber, teon.


Betonbalken
Worden betonbalken opgelegd in een door-
gaande muur, dan is vrije hoekverdraaiing niet
goed mogelijk en ontstaat er een gedeeltelijke
inklemming. Hierdoor ontstaan spanningscon-
centraties in het metselwerk met kans op scheu-
ren, guur 3.29-1.
1 mortelbed 2 neopreen
3 pilaster 4 hamerstuk
Figuur 3.29 Opleggingen betonbalk
Hier is centreren zinvol of kan mogelijke scheur-
vorming worden voorkomen door de balk meer
naar binnen op te leggen, of een oplegmateriaal
toe te passen met een harde neopreen kern en
zacht styropor aan de rand, guur 3.29-2. Is de
oplegdruk te groot, dan is een muurverzwaring
(pilaster), guur 3.29-3, of een zogenoemd
hamerstuk gewenst, zodanig dat de druk in de
wand gelijkmatig verloopt, guur 3.29-4.
Vloeren
Opleggingen van vloeren worden in de afzon-
derlijke paragrafen per wandmateriaal behandeld
omdat de aanhechting per materiaal verschillend
1 enkele lagen glij-folie
met boven en onder
elastomeerplaat en
een dragende kern
van neopreen
2 glijpakket van twee
platen bitumenvilt
of butylrubber
3 bouwvilt met gegra-
fiteerde bovenzijde met
daarop watervast hard-
board, onderzijde
gegrafiteerd
4 neopreen kern met
styropor randen en
onderzijde van teflon
Figuur 3.28 Oplegmaterialen bij grotere overspanningen
06950424_hfdst03.indd 56 22-11-2005 10:25:30
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 57
kan zijn. In zijn algemeenheid geldt ook hier dat
of een constructieve aanhechting voldoende be-
stand moet zijn tegen afschuiving en afboering
of dat deze bewegingsvrijheid door een tussen-
liggend materiaal, bijvoorbeeld een folie, moge-
lijk moet worden gemaakt, guur 3.30-1.
Zijn ook hier de overspanningen groter en de
wand breder, dan moeten de opleggingen ge-
centreerd worden in verband met afboeren en
scheurvorming, guur 3.30-2.
3.4 Wanden in baksteen
In hoofdstuk 1 is besproken dat voor de hoofd-
draagstructuur traditioneel metselwerk steeds
meer is vervangen door nieuwe materialen als
kalkzandsteen. Om de volgende redenen wordt
hier toch uitvoerig bij traditioneel metselwerk
stilgestaan:

terminologie, opbouw en uitvoering van mo-


derne stapeltechnieken vindt voor een groot deel
zijn oorsprong in baksteenmetselwerk;

aanzienlijk deel bestaande bouwvoorraad is in


dragend metselwerk opgericht. Bij verbouwin-
gen en renovaties krijgt men met dit traditionele
baksteen metselwerk te maken.
Voor de gevelafwerking is door architectonisch
en onderhoudstechnische redenen schoonmet-
selwerk een veel gemaakte keuze.
Zie hiervoor deel 4b Gevels; in dit deel is de
bespreking beperkt tot het dragende metsel-
werk.
3.4.1 Baksteenformaten
Het formaat van de steen was vroeger sterk
gebonden aan de streek waar deze werd gebak-
ken en waarnaar het formaat werd genoemd.
Tegenwoordig bestaat circa 90% van de gebak-
ken steen uit het zogenoemde waalformaat,
terwijl de overige formaten ook buiten de oor-
spronkelijke landstreek worden gebakken. De
norm Metselbaksteen nr. 2489 onderscheidt een
aantal standaardmaten en formaten volgens de
fabrieksopgave, guur 3.31. Door het gebruik

folie
1 kleine overspanning: hechting voorkomen
2 grote overspanning: centreren
Figuur 3.30 Oplegging betonvloeren in dragende muren
Formaat Lengte
in mm
Breedte
in mm
Hoogte
in mm
Waalformaat 210 100 50
Vechtformaat 210 100 40
Dikformaat 210 100 65
Moduulformaat 190 90 90
Figuur 3.31 Formaten metselbaksteen
06950424_hfdst03.indd 57 22-11-2005 10:25:30
58
van de standaardvoegdikte komen de werkende
maten 10 mm hoger te liggen.
3.4.2 Baksteenmortels
Baksteen wordt met metselmortel gemetseld.
Hiervoor wordt in de praktijk gebruikgemaakt
van guur 3.32.
Daarnaast is het lijmen van baksteen een vrij
recente ontwikkeling, die vooral bij niet-
dragende grote, gevelvullende prefab-elementen
wordt gebruikt.
Zie deel 4b, Gevels hoofdstuk 7.
3.4.3 Maatvoering baksteenmetselwerk
De maatvoering van baksteenmetselwerk is te
onderscheiden in:
koppenmaat (lengtemaatvoering);
lagenmaat (hoogtemaatvoering).
Vooral bij schoonmetselwerk is een zorgvuldige
maatvoering van belang.
Koppenmaat
De lengte van de muur wordt bepaald door de
maat van de gemiddelde breedte van de steen,
de kop, plus de breedte van de stootvoeg, die
koppenmaat K wordt genoemd. Figuur 3.33 laat
zien hoe de koppenmaat bij de maatvoering van
muren en muuropeningen tot uitdrukking komt.
Muurpenanten tussen muuropeningen en hoeken
in de gevel hebben een breedtemaat van n kop-
penmaten minus n voeg (n K V), omdat er
op uitwendige beindigingen geen mortelvoeg
aanwezig is. De maat van de muuropening
(dagmaat) waarboven of waaronder het normale
metselverband doorloopt, heeft dan een breedte
van n koppenmaten plus n voeg (n K + V).
Wordt een muuropening met een kozijn gevuld,
dan is de kozijnmaat n K + V.
Bij sommige steenverbanden verspringen de
stootvoegen per laag maar een klezoor; de ma-
ten van gevelvlakken en muuropeningen moeten
dan hier op worden aangepast. Om niet met een
klezoor te moeten eindigen of het verband in
de penanten onregelmatig te verstoren, moet er
dan met halve koppenmaten gewerkt worden.
De koppenmaat wordt alleen gebruikt bij
schoonwerk omdat er voor vuilwerk geen be-
zwaar bestaat dat de stenen op maat worden ge-
hakt of gezaagd. Overigens gebruikt men tegen-
woordig voor schoonwerk bij halfsteensmuren
ook vaak een wild verband, wat erop neer komt
dat de stootvoegen op onregelmatige plaatsen
voorkomen en het verband zich daardoor kan
aanpassen aan de afmeting van de muur en de
plaats van de kozijnen. Ook in dit geval blijft het
bij kleinere muurdammen en penanten aan te
bevelen de koppenmaat in het oog te houden
om al te veel hakwerk tegen te gaan. Dit geldt
in het bijzonder voor dammen tot circa 700 mm
breed.
Toepassing Mortelcode Verhouding van
Cement Zand Kalk
Waterdicht werk, constant met water in aanraking M1 1 2
Waterdicht werk, niet constant met water in aanraking M3 1 2,5
Zwaarbelaste binnen- en buitenmuren M5 1 3,33 0,16
Spouwmuren M7 1 4,75 0,75
Woningscheidende muren M9 1 5,5 0,75
Figuur 3.32 Aanbevolen mortelsamenstellingen voor baksteenmetselwerk
muurdam =
n
1
koppenmaat - voeg
3K - v 5K + v 2K - v
10K - v
dam = n K - v
muuropening =
n
2
koppenmaat + voeg
Figuur 3.33 Maatvoering met koppenmaten
06950424_hfdst03.indd 58 22-11-2005 10:25:31
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 59
Lagenmaat
De maatvoering in de hoogte wordt bepaald
door de lagenmaat: steendikte plus dikte lint-
voeg. De lagenmaat varieert vaak per bouwwerk,
omdat deze maat afhankelijk is van het steenfor-
maat en de te kiezen voegdikte. De lagenmaat
is een zeer belangrijke maat, want hij geeft in
wezen over de hele bouw per laag horizontale
vlakken aan. De hoogtemaatvoering van een
gebouw is dus uitdrukkelijk gekoppeld aan de
lagenmaat. Men stelt vaak vast PEIL = nulpunt
lagenmaat, zeker bij vloerdragend schoon met-
selwerk. Dit houdt ook in dat de verdiepings-
hoogte lagenmaat is, of omgekeerd: de verdie-
pingshoogte is van invloed op het bepalen van
de lagenmaat.
Voor woningbouw is de bruto verdiepingshoogte
circa 2.900 mm; dan kan de lagenmaat variren
van 45 lagen van 64,4 mm tot 48 lagen van 60,4
mm, guur 3.34. Bij een steendikte van 50 mm
kan de dikte van de voeg dan variren van 14,4
tot 10 mm. Dit biedt een belangrijke keuzemo-
gelijkheid in verband met de maattoleranties van
de betreffende stenen en of het strakke of grillig
gevormde stenen betreft. Voor de maatvoering
in details wordt aangehouden: lagenmaat =
bovenkant steen.
De bovenkant van de bovendorpel van een
buitendeurkozijn is een belangrijke maat, die
vaak wordt bepaald door de deurhoogte (stan-
daarddeur) en het onder- en bovenkozijndetail.
Meestal is deze maat ook gekoppeld aan de
lagenmaat door de toepassing van een prefab-
betonlatei boven het kozijn. Natuurlijk is de
maatvoering in de hoogte aanpasbaar door het
aanbrengen van rollagen, bestaande uit gehakte
stenen op hun kant, guur 3.35-1. Wanneer de
rollagen boven de kozijnen echter in maat vari-
ren, is dit geen fraaie oplossing.
De hiervoor geschetste problematiek van de
maatvoering van baksteenmetselwerk komt vaak
nog dwingender terug bij de maatvoering van
schoonwerk in betonsteen en betonblokken.
1
b
r
u
t
o

v
e
r
d
i
e
p
i
n
g
h
o
o
g
t
e

=

2
9
0
0
4
8

l
a
g
e
n
,


l
a
g
e
n
m
a
a
t

=

6
0
,
4
2 n lagenmaat =
verdiepinghoogte
bruto
x
+ voegdikte
maat = steenhoogte
voorbeeld: lagen-
bovenkant steen = lagenmaat
s
t
e
e
n
h
o
o
g
t
e

=

5
0
v
o
e
g
d
i
k
t
e

=

1
0
l
a
g
e
n
m
a
a
t

=

6
0
vloer
Figuur 3.34 Lagenmaat
1 n kop hoog, in halfsteensmuur 2 n strek hoog 3 n kop hoog, in steensmuur
Figuur 3.35 Rollagen
06950424_hfdst03.indd 59 22-11-2005 10:25:32
60
3.4.4 Detaillering baksteen
Ontlastingsconstructies boven
muuropeningen
In metselwerk zijn door het eeuwenlang ontbre-
ken van op trek te belasten materialen veel al-
ternatieven ontstaan voor het opvangen van het
metselwerk boven kozijnen, enzovoort. Bij kleine
overspanningen tot ongeveer 1,000 m wordt
nogal eens gebruikgemaakt van een halfsteens
rollaag, guur 3.35-1; tot 1,500 m van een steens
rollaag, guur 3.35-2. Deze constructie kan geen
noemenswaardige drukkracht opnemen, maar
kan toch het kleine stukje metselwerk onder de
drukboog opvangen. Een rollaag mag dus alleen
worden toegepast bij kleine overspanningen
(tot 1,000 respectievelijk 1,500 m), waarbij de
boogwerking niet mag worden verstoord en de
belasting gelijkmatig moet zijn verdeeld.
Een oude gemetselde ontlastingsconstructie is de
strek, een soort wigvormige rollaag waardoor de
boogwerking kan ontstaan, guur 3.36.
De hoogte van de strek hoort ten minste een
zevende tot een achtste van de breedte van de
muuropening te zijn.
1 steens strek
2 anderhalfsteens strek
Figuur 3.36 Strekken
De voegen van de strek moeten door het por-
ringpunt gaan, dat zich op anderhalf tot twee-
maal de breedte van de muuropening onder de
strek bevindt. Bij schoonwerk worden de stenen
keurig gezaagd, bij vuilwerk verloopt de dikte
van de voegen. De hoogte van de strek wordt
dus aangepast aan de overspanning, zo kunnen
strekken met grotere hoogte behoorlijke openin-
gen overspannen.
Veelal overbrugt men de sparingen door de bo-
vengelegen vloer of een toegevoegde lateicon-
structie, zie paragraaf 3.3-4.
Opbouw dragende wanden
Om de bestaande bouwvoorraad in gemetselde
baksteen nader te bezien (zeker in geval van
een renovatie) wordt hier de detaillering van de
meest voorkomende opbouw behandeld. Tevens
worden mogelijk verbeteringen voor vooral de
warmte- en geluidwerende werking behandeld
waarmee baksteenconstructies naast haar dra-
gende functie ook aan de scheidende functie
met hedendaagse eisen kan voldoen.
Een balkdragende wand bestond bij gestapelde
bouw nagenoeg altijd uit een steens- of een
spouwmuur, constructief was dit afdoende,
guur 3.37-1 en 3.37-2. Bij oudere gebouwen
met houten balkvloeren werd een tussensteun-
punt gevormd door een half-steensmuur, guur
3.37-1b en 3.37-2b. De dragende functie van
deze wanden is afdoende gewaarborgd getuige
de instandhouding van soms eeuwenoude pan-
den. Anders is het gesteld met de scheidende
functie, waarvan de problemen uiteenvallen in:

warmte-isolerende functie van zowel steens-


als spouwmuren zonder afdoende isolatie, guur
3.37-1a en 3.37-2a;

vochtwerende functie van steensbuitenmuren,


guur 3.37-1a;

geluidsisolerende functie van vooral de bouw-


muren, guur 3.37-1c;

brandwerende functie van de bouwmuren bij


de aansluiting van de houten balklagen, guur
3.37-1c en 3.37-2c.
De mogelijke verbeteringen in de scheidende
functie worden, uitgesplitst per bouwonderdeel,
behandeld.
06950424_hfdst03.indd 60 22-11-2005 10:25:33
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 61
Woningscheidende wand
Als de wand woningscheidend is, is een steens-
muur (vanwege de te geringe massa) niet af-
doende voor de benodigde geluidsisolerende
werking. Aanvullende maatregelen, zoals een
voorzetwand, moeten worden getroffen.
Aansluiting houten begane-grond- en verdiepings-
vloer
Doordat de houten balklagen veelal in het met-
selwerk zijn opgelegd, ontstaat er een verzwak-
king in de bouwmuren die nadelig werkt voor de
geluidsisolerende, maar ook de brandwerende
werking. Een oplossing is afscherming met een
brandvertragend materiaal zoals gipsplaat en
toevoegen van massa of de combinatie van een
geluidsisolerende voorzetwand met een verlaagd
plafondconstructie, zie ook paragraaf 5.2.
Gevel al dan niet met spouwconstructie
Afhankelijk van de toepassing van een spouw-
constructie zijn er ten aanzien van de warmte-
isolerende en aan de vochtwerende werking van
de schil de nodige wensen.
Oplossingen hiervoor zijn:

vullen spouw met isolatiemateriaal;

voorzetwanden aan binnenzijde met warmte-


isolerende en vochtwerende werking;

buitengevelisolatie met vochtwerende laag en


afwerking aan buitenzijde.
Voor de consequenties en uitvoeringen van
deze verschillende methoden zie deel 4b Gevels.
3.4.5 Vuistregels baksteen wand-
constructies
Omdat baksteen zoals gezegd gewoonlijk niet
meer wordt toegepast in nieuwe dragende wan-
den, worden hieronder niet de waarden volgens
de nieuwe norm gegeven. Ter indicatie van de
wanddikten die in de bestaande bouwvoorraad
aangetroffen worden, worden enkele tabellen
gegeven volgens het Model Bouwverordening
1950 voor de wanddikten bij verschillende toe-
passingen en hoogten, guur 3.38.
1 zonder spouw
2 met spouw
1a balkdragende
kopgevel
1b balksteunende
tussenwand
1c balkdragende
bouwmuur
2a balkdragende
kopgevel
2b balksteunende
tussenwand
2c balkdragende
bouwmuur
100 100 100 100 100
210
100
210
brand geluid
brand geluid
geluid
brand
warmte
warmte
vocht
vocht
Figuur 3.37 Traditionele dragende wanden in baksteen
06950424_hfdst03.indd 61 22-11-2005 10:25:34
62
3.5 Wanden in betonsteen
Nadat eeuwenlang gebakken steen de basis van
het bouwen in Nederland vormde, werd, met
het nieuwe materiaal beton, in de jaren zestig
een product gentroduceerd dat de traditionele
opbouw en verwerkingsmethode van baksteen
combineerde met de moderne materiaaleigen-
schappen van beton.
Metselen in betonstenen en blokken vertoont
grote overeenkomsten met het metselen in bak-
steen. Voor begripsbepalingen, verbanden, enzo-
voort, zie de vorige paragrafen. De belangrijkste
overeenkomsten en verschillen met het metselen
in baksteen zijn:
Overeenkomsten

handzaam formaat, waardoor handmatige


verwerking mogelijk is;

grotere arbeidintensiviteit;

metselmortel als voegmateriaal;

vochtregulerende werking als gevolg van de


metselmortel;

toepassing in schoonwerk, zowel binnen als


buiten.
Verschillen

groter formaat blokken, daardoor minder


arbeidsintensief;

gelijksoortig materiaal, bij toepassing in


constructies met bijvoorbeeld betonvloeren en
-lateien;

geringe waterdoorlaatbaarheid en daardoor


grotere vorstbestendigheid.
Er is een grote verscheidenheid op de markt in
betonstenen en blokken, van kleurechte stenen
tot blokken met een oppervlak van uitgewas-
sen beton of andere oppervlaktestructuren. De
toepassing van betonsteen als dragend element
voor binnenwanden richt zich vooral op de uti-
liteitsbouw. Voor wat betreft de woningbouw
beperkt het zich hoofdzakelijk tot kleinschalige
projecten en daarnaast tot schoonwerk.
3.5.1 Betonsteenformaten
Afgezien van een groot aantal speciale uitvoerin-
gen worden deelelementen van beton binnen
het kader van metselwerk en blokkenbouw in
twee typen onderscheiden:
betonstenen;
betonblokken.
Betonstenen
Onder betonstenen worden betonnen metsel-
stenen verstaan die korter zijn dan circa 300 mm
en geschikt zijn voor dragend metselwerk. Grind-
betonstenen hebben een massa van minder dan
4,3 kg per stuk.
1r 1r 1w
1,5
w
1,5
w
1r 1w
1,5
w
1,5
w
1w
1,5
w
1,5
w
1w
1,5
w
1w
0,5r 1r 1w 1w
1,5
w
0,5r 1w 1w 1w
0,5w 1w 1w
0,5w 1w
1r 1r 1w 1w
1,5
w
1r 1w 1w 1w
1w 1w 1w
1w 1w
1w 0,5w
vloer- en balkdragend
buitenwanden
wanden,andere dan buitenwanden
woningscheidende muren
vloer- en balkdragend
binnenwanden
straathoogte
peil
b.k. 4
e
vloer
b.k. 5
e
vloer
b.k. 3
e
vloer
b.k. 2
e
vloer
b.k. 1
e
vloer
r = rijnformaat
w = waalformaat
Figuur 3.38 Vuistregels bestaande baksteenwanden Bron: Model Bouwverordening 1950
06950424_hfdst03.indd 62 22-11-2005 10:25:35
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 63
Betonstenen zijn er in de formaten, guur 3.39:

gevelsteen, waal- en maasformaat


(210 100/150 52/83 mm);

gevelsteen, moduulformaat
(190/290 90 65/90 mm);

binnenwandsteen, maasformaat
(210 100/150 83 mm);

binnenwandsteen, moduulformaat
(190/290 90/140 90 mm).
Gevelstenen worden hier verder niet behandeld.
Voor tweezijdig schoonwerk zijn er zogenoemde
leidingstenen verkrijgbaar, guur 3.40. Door deze
toe te passen, kunnen leidingen en dozen voor
Betonstenen
enkelzijdig schoon
115
113
240
115
88
240
115
71
240
150
83
210
100
83
210
100
52
210
90
90
190
90
65
190
90
65
190
Betonstenen
dubbelzijdig schoon
Splitstenen
115
113
240
115
88
240
115
71
240
115
71
240
150
83
210
100
83
210
100
52
210
100
52
210
90
90
190
90
90
190
140
90
190
90
90
dikte 90/140/190
nominale afmetingen in mm
l b h
434 100 240
323 100 240
323 150 240
323 200 240
290 90 90 190 98 190 390 95 190
90
190
90
190
140
190
290
190
190
290
227
190
hoekblokken
hoofdblok
moduulformaat
Betonblokken
grootformaat
Betonblokken
nominale afmetingen in mm
l b h
Splitblokken
dikte 90/140/190
pasblokken
R = 190
R = 90
Figuur 3.39 Overzicht MBI-betonstenen
06950424_hfdst03.indd 63 22-11-2005 10:25:36
64
vooral elektra op een eenvoudige manier worden
weggewerkt. Uiteraard wordt de geluidsisole-
rende werking van de wand hierdoor nadelig be-
invloed, ondanks het vullen van de kanaalkeep.
Betonblokken
Betonblokken worden geleverd voor zowel
vuil- als schoonwerk voor binnentoepassing.
Vuilwerkblokken worden geproduceerd met een
druksterkte van 10 en 20 N/mm
2
. Betonblokken
hebben een maatvoering die is afgestemd op
guur 3.39: de maten van standaardwaalformaat
(grootformaat), of die is gebaseerd op de modu-
laire maatvoering van 1M (moduulformaat).
De werkende lengte van het grootformaat B2
is gebaseerd op de 111 mm-moduulmaat en
werkt 333 dan wel 444 mm, dat wil zeggen, een
lengte van 323/434 mm plus een voeg van 10
mm. De grootformaat B2-blokken zijn 240 mm
hoog, en met een lintvoeg van 10 mm werken
zij 250 mm. De dikte daarentegen is niet be-
paald door bestaande maten van andere bouw-
materialen.
B2 moduulformaat is gebaseerd op de modulaire
maatvoering van 1M en werkt in de lengte 3M
en in de hoogte 2M; bij lint- en stootvoegen van
10 mm bedraagt de lengte van het moduulblok
dus 290 mm en de hoogte 190 mm.
Oppervlaktestructuur
Zowel de stenen als blokken worden met ver-
schillende oppervlaktestructuren geleverd, guur
3.41: een ruwe gestructureerde variant en een
gladde. Daarnaast zijn er zogenoemde splitblok-
ken die door het splijten tijdens het productie-
proces hun oppervlaktestructuur verkrijgen.
3.5.2 Betonsteenmortels
In verband met het capillaire karakter van beton-
steen en betonblokken verdient het aanbeveling
ze zo droog mogelijk te verwerken en een niet
te vochtige specie te gebruiken. Bij schoonwerk
in betonsteen wordt aangeraden portlandcement
voor de metselspecie te gebruiken, vooral omdat
deze cement procentueel minder vrije kalk bevat,
zodat de kans op kalkuitslag (calciumcarbonaat)
kleiner wordt. Bij lagere temperaturen kan het
raadzaam zijn portlandcement in plaats van
hoogovencement te gebruiken, omdat specie met
portlandcement (vooral de eerste zeven dagen)
sneller verhardt dan specie met hoogoven-
cement.
1 leidingsteen
2 horizontale doorsnede 3 verticale doorsnede
leidingsteen
5
Figuur 3.40 Leidingstenen
1 gladde steen 2 structuursteen 3 splitsteen
Figuur 3.41 Oppervlaktestructuren betonsteen
06950424_hfdst03.indd 64 22-11-2005 10:25:37
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 65
3.5.3 Betonsteenverbanden en opbouw
Betonsteenwanden worden toegepast in de vol-
gende verschijningsvormen, guur 3.42:

halfsteensmuren, in halfsteensverband eventu-


eel met wapening;

steensmuren, in kruisverband, gebruikelijker is


het echter te kiezen voor een dikkere steen;

spouwmuur, voor de gevel;

ankerloze spouwmuur voor de woningschei-


ding.
Uitvoering is zowel mogelijk in schoonwerk als in
vuilwerk met een een- of tweezijdige pleisterlaag.
Door maatvastheid is tweezijdig schoonwerk
voor halfsteensmuren mogelijk.
Haakse aansluitingen
Haakse aansluitingen worden, ook bij niet-dilate-
rende aansluitingen, in verband met het verband
van het metselwerk bij voorkeur niet vertand,
maar uitgevoerd met een doorgaande, verticale
voeg, guur 3.43.
De eventueel benodigde onderlinge stabiliteit
kan dan worden verkregen door verankeringen.
Moet de haakse aansluiting dilaterend worden
1 halfsteens muur 2 steens muur 3 spouwmuur
stenen
200 x 100 x 100
blokken
300 x 200 x 100
Figuur 3.42 Betonsteenverbanden
1 hoekoplossing vertand
2 hoekoplossing loodvoeg
Figuur 3.43 Haakse aansluitingen
06950424_hfdst03.indd 65 22-11-2005 10:25:39
66
uitgevoerd, dan kunnen er glijankers worden
toegepast, guur 3.44-2. Ditzelfde geldt voor T-
aansluitingen van binnenwanden, guur 3.44.
1 niet gedilateerd
2 gedilateerd
eventueel glijanker
kitvoeg
terugliggende voeg
anker
Figuur 3.44 T-aansluitingen binnenwanden
3.5.4 Maatvoering betonsteen
Voor de maatvoering van betonsteen zijn er veel
overeenkomsten met baksteen, vooral bij het
steenformaat. Het hakken en knippen op het
werk of leveren van pasblokken zijn beide ge-
bruikelijke methoden. Door de materiaalsamen-
stelling zijn deze aanpassingen beperkt tot halve
stenen en halve, klezoor en drieklezoorformaat
blokken. De halve stenen zitten daarbij standaard
in de aangeleverde pakketten.
3.5.5 Dilataties betonsteen
Ten aanzien van spanningen die optreden als
gevolg van de invloed van vocht en tempera-
tuurwisseling op betonsteen wanden geldt het
volgende. Voor het aanbrengen van dilatatie-
voegen, guur 3.45, kan als vuistregel worden
gehanteerd: de maximale ongedilateerde lengte
van grindbetonsteen is vijfmaal de hoogte van
de wand, met een maximum van 8,000 m. Een
en ander is afhankelijk van steenmaat, kleur, ma-
teriaal, muurdikte en bewegingsvrijheid van de
wand.
Eventueel moet op scheurgevoelige plaatsen wa-
pening in de lintvoegen worden toegepast, vooral
bij sparingen die niet verdiepingshoog zijn.
Dilatatievoegen
Voor de uitvoering van dilatatievoegen zijn er de
volgende mogelijkheden:

terugliggende specievoeg;

kitvoeg, breedte 10 mm met rugvulling en


elastisch kit, guur 3.46-2;

koude of knipvoeg, koud tegen elkaar ge-


plaatst, guur 3.46-1;

idem, afgewerkt met dilatatieproel.


kit
(eventueel) glijanker
foamkoord
(eventueel) glijanker
1 koude of knipvoeg
2 kitvoeg
150 150
150 150
Figuur 3.46 Uitvoering dilatatievoegen
Afhankelijk van de noodzakelijke koppeling kun-
nen er glijankers worden toegepast.
3.5.6 Detaillering betonsteen
Voor de detaillering van de wanden zijn de ge-
luidsisolerende en brandwerende eigenschappen
voorwaardescheppend.
Geluid
Over het algemeen hebben wanden van gestruc-
tureerde betonsteen door de open structuur van
dilatatievoeg
Figuur 3.45 Dilatatievoegen in betonsteen
06950424_hfdst03.indd 66 22-11-2005 10:25:41
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 67
de betonstenen en de grotere kans op lekken
door het metselen een geringere geluidsisole-
rende werking. Beter is het de gladde of eenzij-
dig schone betonsteenvarianten toe te passen
met een extra afwerklaag. De geluidabsorptie
van betonsteen is daarentegen zeer goed door
de open en grove structuur die absorberend en
verstrooiend werkt. De gestructureerde steen is
juist zeer geschikt voor toepassing in ruimten
met akoestische eisen. De geluidsisolatie van
halfsteensmetselwerk, tweezijdig schoon in struc-
tuur is lager dan 25 dB(A). Voor een geluids-
isolatie van 40 dB(A) is eenzijdig gestucadoord
werk noodzakelijk dan wel de toepassing van de
gladde of verdichte betonstenen.
Brandwerendheid
Betonsteen is onbrandbaar en een betonstenen
wand heeft in principe een goede brandwerend-
heid. Deze is bij 100 mm 120 minuten, bij 120
mm 180 minuten, en bij 210 mm (steenskruis-
verband) 360 minuten. Een en ander is nadruk-
kelijk afhankelijk van een goede uitvoering van
het voegwerk en de aansluitingen.
Aansluiting op betonvloeren en wanden
Een markant voordeel van de blokken en stenen
van beton blijkt in de praktijk uit de gave aan-
sluitmogelijkheden op betonnen vloerconstruc-
ties en op betonlateien. Wel moet er ter voor-
koming van het afboeren een drukverdelende
oplegfolie worden toegepast. De blokken zijn
ook goed bruikbaar voor eventuele niet-
dragende vullingen in betonskeletten. Er wordt
dan niet langer bon gebouwd, wat moeilijk-
heden door ongelijke materiaaleigenschappen
vermindert. Wel moet de aansluiting elastisch
worden uitgevoerd in verband met vervormin-
gen, guur 3.47.
Sparingen
Afhankelijk van het bovenliggende metselwerk
en de belasting daarop kunnen sparingen tot
een meter breedte zonder latei worden uitge-
voerd door middel van wapening in de lintvoe-
gen, guur 3.48.
m
a
x
.

1
0
0
0
max. 1000 600
150 150
wapening dilatatievoeg
glijankers ca. 200 h.o.h.
Maximum overspanning van de sparing 1000 mm
bij deze wapening
Figuur 3.48 Voorbeeld gewapend metselwerk
Lateiopleggingen
Bij de oplegging van lateien kan men het bo-
vengelegen metselwerk aan ten minste n zijde
dilateren. Eventueel kunnen over de dilatatie
glijankers voor het benodigde verband worden
aangebracht. Daarnaast moet men de niet-
gedilateerde zijde in de lintvoeg wapenen, guur
3.49. De oplegging zelf moet van glijfolie dan
wel bouwvilt worden voorzien en het naastge-
legen metselwerk moet worden vrijgehouden.
Voor schoonwerk worden betonlateien het meest
toegepast.
1 aansluiting in n lijn 2 T - aansluiting met sponning 3 T - aansluiting koud
plastische
voegkit
betonwand
anker kunststof-
schuim bij
geluidseis
anker minerale
wol bij
geluidseis
1
5
2
1
Figuur 3.47 Aansluiting op betonwanden
06950424_hfdst03.indd 67 22-11-2005 10:25:42
68
Woningscheidende wanden
Voor woningscheidende wanden in laagbouw
ligt de toepassing van betonsteen als massieve
wand niet voor de hand. De toepassing van
schoonwerk in betonsteen met een door en door
structuur is, gezien de geringe geluidsisolatie, in
het geheel niet mogelijk. Goede oplossingen met
enkelzijdige of verdichte stenen zijn:

ankerloze spouwmuur, opbouw 100-50-100


mm, ten minste n blad eenzijdig gepleisterd,
guur 3.50-1;

opbouw 150-50-150 mm is beter, dan is ook


schoonwerk mogelijk, guur 3.50-2.
Gevels
De opbouw van een spouwmuur in betonsteen
in nagenoeg gelijk aan die bij baksteen: twee
bladen van minimaal 100 mm, een isolatiepakket
(100 mm) en een luchtspouw 40 mm in verband
met ventilatie, guur 3.51. Bont bouwen van
baksteen buiten en betonsteen binnen is moge-
1 zichtoplegging
2 blinde oplegging
vrijhouden
600 600
150 150
voegwapening
dilatatievoeg glijankers ca. 500 h.o.h.
glijfolie +
kitvoeg
glijankers ca. 200 h.o.h.
150 150
vrijhouden
voegwapening
600 600
(eventueel)
bouwvilt t.p.v.
oplegging
gekliste
stenen
(niet aanhechten aan latei)
dilatatievoeg
Figuur 3.49 Lateioplegging met dilatatie bij dragende
wand
systeemvloer
1 met nzijdige raaplaag
2 met dikkere wanden
50 150 150
100 100 50
raaplaag
gladde
betonsteen
Figuur 3.50 Details woningscheidende wand
buitenspouwblad
isolatie
spouwanker
vertinlaag
binnenspouwblad
Figuur 3.51 Detail spouwmuur
06950424_hfdst03.indd 68 22-11-2005 10:25:44
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 69
lijk, maar geeft de verschillende thermische ei-
genschappen. De waterdoorlatendheid van be-
tonsteen is veel geringer dan die van baksteen,
wat voor de buitenschil een voordeel kan zijn.
3.5.7 Vuistregels betonsteenwanden
In guur 3.52 zijn enkele vuistregels opgenomen
voor de muurdikten van betonstenen wandcon-
structies bij verschillende toepassingen en bouw-
hoogtes.
3.6 Wanden in kalkzandsteen
Kalkzandsteen is met de verdergaande mecha-
nisering van het metselproces een veel gebruikt
materiaal geworden. Het heeft redelijk tot goede
bouwfysische eigenschappen, en koppelt de
voordelen van stapelbouw aan een efcinte uit-
voering vooral bij de grotere elementen.
Voor de uitvoering van metselwerk van kalk-
zandsteen zie deel 12a Uitvoeren, hoofdstuk 4.
Voor het maken van wanden in kalkzandsteen
kan worden gekozen uit drie oplopende groot-
ten en twee manieren van verwerken:

metselen met stenen;

metselen met blokken;

lijmen met blokken;

lijmen met elementen.


Overkoepelende organisaties
De kalkzandsteenindustrie kent twee over-
koepelende organisaties, Calduran en Silka
(voorheen CVK Kalkzandsteen), die naast
marketing en verkoop, onderzoek doen en
bouwtechnische adviezen en voorlichting
geven. Veel van de volgende informatie is
rechtstreeks afkomstig van deze organisaties.
3.6.1 Kalkzandsteenformaten
Zoals gezegd is kalkzandsteen in zeer uiteenlo-
pende formaten verkrijgbaar. Figuur 3.53 geeft
een overzicht van de verschillende formaten naar
gelang de gewenste muurdikte.
Figuur 3.52 Vuistregels betonsteenwanden
Woningbouw
Wandtype Maatgevend Minimale wanddikte
d in mm
Ankerloze spouwmuur
d
d d
d
geluidsisolatie
belasting/geluidsisolatie
100-10 40-100
150-50-150
Enkele kop- of tussenwand
d
d d
d
belasting
geluidsisolatie
100-150
200
Utiliteitsbouw
Wandtype Maatgevend Minimale wanddikte
d in mm
Vloerdragend
binnenspouwblad
d
d d
d
belasting/evt.
geluidsisolatie
100-200
06950424_hfdst03.indd 69 22-11-2005 10:25:45
70
Waalformaat (Wf)
214 102 55
Amstelformaat (Af)
214 102 72
M 100/157
327 100 157
L 100/198
437 100 198
L 120/198
437 120 198
L 120/298
437 120 298
L 150/198
327 150 198
V 150/148
437 150 148
V 150/298
437 150 298
L 150/298
437 150 298
L 100/298
437 100 298
L 70/298
437 67 298
V 100/198
437 100 198
V 100/298
437 100 298
V 70/298
437 67 298
M 100/240
327 100 240
Maasformaat (Mf)
214 102 82
Dubbel Af 150 mm
214 150 72
Dubbel Mf 150 mm
214 150 82
M 150/240
327 150 157
M 214/157
327 214 157
L 150/198
327 214 148
L 214/198
437 214 298
V 214/198
437 214 298
E 240
897 240 598
E 214
897 214 598
E 120
897 120 598
E 100
897 100 598
E 150
897 150 598
E 265 (897 265 598)
is alleen in overleg leverbaar
E 300
897 300 598
M 327/157
214 327 157
Waalformaat (Wf)
102 214 55
Amstelformaat (Af)
102 214 55
Maasformaat (Mf)
102 214 55
Amstelformaat (Af)
214 72 102
Stenen Metselblokken Lijmblokken Vellingblokken Elementen
Onafgewerkte
wanddikte
circa
70 mm
100 mm
120 mm
150 mm
214 mm
240 mm
300 mm
Bij de lijmblokken (behalve bij
L 70) zijn standaard kimblok-
ken leverbaar in hoogtematen
van 80, 100, 115 en 130 mm
Bij de vellingblokken zijn
standaard vellingkimblokken
leverbaar in de hoogtemaat
van 98 mm
Bij de elementen zijn in alle breedte-
afmetingen standaard kimblokken
leverbaar in de hoogtematen van
80, 100, 115 en 130 mm
Ten behoeve van gestapelde bouw
zijn er sinds kort speciale elementen
met een druksterkte van 45 kg/mm
2
en een volumieke massa van 2200 kg/m
3
Figuur 3.53 Basisformaten kalkzandsteen
06950424_hfdst03.indd 70 22-11-2005 10:25:47
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 71
In guur 3.53 worden vijf soorten elementen
onderscheiden:

stenen (kleinste variant) gebaseerd op oude


waal- (Wf), amstel- (Af) en maasformaat (Mf);

metselblokken (M), handmatig te verwerken


blokken met een voegvulling op cementbasis;

lijmblokken (L), deels handmatig te verwerken


blokken met een voegvulling op lijmbasis;

vellingblokken (V), als lijmblokken voor


schoonwerk met vellingkanten;

elementen (E), machinaal te verwerken grote


elementen met voegvulling op lijmbasis.
De verschillende blokken, aangeduid met letters,
zijn, zoals uit guur 3.53 blijkt, geschikt voor
onafgewerkte wanden ter dikte van 70, 100,
120, 150, 214 mm, de elementen tevens voor
de wanddikte 300 mm. De hoogbouwelementen
zijn leverbaar in de dikten 175, 250 en 300 mm.
Hulpstukken en pasblokken worden afhankelijk
van de grootte op het werk (stenen en blokken)
dan wel in de fabriek (elementen) geknipt en
gezaagd. Daarnaast kan men voor de passtukken
ook gebruikmaken van een kleinere serie.
3.6.2 Kalkzandsteenmortels
Voor de mortel heeft men afhankelijk van het
type element de keuze uit:
traditionele metselmortel;
lijmmortel.
Metselmortel
Cementmortel heeft door de grotere voegmaat
van 10 mm als belangrijkste voordeel een gro-
tere tolerantie. Door de grovere opbouw van
zowel stenen/blokken als voeg zijn de wanden
alleen geschikt voor vuilwerk en moet er meer
aandacht worden besteed aan de egalisering.
Nadelig is de verwerkingstijd en de grotere ver-
eiste nauwkeurigheid.
Lijmmortel
Lijmmortels zijn nauwkeurig van samenstel-
ling en sneller te verwerken. De speciaal voor
kalkzandsteen ontwikkelde lijmmortel wordt
aangevoerd als een poedervormig mengsel van
cement en zand. De kleine voegmaat van 3 mm
voor de stoot- respectievelijk 2 mm voor de lint-
voegen duiden op een grote nauwkeurigheid.
Voor de egalisering van de wandoppervlakken
volstaat een zeer dunne afwerklaag/spuitlaag,
terwijl de vellingblokken geschikt zijn voor
schoonwerk. Deze kleine toleranties vragen om
een hoge nauwkeurigheid in de verwerking en
een goede voorbereiding. Belangrijkste nadeel
is de minder vochtregulerende werking door de
lijmvoeg.
3.6.3 Kalkzandsteenmetselwerk, verbanden
en opbouw
De grote winst van het werken met kalkzand-
steen haalt men bij het verlijmen van de grotere
blokken en elementen. Toch kan er een aantal
redenen zijn om naar de traditionele verwerking
met metselen van steenformaat terug te grijpen:

esthetische redenen in schoonwerk buiten of


binnen;

bouwfysische redenen, vooral de grotere


vochtregulerende werking van het voegmateri-
aal;

uitvoeringstechnische redenen, doordat de


vereiste maatnauwkeurigheid voor het verlijmen
ontbreekt.
Kort wordt een aantal specieke eigenschappen
van het metselen in stenen respectievelijk blok-
ken genoemd. Voor de verdere uitvoering en op-
bouw van het vermetselen wordt verwezen naar
de paragrafen baksteen en betonsteen, gezien de
grote overeenkomsten.
Kalkzand(metsel)stenen
Afhankelijk van de toepassing als schoon- of vuil-
werk worden de stenen respectievelijk meer of
minder nauwkeurig in halfsteens- of klezorenver-
band vermetseld, guur 3.54. Passtukken worden
op het werk geknipt of gezaagd. De lagenmaat
afhankelijk van waal-, amstel- of maasformaat, is
respectievelijk ongeveer 65, 82 en 92 mm.
Figuur 3.54 Wand in kalkzandstenen
06950424_hfdst03.indd 71 22-11-2005 10:25:48
72
Kalkzandsteenmetselblokken
Voor de wat grotere te vermetselen blokken is
het verband ook bij vuilwerk belangrijk omdat
zoveel mogelijk paselementen moeten worden
vermeden. In vuilwerk is het mogelijk voor een
muurbeindiging steenformaat in te zetten, dan
wel op het werk pasblokken te knippen, hakken
of zagen, guur 3.55. Een haakse aansluiting
wordt door de toepassing van een klezorenver-
band vergemakkelijkt.
Metselblokken hebben een zogenoemde kloos-
tersponning en worden ter plaatse van de stoot-
voegen koud tegen elkaar geplaatst, waarna bij
het aanbrengen van de bovenliggende lintvoeg
de kloostersponningen worden gevuld.
metselblok
M 214 / 157
metselblok
M 100 / 157
lintvoeg 10 mm
stootvoeg 3 mm
kloostersponning
beindiging met
maasformaatsteen
beindiging met
geknipt pasblok
Figuur 3.55 Wand in gemetselde kalkzandsteenmetselblokken
A 0,4 x blokhoogte
<
A
lijmblok
L 214 / 298
lijmblok
L 100 / 298
lintvoeg 2 mm
stootvoeg 3 mm
kleine sponning
beindiging met
geknipt pasblok
Figuur 3.56 Wand in kalkzandsteenlijmblokken
06950424_hfdst03.indd 72 22-11-2005 10:25:49
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 73
3.6.4 Kalkzandsteenlijmwerk
De afgelopen jaren wordt er in toenemende
mate gebruikgemaakt van lijmblokken en
-elementen. Grotere lijmblokken en ook -elemen-
ten worden niet traditioneel vermetseld, maar
verlijmd. Enige voordelen van het lijmen van
kalkzandsteenblokken en -elementen ten op-
zichte van het metselen met blokken zijn:

economischer uitvoering door blokgrootte en


mechanische uitvoering;

sterkere wand door grotere hecht- en buig-


sterkte;

schonere en drogere bouw;

vorstongevoeliger;

minder afwerking nodig door vlakheid, maat-


vastheid en gering aantal voegen;

geen afvoegwerk;

benodigde hoeveelheid lijmmortel is gering;

bij gebruik van een elementenklem zijn er


maar twee man nodig voor het optrekken van
een muur; stellen van de elementen gebeurt dan
met een elementenstelmachine. Blokken zwaar-
der dan 18 kg worden machinaal verwerkt.
Aanvullend kan voor de elementen worden ge-
steld dat zij door hun nog grotere afmeting, nog
efcinter werken. Ook ankerloze spouwmuren
kunnen met de elementen worden gebouwd.
Kalkzandsteenlijmblokken
Lijmblokken worden, guur 3.57-1, evenals de
elementen, bij voorkeur in halfsteensverband ge-
stapeld, echter bij haakse, vertande aansluitingen
kan een klezorenverband een efcinte oplos-
sing zijn, hierbij geldt dat de niet-overlappende
lengte kleiner moet zijn dan een viertiende blok-
hoogte, guur 3.56. Passtukken kan men knip-
pen, zagen of aanvullen met stenen in specie.
Kalkzandsteenvellingblokken
Vellingblokken zijn in uitvoering en verwerking
gelijk aan lijmblokken. Voor de uitvoering als
een- of tweezijdig schoonwerk zijn de blokken
echter voorzien van een rondomlopende velling-
kant, guur 3.57-2. Ook het verwerken zonder
lijmmortel in de stootvoeg is mogelijk, afhanke-
lijk van de vereiste geluidsisolatie. Dilatatievoe-
gen in vellingblokken kunnen in trapsgewijze
vorm worden aangebracht.
Kalkzandsteen(lijm)elementen
De basisafmetingen bedragen 600 (625/650)
900 mm, waarmee wordt aangesloten op de
modulaire maat 3M = 300 mm, guur 3.57-3. In
de fabriek worden ook de passtukken gezaagd.
Vanzelfsprekend moet er in de ontwerpfase al
rekening worden gehouden met de afmetingen,
wil men de eigenschappen van de elementen
volledig benutten, guur 3.58.
1 profilering lijmblokken 2 profilering vellingblokken 3 profilering elementen
gat voor klemtang
dol profilering
kunststofdook
Figuur 3.57 Prolering kalkzandsteenlijm- en -vellingblok
B recht paselement
A standaardelement 650x900
dilatatievoeg
D kimblokken
C schuin paselement
9 x 900 = 8.100 mm
B
D
C
A
B
Figuur 3.58 Wand in kalkzandsteenelementen
06950424_hfdst03.indd 73 22-11-2005 10:25:51
74
3.6.5 Maatvoering kalkzandsteen
Wanduitslagen
Bij elementen worden van de wanden eerst te-
keningen gemaakt met alle voorkomende hele
elementen, passtukken en eventuele dilataties,
guur 3.59. Op de bouw komen de elementen
als pakket met gemerkte passtukken aan en kan
met twee personen worden verwerkt.
Kim
De toleranties van de te verlijmen blokken nood-
zaken tot een maatvaste ondergrond. Hiertoe
wordt op de vloer een zogenoemde kim gemet-
seld. Door de toepassing van metselmortel kan
de ondergrond worden uitgevlakt. Afhankelijk
van de maatvoering van de verdiepingshoogte
en de te verwerken blokken kan hiervoor met
speciale kimblokken, gezaagde blokken of klein-
formaatblokken, worden gewerkt.
Naast de functie van een vlakke ondergrond
dient de kim vooral bij deze grote elementen
voor het opvangen van het hoogteverschil tus-
sen de standaardblokkenverdeling en de vrije
verdiepingshoogte.
Kimblokken zijn standaard te leveren in hoog-
ten van 40, 60, 80, 100, 115 en 130 mm. Een
vrije verdiepingshoogte van 2.700 mm in de
woningbouw kan zo met een kim van 100 mm
en vier elementen van 650 mm hoogte worden
verkregen.
Haakse aansluitingen
Voor de constructieve verbinding, noodzakelijk
voor bijvoorbeeld de stabiliteit van een binnen-
spouwblad op een bouwmuur, zijn twee oplos-
singen mogelijk, met:

al eerder genoemde vertanding, guur


3.60-1;

loodvoeg, guur 3.60-2.


De zogenoemde loodvoeg is een verbinding
waarbij beide wanden met een doorlopende ver-
A
A
A
wanduitslag verdieping
wanduitslag dakverdieping
wandcode schema
CODES WANDOVERZIC
1 VERD.
BEGANEGROND
e
BLOK 3 BLOK 4
B
BAAA
1
A
1
A
1
A
1
A
1
A
1
A
1
A
1
A
1
A
1
A
1
A
1
A
1
A
1
A
1
A
1
A
1
A
1
AA
AA
AA
A
A
A A
AA
A
AA
C
A
C A
a b
a
a
8330
d
a a e
a
f f
c a
a
5370 + p
5500 + p
8500 + p
d
~ f
e
a
c
b
merk
~
265
265
265
265
265
265
265
dikte
598
598
598
598
598
598
598
hoogte
wandcode 3
a
a
c
d
c
d
100 + p
30 - p
2700 + p
8100
wandcode 1
100
merk
100
100
100
dikte
datum/gewijz.
aantal
aantal
598 x 785
hoogte x lengte
598 x 335
598 x 450
598 x 897
2
merk
2
2
32
dikte
19,19m =1919,89 bwf
hoogte x lengte
bladnr.
1 : 50
schaal
aantal
projektnr.
get.
c
b
a ~
Figuur 3.59 Wanduitslagen woningbouw
06950424_hfdst03.indd 74 22-11-2005 10:25:51
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 75
ticale voeg worden verbonden door verlijming.
Koppeling gebeurt daarnaast nog met behulp
van ankers. De gelijmde loodvoeg is (wat betreft
mechanische eigenschappen) gelijkwaardig aan
de ingetande verbinding, zodat vanwege uitvoe-
ringstechnische voordelen de voorkeur hiernaar
uitgaat. Wanneer de verbinding niet constructief
hoeft te zijn, moet het voegmateriaal juist elas-
tisch zijn. Vooral bij de genoemde aansluiting van
het binnenspouwblad op een bouwmuur, wordt
de ankerende geluidsoverdracht verminderd.
Opleggingen
Kalkzandsteen is door de verkrijgbaarheid in
grotere druksterkten zeer geschikt voor het
(door)stapelen van vloeren op wanden. Ondanks
de moderne lijmtechnieken blijft echter de op-
name van trekkrachten zeer beperkt. Omdat
beton een verbinding met kalkzandsteen kan
aangaan, moet er bij de oplegging van een
betonvloer op een kalkzandsteenwand een folie
worden toegepast ter vermijding van scheur-
vorming en afboeren, guur 3.61.
Sparingen
Sparingen, voor bijvoorbeeld kozijnen, moeten
bij voorkeur door worden gezet tot de onder-
zijde van de bovenliggende vloer. Is dit niet het
Figuur 3.60 Twee principieel verschillende oplossingen
voor haakse, constructieve verbinding
met loodvoeg
met vertanding
loodvoeg
2
1
lijmkoppelstrip
intanding
strook
folie
Figuur 3.61 Oplegging betonvloer op kalkzandsteenwand
1 onderzijde prefab betonlatei niet op lagenmaat
2 onderzijde prefab betonlatei op lagenmaat
3 onderzijde stalen latei niet op lagenmaat
> 900 a a
a > 900 a
U - profiel L - profiel
prefab
betonlatei
dilatatievoeg
folie
betonlatei
folie
dilatatievoeg
prefab
Figuur 3.62 Latieconstructies bij sparingen
06950424_hfdst03.indd 75 22-11-2005 10:25:54
76
geval, dan is, zeker bij sparingen vanaf 900 mm,
een lateiconstructie noodzakelijk. Bij de toepas-
sing van een betonlatei moet, om dezelfde re-
denen als bij de oplegging van een betonvloer,
een oplegfolie worden gebruikt. Daarnaast moet
de wand boven de latei worden gedilateerd,
guur 3.62-1 en guur 3.62-2. Een stalenlatei is,
door de geringere aanhechting, bij de oplegging
minder gevoelig, maar moet eveneens worden
gedilateerd, guur 3.62-3.
Ankers lijmwerk
Voor lijmwerk zijn speciale ankers ontwikkeld
voor toepassing in de dunne lijmvoegen van
2 mm. Deze ankers zijn zowel voor starre als dila-
terende verankeringen:

wandankers star, voor koppelen blokken/ele-


menten van dragende aan niet-dragende wan-
den in gelijke en ongelijke lintvoegen zonder
vertanden, guur 3.63-1;

wandankers dilaterend, constructieve verbin-


ding tussen wanden in dilataties, guur 3.63-2;

lijmkoppelstrippen, voor koppelen loodvoeg-


verbindingen van op elkaar aansluitende wan-
den, guur 3.63-3;

dilatatieankers, voor koppelen dilaterende


wanden, guur 3.63-4.
Voor de koppeling van het binnen- en buiten-
blad bij spouwmuren zijn er twee oplossingen:

lijmspouwankers (prikspouwankers), met


platte strip aan een zijde tussen de elementen,
guur 3.64-1;

boor- en slagspouwankers, als de lagenmaat


van het buitenblad of de isolatie niet correspon-
deert met de elementen, kunnen deze achteraf
worden aangebracht, guur 3.64-2.
Tot 10 m bouwhoogte worden vier ankers per
m
2
toegepast, daarboven zes ankers per m
2
.
Voor de bevestiging van gordingen zijn daar-
naast verkrijgbaar, guur 3.65:

gordingankers, gebruikelijke gordingschoenen


via kantplank aan schuine gedeelte;

raveeldragers, voor horizontale gedeelten.


1 star
1b wandanker star
voor gelijke voegen
1a wandanker star
voor ongelijke lintvoegen
2 dilaterend
4 dilatatie-anker
3 lijmkoppelstrip
2 dilaterend voor
ongelijke voegen
Figuur 3.63 Wand- en dilatatieankers en lijmkoppelstrippen
06950424_hfdst03.indd 76 22-11-2005 10:25:55
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 77
3.6.6 Dilataties kalkzandsteen
Lange wanden moeten worden gedilateerd ter
voorkoming van scheuren tijdens het uitdrogen.
De productbladen geven informatie over de
lengte. De lengte is afhankelijk van:

wandhoogte, hoger en dikker betekent betere


opname van trekspanningen;

wanddikte, dikker is eveneens minder gevoelig


door langere periode van uitdrogen;

eventuele openingen die wandlengte al


onderbreken;

belemmeringen van de vervorming.


De volgende belemmeringen zijn te onderschei-
den:

buigslap: wand aan uiteinde verbonden met


gelijke of dunnere dwarswand;

buigstijf: wand aan uiteinde verbonden met


dikkere dwarswand;

onbelemmerd: wanden met vrij uiteinde.


De resulterende maximale ongedilateerde wand-
lengte is weergegeven in guur 3.66.
1 balkdrager 2 raveelanker zwaar
1 lijmspouwanker
2 boor- en slagspouwanker
1a prikspouwanker
2a boorspouwanker
2b slagspouwanker
Figuur 3.64 Lijmspouwankers
Figuur 3.65 Gordingankers en raveeldragers
06950424_hfdst03.indd 77 22-11-2005 10:25:58
78
Uitvoeringen dilataties
Wanneer dilataties in metsel- en lijmwerk zijn
vereist, kunnen ze als volgt worden gerealiseerd:
Voor schoonwerk

verticale voeg, 1 2 mm, zonder vulmateriaal,


zogenoemde knipvoeg, guur 3.67-1a;

verticale voeg, breedte afhankelijk van afwer-


king met proel, guur 3.67-1b;

verticale voeg, breedte 8 12 mm, afgewerkt


met elastisch blijvende kit, guur 3.67-1c.
Voor vuilwerk

koude dilatatievoeg, 1 mm met spanningver-


delende opgeplakte laag waarover wandafwer-
king, guur 3.67-2a;

open voeg, 10 mm met elastische en lucht-


dichte rugvulling, afgewerkt met elastische kit
3 mm tussen twee stucstopproelen, guur
3.67-2b.
3.6.7 Detaillering kalkzandsteen
Ter indicatie van de mogelijkheden met kalk-
zandsteen wordt hierna de toepassing in de wo-
ningbouw verder toegelicht. Dit is uitgesplitst in
de detaillering voor:

laagbouw, met en zonder ankerloze spouw;

gestapelde bouw, met en zonder ankerloze


spouw.
Kalkzandsteen in utiliteitsbouw
De toepassing van kalkzandsteen als drager in
de utiliteitsbouw is niet de meest gangbare,
wel worden veelal vaste, niet-dragende wan-
den in kalkzandsteen uitgevoerd. Het is echter
zeer wel mogelijk minder seriematige werken
met niet te grote overspanningen in kalkzand-
steen uit te voeren.
Verticale
belemmering
Situatie dragende
wanden
Wanddikte
in mm
Maximale
wandlengte in m
2 onbelemmerd
200
> 200
6,300
7,300
1 buigslap +
1 onbelemmerd
200
> 200
5,300
5,800
2 buigslap
200
> 200
4,000
4,500
1 buigstijf +
1 onbelemmerd
200
> 200
3,300
3,500
1 buigstijf +
1 buigslap
200
> 200
2,500
2,800
2 buigstijf
200
> 200
2,000
2,300
Figuur 3.66 Maximale ongedilateerde wandlengte bij wandhoogte van 2,500 m
06950424_hfdst03.indd 78 22-11-2005 10:25:59
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 79
Laagbouwwoningen met massieve
bouwmuren
Voor een woningscheidende wand wordt de
dikte bepaald door de gewenste geluidsisole-
rende werking; hij moet bestaan uit ten minste
300 mm kalkzandsteen of 250 mm met een
hoogbouwelement (2200 kg/m
3
). De aansluiting
op de begane vloer moet met een ontkoppelde
begane-grondvloer worden toegepast, guur
3.68-2.
Bij een lichte dakconstructie is het gevaar van
ankerende geluidsoverdracht zeer groot, onaf-
hankelijk van de toepassing van een ankerloze
spouw. Er moet grote aandacht worden besteed
aan de detaillering van de dakconstructie.
Zie deel 4a Daken.
Bij de toepassing van niet-dragende wanden in
kalkzandsteen moeten deze zorgvuldig ontkop-
peld worden van de bouwmuur en de vloeren
door middel van een kunststof proel of schuim-
band. Hetzelfde heeft de voorkeur voor de
binnenspouwbladen, guur 3.69-1. Maakt de
stabiliteitsfunctie van deze binnenspouwbladen
constructieve koppeling noodzakelijk, dan is
de uitvoering in 150 mm dikte gewenst, guur
3.69-2, zie ook paragraaf 3.6.5.
De stabiliteit kan, in plaats van de binnenspouw-
openanten, ook worden gerealiseerd door door-
gaande monoliete betonvloeren op de verdiepin-
gen. Afhankelijk van vloerdikte en overspanning
en windgebied zijn hiervoor ten minste drie
naast elkaar liggende beuken noodzakelijk.
Laagbouwwoningen met ankerloze spouw
Kalkzandsteen leent zich bij uitstek voor de toe-
passing van een ankerloze spouwconstructie die
een perfecte geluidsisolerende werking tussen
naast elkaar liggende woningen bewerkstelligt.
Voor de toepassing met een ankerloze spouw
moet worden uitgegaan van een opbouw met
twee bladen van 120 of 150 mm, afhankelijk van
het vereiste draagvermogen, en een spouw van
60 mm, guur 3.70.
De aansluiting van de begane-grondvloer en
fundering voert men bij voorkeur, in verband
met de luchtgeluidsisolatie, verdiept uit, guur
3.70-2. Eventueel kan men afhankelijk van het
vloersysteem, dat dan een grotere massa heeft,
niet verdiept uitvoeren, guur 3.70-3.
Verdiepingsvloeren moeten eventueel voor de
benodigde stabiliteitswerking gekoppeld worden
met wapeningsstaven, guur 3.70-1. Dit
vermindert in zeer geringe mate het geluids-
isolerende effect van de ankerloze spouwcon-
structie. De noodzaak hiertoe is afhankelijk van
de breedte van de constructieve binnenspouw-
penanten dan wel de toepassing van andere
stabiliteitswanden.
1c
vuilwerk met koude voeg
schoonwerk met kitvoeg
vuilwerk met open voeg
laag opnemen in pleisterlaag
min. 150 mm spanningverdelende
elastische luchtdichte rugvulling
2b
circa 10 mm
2a
2 x stucstopprofiel
kitvoeg min. 3 mm breed
schoonwerk met knipvoeg
schoonwerk met profiel
van 2 mm dik mee optrekken
tijdens metselen strook aluminium
1b
1a
aluminium of kunststof profiel
thiokolkit
rugvulling
hechtprimer
Figuur 3.67 Dilataties in kalkzandsteen
06950424_hfdst03.indd 79 22-11-2005 10:26:00
80
Gestapelde woningbouw met massieve
bouwmuren
Voor de gestapelde woningbouw zijn de ge-
luidsisolerende eisen in horizontale zin gelijk aan
die voor laagbouw. Omdat de geluidsisolatie in
verticale zin een gelijke waarde moet hebben,
moeten de verdiepingsvloeren zwaarder worden
uitgevoerd, guur 3.71, of worden voorzien van
een zwevende dekvloer.
Voor de uitvoering van niet-dragende schei-
dingswanden en binnenspouwbladen gelden
dezelfde eisen als voor de laagbouw. De stabili-
teit kan naast de doorkoppeling van de vloeren
aan kernen of wanden bij maximaal drie bouw-
lagen en monoliet doorgaande betonvloeren uit
de knooppunten worden gehaald. Hiertoe zijn
afhankelijk van vloerdikte en overspanning en
windgebied minimaal vier woonbeuken noodza-
kelijk.
Gestapelde bouw met ankerloze spouw
Zoals gezegd moeten in gestapelde woning-
bouw de verdiepingsvloeren zwaarder worden
uitgevoerd. Het effect hiervan is bij de toepas-
sing van een ankerloze spouw met de relatief
lichte spouwmuren, door de ankerende ge-
luidsoverdracht juist negatief. Om toch aan de
gestelde eisen te voldoen, is de toepassing van
214 mm dikke spouwmuren noodzakelijk, guur
3.72.
aansluiting begane grondvloer 2
1
plint vrijhouden
van vloer
ethafoam met folie
aansluiting verdiepingsvloer
300
300
3
let op lucht-
dichtheid en
thermische
isolatie van
de vloer
dekvloer weer verwijderen
voor aanbrengen cement-
afdichting aanbrengen en
na plaatsen vloer tijdelijke
2200 kg/m
verdiepingsvloer
kanaalafdichting
hoogbouwelement
hoogbouwelement
250 mm bij
3
300 kg/m <
2200 kg/m
2
250 mm bij
Figuur 3.68 Detaillering kalkzandsteen
laagbouw met massieve bouwmuur
06950424_hfdst03.indd 80 22-11-2005 10:26:01
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 81
Figuur 3.70 Detaillering laagbouw met ankerloze spouw
bij harde vloerafwerking
(tegels e.d.) bij voorkeur
zwevende dekvloer
eventueel doorkoppeling
per vloer aanbrengen
3
aansluiting begane-grondvloer 2
aanbrengen
(incl. afwerklaag)
begane-grondvloer
150 kg/m <
2
peil
aansluiting verdiepingsvloer 1
214
<60 <
t.b.v. stabiliteit
150 kg/m
(incl. afwerklaag)
verdiepingsvloer
<
2
max. 4 staven 16
214
<
alternatieve aansluiting begane-grondvloer
begane-grondvloer
(incl. afwerklaag)
250 kg/m <
2
214
<60 <
214
<
3.6.8 Vuistregels kalkzandsteenwanden
Voor de toepassing van ontwerpregels in kalk-
zandsteen kan men stellen dat voor de woning-
bouw in het algemeen de NPR-wanddikten
worden gehanteerd die door de vereiste massa
voor de geluidsisolerende werking constructief
afdoende zwaar zijn, guur 3.73.
Voor de toepassing in hogere gestapelde con-
structies, en voor de utiliteitsbouw zijn er geen
ontwerptabellen beschikbaar en is per project
een constructieve berekening aan de hand van
de toegepaste druksterkte noodzakelijk.
elastische
rugvulling o.g.
stopprofiel
dunpleister stuc-
acrylaatkit met
veeranker 22 x 0,75 lang 175, verticaal maximaal 600 h.o.h.
loodvoeg
gelijmde
2
1 niet-constructieve koppeling
constructieve koppeling
lang min. 300, verticaal
maximaal 600 h.o.h.
veeranker 22 x 0,75
wandafwerking insnijden
cellenband (gesloten
eventueel veeranker)
opvangprofiel (met
of semi-gesloten cellen)
elastische vulling bijv.
Figuur 3.69 Koppeling binnenspouwblad met bouwmuur
06950424_hfdst03.indd 81 22-11-2005 10:26:03
82
300
verdiepingsvloer
dekvloer
zwevende
(incl. afwerklaag)
bij voorkeur:
500 kg/m
600 kg/m <
<
2
2
250 mm bij
hoogbouwelement
2200 kg/m
3
Figuur 3.71 Verdiepingsvloer bij gestapelde bouw zonder
ankerloze spouw
aansluiting begane-grondvloer 2
3 alternatieve aansluiting begane-grondvloer
aansluiting verdiepingsvloer 1
zwevende dekvloer
aanbrengen
(incl. afwerklaag)
begane-grondvloer
150 kg/m <
peil
2
214 60 <
214
verdiepingsvloer
bij voorkeur een
zwevende dekvloer
500 kg/m
aanbrengen
<
2
eventueel doorkoppeling
per vloer aanbrengen
max. 4 staven 16
t.b.v. stabiliteit
hoogbouwelement
2200 kg/m
175 mm bij
begane-grondvloer
(incl. afwerklaag)
250 kg/m <
2
214 60 <
214
Figuur 3.72 Detaillering gestapelde bouw met ankerloze spouw
3.7 Wanden in cellenbeton
Evenals betonsteen en kalkzandsteen is cellenbe-
ton een modern bouwmateriaal dat in de jaren
vijftig is gentroduceerd. In Nederland is het
marktaandeel binnen de stapelbouw nog niet
aanzienlijk. Cellenbeton (ook wel gasbeton ge-
noemd) is echter door zijn specieke eigenschap-
pen een zeer geschikt (stapel)bouwmateriaal
door:

geringe massa, die goede warmteaccumu-


lerende werking koppelt aan relatief goede
warmte-isolatie;

laag eigengewicht;

geluidsisolerend en -absorberend door de


structuur.
06950424_hfdst03.indd 82 22-11-2005 10:26:05
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 83
Verschijningsvormen

blokken, voor dragende en niet-dragende


wanden;

separatiepanelen voor niet-dragende wanden;

cascopanelen voor dragende wanden;

vloerplaten;

wand- en dakplaten, zonder dragende functie,


als gevel- en dakomhulling;

lateien.
In het kader van dit hoofdstuk worden alleen
dragende wanden in blokken, elementen en pa-
nelen behandeld.
Voor niet-dragende wanden in panelen en
blokken zie deel 5 Afbouw, hoofdstuk 2.
De overeenkomsten met kalkzandsteen vallen
het meest op door:

grootte blokken, waardoor snelle uitvoering,


met weinig voegen;

voegmaterialen, zowel metsel- als lijmmortel.


Figuur 3.73 Vuistregels kalkzandsteenwanden
Bron: CKV, berekeningen uitgevoerd met programma Construeren met kalkzandsteen wanden in geschoord raamwerk gebaseerd op NPR 6791
Minimale constructieve wanddikte d enkele eindgevel in mm (onderste bouwlaag)
h
h
d
h
t
h
t
Beukmaat in m (met dikte constructieve vloer = h
t
)
Aantal bouwlagen 4 m
(h
t
= 180 mm)
5 m
(h
t
= 200 mm)
6 m
(h
t
= 220 mm)
7 m
(h
t
= 240 mm)
1 100 100 100 100
2 100 100 100 100
3 100 100 120 120
4 100 120 120 120
5 150 120 120 120
Minimale constructieve wanddikte d enkele tussenwand in mm (onderste bouwlaag)
h
h
d
h
t
h
t
Beukmaat in m (met dikte constructieve vloer = h
t
)
Aantal bouwlagen 4 m
(h
t
= 180 mm)
5 m
(h
t
= 200 mm)
6 m
(h
t
= 220 mm)
7 m
(h
t
= 240 mm)
1 100 100 100 100
2 120 120 120 120
3 120 120 150 214
4 150 150 150 214
5 150 214 214 214
06950424_hfdst03.indd 83 22-11-2005 10:26:06
84
De verschillen geven uiteindelijk de doorslag bij
een keuze tussen beide materialen:

geringere massa cellenbeton, waardoor min-


der geluidsisolerend;

groter warmte-isolerend vermogen;

mogelijke combinatie met vloerplaten in het-


zelfde materiaal.
NB: De grootste leverancier van cellenbeton in
Nederland is Ytong, de gegevens op de
volgende bladzijden zijn in grote mate
gebaseerd op het leveringsprogramma van dat
bedrijf.
Volumegewichten
Cellenbeton is verkrijgbaar in verschillende
volumegewichten, afhankelijk van het aantal
cellen per ruimte-eenheid. De stapgrootte is
100 kg/m
3
. De meest gebruikte volumegewich-
ten zijn:

klasse G4, volumegewicht < 600 kg/m


3
, druk-
sterkte > 4 N/mm
2
;

klasse G5, volumegewicht < 800 kg/m


3
, druk-
sterkte > 6 N/mm
2
.
Figuur 3.74 Formaten cellenbetonblokken en cascopanelen voor dragend werk
Blokken Kwaliteit G4/600 Kwaliteit
Formaat in mm
600 x 250 300 x 250 600 x 500 600 x 250 500 x 250
Dikte in mm 50 70 100 150 200 240 300 70 70 100
Casco panelen Kwaliteit G4/600
Lengte
2400-3000 mm
Breedte in mm 300 375 600 750
Dikte in mm 150 200 300 400
Het volumegewicht benvloedt de druksterkte en
de geluidsisolerende werking, beide zijn hoger
naar mate het volumegewicht stijgt. De thermi-
sche isolatie daalt met de toename van het volu-
megewicht.
3.7.1 Formaten cellenbetonblokken
In dit hoofdstuk worden voor de dragende wan-
den in cellenbeton twee opeenvolgende groot-
ten van de elementen behandeld:

blokken, handmatig te vermetselen of te ver-


lijmen, afmetingen van 300 250 tot 600 500
mm;

cascopanelen, verdiepingshoge elementen


750/600 mm breed.
Figuur 3.74 geeft een overzicht van de afmetin-
gen waarin blokken en cascopanelen voor dra-
gende wanden leverbaar zijn.
3.7.2 Cellenbetonmortels
Voor het voegmateriaal zijn er twee principile
keuzemogelijkheden:
metselmortel;
lijmmortel.
06950424_hfdst03.indd 84 22-11-2005 10:26:07
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 85
Vermetselen wordt uitsluitend nog om esthe-
tische redenen gedaan. Daarnaast kan maat-
technisch de grotere tolerantie tot vermetselen
noodzaken.
Metselmortel
Bij het metselen van cellenbetonblokken kan
gebruik worden gemaakt van een basterdmortel
bijvoorbeeld 1 cement : 2 schelpkalk : 8-12
zand. De voegen van circa 10 mm dikte moeten
goed vol en zat worden aangewerkt. De
aanrakingsvlakken van de blokken cellenbeton
worden van tevoren bevochtigd zodat geen
verbranding van de mortel ontstaat. Ook kan
een metselspecie worden gebruikt met een
samenstelling van 1 cement : 4 zand : 0,08
Ytong-Add. Ytong-add wordt toegevoegd om
tegen te gaan dat de blokken water onttrekken
aan de mortel.
Lijmmortel
Het lijmen van blokken wordt veel toegepast
omdat er vrij droog kan worden gewerkt (ver-
mindering bouwvocht). De lijmen zijn mengsels
van cement, zand en hulpstoffen die in zakken
van 25 kg verkrijgbaar zijn; ze worden aange-
maakt met water. Ook uit oogpunt van thermi-
sche isolatie, vooral ter vermijding van koude-
bruggen, heeft lijmen sterk de voorkeur. Omdat
het materiaal cellenbeton in een autoclaaf is
verhard, treedt weinig krimp op, vooral wan-
neer het zo droog mogelijk wordt verwerkt. Dit
wordt bereikt door het verlijmen van de blokken
met voegen van circa 2 mm dikte in plaats van
de mortelvoegen van 10 mm. De cascoplaten
worden door middel van de circa 2 mm dikke
lijmvoeg verticaal tegen elkaar geplaatst.
Verder brengen de producenten van cellenbeton
nog reparatie-, vul- en afwerkmortels in de han-
del die na aanmaken met water voor het bijwer-
ken van beschadigingen (vooral bij zichtwerk)
goede diensten bewijzen, omdat de samenstel-
ling overeenkomt met die van het cellenbeton.
Ook speciale vulmortel voor het dichten van lei-
dingsleuven en afwerkmortels zijn beschikbaar.
3.7.3 Maatvoering cellenbeton
Cellenbetonblokken
Cellenbetonblokken worden meestal in half-
steensverband verlijmd. De maatvoering is, zeker
bij vuilwerk, niet zo belangrijk, want de blokken
zijn in uiteenlopende grootten verkrijgbaar en
daarnaast ook gemakkelijk op maat te zagen.
Bij schoonwerk ligt dit natuurlijk anders, guur
3.75.
2
5
0
0
1
0

x

2
5
0
geknipte
blokken
250 x 250
standaardblok 500 x 250
geen afzonderlijk kimblok
dilatatievoeg
Figuur 3.75 Wand in cellenbetonblokken
06950424_hfdst03.indd 85 22-11-2005 10:26:08
86
Cellenbetonpanelen
Wanden in cellenbeton kunnen ook verdiepings-
hoog worden uitgevoerd waardoor de stapeling
van het casco nog sneller kan gebeuren. Deze
panelen zijn verkrijgbaar in breedten van 300 tot
750 mm en hoogten van 2.400 tot 3.000 mm,
bij verschillende wanddikten. Naast het voordeel
van de snellere verwerking is bij de toepassing
van cellenbeton voor de gewapende vloerele-
menten een homogeen geheel voor het casco
ontstaan met alle voordelen van dien. Er wordt
dan gesproken van een compleet cascosysteem,
guur 3.76.
Pasblokken
Zoals gezegd kunnen pasblokken worden ge-
vormd uit kleinere elementen dan wel zeer ge-
makkelijk worden gezaagd op het werk.
Haakse aansluitingen
Hoeken en ontmoetingen kunnen zowel in
verband, guur 3.77-1, als met een loodvoeg,
guur 3.77-2, worden uitgevoerd. In de
bovenste laag moet voegwapening worden
aangebracht. Aansluitingen van dragende met
niet-dragende wanden worden gedilateerd bij
een wandlengte van het niet-dragende deel
van meer dan 750 mm, guur 3.77-2. Voor
haakse aansluitingen van dragende gedeelten
is dit 1.500 mm, guur 3.77-3. Niet-dragende
wanden worden dilaterend verankerd met veer-
ankers.
Figuur 3.76 Casco cellenbetonpanelen
stabiliteitswand
raveelijzer bij trapgat
vloerplaten koppelen
bouwmuur en gevel
standaardpanelen
breed 750 en 370
begane grondvloer van
cellenbetonvloerplaten
1 2 3
hoek in verband
lijmvoeg
loodvoeg
verlijmd
dilatatievoeg
pur-schuim
10
Figuur 3.77 Haakse aansluitingen
06950424_hfdst03.indd 86 22-11-2005 10:26:10
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 87
Oplegging vloeren
Bij de oplegging van vloeren worden twee prin-
cipieel verschillende oplossingen onderscheiden,
namelijk vloeren in:

ter plaatse gestort dan wel prefab-beton;

cellenbeton.
Bij beide vloeren worden onder de oplegging de
twee lintvoegen gewapend uitgevoerd, guur
3.78. Bij een cellenbetonvloer worden zowel de
oplegging van de vloer als die van de volgende
wand gelijmd, guur 3.78-1. Bij een prefab-
betonnen en zeker bij een ter plaatse gestorte
betonvloer echter past men een kimlaag toe in
verband met de vereiste vlakheid van de
ondergrond voor de volgende cellenbetonwand,
guur 3.78-2.
Oplegging lateien
Voor de overbrugging van sparingen is het mo-
gelijk stalen of betonlateien toe te passen. Daar-
naast echter zijn er ook gewapende lateien in
cellenbeton verkrijgbaar. Dit heeft het voordeel
van gelijke materiaaleigenschappen en opper-
vlaktelaag. De lateien zijn in diverse standaard-
maten leverbaar afgestemd op de wanddiktes
van het cellenbeton, guur 3.79-1 en guur
3.80. Daarnaast kunnen op bestelling voor gro-
tere overspanningen zogenoemde wandlateien
worden toegepast, speciek gewapend per be-
lastingsgeval, guur 3.79-2.
Standaardlateien zijn berekend op een oplegging
van 2 200 m, minimale oplegging 2 100 mm.
En van beide opleggingen moet glijdend wor-
den uitgevoerd met behulp van een kunststof
folie. Aan die zijde moet het bovenliggende
muurwerk worden gedilateerd. Figuur 3.80 geeft
een overzicht van leverbare cellenbetonlateien.
3.7.4 Dilataties cellenbeton
Gesloten ononderbroken wanden van cellenbe-
ton moeten worden gedilateerd op afstanden
van ten hoogste tweemaal de wandhoogte met
een maximum van 8,000 m. Voor niet-dragende
wanden geldt een maximum van 4,000 m. Dila-
taties kunnen worden uitgevoerd als verdiepings-
hoge sparing. Dilataties moeten een breedte van
10 mm hebben, guur 3.84.
3.7.5 Detaillering cellenbeton
Voor het detailleren in cellenbeton zijn de
warmte-, geluidsisolerende en brandwerende
eigenschappen van belang, guur 3.81 tot en
met guur 3.83.
Figuur 3.78 Oplegging vloeren
1 cellenbetonvloer 2 betonvloer
wapening
in lijmvoeg
lijmvoeg
wapening in
lijmvoeg of specie
stelspecie / kim
1 cellenbetonlatei 2 cellenbetonlatei wandlateiplaat
cellenbetonlatei
2000 x 250
glijoplegging
dilataties
wandlateiplaat 4000 x 600
Figuur 3.79 Cellenbetonlateien
06950424_hfdst03.indd 87 22-11-2005 10:26:12
88
Woningscheidende wanden
Massieve, vloerdragende woningscheidende
wanden zijn in verband met de geluidsisolerende
werking niet zonder aanvullende constructies te
realiseren. Wel kan de wand als ankerloze spouw-
muur worden uitgevoerd met een opbouw van
150-50-150 bij voorkeur in G5/800 in verband
met de massa, guur 3.85.
Dragend binnenspouwblad
De detaillering van een dragend binnenspouw-
blad komt overeen met die van (de helft van)
een ankerloze spouwmuur. De dikte van het bin-
nenspouwblad is afhankelijk van hoogte van de
wand en van de belasting, guur 3.86.
Dikte
latei
Formaat
mm
h
Maximale
belasting
in kN/m
Massa
per stuk
in kg
100 1.250 250 6,5 25
1.500 250 3,5 30
2.000 250 2 40
3.000 250 4 120
150 1.500 250 17,5 45
2.000 250 9 60
2.500 250 5 75
3.000 250 5 90
200 1.500 250 25 60
2.000 250 12 80
2.500 250 7 100
3.000 375 6 180
240 1.500 250 25 72
2.000 250 13,5 96
2.500 250 7 120
3.000 375 8,5 216
Wandlateiplaten
Hoogten 600 en 750 mm
Maximale lengte 6.750 mm
Dikten 150, 200, 240 en 300 mm
Figuur 3.80 Overzicht leverbare cellenbetonlateien
Figuur 3.84 Dilataties in cellenbeton
Figuur 3.81 R
c
-waarden cellenbetonwanden (massief,
gelijmd)
Dikte wand in
mm
R
c
-waarde in m
2
K/W
G4/600 G5/800
70 0,44 0,61
100 0,63 0,87
150 0,94 1,29
200 1,25 1,72
240 1,50 2,06
300 1,88 2,59
1 dilatatie in cellenbetonwand 2 dilatatie aansluiting
dilatatie door sparing dilatatievoeg
dilatatie anker
pur-schuim
10
gaasverband
h

=

3
1
0
0
maximaal 2x h ( = 6200 )
06950424_hfdst03.indd 88 22-11-2005 10:26:13
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 89
3.7.6 Vuistregels cellenbetonwanden
De rekenwaarden voor druksterkte, enzovoort,
zijn afhankelijk van de klasse en het voegmate-
riaal, guur 3.86. Hieruit zijn voor de schatting
van de wanddikten de volgende waarden te
geven, uitgesplitst naar:

dragende tussen- en eindwanden, voor laag-


bouwwoningen;

dragende binnenspouwbladen;

niet-dragende binnenspouwbladen.
Geraadpleegde en aanbevolen
literatuur
1 Normen en voorschriften
NEN 6790 Steen, met daarbij NPR 6791, Reken-
regels
Nr. 2489 Metselbaksteen
Enkele, massieve wand, G4/600
Wanddikte in mm
Karakteristieke luchtgeluidsindex I
lu;k
in dB bij
Blokelementen met
dunne pleisterlaag
Gemetselde blokken, met
10 mm afwerklaag
Gelijmde blokken, met
weerszijden 10 mm
afwerklaag
100 21 20 19
150 18 17 16
200 15 14 13
240 13 12 11
300 11 10 9
Ankerloze spouwmuur, spouw groter dan 50 mm
Wanddikte in mm
Volumegewicht
Karakteristieke luchtgeluidsindex I
lu;k
in dB op
Begane grond Verdieping
150 + 150 G4/600 + 0 + 4
200 + 200 G4/600 + 2 + 6
150 + 150 G5/800 + 1 + 5
200 + 200 G5/800 + 3 + 7
Figuur 3.82 Geluidsisolatie cellenbetonwanden
Figuur 3.83 Brandwerendheid dragende cellenbetonwand
Dikte wand Belasting
in N/mm
2
Voegmateriaal Brandwerendheid
in minuten
100 0,5 gelijmd 113
150 0,32 gelijmd 246
200 0,5 gemetseld 360
06950424_hfdst03.indd 89 22-11-2005 10:26:13
90
Figuur 3.85 Details ankerloze spouwmuur
1 aansluiting verdiepingsvloer, vloer in cellenbeton
2 aansluiting begane-grondvloer, vloer in cellenbeton 4 aansluiting begane-grondvloer, vloer in beton
3 aansluiting verdiepingsvloer, vloer in beton
>

4
5
0
> 50 > 50
uitvlakspecie
waterwerende
folie
isolatie
dekvloer
wapening
in lijmvoeg
lijmvoeg
uitvlakspecie
stelspecie
geisoleerde
vloerconstructie
wapening
in lijmvoeg
stelspecie
06950424_hfdst03.indd 90 22-11-2005 10:26:14
3 DRAGENDE ELEMENTEN IN STEEN 91
Figuur 3.86 Vuistregels cellenbetonwanden Bron: Ytong Nederland b.v.
Cellenbeton G4/600: minimale constructieve wanddikte d eind- en tussenwanden bij
laagbouwwoningen (wandhoogte 2,500 m) in mm
l
l
h
d
d
d
d
Overspanning
< 3,500 m > 3,500
en < 5,000 m
> 5,000 m
en < 7,000 m Bouwlaag Type vloer
Begane grond cellenbeton 100 150 150
Begane grond massief beton 150 150 150
Verdieping cellenbeton 100 100 100
Verdieping massief beton 100 100 150
Cellenbeton G4/600: minimale constructieve wanddikte d eind- en tussenwanden bij
woongebouwen (wandhoogte 2,500 m) in mm
l
l
h
d
d
d
d
Gemetseld, bij overspanning van Gelijmd, bij overspanning van
Aantal bouwlagen < 5,000 m < 6,000 m < 5,000 m < 6,000 m
1 125 125 125 125
2 150 175 175 175
3 175 200 200 250
4 250 250 250 300
5 250 300 300
Cellenbeton G4/600: minimale constructieve wanddikte d dragende binnenspouwbladen
(wandhoogte 3,000 m) in mm
l
l
h
d
d
d
d
Windbelastings-
gebied 1
(Noord-Holland)
Windbelastings-
gebied 2
(Friesland, Gro-
ningen, Flevoland,
Zuid-Holland, Zee-
land)
Windbelastings-
gebied 3
(Drenthe, Overijssel,
Gelderland, Utrecht,
N.Brabant, Limburg)
Bouwhoogte h
010 m 150 150 150
1020 m 200 200 150
2030 m 240 200 200
06950424_hfdst03.indd 91 22-11-2005 10:26:15
92
06950424_hfdst03.indd 92 22-11-2005 10:26:15
4
Dragende elementen in beton
ir. T.G.M. Spierings
Veel van wat men om zich heen ziet bouwen, wordt gebouwd in
beton. Nederland is zeker een betonbouwend land bij uitstek, maar
daar zijn ook goede redenen voor. Beton is een materiaal dat bestand
is tegen een nat klimaat, in tegenstelling tot hout en staal, waar
detaillering en conservering een veel grotere aandacht behoeft. Een
nadeel van beton is het relatief grote eigen gewicht. Wanneer men
echter vooral in de woningbouw naast de dragende ook de
scheidende functie van wanden en vloeren wil inzetten, komt de
positieve zijde van deze massiviteit om de hoek kijken: de geluids-
isolerende werking en de brandwerendheid.
06950424_hfdst04.indd 93 22-11-2005 10:55:58
94
Inleiding
Beton wordt hoofdzakelijk samengesteld uit een
mengsel van grind, zand en cement, dat men
kan gieten en laten verharden tot veel soorten
constructie-elementen. Dat gieten en verharden
kan op het werk plaatsvinden of in de fabriek.
In het eerste geval wordt er gesproken van ter
plaatse gestort of in situ, in het tweede geval van
geprefabriceerd of prefab-beton, guur 4.1.
1 ter plaatse gestort woningbouwcasco
2 prefab-beton woningbouwcasco
Figuur 4.1 Voorbeelden betoncascos
Veelvoorkomende elementen worden in dit
hoofdstuk behandeld, waarbij grofweg de vol-
gende indeling wordt gevolgd:

algemene materiaaleigenschappen beton;

ter plaatse gestorte betonvloeren;

halfgeprefabriceerde betonvloeren;

prefab-betonvloeren;

prefab-betonnen galerij- en balkonplaten

betonnen wanden;

betonnen kolommen en liggers.


Voor betonnen wanden en betonnen kolom-
men liggers zie ook deel 9 Utiliteitsbouw, waarin
betonskeletten met hun toepassing in laag-, ver-
dieping- en hoogbouw worden behandeld.
4.1 Beton
Eerst worden de algemene materiaaleigenschap-
pen van beton behandeld en vervolgens wordt
er ingegaan op de eigenschappen van beton als
constructiemateriaal. Ten slotte worden in alge-
mene zin de verschillen en de voor- en nadelen
van ter plaatse gestort en geprefabriceerd beton
behandeld.
4.1.1 Betonsoorten
Beton bestaat uit een mengsel van cement, zand
en grind. Wanneer aan dit mengsel water wordt
toegevoegd, verhardt dit. De verhoudingen tus-
sen de toeslagmaterialen kunnen variren. Hierbij
worden onderscheiden:

schuimbeton: mengsel van cement, water en


hulpstoffen waaraan afzonderlijk geproduceerd
schuim is toegevoegd, volumieke massa 800-
1.000 kg/m
3
;

lichtbeton: mengsel van cement, water en


lichte toeslagmaterialen, volumieke massa tot
2.000 kg/m
3
;

beton: mengsel van cement, water, grind en


zand, volumieke massa 2.000-2.800 kg/m
3
;

zwaarbeton: mengsel van cement, water,


grind, zand en/of zwaardere toeslagmaterialen,
volumieke massa meer dan 2.800 kg/m
3
.
Betongranulaat
In het kader van duurzaam bouwen worden er
steeds meer gerecyclede betonresten, het zo-
genoemde betongranulaat, als toeslagmateriaal
toegevoegd. De hoeveelheid kan oplopen tot
ongeveer 20%.
Hulpstoffen
Aan een betonmengsel kunnen hulpstoffen wor-
den toegevoegd. De belangrijkste groepen zijn:
plasticeerders, vertragers en luchtbelvormers,
die voor een betere verwerkbaarheid zorgen, en
hulpstoffen die voor een grotere dichtheid zor-
gen, zoals vliegas en micrasalia.
Sterkteklasse
De drukvastheid van beton wordt uitgedrukt
in sterkteklassen. Er worden zes sterkteklassen
onderscheiden: B5, B15, B25, B35, B45 en B55.
Deze cijfers geven de karakteristieke kubusdruk-
sterkte van beton aan in N/mm
2
.
06950424_hfdst04.indd 94 22-11-2005 10:55:59
4 DRAGENDE ELEMENTEN IN BETON 95
Milieuklasse
Naast de sterkteklasse is ook de milieuklasse van
beton gestandaardiseerd. De klassen lopen van 1
tot en met 5, waarbij oplopend de eisen en ook
de dichtheid groter worden, guur 4.2.
Ongewapend en gewapend beton
Ongewapend beton is zoals steen door zijn lage
treksterkte alleen geschikt voor op druk belaste
constructies, zoals in wandconstructies. Eind
vorige eeuw werden echter voor het eerst con-
structies toegepast waarin het beton gewapend
werd met materiaal dat de trekkrachten wel op
kon nemen. In de moderne gewapendbeton-
constructies is dit over het algemeen staal, in
de vorm van wapeningsstaven, guur 4.3-1 en
4.3-2.
Doordat het wapeningsstaal en het beton onge-
veer dezelfde uitzetting als gevolg van tempera-
tuurverschillen kennen, is deze combinatie vrij
ideaal, mede omdat het staal bij een voldoende
dekking door het beton wordt beschermd. Om-
dat de krachten in op buiging belaste construc-
tieonderdelen als liggers en vloeren snel de trek-
sterkte van het beton overschrijden, vertoont het
beton kleine scheurtjes zodra de wapening deze
trekkrachten moet overnemen. Deze weliswaar
kleine scheurvorming leidt weer tot een afname
van de stijfheid van de betonconstructie.
Wapeningsoorten

staafstaal: gladde of geproleerde, losse sta-


ven, guur 4.4-1;

wapeningsnetten: geprefabriceerde netten


van dunnere staven voor grotere oppervlakken,
guur 4.4-2.
Functies wapening

hoofdwapening: wapening in overspannings-


richting;

verdeelwapening: wapening loodrecht hierop,


die de belasting over de hoofdwapening ver-
deelt;

bijlegwapening: voor plaatselijke belastings-


concentraties en bij sparingen;

krimpwapening: tegen krimpscheuren tijdens


verharding van het beton.
Klassenummer Milieu Voorbeeld toepassing
1 droog binnenwerk
2 vochtig niet-gesoleerde vloer boven kruipruimte
3 vochtig in combinatie
met dooizouten
viaducten en bruggen
4 zeewater kademuren en sluizen
5 (a, b, c, d) agressief (zwak, matig,
sterk, zeer sterk)
funderingen chemische industrie
Figuur 4.2 Milieuklassen beton
3b voorgespannen beton
bij belasting
3a voorgespannen beton
voor belasting
1a ongewapend beton
voor belasting
1b ongewapend beton
bij belasting
2a gewapend beton
voor belasting
2b gewapend beton
bij belasting
Figuur 4.3 Ongewapend, gewapend en voorgespannen beton
06950424_hfdst04.indd 95 22-11-2005 10:56:00
96
Voorgespannen beton
Door een betonconstructie voor te spannen,
kan worden verhinderd dat de betonconstructie
scheurt. In principe is voorspannen niets anders
dan het aanbrengen van een kunstmatige be-
lasting, guur 4.3-3. Hierdoor wordt het beton
zodanig op druk belast, dat de trekspanningen
zeer gering blijven. Dit voorspannen gebeurt
door het staal uit te rekken waardoor er een trek-
kracht in het staal ontstaat. Wanneer dit bij pre-
fab-betonnen constructieonderdelen vooraf in
de fabriek gebeurt, spreekt men van voorgerekt
staal. Hierbij wordt de vooraf gespannen kabel
mee ingestort en na verharding losgelaten. Bij
ter plaatse gestorte constructies wordt nagerekt
staal toegepast. Hierbij wordt een buis mee in-
gestort waarin na het verharden een kabel wordt
ingebracht en aangespannen, waarna de buis
wordt genjecteerd met specie. Voorgespannen
constructies kunnen veel slanker worden gecon-
strueerd doordat de vervormingen veel geringer
zijn dan bij normaal gewapend beton.
Bekistingen
Omdat het beton voor verharding vloeibaar is,
wordt het in bekistingen of mallen gestort. Deze
bekistingen kunnen in verschillende materialen
worden uitgevoerd afhankelijk van het feit of het
beton in grotere series wordt geprefabriceerd
of ter plaatse gestort. Voor de zogenoemde
contactbekisting die de vlakken van de bekis-
ting vormt, worden vooral multiplex en stalen
platen gebruikt, guur 4.5-1. Deze worden na
verharding verwijderd. Daarnaast kunnen ook
achterblijvende bekistingen worden toegepast
van geprefabriceerd beton, gevouwen staalplaat,
guur 4.5-3. Voor begane-grondvloeren kan een
dragende zandlaag, guur 4.5-2, of isolatiema-
teriaal worden toegepast. Bij de achterblijvende
bekistingsmaterialen wordt gesproken van een
verloren bekisting.
2 in profiel afgewerkte dragende zandlaag
3 verloren bekisting van staalplaat
1 contactbekisting van multiplex platen
randkist
Figuur 4.5 Bekistingen
De bekistingsvorm bepaalt in hoge mate de kos-
ten van een betonconstructie: hoe ingewikkelder
en hoe meer toevoegingen des te duurder de
constructie. Ook moet er vooral bij (het in het
zicht blijvende) prefab-beton rekening worden
gehouden met het verschil tussen de gladde
mal- en de ruwe stortzijde van de betonelemen-
ten.
4.1.2 Beton als constructiemateriaal
Wanneer de term beton in algemene zin als
materiaalaanduiding voor constructieonderdelen
wordt gebruikt, wordt feitelijk gewapend beton
bedoeld. De hieronder vermelde opsomming
1 staafstaal
hoofdwapening
verdeelwapening
2 wapeningsnet
overspanningsrichting
1a glad staal
1b geprofileerd staal
Figuur 4.4 Wapeningstaal
06950424_hfdst04.indd 96 22-11-2005 10:56:01
4 DRAGENDE ELEMENTEN IN BETON 97
van eigenschappen betreft dan ook het gecom-
bineerde materiaal gewapend beton, guur 4.6.
Constructieve eigenschappen
Gewapend beton heeft door de combinatie van
staal en beton prima mechanische eigenschap-
pen. Belangrijk is wel het grote eigen gewicht en
de forse afmetingen in vergelijking met bijvoor-
beeld staal. De vervormingen in beton als gevolg
van belastingen zijn aanzienlijk kleiner dan in
hout en staal. Het materiaal is daardoor bijzon-
der geschikt voor vloerconstructies waarbij een
geringe doorbuiging kan worden gecombineerd
met een redelijke overspanning. Wel zijn de
vervormingen ten gevolge van krimp (na verhar-
ding) en kruip (bij langdurige belasting) factoren
waarmee rekening gehouden moet worden.
Brandveiligheid
Wat betreft de brandveiligheid is beton vergelijk-
baar met stenen constructieonderdelen. Beton
is van zichzelf onbrandbaar en heeft bij een ge-
ringe dikte al een aanzienlijke weerstand tegen
branddoor- en overslag. Bij ter plaatse gestorte
constructies wordt de brandveiligheid nog ver-
groot doordat de aansluitingen veelal homogeen
verlopen.
Bouwfysische eigenschappen
Bouwfysisch heeft beton een aantal voor- en
nadelen die samenhangen met de massiviteit
van het materiaal. Positief werken hier de eer-
der genoemde geluidsisolerende werking
tegen luchtgeluid en de warmteaccumulerende
werking. Negatief zijn de starheid en daardoor
goede overdracht van contactgeluiden en de
goede thermische geleiding die het materiaal
ongeschikt maken om ongesoleerd als klimaat-
scheidende constructie toe te passen. Daarnaast
is door het gesloten oppervlak de vochtregule-
rende werking minimaal.
Uitvoering
In beton bouwen is goedkoop doordat de grond-
stoffen goedkoop zijn. Door de vele arbeidsbespa-
rende technieken zijn zowel ter plaatse gestorte
constructies met systeembekistingen als prefab-
betonconstructies zeer snel te bouwen. Daarbij is
het prefab nog meer in het voordeel hoewel hier
aanzienlijk meer tijd in de voorbereiding moet
worden gestoken en de mogelijkheid voor aan-
passingen in het werk nagenoeg nihil is.
Duurzaamheid
Het materiaal beton is zeer duurzaam en bestand
tegen invloeden van buitenaf. Gevoeliger is wel
de wapening en de vaak genoemde betonrot
betreft dan ook niet het beton zelf, maar de aan-
tasting van de wapening doordat deze door car-
bonatie van het beton bloot is komen te liggen.
Een gebouw in een wandskelet van beton is niet
exibel en behalve bij ver doorgevoerde prefa-
bricage niet demontabel. Daardoor is het herge-
bruik op gebouw- en elementniveau minimaal en
komt het meestal neer op sloop. De betonresten
kunnen worden vermalen tot betongranulaat, dat
kan worden gebruikt voor wegen of in nieuwe
betonproducten (max. 20%).
4.1.3 Ter plaatse gestort versus
prefab-beton
Voor de verwerking van de betonmortel bestaat
de keuze uit twee principieel verschillende ver-
volgstappen:
ter plaatse gestort beton, vervoer over de
weg in betonmixers naar het bouwwerk om het
aldaar in bekistingen te storten;
prefab-beton, het in de fabriek in speciale
mallen storten voor de verschillende constructie-
elementen als kolommen en vloeren en die ver-
volgens transporteren en in het werk monteren.
Dragende eigenschappen
Druksterkte in N/mm
2
1530
Treksterkte in N/mm
2
1530
Stijfheid E in N/mm
2
5.00019.000
Volumieke massa in kg/m
3
2.400
Toelaatbare druksterkte/gewicht
SGR in 1/m 400750
Thermische uitzetting in 10
-5

m/mK 1,0
Scheidende eigenschappen
Thermische geleiding in W/mK 1,41,9
Soortelijke warmte c in J/kgK 840
Dampdiffusieweerstand 30-200
Figuur 4.6 Eigenschappen beton
06950424_hfdst04.indd 97 22-11-2005 10:56:02
98
Deze twee productievormen bieden zeer ver-
schillende mogelijkheden, maar stellen ook zeer
verschillende randvoorwaarden aan de voorbe-
reiding van het bouwwerk.
Ter plaatse gestort beton
Dit is de traditionele variant van het produceren
van betonconstructies. Het belangrijkste ver-
schil uit zich in het feit dat er op de bouwplaats
bekistingen moeten worden vervaardigd die
zorgvuldig gemaatvoerd, vervaardigd, gesteld,
gevuld en vervolgens gelost moet worden. Al
deze handelingen vragen op de eerste plaats tijd
en op de tweede plaats veel mankracht. Beiden
brengen aanzienlijke kosten met zich mee wat
de belangrijkste reden is geweest dat men in de
bouw twee richtingen van innovaties heeft
gezocht, guur 4.7:

steeds verder ontwikkelen van systeembekis-


tingen die het bekistingswerk vereenvoudigen en
snel en meerdere malen inzetbaar zijn;

verschuiven van stort- en verhardingsproces


naar de fabriek.
Prefab-beton
Het productieproces in de fabriek met behulp
van speciaal vervaardigde en vele malen te ge-
bruiken houten of stalen mallen heeft een aantal
voordelen ten opzichte van ter plaatse gestort
beton:

arbeids- en tijdrovende vervaardiging van be-


kistingen op het werk is vervangen door eenma-
lig te vervaardigen bekisting in de fabriek;

deze bekisting kan een complexere vorm heb-


ben omdat zij een zeer groot aantal malen kan
worden gebruikt;

omstandigheden in de fabriek voor het ver-


vaardigen van de mal maar ook van het beton-
product zijn vele malen beter waardoor er een
hoogwaardiger, sterker, maar ook fraaier product
wordt verkregen.
Voorbereiding
Het belangrijkste nadeel van prefab- ten opzichte
van ter plaatse gestort beton is de langere voor-
bereidingstijd van ontwerp tot montage in het
werk. Dit komt doordat:

producten en dus mallen zeer nauwkeurig


moeten worden ontworpen en vervaardigd,
omdat aanpassingen op het werk nauwelijks
mogelijk zijn;

aantal tekenronden met het nodige controle-


werk tussen architect, aannemer en prefab-fabri-
kant noodzakelijk is;

de hoge kosten van de mallen noodzaken tot


het vele malen gebruiken van de mal waardoor
een serie elementen meestal na elkaar wordt
geproduceerd.
Verbindingen
Een ander belangrijk verschil ligt in het statische
gedrag van ter plaatse gestorte constructies die
als vanzelf een monoliet geheel vormen. Hier-
door zijn ondanks de minder hoogwaardige be-
tonkwaliteit besparingen in de constructiehoogte
te bereiken doordat vloeren en liggers samen
kunnen werken. Ook is de stabiliteit van de
3 prefab beton
2 ter plaatse gestort beton met
systeembekisting
1 ter plaatse gestort beton met
traditionele bekisting
Figuur 4.7 Ter plaatse gestort versus prefab-beton
06950424_hfdst04.indd 98 22-11-2005 10:56:02
4 DRAGENDE ELEMENTEN IN BETON 99
hoofddraagconstructie vaak al een vanzelfspre-
kendheid door de vele momentvaste verbindin-
gen in het skelet, guur 4.8.
2 prefab scharnierend 3 prefab momentvast
1 t.p.g. momentvast
Figuur 4.8 Verbindingen in ter plaatse gestort versus
prefab-betonconstructies
4.1.4 Normen
Voor de normering van de mechanische eigen-
schappen wordt verwezen naar de TGB Beton. De
basiseisen voor betonconstructies zijn opgeno-
men in NEN 6720. De verdere eisen zijn opgeno-
men in:

NEN 5950 VB technologie;

NEN 6722 VB uitvoering.


4.2 Ter plaatse gestorte betonnen
vloeren
Zoals de vergelijking tussen ter plaatse gestort en
prefab-beton al heeft getoond, kunnen de voor-
delen van de laatste vorm vooral voor vloeren
groot zijn. Toch kunnen er aanleidingen zijn om
ter plaatse gestorte vloerconstructies toe te pas-
sen, vooral met behulp van systeembekistingen.
Daarnaast kan de keuze te maken hebben met:

omstandigheden op de bouwplaats die het


vervoeren of monteren van prefab-onderdelen
onmogelijk maken;

complexiteit van de vorm gecombineerd met


een zeer beperkte seriegrootte;

gewenste mechanische gedrag waardoor een


monoliete constructie gewenst is.
Afhankelijk van vorm en uitvoering worden
hierna onderscheiden:
1 vloeren op zand;
2 vlakke plaatvloeren;
3 koker-, bollenplaat-, ribben- en cassette-
vloeren;
4 paddestoelvloeren;
5 balkenvloeren.
4.2.1 Vloeren op zand
Een zeer voor de hand liggende reden om een
ter plaatse gestorte vloer toe te passen kan de al
aanwezige bekistingsmal zijn in de vorm van een
redelijk stabiele ondergrond van zand. Daarbij
moet er onderscheid gemaakt worden tussen:
ondersteunde vloeren, die, eventueel na
grondverbetering, gefundeerd zijn op de zand-
laag;
kolomplaat
gecacheerde isolatieplaten
tevens werkvloer op palen
fundering
eventueel stalen kolom
met randbalken
betonvloer ter plaatse gestort
gevel
eventueel stalen kolom
gevel
dilataties
gecacheerde isolatieplaten
tevens werkvloer
werkvloer
plaatrib fundering
zandlaag aantrillen
evt. funderings-
strook (voor
machine opstelling
betonvloer kan
zakken met
inklinkende
ondergrond
ondergrond kan
inklinken
1 ondersteunde vloer
fundering op staal
2 vrijdragende vloer
fundering op palen
of tussensteun-
punten
Figuur 4.9 Ondersteunde en vrijdragende vloer op zand
06950424_hfdst04.indd 99 22-11-2005 10:56:05
100
vrijdragende vloeren, waarbij de ondergrond
enkel als bekisting wordt gebruikt en de funde-
ring wordt gevormd door palen, poeren, enzo-
voort.
Ondersteunde vloeren
Als de ondergrond een zekere stabiliteit heeft,
kan deze natuurlijk eenvoudig als bekisting en
fundering worden gebruikt. Daarbij spreekt men
van een vloer op grondslag, guur 4.9-1. Dit kan
gebeuren als de draagkrachtige laag niet meer
dan 1,000 1,500 m onder het maaiveld ligt
dan wel op een grondverbetering bij een niet
grotere diepte dan 3,000 m. Doordat de vloer
mee moet zakken met de inklinkende onder-
grond, moet deze vrij worden gehouden van de
vorstranden of andere funderingsstroken. Gro-
tere vloervlakken kunnen door krimp en tempe-
ratuursspanningen scheuren. Daarom worden ze
meestal met dilataties om de 5 6 m uitgevoerd.
Vrijdragende vloeren
Als de draagkrachtige laag op meer dan 3,000
m onder het maaiveld is gelegen, moet het ge-
bouw op palen of poeren worden gefundeerd,
guur 4.9-2. De vloer wordt dan vrijdragend uit-
gevoerd en zakt niet mee met de ondergrond.
Uitvoering
De uitvoering van een vloer op zand kan als
volgt gaan:

na het verbeteren van de samenstelling van


het aanwezige grondpakket, dan wel het aan-
brengen van een geschikte zandlaag wordt de
gewenste vorm van de vloer uitgegraven, inclu-
sief funderingsstroken ter plaatse van gevels en
indien aanwezig van palen of poeren;

om de wapening te kunnen stellen en om het


weglopen van het aanmaakwater van de beton-
mortel in de ondergrond zo goed mogelijk te
voorkomen, wordt er een werkvloer van 50 tot
60 mm ongewapend beton aangebracht. Als er
geen gevaar bestaat voor het intrappen van de
wapening, kan er met een laag stevige folie wor-
den volstaan;

afhankelijk van de uiteindelijke functie van het


gebouw kan het noodzakelijk of gewenst zijn een
zekere isolatiewaarde te bereiken. Hiertoe wordt
de zandlaag afgedekt met drukvaste isolatiepla-
ten met een gesloten celstructuur;

tot slot wordt de benodigde wapening aange-


bracht, waarna de vloer kan worden afgestort.
Afwerkvloeren
Afhankelijk van de gewenste vlakheid van de bo-
venzijde en het aanbrengen van leidingwerk kan
in zijn algemeenheid bij betonvloeren worden
gekozen voor:

afvlinderen van de ter plaatse gestorte, ruwe


betonvloer. Dit gebeurt dus in de open lucht di-
rect na het storten;

aanbrengen afwerklaag op de ruwe vloer met


een dikte van 30 tot 80 mm afhankelijk van de
benodigde hoogte voor het leidingwerk. De
afwerklaag wordt aangebracht als het gebouw
dakdicht is.
Afwerkvloeren worden behandeld in deel 5
Afbouw, hoofdstuk 5.
Kleikorrels of schuimbeton als
isolatiemateriaal
Een alternatief voor de isolatieplaten is de toe-
passing van kleikorrels of schuimbeton. Deze
materialen vormen de isolatie door de grote hoe-
veelheid lucht in het materiaal. Bij de toepassing
van kleikorrels vormen deze isolatiemateriaal en
werkvloer voor:

ondersteunende afwerkvloer met krimpbewa-


pening bij fundering op staal, guur 4.10-1, die
moet kunnen inklinken met de ondergrond;

constructieve betonvloer bij fundering op pa-


len of poeren, guur 4.10-2. Gezien de geringere
draagkracht van de kleikorrels worden de wan-
den en gevels op betonnen funderingsstroken
gefundeerd.
Bij schuimbeton kunnen de wanden en gevels
door de grotere draagkracht wel hierop worden
gefundeerd in geval van een fundering op staal,
guur 4.10-3.
4.2.2 Vlakke plaatvloeren
Vrijdragende vlakke plaatvloeren worden veel
toegepast als kelderdek- en verdiepingsvloeren,
guur 4.11.
Vlakke plaatvloeren worden zo genoemd omdat
balken ontbreken en de onderzijde (vaak pla-
fondzijde) dus vlak is. Soms kan plaatselijk de
toepassing van balken wenselijk of noodzakelijk
06950424_hfdst04.indd 100 22-11-2005 10:56:05
4 DRAGENDE ELEMENTEN IN BETON 101
zijn bij die constructieonderdelen die afwijken
van het hoofddraagpatroon bijvoorbeeld de
randbalk ter plaatse van de gevel of ter plaatse
van grote sparingen.
Het ontbreken van verdikkingen onder de vloer
biedt enkele voordelen:

bekisting is minimaal;

vrije verdiepingshoogte is maximaal;

leidingwerk onder de vloer wordt niet door


balken gehinderd.
Een ter plaatse gestorte traditioneel met hout be-
kiste vlakke plaatvloer komt men niet vaak meer
tegen. Alleen door de introductie van systeem-
bekistingen, zoals de tafel- of tunnelbekisting, is
de toepassing van ter plaatse gestorte vloeren
economisch rendabel.
Bekistingssystemen zelf en de realisatie van
wanden en vloeren in diverse skeletvormen wor-
den behandeld in deel 12a Uitvoeren.
4.2.3 Koker-, bollenplaat-, ribben- en cas-
settevloeren
Omdat bij grotere overspanningen het eigen
gewicht van de vloer als gevolg van de vereiste
constructieve dikte een onevenredig groot ge-
deelte van de totale belasting vormt, zoekt men
dan naar gewichtsbesparende maatregelen. Dit
kan op een aantal manieren, door:

toepassen lichtere toeslagen, zogenoemde


lichtbeton;
eventueel
eventueel stalen kolom
isolatie en werkvloer
constructieve betonvloer
2 vrijdragende vloer
fundering op palen
1 ondersteunde vloer
fundering op staal
gevel
kleikorrels:
gevel
dilataties
plaatrib fundering
werkvloer draagmuur e.d.
kleikorrels: fundatielaag,
fundering
op palen
isolatielaag en werkvloer
kolomplaat
met krimp-
afwerkvloer
funderingsstrook
onder
wapening
3 schuimbetonfundering op palen
schuimbeton
stalen kolom/wand
betonvloer
gevel
verzwaarde
strook
stalen kolom
Figuur 4.10 Isolatielaag kleikorrels of schuimbeton
Figuur 4.11 Vlakke plaatvloer
06950424_hfdst04.indd 101 22-11-2005 10:56:07
102

weglaten beton in de constructief neutrale


zone in het midden van de doorsnede, dan wel
aan de onderzijde zodat het meeste beton zich
in de drukzone bevindt waar het rendement het
hoogst is.
Dit weglaten van beton kan op een aantal
manieren worden verwezenlijkt door gebruik
te maken van al dan niet verloren gaande
bekistingselementen. De benamingen voor deze
vloeren zijn afgeleid van de vorm van deze bekis-
tingselementen:

kokervloeren, door holle kokers van karton,


metaal of kunststof die tegen opdrijven zijn ver-
ankerd aan de bekisting, guur 4.12-1;

bollenplaatvloeren, door holle kunststof bol-


len, die prefab op de onderschil worden aange-
voerd, guur 4.12-2;

ribbenvloeren, door trapeziumvormige bekis-


tingselementen te plaatsen waardoor aaneenge-
sloten T-liggers ontstaan, guur 4.12-3;

cassettevloeren, door vierkante sparingsele-


menten die wapening en dus overspanning in
twee richtingen mogelijk maken, guur 4.12-4.
Bij vloeren met uitsparingen aan de onderzijde
kan het noodzakelijk zijn ter plaatse van opleg-
gingen versterkte stroken, guur 4.12-3, of
kolomkoppen, guur 4.12-4, aan te brengen.
4.2.4 Paddestoelvloeren
Als een vlakke plaatvloer alleen wordt gedragen
door kolommen, worden de belastingen van het
totale vloerveld geconcentreerd afgedragen naar
de beperkte doorsnede van de kolommen, guur
4.13-1. Afhankelijk van de dikte van de plaat-
vloer is het mogelijk deze krachtsoverdracht via
de nodige extra wapening met een zogenoemde
verborgen kolomplaat, te laten plaatsvinden,
guur 4.13-2. Worden deze ponskrachten te
groot, dan moet er een kolomkop of -plaat wor-
den aangebracht.
De eerste constructies die zo werden uitge-
voerd, hadden een paddestoelvormige opbouw
waarin het krachtenverloop bijna letterlijk tot
uitdrukking werd gebracht, de zogenoemde
paddestoelvloeren, guur 4.13-5. Omdat deze
manier van bekisten redelijk arbeidsintensief is,
wordt thans veelal de besproken economischer
manier toegepast met behulp van een kolomkop
4 cassettevloer
kolomkop
verzwaarde strook
3 ribbenvloer
rib
2 bollenplaatvloer
randbalk
1 kokervloer
Figuur 4.12 Koker-, bollenplaat-, ribben- en cassette-
vloeren
06950424_hfdst04.indd 102 22-11-2005 10:56:09
4 DRAGENDE ELEMENTEN IN BETON 103
of -plaat, afhankelijk van het benodigde sprei-
dingsoppervlak. De beindiging van een padde-
stoelvloer kan worden gevormd door middel van
een overstek dan wel door een randbalk, guur
4.14-1 en 4.14-2.
paddestoel 5
kolomkop 3 kolomplaat 4
pons bij kolom 1 'verborgen' kolomplaat 2
Figuur 4.13 Overdracht ponskrachten bij vlakke plaatvloer
4.2.5 Balkenvloeren
Als het niet meer lukt of als het wenselijk is de
vloervelden rechtstreeks via wanden of kolom-
men te ondersteunen, moet er een balkenvloer
worden toegepast, guur 4.15-1 en 4.15-2.
Feitelijk is dit de oudste vorm van ter plaatse
gestorte vloerconstructies omdat deze eerste
vloeren sterk waren afgeleid van de houten balk-
lagen.
Net als bij de houten vloeren kan de vloer in
een- of in tweevoudig liggersysteem worden
overspannen. Bij een tweevoudig systeem wordt
er gesproken moer- en kinderbalken. Zijn de
twee overspanningsrichtingen gelijkwaardig, dan
wordt er gesproken van een kruisvloer, guur
4.15-3.
1 beeindiging door
overstek
2 beeindiging met
randbalk
Figuur 4.14 Paddestoelvloeren
Figuur 4.15 Balkenvloeren
3 kruisvloer 1 balken in dwarsrichting 2 balken in langsrichting
06950424_hfdst04.indd 103 22-11-2005 10:56:11
104
Het spreekt voor zich dat balkenvloeren in het
algemeen en een tweevoudig systeem in het
bijzonder zeer arbeidsintensieve bekistingscon-
structies vereisen.
4.2.6 Vuistregels ter plaatse gestorte
betonnen vloeren
Figuur 4.16 geeft vuistregels voor de bepaling
van constructieve hoogte en maximale overspan-
ning.
4.3 Halfgeprefabriceerde
betonvloeren
Een bijzondere vorm van ter plaatse gestorte
vloeren is de toepassing van breedplaatvloeren,
ook wel bekistingsplaat- of schilvloeren genoemd.
Feitelijk vormt dit type een tussenvorm met het
geprefabriceerde gedeelte (schil) als bekisting
en de ter plaatse gestorte druklaag daarop.
Doordat de vloer deels is geprefabriceerd, biedt
zij vele van de voordelen van beide typen. Dat
is de reden waarom deze veel toegepaste vloer
wat uitgebreider behandeld wordt. Met breed-
plaatvloeren zijn ook zeer economisch grotere
overspanningen te creren door de toepassing
in constructies met versterkte en verzwaarde
stroken.
4.3.1 Breedplaatvloeren
Breedplaatvloeren bestaan uit een vooraf ver-
vaardigde schil van circa 50 mm beton waarin
al de nodige wapening is aangebracht. Doordat
het transportgewicht laag is, kan deze schil een
behoorlijke afmeting hebben tot een breedte
Constructie-
element
Dwarsdoorsnede Langsdoorsnede Overspanning
in m
Verhouding
d

Vlakke plaatvloer
l
l
d
d
d
d
l
d
l
l
d
l
l
d
510
1
35
Kokervloer
l
l
d
d
d
d
l
d
l
l
d
l
l
d
l
l
d
d
d
d
l
d
l
l
d
l
l
d
710
1
35
Bollenplaatvloer
l
l
d
d
d
d
l
d
l
l
d
l
l
d
l
l
d
d
d
d
l
d
l
l
d
l
l
d
715
1
25
1
35

Ribbenvloer
l
l
d
d
d
d
l
d
l
l
d
l
l
d
l
l
d
d
d
d
l
d
l
l
d
l
l
d
513
1
20
1
25

Cassettevloer
l
l
d
d
d
d
l
d
l
l
d
l
l
d
l
l
d
d
d
d
l
d
l
l
d
l
l
d
718
1
35
Paddestoelvloer
l
l
d
d
d
d
l
d
l
l
d
l
l
d
l
l
d
d
d
d
l
d
l
l
d
l
l
d
615
1
35
Balkenvloer
l
l
d
d
d
d
l
d
l
l
d
l
l
d
l
l
d
d
d
d
l
d
l
l
d
l
l
d
710
1
10
1
12

Figuur 4.16 Vuistregels dimensionering ter plaatse gestorte betonvloeren


l
l
d
d
d
d
l
d
l
l
d
l
l
d
06950424_hfdst04.indd 104 22-11-2005 10:56:22
4 DRAGENDE ELEMENTEN IN BETON 105
van 3,000 m, bij een lengte van 6 9 m. De
platen moeten tijdelijk met korte tussenafstan-
den worden ondersteund waarna de construc-
tief meewerkende betonlaag ter plaatse wordt
aangebracht, guur 4.17. Deze laag van circa
150-250 mm vormt de benodigde construc-
tieve hoogte. Hierdoor ontstaat er een monoliet
gestorte vloerconstructie vergelijkbaar met een
vlakke plaatvloer.
Wapening
De bekistingsplaat bevat al de benodigde onder-
wapening, daarnaast zijn over de volle lengte tra-
lieliggers gedeeltelijk ingestort, guur 4.17. Deze
tralieliggers geven de plaat tijdens transport de
benodigde sterkte en stijfheid en aangrijpingspun-
ten voor het inhijsen. De bovenwapening wordt
in het werk op de tralieliggers aangebracht.
Ook bestaat de mogelijkheid zogenoemde voor-
gespannen breedplaatvloeren toe te passen. De
voorspanwapening zit in de schil, zodat deze pla-
ten ook tijdens het transport al een zekere sterkte
en stijfheid bezitten. Hierbij vervalt de functie
van transportwapening van de tralieliggers en
is het dan ook niet noodzakelijk deze over de
volledige lengte door te zetten. De tralieliggers
worden dan alleen als afstandhouder voor de
bovenbewapening aan de einden van de platen
aangebracht.
Sparingen
Sparingen kunnen op verschillende manieren
worden gerealiseerd:

ten behoeve van verticale leidingdoorvoeren


kunnen blokken cellenbeton op de schil worden
Figuur 4.17 Opbouw breedplaatvloer
brengen
prefab-beton bekistingsplaat
doorkoppel
wapeningsstaven
bovenwapeningsnet
onderwapenings-
net
tralieliggers
ruimte voor leidingen
eventuele afwerklaag
ter plaatse gestorte druklaag
in het werk aan te
aangebracht. De leidingdoorvoeren kunnen dan
naderhand worden geboord;

centraaldozen voor elektra kunnen tijdens de


fabricage al worden gemonteerd;

grotere sparingen kunnen worden uitgespaard


in de bekistingsplaat, waarbij raveelwapening
noodzakelijk is, guur 4.18.
Passtroken
De platen zijn verkrijgbaar in verschillende
standaardbreedtes die per fabrikant kunnen ver-
schillen. Veelvoorkomende standaardbreedten
zijn 1.200, 2.700 en 3.000 mm. Passtroken zijn
vanaf 200 mm leverbaar. Speciale vormen zoals
schuine of ronde beindigingen zijn in overleg
met de fabrikant leverbaar dan wel voor een deel
in het werk te zagen door de geringe dikte van
de schil.
Installaties
Doordat een groot gedeelte van de breedplaat-
vloer ter plaatse wordt gestort, is het mogelijk
veel van het benodigde horizontale leidingwerk
in de vloer op te nemen. Zoals al eerder vermeld,
zijn de centraaldozen voor de onderliggende
verdieping al meegestort, waarna de rest van het
elektranetwerk op de bekistingsplaat kan worden
gemonteerd. Ook buizen van beperkte door-
snede tot circa 80 mm, zoals voor water, riole-
ring en mechanische ventilatie, kunnen worden
aangebracht. Wel moet men in verband met de
noodzakelijke constructieve hoogte een te hoge
concentratie van leidingwerk en kruisingen van
dikkere leidingen vermijden.
Figuur 4.18 Voorbeeld vloerplan breedplaatvloer met
sparingen en passtroken
sparing
pasplaat
standaardplaat
06950424_hfdst04.indd 105 22-11-2005 10:56:23
106
4.3.2 Verzwaarde strokenvloeren
Als de overspanningen voor een traditionele
breedplaatvloer te groot worden, kan deze wor-
den voorzien van voorspanwapening. Een andere
mogelijkheid is het creren van een platte ligger
die de overspanning opdeelt. Deze beperkt de
constructiehoogte aanzienlijk. Deze verzwaarde
strokenvloer is zeer economisch uit te voeren
door middel van breedplaten, guur 4.19-1.
Opbouw
De voorgespannen breedplaten voor de ver-
zwaarde strook worden in de richting van de
strook gelegd. Deze stroken kunnen vanaf 1.200
m breedte zijn. Hier overheen komen in de
andere richting de normale breedplaatvloeren
waarna het geheel kan worden afgestort. Idea-
liter worden de schillen van deze laatste platen
rechtstreeks op de wat dikkere schil van de ver-
zwaarde strook gelegd, guur 4.19-2. Het ver-
groten van de breedte van de verzwaarde strook
heeft dan ook de voorkeur. Lukt dit niet, dan
moet de strook dikker worden. Dit kan plaat-
selijk met een kleine randbekisting van baddin-
gen worden gerealiseerd, guur 4.19-3. Bij het
laatste vloerveld is een overstek over de kolom
noodzakelijk, guur 4.19-5. Is dit niet mogelijk,
dan moet hier een normale randbalk worden
toegepast, guur 4.19-4. Door de verschillen in
vervorming van de voorgespannen stroken ten
opzichte van het vloerveld is scheurvorming niet
denkbeeldig. Daarnaast is de voorspanning in de
dunne schil kwetsbaar.
3 smalle plaatvloer met extra
constructiehoogte en randbekisting
1 overzicht opbouw vloer met verzwaarde stroken
2 voorkeur voor bredere strook
schillen rechtstreeks op elkaar
4
0
0
5
0
2
0
0
1
0
0
5
0
3
5
0
5
0
2
0
0
1
0
0
5 beeindiging door randstrook
eventueel naspankabels
4 beeindiging door randbalk
tijdelijke ondersteuning
schil 50 mm
tijdelijke ondersteuning
schil 100 mm
1200
1800
Figuur 4.19 Verzwaarde strokenvloer
06950424_hfdst04.indd 106 22-11-2005 10:56:24
4 DRAGENDE ELEMENTEN IN BETON 107
Kolomaansluiting
Ter plaatse van de kolom kunnen de platen
doorlopen tot aan de kolom. De overblijvende
vloerveldjes moeten uitgekist worden of met een
aparte prefab-kolomplaat worden gerealiseerd.
4.3.3 Vuistregels halfgeprefabriceerde
vloeren
Figuur 4.20 geeft de vuistregels voor de bepaling
van constructieve hoogte en maximale overspan-
ning.
4.4 Prefab-betonnen vloeren
Het toepassen van geprefabriceerde vloeren,
ook wel systeemvloeren genoemd, heeft een
grote vlucht genomen. Bij de keuze is meestal
de kortere bouwtijd het belangrijkste argument.
Daarnaast speelt vooral bij de begane-grond-
vloeren ook een rol dat de vereiste isolatie in veel
systeemvloeren is gentegreerd.
Geprefabriceerde betonvloeren zijn er in veel
soorten en maten die per fabrikant kunnen ver-
schillen, deze zijn te herleiden tot de volgende
typen:

rib(cassette)vloeren;

combinatievloeren;

kanaalplaatvloeren;

massieve plaat- en leidingvloeren.


Deze vloeren worden zowel in de woning- als
de utiliteitsbouw toegepast. Daarnaast zijn er
speciek voor de utiliteitsbouw typen vloeren
die geschikt zijn voor grotere belastingen en
overspanningen; hiervan worden vooral de T- en
TT-plaatvloeren behandeld. In zijn algemeenheid
geldt dat voor veel typen een variant is ontwik-
keld inclusief isolatie voor toepassing als be-
gane-grondvloer. Uitzonderingen hierop vormen
enerzijds de ribcassette- en combinatievloeren
die een specieke begane-grondvloer zijn en
anderzijds de T- en TT- plaatvloeren die speciek
voor verdiepingsvloeren zijn.
Afwerk- en druklaag
De bovenzijde van de meeste systeemvloeren is
nog onafgewerkt en bovendien zijn de elemen-
ten na het leggen niet gekoppeld, guur
Construc-
tie-element
Dwarsdoorsnede Langsdoorsnede Overspanning

1
in m
Verhouding
d

1
Verhouding

2
Breedplaat-
vloer
l
d
l
1
l
2
d
l
d
l
1
l
2
d
49
1
30
1
40

Verzwaarde
strokenvloer
l
d
l
1
l
2
d
l
d
l
1
l
2
d
510
1
30
1
40

1
2
1
Figuur 4.20 Vuistregels dimensionering halfgeprefabriceerde betonvloeren
3
0

-

1
0
0

m
m
ruwe vloer aanstorten langsvoegen
afwerklaag
constructieve druklaag wapening
1 ruwe (systeem) vloer
2 afwerklaag
3 constructieve druklaag
kelkvoeg
Figuur 4.21 Afwerk- en druklaag
06950424_hfdst04.indd 107 22-11-2005 10:56:27
108
4.21-1. Hiervoor is het noodzakelijk dat er nog
een geringe afwerklaag wordt aangebracht om de
naden tussen de elementen te vullen en de vloer
een gladder oppervlak te geven. Daarnaast kan
deze afwerklaag afhankelijk van de dikte dienen
voor het wegwerken van dunne cv- en of water-
leidingen (dikte afwerklaag 50 mm) en aansluit-
leidingen van riolering of mechanische ventilatie
(dikte afwerklaag 100 mm), guur 4.21-2.
Bij sommige systeemvloeren is een naderhand
aan te brengen druklaag noodzakelijk, guur
4.21-3. Deze druklaag is een ter plaatse gestorte
toevoeging die enerzijds een bijdrage levert aan
de druksterkte van de constructie als geheel.
Anderzijds verzorgt de druklaag de constructieve
koppeling van de vloer tot een doorgaande
schijf, als noodzakelijk onderdeel van de stabili-
teitsvoorziening.
Warmte-isolatie
De warmte-isolerende functie van een dakvloer
wordt in het algemeen gerealiseerd door een
standaardvloer toe te passen, waarbij een isola-
tielaag bovenop wordt toegepast, guur 4.22-1.
De afwerkvloer kan hierbij vervallen. Bij een be-
gane-grondvloer wordt de isolatie onder de vloer
aangebracht en in de systeemvloer gentegreerd,
guur 4.22-3.
4.4.1 Rib(cassette)vloeren
Bij ribbenvloeren zijn de afzonderlijke vloerele-
menten in de lengterichting voorzien van twee
ribben aan de randen van de plaat. De plaat
heeft meestal een standaardbreedte van 1200
mm, guur 4.23-1. Wanneer de langsribben
op de einden nog verbonden worden door een
dwarsrib, spreekt men van ribcassettevloeren.
De ribben verzorgen de belastingsoverdracht in
lengterichting en zijn geschikt voor het opne-
Figuur 4.22 Plaats warmte-isolatie
toegevoegde isolatielaag
afwerklaag kan vervallen
buiten
binnen
1 dakvloer
binnen
binnen
binnen
kruipruimte element met isolatielaag
2 verdiepingsvloer
3 begane-grondvloer
afwerklaag
afwerklaag
2 vloerplan
sparinggebied
1 opbouw ribcassettevloer
1200
pas - element
600 1200
oplegnok
1200
ongewapende
1200
passtrook
1200
passtrook
gewapende
spiegel-
wapening
hoofdwapening
< 300 > 300
isolatie
ruimte voor
afwerklaag
leidingen
aanstorten langsnaad
Figuur 4.23 Rib(cassette)vloeren
06950424_hfdst04.indd 108 22-11-2005 10:56:29
4 DRAGENDE ELEMENTEN IN BETON 109
men van lijnbelastingen zoals door muren. Het
element zelf spreidt de nuttige belasting in de
kortste richting over de twee ribben waardoor de
zogenoemde spiegel zeer dun kan zijn.
Ribbenvloeren kunnen aan de onderzijde al
vooraf zijn voorzien van een warmte-isolerend
materiaal en worden dan ook gebruikt als
begane-grondvloer boven kruipruimtes in
zowel de woning- als de utiliteitsbouw. Daar-
naast worden ze ongesoleerd ook toegepast in
de utiliteitsbouw. Wanneer de elementen zijn
geplaatst worden de langsnaden afgestort al dan
niet in combinatie met een eventuele afwerk- of
druklaag.
Wapening
De ribben zijn in de hoofdoverspanningsrich-
ting gewapend met betonstaal eventueel met
voorspanning. De spiegel is in de dwarsrichting
gewapend.
Sparingen en passtroken
Kleinere sparingen tot een grootte van een vloer-
luik zijn alleen mogelijk in de spiegel en moeten
vooraf zijn ontworpen, zodat ze worden mee-
genomen bij de fabricage. Grotere sparingen in
een begane-grondvloer kunnen alleen worden
gerealiseerd door het weglaten van platen en het
plaatselijk opvangen van de overige platen door
afzonderlijke funderingstroken.
Passtroken zijn alleen in beperkte maatstappen
standaard, bijvoorbeeld op een halve en een
driekwart plaatbreedte. Daarnaast is het beperkt
mogelijk in het werk passtroken te overbruggen.
Daarvoor worden speciale isolatieplaten op de
inkeping boven aan de ribben gelegd en ver-
volgens opgestort met de afwerk- of druklaag,
guur 4.23-2. Dit is tot een breedte van 300 mm
mogelijk zonder wapening, daarboven moet
wapening in de dwarsrichting opgenomen
worden.
Installaties
In de afwerklaag kunnen installaties van beperkte
doorsnede, zoals cv-leidingen, worden opgeno-
men. Andere leidingen moeten in de kruipruimte
onder de vloer worden aangebracht.
4.4.2 Combinatievloeren
Combinatievloeren, ook wel broodjesvloeren
genoemd, zijn systeemvloeren die worden op-
gebouwd uit geprefabriceerde betonnen liggers,
afzonderlijke isolatie-elementen (vulelementen)
en een ter plaatse gestorte betonlaag, guur
4.24-1.
afwerklaag
eps - isolatie
element
prefab
betonligger
1 opbouw combinatievloer
2a randligger 2b dubbele ligger 2c geisoleerde
ligger
2 liggervarianten combinatievloer
ruimte voor
leidingen
druklaag
3 vloerplan combinatievloer
Figuur 4.24 Combinatievloeren
Combinatievloeren zijn door hun isolatie
typische begane-grondvloeren die uit voorraad
leverbaar zijn, doordat liggers en vulelementen
standaard zijn. Ook deze vloeren worden
zowel in de utiliteits- als in de woningbouw
toegepast.
06950424_hfdst04.indd 109 22-11-2005 10:56:31
110
Als eerste worden de liggers geplaatst met een
onderlinge hart-op-hartafstand van globaal 600
mm, waartussen de vulelementen van een stijf
isolatiemateriaal, gexpandeerd polystyreen
(EPS), worden aangebracht. Deze vulelementen
verzorgen de isolatie en vormen tevens de (ver-
loren) bekisting voor de constructieve druklaag.
Op deze druklaag volgt, afhankelijk van beno-
digde inbouwhoogte voor installaties, nog de
afwerklaag van 30 50 mm.
Wapening
De liggers zijn verkrijgbaar in lengtes tot circa
6,000 m en zijn voorzien van voorspanwapening
in onder- en bovenzijde. De druklaag wordt
voorzien van wapeningsnetten in betonstaal,
in de eerste plaats voor de krimp, daarnaast is
aanvullende wapening afhankelijk van de vloer-
belasting.
Zoals gezegd is een combinatievloer een
standaardproduct, geschikt voor normaal ge-
bruik in de woningbouw. Bij grotere vloer-
belastingen is het mogelijk de hart-op-hart-
afstand van de liggers te verkleinen. Ook kan een
plaatselijk hogere belasting worden opgevangen
door de toepassing van een dubbele ligger,
guur 4.24-2b.
Sparingen en passtroken
Kleine sparingen kunnen achteraf in het isola-
tiegedeelte (vulelementen) worden uitgezaagd,
zij tasten de constructieve opbouw niet aan.
Grotere sparingen, breder dan de hart-op-hart-
afstand van de liggers worden met behulp van
een raveelconstructie gerealiseerd. Een stalen
raveling op twee liggers of op een funderings-
strook moet de tussenliggende ligger opvangen.
Passtroken worden bij voorkeur door variaties in
ruimte voor leidingen
kanaalplaat
voorgespannen wapening
voorgespannen
1 opbouw (kanaal) plaatvloer
2 vloerplan kanaalplaatvloer
300 mm
pasplaat
voor begane-grondvloeren
eventuele isolatie
ophangijzers
vulplaat
detail a
voorgespannen massieve
eventuele druklaag
plaatvloer eventuele afwerklaag
3 geisoleerde kanaalplaat
4 detail a
raveelijzer
raveelijzer
eindplaat
oplegging kopgevel
bovenwapening
langsnaden
eventueel extra
aanstorten
isolatie
oplegging langsgevel
>
=
Figuur 4.25 Kanaalplaatvloeren
06950424_hfdst04.indd 110 22-11-2005 10:56:32
4 DRAGENDE ELEMENTEN IN BETON 111
de isolatievulelementen opgevangen of door de
toepassing van een extra ligger.
Isolatie
De EPS-isolatievulelementen, zijn in verschil-
lende R
c
-waarden verkrijgbaar en hebben veelal
een uitstekende vleugel die de onderzijde van
de betonligger isoleert, guur 4.24. Ter plaatse
van een dubbele ligger of langs de gevel zijn
aanvullende na-isoleerstroken noodzakelijk die
met beugels aan deze liggers worden bevestigd,
guur 4.24-2a en 4.24-2b. Ook zijn er systemen
met liggers die fabrieksmatig al van isolatie zijn
voorzien, waardoor geen vleugels aan de vulele-
menten noch aanvullende isolatie noodzakelijk
zijn, guur 4.24-2c.
4.4.3 Kanaalplaatvloeren
Kanaalplaten zijn volledig geprefabriceerde,
voorgespannen vloerplaten die, ter besparing
van het eigengewicht, van holle kanalen zijn
voorzien, guur 4.25-1.
Door de voorspanning en het geringe eigen
gewicht zijn voor toepassing in utiliteitsbouw
zeer grote overspanningen tot 15 m te realise-
ren. Kanaalplaten wordt ook in de woningbouw
toegepast, tot een lengte van 6 8 m. Door de
geringe massa zijn zij, zonder aanvullende maat-
regelen, niet geschikt voor woningscheidende
vloeren in meerverdiepingbouw.
Kanaalplaten worden veelal in een standaard-
breedte van 1.200 mm gefabriceerd en op
bestelling geleverd. Na de montage van de
platen worden de voegen gevuld met een zand-
cementmortel. Ook kan het noodzakelijk zijn
een constructieve druklaag toe te passen voor de
noodzakelijke schijfwerking van de vloer als on-
derdeel van de stabiliteitsconstructie of voor de
spreiding van een hogere punt- of lijnbelasting.
De niet-constructieve afwerklaag kan in dikte va-
riren afhankelijk van benodigde installaties die
in de vloer moeten worden opgenomen.
Wapening
Kanaalplaten zijn in de onderzijde van de plaat
in de lengterichting voorzien van voorgespannen
wapening. In de breedte is geen wapening aan-
wezig. Bij grotere overspanningen of belastingen
kan de bovenzijde eveneens van voorspanwape-
ning worden voorzien.
Sparingen en passtroken
Sparingen voor doorvoer van leidingwerk zijn tij-
dens de fabricage eenvoudig vooraf op te nemen
en moeten ter plaatse van de kanalen worden
aangebracht. Grotere sparingen leiden tot aan-
vullende wapening en zijn mogelijk afhankelijk
van het plaattype. Sparingen voor bijvoorbeeld
trapgaten kunnen met behulp van raveelcon-
structies worden opgelost, guur 4.25-2. Deze
ravelingen moeten in verband met de vereiste
brandwerendheid meestal twintig minuten
brandwerend worden uitgevoerd.
Passtroken van halve, driekwart en kwart plaat-
breedte zijn standaard leverbaar. Passtroken klei-
ner dan 300 mm kunnen eventueel ter plaatse
worden gestort nadat aan de onderzijde een
tijdelijke, provisorische bekisting is aangebracht.
De kopzijde van de platen kan schuin of zelf
gebogen worden uitgevoerd, zodat schuine of
gebogen vloerbeindigingen mogelijk zijn. De
langszijde is altijd recht.
Installaties
In de woningbouw kan een belangrijk nadeel
het leidingwerk van riolering en mechanische
ventilatie zijn dat niet in de normale vloerdikte
kan worden verwerkt. In sanitaire ruimten, en-
zovoort, zijn dan extra dikke afwerkvloeren met
de onvermijdelijke opstapjes dan wel plaatselijk
verlaagde plafondconstructies noodzakelijk. Cen-
traaldozen voor elektra kunnen wel eenvoudig
al zijn opgenomen in de kanaalplaat zelf. Een
alternatief vormen hier de leidingvloeren, zie pa-
ragraaf 4.4.4.
Isolatie
Hoewel het merendeel van de kanaalplaten
als verdiepingsvloer wordt toegepast, zijn er
ook gesoleerde kanaalplaten voor de begane-
grondvloer verkrijgbaar. De onderzijde is daarbij
voorzien van bijvoorbeeld steenwol, waarbij
de koppen ten behoeve van de oplegging met
nokken zijn uitgevoerd, guur 4.25-3. Een aan-
dachtspunt is de geluidsisolatie bij woningschei-
dende wanden ter plaatse van de oplegging bij
de bouwmuren. Om aan de eisen te kunnen vol-
doen, moeten de kanalen hier aan de kop dicht-
gezet worden met bijvoorbeeld isolatiemateriaal.
06950424_hfdst04.indd 111 22-11-2005 10:56:33
112
4.4.4 Massieve plaat- en leidingvloeren
Massieve plaat- en leidingvloeren die, net zoals
kanaalplaten, voor een zeer groot gedeelte zijn
geprefabriceerd, kunnen eveneens een zeer
snelle bouwtijd verzorgen. Voor de toepassing in
zowel de utiliteits- als de woningbouw is er de
gewone massieve plaatvloer die sterk vergelijk-
baar is met de hiervoor besproken kanaalplaat-
vloer. Door de massieve opbouw is deze vloer
vanwege de grotere massa en dus de geluidsiso-
lerende werking vooral geschikt voor meerver-
diepingbouw.
Daarnaast is er sinds kort een nieuw type vloer
ontwikkeld, de leidingvloer. Dit is een extra dikke
kanaalplaatvloer waarbij het onderste gedeelte
van de doorsnede massief is uitgevoerd. Hiermee
zijn de constructieve sterkte en geluidsisolerende
werking gewaarborgd. Het gedeelte van de
kanalen kan deels door volledige sleuven worden
vervangen. De sleuven zijn geschikt voor het
aanbrengen van de leidingen van riolering en
mechanische ventilatie over grotere lengten in
de vloer. Plaatselijk verhoogde vloeren in bad-
kamers zijn zo niet meer nodig.
Wanneer besloten wordt een volledige ringsleuf
aan te brengen, kan de keuze voor de plek van
de aansluitingen en dus de indeling van de
woning uitgesteld worden tot tijdens de bouw
en eveneens later zonder al te grote ingrepen
worden aangepast. Niet-gebruikte ringsleuven
kunnen met gestabiliseerd zand worden gevuld.
Deze vloeren zijn in dikten van 200 tot 320
mm te verkrijgen, waarbij de overspanningen
respectievelijk 6,5 tot 12 m kunnen bedragen.
De dikste variant is hierbij gezien zijn massa, die
met een cementdekvloer van 50 mm 800 kg/m
2

bedraagt, ook geschikt als woningscheidende
vloer voor woongebouwen. De fors grotere dikte
maakt het tevens mogelijk ten behoeve van ge-
leidingen
riolerings-
2 vloerplan
pasplaat
1 opbouw leidingvloer
(ring)sleuf voor
ventilatieleidingen
standaardplaat
>
3
7
0
3 aansluiting dakterras-leidingvloer
dus geen massa voor
geluidsisolatie
geen woningscheiding
2
0
0
2 >
massa 800 kg/m
=
woningscheiding
ventilatie
mechanische
riolering
20 mm i.v.m.
toegankelijkheid
maximale opstap
2
0
= <
=
afwerklaag
1
2
0
0
Figuur 4.26 Leidingvloeren
06950424_hfdst04.indd 112 22-11-2005 10:56:34
4 DRAGENDE ELEMENTEN IN BETON 113
isoleerde dakterrassen opstappen te vermijden
doordat daar geen geluidsisolerende massa no-
dig is, guur 4.26.
Daarnaast is er voor de woningbouw de volle-
diktevloer, waarin al alle benodigde leidingwerk
is opgenomen, guur 4.27. Deze vloer is in grote
breedten tot 3,000 m verkrijgbaar en vraagt
geen afzonderlijke afwerkvloer.
3000
toplaag eventuele afwerklaag
aanstorten
langvoegen
standaardplaat
trapgatplaat
pasplaat oplegging
sparing
1 opbouw volle dikte vloer
2 vloerplan
Figuur 4.27 Massieve plaatvloeren
Wapening
Alle wapening wordt tijdens de fabricage aan-
gebracht en moet dus volledig afgestemd zijn
op overspanningen, sparingen, opleggingen,
enzovoort. De wapening bestaat uit betonstaal
of voorspanstaal. Ook versterkte wapeningsstro-
ken voor punt- of lijnbelastingen kunnen worden
opgenomen.
Sparingen en passtroken
Zowel kleine als grote sparingen kunnen in de
platen worden opgenomen omdat deze tot
3,000 m breed kunnen zijn. Raveelconstructies
zijn dan ook niet nodig.
De sparingen voor bijvoorbeeld trappen kunnen
bij een standaardplaat van 3,000 m niet langer
zijn dan 2,400 m omdat er voor de krachtsover-
dracht aan weerszijden een strook van ten min-
ste 300 mm nodig is, guur 4.27-2.
Installaties
Zoals gezegd kunnen in de prefab-elementen al
alle benodigde (woningbouw)installaties worden
opgenomen. Dit vraagt een zeer goede en dus
langere voorbereidingstijd omdat alle aanslui-
tingen en posities van het leidingwerk bekend
moeten zijn. Aanpassingen in het werk zijn dan
ook niet of nauwelijks mogelijk.
Koppelingen tussen de leidingen in de verschil-
lende platen moeten zeer zorgvuldig worden uit-
gevoerd. Hiervoor zijn voor elektra, mechanische
ventilatie en mantelbuizen cv speciale koppel-
stukken ontwikkeld. De koppelingen vinden door
de speciale prolering aan de langszijden van de
platen plaats. Ook voor zak- en stijgleidingen zijn
doorkoppeldozen beschikbaar die zoals de cen-
traaldozen in de kist worden meegenomen.
Leidingen van riolering, water en gas kunnen
niet over meerdere platen doorlopen, maar
moeten binnen de plaatbreedte van 3,000 m
vallen. Bij de opzet van de plattegrond moet
hiermee rekening worden gehouden.
4.4.5 T- en TT-plaatvloeren
Vooral in de utiliteitsbouw zijn er veel bouwsys-
temen op de markt met hun specieke vloer-
elementen. Het voert te ver deze complete
bouwsystemen hier uitgebreid te behandelen.
De in deze bouwsystemen toegepaste vloerele-
menten zijn veelal een afgeleide van de bespro-
ken ribben-, kanaalplaat of massieve plaatvloe-
ren. Daarnaast worden bij grote overspanningen
en zeer grote belastingen enkele en dubbele
T-plaat-vloeren toegepast. In verband met het
algemenere voorkomen worden deze vloeren
hieronder wel nader behandeld.
Bij T- en TT-plaatvloeren zijn de ribben niet aan
de rand, maar in het midden onder de vloerplaat
gesitueerd. Door de statische vorm zijn TT-plaat-
vloeren zeer geschikt om grote overspanningen
te realiseren bij een relatief laag eigen gewicht,
guur 4.28-1.
06950424_hfdst04.indd 113 22-11-2005 10:56:35
114
Enkele T-plaatvloeren hebben geen stabiele op-
legging wat tijdens transport en montage en
indien niet gekoppeld ook na uitvoering een
minder gewenste situatie oplevert.
De vloer kan worden voorzien van een afwer-
klaag of een constructieve druklaag, maar kan
ook onafgewerkt worden toegepast. Hierbij
is nauwelijks koppeling tussen de vloerplaten
aanwezig.
Een ongelijkmatige belasting kan wisselen van
de platen veroorzaken. Als de vloer een sta-
biliteitsfunctie vervult, kan de constructieve
druklaag noodzakelijk zijn. Dit is ook het geval
als puntlasten of mobiele belastingen enigszins
gespreid moeten worden. Koppeling kan ook
plaatsvinden door lasplaatjes in de randen van
de vloerelementen aan te brengen, guur 4.28-1
en 4.28-1b.
Wapening
De wapening van voorspanstaal bevindt zich
voornamelijk in het ribgedeelte. Daarnaast is in
de breedte de benodigde wapening opgeno-
men die de krachtsoverdracht van het vloerveld
naar de ribben verzorgt. Als er een constructieve
druklaag wordt toegepast, zorgen uitstekende
beugels van betonstaal voor de noodzakelijk kop-
peling van de druklaag.
Opleggingen
De kopse kanten van de platen kunnen op ver-
schillende manieren worden beindigd. Naast
een standaarduitvoering waarin het proel nor-
maal wordt beindigd, guur 4.28-2a, kunnen
om de constructiehoogte te verminderen ook
proleringen worden geleverd met een plaat-
selijke uitsnijding ter plaatse van de oplegging,
guur 4.28-2b. In beide gevallen ontstaat er een
scharnierende oplegging. Is een momentvaste
verbinding gewenst, dan moet een plaatselijke
aanstorting de momentvaste verbinding verzor-
gen, guur 4.28-2c.
Sparingen en passtroken
In de platen zijn beperkte sparingen mogelijk
voor zover zij de ribben niet onderbreken. Om-
dat de vloer in de utiliteitsbouw wordt toege-
past, lopen de leidingen veelal onder plafonds en
in schachten. Passtroken zijn veelal tot een halve
plaatbreedte beperkt, wat noodzaakt tot een
zeer systematische opzet gebaseerd op de maat-
voering van de platen.
Installaties
Leidingen in de vloerelementen komen met uit-
zondering van een bijzondere elektraleiding niet
voor. Horizontaal vindt het leidingwerk onder
de vloer plaats al dan niet boven een verlaagd
plafond.
ruimte voor leidingen
verbinding
gelaste
2 opleggingen TT-platen
2c momentvast
2a scharnierend 2b scharnierend, met
uitsnijding
eventueel afwerklaag
eventueel drukverdelende wapening
TT-vloer element
element
T-vloer
g
v
detail 1a of 1b
1a stukjes ingestort
hoekprofiel
(150 - 200 mm lang)
in het werk aanlassen
1b wapeningsbeugel
met wapening mee-
vlechten
in het werk aanlassen
1 opbouw T- en TT-vloer
wapening
Figuur 4.28 T- en TT-plaatvloeren
06950424_hfdst04.indd 114 22-11-2005 10:56:36
4 DRAGENDE ELEMENTEN IN BETON 115
In de lengterichting kunnen de leidingen tussen
de ribben worden aangebracht. Bij de oplegging
van de platen moet er rekening worden gehou-
den met eventueel noodzakelijke koppelingen en
doorvoeringen.
4.4.6 Vuistregels prefab-betonnen vloeren
In guur 4.29 zijn de vuistregels voor de bepa-
ling van de constructieve hoogte en de maxi-
male overspanning gegeven.
4.5 Prefab-betonnen galerij- en
balkonplaten
In de voorgaande paragrafen zijn veel prefab-be-
tonnen vloeren de revue gepasseerd. In het ver-
lengde hiervan wordt hier ingegaan op prefab-
betonnen galerij- en balkonplaten. Hoewel deze
niet tot de hoofddraagstructuur van een gebouw
worden gerekend en eigenlijk buiten het bestek
van dit deel vallen, is er toch een plaats voor
deze buitenvloer ingeruimd.
Galerij- en balkonplaten worden hoofdzakelijk
toegepast in de meerverdiepingbouw waar ze
respectievelijk de woningen ontsluiten dan wel
voorzien in de noodzakelijke buitenruimte. Om
een aantal redenen zijn deze platen voor het over-
grote deel van beton en niet van hout of staal.
Houten balkons werden in de vooroorlogse
bouw nog zeer algemeen toegepast. De geringe
weerstand tegen branddoor- en overslag is een
groot nadeel. Daarnaast is het onderhoud aan
de zich permanent in de buitenlucht bevindende
elementen een voortdurende zorg. De geringe
massa is oorzaak van veel geluidsoverlast naar
onderliggende verdiepingen. Staal als materiaal
voor de balkonplaat valt om dezelfde redenen af
en wordt alleen nog ter ondersteuning van gale-
rij- en balkonplaten gebruikt.
Construc-
tie-element
Doorsnede en aanzicht Element-
breedte b
in mm
Over-
spanning
in m
Verhouding
d

Ribbenvloer
l
l
l
l
l
l
b
b
b
b
b
b
d
d
d
d
d
h =
110
140
170
600/900/
1.200
47
1
20
1
25

Combinatie-
vloer
l
l
l
l
l
l
b
b
b
b
b
b
d
d
d
d
d
h =
110
140
170
500650 46
Kanaalplaat-
vloer
l
l
l
l
l
l
b
b
b
b
b
b
d
d
d
d
d
h =
110
140
170
600/900/
1.200
515
1
25
1
40
1
35

Massieve
plaatvloer
l
l
l
l
l
l
b
b
b
b
b
b
d
d
d
d
d
h =
110
140
170
1.2003.000 47
1
35
Verdieping-
ribbenvloer
l
l
l
l
l
l
b
b
b
b
b
b
d
d
d
d
d
h =
110
140
170
600/1.200 412
1
25
TT-plaatvloer
l
l
l
l
l
l
b
b
b
b
b
b
d
d
d
d
d
h =
110
140
170
1.800/2.400 1030
1
25
Figuur 4.29 Vuistregels dimensionering prefab-betonnen vloeren
06950424_hfdst04.indd 115 22-11-2005 10:56:36
116
4.5.1 Galerij- en balkonplaten
Galerij- en balkonplaten worden meestal gepre-
fabriceerd en op bestelling geleverd. Dit vereist
de nodige voorbereiding en overleg met behulp
van tekenwerk tussen ontwerpende, uitvoerende
en leverende partij. De mallen voor de platen
worden meestal speciaal voor een project ge-
maakt, guur 4.30. Eind- en pasplaten zijn een
variant op de standaardplaat en door eenvou-
dige veranderingen van de hoofdmal te fabrice-
ren.
moeilijk af
waterhol
afgespaand of gerold
malzijde glad,
eventueel antislip profiel
middels mat
te werken (loopzijde = bovenzijde balkon)
Figuur 4.30 Storten prefab-balkonplaat
Afwerking
De malzijde is meestal de bovenzijde van de
plaat omdat deze glad kan zijn. De platen
worden niet helemaal glad gemaakt omdat het
loopvlak spiegelglad zou kunnen worden door
regenwater. Daartoe wordt deze zijde voorzien
van een anti-slip prolering door in de kist speci-
ale kunststof matten op te nemen. De stortzijde
wordt gerold of met een spaan vlak afgewerkt,
guur 4.30.
Afschot
Galerij- en balkonplaten staan voor een deel
bloot aan regen en wind. Hierdoor is het nood-
zakelijk regenwater af te voeren via het nodige
afschot en een aansluiting op een aantal regen-
waterafvoeren te maken, guur 4.31-1a en
4.31-1b.
Hemelwaterafvoeren kunnen aan de gevel of aan
de buitenzijde worden geplaatst, wat het verloop
van het afschot bepaalt, guur 4.31-2a en
4.31-2b. De gevel is de meest voor de hand lig-
gende plaats omdat hemelwaterafvoeren (hwa)
hier eenvoudig kunnen worden bevestigd.
2b afschot van de gevel,
kleinere opstap
hwa
hemelwaterafvoer (hwa)
2a afschot naar de gevel,
grote opstap
aansluiting met gevel
gevel
1a diagonaal afschot
2c afschot naar de gevel,
aansluiting prefab balkon
bij de deur
1b eenzijdig afschot + afschot in de goot
toegankelijkheid
maximale opstap
20 mm ivm
raveelijzer
Figuur 4.31 Hemelwaterafvoer en afschot bij galerij- en balkonplaten
06950424_hfdst04.indd 116 22-11-2005 10:56:39
4 DRAGENDE ELEMENTEN IN BETON 117
Om het water naar de verticale afvoer te kunnen
voeren, kan het afschot bij platen met een klei-
nere lengte diagonaal worden gemaakt, guur
4.31-1a. De mal wordt hierdoor wel complexer
van vorm. Langere platen krijgen een eenzijdig
afschot, het horizontaal transport langs de gevel
wordt met een goot opgevangen, guur
4.31-1b. Ter plaatse van de entree naar de
woning moet deze goot worden onderbroken
dan wel overbrugd.
Een opstand aan alle randen voorkomt dat het
regenwater over de plaat de gevelconstructie
binnendringt of onderliggende verdiepingen
bereikt. In verband met een eventuele verstop-
ping is het van belang dat de opstand aan de
buitenzijde van de plaat lager is dan die aan de
gevel, vooral ook bij de entree, guur 4.31-2a en
4.31-2b. Dit is tegenstrijdig met de wens
bij meerverdiepingbouw de woningen toegan-
kelijk te maken voor rolstoelgebruikers. Een op-
lossing kan de toepassing van een geperforeerd
metalen rooster zijn dat de overgang van loop-
vlak naar hoger gelegen dorpel vormt, guur
4.31-2c.
Instortvoorzieningen
Tijdens de fabricage van de platen kan een
aantal benodigde instortvoorzieningen worden
opgenomen:

voorzieningen voor de later aan te brengen


hekwerken;

hijsvoorzieningen voor transport en montage;

hemelwaterafvoeren;

eventuele elektra.
Omdat de meeste galerij- en balkonplaten la-
ter worden voorzien van metalen hekwerken,
worden hiervoor vooraf sparingen en eventuele
schroefhulzen ingestort, wat een goede voor-
bereiding vereist. Eventueel kunnen hiervoor op
het werk gaten worden geboord; ongewenste
beschadigingen van de plaat zijn dan vaak niet
te voorkomen.
4.5.2 Opleggingen galerij- en balkonplaten
De oplegging van galerij- en balkonplaten kan
op verschillende manieren gebeuren, in volgorde
van de meest voorkomende toepassing zijn dit,
guur 4.32:
door middel van consoles ter plaatse van de
bouwmuren;
hoeklijnen bevestigd aan de betonvloer;
aangestort aan de betonvloer;
op kolommen of een andere separate con-
structie.
console oplegging koudebrug onderbreking
galerijplaat
bouwmuur
aanstortnokken
onderbreking
koudebrug
galerijplaat
bouwmuur
balkon
oplegging hoeklijn
loggia
Figuur 4.32 Overzicht opleggingen galerij- en balkonplaten
Consoles
Vooral bij de doorgaande galerijplaten zijn uitkra-
gende constructies veelal niet te voorkomen. De
meest gangbare oplossing is het toepassen van
betonnen consoles ter plaatse van de bouwmu-
ren, guur 4.33-1.
Zijn de bouwmuren van (ter plaatse gestort) be-
ton, dan kan de console eenvoudig worden mee-
gestort en door stekken worden verankerd aan
de hoofddraagconstructie. Is de bouwmuur van
bijvoorbeeld kalkzandsteen, dan moet de con-
sole worden ingeklemd. De console is dan langer
en loopt van binnen naar buiten door. Zeker
bij de laatste constructie is de vorming van een
06950424_hfdst04.indd 117 22-11-2005 10:56:40
118
koudebrug onoverkomelijk. Oplossingen kunnen
zijn de insnoering van de console ter plaatse van
de gevelisolatie of de toepassing van een koude-
brugonderbreking door middel van roestvast
stalen stekken.
Aandachtspunten bij consoles zijn:

vrije hoogte boven het loopvlak tot onderzijde


console, die volgens het Bouwbesluit ten minste
2.100 mm moet zijn;

hoogte van de console, die vooral bij de gevel


ten minste 300 mm, maar vaak meer bedraagt.
Ter plaatse van de console sluiten veelal meer-
dere galerijplaten aaneen. De voegen worden af-
gedicht met een exibele kit met rugvulling. Om
eventueel lekwater alsnog af te voeren, wordt in
de console een gootje opgenomen.
Hoeklijnen
Ter plaatse van verspringingen in de gevels of bij
inpandige balkons (loggias), guur 4.33-2, kan
de oplegging ook op aan de vloer bevestigde
plaatselijke hoeklijnen worden uitgevoerd. Ook
hier moet een te grote koudebrug worden voor-
komen.
Aanstorten aan de vloer
De platen kunnen ook op meerdere plaatsen aan
de vloer worden aangestort. Dit kan gebeuren
door middel van nokken die plaatselijk de geve-
lisolatie onderbreken, guur 4.32 en 4.33-3. Het
gevaar voor een koudebrug is hier zeer groot
waardoor de nokken kleiner dan 200 mm moe-
ten zijn. Een alternatief is een bevestiging door
middel van een koudebrugonderbreking die in
roestvaststaal wordt uitgevoerd, guur 4.33-4.
Met beide manieren kunnen de verbindingen
geschikt voor het opnemen van zowel momen-
ten als dwarskrachten worden uitgevoerd.
Separate oplegging op metselwerk
Tot een hoogte van twee verdiepingen kunnen
de platen worden opgelegd op metselwerk. Als
gevolg van temperatuurverschillen ontstaan er
krimp- en kruipscheuren, waardoor dit geen al-
gemene toepassing meer vindt.
Bij twee verdiepingen kunnen ook vrijstaande
stalen kolommen of portalen voor de oplegging
van galerijplaten worden toegepast.
1 opgelegd op console
2 opgelegd op hoeklijn en kolommen
3 aangestort met betonnokken
4 aangestort met koudebrugonderbreking
stekken
afwatering
en gootje
console
eventuele koudebrugonderbreking
beperkte isolatie
hoeklijn
stekken betonnok
koudebrugonderbrekking rvs staven
Figuur 4.33 Details opleggingen balkon- en galerijplaten
06950424_hfdst04.indd 118 22-11-2005 10:56:41
4 DRAGENDE ELEMENTEN IN BETON 119
4.6 Betonnen wanden
Betonnen wandconstructies komen in veel ver-
schijningsvormen voor, zowel in de woning- als
in de utiliteitsbouw. Ook hier kan een opdeling
worden gemaakt in ter plaatse gestorte en ge-
prefabriceerde constructies.
4.6.1 Typologie en toepassingsgebieden
Wandstructuren en zeker de, in twee richtingen
geplaatste, massieve structuren bepalen de plat-
tegrond van een gebouw in hogere mate dan
een kolomskelet (zie ook hoofdstuk 1). De toe-
passing van betonwanden in de bouw is dan ook
direct gekoppeld aan de functie. Zo is de toepas-
sing van een wandenskelet met wanden in de
dwarsrichting kenmerkend voor de woningbouw.
Door de honingraatstructuur ontstaan vanzelf de
woningscheidingen. De indelingsvrijheid beperkt
zich tot de gevel en het binnenpakket, guur
4.34-1. Andersom is de toepassing van dragende
gevels in de langsrichting bijzonder geschikt
voor de vaste dieptemaat van kantoorgebouwen
waar de gewenste exibiliteit juist geen dwars-
wanden verdraagt, guur 4.34-2.
Dragende wanden in twee richtingen zijn ge-
schikt voor hogere woningbouw en voor kleine
utiliteitsgebouwen die met een zeer speciek
gebruik geen indelingsvrijheid nodig hebben,
guur 4.34-3.
Incidentele wanden
Als binnen een skelet een incidentele wand als
kop- of stabiliteitswand wordt toegepast, kan
de manier van uitvoering in veel gevallen een
afgeleide zijn van een van hiervoor beschreven
methoden, guur 4.34-4.
Bouwmethoden
Als er voor de wanden beton wordt gekozen,
worden de vloeren nagenoeg ook altijd in beton
uitgevoerd. De twee bouwmethoden met be-
tonwanden kunnen twee hoofdgroepen worden
onderscheiden:
1 Gietbouw, waarbij de draagstructuur ter
plaatse wordt gestort;
2 Montage- of elementenbouw, waarbij de
draagstructuur wordt geprefabriceerd en in het
werk gemonteerd.
Achtereenvolgens worden hiervan behandeld:

ter plaatse gestorte wanden;

halfgeprefabriceerde holle wanden;

geprefabriceerde betonelementenbouw;

geprefabriceerde dragende gevels.


Verschillen tussen deze wanden manifes-
teren zich vooral in de uitvoeringsmethode;
daarom wordt hiervoor verwezen naar deel 12a
Uitvoeren.
flexibel
star =
woning-
scheiding
flexibel
flexibel
star = klimaatscheiding
1 woningbouw: dragende bouwmuren
star
3 casco-woningbouw:
dragende bouwmuren en gevel
4 incidentele wand: stabiliteitswand en kern
2 kantoorgebouw: dragende gevel
Figuur 4.34 Overzicht toepassing betonwanden
06950424_hfdst04.indd 119 22-11-2005 10:56:42
120
4.6.2 Ter plaatse gestorte betonwanden
De diverse gietbouwmethoden worden onder-
verdeeld naar de toegepaste bekistingssystemen.
Onderscheiden worden daarbij methoden die
gebruikmaken van:

aparte wand- en tafelkisten voor vloeren;

aparte wandkisten en breedplaatvloeren;

gentegreerde wand- en vloerbekisting, de


zogenoemde tunnelbekisting.
Wandbekisting
Wandkisten kunnen vooral in de woningbouw
met zijn standaard bruto-verdiepingshoogte in
hun afmetingen zeer uniform zijn en daardoor
vele malen worden gebruikt. Daardoor is het dan
ook rendabel hiervoor kostbaardere stalen kisten
te ontwikkelen die voor een hoge maatvastheid
en gladde oppervlakte kunnen zorgen, guur
4.35-1. Twee zaken waardoor respectievelijk de
ruwbouw en ook de afbouw sneller en eenvoudi-
ger kunnen plaatsvinden.
Als een aparte wandkist wordt toegepast, is er
voor de vloeren de keuze tussen een tafelkist met
volledig ter plaatse gestort beton, guur 4.35-
2, of de toepassing van breedplaatvloeren als
halfgeprefabriceerd element, zie paragraaf 4.3.
In beide gevallen ontstaat er tussen vloeren en
wanden een volledig monoliete verbinding waar-
bij een zeker moment kan worden opgenomen.
Kim
Wandbekistingen worden aan de onderzijde ge-
steld tegen een al op de vloer aangebrachte be-
tonopstorting, de kim. Deze kim wordt meestal
in een gang met de onderliggende wand en
vloer meegestort, guur 4.36-1. Hierdoor is op
een eenvoudige manier de juiste maatvoering
van de volgende wand gewaarborgd.
3 tunnelbekisting voor wanden en vloeren 4 halve tunnel en tunnelmoot
1 stalen wandbekisting 2 tafelbekisting voor vloeren
leuning
eind-
wandkist
consolesteiger
tunnel
aansluiting
ondersteuning
centerpen
centerpen
spant
schoren
steiger-
buis voor
koppeling
dwarsdoorsnede gebouw
leuning
randkist
Figuur 4.35 Overzicht bekistingen betonwanden en vloeren
06950424_hfdst04.indd 120 22-11-2005 10:56:43
4 DRAGENDE ELEMENTEN IN BETON 121
Centerpennen
Tussen twee tegen over elkaar staande wandkis-
ten wordt de betonwand gestort. Voor de maat-
voering en om uiteenspatten van de bekisting
tijdens storten te voorkomen worden tussen de
wandkisten centerpennen en afstandhouders
aangebracht, guur 4.36-2 en 4.36-3.
1 kimblok en kimbekisting
kimblok
prefab - betonnen
staalplaat
stalen kimbekisting
2 traditionele centerpen
3 kunststof centerpen
betonblokje
bekisting
kunststofbuisje
Figuur 4.36 Kimblokken en centerpennen
Kopschotten
Aan de kopkanten van de kist zijn kopschotten
nodig, enerzijds als beindiging van de wand,
anderzijds ten behoeve van voorzieningen voor
eventuele, later aan te brengen gevelelementen
of voor het opleggen van een prefab-galerijcon-
sole.
Spouwmuurbekisting
Ter verbetering van de contactgeluidsisolatie tus-
sen eengezinswoningen kan er worden gekozen
voor de toepassing van een ankerloze spouw-
muur. De toepassing in stenen wandconstructies
is daarbij een vaak gerealiseerde optie (zie hoofd-
stuk 3). Voor de gietbouw is een zogenoemde
spouwmuurbekisting ontwikkeld, waarbij in een
stortfase beide spouwbladen worden gestort,
guur 4.37-1. De spouwbreedte kan hierbij vari-
eren van 60 tot 80 mm.
console
kopvijzel
hijsogen
bekistingsschot
bestaande of eerder gestorte
bebouwing
hijsoog
bekistingsschot
afstandshouder
verwarmingskoker
stalen buis om centerpen
centerpen
1 kist voor ankerloze spouwwand
type "mechanisch"
2 kist voor ankerloze spouwwand
type "vast" tevens sprong in eindkist
Figuur 4.37 Spouwmuur- en spouwwandbekisting
06950424_hfdst04.indd 121 22-11-2005 10:56:43
122
Spouwwandkist
Een variant is de enkele spouwwandkist die kan
worden ingezet wanneer er direct naast een be-
staande belending moet worden gebouwd, dan
wel bij de toepassing van dilatatiewanden, guur
4.37-2. De benodigde tussenruimte varieert
daarbij van 80 tot 100 mm.
3 dilatatie of ankerloze spouwmuur
of bijvoorbeeld
150
20
150
120
50
120
2
3
0
3
0
stortnaad
afwerkvloer
1a kleiner moment
250
=
>
1b groter moment
250
=
>
2 wandkist en breedplaatvloer
schil
2
3
0
250
=
>
= >
Figuur 4.38 Details woningscheidingen ter plaatse
gestorte betonwanden
Tunnelbekisting
Kenmerkend voor de tunnelbekisting is dat
wanden en vloeren in n gang worden gestort.
Hierdoor kan er nog sneller en nauwkeuriger
worden gewerkt, omdat het aantal handelingen
bij het stellen en verwijderen van de kist de helft
is in vergelijking met afzonderlijke wand- en ta-
felbekisting, guur 4.35-3. Doordat de bekisting
kostbaar is en bij het lossen meer ruimte vraagt,
is zij alleen bij grotere series rendabel en alleen
mogelijk bij een voldoende groot bouwterrein.
De uitvoering gebeurt voor een deel op een ver-
gelijkbare manier met behulp van de hiervoor
besproken kimconstructie, centerpennen en kop-
schotten, zie paragraaf 4.6.2.a.
Installaties
Voor zowel de wand- als tunnelbekisting geldt
dat veel van het leidingwerk op een eenvoudige
manier tijdens het storten kan worden meegeno-
men. Ten opzichte van stenen wandconstructies
kan hierdoor arbeidsintensief uitfrezen en af-
werken van de leidingsleuven worden bespaard.
Vooral in de woningbouw wordt hiervan dank-
baar gebruiktgemaakt en worden in de wanden
de leidingen voor elektra opgenomen. In de
vloeren kunnen elektra, water, cv en in beperk-
tere mate riolering en mechanische ventilatie
worden opgenomen. Stijgleidingen worden, in
verband met de beperkte inbouwmaat en bereik-
baarheid bij reparaties, niet in de wanden opge-
nomen, maar in aparte schachten en leidingko-
kers ondergebracht.
06950424_hfdst04.indd 122 22-11-2005 10:56:45
4 DRAGENDE ELEMENTEN IN BETON 123
Dilataties
Zodra er een voldoende grote seriegrootte is,
kunnen er systeembekistingen worden ingezet.
Afhankelijk van het bekistingstype zijn dit on-
geveer twintig woningen voor een tafelkist en
veertig bij een tunnelbekisting. De bloklengte is
in verband met lengteveranderingen ten gevolge
van krimpen en temperatuurverschillen beperkt.
Globaal wordt deze maximumlengte op 40 m
gesteld. Is de bloklengte groter, dan is er een
dilatatie noodzakelijk. Hierbij wordt de wand ter
plaatse dubbel uitgevoerd en de vloeren niet
doorverbonden en ontstaat een spouwconstruc-
tie. De dubbele wand kan worden gerealiseerd
met de eerder beschreven spouwmuur- of
spouwwandbekisting. Bij een tunnelbekisting
kunnen op de eerder gestorte wand stevige iso-
latieplaten worden aangebracht waarnaast de
volgende tunnel kan worden gesteld.
Detaillering ter plaatse gestorte wanden
Bij ter plaatse gestorte wanden zijn in de detail-
lering van de aansluitingen met de betonvloeren
en de aansluiting op mogelijke gevelwanden van
belang, guur 4.38-1 en 4.38-2.
De wanddikte wordt bij toepassing als woning-
scheidende wand niet door de constructieve
functie, maar door de geluidsisolatie bepaald. Bij
de huidige normering voldoet hiervoor een dikte
van 250 mm. Een spouwmuurconstructie vol-
doet aan de geluidsisolatie wanneer de opbouw
120-60-120 mm is, guur 4.38-3. Hier kan ech-
ter voor de wanddikte de constructie maatge-
vend zijn zodat deze meestal op een waarde van
150 180 mm uitkomt. De spouwbreedte kan
hierbij geringer zijn, maar is tevens afhankelijk
van het uitvoeringsprincipe en de inzet van een
aparte tussenkist dan wel de toepassing van een
isolatiemateriaal.
4.6.3 Halfgeprefabriceerde holle wanden
Holle wanden zijn een tussenvorm tussen pre-
fab- en ter plaatse gestorte wanden. Ze bestaan
uit twee betonschillen die door middel van tra-
lieliggers aan elkaar zijn verbonden. De wanden
worden ter plaatse gevuld, guur 4.39. Ze zijn
bijzonder geschikt voor kelder- en keerwanden.
2
doorlopende wandwapening
aan te brengen koppelwapening
1
dit gedeelte wordt weggeslagen
Figuur 4.39 Opbouw holle wand
Voor kelder- en keerwanden zie deel 2 Onder-
bouw.
Als incidentele wanden in een kolomskelet wor-
den holle wanden toegepast als stabiliteitswand
of kern. Voor een algehele toepassing in een
meerverdiepingswandenskelet zijn vooralsnog de
systeembekistingen economischer en rendabeler.
De schillen zijn circa 60 mm dik en de tussen-
ruimte varieert van minimaal 100 mm tot 130
mm voor waterkerend werk. De zichtzijde van de
elementen is glad afgewerkt.
06950424_hfdst04.indd 123 22-11-2005 10:56:46
124
Wapening
De transportwapening bestaat zoals bij breed-
plaatvloeren uit de tralieligger en een in de
schil opgenomen wapeningsnet van betonstaal.
Uitstekende stekken van de onderliggende vloer
zorgen voor een momentvaste koppeling. De
koppeling tussen de verschillende hollewand-
elementen wordt door een wapeningskorf ver-
zorgd, guur 4.40.
10 10
1
0
bitumenweefsel
(aanbranden)
hoekwapening
voegwapening
stelregel (in de fabriek
aangebracht)
2 hoekdetail 1 hor. doorsnede
over voeg
2 stelkozijn
Figuur 4.40 Details holle wand
Sparingen en instortvoorzieningen
Sparingen kunnen eenvoudig op vooraf bekende
plaatsen worden opgenomen, evenals elektra-
dozen en leidingen.
4.6.4 Geprefabriceerde wanden in beton-
elementenbouw
Voor de woningbouw in vooral grotere series zijn
er verschillende volledige betoncascobouwsyste-
men op de markt. Naar materiaalgebruik kunnen
die onderscheiden worden in grind- en licht-
beton. Cascos in cellenbeton zijn al behandeld
in hoofdstuk 3.
Deze montagebouw leent zich bij uitstek
voor de woningbouw, zie ook deel 8 Woningbouw.
Cascobouwsystemen onderscheiden zich door
een zeer hoge bouwsnelheid en een homogeen
materiaal gebruik, omdat alle dragende, maar
ook niet-dragende wanden inclusief de vloeren
in hetzelfde materiaal door dezelfde leverancier
kunnen worden aangeleverd en gemonteerd,
guur 4.41.
stabiliteitswand
systeem
vloer
prefab vorstrand
Figuur 4.41 Cascobouw
De vervaardiging van deze cascos in grind- en
lichtbeton vraagt echter een grondige voor-
bereiding en in het algemeen een hoge serie-
matigheid in verband met de eenmalige voor-
bereidings- en productiekosten. Verdergaande
automatisering en koppeling van ontwerp-,
reken- en productiewerk maakt echter al een be-
perkte seriematigheid steeds meer haalbaar. Om-
dat hiervoor een specieke productiesysteem van
belang is, worden deze bouwsystemen geleverd
door specieke fabrikanten en wordt er gespro-
ken van een gesloten bouwsysteem.
Cascos in grindbeton
Grindbeton is ten opzichte van lichtbeton aan-
zienlijk zwaarder en levert daardoor een hogere
bijdrage aan vooral de luchtgeluidsisolatie.
De zwaardere elementen vereisen echter ook
zwaarder materieel op de bouwplaats. Voor een
dragende wand is een dikte van minimaal 90
mm vereist terwijl een woningscheidende wand
zowel in massieve uitvoering van 240 mm als in
ankerloze spouwmuur van minimaal 90-40-90
mm aan de geluidseisen voldoet. De vloeren
worden over het algemeen in kanaal- of mas-
sieve plaatvloer uitgevoerd voor respectievelijk
laag- en meerverdiepingbouw.
Stabiliteit
De stabiliteit in de montagebouw kan door de
niet-monoliete verbinding van wanden en vloe-
ren niet uit de optelling van deze knopen wor-
den verkregen. Doordat in het systeem echter
zowel de binnenspouwbladen van de gevels als
06950424_hfdst04.indd 124 22-11-2005 10:56:48
4 DRAGENDE ELEMENTEN IN BETON 125
ook de scheidingswanden worden opgenomen
zijn er voldoende mogelijkheden om het wan-
denskelet direct stabiel uit te voeren.
Installaties
Installaties worden al tijdens de fabricage in de
wand- en vloerelementen opgenomen.
Ankerloze spouwmuur
Binnen de montagebouw zijn ook spouwmuur-
constructies te realiseren. De opbouw van de
spouwconstructie kan daarbij per fabrikant sterk
variren en is afhankelijk van de constructie-
sterkte, geluidsisolerende werking en uitvoerings-
mogelijkheden.
Droge en natte verbindingen
Bij de vroeger veel toegepaste natte montage
werden de constructieve verbindingen gemaakt
door ter plaatse gestorte gewapende koppelvoe-
gen. De vloervelden worden rondom voorzien
van een ringbalkconstructie en daardoor aan
de bouwmuren verankerd. De voor de ring-
balk benodigde ruimte werd gevormd door de
schuine beindiging van de vloerelementen.
Dergelijke koppelvoegen werden ook verticaal
tussen wandelementen en stabiliteitselementen
aangebracht, guur 4.42-1. Thans wordt in de
woningbouw hoofdzakelijk de droge montage
toegepast. De constructieve koppeling gebeurt
door middel van lasverbindingen in staal die
in uitsparingen bij de hoeken in de wand- en
vloerplaten zijn opgenomen, guur 4.42-2. Het
aanstorten van de verschillende voegen tussen
de elementen verzorgd dan alleen nog de beno-
digde geluidsisolatie en afwerking.
Cascos in lichtbeton
Bij cascos in lichtbeton is in het beton het
grind vervangen door een ander, lichter ma-
teriaal. Naast het geringere gewicht bij trans-
port en montage is het belangrijkste voordeel
van lichtbeton de spijker- en freesbaarheid en
het minder milieubelastende productieproces
doordat minder cement en water en meer
gerecyclede materialen worden gebruikt. De
verbindingen worden droog uitgevoerd. Voor
een dragende wand is een dikte van 100-150
mm vereist; een woningscheidende wand vol-
doet alleen in een ankerloze spouwmuur van
minimaal 120-40-120 mm aan de geluidsei-
sen. De vloeren worden over het algemeen in
kanaal of massieve plaatvloer uitgevoerd voor
respectievelijk laag- en meerverdiepingbouw.
Figuur 4.43 geeft als voorbeeld details van wo-
ningscheidende wanden.
4.6.5 Geprefabriceerde betonnen
vloerdragende gevels
In de utiliteitsbouw is vanwege de grote mate
van exibiliteit het kolomskelet een van de meest
toegepaste constructievormen. Vooral voor de
kantoorbouw waarbij de plattegrond lineair is
opgebouwd en een vaste diepte kent tot onge-
veer 15 m is de dragende gevel gentroduceerd.
Hierbij wordt de dragende functie gecombineerd
met de scheidende functie van de gevel, guur
mortel
staaf en beugels
korf bestaande uit
prefab kern
1 losse staaf
aanstorten
1 natte verbinding doorgaand
2 droge lasverbinding, plaatselijk
te lassen
in het werk
koppelijzer
lasplaat
vloerroosterlijn
Figuur 4.42 Droge en natte verbindingen betonwanden
06950424_hfdst04.indd 125 22-11-2005 10:56:50
126
4.44. Een bijkomend voordeel is door het ont-
breken van de gevelkolommen, de vlakke bin-
nenzijde waardoor afwerking en aansluiting van
de binnenwanden eenvoudiger is geworden.
Stabiliteit
Gevelelementen kunnen bij een beperkte ge-
bouwhoogte meerdere verdiepingen hoog zijn,
maar beslaan in het algemeen n verdiepings-
hoogte, guur 4.44-2. De gevels kunnen niet
alleen de verticale vloerbelastingen overbrengen,
Figuur 4.43 Voorbeelden details cascos in grindbeton
aansluiting begane grond 1b aansluiting begane grond 2b
booranker M16
ribcassettevloer
stelijzer
cementdekvloer
booranker M16
stelijzer
230
grindbeton
lichtbeton 120
90
120 40
40 90
elastisch kunststofschuim
plint vrij van vloer
cementdekvloer
aangietopening
fundering
ribcassettevloer
aansluiting verdieping 1a
stekeind
10 mm vilt
kanaalplaat
ruimte vullen
gaine
aangietopening
cementdekvloer
gaine
aansluiting verdieping 2a
Figuur 4.44 Opbouw vloerdragende gevel
doorsnede 2 1 plattegrond
aanzicht 3
06950424_hfdst04.indd 126 22-11-2005 10:56:52
4 DRAGENDE ELEMENTEN IN BETON 127
maar door de meervoudige koppeling aan de
naastliggende elementen in het gevelvlak ook de
horizontale krachten naar de fundering. Zo ver-
vullen ze een rol bij de stabiliteit.
Oplegging vloeren
De elementen worden veelal gecombineerd met
prefab-vloerplaten zoals kanaal- en TT-platen, die
niet zelden de hele breedte van een verdieping
overspannen, zodat er geen afzonderlijke tus-
senondersteuning noodzakelijk is. Bij gebouwen
die niet hoger zijn dan drie bouwlagen is het
mogelijk de vloerelementen rechtstreeks op de
gevelelementen op te leggen en zo de vloer- en
gevelelementen door te stapelen. Bij hogere ge-
bouwen worden de momenten dan te groot en
worden de vloerplaten op doorlopende nokken
opgelegd, guur 4.45. Ter hoogte van de bo-
venzijde van de vloer worden de elementen met
stekwapening verbonden.
w
in
d
in de vloerplaten
stekeinden in sleuven
aanstorten
vloerplaten
prefab
nok bij meer
dan drie
bouwlagen
Figuur 4.45 Oplegging vloeren
Gentegreerde elementen
De gevelelementen vervullen in eerste instantie
de rol van dragend binnenspouwblad. De gevel
wordt verder warmte-isolerend en waterschei-
dend afgewerkt met toegevoegde gevelmateria-
len. Isolatie en waterscheiding kan gentegreerd
worden opgelost met behulp van zogenoemde
sandwichelementen. Deze elementen kennen
een drielaagse opbouw met op het dragende
binnenspouwblad de warmte-isolatie en daarop
de tweede schil van bijvoorbeeld lichtbeton of
natuursteen. Door de kant-en-klare oplossing
wordt een zeer hoge bouwsnelheid bereikt. Be-
langrijkste nadeel is de beperktheid in de keuze
en uitvoering van de gevelmaterialen die zijn ge-
koppeld aan de mogelijkheden van de specieke
fabrikant.
Afmetingen en gewicht
De maximale afmetingen en het maximumge-
wicht van de elementen worden bepaald door
het transport en de hijsvoorzieningen. Grotere
elementen geven op de bouwplaats minder
montage- en stelwerk en besparen dus arbeid en
tijd.
Voor het transport over de weg is de breedte be-
perkt tot 2,500 m en de hoogte tot 3,300 m, bij
schuin plaatsen van de elementen is de maximale
elementhoogte dan 4,000 m. De lengte is afhan-
kelijk van de manier van vervoer. Op een diepla-
der is deze 6,800 m. Is het element niet hoger en
breder dan 2,500 m, dan kan de lengte oplopen
tot 18,000 m. Nog grotere elementen kunnen
alleen met speciale transporten worden vervoerd.
Het inhijsen van de elementen gebeurt met een
toren- of mobiele kraan. In verband met het hijs-
vermogen verdient het aanbeveling het gewicht
van een element tot 100 kN te beperken.
4.6.6 Vuistregels dimensionering
betonwanden
Figuur 4.46 geeft enkele vuistregels voor de be-
paling van constructieve hoogte en maximale
overspanning van betonwanden.
4.7 Betonnen kolommen en liggers
In de utiliteitsbouw is de toepassing van kolom-
men als verticale constructie-elementen een veel
voorkomende oplossing omdat dit een maximale
exibiliteit in de indeling van de plattegrond
geeft. Binnen het kader van dit boek wordt op
elementniveau ingegaan op de verschillende
kolomvormen en de al dan niet benodigde lig-
gers. Ook de aansluitingen tussen kolommen en
liggers en de opleggingen van de vloeren komen
aan de orde.
06950424_hfdst04.indd 127 22-11-2005 10:56:53
128
Figuur 4.46 Vuistregels dimensionering betonwanden
Woningbouw
Wandtype Aantal
bouwlagen
Maatgevend Minimale wanddikte
d in mm
Massieve woning-
scheidende wand
d
d
d
d
d
d
d
18
916
> 16
geluidsnorm
brandveiligheid
sterkte
250 (gietbouw)
Enkele kop- of tus-
senwand
d
d
d
d
d
d
d
14
> 4
bij toepassing
console
stortbreedte
belasting
consolebreedte
150
200
220240
Ankerloze spouw-
muur
d
d
d
d
d
d
d
sterk afhankelijk van stabiliteitsfunctie en belasting
Utiliteitsbouw
Wandtype Aantal
bouwlagen
Maatgevend Minimale wanddikte
d in mm
Vloerdragend bin-
nenspouwblad
d
d
d
d
d
d
d
18
> 8
belasting
belasting
200
250
Kopwand
d
d
d
d
d
d
d
14
> 4
stortbreedte
belasting
150
200
Stabiliteitswand
d
d
d
d
d
d
d stabiliteitsfunctie
en belasting
150250
06950424_hfdst04.indd 128 22-11-2005 10:56:53
4 DRAGENDE ELEMENTEN IN BETON 129
Voor keuze uit de verschillende skeletten
met betrekking tot hun toepassingen wordt ver-
wezen naar deel 9 Utiliteitsbouw, hoofdstuk 4, 5
en 6.
4.7.1 Betonkolommen
Betonkolommen kunnen, afhankelijk van de
bekistingswijze, in veel vormen en afmetingen
worden gemaakt. Bij ter plaatse gestorte kolom-
men, die uiteraard verticaal worden gestort, kan
de bekisting worden gevormd door:

rechthoekige, per project ontworpen bekisting


van houten platen, guur 4.47-1 en 4.47-2;

ronde of rechthoekige, standaard stalen bekis-


tingsvormen, guur 4.47-3 en 4.47-4;

ronde eenmalige bekistingen van karton,


guur 4.47-5 en 4.47-6.
4 ronde
kolom
5 met spiralo-
buis
6 stalen kist
2 traditionele
houten
bekisting
1 vierkante
kolom
3 stalen kist
Figuur 4.47 Ter plaatse gestorte betonkolommen
Prefab-betonkolommen kunnen zowel horizon-
taal als verticaal worden gestort in houten of sta-
len mallen. Verticaal storten is kostbaarder, maar
levert rondom een egaler oppervlak op, wat bij
in het zicht blijvende kolommen van belang kan
zijn. Horizontaal gestorte kolommen kunnen niet
volledig rond zijn. Afhankelijk van de seriegrootte
en het materiaal kunnen de kisten zeer bijzon-
dere vormen krijgen, bijvoorbeeld met nokken
voor de oplegging van liggers of bijzondere
esthetische vormen als een ovale doorsnede,
guur 4.48.
1a rond 1b rechthoekig 1c bijzondere vorm
2a rond 2b rechthoekig 2c bijzondere vorm
1 nlaags kolommen
2 tweelaags kolommen
Figuur 4.48 Prefab-betonkolommen
Prefab-kolommen worden voor het doorkoppe-
len voorzien van stekankers of stekken. Ook krij-
gen de kolommen stelvoorzieningen die, evenals
de hijsankers verdiept worden aangebracht zodat
zij tijdens de afbouw eenvoudig kunnen worden
weggewerkt. De minimale afmetingen van de
betonkolom zijn deels afhankelijk van de con-
structieve functie. De minimale afmetingen in
verband met het storten zijn voor een ter plaatse
gestorte kolom 300 bij 300 mm en voor een pre-
fab-kolom ongeveer 200 bij 200 mm.
4.7.2 Betonnen liggers
Als de krachten van een betonvloer niet recht-
streeks, of via kolomkoppen, op de kolommen
kunnen worden overgedragen, zijn betonnen
06950424_hfdst04.indd 129 22-11-2005 10:56:53
130
liggers noodzakelijk. Vorm en afmetingen zijn
sterk afhankelijk van de manier van produceren,
overspanningen en vloertype. In beginsel is de
hoogte van de ligger constructief bepaald, waar-
bij het van belang is of de vloerhoogte hierbij
kan worden meegeteld. Bij ter plaatse gestorte
betonconstructies is dit laatste in het algemeen
het geval. Bij prefab-liggers en -vloeren is de
hoogte van de ligger zelf maatgevend.
Ter plaatse gestorte liggers hebben meestal een
rechthoekige doorsnede en worden toegepast
bij:

incidentele afwijkingen in een skelet;

grotere overspanningen die afmetingen vra-


gen die niet kunnen worden getransporteerd;

kleinere seriegrootte of afwijkende vormen.


Hoe groter het aantal afwijkingen in ter plaatse
gestorte onderdelen van het skelet is, hoe logi-
scher de toepassing van een ter plaatse gestorte
ligger is. In andere gevallen worden er prefab-
betonnen liggers toegepast die door een hogere
beton- en wapeningskwaliteit slanker van afme-
ting kunnen zijn. De vorm kan afhankelijk van
seriegrootte en toepassing variren, guur
4.49-1 en 4.49-2:

vierkant of rechthoekig;

al dan niet met een verlopende hoogte in


verband met afschot van een dak, dan wel krach-
tenverloop bij opleggingen.
Een bijzondere vorm is die van vloerdragend
borstweringselement, guur 4.49-3.
4.7.3 Betonportalen
Portalen ontlenen de stabiliteit aan de moment-
vaste verbinding van de kolommen met de
fundering dan wel met de liggers. Omdat ter
plaatse gestorte skeletten door hun monoliete
karakter deze momentvaste verbindingen, inclu-
sief die met de vloer vanzelf verkrijgen, is hierbij
niet echt sprake van een afzonderlijk portaal. Met
geprefabriceerde betonnen kolommen en liggers
kunnen echter goed portalen worden gemaakt,
die zowel in dwars- als de langsrichting horizon-
taalkrachten kunnen opnemen. Deze portalen
ontlenen in het algemeen de stabiliteit aan de
momentvaste verbinding met de fundering,
guur 4.50. Deze verbinding kan zowel met
3 borstweringligger
2 dakliggers
2b I - vormige ligger met afschot
2b I - vormige ligger
2a rechthoekige ligger
0,9 - 2,1 m
0,9 - 1,8 m
0,3- 0,8 m
12 - 45 m
8 - 30 m
4 - 20 m
1c middenligger
1b randligger
1a rechthoekige ligger
0,5 - 0,8 m
1 vloerliggers verdieping
0,5 - 1,6 m
0,3 - 0,8 m
4,8 - 12 m
Figuur 4.49 Prefab-betonliggers
06950424_hfdst04.indd 130 22-11-2005 10:56:54
4 DRAGENDE ELEMENTEN IN BETON 131
stekken als met inkassingen worden uitgevoerd,
zie paragraaf 4.7.5.
inklemming
scharnier
Figuur 4.50 Geprefabriceerd betonportaal
De portalen zouden nog stijver worden als de
kolommen ook momentvast met de liggers wor-
den verbonden. In de praktijk worden de liggers
echter veelal scharnierend verbonden met de
kolommen. Dit heeft als voordeel dat in de
kolommen door de verticale belastingen geen
momenten ontstaan waardoor deze slanker kun-
nen worden gedimensioneerd.
4.7.4 Verbindingen bij ter plaatse gestorte
kolomskeletten
Verbindingen bij een ter plaatse gestort beton-
skelet zijn monoliet van aard, dat wil zeggen, de
constructieonderdelen vormen n geheel. Wel
wordt de constructie in verschillende (stort)fasen
opgebouwd.
Stekken
De koppeling tussen de onderdelen van verschil-
lende stortfasen wordt voor de drukkrachten
verzorgd door het beton zelf. Daarom moet deze
aanstorting goed worden uitgevoerd. Afhankelijk
van de benodigde krachtenoverbrenging zijn er
stekken nodig om de trek en of buiging te kun-
nen overbrengen, guur 4.51.
Scharnierend of momentvast
Door het monoliete karakter is de verbinding in
principe momentvast. Afhankelijk van de afme-
tingen van het raakvlak en de wapening kan de
verbinding dan ook een kleinere of grotere rol
spelen in de stabiliteit van de hoofddraagstruc-
tuur.
Zeker bij balkstructuren, waarbij in feite por-
taalconstructies ontstaan, kan tot maximaal zes
bouwlagen en voldoende aantal knopen per ver-
dieping, de stabiliteit uit dit raamwerk worden
gehaald, guur 4.51. Bij een grotere hoogte of
relatief kleine oppervlakten blijven stabiliteits-
wanden of kernen noodzakelijk. Zuiver scharnie-
rend is een ter plaatse gestorte verbinding alleen
met kunstgrepen, zoals oplegvoorzieningen, te
vervaardigen. Geprefabriceerde onderdelen lig-
gen dan meer voor de hand.
Oplegging vloeren
De toe te passen vloeren kunnen zoals in para-
graaf 4.2 tot en met paragraaf 4.4 is besproken
in principe zijn:

ter plaatse gestorte vloeren;

halfgeprefabriceerde breedplaatvloeren;

geprefabriceerde systeemvloeren.
Als ook de vloeren ter plaatse worden gestort, is
er geen sprake van een oplegging, maar is een
monoliet geheel ontstaan. De schijfwerking van
2 randkolom met verdiepingsligger
stortnaad
stekken (haarspeldvormig)
1 randkolom met dakligger 3 middenkolom met verdiepingsligger
stortnaad
wapening kolom
tot bovenkant vloer
stortnaad
stortnaad
wapening
kolom tot
stortnaad
bovenkant
vloer
Figuur 4.51 Verbinding kolom-ligger, ter plaatse gestort
06950424_hfdst04.indd 131 22-11-2005 10:56:56
132
de vloer en daardoor haar rol in de stabiliteit
van de hoofddraagstructuur is hierdoor gewaar-
borgd, guur 4.52-1.
Breedplaatvloeren worden toegepast om dure
bekistingen te voorkomen. Ook hier ontstaat een
monoliet geheel, doordat het grootste gedeelte
van het beton voor de vloer ter plaatse wordt
gestort, guur 4.52-2.
De keuze voor de combinatie van ter plaatse ge-
storte kolommen en liggers met prefab-vloeren
ligt, door de verschillen in uitvoering, niet zozeer
voor de hand, maar is wel mogelijk. Bij prefab-
vloeren is deze schijfwerking afhankelijk van het
feit of er een constructieve druklaag dan wel een
ringwapening, guur 4.52-3, wordt toegepast.
4.7.5 Verbindingen bij prefab-
kolomskeletten
Verbindingen tussen kolommen en liggers kun-
nen in een prefab-kolomskelet op verschillende
manieren gerealiseerd worden:

natte verbindingen, door middel van aanstor-


ten;

droge verbindingen, door middel van stekken;

droge verbindingen, door middel van aange-


laste platen en/of bouten.
De verbindingen kunnen meestal zowel mo-
mentvaste als scharnierend worden uitgevoerd.
Scharnierend of momentvast
Voor een monoliete verbinding wordt tussen de
elementen een ruimte uitgespaard die ter plaatse
met beton wordt gevuld, de zogenoemde natte
verbinding. Deze verbinding vraagt voor het
bekisten, wapenen en storten vrij veel tijd en
deze verbinding kan pas krachten overbrengen
als het beton voldoende is verhard. Bij de droge
verbindingen worden de elementen niet met
betonspecie aangestort. maar koud opgelegd
en met bouten, stekken of aangelaste platen
verbonden. Deze verbindingen vergen minder
arbeid en tijd, bovendien zijn er minder tijdelijke
ondersteuningen nodig, zodat de montagetijd
korter is.
Stekken en gains
Bij prefabricage komen de verschillende onder-
delen voorzien van wapening aan op het werk.
Na de montage moet de verbinding die de
krachten over kan brengen tussen deze onderde-
len gerealiseerd worden. Voor deze verbindingen
kan er gebruik worden gemaakt van uitstekende
stekeinden van het ene onderdeel waar over-
heen vrijgehouden sparingen passen van het
andere onderdeel. Deze sparingen bestaan uit
mantelbuizen, de zogenoemde gains, die zijn
meegestort. Na het plaatsen en stellen van het
nieuwe onderdeel wordt de gain verder gevuld
2 verbinding van terplaatse
gestorte ligger
met breedplaatvloer
1 verbinding ligger-vloer
volledig ter plaatse gestort
3 verbinding van terplaatse
gestorte ligger
met kanaalplaatvloer
en aanstorten
kanalen plaatselijk openhakken
Figuur 4.52 Oplegging vloeren bij ter plaatse gestorte kolommen en liggers
ontluchtingsgat
stekken
gaines
injecteren vanaf
de onderzijde
aangiet-
opening
stekken
gaines
ontluchting
1 injecteren
van onderaf
2 aangieten
van bovenaf
Figuur 4.53 Verbinding met stekken en gains
06950424_hfdst04.indd 132 22-11-2005 10:56:59
4 DRAGENDE ELEMENTEN IN BETON 133
door specie van bovenaf in te gieten dan wel van
onderaf te injecteren, guur 4.53.
Aangelaste platen en bouten
Een alternatief voor de verbinding met stekken
en gains is die door middel van stalen platen die
aan de wapening van de betreffende onderdelen
worden gelast. De verbinding tussen de platen
van verschillende onderdelen kan worden ge-
bout of gelast, waarna de vrijgehouden sparing
met beton kan worden aangevuld, guur 4.54-4.
wapening kolom
stekeind
3 momentvast door in
sokkel te storten
4 momentvast met
stalenplaat en
bouten
voetplaat
gelast aan voetplaat
kolomwapening
m
i
n
.

1
.
5
stelmoer
D
stelspecie
1 momentvast met
dubbele stekken
2 scharnierend met
enkele stek
wapening kolom
mortel
D
aanstorten
stek
Figuur 4.54 Verbinding kolom-fundering, geprefabriceerd
Hoewel met de droge verbindingen zowel schar-
nieren als inklemmingen mogelijk zijn, wordt
vaak de voorkeur gegeven aan scharnierende
verbindingen. Deze zijn namelijk eenvoudiger te
maken en sneller uit te voeren.
Verbinding kolom-fundering
Voor de verbinding van de kolommen met de
fundering is er een keuze uit verschillende uit-
voeringen die momentvast of scharnierend kun-
nen zijn. De meest gebruikte verbinding is die
met stekken en gains waarbij het mechanisch
gedrag wordt bepaald door de hoeveelheid stek-
ken, guur 4.54-1 en 4.54-2.
Een andere mogelijkheid is de kolom in een uit-
sparing te stellen en na montage van de ligger
in de fundering aan te storten. Hierdoor ontstaat
een zekere momentvaste verbinding, guur
4.54-3. Daarnaast kan de kolom ook met een
stalen voetplaat worden uitgevoerd en worden
geplaatst op uitstekende draadeinden die aan
de funderingswapening zijn verbonden, guur
4.54-4.
Verbinding kolom-ligger
Ook voor de kolom-liggerverbindingen zijn legio
mogelijkheden afhankelijk van de vorm van de
ligger, het gewenste mechanisch gedrag en de
uitvoering als droge of natte verbinding. Voor de
uitvoering als portaal in bijvoorbeeld laagbouw
kan een momentvaste verbinding zijn gewenst
die is te realiseren door meerdere stekverbindin-
gen, guur 4.55-1 en 4.55-2, of eventueel door
een aanstorting, guur 4.55-3.
Gebruikelijker zijn scharnierende verbindingen
met enkele stekken of bouten. Is het doorsta-
pelen van kolom op ligger ongewenst of is de
kolom meerdere lagen hoog dan zijn console-
opleggingen noodzakelijk. De ligger kan hierbij
worden vertand om constructiehoogte te bespa-
ren, guur 4.55-4.
Verbinding ligger-ligger
Bij de toepassing van secundaire liggers bij-
voorbeeld als dakligger is de keuze voor het al
dan niet stapelen van de ligger belangrijk. Bij
plaatsing van de secundaire liggers bovenop de
hoofdligger neemt de constructiehoogte onno-
dig toe maar kan de hoofdligger wel doorgaand
worden uitgevoerd, guur 4.56-1. De construc-
tiehoogte kan worden gereduceerd door toepas-
sing van een consoleoplegging, guur 4.56-2, of
een vertanding, guur 4.56-3, van de secundaire
liggers. Hierdoor ontstaat in principe een ligger
op twee steunpunten.
06950424_hfdst04.indd 133 22-11-2005 10:57:00
134
Opleggingen vloeren
Ter plaatse gestorte vloeren in een prefab-kolom-
menskelet zijn systeemvreemd en liggen dus
niet voor de hand. Deze toepassing beperkt
zich tot die gedeelten die door de maat en
vorm niet met systeemvloeren kunnen worden
opgelost. Een kleine in het werk gefabriceerde
bekisting op maat is dan noodzakelijk, zie
paragraaf 4.2.
In prefab is voor de vloerkeuze in principe mo-
gelijk:

half geprefabriceerd, breedplaatvloeren;

geprefabriceerde systeemvloeren.
Plaats verbindingen bij prefab-
betonelementen
De meest gebruikelijke plaats voor de ver-
bindingen van prefab-betonelementen is het
knooppunt van de balken en de kolommen.
Achterliggende redenen hiervoor zijn de
eenvoudige fabricage en transporten van de
elementen die lineair van vorm kunnen zijn.
Omdat echter in dit knooppunt, zeker bij mo-
mentvaste verbindingen, de grootste krachts-
overdracht plaatsvindt, is het maken van de
kwetsbare verbinding aldaar minder logisch
dan op het eerste gezicht lijkt.
Een alternatief is de verbinding tot stand te
brengen in de moment-nulpunten waarbij de
aansluiting kolom-balk in de geconditioneerde
fabriek wordt gemaakt. De zo ontstane drie-
dimensionale kruisvormige elementen vragen
wel meer ruimte bij het transport. Tussen deze
elementen worden balken aangebracht met
gelaste verbindingen.
aanstorten
console
staalvilt
wapeningsbeugel
bout
ingestorte huls
staalvilt
wapening, beugels
1 momentvast met dubbele stekken 2 scharnierend met enkele stek- of boutverbinding
3 momentvast met aanstorting 4 scharnierend op console met tandoplegging
Figuur 4.55 Verbinding kolom-ligger, geprefabriceerd
06950424_hfdst04.indd 134 22-11-2005 10:57:01
4 DRAGENDE ELEMENTEN IN BETON 135
Natte versus droge verbindingen
Wanneer er toch wordt gekozen voor verbin-
dingen in het werk ter plaatse van de ontmoe-
ting balk-kolom, rest er de keuze tussen natte
en droge verbindingen.
De natte verbinding heeft hierbij het grote
voordeel van het ontbreken van passingspro-
blemen ten gevolge van maatafwijkingen bij
de fabricage dan wel het stellen van de ele-
menten, doordat de aangestorte verbinding
deze kan opvangen.
Nadelig echter bij grotere hoogte is het aan-
brengen van het beton dat de veiligheids-
(stort)voorzieningen vraagt. Bovendien
moeten de elementen tot het moment van
volledige uitharding van de verbinding zeer
solide op hun plaats worden gehouden/
geschoord, omdat bij de minste verschuiving
de verbinding constructief aan waarde ver-
liest. Deze tijdelijke, arbeidsintensieve en dus
kostbare xatie van de prefab-onderdelen
gebeurt met stalen bekistingen of met stalen
proelen versterkte bekistingen die aan in de
prefab aangebrachte schroefhulzen worden
bevestigd en na verharding weer worden ver-
wijderd.
Het uitharden is door de geringe hoeveelheid
beton ook een heikel punt. Bij felle zon is het
aanmaakwater snel verdampt en bij vorst is
de verhardingswarmte snel verdwenen mede
door de koude prefab-elementen. Bovendien
heeft de afkoelende wind vrij spel op het
kolommenskelet. Daarnaast werkt de verhar-
ding ook vertragend op het bouwtempo. Natte
verbindingen worden al met al alleen beperkt
toegepast en bij voorkeur in de laagbouw.
Breedplaatvloeren in combinatie met prefab-
kolommen en liggers komen wel voor. Door het
grote gehalte aan geprefabriceerde onderdelen
kan er enerzijds redelijk snel worden gewerkt en
spelen anderzijds de voordelen van de breed-
plaat, zoals het monoliete karakter, de grotere
massa en de mogelijkheid voor het instorten van
leidingen een rol.
Breedplaatvloeren werken als een schijf mee in
de stabiliteitsvoorziening. Voor de afdracht naar
de fundering kunnen stabiliteitswanden en/of
kernen zorgdragen waardoor de kolom-lig-
gerverbindingen scharnierend kunnen worden
uitgevoerd. Door het grotere monoliete karakter
van de vloer en de momentvaste oplegging
wordt een groot aandeel in de stabiliteit gele-
verd, guur 4.57-1.
De combinatie van geprefabriceerde kolommen
en liggers met volledig geprefabriceerde vloeren
is het meest systeemeigen. Hiervoor zijn kanaal-
platen bijzonder geschikt. De oplegging van de
kanaalplaten op de liggers kan zowel bovenop
3 secundaire ligger vertand en
doorgaand verbonden met stekken
2 secundaire ligger op console primaire ligger
aanstorten
koppelwapening
vertanding
console
1 secundaire ligger boven op primaire ligger
Figuur 4.56 Verbinding ligger-ligger, geprefabriceerd
06950424_hfdst04.indd 135 22-11-2005 10:57:02
136
gebeuren, guur 4.57-2, als, ter verkleining van
de constructiehoogte op een ens van een T-lig-
ger, guur 4.57-3.
Door het grotere aandeel van de prefab-onder-
delen kan de stabiliteit alleen worden verzorgd
door een combinatie van een constructieve
druklaag of een ringwapening met respectievelijk
stabiliteitswanden en kernen of momentvaste
verbindingen van kolommen en liggers bij be-
perkte gebouwhoogte.
4.7.6 Vuistregels dimensionering beton
kolommen en liggers
Figuur 4.58 en guur 4.59 geven de vuistregels
voor de bepaling van de constructieve hoogte en
de maximale overspanning.
ter plaatse gestort beton
3 oplegging kanaalplaatvloer op omgekeerde
T - ligger
aanstorten
prefab balk
stekken
prefab kolom
oplegmateriaal
kanaalplaatvloer
wapening
trekband-
1 oplegging breedplaatvloer op rechthoekige balk
prefab kolom
oplegmateriaal
prefab balk
stekken
breedplaatvloer
wapening
doorkoppel-
2 oplegging kanaalplaatvloer op rechthoekige balk
aanstorten
oplegmateriaal
prefab kolom
prefab balk
stekken
kanaalplaatvloer
trekbandwapening
koppelwapening
Figuur 4.57 Oplegging breed- en kanaalplaatvloeren bij prefab-liggers
06950424_hfdst04.indd 136 22-11-2005 10:57:02
4 DRAGENDE ELEMENTEN IN BETON 137
Constructie-
element
mmmAanzicht kolom en
mmmplattegrond gebouw
Verhouding
b

k
Verhouding
d

k
Ronde kolom
l
b
l
k
d
l
k
n
l
b
n
d
ter plaatse gestort
beton
1
1
25
n
1
2
1
35
1
40
n
prefab-beton
1
1
30
1
35
n
1
2
1
45
1
55
n
Vierkante kolom
l
b
l
k
d
l
k
n
l
b
n
d
ter plaatse gestort
beton
1
1
25
1
35
n
1
2
1
40
1
50
n
prefab-beton
1
1
35
1
45
n
1
2
1
55
1
65
n
4m
Constructie-
element
Doorsnede en aanzicht Overspanning
in m
Verhouding
h

Verhouding
b
h
Ligger ter plaatse
gestort
l
h
l
h
l
b
h
418
1
10
1
3
1
5

Ligger prefab-
voorgespannen
beton
l
h
l
h
l
b
h
525
1
10
1
12

1
3
1
5

I-ligger prefab-
gewapend beton
l
h
l
h
l
b
h
535
1
20
1
25

2
5
Figuur 4.58 Vuistregels dimensionering betonkolommen
Figuur 4.59 Vuistregels dimensionering betonnen liggers
06950424_hfdst04.indd 137 22-11-2005 10:57:03
138
Geraadpleegde en aanbevolen
literatuur
1 Boom, G.H. van en J.W. Kamerling (red.), Con-
strueren in gewapend beton, deel 3, Ontwerp en
dimensionering. Elsevier.
2 Gevels in prefab. Belton/Bevlon.
3 Handboek prefab beton, Belton/Belvon.
4 Hogeslag, A.J. en J.C. Walraven, Gebouwen in
geprefabriceerd beton. TU Delft.
5 Prefab beton in de woningbouw. Belton/Belvon.
6 Prefab beton in detail. Belton/Belvon.
7 Normen en voorschriften
TGB Beton - normering mechanische eigenschap-
pen beton
NEN 6720 Basiseisen betonconstructies
NEN 5950 VB technologie
NEN 6722 VB uitvoering
06950424_hfdst04.indd 138 22-11-2005 10:57:03
5
Dragende elementen in hout
ir. T.G.M. Spierings
Het gebruik van hout als constructiemateriaal is van alle tijden. Zodra
de mens tijdelijke verblijfsplaatsen oprichtte onderkende hij de vele
voordelen van dit letterlijk voor de hand liggende materiaal. In de
traditionele bouw is hout eeuwenlang voor de horizontale en hellende
vlakken gebruikt.
Hout kent nog steeds in algemene zin een belangrijke rol als bouw-
materiaal. Als constructiemateriaal is haar rol tegenwoordig doorgaans
meer beperkt tot de kap.
In bijzondere gevallen worden er echter nog steeds prachtige hout-
constructies gebouwd. Daarnaast deed de snelle houtskeletbouw-
methode haar intrede in Nederland.
In dit hoofdstuk worden zowel houtconstructies in de bestaande
bouwvoorraad als moderne houtconstructies behandeld.
06950424_hfdst05.indd 139 22-11-2005 11:02:49
140
Inleiding
Hout is traditioneel een veelvuldig toegepast
bouw- en constructiemateriaal. Vanwege de
beschikbaarheid en exibiliteit werd en wordt
het veel toegepast in vooral balklagen voor
vloeren en kappen.
Door de aanscherping van normen en eisen op
het gebied van de geluidsisolatie is de rol als
constructiemateriaal aanzienlijk teruggedron-
gen. Momenteel is in de woningbouw nog de
toepassing in de speciek hier op toegesneden
houtskeletbouw te zien. Daarnaast is hout nog
zeer geschikt als materiaal voor de kapconstruc-
tie, waarbij er zeker in de utiliteitsbouw een scala
van mogelijkheden is voor diverse spantvormen.
Omdat de bestaande bouwvoorraad voor een
niet onaanzienlijk deel nog houten vloeren kent,
worden deze in verband met de benodigde ken-
nis ten behoeve van renovatie ook behandeld.
Bij de toepassing van hout in de bouw is een
aantal categorien te onderscheiden. Deze
onderverdeling komt terug in de verschillende
paragrafen:
1 Houten balklagen, als begane-grond- en
verdiepingsvloer in de bestaande bouw en in
(platte) daken, guur 5.1-1;
2 Geprefabriceerde houten wanden en vloeren,
voor houtskeletbouw, guur 5.1-2;
3 Houtconstructies, voor utilitaire laagbouw,
guur 5.1-3.
Geprefabriceerde houten wanden en vloeren
komen ook aan de orde in deel 8 Woningbouw;
voor houtconstructies voor utilitaire laagbouw
zie ook deel 9 Utiliteitsbouw; voor houtconstruc-
ties speciek voor de kap, zoals gording- en
sporenkappen, zie deel 4a Daken.
5.1 Hout
5.1.1 Houtsoorten
Hout is er in veel soorten, de hoofdindeling is die
naar loof- (hardhout) en naaldhout (zacht hout),
guur 5.2. Loofhout wordt opgesplitst in Euro-
pese houtsoorten, zoals eiken en kastanje, en
in tropische houtsoorten, zoals merbau en ban-
kirai. Hardhout kenmerkt zich in het algemeen
door een veel dichtere structuur en een groter
gewicht. Het heeft veelal een hogere druk- en
treksterkte en een grotere duurzaamheid en kan
veelal onbehandeld worden toegepast. Belang-
rijk aandachtspunt is de milieubelasting. Door de
veel langere groeitijd is het toepassen van vooral
tropische hardhoutsoorten sinds een aantal jaren
sterk ter discussie komen te staan. Hierdoor is het
duurzame beheer van tropische bossen een voor-
waarde voor een milieuverantwoorde toepassing
geworden. Veruit het meeste constructiehout
is naaldhout, vooral afkomstig uit Scandinavi,
houtskeletbouw in woningbouw 2
1 houten balklagen in bestaande woningbouw
houten spanten in laagbouw utiliteitsbouw 3
Figuur 5.1 Houtconstructies
06950424_hfdst05.indd 140 22-11-2005 11:02:50
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 141
vooral vurenhout voor balklagen. Daarnaast
wordt er voor gelamineerde houtconstructies
ook grenen toegepast. In de verdere bespreking
wordt vooral hieraan aandacht geschonken.
harskanalen
naaldhout
ringporig
loofhout
verspreidporig
loofhout
Figuur 5.2 Loof- en naaldhout
5.1.2 Algemene materiaaleigenschappen
Om hout toe te kunnen passen, moeten eerst de
materiaaleigenschappen worden eigen gemaakt.
Daarnaast vinden veel van deze eigenschappen
hun weerslag in de verschillende normen ten
aanzien van constructiesterkte, brandwerend-
heid, enzovoort.
Hout is een natuurlijk materiaal, waarbij alle
belangrijke eigenschappen voortkomen uit de
opbouw en de groei van de cellen en de eigen-
schappen van het celmateriaal. Hout groeit
zowel in de lengterichting als in de dikte (jaar- of
groeiringen). Doordat het een natuurproduct is,
is het niet homogeen van samenstelling, guur
5.3.
Massa en vochtgehalte
De totale massa van het hout is afhankelijk van
de dichtheid van de cellen en het vochtgehalte
dat wordt uitgedrukt in de massa van het aan-
wezige water als percentage van het droge hout.
Een opgegeven volumieke massa geldt meestal
bij een vochtgehalte van 12 of 15% en is voor
vurenhout circa 550 kg/m
3
.
Krimpen en zwellen
Als het gekapte hout droogt, wordt het niet al-
leen lichter, maar het krimpt ook. Deze krimp is
sterk afhankelijk van de vezelrichting. In de tan-
gentile richting is deze het grootst, in de radi-
ale richting ongeveer de helft. De krimp in de
vezelrichting (axiaal) is zeer gering, guur 5.3.
Omdat de vezelrichting van invloed is op sterkte
en krimp, is indirect de manier van verzagen van
invloed, guur 5.4.
vezelrichting
tangentiale
richting
radiale
richting
Figuur 5.3 Opbouw naaldhout
kwartiers gezaagd
half kwartiers gezaagd
en dosse
Figuur 5.4 Relatie zagen en krimpen stam
06950424_hfdst05.indd 141 22-11-2005 11:03:35
142
Omgekeerd geldt dat bij vochtopname het hout
zwelt. Het krimpen en zwellen wordt het werken
van hout genoemd. Bij het construeren en ver-
binden van hout moet er met de (verschillende)
werking van hout rekening gehouden worden.
Verbindingen van langs- en dwarshout kennen
verschillen in krimp.
Bescherming tegen vocht
Hout moet gedroogd, bewaard en toegepast
worden met een vochtgehalte dat vergelijkbaar
is met de gebruikstoestand. Daarnaast moet
hout ook tegen vocht worden beschermd in
de gebruikstoestand, vooral in constructies die
in contact komen met buiten. Vooral de kopse
einden zijn zeer gevoelig. De maatregelen die
hiervoor zijn te nemen, kunnen principieel zeer
verschillen, guur 5.5:

gebouwniveau: toepassen overstekken en


andere afdekconstructies en loshouden van
maaiveld;

elementniveau: aanbrengen waterkerende en


dampremmende lagen;

elementdeelniveau: afdekken vooral kopse


kanten en vermijden capillaire opzuiging.
Daarnaast kan het hout door verf of andere con-
serveringsmiddelen meer weerbaar tegen vocht
worden gemaakt, zie paragraaf 5.1.4. Voor vocht
dat toch bij de houtconstructie kan komen,
bijvoorbeeld door naden of damptransport van
binnenuit, geldt dat dit door ventilatie zo snel
mogelijk moet worden afgevoerd, guur 5.6.
ventilatie in dwarsrichting; onder de balken door 2
1 ventilatie in langsrichting; tussen de balken
Figuur 5.6 Ventileren houtconstructies
Mechanische eigenschappen
Ook de mechanische eigenschappen van hout
worden door de celstructuur bepaald. In de
vezelrichting is hout vele malen sterker dan lood-
recht daarop. Hout splijt dan ook gemakkelijk
en is loodrecht op de vezelrichting gemakkelijk
indrukbaar.
De buigsterkte is in de meeste gevallen maat-
gevend. Daarnaast is de natuurlijke variatie in
kwasten en andere houtafwijkingen sterk van
invloed. Het vochtgehalte is ook van invloed op
de sterkte: hoe lager hoe sterker het hout wordt.
Temperatuursveranderingen hebben nagenoeg
geen effect op de sterkte.
Kwaliteits- en sterkteklasse
Omdat de natuurlijke variatie zo groot is, zijn
er voor hout genormaliseerde kwaliteits- en
sterkteklassen. Voor de kwaliteit is een verdeling
van toepassing (KVH 2000), guur 5.7. Aan de
verschillende kwaliteitsklassen kunnen ook mini-
mumwaarden voor de mechanische eigenschap-
pen worden toegekend.
toepassen van over -
stekken en los houden
van het maaiveld 1 gebouwniveau
het aanbrengen van
waterkerende en
dampremmende lagen 2 elementniveau
afdekken van kopse
kanten 3 elementniveau
4 detailniveau
capillaire opzuiging
tegengaan met
volgplaten van rubber
Figuur 5.5 Bescherming tegen vocht
06950424_hfdst05.indd 142 22-11-2005 11:03:39
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 143
5.1.3 Hout als constructiemateriaal
De populariteit van hout als constructie- en
bouwmateriaal valt zeer goed te begrijpen
wanneer de traditionele bouwmethoden nader
beschouwd worden:

hout was vrij beschikbaar, door veel bosbouw


in Nederland en omringende landen, en trans-
port over korte afstanden;

hout is exibel, dat wil zeggen, gemakkelijk


te verwerken en in te korten. Dit was belangrijk
voor de traditionele bouw die niet uitblonk in
bouwvoorbereiding en maatvoering;

hout is licht, door het ontbreken van


mechanische bouwmethoden was dit een
noodzaak voor transport naar en op de bouw-
plaats.
Tot ver in de Middeleeuwen werd hout toe-
gepast zowel voor horizontale als verticale
constructies. Doordat echter de steden steeds
dichter bebouwd raakten kwam een duidelijk
nadelige eigenschap van hout naar voren: de
brandbaarheid.
Brandveiligheid
Ten aanzien van de brandveiligheid wordt een
aantal zaken onderscheiden, guur 5.8:

brandbaarheid: hout is het enige brandbare


constructiemateriaal, waardoor het een nega-
tieve rol in de verspreiding van brand speelt
(weerstand tegen brandoverslag);

bezwijken bij brand: hout is hier minder


ongunstig dan men op het eerste gezicht zou
denken. Belangrijk is hierbij de tijd die een con-
structie in hout stand houdt. Deze is gunstiger
dan een constructie in staal doordat het verkolen
van het oppervlak van een houten balk verdere
aantasting afremt (weerstand tegen branddoor-
slag). Zwakke plek is natuurlijk de houten vloer
die relatief dun is.
De eerste bouwverordeningen in Nederland had-
den dan ook deze bestrijding van branduitbrei-
ding als doel. De verticale constructies (wanden)
werden voortaan in steen opgetrokken. Voor
vloerconstructies bleef hout populair en was er
lang geen alternatief.
Geluidsisolatie
In vooral de gestapelde woningbouw had de
toepassing van houten vloeren een overheersend
nadeel: de geluidsisolerende werking tegen:

luchtgeluid: hier speelt de geringe massa van


het hout en vooral de vloer zelf een zeer nade-
lige rol.

contactgeluid: de holle constructie van de


vloer werkt hier als klankkast.
Wordt hout toch toegepast, bijvoorbeeld in
houtskeletbouw, dan moeten er aanzienlijke
maatregelen worden genomen om aan de eisen
te kunnen voldoen.
Constructieve eigenschappen
Voor de draagstructuur spelen de constructieve
eigenschappen natuurlijk een centrale rol. Hout
valt op door een aantal specieke eigenschap-
pen, guur 5.9:
Sterkte Kwaliteitsklasse Toepassing
A zeer hoge eisen aan uiterlijk (meubilair)
K24 B zeer hoge eisen aan uiterlijk en sterkte (bijzondere constructies
in het zicht)
K 17 C gangbare kwaliteit bouwhout (kolommen, liggers, spanten)
D geen eisen aan uiterlijk en sterkte (stijl- en regelwerk, tengels)
Figuur 5.7 Houtklassen met kwaliteits- en sterktesortering
geringe weerstand tegen
branddoorslag vanwege
geringe dikte en
brandbaarheid
grote brandbaarheid
brandoverslag vanwege
geringe weerstand tegen
vorming koollaag 20 mm / 30 min.
bij grotere afmetingen vanwege
grote weerstand tegen bezwijken
Figuur 5.8 Brandgedrag hout
06950424_hfdst05.indd 143 22-11-2005 11:03:39
144

relatief laag gewicht, gunstig voor eigen


belasting van de constructie;

lagere trek- en druksterkte ten opzichte van


staal en beton, dus hogere constructiehoogten;

beperkte overspanning van balklagen: in tradi-


tionele balklagen zijn overspanningen te maken
tot maximaal 6 m;

bijna onbeperkte overspanning in speciale


houtconstructies. Met gelamineerde liggers of
spanten zijn door het lage gewicht juist gigan-
tische overspanningen denkbaar tot 100 m of
meer;

relatief ongevoelig voor thermische uitzetting.


Dragende eigenschappen
Druksterkte in N/mm
2
10
Treksterkte in N/mm
2
10
Stijfheid E in N/mm
2
7.000
Volumieke massa in kg/m
3
550
Toelaatbare druksterkte/gewicht
SGR in 1/m 1.200
Thermische uitzetting in 10
-5
m/mK 0,5
Scheidende eigenschappen
Thermische geleiding in W/mK 0,14
Soortelijke warmte c in J/kgK 1.880
Dampdiffusieweerstand
Figuur 5.9 Eigenschappen naaldhout
Duurzaamheid
Ten aanzien van duurzaamheid, onderhoud en
als afgeleide de milieubelasting kan het volgende
worden gesteld:

duurzaamheid is sterk afhankelijk van het on-


derhoud: verschillende houtsoorten vragen een
al dan niet verdergaande beschermende behan-
deling;

gevaar voor rotting door condensvorming en


lekkage. Een zorgvuldige detaillering vooral door
afdoende inwendige ventilatie is een noodzaak;

geringe milieubelasting. Hoewel de meningen


hierover verdeeld zijn, is de algemene opvatting
dat door heraanplant, hergebruik en lage afval-
resten de balans in het voordeel van de (duur-
zaam geproduceerde) houtsoorten doorslaat;

hout is ook voor het binnenmilieu een zeer


aangenaam bouwmateriaal.
5.1.4 Conserveringen
Hout vervormt niet alleen door veranderingen
in het vochtgehalte, het vocht kan samen met
een aantal andere factoren ook de oorzaak van
aantasting door schimmels zijn (de zogenoemde
houtrot). Voor het optreden van houtrot moet:

vochtgehalte hoger zijn dan 20%;

zuurstof aanwezig zijn;

temperatuur niet te laag zijn.


Hout dat vochtig wordt, maar daarna snel kan
drogen, wordt niet snel door rot aangetast,
daarvoor is de eerder genoemde ventilatie een
belangrijke randvoorwaarde. Hout dat perma-
nent onder water staat, komt niet in contact
met zuurstof en is daardoor ook ongevoelig. Het
meest gevoelig is hout aan de gevel en op de
grens van water en lucht. Daar worden dan ook
vaak houtsoorten toegepast die een hoge weer-
stand tegen aantasting bezitten, zoals loofhout,
dan wel door verduurzaming of afwerking hier-
tegen bestand zijn.
Europees naaldhout heeft een lage weerstand
tegen aantasting en moet bij voortdurende
blootstelling aan vocht worden verduurzaamd.
Hiervoor kunnen de volgende methoden worden
toegepast:

vacum- en drukmethode, met sterk xerende


zouten voor gevelbekleding en tuinbouw;

dompelen gevolgd door diffusie, voor gevel-


bekleding en kozijnen;

plaatselijk verduurzamen, voor kozijnen.


Voor het verduurzamen van hout zie deel 5
Afbouw, hoofdstuk 7.
5.1.5 Normen
Voor balklagen wordt vooral vurenhout gebruikt.
In de TGB 1990 worden voor vuren-, grenen- en
dennenhout dezelfde sterktecijfers aangehouden,
waarbij men kortweg over Europees naaldhout
spreekt. Hogere toelaatbare spanningen zijn al-
leen toegestaan bij strengere kwaliteitssortering
volgens de KVH. Bij het bepalen van de balk-
zwaarte moet er rekening worden gehouden met
courante handelsmaten, zie de KVH 2000. Door-
gaans zijn de lengtematen tot 4,800 m uit voor-
raad leverbaar; langere maten tot maximaal 6,000
m kunnen niet altijd direct worden geleverd.
06950424_hfdst05.indd 144 22-11-2005 11:03:40
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 145
5.2 Houten balklagen
Zoals al is vermeld, worden houten balklagen
nog voornamelijk toegepast voor begane-grond-
vloeren, verdiepingsvloeren en zoldervloeren
van eengezinswoningen die in houtskeletbouw
worden opgetrokken. Omdat men echter bij ver-
bouw of renovatiewerkzaamheden nog veelvul-
dig met de bestaande houten balklagen in aan-
raking komt, kunnen zij niet onvermeld blijven.
Daarnaast blijft voor kleinschalige bouwwerken
een houten balklaag voor het platte dak een uit-
stekende toepassing.
5.2.1 Balklagen
Voor balklagen wordt veelal vurenhout gebruikt.
Bij het bepalen van de balkzwaarte moet reke-
ning worden gehouden met courante handels-
maten.
Balk en bint
De termen balk en bint zijn twee benamingen
voor hetzelfde begrip; ze worden afwisselend ge-
bruikt. Hetzelfde geldt voor balklaag en bintlaag.
Naar het doel van de balklaag wordt gesproken
van begane-grondbalklaag, verdiepingsbalklaag,
zolder- of kapbalklaag, enzovoort.
Overspanning
De balken worden bij voorkeur in de richting van
de kortste overspanning gelegd. Meestal is dit
van bouwmuur tot bouwmuur, waarbij meestal
een tussensteunpunt noodzakelijk is, en even-
wijdig aan de gevels. De gevels met veelal grote
lichtopeningen worden dan niet nog eens door
vloerdelen belast. Van deze regel kan worden
afgeweken, als bijvoorbeeld de stijfheid van het
bouwwerk of het onderlinge verband tussen de
muren een andere richting rechtvaardigt. Zolder-
balken worden bij voorkeur in de richting van de
spanten gelegd, omdat deze dan de zijdelingse
druk die de spanten veroorzaken, kunnen opne-
men.
Onder overspanning wordt de binnenwerkse
maat of de dagmaat tussen de muren plus
tweemaal de halve oplegging verstaan. Voor het
berekenen wordt als lengte de dagmaat plus 150
mm genomen, guur 5.10-1 en 5.10-2.
1 lengte doorsnede balklaag
voor berekening balkzwaarte: = dagmaat + 150 mm l
2 lengte doorsnede balklaag met ondersteuning
l voor berekening balkzwaarte: = grootste dagmaat + 150 mm
halfslachtige draagmuur
strijkbalk
3 dwarsdoorsnede balklaag
dagmaat
dagmaat dagmaat
80 a 150 mm maat hart-op-hart 750 mm
<
=
Figuur 5.10 Houten balklaag
06950424_hfdst05.indd 145 22-11-2005 11:03:40
146
Hartafstand
De onderlinge afstand wordt gerekend van het
midden van de balkdikte, aangeduid met hart op
hart (h.o.h.), guur 5.10-3. Deze h.o.h.-afstand
wordt mede bepaald door de dikte en de kwali-
teit van de vloerdelen die over de balken komen.
Gewoonlijk moet vloerhout niet minder dan 20
mm dik zijn bij een balkafstand van maximaal
650 mm h.o.h.
Strijkbalken
Het is gebruikelijk en bij buitenmuren zelfs nood-
zakelijk dat de eerste balk, de strijkbalk, wordt
vrijgehouden van de muur. Dit gebeurt bij bui-
tenmuren om te voorkomen dat vocht uit de
muur in het hout trekt en om staande leidingen
langs de muur te kunnen aanbrengen. Als vrije
ruimte wordt gewoonlijk 50 tot 120 mm geno-
men, afhankelijk van de soort en afmetingen van
de verticale leidingen. Niet meer, anders wordt
het overstek van de vloerdelen te groot.
Opleggingen
De muren waarin de balkeinden zijn opgelegd,
zijn de bouwmuren, of balk- of vloerdragende
muren. In het algemeen zijn deze muren ten
minste steens dik. Spouwmuren van tweemaal
een halve steen worden gewoonlijk gelijkge-
steld met een steensmuur. In halfsteensmuren
worden gewoonlijk geen balk- of vloereinden
opgelegd. Doorgaande balken mogen echter
wel steunen op een halfsteensmuur. De muur
heet dan balksteunend of ook wel halfslachtige
draagmuur.
5.2.2 Sparingen
In de meeste vloeren moeten openingen worden
gehouden voor het doorvoeren van trappen,
rook- en ventilatiekanalen, enzovoort. De balk-
laag moet plaatselijk worden onderbroken zon-
der het draagvermogen te verminderen. Deze
onderbrekingen heten ravelingen, guur 5.11.
De doorlopende balken direct naast de opening
heten hoofd- of raveelbalk. Deze balken dragen
een groter vloerveld en dus ook een grotere
belasting dan de andere balken. Deze belas-
tingstoename is uiteraard afhankelijk van de
grootte van de raveelopening. Meestal moeten
de raveelbalken dan ook zwaarder worden dan
de andere balken. Uit praktische overwegingen
wordt de hoogte gelijk gehouden. Ze kunnen
dan alleen breder (dikker) worden gemaakt. Een
andere methode is twee normale balken tegen
elkaar te leggen en ze eventueel met draadna-
gels of kramplaten en bouten tot een balk samen
te voegen. De kortere balken heten kreupele of
staartbalken; ook worden ze wel zonder meer
staarten genoemd. Ook hier krijgen ze uit prak-
tische overwegingen dezelfde afmetingen als de
andere balken.
De staarten komen te rusten in het raveelhout.
De raveelverbindingen werden vroeger gemaakt
met kepen, guur 5.11-2 en 5.11-3. Deze inke-
pingen geven aan het geheel een aanzienlijke
verzwakking en zijn bijzonder bewerkelijk. Door
het toepassen van griphoekankers, of bat-speedy
ankers kunnen raveelconstructies worden ge-
maakt zonder inkepingen. Deze ankers worden
gemaakt van ongeveer 1 mm dik gegalvaniseerd
metaal. Door de geringe dikte is het niet nodig
de metaaldikte in de balken in te laten of uit het
vloerhout te kepen.
Er zijn drie verschillende griphoekankers, guur
5.11-4. De gripankers worden met de bijbeho-
rende speciale draadnagels aan het hout gena-
geld. Bat-speedy raveelankers worden voor elke
gewenste houtzwaarte vervaardigd, guur 5.11-
5. Bij het maken van meerdere balklagen leidt de
snellere werkwijze ook tot een kostenbesparing.
5.2.3 Verankeringen
Balklaag- en vloerconstructies bieden een goede
gelegenheid om de muren in horizontale rich-
ting te koppelen. De vrije hoogte, dit wil zeggen,
de kniklengte van de muren, wordt hierdoor
verkleind. Door twee of meer muren aan elkaar
te koppelen, wordt dus het gevaar van knikken
verkleind, in de normale gevallen zelfs uitgeslo-
ten. Muren worden gekoppeld door de balken,
om de andere balk, met ankers aan de muur te
verbinden.
Bij een begane-grondbalklaag hebben de muren
nog geen hoogte die gevaar van knik kan ople-
veren; daarom wordt deze balklaag niet veran-
kerd. Verankeringen worden aangebracht als de
muren hoger dan 2,500 m boven het maaiveld
komen.
06950424_hfdst05.indd 146 22-11-2005 11:03:41
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 147
Voor het verankeren worden drie soorten ankers
toegepast:
haakankers;
strijkbalkankers van stripstaal;
koppelankers.
Haakankers
Haakankers zijn in twee materiaalzwaarten in de
handel verkrijgbaar. Ze worden aan de uiteinden
van de balken bevestigd met ankernagels, met
de haak naar boven gericht, zodat deze achter
de doorgaande gemetselde lagen boven de bal-
ken grijpt, guur 5.12.
doorgaand kozijn
raveelhout
kreupele balk of staartbalk hoofdbalk of raveelbalk
hoofdbalk of raveelbalk
raveelhout
1 balkenplan
2 traditionele raveelverbinding
3 traditionele raveelverbinding
4 raveelverbinding met grip - hoekankers
5 raveelverbinding met bat - speedy opleganker
Figuur 5.11 Raveelconstructies
Figuur 5.12 Haakankers
haak o 19 mm
of 19 mm
/
/
veer, breedte 38 a 50 mm
dikte 4 a 6 mm
haakanker
06950424_hfdst05.indd 147 22-11-2005 11:03:41
148
Strijkbalkankers van stripstaal
Als een plafond onder tegen de balken komt,
worden de ankers meestal ook tegen de onder-
kant aangebracht, guur 5.13-2. Wordt het an-
ker boven aangebracht, dan moet de dikte van
de strip uit de balken worden gekeept, guur
5.13-1. Dit verzwakt de balken en er blijft niet
veel hout naast het anker over om de vloerdelen
te spijkeren. Strijkbalkankers moeten voor elke
balklaag apart worden gemaakt. Ze haken achter
de tweede of derde balk, gerekend van de muur
af. De maat wordt aan de ruime kant genomen.
Het overblijvende gedeelte wordt aangevuld
met wiggen die, nadat ze vastgeslagen zijn, nog
even aan de balk worden vastgespijkerd, omdat
ze anders bij krimpen van het hout los kunnen
raken.
Koppelankers
Koppelankers worden toegepast als de balken in
elkaars verlengde komen te liggen. Ze worden
gemaakt van stalen strippen van 4 38 tot 8
50 mm, of van hout van ten minste 20 75 mm
met een minimale lengte van 600 mm. Koppel-
ankers bevorderen de geluidsoverdracht. Liggen
de balken niet in elkaars verlengde, dan worden
elk van de balkeinden van een apart haakanker
voorzien, guur 5.14.
hout 22 x 75 mm
Figuur 5.14 Koppelankers
5.2.4 Vloerhout
Worden traditionele balklagen toegepast, dan
is het feitelijke loopvlak een toevoeging. Deze
houten vloeren worden in het algemeen ge-
maakt van vurenhout, guur 5.15-1. Door de
zachtheid van dit hout, het zichtbaar blijven van
de draadnagels en het ontstaan van naden door
krimpen van het hout, zijn deze vloeren minder
geschikt om zichtbaar te blijven. Het is dan ook
gebruikelijk ze met een of andere vloerbedekking
te beleggen.
Vloerdelen
Vloerplanken of -delen worden aan vier zijden ge-
schaafd, waardoor ze alle even breed en, wat zeer
belangrijk is, ook alle even dik worden. Om het
wisselen van de vloerdelen te voorkomen wordt
aan de beide zijden respectievelijk een groef en
een messing geschaafd, guur 5.15-2. Omdat
vloerdelen altijd iets kromtrekken, wordt de hart-
zijde boven en de holle kant onder genomen,
guur 5.15-3. Geschaafde en geploegde delen
1b bovenaanzicht
strijkbalkanker boven op de balklaag
2 zijaanzicht
strijkbalkanker onder tegen de balklaag
strip, breed 38 a 50 mm
dik 4 a 8 mm
wiggen
wiggen
1a zijaanzicht
strijkbalkanker boven op de balklaag
Figuur 5.13 Strijkbalkankers
06950424_hfdst05.indd 148 22-11-2005 11:03:42
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 149
(afgekort: g.g.-delen) zijn ten minste 21 mm dik;
voor beter werk ook wel 28 mm. De meest
gebruikelijke breedte is 92, 117 of 142 mm.
Hoewel vloerhout droog wordt verwerkt, ont-
staan er op den duur door het krimpen toch
nog naden. Om deze naden zo smal mogelijk
te houden, moeten de delen voor het bevesti-
gen worden aangedreven, dit wil zeggen, zo
stijf mogelijk tegen elkaar worden geperst. Het
aandrijven gebeurt met speciale vloeraandrijvers.
Daarna worden de spijkerkoppen over het hele
vloeroppervlak in het hout gedreven. Het is zeer
arbeidsintensief werk, daarom wordt er gebruik-
gemaakt van een spijker- of nietmachine.
Liggen de verschillende aansluitingen of naden
niet gelijk, dan worden ze met een blokschaaf
vlak geschaafd. Een vloerbedekking die op een
vlakke en betrekkelijk krimpvrije ondervloer
wordt gelegd, slijt minder snel en blijft mooier
liggen. Het is daarom beter om de vloeren met 4
mm hardboard of 6 mm spaanplaat te bekleden.
De platen worden met behulp van een, met of
zonder perslucht aangedreven, nietmachine op
de ondervloer geniet.
Strokenvloeren
Vloeren van een hardere en fraaiere houtsoort
worden aangebracht met een onzichtbare, ver-
dekte of blinde vernageling. Zon vloer wordt
een strokenvloer genoemd, guur 5.16.
Van de betrekkelijk zachte houtsoorten zoals
oregon pine en esdoorn worden stroken van
kwartiergezaagd hout gemaakt.
1 vloerplan
werkende breedte
messing groef
geschaafd en gestroopt
2 doorsnede plank
3 doorsnede plank; hartzijde naar boven gelegd
pasvoegen tegen muur
stuiknaad
4 detail 1; aansluiting vloer aan muur
5 detail 2; aansluiting kopse-kanten planken op balk
1
2
750
<
=
Figuur 5.15 Houten vloer met vloerdelen
500 a 550
1 2
1 vloerplan
2 detail 1; muuraansluiting
3 detail 2
kopse - aansluiting planken
( ) schaal 1 : 5
Figuur 5.16 Strokenvloer
06950424_hfdst05.indd 149 22-11-2005 11:03:43
150
Hardere tropische houtsoorten zijn echter meer
geschikt voor strokenvloeren, ook al zijn ze niet
kwartiergezaagd. Ze worden minder gauw vuil
en bekrast dan de zachte vloeren.
De vloerdelen zijn minimaal 20 mm dik en maxi-
maal 80 mm breed. Bij een houtdikte van 20
mm mogen de balken niet meer dan 500 mm
h.o.h. worden gelegd. Als later een strokenvloer
moet worden aangebracht, moet daar al bij
het ontwerpen van de balklaag rekening mee
worden gehouden. Om het eventueel zwellen
van de vloerdelen mogelijk te maken, wordt een
inke naad tussen vloerhout en muur gehouden,
guur 5.16-2.
De vloerdelen zijn ook aan de einden van
een groef en messing voorzien. Het is dus niet
noodzakelijk dat de stuiknaad precies boven
een balk komt, guur 5.16-3. Er mogen echter
niet twee stuiken naast elkaar komen. Omdat
de vloerdelen met verschillende lengten op het
werk worden aangevoerd, is het altijd mogelijk
de stuiken ten minste een balkafstand te
laten verspringen. Als plint kan een vloerdeel
van de strokenvloer worden gebruikt,
guur 5.16-2.
Vloeren van plaatmateriaal
Van spaanplaat of triplex met een dikte van 14
tot 22 mm zijn goede vlakke vloeren te maken,
guur 5.17. De platen kunnen met hun lange
zijde evenwijdig aan, of haaks op de lengterich-
ting van de balklaag worden gelegd.
Door de draadrichting van de buitenste lagen
haaks op de balken te nemen is de doorbuiging
van de triplexplaat minimaal.
Wanneer de stuiken op de balken verspringen,
ontstaat er een zeer vormvast vloerveld. De stui-
ken van de platen die tussen de balken komen
en de randen van de dunnere platen moeten
door een balkje worden ondersteund. De onder-
steuning van de randen kan bij de dikkere platen
of bij een kleine h.o.h.-afstand van de balken
achterwege blijven. Als de platen bij de stuiken
van groeven met een veer worden voorzien,
is een ondersteuning niet nodig. Om zonder
veel zagen en plaatafval snel te kunnen werken,
moeten de h.o.h.-afstanden van de balken en de
afmetingen van de platen met elkaar in overeen-
stemming zijn.
5.2.5 Ontwerp balklagen
Voordat men een balklaag gaat ontwerpen, moet
er eerst een zorgvuldige berekening worden op-
gezet. Deze berekeningen moeten worden uit-
gevoerd volgens de richtlijnen van de TGB 1990.
De houtmaten en sortering naar kwaliteit van de
vloerbalken en vloerdelen worden vastgesteld
volgens normen van de KVH. Het Centrum Hout
heeft om dit regelmatig terugkerend rekenwerk
te vermijden Technische Houtdocumentatie
samengesteld.
Door verschillende soorten vloerhout in uiteen-
lopende diktematen te combineren met kwaliteit
zijn er zowel voor de begane grond als voor de
verdieping series tabellen waarin deze combina-
ties zijn uitgewerkt.
Is een balklaag te ontwerpen door alle balken de-
zelfde ongeveer maximaal toelaatbare afstanden
hart op hart te geven, dan is dit de eenvoudigste
oplossing. Meestal moet dan echter de juiste
plaats en de grootte van de ravelingen worden
verkregen door het aanbrengen van extra raveel-
en staartbalkjes.
plaatlengte
p
l
a
a
t
b
r
e
e
d
t
e
1 vloer
1
3
2
2 detail 1 detail 2 detail 3
Figuur 5.17 Vloeren van plaatmateriaal
06950424_hfdst05.indd 150 22-11-2005 11:03:44
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 151
Komen in een gebouw verschillende overspan-
ningen voor, dan wordt bij voorkeur geprobeerd
toch dezelfde houtafmetingen, gebaseerd op de
grootste overspanning, toe te passen. Ditzelfde
geldt ook voor de verschillende verdiepingen.
De hieruit voortkomende verschillende afstanden
hart op hart zijn op een bouwwerk in het alge-
meen niet zo hinderlijk als het gebruik van een
groot aantal verschillende houtzwaarten.
5.2.6 Begane-grondbalklaag
Als er voor de begane grond een houten balk-
laag wordt (werd) toegepast, is dit veelal in
combinatie met een betonnen vloer. In het
woongedeelte komt een houten vloerconstruc-
tie en in het min of meer natte gedeelte van de
woning, zoals de keuken en de wc, een stenen
vloer. Ook in de entree en de gang wordt dik-
wijls een stenen vloer gemaakt. Figuur 5.18 geeft
een voorbeeld van een begane-grondvloer van
een eenvoudige woning. In guur 5.19 worden
hiervan enkele details gegeven.
Bescherming tegen rotting
De vaak aangevoerde bezwaren dat een begane-
grondvloer van hout kan vergaan door verrotting
als gevolg van schimmelaantasting zijn zeker niet
denkbeeldig.
Deze vloeren zijn dan ook alleen maar te maken
als er wordt gezorgd voor:

goede bodemafsluiting van bijvoorbeeld 60


80 mm beton;

cementraam (trasraam) van ten minste 600


mm hoogte, namelijk 300 mm onder en even-
veel boven het maaiveld. Meestal begint de
aanleg iets lager, om bodemafsluiting tegen het
cementraam te laten aansluiten;

ventilatie van de vrije ruimte tussen vloer


en bodemafsluiting, met als doel de relatieve
vochtigheid lager dan 80% te houden. Door
het aanbrengen van tegenover elkaar geplaatste
ventilatieopeningen, wordt gezorgd dat er geen
stilstaande en zeker geen vochtige lucht in de
kruipruimte onder de vloer aanwezig is. De ge-
keuken
hal
wc
woonkamer
280 4000 220 3450 280
1
3
0
5

x

5
9
0
1
0

x

6
2
0
1
2
0
1
3
0
7

x

5
6
0
systeemvloer
kruipgat
balken 75 x 200
balken 75 x 200
a a a a
a a a a
a
uitmetselen onder de betonplaat
kruipluik
ruimte voor
leidingen meterkast
a = ventilatie
830
2
3
4
5
1
meterkast
kruipluik met eventueel
de watermeter
a
a a
2
8
0
9
4
0
0
2
8
0
3
0
8
0
1
2
4
0
5
0
8
0
2
8
0
4
1
2
5
2
2
0
2
3
9
0
2
2
0
2
4
4
5
2
8
0
7
5
( schaal 1:100 )
Figuur 5.18 Ontwerp begane-grondbalklaag
06950424_hfdst05.indd 151 22-11-2005 11:03:45
152
zamenlijke doorlaatopening in elk van de gevels
moet bij voorkeur 100 mm
2
per m
2
vloeropper-
vlak bedragen;

ligging bovenkant vloeren ten minste 200


mm boven omliggend maaiveld.
Bovendien moeten er maatregelen ten behoeve
van de warmte-isolatie worden genomen.
Ventilatie
Ventilatiegaten moeten van muisdichte roosters
worden voorzien. De ventilatie van spouw en de
kruipruimte moeten van elkaar gescheiden blij-
ven. Dit kan gebeuren door gebruik van speciale
kunststof kokers met roosters, guur 5.19-5a.
Brandveiligheid
Aan de brandveiligheid en geluidsisolatie van
vloeren boven een kruipruimte of boven een tot
die woning horende kelder worden geen bijzon-
dere eisen gesteld.
Warmte-isolatie
Voor een houten vloer van 21 mm dikte kan
slechts op een warmteweerstand R = 0,15 m
2

K/W worden gerekend. Daaruit blijkt dat de
vroeger veel toegepaste houten vloeren zonder
verdere afwerking beslist niet voldoen aan de hui-
dige eisen. Het Bouwbesluit eist t.a.v. de warmte-
isolatie van de vloer van een woning boven een
kelder, berging o.d. besloten ruimte een bereke-
ning van de energieprestatie. Hiervoor moet de
warmteweerstand R veelal ten minste 3,0 m
2
K/W
bedragen. Aan deze eis is door het aanbrengen
van een isolatiemateriaal wel te voldoen.
Luchtdichtheid
Ook de luchtdichtheid van een houten vloer is
op zichzelf slecht en voldoet niet meer aan de
huidige eisen zonder aanvullende maatregelen.
Luchtdichtheid begane-grondvloeren
Het Bouwbesluit eist dat de luchtdoorlatend-
heid van begane-grondvloeren niet hoger mag
Figuur 5.19 Details begane-grondbalklaag
P = 0
- 300
P = 0


6
0
0
+_
indien afwezig
spouw opvullen
met isolatie
100 mm minerale wol
22 x 45 h.o.h. 400 mm
75 mm isolatie
bodemafsluiting
folie
eventuele uitvlaklaag
ventilatie
kruipruimte
1
2
3 4 5
5a renovatie koker voor ventilatie
indien ventilatieopeningen
ontbreken
muisdicht
rooster
( ) schaal 1: 20
( opgespoten )
06950424_hfdst05.indd 152 22-11-2005 11:03:46
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 153
zijn dan 0,02 dm
3
per m
2
vloeroppervlak bij een
drukverschil van 1 Pa. Dit geldt voor de lucht-
doorlatendheid van de hele vloer, dat wil zeg-
gen:

onderlinge aansluitingen vloerdelen;

aansluitingen rondom de vloer aan funderin-


gen en muren;

diverse leidingdoorvoeren en eventuele


kruipluiken.
De totale c-waarde per m
2
begane-grondvloer
bedraagt maximaal 0,02 dm
3
/s m
2
Pa. Ook
moet ervoor worden gezorgd dat geen gassen
en schadelijke stoffen uit de ondergrond in de
verblijfsruimten kunnen doordringen. In nieuw-
bouw kan een goede bodemafsluiting van beton
worden toegepast. In de renovatie van
bestaande woningen met houten vloeren kan
een dampdichte folie met voldoende brede
overlappen over de bodem van de kruipruimte
worden gelegd. Deze folie moet tegen de funde-
ringsmuren worden opgezet, guur 5.20.
Verbetering warmte-isolatie en
luchtdichtheid bestaande houten
begane-grondvloeren
Verbetering van de warmte-isolatie en de lucht-
dichtheid van bestaande houten begane-grond-
vloeren is geen eenvoudige zaak. Want er moet
toch worden gezorgd voor voldoende ventilatie
met de buitenlucht om verstikken van de hou-
ten balken te voorkomen. In de SBR 200 wordt
hiervoor per gevel een ventilatieopening van
400 mm
2
per m
2
vloeroppervlak aangeraden.
De luchtdichtheid van de houten vloer wordt al
sterk verbeterd door het aanbrengen van een
uitvlaklaag van plaatmateriaal, dat door de vloer-
delen in de balklaag moet worden vastgeschroefd.
Extra aandacht vraagt de randaansluiting.
De isolatie van de houten vloer wordt verbe-
terd met platen minerale wol, ten minste 100
mm dik, die tussen de balken op onderlangs de
vloerbalken bevestigde tengels h.o.h. 400 mm
worden gelegd, guur 5.20. Optrekkend bodem-
vocht kan worden gekeerd met de hiervoor al
genoemde laag dampdichte folie op de bodem
van de kruipruimte. Eventueel moet ook, door
2 verbeterde toestand
maaiveld 125 - p
gevelmetselwerk
naisolatie ca. 50 mm
peil = 0
110
gemetselde fundering
eventuele kering optrekkend vocht
balkoplegging zonodig aanhelen
bodemafsluiting
22 x 45
minerale
h.o.h 400 mm
wol 100 mm
kierdichting
balklaag
uitvlaklaag geschroefd op de
stucwerk zonodig aanhelen
110 50 10
balklaag
vloerhout
bestaande toestand 1
metselwerk
renovatie ventilatiekoker
Figuur 5.20 Verbetering isolatie en luchtdichtheid houten begane-grondvloer
06950424_hfdst05.indd 153 22-11-2005 11:03:46
154
bijvoorbeeld injecteren in het binnenspouwblad
een kering tegen optrekkend vocht worden aan-
gebracht, guur 5.20.
Onderslagbalken
Om voor de begane-grondbalklaag lichter balk-
hout te kunnen gebruiken en ook om de balk-
laag stijver te maken (dus minder kans op door-
buiging te geven), kunnen er onder de balklaag
onderslagbalken worden aangebracht, haaks op
de balkrichting. De afmetingen van deze onder-
slagbalken kunnen nog worden verminderd door
het plaatsen van tussensteunpunten, in de vorm
van kleine kolommetjes van metselwerk of beton.
Deze kolommetjes worden poeren genoemd,
guur 5.21. Bij een fundering op palen is er voor
de poer een extra paal nodig. De poeren komen
dan op een grotere h.o.h.-afstand van elkaar en
worden, evenals de onderslagbalk, uitgevoerd in
beton.
onderslag
gemetselde poer
( ) schaal 1:50
1 langsdoorsnede dwarsdoorsnede 2
Figuur 5.21 Onderslag en poeren
balken 75 x 200
balken 75 x 200
slaapkamer
slaapkamer slaapkamer
betonvloer
2
8
0
9
4
0
0
2
8
0
4
9
0
0
1
1
0
0
3
4
0
0
280 4000 220 3450 280
2
8
0
4
1
8
0
1
1
0
2
8
0
1
3
0
7

x

5
6
0
1
3
0
1
2
0
2

x

5
3
0
3

x

4
0
0
1
2
0
2
6
1
0
2
5
2
0
7
0
2
5
2
0
1
1
3
0
2250
100 x 200
raveelbintanker
trapgat
strijkbalkanker
koppelanker
haakanker
dubbele balken voor ondersteuning
oorspronkelijke inbouwkasten
doorgaand kozijn
1
3
0
9

x

5
3
0
2
0
0
4
5
0
4
5
0
6

x

5
4
5
1
3
0
( schaal 1:100 )
Figuur 5.22 Ontwerp verdiepingsbalklaag
06950424_hfdst05.indd 154 22-11-2005 11:03:48
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 155
5.2.7 Verdiepingsbalklaag
Figuur 5.22 geeft de verdiepingsbalklaag voor
een eenvoudige woning. In deze tekening is de
balkverankering aangegeven. Aan de heden-
daagse eisen brandveiligheid en geluidsisolatie,
die al dan niet worden gesteld aan verdiepings-
vloeren die de scheiding vormen tussen twee
woningen of met een niet tot die woning
horende ruimte, kan een houten vloer met een
verouderde plafondconstructie niet voldoen.
Brandveiligheid
Afhankelijk van de aangrenzende ruimten kan
een brandwerendheid zijn vereist van twintig tot
zestig minuten.
De brandveiligheid van een bestaande balklaag
hangt samen met de dikte van de brandwerende
laag die door het plafond wordt gevormd. Hier-
voor kunnen gipskartonplaten worden gebruikt
waarbij grote aandacht aan naden en kieren
is besteed, in combinatie met een zorgvuldig
aangebrachte laag minerale wol. Een gipskar-
tonplaat van 12,5 mm kan daarbij een brandwe-
rendheid van 20 minuten leveren, guur 5.23-1.
Voor woningscheidende vloeren, guur 5.23-2,
is een brandwerendheid van zestig minuten ver-
eist die door hetzij een dubbele gipskartonplaat
van 12,5 mm dan wel door een enkele plaat in
combinatie met het aanhelen van het bestaande
stucwerk op het plafonds wordt bereikt.
Geluidsisolatie
De geluidsisolatie-eisen kunnen worden bereikt
door een combinatie van isolatiematerialen (zo-
als onverpakte minerale wol ter demping in de
holle vloerconstructie) met enkele of meerdere
gipsplaten al dan niet verend of vrijhangend
bevestigd. Als optimum kan een zwevende dek-
vloer worden toegepast.
20 dB
15 dB
minerale wol
minerale wol
( ) schaal 1: 20
0 dB
0 dB
( ) schaal 1: 20
zwevende dekvloer
(vrij houden van wand)
houtachtige plaat of
35 mm zand cement estrich
20 mm minerale wol
harde persing
2 x 12,5 mm gipskartonplaat
metalen veerregel
100 mm onverpakte minerale wol
bestaand plafond indien nodig
aanhelen
12,5 mm gipsplaat
45 mm minerale wol
U / C - profiel h.o.h. 600 mm
woningscheidende balklaag 2
1 verdiepingsbalklaag
houten vloer met zwevende dekvloer 2
1 plafond met gipsplaat op rachels
a
a
houten vloer met vrijhangend plafond
b
2
plafond met gipsplaat op veerregels 1
b
Figuur 5.23 Details verdiepings- en woningscheidende balklaag
06950424_hfdst05.indd 155 22-11-2005 11:03:48
156
Voor verdiepingsvloeren, guur 5.23-1, is de eis
20 dB die door een combinatie van minerale
wol en gipsplaat op rachels kan worden bereikt.
Toepassing van metalen veerregel brengt een
verbetering van 5 dB, guur 5.23-1b.
Voor woningscheidende vloeren, guur 5.23, is
de eis 0 dB. Hiertoe moet of een zwevende dek-
vloer in droge of natte uitvoering worden toege-
past of een vrijdragend plafond op bijvoorbeeld
U- of C-proelen.
Aansluiting tussenwanden
Muren die niet door muren van de daaronder
gelegen verdieping worden ondersteund, moe-
ten worden opgevangen door onderslagbalken.
Deze balken zijn meestal van staal, guur 5.24.
De verankering van houten aan stalen balken kan
gebeuren door koppel- of klauwankers, guur
5.24-1 of door aangelaste strippen, guur 5.24-2.
De stalen balken moeten brandwerend worden
bekleed.
Het is van belang de onderkant van de stalen
balk iets vrij te houden van de plafondtengels
om te voorkomen dat, wanneer de stalen balk
meer doorbuigt dan de houten balk, het plafond
onder de stalen balk gaat scheuren.
Lichte scheidings- of separatiewanden kunnen
op een houten vloer worden geplaatst, mits er-
voor wordt gezorgd dat onder de separatie een
balk ligt, guur 5.25-2.
Een bezwaar is dat door het krimpen van de
balk de vloer iets zakt en dus ook de wand.
Hierdoor is de kans groot dat de wand gaat
scheuren. Zwaardere scheidingswanden kunnen
op een dubbele balk worden geplaatst, guur
5.25-1.
metal stud
halfsteens muur
1 dubbele balk bij
bestaande,
zwaardere wand
2 enkele balk bij
nieuwe,
lichte wand
( ) schaal 1: 20
Figuur 5.25 Niet-dragende wand op houten vloer
Van beneden komende, niet-doorgaande muren
eindigen enkele centimeters onder de onderkant
van de vloer. Dan kan het krimpen van het balk-
hout geen problemen geven, guur 5.26.
Schone balklagen
Men spreekt van vuile balklagen als de balken
niet worden geschaafd. Dit is veelal het geval
als de onderkant van de balklaag niet zichtbaar
is (bijvoorbeeld boven een kruipruimte) of als
1 verzonken halfsteensmuur 2 steensmuur 3 koppeling balken
boven onderslagbalk ( ) schaal 1:10
koppelanker
gelaste strip 6 x 38
klossen
Figuur 5.24 Onderslagbalken
06950424_hfdst05.indd 156 22-11-2005 11:03:50
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 157
tegen de onderkant een plafond wordt aange-
bracht. Schone balklagen worden samengesteld
uit geheel of gedeeltelijk geschaafde balken,
al naar gelang de balken geheel of gedeeltelijk
zichtbaar blijven. Ook de onderkant van de hou-
ten vloer kan zichtbaar blijven. Deze moet dan
zijn geschaafd en de naden worden van een V- of
sponningsproel voorzien, guur 5.27-1.
traditionele spouwconstructie
A
A
B
B
kistbalk
klossen
klossen
1 schone balklaag 1a doorsnede A - A
2 schone balklaag
met tussenplafond
2a doorsnede B - B
Figuur 5.27 Traditionele schone balklagen
Het bezwaar van zon zichtbare balklaag is dat
op de vloer liggend stof bij het belopen van
de vloer door de naden naar beneden stuift.
Verlichting aan het plafond kan alleen worden
aangebracht door ook de elektriciteitsleidingen
zichtbaar te monteren. Door het aanbrengen
van een plafond (meestal van plaatmaterialen
zoals gipskartonplaten) tussen de balken, wordt
het doorstuiven van stof voorkomen en kan de
elektrische installatie onzichtbaar worden aange-
bracht, guur 5.27-2.
Omdat het Bouwbesluit voor vloeren van be-
woonbare ruimten in woningen een brandwe-
rendheid van twintig minuten eist, waaraan
een houten vloer met een schone balklaag niet
voldoet, is deze schone vloerconstructie zeer
beperkt toepasbaar.
Stenen vloeren op houten balklaag
Een van de voorwaarden voor het toepassen van
houten vloeren is dat deze vloeren steeds droog
moeten blijven. De vloeren van natte ruimten
worden daarom minimaal voorzien van een
vochtdichte vloerbedekking. Een steenachtige
vloer echter is de enige goede oplossing. Het
aanbrengen van stenen vloeren bij nieuwbouw
is geen probleem. Bij renovatie van woningen is
het vaak gewenst dat sommige houten vloeren
door stenen vloeren worden vervangen. Als de
houten balklaag nog in goede staat verkeert en
sterk genoeg is, kan deze dienst doen als draag-
constructie voor een daarop aan te brengen
dunne betonplaat.
De vloerdelen worden verwijderd en vervangen
door bijvoorbeeld Lewis-zwaluwstaartplaten.
Deze platen fungeren als verloren bekisting en
dienen tevens als wapening.
De dikte van de betonvloer is afhankelijk van de
overspanning, maar kan gemiddeld op 50 mm
worden gesteld. Door de vorm van de platen
eventueel minerale
wol tegen omloop-
geluid
1 balklaag loodrecht
op binnenwand
2 balklaag evenwijdig
aan binnenwand
Figuur 5.26 Verdiepingsvloer met niet-doorgaande
wanden
vloerdikte
bestaande balklaag
1 betonvloer los
van de muur
2 betonvloer inkassen
plinttegel van vloertegel
ventilatie
folie
plinttegel
Figuur 5.28 Steenachtige vloer op houten balklaag
06950424_hfdst05.indd 157 22-11-2005 11:03:51
158
kan de lucht vrij om de houten balken circule-
ren. Door de platen met een draadnagel door
de hoge ribbel aan de balklaag te bevestigen is
ook een geringe werking van het hout mogelijk.
Kunnen de balken gaan krimpen, dan moet de
betonvloer los van de muren blijven, guur
5.28-1. Een goede aansluiting wordt verkregen
door de betonvloer in de muren in te kassen,
guur 5.28-2.
5.2.8 Dakbalklaag
De belangrijkste toepassing van houten balk-
lagen tegenwoordig is die in een plat dak.
Achterliggende redenen zijn de eenvoud van uit-
voering enerzijds en veelal de lage eisen aan de
scheidende functie. Alleen de warmte-isolerende
functie van het dak moet met aanvullende maat-
regelen worden vervuld. Omdat de belasting van
het dak geringer is dan die van vloeren, kunnen
er lichtere balken dan wel een grotere h.o.h.-
afstand worden toegepast.
Houten platte daken worden besproken in
deel 4a Daken, hoofdstuk 4.
5.2.9 Samengestelde balklagen
Bij enkelvoudige balklagen is er maar n stel
onderling evenwijdige balken, die op twee te-
genover elkaar staande muren van een ruimte
zijn opgelegd. Samengestelde balklagen zijn
noodzakelijk als de te overspannen ruimte te
groot is om met normale houtafmetingen een
vloerveld te construeren. In n richting, meestal
de kortste overspanning van de ruimte, worden
dan moerbalken gelegd waartussen of waarover
de lichtere kinderbinten komen, guur 5.29-1 tot
en met 5.29-3.
In ruimten van openbare gebouwen en ook in
grotere woningen bestonden de balklagen vroe-
ger uit een constructie van zware eiken moerbal-
ken waarin de kinderbintjes rustten die de vloer-
delen droegen, guur 5.29-4 en 5.29-5. Omdat
hout van grote afmetingen moeilijk verkrijgbaar
is, worden nu (door middel van bouten, kram-
platen of ringdeuvels) twee of meer balken met
courante houtmaten samengevoegd tot een
hoofd- of moerbalk, guur 5.29-6. Ook gewalste
staalproelen, die al of niet brandvrij worden be-
kleed of omtimmerd, vinden toepassing, guur
5.24-3.
moerbalk
2
1
muurankers
o 10 mm /
8 x 38 mm
betonnen moerbalk
1 vloerplan
2 detail 1 3 detail 2
hoekstaal
6 variant, samengestelde moerbint
A moerbint
4 traditionele balklaag
moer- en kinderbint
A
kinderbint
5 traditionele balklaag
doorsnede A - A
Figuur 5.29 Samengestelde balklagen
06950424_hfdst05.indd 158 22-11-2005 11:03:52
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 159
5.2.10 Geprefabriceerde vloerconstructies
Door prefabricage kan het werken op de bouw-
plaats onder wisselende weersomstandigheden
tot een minimum worden beperkt en kan de
kwaliteit worden opgevoerd door de betere ou-
tillage in de fabriek. Verhoging van de kwaliteit
en verkorting van de bouwtijd behoeft dan ook
niet duurder te zijn. Wel moeten de specieke
voorwaarden voor prefabricage in acht worden
genomen. De elementen moeten eenvoudig
kunnen worden getransporteerd en gemakkelijk
in het werk zijn aan te brengen.
Het stellen en bevestigen van de vloerelementen
in de bouw is doorgaans moeilijker dan het pre-
fabriceren van de vloerelementen zelf. Vooral bij
grotere series is deze montage van groot belang.
Meestal wordt er constructiehout toegepast, om-
dat hierop hogere toelaatbare spanningen kun-
nen worden toegelaten. Na het schaven blijft de
maattolerantie beperkt tot plus of min 1 mm.
Triplexribpaneelvloeren
Voor geprefabriceerde vloerelementen van
hout wordt het vloerhout veelal vervangen door
triplex. Door het triplex op de houten regels
te lijmen of te spijkeren ontstaan er triplex-
ribpaneelvloeren (stressed-skinpanels), guur
5.30-1.
De randen en stuiknaden van de triplexplaten
moeten door vulklossen worden ondersteund.
De afmetingen van de vloerelementen en h.o.h.-
maat van de ribben houden verband met de
afmetingen van de platen triplex.
Doosvormige elementen ontstaan door ook aan
de onderzijde een plaat triplex of spaanplaat
aan te brengen. Bij voldoende toezicht op de
prefabricage kunnen de vloerelementen worden
berekend als een samenspel van T- of I-liggers,
guur 5.30-1 en 5.30-2. De stijfheid van deze
doosconstructies maakt overspanningen tot
5,500 m mogelijk zonder te grote doorbuiging.
Een veel toegepaste combinatie vormen de rib-
ben h.o.h. 400 mm met triplex ter dikte van 16
mm. Deze vloerelementen kunnen bij de toepas-
sing als dakelement ook worden voorzien van
isolatiemateriaal. De klossen worden dan half-
hoog uitgevoerd zodat langsventilatie mogelijk
is, guur 5.30-2a.
plaatbreedte is elementbreedte
bijvoorbeeld 1200 of 1500 mm bijvoorbeeld 1200 of 1500 mm
plaatbreedte is elementbreedte
evt. opleglengte evt. opleglengte
vulklos
triplex
vulklos
triplex of spaanplaat
rib
isolatie
bovenste beplating
onderste beplating
1a eenvoudige uitvoering 2a uitvoering met isolatie (en ventilatie)
ventilatie
1b eenvoudige uitvoering zonder onderplaat en isolatie
en met overlappende aansluiting
2b uitvoering met onderplaat en isolatie
en met veer tussen de elementen
Figuur 5.30 Triplexribpaneelvloeren
06950424_hfdst05.indd 159 22-11-2005 11:03:53
160
Figuur 5.31 Vuistregels dimensionering houten balklagen
Europees naaldhout
38
44
50
63
75
100
34
40
46
59
71
96
ongeschaafd
ongeschaafd
75 100 125 150 160 175 200 225 250 275
Noordamerikaans naaldhout
64 89 140 184 235 286
geschaafd
75 100 125 150 160 175 200 225 250 275
geschaafd
38
minder courante maten zijn aangegeven met
de minst courante maten zijn niet in dit schema opgenomen
maximale handelslengte: 5700 6100 mm
grotere lengten leverbaar als 'bestekhout' of gevingerlast hout
Figuur 5.32 Handelsafmetingen hout
Constructie-
element
Doorsnede en zijaanzicht Overspan-
ning
in m
Verhou-
ding
b
h
Verhou-
ding
h

H.o.h.-
afstand
a in m
Vloerdeel
l
b h
l a
b h
a
b h
a
h
a
l
l
l
d
0,4500,750
1
25
1
30

Verdieping-
balklaag, bij
normale be-
lasting
l
b h
l a
b h
a
b h
a
h
a
l
l
l
d
26,5
1
3
1
20
0,4500,750
Verdieping-
balklaag, bij
zware belas-
ting
l
b h
l a
b h
a
b h
a
h
a
l
l
l
d
24,5
1
3
1
15
0,4500,600
Dakbalklaag
l
b h
l a
b h
a
b h
a
h
a
l
l
l
d
2,56,5
1
3
1
20
0,3001,000
Triplex-
ribpaneel
l
b h
l a
b h
a
b h
a
h
a
l
l
l
d
2,58,0
1
3
1
25
1
30
0,4000,750
06950424_hfdst05.indd 160 22-11-2005 11:03:56
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 161
Toepassingsmogelijkheden
triplexribpaneelvloeren
In een traditionele bouwmethode zijn de triplex-
ribpaneelvloeren onbruikbaar. Bij het optrekken
van gevels en bouwmuren in metselwerk zouden
de vloerpanelen gelijktijdig met het opgaande
werk moeten worden geplaatst. Dat is in ver-
band met beschadigingen en het nat worden
van de panelen ontoelaatbaar.
Wel is deze constructie te overwegen voor de
vloer onder een kapconstructie. Zoldervloer- en
kapconstructie worden dan achter elkaar bracht,
zodat bezwaren van vervuiling en nat worden
zijn ondervangen. Daarnaast is de triplexrib-
paneelvloer goed toe te passen in een bouw-
methode als houtskeletbouw. De belangrijkste
toepassing is de dakvloer voor vooral laagbouw
in de utiliteitsbouw.
5.2.11 Vuistregels houten balklagen
Voor houten balklagen is er een verband tussen
de h.o.h.-afstand en de overspanning voor de
vereiste breedte en vooral hoogte van de balken.
Voor de toepassing in respectievelijk begane-
grondvloeren, verdiepingsvloeren en daken zijn
in guur 5.31 de ontwerpregels hiervoor opge-
nomen. In guur 5.32 zijn de handelsafmetingen
van Europees en Amerikaans naaldhout gegeven.
5.3 Houtskeletbouw
Typerend voor houtskeletbouw is de toepassing
van hout voor zowel de dragende als de niet-dra-
gende delen van de constructie (wanden, vloe-
ren en dak). In het bouwkundig taalgebruik is de
benaming houtskeletbouw nogal misleidend. De
draagconstructie van het bouwwerk wordt im-
mers gevormd door wanden en vloeren, waarbij
de horizontale krachten naar de fundering wor-
den overgebracht door de schijfwerking van deze
bouwdelen. Er is dus geen sprake van een echt
skelet en de term houtsysteembouw of hout-
elementenbouw zou meer op zijn plaats zijn.
5.3.1 Algemene beschrijving
Houtskeletbouw is een eenvoudige en logische
bouwmethode waarbij er voor de constructie
gebruik wordt gemaakt van hout in een beperkt
aantal standaardafmetingen. Hiermee worden
de wand-, vloer- en dakelementen vervaardigd.
De wanden bestaan uit stijl- en regelwerken die in
hun vlak onvervormbaar worden gemaakt door
middel van een beschieting of een enkele maal
door middel van schoren. De stabiliteit van de
constructie wordt ontleend aan de combinatie
van deze wanden en stijve vloervelden en verder
aan de onderlinge koppeling van deze elemen-
ten, guur 5.33.
koppelregel
Figuur 5.33 Houtskeletbouw (platformmethode)
De triplexbeschieting van de gevelwanden en
het dak wordt aan de buitenzijde voorzien van
een laag water- en windkerend, maar damp-
doorlatend bouwfolie, zeer toepasselijk wel eens
de regenjas genoemd. Hierop komt dan in de
afbouwfase de buitenbekleding respectievelijk de
dakbedekking.
06950424_hfdst05.indd 161 22-11-2005 11:03:58
162
De binnenbekleding bestaat meestal uit gipskar-
tonplaten waarmee op een goedkope manier
een zeer goede brandwerendheid wordt verkre-
gen, die ruimschoots voldoet aan de gestelde
eisen. Op deze gipskartonplaten kunnen vrijwel
alle gebruikelijke wandafwerkingen worden aan-
gebracht. Om condensatie in de gevelconstructie
uit te sluiten, wordt achter de gipskartonplaten
een dampremmende folie aangebracht, terwijl er
tussen de stijlen ruimte is voor het thermisch en
akoestisch isolatiemateriaal.Voor de buiten-
bekleding ten slotte is er een vrije keuze uit
diverse materialen, zoals metselsteen, hout,
metaal, plaatmaterialen en stucadoorswerk.
Bouwfysisch is deze opbouw optimaal en tevens
wordt een duurzame, brandveilige en uitstekend
gesoleerde constructie verkregen.
Brandwerendheid en -veiligheid
Houtskeletbouw kan ondanks het rijkelijk aan-
wezige hout ruimschoots voldoen aan de brand-
werendheidseisen. De vereiste brandwerendheid
wordt bij houtskeletbouw voornamelijk verkre-
gen door de juiste dikte en de aard van de afwer-
klagen (gipskartonplaten). Daarmee wordt de
brandwerendheid van elk bouwdeel bewust op
het vereiste niveau gebracht. De brandwerend-
heid berust op de volgende principes:

beplating met gipskarton;

vulling spouwruimten met minerale wol;

lage inbrandsnelheid hout (40 mm per uur bij


eenzijdige inbranding).
Bij houtskeletbouw wordt de brandwerendheid
dus verkregen door toevoegingen, in tegenstel-
ling tot bijvoorbeeld de steenachtige bouw,
waarbij de brandwerendheid van de meeste
onderdelen inherent is aan de bouwmethode.
Gemiddeld is aan een wand of vloer, voorzien
van een gipskartonbeplating dik 12,5 mm, een
brandwerendheid toe te kennen van dertig mi-
nuten. Bij brandvertragende gipskartonplaten
dik 15 mm, is dat circa veertig minuten. Relatief
dunne lagen minerale wol kunnen, mits juist
toegepast, de brandwerendheid aanzienlijk ver-
hogen.
5.3.2 Houtskeletbouwmethoden
In houtskeletbouw zijn diverse methoden ont-
wikkeld. De belangrijkste zijn:
1 platformmethode, waarbij de belangrijkste
karakteristiek van deze methode ligt in de verdie-
pingshoge wanden, een schema dat zich op elke
verdieping herhaalt, guur 5.34-1;
2 balloonmethode, hierbij lopen de wandstijlen
door vanaf de fundering tot aan de dakrand, de
balloonmethode: platformmethode: 1 2 gemodificeerde balloonmethode: 3
vloer tussen wanden wand uit een lengte wand uit twee lengtes
Figuur 5.34 Verschillende houtskeletbouwmethoden
06950424_hfdst05.indd 162 22-11-2005 11:03:59
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 163
wanden verkrijgen dus een hoogte van meerdere
verdiepingen. Hiertegen worden draagregels
voor de verdiepingsvloer aangebracht, guur
5.34-2;
3 gemodiceerde balloonmethode, waarbij de
gebouwhoge wanden zijn vervangen door ge-
koppelde verdiepingshoge wanden, waardoor er
voor de wandstijlen minder lang hout nodig is.
De vloerconstructie blijft echter dezelfde, guur
5.34-3.
Bij de balloonmethode is de montage en het
transport van de tweeverdiepingshoge wanden
lastig. Bovendien zijn, evenals bij de gemodi-
ceerde balloonmethode, de vloeren en de bin-
nenwanden moeilijk te prefabriceren omdat deze
naderhand in de constructie moeten worden
gebracht. Dat vergt in het algemeen meer
arbeidsuren.
De platformmethode biedt meer mogelijkhe-
den bij verdergaande prefabricage, terwijl deze
methode ook bij woningen in drie of vier lagen
volledig kan worden doorgevoerd. De voorkeur
gaat uit naar de platformmethode.
5.3.3 Vloerconstructies
Opbouw
De begane-grondvloer kan zowel in hout als
in beton (vanwege de vochtgevoeligheid en
dampdichtheid) worden uitgevoerd. De verdie-
pings- en dakvloeren worden in hout uitgevoerd.
Daarbij kan deze geprefabriceerd worden aan-
geleverd waarbij de opbouw overeenkomsten
toont met de in paragraaf 5.2.10 besproken
triplexribpanelen.
400
1000 950 1000
2950 300 1200 400
2
1
2
8
0
0



1
1

x

1
2
0
0
2
1
2
8
0
0
8
0
0
2
1
2
6

x

1
2
0
0
550
1200 900
ankers M10
b
o
o
r
a
n
k
e
r
s
b
o
o
r
a
n
k
e
r
s
ankers M10
1
2
0
3
8
0
4
0
>=
volgplaat 70 x 70 x 7
draadeind M10
booranker M6
lang 100 mm
volgring
o 30 mm /
60 60
50
1 gedeelte van een ankerplan
2 anker M10
3 booranker M6
( ) schaal 1:100 figuur 1
( ) schaal 1:20 figuren 2 en 3
Figuur 5.35 Verankering fundering
06950424_hfdst05.indd 163 22-11-2005 11:03:59
164
Fundering
Voor de fundering van een houtskeletbouwwo-
ning kunnen de gebruikelijke technieken zoals
funderingen op staal of palen worden toege-
past. Door het lichte gewicht van de constructie
(een houtskeletbouwwoning weegt inclusief de
veranderlijke belasting slechts een kwart van
een steenachtige woning) kan in het algemeen
worden volstaan met een kleiner aantal slankere
palen, als ook met een funderingsconstructie van
geringere afmetingen. In sommige gevallen zijn
voor steenachtige woningen palen nodig en is
voor een houtskeletbouwwoning nog een funde-
ring op staal voldoende.
De verankering van de houten constructie aan de
fundering is voor deze relatief lichte woningen
zeer belangrijk. Daarom wordt er een ankerplan
gemaakt, waarbij het aantal en het type van de
ankers wordt aangegeven. Er zijn hierbij verschil-
lende oplossingen mogelijk afhankelijk van de
keuze van het type fundering en begane-grond-
vloer. Figuur 5.35 geeft een voorbeeld van een
dergelijk plan met enkele ankerdetailleringen.
Figuur 5.36 Details houten begane-grondvloer
100 140
42,5
9
12,5
spouwankers
spouwventilatie
ventilatiekoker voor
ventilatie kruipruimte
onderregel 38 x 120
plint
tochtdichting, bijvoorbeeld kit
isolatie
muurplaat
vochtkerende laag
ondersabeling
ankers
vochtkerende folie
open stootvoeg voor
afvoer water
tochtdichting,
bijvoorbeeld kit
ankers
stijl
onderregel
triplexplaat
isolatie
balklaag
kopbalk
muurplaat
vochtkerende laag
ondersabeling/uitvlaklaag
( ) schaal 1: 20
2 x 12,5 mm
gipskartonplaat
120 mm minerale wol
9 mm multiplex
water- en windwerend,
dampremmende laag
gemetseld buiten -
spouwblad
dampdoorlatend papier
vloeraansluiting funderingsbalk 3
1 doorsnede gevel doorsnede woningscheidende wand 2
06950424_hfdst05.indd 164 22-11-2005 11:04:00
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 165
Houten begane-grondvloer
Figuur 5.36 toont de aansluiting op de fundering
bij toepassing van een houten begane-grond-
vloer. Op de steenachtige fundering wordt een
strook waterdicht materiaal gelegd en daarop
wordt een houten stelregel aangebracht, zuiver
waterpas gesteld en verankerd aan de ingemet-
selde of ingestorte ankers. Hierop komt dan de
vloerconstructie (meestal geprefabriceerd). Een
enkele maal wordt de balklaag opgebouwd uit
balken van geschaafd hout in standaardafme-
tingen, aan de einden gekoppeld door een kop-
balk. Over de balken wordt een vloer gelegd van
triplex, dik 15 16 of 18 19 mm, voorzien van
messing en groef. Wordt triplex zonder messing
en groef toegepast, dan is tegen het wisselen
ondersteuning van de stuiknaden nodig. Bij
grote overspanningen kunnen onderslagen wor-
den toegepast. Zoals al is opgemerkt, wordt de
vloerconstructie tot aan de buitenzijde van het
skelet doorgezet.
De isolatie in een houten begane-grondvloer
wordt verkregen door het aanbrengen van isola-
tieplaten tussen de balken.
Betonnen begane-grondvloer
Hoewel het voor de hand lijkt te liggen in een
houten woning met houten verdiepingsvloeren
ook een houten begane-grondvloer toe te pas-
sen, is er toch een aantal overwegingen om de
woning uit te voeren met een betonnen begane-
grondvloer. Enkele van deze overwegingen zijn:

niet alle afwerkingen zijn toepasbaar;

houten vloer is vochtgevoeliger;

warmtecapaciteit stenen vloeren is groter.


Figuur 5.37 geeft enige funderingsdetails met
een betonnen begane-grondvloer.
Verdiepingsvloer
Verdiepingsvloeren worden op dezelfde manier
geprefabriceerd of een enkele maal samenge-
steld als de houten begane-grondvloeren, guur
5.38.
Een verhoging van de geluidsisolatie kan worden
bereikt door het aanbrengen van extra gipskar-
tonplaten al of niet gecombineerd met minerale
wol, guur 5.39-1. De geluidsisolatie-index, zo-
wel voor luchtgeluid als voor contactgeluid voor
houten vloeren zonder adequate voorzieningen
is bijzonder laag (-15 dB). Omdat de geluids-
isolatie van betonnen vloeren ver boven de eis
Figuur 5.37 Details betonnen begane-grondvloer
42,5
9
of schoon zand op folie
bodemafsluiting beton
vochtkerende folie
tochtdichting, bijvoorbeeld kit
1 prefab beton gevelbalk
ventilatie kruipruimte
open stootvoeg voor
ventilatiekoker voor
afvoer water
gemetseld buiten -
spouwblad
100
houtdraadbout
binnenspouwblad
in houtskeletbouw
140 12,5
2 aansluiting bij woningscheidende wand
( ) schaal 1: 20
boorankers
ter plaatse gestort
funderingsbalk
systeemvloer
een geisoleerde
klossen
onderregel
2 x 12,5 mm
gipskartonplaat
06950424_hfdst05.indd 165 22-11-2005 11:04:01
166
ligt, is het verstandig de houten vloer van een
houtskeletbouwwoning hieraan zoveel mogelijk
aan te passen. Dit kan door in plaats van houten
regels, tegen de onderkant van de balklaag
een metalen veerrail aan te brengen, die het pla-
fond ontkoppelt van de balklaag, guur 5.39-2.
Ook kan een zwevende dekvloer worden toege-
past.
1 normale toepassing verhoogde geluidisolatie 2
houten regel
gipskartonplaat
vloerbalk
multiplex
metalen veerrail
Figuur 5.39 Opbouw verdiepingsvloer
De eis voor brandwerendheid voor een verdie-
pingsvloer binnen een woning is twintig minu-
ten. Een toepasbare constructie hiervoor is guur
5.39:

15 19 mm triplex met messing en groef;

vloerbalken, afmetingen volgens berekening;

metalen veerrail of rachels;

9 of 12,5 mm gipskarton.
De vloerconstructies die aan de onderzijde zijn
voorzien van een gipskarton beplating voldoen
aan de hierboven genoemde brandwerendheids-
eis.
Zoals gezegd zorgen de triplexvloerplaten door
de bevestiging op balken en kopbalken tevens
voor de koppeling van deze onderdelen. Om bij
grotere overspanningen de vloeren meer stijfheid
te geven en verdraaiing van de balken tegen te
gaan, kunnen er andreaskruisen of verspringende
klossen worden toegepast. Wordt de vloer in
elementen geprefabriceerd, dan bevinden zich
daarin al de nodige klossen, guur 5.40.
1 andreaskruizen verspringende klossen 2
Figuur 5.40 Verstijving balklaag
Woningscheidende vloer
Voor de geluidsisolatie van een woningschei-
dende vloer is de eis 0 dB. Deze waarde kan bij
een houten vloerconstructie worden bereikt door
een vrijhangende plafondconstructie. Door de
negatieve invloed van ankerende geluidsover-
dracht voldoet dit in een HSB-methode niet. Het
Figuur 5.38 Geprefabriceerde houten verdiepingsvloer
trapgat opgenomen
in vloerelement
balkzwaarte afhankelijk van
overspanning
geprefabriceerde halfopen
vloerelementen
overspanningsrichting vloerelement
vloerelement-breedte gebaseerd
op maten plaatmateriaal
opleggingen op wanden
( 3x 2400 en 1x uitzondering )
06950424_hfdst05.indd 166 22-11-2005 11:04:04
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 167
is gebruiksvriendelijker een zwevende dekvloer
toe te passen. Figuur 5.41-1 geeft een construc-
tie met een steenachtige zwevende dekvloer. Het
nadeel van deze oplossing is dat een natte vloer
in een droge bouwmethode wordt toegepast.
Meer afgestemd op houtskeletbouw is het alter-
natief met een droge zwevende dekvloer, guur
5.41-2.
5.3.4 Wandconstructies
Opbouw
De geprefabriceerde wandelementen worden
samengesteld uit stijlen en regels en worden aan
de bovenzijde gekoppeld door een koppelregel.
De h.o.h.-afstand van de stijlen is in het alge-
meen 400 of 600 mm. Doordat er gebruik wordt
gemaakt van nagelverbindingen, wordt de vaak
geringe houtdoorsnede niet verzwakt door ver-
bindingen. De koud op elkaar genagelde delen
worden veelal overlapt door beschieting, plaat-
materiaal, enzovoort, en zo vormvast met elkaar
verbonden, guur 5.42. De afmetingen van de
stijlen worden bepaald door de belastingen,
maar ook door de gewenste isolerende werking
van de stijlen en de isolerende vulling.
cementdekvloer 50 mm
folie
isolatieplaten
triplex vloerplaat
vloerbalken
minerale wol
minimaal 100 mm
gipskartonplaat 2 x 12,5 mm
beugels
rachels tegen
viltstroken
vloerbalken
plaatmateriaal
isolatieplaten
triplex
platen minerale wol 2 x 50 mm
brandisolatiestroken
gipskartonplaat 2 x 12,5 mm
veerrail
1 uitvoering met "natte" zwevende dekvloer + 5 dB
2 uitvoering met "droge" zwevende dekvloer 0 dB
( ) schaal 1: 20
nagels in elke stijl
onderregel met 2
schakeling prefab elementen
dubbele stijl t.p.v.
koppelregel met
nagels in elke stijl
bovenregel met 2
nagels h.o.h. 300
onderregel
hulpstijl
latei
nagels h.o.h. 300
nagels h.o.h. 150
wandbeschieting
nagels h.o.h. 150
onderregel na montage uitzagen
doorlopende stijl
multiplex
Figuur 5.41 Details woningscheidende vloer
Figuur 5.42 Opbouw vloerdragende wand
06950424_hfdst05.indd 167 22-11-2005 11:04:08
168
Stabiliteit en vormvastheid
Bij houtskeletbouw wordt er voor de stabiliteit
gebruikgemaakt van (in hun vlak) vormvaste
panelen voor wanden en vloeren. De panelen
worden vormvast gemaakt door middel van de
plaatmaterialen, guur 5.43-1, of door schoren,
guur 5.43-2. De vormvaste wandelementen
zijn te beschouwen als stijve schotten die onder-
ling loodrecht op elkaar worden geplaatst. Door
de wanden en vloeren over de hele lengte van
de aansluitvlakken aan elkaar vast te nagelen,
vormen zij een stabiel geheel. Het is niet noodza-
kelijk dat iedere vloer op vier stijve schotten rust.
Ook al staan de woningen in rijen, ze worden
toch steeds qua draagconstructie self-supporting
uitgevoerd, omdat de wanden van beide aan-
grenzende woningen ter wille van de geluidsiso-
latie los van elkaar worden gehouden.
stabiel middels schoor stabiel middels
plaatmateriaal
1
h.o.h. 300
h.o.h. 150
nagels
nagels
2
beschieting
wand-
Figuur 5.43 Vormvastheid wandelementen
De vormvastheid van wanden en vloeren speelt
bij houtskeletbouw een belangrijke rol. Het aan-
tal en de zwaarte van bevestigingsmiddelen, die
volgens een vast patroon worden aangebracht,
wordt dan ook berekend.
Figuur 5.43-1 geeft een voorbeeld van een pa-
neel met draadnagelverbindingen voor triplex.
Voor de totale stijfheid van het gebouw is ook
de onderlinge verbinding van de wanden en van
de wanden met de vloeren van groot belang.
Bij prefab-bouw met kleine elementen worden
de stijlen om en om tegen elkaar genageld met
nagels h.o.h. 150 mm. De onder- en koppelregel
worden ook om de 150-300 mm bevestigd.
De stijfheid van een wand kan worden verhoogd
door het gebruik van dubbele eindstijlen en een
bekleding met triplex aan twee kanten. Als er
schoren voor de verstijving worden toegepast,
moeten deze zowel op de stijlen als op de onder-
en bovenregel worden gespijkerd.
Warmte-isolatie en dampremmende laag
Van groot belang is dat het inwendige van de
houtconstructie en de toegepaste isolatiemateri-
alen geen kans krijgen vochtig te worden, noch
door condensatie, noch door doorslag van de
buitenbekleding. Bij houtskeletbouw wordt hier-
voor polyetheenfolie, dik 0,15 mm, aangebracht
achter de uit gipskartonplaten bestaande bin-
nenbekleding.
Theoretisch is hierdoor het gevaar voor inwen-
dige condensatie uitgesloten; in de praktijk is het
door onvermijdelijke onvolkomenheden bij de
uitvoering toch nog mogelijk dat enige water-
damp in de constructie doordringt. Deze moet
naar buiten kunnen verdwijnen. Daarom wordt
bij horizontale triplexbeschieting aan de bui-
tenzijde, op halve verdiepingshoogte, een naad
gehouden; bij verticale beschieting moeten er
enkele ventilatiegaatjes in de triplexplaat worden
geboord.
Voor het weren van doorslaand regenwater en
wind wordt op de triplex aan de buitenzijde een
laag waterkerend bouwpapier aangebracht. De
in de wand aanwezige waterdamp moet echter
vrij door dit papier kunnen diffunderen. In het
algemeen wordt de buitenbekleding op houten
regels aangebracht waardoor tussen bekleding
en waterkerende laag een spouw ontstaat die
licht geventileerd moet worden.
Binnenwand
De eis voor brandwerendheid voor een binnen-
wand is twintig minuten. Een toepasbare con-
structie hiervoor is guur 5.44-1:

9 of 12,5 mm gipskarton;

stijl- en regelwerk 38 89 mm;

9 of 12,5 mm gipskarton.
Door het aanbrengen van minerale wol of dub-
bele gipskartonplaten in de wandconstructie
wordt de geluidsisolatie verbeterd, guur
5.44-2. De geluidsisolatie van de binnen-
wanden ligt minstens in dezelfde orde als bij
06950424_hfdst05.indd 168 22-11-2005 11:04:09
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 169
andere bouwmethoden. Van belang voor de
buigslapheid is hierbij de h.o.h.-afstand van de
stijlen die bij voorkeur niet kleiner is dan
600 mm.
Woningscheidende wand
De geluidsisolatie bij houtskeletbouw berust
op het principe van de buigslappe wand, in
tegenstelling tot de steenachtige bouw, waar de
geluidsisolatie berust op massa. Een goede
geluidsisolatie tussen de woningen onderling
wordt bereikt doordat de woningscheidende
wanden consequent tot in de fundering zijn
gescheiden, guur 5.36-2 en 5.37-2. Deze wo-
ningscheidende wanden worden opgebouwd
uit twee gedeelten, elk bestaande uit stijl en re-
gelwerk, aan de woningzijde bekleed met twee
gipskartonplaten dik 12,5 mm en opgevuld met
90 mm minerale wol. De wandgedeelten wor-
den onderling gescheiden door een spouw van
50 mm. Een alternatieve oplossing is toepassing
van een brandvertragende gipskartonplaat dik
15 mm, guur 5.44-3. Hoewel deze wandcon-
structie een massa heeft van slechts 65 kg/m
2
,
is de gemeten geluidsisolatie in de middenfre-
quentie van 500 Hz 57 dB. In principe moeten
er in de woningscheidende wanden geen wand-
contactdozen worden aangebracht ter voorko-
ming van geluidlekken en onderbreking van de
brandwerendheid. Moeten ze er toch komen,
dan moeten ze ter weerskanten ten minste een
stijlafstand versprongen zijn aangebracht.
De eis voor brandwerendheid van een woning-
scheidende wand is zestig minuten. De in guur
5.44-3 getoonde opbouw van de woningschei-
dende wand kan hier ruimschoots aan voldoen.
De gipskartonbeplating van de woningschei-
dende wand moet ter plaatse van de aansluitin-
gen met bijvoorbeeld de binnenwanden doorlo-
pen.
Extra aandacht verdient de aansluiting
verdiepingsvloer/woningscheidende wand.
Hierin moet een brandstop worden opgenomen
om schoorsteenwerking in de spouw tegen te
gaan. Verder moeten ten behoeve van geluid-
wering achter de kopbalk klossen of een strook
minerale wol worden opgenomen, guur 5.45.
Lateiconstructies
Voor openingen in dragende wanden wordt er
gebruikgemaakt van lateien. Deze lateien wor-
den veelal samengesteld uit balken, die worden
opgelegd op de kop van een of meer aange-
spijkerde wandstijlen, guur 5.46-2. In niet-
dragende wanden kan soms met een regel van
dezelfde houtzwaarte als de stijlen worden vol-
staan, guur 5.46-1. Bij grotere overspanningen
worden de lateibalken samengesteld uit twee
vloerbalken naast elkaar, zonodig gekoppeld met
een onder en bovenregel, guur 5.46-3. Ook
worden zelfs gelamineerde liggers toegepast,
guur 5.46-4.
Figuur 5.44 Opbouw binnen- en woningscheidende wand
binnenwand met binnenwand in 1 2
stijl
gipskartonplaat gipskartonplaat
op half-hardboard
minerale wol
zonder cachering
gipskartonplaat, glasvezel-
versterkt min. 15 dik
of twee lagen gipskarton-
plaat elk 12,5 dik
spouw
minerale wol 90 dik
zonder cachering
stijl
woningscheidende wand 3 verhoogde geluidsisolatie normale toepassing
06950424_hfdst05.indd 169 22-11-2005 11:04:10
170
5.3.5 Dakconstructies
De dakconstructie kan bestaan uit een plat-
balklaag, of bij een hellend dak uit gordingen,
sporen of spanten. De spanten kunnen worden
samengesteld uit houten staven, onderling ver-
bonden door schetsplaten van triplex of metalen
nagelplaten, guur 5.33. De bovenzijde van de
constructie wordt in het algemeen bekleed met
triplexplaten en een waterkerende dampdoor-
latende laag. Daarop komt de afwerking. In het
dak respectievelijk de plafondconstructie wordt
minerale wol aangebracht en de onderzijde
van de constructie wordt bekleed met een laag
dampremmende folie en gips kartonplaten, dik
9 of 12,5 mm. De warmteweerstand is, bij een
isolatie van 120 mm minerale wol, praktisch
gelijk aan die van de houten wand als hiervoor
omschreven.
5.3.6 Ontwerp
Het maken van een efcint bouwkundig ont-
werp houdt in dat tijdens het ontwerpproces
een aantal nancile afwegingen moet worden
gemaakt. Het is daarbij noodzakelijk een aantal
varianten tegen elkaar af te wegen. Enkele aan-
dachtspunten zijn:
1 Evenals bij steenachtige vloerconstructies geldt
dat een kleine overspanning goedkoper is dan
een grote;
2 Grootst mogelijke overspanning, met balken
Figuur 5.45 Aansluitingen woningscheidende wand op
verdiepingsvloer
150
brandvertragende
gipskartonplaat
dik 15 mm
tochtdichting
minerale wol
dik 120 mm
klossen
gipskartonplaat
dik 12,5 mm
stalen strip hart op
hart 1200 mm
metalen
veerrail
brandkering
(minerale wol)
metaalstrook
1 mm dik of
brandkering van
gipskartonplaat
2 x 12,5 mm
regel
dubbele randbalk
kopbalk
minerale wol
minerale wol
metalen veerrail
op 150 mm uit zijkant
minerale wol
dik 120 mm
tochtdichting
bijvoorbeeld kit
in verband met
flexibele hoekaan-
sluiting van gipsplaten
minerale wol
dik 120 mm
tochtdichting
brandkering
(minerale wol) regel
gipskartonplaat
dik 12,5 mm 2 x 12,5 mm
gipskartonplaten
stalen strip hart op
hart 1200 mm
1 balkrichting loodrecht op
de woningscheidende wand
2 balkrichting loodrecht op
de woningscheidende wand
(variant)
3 balkrichting evenwijdig aan
de woningscheidende wand
( ) schaal 1: 20
+_
balken en regels 3
1 regel
4
2
gelamineerde ligger
balken
met multiplex
eventueel opvullen
Figuur 5.46 Varianten lateiconstructies
06950424_hfdst05.indd 170 22-11-2005 11:04:12
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 171
van handelsafmetingen, bedraagt ongeveer
5,400 m;
3 Bij houtskeletbouw is het mogelijk de vloeren
te overspannen van de voor- naar de achter-
gevel. Er is dan wel een tussensteunpunt nodig
(soms wel twee) en er moeten lateiconstructies
boven de raamopeningen in de gevel worden
gemaakt. Tussensteunpunten kunnen soms
gevolgen hebben tot in de fundering.
Uitgangspunten bij de keuze van de mate en de
plaats van prefabricage zijn:

projectgrootte;

seriegrootte;

verlangde bouwtijd;

beschikbare ruimte op de bouwplaats;

gewicht van de elementen en eventuele beno-


digde kraancapaciteit.
Bij de toepassing van open (aan binnenzijde
nog niet afgewerkte) elementen bestaat er min-
der kans op beschadiging tijdens transport en
opslag. De onderlinge verbindingen zijn een-
voudiger in het werk te maken en de leidingen
kunnen worden weggewerkt. De toepassing van
gesloten (aan beide zijden afgewerkte) elemen-
ten loont meer de moeite naar mate de project-
en/of de seriegrootte toeneemt. De onderlinge
verbinding van de elementen vraagt dan wel
bijzondere voorzieningen. De keuze van de mate
van prefabricage moet al bij het ontwerp van de
woning gebeuren omdat de architectuur erdoor
wordt benvloed en de hele detaillering ervan
afhangt.
Modulaire cordinatie
Het is van groot belang tot een modulaire maat-
cordinatie te komen. In landen waar het metri-
sche stelsel wordt gehanteerd, ligt het meer voor
de hand uit te gaan van M = 400 mm, aangepast
op de plaatmaten 1,200 2,400 m. Is ook hier
de beperking van het zaagverlies het uitgangs-
punt, dan moet worden uitgegaan van een diep-
temaat van n 400 mm (gerekend van de bui-
tenkant stijlen regelwerk van de gevelpanelen)
en een overspanning van n 400 mm + 50 mm
(spouw). Bij de nieuwe vrije verdiepingshoogte
van 2.600 mm zijn altijd pasplaten nodig.
5.4 Houtconstructies
Wordt er voor hout als constructiemateriaal ge-
kozen, dan ligt daar meestal een aantal specieke
redenen aan ten grondslag. Dat kan op de eerste
plaats een economische of esthetisch bepaalde
keuze zijn die met het natuurlijke uiterlijk van het
materiaal te maken heeft. Dergelijke constructies
blijven dan ook veelal in het zicht. Maar ook
de keuze voor een licht constructiemateriaal,
waarbij grote en zelfs zeer grote overspannin-
gen haalbaar zijn, kan bepalend zijn, evenals de
brandwerende en isolerende eigenschappen.
In de huidige bouw wordt hout vooral toegepast
in kapconstructies en voor de overspanningscon-
structies in laagbouw.
In de volgende paragrafen worden achtereen-
volgens kolommen, liggers en spanten in hout
behandeld. Daarna de verschillende manieren
waarop deze constructies stabiel zijn te maken
en tot slot volgen enkele vuistregels voor de
dimensionering.
samengesteld 5
1 vierkant rechthoekig 2 rond 3 dubbel 4
Figuur 5.47 Houten kolomvormen
06950424_hfdst05.indd 171 22-11-2005 11:04:13
172
5.4.1 Houten kolommen
Kolommen in hout kunnen worden onderschei-
den in, guur 5.47:

vierkante of rechthoekige doorsnede;

ronde doorsnede;

samengestelde doorsnede.
Kolommen met een vierkante of rechthoekige
doorsnede zijn het meest gebruikelijk. Zij zijn
eenvoudig te zagen en te schaven en daarnaast
is de aansluiting op een dergelijke kolom een-
voudiger. Ronde kolommen worden soms vanuit
esthetisch oogpunt verkozen en zijn leverbaar in
oplopende doorsnede. De aansluiting van liggers
vraagt meer aandacht. Samengestelde kolommen
bestaan uit twee of soms vier staafdelen met een
rechthoekige doorsnede die onderling zijn
gekoppeld. Zo ontstaat een kolom met een
grotere stijfheid die bovendien een zogenoemd
gestapelde aansluiting van een ligger mogelijk
maakt, zie paragraaf 5.5.3.
5.4.2 Houten liggers
Houten liggers kunnen worden onderscheiden
naar:
massieve liggers;
gelamineerde liggers;
vakwerkliggers.
Massieve liggers
Massieve liggers bestaan uit uit voorraad lever-
bare handelsafmetingen van gezaagd hout. Zij
worden door de beperkte afmetingen toegepast
bij kleinere overspanningen of als secundaire
liggers. De afmetingen zijn relatief gering, zie
guur 5.32.
Gelamineerde liggers
Gelamineerde liggers worden vervaardigd uit
gelamineerd hout, dat wil zeggen, hierbij wor-
den meerdere planken aan elkaar gelijmd tot een
grotere of bijzondere doorsnede. Deze gelami-
neerde liggers zijn geschikt voor grotere over-
spanningen. Door de samenstelling uit meerdere
kleine planken, de zogenoemde lamellen, kan
enerzijds door sortering het hout beter van sa-
menstelling zijn, anderzijds door de zeer hechte
verlijming zijn grote doorsneden en zeer grote
lengte mogelijk. Onderscheiden worden daarbij
verticaal en horizontaal gelamineerde liggers. Bij
horizontaal gelamineerd hout lopen de lijmna-
den horizontaal en worden de grotere lengtes
door zogenoemde vingerlassen mogelijk, guur
5.48-1. Bij verticaal gelamineerd hout lopen de
doorlopende lijmnaden verticaal en zijn de hori-
zontale naden verspringend, guur 5.48-2.
normale vingerlas voor het verlengen van lamellen 3
1 horizontaal gelami-
volle doorsnede-vingerlas voor een geknikte 4
verticaal gelami- 2
hoek in een driescharnierspant
neerd hout
(niet nodig in verticaal gelamineerd hout)
neerd hout
Figuur 5.48 Horizontaal en verticaal gelamineerd hout
Lijmen
Moderne gelamineerde liggers en spanten
worden met thermohardende kunstharslijmen
opgebouwd uit de verschillende lamellen. De
verbinding tussen de verschillende lamellen in
horizontaal gelamineerd hout worden door mid-
del van vingerlassen gerealiseerd. Zo ontstaat
een vergroot contactvlak tussen de kopse kanten
van de lamellen, guur 5.48-3. Daarnaast wordt
de volledoornsnede-vingerlas of blokvingerlas
gebruikt voor het aan elkaar lijmen van gelami-
neerde elementen en onderdelen, guur 5.48-4.
06950424_hfdst05.indd 172 22-11-2005 11:04:14
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 173
Figuur 5.49 Voorbeeld afmetingen gelamineerde liggers
hoogte
in mm
aantal
lamellen
breedte in mm
42 56 66 90 115
115
90
135
180
225
270
315
360
405
450
495
540
630
2
1
/
2
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
14
06950424_hfdst05.indd 173 22-11-2005 11:04:15
174
Bij horizontale liggers zijn eenvoudig verlopende
proeldoorsneden mogelijk, guur 5.50-1. Met
de verticale lijmtechniek zijn ook I-vormige lig-
gers of zelfs holten in de ligger mogelijk, guur
5.50-3. Figuur 5.49 geeft een overzicht van de
verkrijgbare afmetingen van rechthoekige gela-
mineerde liggers.
rechte ligger 1
verlopende dakliggers 2
- ligger 3
volwandige ligger 3
a
b

Figuur 5.50 Horizontaal en verticaal gelamineerde


liggervormen
Plaatliggers
Samengestelde liggervormen kunnen ook door
middel van triplexplaten worden gerealiseerd die
als lijf aan massief houten regels en stijlen wor-
den genageld of gelijmd. Hierbij kunnen verschil-
lende I- en doosvormige doorsneden ontstaan,
guur 5.51-1. Bij toepassing van meerdere pla-
ten worden deze kruislings aangebracht zodat de
verschillen in vezelrichting bij de platen worden
vereffend. Bijzondere I-liggers hebben een gol-
vend ingelaten plaat waardoor de stijfheid in de
hoogte wordt verzorgd en de plooiverstijvingen
kunnen ontbreken, guur 5.51-2.
Vakwerkliggers
Vakwerkliggers zijn geschikt voor zeer grotere
overspanningen en zijn er in veel uitvoeringen.
Vakwerkliggers bieden het voordeel van een
relatief laag eigen gewicht en materiaalgebruik.
Nadelig in vergelijking met massieve liggers
is de grotere constructiehoogte. Binnen de
vakwerkliggers kunnen ook weer verschillende
soorten worden onderscheiden, enerzijds naar
constructieve opbouw, respectievelijk de N- en
de V-vakwerkliggers, anderzijds naar manier van
verbinding.
De boven- en onderrand van de vakwerkligger is
doorgaand en loopt van oplegging naar opleg-
ging. De diagonalen en verticalen zijn hiertussen
aangebracht. Voor de verschillende verbindings-
middelen tussen de randliggers en de diagona-
len, zie paragraaf 5.5.1. Bij vakwerkliggers kan
het volgende onderscheid worden gemaakt,
guur 5.52:

al dan niet gestapelde liggers;

liggers met trek- of drukdiagonalen;

liggers met stalen trekstangen;

kokerliggers met triplexplaten.


N-vakwerkliggers
Bij een N-vakwerk kent de ligger verticalen en
diagonalen die tot het midden van de ligger
dezelfde richting kennen. Afhankelijk van de rich-
plaatligger met golvend lijf 2
1 plaatliggers met - en doosvormige doorsnede
Figuur 5.51 Plaatliggers
06950424_hfdst05.indd 174 22-11-2005 11:04:16
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 175
ting worden de verticalen en diagonalen op trek
of druk belast, guur 5.52-1 en 5.52-2. Dit heeft
weer consequenties voor de mogelijkheden voor
de verbindingen.
Als de verbindingen worden genageld, wordt er
vaak gekozen voor trekdiagonalen en verticale
drukstaven in een gestapelde constructie. De
verticalen liggen in n vlak met de boven- en
onderligger. De diagonalen worden aan beide
zijden hiertegen genageld, waarbij het gemeen-
schappelijk oppervlak groot genoeg is om ver-
band tussen alle onderdelen te verkrijgen. De
trekdiagonalen kunnen ook worden uitgevoerd
in dunnere multiplexplaten verbonden met na-
gelplaten.
Een volledige doosconstructie ontstaat als de pla-
ten over de hele doorsnede worden aangebracht
en hierbij de functie van de trekdiagonalen
overnemen, guur 5.52-4. Als de diagonalen in
de andere richting worden geplaatst en als druk-
staven werken, worden de verbindingen met
ringdeuvels of krampplaten gerealiseerd, guur
5.52-2. Ten slotte worden in sommige gevallen
de trekstaven vervangen door stalen trekstangen,
guur 5.52-3.
V-vakwerkliggers
Bij V-vakwerkliggers worden de diagonalen om
en om op trek en druk belast. Hierdoor vervalt
de mogelijkheid de diagonalen met multiplex-
platen uit te voeren. De verbindingen kunnen op
verschillende manieren worden uitgevoerd:

bij gestapelde constructies met bouten, stif-


ten, deuvels of krampplaten;

bij niet-gestapelde constructies met staalpla-


ten, guur 5.53.
5.4.3 Houten spanten
Spanten kunnen worden onderverdeeld in drie
hoofdgroepen, guur 5.54:
kapspanten, al dan niet rustend op een
bovenste verdiepingsvloer;
tweescharnierspanten of portalen;
driescharnierspanten.
De tweescharnier- en driescharnierspanten kun-
nen als rechthoekig spant of als boogspant wor-
den uitgevoerd.
Kapspanten
Kapspanten worden gebruikt onder hellende da-
ken. Daarbij worden onderscheiden kapspanten
die als een variant op de vakwerkligger op twee
steunpunten een ruimte overspant en spanten
Figuur 5.52 Vakwerkliggers
gestapeld vakwerk met ringdeuvels
en drukdiagonalen
vakwerk met stalen trekstang (Howe-ligger)
genageld vakwerk met triplexplaten (doosligger) 4
3
2
genageld N-vakwerk met trekdiagonalen 1
06950424_hfdst05.indd 175 22-11-2005 11:04:17
176
die op de bovenste verdiepingsvloer zijn aange-
bracht die daarbij als onderligger fungeren. Bij
de vakwerkliggervariant wordt de horizontale
onderrand met de hellende bovenligger ver-
bonden door verschillende diagonalen zoals bij
de normale vakwerkliggers. Kapspanten op een
verdiepingsvloer moeten zoveel mogelijk zonder
obstakels worden uitgevoerd. De overbrenging
van de spatkrachten van de kap op de vloer
vraagt de nodige aandacht, guur 5.54-1b. De
verbindingen in kapspanten kunnen op verschil-
lende manieren worden gerealiseerd, zie hier-
voor paragraaf 5.5. Kleine spanten kunnen met
draadnagels worden verbonden, grotere met
bouten of deuvels, guur 5.55.
Tweescharnierspanten
Tweescharnierspanten zijn constructies waarbij
de ligger-kolomverbinding momentvast is uit-
gevoerd, guur 5.54-2a. De twee kolommen
worden door twee scharnieren aan de fundering
verbonden. Zo ontstaat een portaal dat in de
dwarsrichting al de nodige stabiliteit geeft. Deze
momentvaste verbinding, de spanthoek, kan
ontstaan door afzonderlijke kolommen en liggers
te verbinden dan wel door het bij een gelami-
neerd spant als een doorlopend geheel uit te
voeren. Voor de uitvoering van de verschillende
momentvaste verbindingen zie paragraaf 5.5.3.
Afhankelijk van de keuze van de verbindingen
en van de afmetingen zijn spanten in massief of
gelamineerd hout mogelijk.
Driescharnierspanten
Omdat een momentvaste verbinding arbeids-
intensief is, worden zij meestal geprefabriceerd.
Als daardoor de samengestelde elementen te
Figuur 5.53 V-vakwerkliggers
Figuur 5.54 Schematisering verschillende spantvormen
1 niet gestapeld,
met nagels of hechtplaten
2 niet gestapeld, met
ingelaten platen en stiften
3 gestapeld, met gelijmde
diagonalen en nagels
twee-scharnierspant 2
drie-scharnierspant 3
a
a
bij hellend dak
of portaal
3
b
drie-scharnier
boogspant
2
b
twee-scharnier
boogspant
sporen- of kapspant 1
a
als ligger op twee
steunpunten
b
1 kapspant op
verdiepingsvloer
06950424_hfdst05.indd 176 22-11-2005 11:04:19
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 177
groot worden om te vervoeren, kan het toepas-
sen van een derde scharnier in het midden een
uitkomst bieden. Driescharnierspanten worden
veelal toegepast bij hellende daken waarbij het
derde scharnier zich in de nok bevindt. Naar ge-
lang de gewenste gebouwdoorsnede kunnen de
spanten gebogen of geknikt worden uitgevoerd,
guur 5.54-3. Gebogen spanten zijn horizontaal
gelamineerd. De geknikte spanten kunnen be-
staan uit verticaal gelamineerde onderdelen met
volledoorsnede vingerlasverbindingen dan wel
uit een gestapelde constructie met een dubbele
kolom, momentvast verbonden door middel van
stiften.
Boogspanten
Boogspanten hebben een volledig gebogen
verloop en zijn alleen met een horizontaal ge-
lamineerde opbouw te realiseren. Zij kunnen
zowel als twee- als driescharnierspant worden
uitgevoerd.
5.4.4 Stabiliteit
Een houtconstructie opgebouwd uit kolommen
en liggers dan wel met spanten is van zichzelf
niet (geheel) stabiel. Deze stabiliteit kan op
verschillende manieren worden gerealiseerd
afhankelijk van de toepassing van kolommen of
spanten. Bij kolommen is de stabiliteit in beide
richtingen niet aanwezig. Deze is te verzorgen
door:

inklemming kolommen in fundering;

toepassen schoren;

verstijven door middel van vloer-, gevel- en/of


dakvlak;

koppelen aan ander, al stabiel gebouw-


gedeelte.
Inklemmen van houten kolommen rechtstreeks
in de fundering is geen gebruikelijke oplossing
omdat de kolommen in verband met vocht,
vrij van de ondergrond worden gehouden. De
inklemming moet dan door stalen schoenen of
ingelijmde draadeinden worden gerealiseerd.
Als er spanten worden toegepast, is de stabiliteit
in de richting van die spanten gewaarborgd door
de momentvaste verbinding tussen stijl en regel,
dan wel het ontbreken van die verbinding in de
gebogen scharnierspanten. De stabiliteit in de
andere richting is te verzorgen door:
toepassen schoren;
verstijven door middel van vloer-, gevel- en/of
dakvlak;
koppelen aan ander, al stabiel gebouwge-
deelte.
Schoren
Toepassen van schoren is een zeer gebruikelijke
methode. Hierbij worden tussen de kolommen
en liggers stalen kruisverbanden aangebracht die
de horizontale belastingen via trekkrachten naar
de fundering afvoeren, guur 5.56. Deze scho-
ren worden plaatselijk toegepast, afhankelijk van
Figuur 5.55 Kapspanten
1 eenvoudig nagelspant
met platen
2 zwaardere uitvoering
met kramplaten
oplegschoen
06950424_hfdst05.indd 177 22-11-2005 11:04:21
178
de lengte van het gebouw in n of meerdere
vakken tussen de spanten. Voorwaarde is dat de
overige spanten door bijvoorbeeld gordingen
zijn doorgekoppeld.
bij spanten in dwarsrichting: 2
1 bij scharnierende kolom-liggerverbinding:
doorlopend kruisverband
kruisverbanden in 2 richtingen
eventueel kruisen splitsen over 2 traveeen 2
..
a
Figuur 5.56 Toepassing schoren
De plaats van het stabiliteitsverband tussen span-
ten kan zowel de dak- en gevellijn volgen dan
wel in het midden van het spant op de systeem-
lijn worden aangebracht. Bij boogspanten moe-
ten in het eerste geval hiervoor de hulpconstruc-
tie voor dak en gevel worden benut, guur 5.76.
Verstijven gevel en/of dakvlak
Als gevel en dakvlakken stijve schijven kunnen
vormen en deze goed en vaak worden gekop-
peld aan de liggers en kolommen, kunnen deze
eveneens de stabiliteitsfunctie vervullen. Vooral
als het dakvlak met grotere stijve elementen
(zoals dakdozen) wordt gevormd, kunnen veel,
voldoende stijve verbindingen een schijf vormen,
guur 5.57-1. Wanneer het dakvlak met houten
delen wordt bedekt kunnen er, door het diago-
naalsgewijs aanbrengen, stijve dakvlakken wor-
den gevormd, guur 5.57-2.
verstijving met houten delen 2
1 verstijving met elementen
stijve elementen
per element vol-
houten delen
doende verbindingen
Figuur 5.57 Verstijven gevel en/of dakvlak
Koppelen aan stabiel gebouwgedeelte
Een niet-stabiel skelet is door koppeling aan
een al stabiel gebouwdeel of enkele stijve wan-
den stabiel te maken. Dit skelet moet in horizon-
tale zin verband krijgen door kruisverbanden of
door uitvoering van de gevels en/of dakvlak als
schijf.
Stabiliteit liggers
Naast de stabiliteit van de hoofddraagstructuur
speelt bij houten liggers met een relatief grote
hoogte, dus bij grote overspanningen van gela-
mineerde of vakwerkliggers, de stabiliteit tegen
kantelen van de ligger zelf een rol. Deze zoge-
noemde kip van de ligger kan op verschillende
manieren worden opgelost, guur 5.58, door:

schoren tussen liggers, een logische oplossing


als deze schoren al worden toegepast, guur
5.58-1;

zogenoemde gaffeloplegging bij dubbele


kolom, guur 5.58-2;
06950424_hfdst05.indd 178 22-11-2005 11:04:22
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 179

nagelplaten of andere verstijvingen bij enkele


kolom, guur 5.58-3;

kipsteunen verbonden aan gordingen, guur


5.58-4.
5.4.5 Vuistregels houten kolommen, liggers
en spanten
Voor de globale bepaling van constructieve door-
snede, lengtes en h.o.h.-afstanden zijn in guur
5.59, 5.60 en 5.61 vuistregels voor de verschil-
lende houten constructieonderdelen gegeven.
5.5 Verbindingen in
houtconstructies
Hout is eenvoudig te bewerken waardoor het
aantal verbindingen schier eindeloos is in variatie
en voorkomen. Houtconstructies kunnen juist
door deze verbindingen een bijzondere uitstra-
ling verkrijgen doordat het krachtenspel vaak
zeer letterlijk is te vertalen in de verbinding. De
verbindingen werden vroeger voornamelijk in
hout zelf uitgevoerd, de zogenoemde ambach-
telijke verbindingen. Door uitsnijdingen van het
hout ontstonden er verbindingen, zoals de pen-
en-gatverbinding bij kleinere liggerafmetingen
en de tand-en-hielverbinding bij spanten, guur
5.62.
Deze verbindingen kunnen alleen op druk en
dwarskracht worden belast omdat zij zonder
aanvullende verbindingen tot stand kwamen.
Daarnaast zijn ze zeer arbeidsintensief door
de bewerking van de houten onderdelen en
verzwakken zij deze bovendien. Hedendaagse
nagelplaten 3 1 schoren kipsteunen gaffeloplegging 2 4
Figuur 5.58 Stabilisering liggers
Constructie-element Doorsnede Kniklengte
k
in m Verhouding
d

k
Ronde massief houten kolom
l

k
d
l

k
d
24
1
20
1
25

Vierkante massief houten kolom


l

k
d
l

k
d
24
1
20
1
25

Figuur 5.59 Vuistregels dimensionering houten kolommen


06950424_hfdst05.indd 179 22-11-2005 11:04:25
180
Figuur 5.60 Vuistregels dimensionering houten liggers
Figuur 5.61 Vuistregels dimensionering gelamineerde houten spanten
Constructie-
element
Doorsnede en zijaanzicht Over-
span-
ning
in m
Verhou-
ding
b
h
Verhou-
ding
b
a
Verhou-
ding
h

H.o.h.-
afstand
a in m
Massieve ligger l
b h
l
b h
l
b
h
l
b
h
l
b
h
2,58
1
3

1
15
1
20

Gelamineerde
ligger
l
b h
l
b h
l
b
h
l
b
h
l
b
h
625
1
6
1
10

1
17
1
20

1
20

Doosligger
l
b h
l
b h
l
b
h
l
b
h
l
b
h
635
1
12
1
15
312
Vakwerkligger
l
b h
l
b h
l
b
h
l
b
h
l
b
h
1540
1
7
1
12
415
Kapspanten
l
b h
l
b h
l
b
h
l
b
h
l
b
h
624
1
5
1
7
48
Constructie-
element
Zijaanzicht en doorsnede Over-
span-
ning
in m
Verhou-
ding
b
h
Verhou-
ding
b
a
Verhou-
ding
h

H.o.h.-af-
stand
a in m
Drieschar-
nierspant
met geknikte
spanthoek
h
b h
H
g
l l
h
h
b h
H
g
l l
b h
H
l
R
660
1
6
1
10

1
15

g
H
1
30
48
Drieschar-
nierspant
met gebogen
spanthoek
h
b h
H
g
l l
h
h
b h
H
g
l l
b h
H
l
R
660
1
6
1
10

1
16

g
H
1
32
48
Boogspant
h
b h
H
g
l l
h
h
b h
H
g
l l
b h
H
l
R
25100
1
5
1
6

1
40
1
40
1
60
68
2 3

06950424_hfdst05.indd 180 22-11-2005 11:04:37


5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 181
verbindingen worden enerzijds gerealiseerd
door verlijming, zie paragraaf 5.4.2, anderzijds
door zogenoemde mechanische verbindingsmid-
delen. Deze worden eerst afzonderlijk behandeld,
waarna per situering van de verbinding in de
constructies de verschillende alternatieven op
een rijtje worden gezet.
Montage en transport
Voor alle verbindingsonderdelen geldt dat ze
zoveel mogelijk al in de fabriek worden aange-
bracht om een snelle montage op het werk te
kunnen realiseren en daarmee arbeid en kosten
te besparen. De maximale transportabele afme-
tingen kunnen echter dwingen tot het aanbren-
gen van verbindingen in het werk. Hierbij geldt
dat momentvaste verbindingen, zoals nagel- en
deuvelverbindingen, veelal arbeidsintensiever
zijn dan scharnierende verbindingen zoals bout-
verbindingen. Dit geldt in mindere mate voor de
tegenwoordig veel toegepaste stiftverbindingen.
Hierbij moet bij de schematische opbouw van
de constructie rekening worden gehouden. Op-
bouw uit losse kolommen en liggers in plaats van
complete spanten is bij transport een voordeel.
Driescharnierspanten zijn in het voordeel ten op-
zichte van tweescharnierspanten.
Steeds is het zoeken naar het juiste evenwicht
tussen de bewerkelijkheid van de verbinding in
het werk ten opzichte van de afmetingen van het
transport, guur 5.63.
40 m
3
,
6
0
0

-

4
,
5
0
0

m
>
Figuur 5.63 Transport gelamineerde spanten
Vocht
Bij het detailleren van de verbinding moet er
rekening worden gehouden met het zwellen en
krimpen van de houten onderdelen. Bij aan de
buitenlucht blootgestelde constructies moet in-
sluiting van vocht worden voorkomen door het
aanbrengen van waterholen of waterkeringen.
Kopse kanten moeten worden beschermd tegen
wateropzuiging, bij voorkeur door ventilatiesple-
ten.
Kepen
Ook kepen of insnijdingen in het hout voor ver-
bindingen kunnen leiden tot ernstige verzwak-
king van de doorsnede ter plaatse. Dit komt
omdat de treksterkte loodrecht op de vezel zeer
Figuur 5.62 Ambachtelijke houtverbindingen
pen-en-gatverbinding 2 1 lasverbinding
overkeping tandverbinding 4 3
tand-en-hielverbinding 5
Figuur 5.64 Kepen
voorkomen door 2 1 inscheuren bij de keep
a
3a >
aangepaste vorm
versterken met 3 versterken met
stalen schoen
4
multiplexplaat
06950424_hfdst05.indd 181 22-11-2005 11:04:40
182
gering is en het gevaar voor splijten groot, guur
5.64-1. Dit kan al gebeuren bij een keepdiepte
van 1/10 van de hoogte van de doorsnede.
Als kepen onvermijdelijk zijn, kunnen hiervoor de
volgende algemene oplossingen worden gehan-
teerd, guur 5.64-2 tot en met 5.64-4:

aanpassen keepvorm door beperking keep-


hoogte en/of door deze af te schuinen;

versterking met opgelijmde of genagelde


triplexplaten;

versterking met metalen strippen of schoenen.


5.5.1 Mechanische verbindingsmiddelen
Mechanische verbindingsmiddelen zijn voor-
namelijk van staal. Door de grotere treksterkte
van het staal zijn de verbindingen op trek te
belasten. Door de perforatie echter verzwakt
het hout enigszins en daarnaast neemt de stalen
verbinding in zijn algemeenheid pas na enige
vervorming van het hout de trekkrachten over.
Het draagvermogen wordt, zelfs bij zeer dege-
lijke verbindingsmiddelen, op deze manier
teruggebracht tot 60% 70% van een niet-ver-
zwakte (netto) doorsnede. Naast lijm worden
de volgende mechanische verbindingsmiddelen
veelvuldig toegepast:
Draadnagels;
Houtschroeven en houtdraadbouten;
Bouten;
Stiften;
Ring- en plaatdeuvels;
Kramplaten;
Hechtplaten;
Knoopplaten;
Stalen balkschoenen en griphoekankers.
Draadnagels
Draadnagels zijn de oudste mechanische verbin-
dingsmiddelen. Zij zijn er in verschillende uitvoe-
ringen waarbij vooral de trekweerstand wordt
benvloed door de prolering van de nagel,
guur 5.65-1. Nagelverbindingen worden in een
patroon aangebracht, guur 5.65-1a, waarbij al-
tijd het dunnere aan het dikkere gedeelte wordt
verbonden. Grote aantallen nagels verzwakken
het hout, waarmee in de berekening rekening
moet worden gehouden. Zowel de onderlinge
als de randafstanden moeten aan minimumwaar-
den voldoen, afhankelijk van de nageldiameter.
Naast normale schietnagels zijn er ook nieten,
guur 5.65-3.
1 nagels 1a nagelpatroon
2 houtschroeven en
houtdraadbouten
3 nieten
4 bouten
5 stalen stift en
houten deuvel
Figuur 5.65 Draadnagels, nieten, houtschroeven en hout-
draadbouten, bouten en stiften
Houtschroeven en houtdraadbouten
Met houtschroeven en houtdraadbouten, guur
5.65-2, kunnen enkelsnedige verbindingen hout-
op-hout of hout-op-staal worden gemaakt. De
trekweerstand is groter dan bij een nagel, maar
zowel het aanbrengen als het noodzakelijke
voorboren is zeer arbeidsintensief.
Bouten
Bouten kunnen grote krachten overdragen en
kunnen daardoor in een klein aantal worden
toegepast, guur 5.65-4. Voor een boutverbin-
ding wordt een passend gat geboord zodat een
verbinding met een bout meer vervormt dan
andere verbindingsmiddelen.
Stalen stiften
Bij een stiftdeuvelverbinding wordt een stalen
stift in een passend gat of bij zachter (naald)
hout in een iets kleiner voorgeboord gat ge-
slagen, guur 5.65-5. Hierdoor vervormt deze
06950424_hfdst05.indd 182 22-11-2005 11:04:42
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 183
verbinding minder dan de boutverbinding. Met
stiften kunnen gestapelde constructies worden
gemaakt.
Ring- en plaatdeuvels
Met ring- en plaatdeuvels kunnen gestapelde
constructies en vakwerkspanten worden ge-
maakt, guur 5.66-1 en 5.66-2. Plaatdeuvels
worden toegepast bij demontabele spanten en
de bevestiging van stalen strippen. Met een
deuvelfrees worden ringvormige sleuven in het
hout gefreesd waarin stalen ringen worden ge-
slagen. Met een bout worden de delen op elkaar
geperst.
1 ringdeuvel 2 plaatdeuvel
3 eenzijdige kramplaat 4 tweezijdige krampplaat
Figuur 5.66 Ring- en plaatdeuvels en kramplaten
Kramplaten
Kramplaten zijn ronde stalen platen met een-
zijdig of tweezijdig vertandingen aan de rand,
guur 5.66-3 en 5.66-4. De eenzijdige kram-
platen zijn geschikt voor demontabele spanten
wanneer genagelde knopen niet voldoen of voor
het aanbrengen van stalen strippen. Tweezijdige
kramplaten kunnen bij gestapelde constructies
worden toegepast. Na het inpersen van de kram-
platen wordt met een bout een blijvende druk-
kracht uitgeoefend. De verbinding is door de
geringe vervorming zeer stijf.
Hechtplaten
Hechtplaten zijn stalen platen met een- of twee-
zijdig uitgeperste vertandingen, guur 5.67-1.
Eenzijdige platen kunnen voor niet-gestapelde
constructies worden toegepast en tweezijdige
voor gestapelde constructies. Zij zijn uitermate
geschikt voor het vervaardigen van goedkope,
geprefabriceerde vakwerkspanten van hout van
handelsafmetingen. Een variant is een kunststof
plaat met nagels erdoorheen. Deze kunststof-
plaat is geschikt voor gestapelde constructies. Na
aanbrengen vormt niet de plaat, maar vormen
de nagels de verbinding.
uitwendig te bevestigen 2
1 eenzijdige hechtplaat
2
1 tweezijdige hechtplaat
inwendig aan te
a
a b
b
brengen knoopplaat knoopplaat met hout-
schroeven / nagels met bouten of stiften
Figuur 5.67 Hecht- en knoopplaten
Knoopplaten
Elementen van gestapelde, maar ook van niet-
gestapelde constructies kunnen ook met knoop-
platen van triplex of staal worden verbonden.
Stalen platen kunnen zijn ingelaten in de proel-
doorsnede ten behoeve van de brandwerend-
heid, dan wel (evenals de triplexplaten) uitwen-
dig worden aangebracht. Uitwendige platen
worden aan de houten onderdelen verbonden
door middel van nagels, houtschroeven of hout-
draadbouten, de inwendige platen door stiftdeu-
vels of bouten, guur 5.67-2.
Schoenen en gripankers
Al bij de balklagen zijn de balkschoenen en
griphoekankers behandeld voor eenvoudige
verbindingen van gordingen en primaire liggers,
guur 5.68. Ze worden door houtschroeven of
houtdraadbouten verbonden.
06950424_hfdst05.indd 183 22-11-2005 11:04:44
184
In guur 5.69 zijn de diverse mechanische ver-
bindingsmiddelen gerangschikt naar geschikt-
heid voor gestapelde of niet-gestapelde con-
structies, demonteerbaarheid, hout-op-hout of
hout-op-staal, enzovoort.
5.5.2 Kolom-funderingverbindingen
Voor kolom-funderingverbindingen geldt dat
vochtopzuiging van de kopse beindiging van de
kolom moet worden voorkomen. De kolom moet
dan ook enigszins los van de ondergrond wor-
den gemonteerd. Dit geldt in extremere mate
als de kolom buiten rechtstreeks op het maaiveld
staat. Binnen kan een stalen oplegschoen of
kunststof slabben worden toegepast bij toepas-
sing rechtstreeks op steenachtig materiaal. De
kolommen kunnen met verschillende voetplaten
scharnierend worden gemonteerd waarbij
de drukkrachten niet via de bouten maar via
de oplegdruk worden overgebracht. De bouten
dienen tegen opwaartse krachten en ver-
schuiving, guur 5.70. Versterking van de
boutverbinding door middel van krampplaten is
mogelijk.
Hoewel minder gebruikelijk, is het mogelijk ook
momentvaste verbindingen tussen kolom en
ondergrond te realiseren met ingelijmde draad-
einden. Hiervoor moet het contactvlak met de
stalen verbindingsplaten aanzienlijk groter zijn,
guur 5.71.
5.5.3 Kolom-liggerverbindingen
Kolom-liggerverbindingen zijn er in veel varia-
ties. Hierbij zijn scharnierende en momentvaste
verbindingen te onderscheiden. Scharnierende
verbindingen kunnen met stalen schoenen of
T-proelen aan de kolom worden verbonden,
guur 5.72-1 en 5.72-2, dan wel door middel
van een gaffeloplegging bij een dubbele kolom,
guur 5.72-3. Gelamineerd hout wordt in het
algemeen met stalen oplegschoenen verbonden
door houtdraadbouten of stiften.
hoekijzers 2
1 balkschoenen
Figuur 5.68 Schoenen en griphoekankers
Figuur 5.69 Toepasbaarheid mechanische verbindingsmiddelen
Te verbinden delen in gestapelde bouw
Te verbinden delen in n vlak
Gemakkelijk te demonteren en opnieuw monteren
Bruikbaar bij zeer harde houtsoorten
Fabrieksmatige uitvoering vereist
Toepasbaar in hout met geringe afmetingen
Staal-op-houtverbindingen
Staal-op-houtverbindingen in zaagsnede
Triplex-op-houtverbindingen
Toepassingsgebieden
Verbindingsmiddel
D
r
a
a
d
n
a
g
e
l
s
H
o
u
t
s
c
h
r
o
e
v
e
n
H
o
u
t
d
r
a
a
d
b
o
u
t
e
n
B
o
u
t
e
n
D
r
a
a
d
e
i
n
d
e
n
S
t
i
f
t
e
n
K
r
a
m
p
l
a
t
e
n
R
i
n
g
d
e
u
v
e
l
s
P
l
a
a
t
d
e
u
v
e
l
s
H
e
c
h
t
p
l
a
t
e
n
N
a
g
e
l
p
l
a
t
e
n
N
i
e
t
e
n
Gebruikelijke toepassing Mogelijke toepassing
06950424_hfdst05.indd 184 22-11-2005 11:04:47
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 185
Bij momentvaste verbindingen ontstaan in feite
spanten, zie paragraaf 5.5.5. Figuur 5.73 toont
enkele mogelijkheden voor momentvaste verbin-
dingen tussen kolom en ligger.
5.5.4 Spant-funderingverbindingen
Afhankelijk van de uitvoering van het spant moe-
ten verbindingen met de fundering zwaardere
drukkrachten op kunnen nemen. Bij eenvoudige
spanten en kleinere overspanningen kunnen
deze krachten door een stalen voetplaat of
schoen worden opgenomen. Voor de veranke-
ring zorgen de (bout)verbindingen van de voet-
plaat dan wel de aangelaste strippen of U-proe-
len, guur 5.74.
Figuur 5.70 Scharnierende kolom-funderingverbindingen
Figuur 5.71 Momentvaste kolom-funderingverbindingen
T - profiel met koker 1 2 voetplaat met strippen stalen schoen 3
dubbel U - profiel met bouten / stiften genagelde knoopplaat 1 2
ingelaten stalen plaat met deuvels 3
met T-profiel en eventuele 2 1 met stalen schoen en stiften 3 gaffeloplegging bij
dubbele kolom verstijvingsrib
Figuur 5.72 Scharnierende kolom-liggerverbindingen
06950424_hfdst05.indd 185 22-11-2005 11:04:50
186
Figuur 5.73 Momentvaste kolom-liggerverbindingen
niet gestapelde verbinding 2 1 niet gestapelde verbinding
3 half gestapelde verbinding
met spantbeen en bouten
met ingelaste platen met hecht- of knoopplaat
met stiftdeuvels of stiftbouten
gestapelde verbinding 4
Figuur 5.74 Eenvoudige spant-funderingverbindingen
ingelaten staalplaat 1 2
met voetplaat
stalen schoen
stalen schoen met U-profiel 3
06950424_hfdst05.indd 186 22-11-2005 11:04:53
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 187
Bij grotere overspanningen ontstaan er grotere
druk- en spatkrachten die door het voetdetail
moeten worden opgenomen. Om inklemmings-
momenten te voorkomen, is de toepassing van
een zo zuiver mogelijk scharnier wenselijk, guur
5.75.
5.5.5 Spanthoekverbindingen
De hoek tussen stijl en regel van een spant, de
spanthoek, is maatgevend voor de dimensione-
ring van de doorsnede. Deze spanthoek is op
verschillende manieren te realiseren:

geknikte spanthoeken met taps verlopende


afzonderlijke stijl en regel, guur 5.76-1;

gebogen spanthoeken met hulpconstructie


voor dak en gevel, guur 5.76-2;

gebogen spantbenen met V-vorm ter plaatse


van spanthoek, guur 5.76-3;

V-vormige spantbenen, guur 5.78, met


schoorelementen.
Geknikte en gebogen spanthoeken worden het
meest toegepast voor eenvoudige constructies,
guur 5.77-1 tot en met 5.77-4. Gekozen wordt
meestal voor een driescharnierspant om inklem-
mingsmomenten door zetting te voorkomen en
transportafmetingen te beperken.
met stalen nokken
stalen plaat met bouten 1
en strippen
2 stalen schoen met bouten 3
Figuur 5.75 Zwaardere spant-funderingverbindingen
= windverband
1 geknikt spant
zonder hulpconstructie voor
dak en gevel
2 gebogen spant
met hulpconstructie voor
dak en gevel
3 gebogen spant
met extra hoek voor
dak en gevel
Figuur 5.76 Gebogen en geknikte spanten in relatie dak en
gevel en stabiliteitsverband
06950424_hfdst05.indd 187 22-11-2005 11:04:56
188
Voor de maatgevende krachten in de spanthoek
is een gebogen spantvorm optimaal, maar:

transportafmetingen zijn aan maximum ver-


bonden;

secundaire constructie is nodig voor dak en


gevel en eventueel stabiliteitsverband (afhanke-
lijk van vorm en dak/geveltype);

vrije hoogte wordt plaatselijk beperkt.


1 gebogen spanthoek 2 geknikte spanthoek
met enkele volle-
doorsnede vingerlas
3 geknikte spanthoek
met dubbele volle-
doorsnede vingerlas
4 gestapelde spanthoek
met cirkelvormig
stiftpatroon
Figuur 5.77 Spanthoekverbindingen
De spanthoeken van gelamineerde spanten
worden fabrieksmatig uitgevoerd met een volle-
doorsnede vingerlas of ingelijmde bouten, guur
5.77-2 en 5.77-4. De volledoorsnede vingerlas
is het meest gangbaar, vaak uitgevoerd met een
dubbele las, de zogenoemde bisschopsmuts,
waarmee de hoek tussen krachtsoverdracht en
vezelrichting wordt verkleind en de sterkte van
de verbinding toeneemt, guur 5.77-3.
Het, in verband met de te grote afmetingen, in
delen aan te voeren geknikte spant heeft veelal
een enkele regel met een dubbele stijl. Hierbij
wordt de verbinding uitgevoerd met mechani-
sche verbindingsmiddelen in cirkel- of ruitpa-
troon, bij voorkeur met stiften in verband met de
stijfheid, guur 5.77-4. Een andere mogelijkheid
is het veranderen van krachtsrichting door mid-
del van een V-vormig spantbeen, gekoppeld aan
de regel. Hierbij is de binnenzijde uitgevoerd
met een houten drukstaaf, en de buitenzijde met
een houten of stalen trekstaaf, guur 5.78.
stalen trekstang
met enkele stijl en 1
dubbele houten trekstaaf
met versterkte stijl en 2
Figuur 5.78 Verbindingen V-vormig spantbeen
5.5.6 Spantnokverbindingen
De nok van het spant is zelden momentvast uit-
gevoerd zowel om mechanische als uitvoerings-
technische redenen. De scharnierende verbindin-
gen kunnen op verschillende manieren worden
uitgevoerd. Voor zware spanten is een zuiver
scharnierende verbinding eerder van belang dan
voor een lichte spant. Bovendien kan bij een
lichte spant de uitvoering van de verbinding een-
voudiger zijn door de geringere krachten, guur
5.79 en 5.80.
Een bijzondere verbinding ontstaat als de span-
ten een radiale structuur vormen, guur 5.81-1.
Hierbij moeten in de nok de vele spanten in een
knoop worden opgevangen. Hiervoor zijn ver-
schillende stalen ringen, kruizen en platen ge-
schikt, guur 5.81-2 tot en met 5.81-4.
06950424_hfdst05.indd 188 22-11-2005 11:04:58
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 189
5.5.7 Ligger/spant-liggerverbindingen
Verbindingen tussen liggers en spanten onder-
ling kunnen worden onderscheiden naar:
Ligger-liggerverbindingen in een lijn;
Ligger-ligger- of spant-liggerverbindingen bij
tweevoudige liggersystemen.
Ligger-liggerverbindingen in een lijn
Ligger-liggerverbindingen in een lijn ontstaan
bij grotere lengten van de ligger of gordingen
die moeten worden verbonden. Scharnierende
verbindingen bij de oplegging kunnen hierbij
eenvoudig worden gerealiseerd door de lig-
gers afzonderlijk te bevestigen. Bij zogenoemde
gerberliggers bevindt dit scharnier zich niet bij
de oplegging. Hierbij kan deze verbinding door
stalen ingelaten platen of schoenen worden ge-
realiseerd, guur 5.82.
Momentvaste ligger-liggerverbindingen in een
lijn zijn feitelijk een verlenging van een ligger
waarbij deze een constructief geheel blijft. Hierbij
benvloedt de verbinding de sterkte van de ligger
wel negatief afhankelijk van de stijfheid van de
verbinding, guur 5.83.
Tweevoudige systemen
Bij tweevoudige systemen zijn naast de (pri-
maire) hoofdliggers of spanten, (secundaire)
gordingen noodzakelijk om de dakelementen te
kunnen dragen. Uiteraard is dit afhankelijk van
de ligger- of spantafstand en de maximale over-
spanning.
Worden er secundaire liggers toegepast, dan
kunnen deze worden geplaatst:

in een vlak, tussen de primaire liggers of span-


ten;

gestapeld, bovenop de primaire liggers of


spanten.
Figuur 5.79 Eenvoudige nokverbindingen Figuur 5.80 Zware nokverbindingen als zuiver scharnier
en stalen strippen
met ingelaten I - profiel 1
boutverbinding
2 met drukplaat en
boutverbinding
met stalen schoen en 1
platen en boutverbinding
2 dubbele regel met ingelaten
06950424_hfdst05.indd 189 22-11-2005 11:05:00
190
Bij de plaatsing in een vlak is de bovenzijde ge-
lijk zodat de dakelementen tweezijdig kunnen
worden opgelegd. Bovendien wordt in construc-
tiehoogte bespaard en kunnen de gordingen
een stabiliteitsfunctie verzorgen in verband met
mogelijke kip van de hoofdligger. De verbin-
dingsmiddelen kunnen ingelaten stalen platen of
schoenen zijn, guur 5.84.
Bij de plaatsing boven op het vlak kunnen de
gordingen doorgaand over meerdere hoofdlig-
gers of spanten worden uitgevoerd. Ook de ver-
binding zelf kan hierbij eenvoudiger zijn, guur
5.85. Wel vraagt deze constructie meer ruimte
en voorzieningen tegen kantelen.
5.5.8 Verbindingen voor stabiliteitscon-
structies
De verbindingen van stabiliteitsconstructies wor-
den aangebracht nadat de hoofdelementen zijn
geplaatst en gesteld. De verbindingen moeten
dus op het werk gebeuren en goed bereikbaar
zijn. Bovendien moet er de nodige stelruimte
zijn in verband met maattoleranties tussen de al
geplaatste onderdelen en het eventuele op span-
ning brengen bij de diagonalen in stabiliteitsver-
banden.
Stabiliteitsverbanden
De stabiliteitsverbanden tussen de verschillende
liggers en of spanten kunnen zowel in hout als in
staal worden uitgevoerd. Bij een keuze voor staal
wordt de krachtsoverdracht voornamelijk via trek
overgebracht en bij hout via druk. Dit is van in-
vloed voor de verbinding en verbindingsmidde-
len die respectievelijk deze trek en druk moeten
kunnen opnemen.
Stalen verbanden worden het meest toegepast,
omdat zij slanker kunnen zijn en nastelbaar. Voor
de verbanden zijn rondstaal, staven en strippen
geschikt. De verbinding kan worden uitgevoerd
met aangelaste platen, hoekijzers of schoenen
die standaard kunnen zijn of hiervoor speciaal
zijn gemaakt, guur 5.86-1 tot en met 5.86-3.
Houten verbanden zijn vierkant van doorsnede
omdat ze in beide zijden kunnen knikken. De
verbinding kan via stalen ingelaten platen, strip-
pen of schoenen worden uitgevoerd, guur
5.86-4.
Kipsteunen
Voor de stabiliteitsvoorziening van de hoofdlig-
gers door middel van kipsteunen zijn ook ver-
schillende uitvoeringen in zowel hout als staal
mogelijk. Deze worden voornamelijk gevormd
door verbindingen met de secundaire gordin-
gen. Voor de stabiliteit van vooral de vloerbalk-
lagen zelf kunnen zogenoemde andreaskruisen
worden toegepast, guur 5.87.
Figuur 5.81 Radiale nokverbindingen
lichte, stalen ring met ingelaten platen 2
1 radiale structuur
zware, stalen ring met hoeklijnen
ster van stalen strippen 4
3
06950424_hfdst05.indd 190 22-11-2005 11:05:02
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 191
5.5.9 Opleggingen dakelement
Omdat veruit de meeste houten constructies
direct de dakvlakken dragen, wordt hier alleen
de oplegging van de constructieve dakelemen-
ten besproken. De waterkerende en isolerende
functies van het dakvlak worden buiten beschou-
wing gelaten.
Zie hiervoor deel 4a Daken.
Voor dakelementen in laagbouw-utiliteit die
normaal gesproken geen grote belasting dragen
komen bij voorkeur lichte materialen in aanmer-
king. Zeker bij houten dakconstructies wordt
gestreefd naar een laag gewicht. De meest gang-
bare dakelementen zijn:
Figuur 5.82 Scharnierende ligger-liggerverbindingen in een lijn
Figuur 5.83 Momentvaste ligger-liggerverbindingen in een lijn
Figuur 5.84 Ligger-liggerverbindingen in een vlak
met slis 2 1 met ingelaten platen 3 met stalen schoen
met slis en stalen 2 1 met ingelaten staalplaat 3 gestapeld met stiften
koppelstrippen of bouten en krampplaten
T-profiel verstevigd met oplegstrip 3 1 met stalen schoen met ingelaten T-profiel 2
06950424_hfdst05.indd 191 22-11-2005 11:05:05
192

stalen damwandplaten;

houten dakdozen;

cellenbetonelementen.
Door het geringe gewicht is ook bij platte daken
de verankering van de elementen aan de onder-
liggende constructie een voorwaarde voor het
voorkomen van opwaaien. De staalplaten wor-
den verbonden aan de onderliggende spanten
of liggers, guur 5.88-1. De dakdozen worden,
afhankelijk van de dikte, rechtstreeks of met
hoeklijnen door houtschroeven of houtdraad-
bouten verbonden, guur 5.88-2. Voor de cel-
lenbetonelementen zijn er speciale haken die elk
element afzonderlijk verankeren, guur 5.88-3.
Figuur 5.85 Ligger-liggerverbindingen, gestapeld
Figuur 5.86 Kruisverbandverbindingen
met klos bij steilere dakvlakken 2 met stalen ankers 3 genageld of geschroefd 1
houten drukstaven met stalen schoen 4 stalen trekstang met I - profiel 2
stalen trekstang 1
stalen trekstangen en drukstaven 3
06950424_hfdst05.indd 192 22-11-2005 11:05:08
5 DRAGENDE ELEMENTEN IN HOUT 193
Geraadpleegde en aanbevolen
literatuur
1 Gatz, K. en G. Henn (red.), Holzbauatlas.
Institut fr internationale Architektur-Dokumen-
tation, 2003.
2 Haan, H. de, en I. Haagsma, Hout in Neder-
land. Sdu.
3 Haven, W. en J. Koelman, Dictaat Houtcon-
structies voor het HTO, deel 1 Materiaalkunde.
Stichting Centrum Hout.
4 Haven, W. en J. Koelman, Dictaat Houtcon-
structies voor het HTO, deel 2 Construeren. Stich-
ting Centrum Hout.
5 Haven, W. en J. Koelman, Dictaat Houtcon-
structies voor het HTO, deel 3 Voorbeelden. Stich-
ting Centrum Hout.
6 Technische houtdocumentatie. Centrum Hout.
7 Normen en voorschriften
TGB 1990
KVH 2000
Figuur 5.87 Kipsteunen
Figuur 5.88 Opleggingen
1 verbinding met gordingen in staal
dubbele verbinding met gordingen in hout 2
voor gordingen zelf: met andreaskruizen 3
1 stalen damwandplaten met nagels
2 houten dakdozen met houtschroeven
3 cellenbeton elementen met stalen ankers
06950424_hfdst05.indd 193 22-11-2005 11:05:10
194
06950424_hfdst05.indd 194 22-11-2005 11:05:10
6
Dragende elementen in staal
ir. T.G.M. Spierings
Staal als constructiemateriaal kent zijn oorsprong in de bruggenbouw.
Halverwege de 19e eeuw werden ook de mogelijkheden voor
gebouwen ontdekt en begon het materiaal aan de opmars in vooral
de utiliteitsbouw. Staal werd daarmee, nog meer dan beton, de
verpersoonlijking van het industrile bouwen.
Staal leent zich bij uitstek voor skeletbouw. Als snel te verwerken
materiaal met een grote exibiliteit in het gebruik vindt het in
Nederland vooral in laagbouw zijn toepassing. De wijdverbreide
toepassing in de verdieping- en hoogbouw in het buitenland vindt
langzaamaan ook zijn weg in Nederland.
In dit hoofdstuk wordt vooral het staalskelet met een hoogte van een
of enkele bouwlagen besproken. Behandeld worden de verschillende
verschijningsvormen van staalconstructie, de aansluitingen onderling
en met de constructieonderdelen uitgevoerd in andere materialen.
06950424_hfdst06.indd 195 22-11-2005 11:11:39
196
Inleiding
Vanuit de bruggenbouw ontstonden in de 19e
eeuw de eerste stalen constructies. In tegenstel-
ling tot steen was staal uitermate geschikt om
trekbelastingen op te nemen, waardoor totaal
nieuwe constructievormen konden ontstaan met
grote overspanningen. Staal en glas waren met
beton de nieuwe materialen die het moderne
bouwen tussen de twee wereldoorlogen een
totaal nieuwe uitdrukking gaven. Het bouwen
in skeletten met vrij indeelbare plattegronden
en op een zeer industrile manier, dat alles werd
mogelijk met staal door de uitzonderlijke mecha-
nische eigenschappen en de geschiktheid voor
prefabricage.
In Nederland bleef en blijft de toepassing van
staal in de hoofddraagconstructie vooral beperkt
tot de utiliteitsbouw met een of meer bouw-
lagen, guur 6.1. De belangrijkste toepassingen
zijn laagbouwhallen voor opslag, werkplaatsen,
showrooms en de wat elegantere laagbouw-
skeletten voor kleinere bankgebouwen, scholen
en kiosken.
In toenemende mate wordt ook in Nederland
staal als alternatief ingezet in (middel)hoogbouw.
Naast de efciency kan de toepassing van staal
ook vanuit esthetisch oogpunt worden verkozen
doordat men een uitgebreid scala van standaard-
proelen en detailleringen kent.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de algemene
eigenschappen van staal en de toepasbaarheid
ervan in de hoofddraagstructuur. In de volgende
paragrafen worden achtereenvolgens beschre-
ven:

algemene materiaaleigenschappen staal;

staalskelet in zijn algemeen;

verschillende constructieonderdelen in staal;

aansluitingen onderling en met andere con-


structiematerialen;

brandbeveiligingsconcepten.
Voor de uitgebreidere toepassingen in staal-
constructies en het ontwerpen daarvan zie deel 9
Utiliteitsbouw.
Naast staal zijn ook andere metalen, zoals alumi-
nium, geschikt voor constructies. Als toepassing
voor de hoofddraagstructuur voor gebouwen
worden deze echter nog zelden gebruikt en ze
worden daarom hier niet nader beschreven.
6.1 Algemeen
Om de specieke geschiktheid als constructie-
materiaal te kunnen beoordelen, worden eerst
de verschillende eigenschappen op een rij gezet.
Staal is een hoofdzakelijk uit ijzer en koolstof
samengestelde metaallegering. Er zijn verschil-
3 verdiepingbouw Nissan kantoor
2 dwarsdoorsnede passagierspier Schiphol
laagbouwhal 1
Figuur 6.1 Voorbeelden laag- en verdiepingbouw in staal
06950424_hfdst06.indd 196 22-11-2005 11:11:40
6 DRAGENDE ELEMENTEN IN STAAL 197
lende soorten samenstellingen. De voor de bouw
belangrijkste samenstellingen zijn:
Constructiestaal;
Gietijzer en gietstaal;
Roest- en weervast staal.
Constructiestaal
Constructiestaal is zoals het woord zegt de meest
gangbare staalsoort die in hoofddraagconstruc-
ties wordt gebruikt. Het heeft een zeer hoge
trek- en druksterkte varirend van 310 tot 510
N/mm
2
. Veelgebruikt zijn de staalsoorten met de
coderingen S 235 en S 355, waarbij het getal de
minimaal geiste vloeigrens van het materiaal
aanduidt. Deze zijn vergelijkbaar met de oude
benamingen Fe 360 en Fe 510, waarbij het getal
de treksterkte aanduidde.
Constructiestaal bevat slechts 0,3% koolstof,
waardoor het veel minder broos is dan bijvoor-
beeld gietijzer en gietstaal. Deze taaiheid heeft
als grote voordeel dat een constructie niet direct
volledig bezwijkt, maar eerst zodanig vervormt,
dat er een waarschuwende werking vanuit gaat.
Constructiestaal is prima lasbaar en vervormbaar,
guur 6.2.
Figuur 6.2 Verbinding constructiestaal
Gietijzer en gietstaal
De eerste, 19e-eeuwse, ijzeren constructies wer-
den opgebouwd uit gietijzer dat circa 3% kool-
stof bevatte en daardoor vele malen brozer was
en een lagere treksterkte dan het moderne con-
structiestaal had. Deze oude constructies werden
niet of nauwelijks op trek en buiging belast. Ze
tonen veel meer overeenkomsten met op druk
belaste stenen boogconstructies.
Gietijzer wordt tegenwoordig toegepast in com-
plexe onderdelen die alleen kunnen worden
gegoten. Het is door het hoge gehalte aan kool-
stof moeilijk lasbaar, maar krimpt daarentegen
nauwelijks. Bij gietijzer wordt nog lamellair en
nodulair gietijzer onderscheiden. Verschillen heb-
ben betrekking op de manier waarin het koolstof
in respectievelijk een laagjes- of bolletjesstructuur
voorkomt. De mechanische eigenschappen van
de bolletjesstructuur zijn beter.
Naast gietijzer is er nog een tussenvorm, giet-
staal, waarbij het koolstofgehalte tussen 0,2 en
0,5% ligt. Hierdoor is het eveneens minder broos
en wordt bijvoorbeeld toegepast in speciale ele-
menten zoals de knopen voor ruimtevakwerken,
guur 6.3.
Figuur 6.3 Vakwerkknoop uit gietstaal
Roest- en weervast staal
Constructiestaal is veelal ongelegeerd, dat wil
zeggen, het bestaat nagenoeg geheel uit ijzer
en koolstof en de hoeveelheid andere metalen
is minimaal. Daardoor gaat het materiaal, bloot-
gesteld aan de buitenlucht, roesten, ook wel
corroderen genoemd. Omdat staal hierdoor niet,
zoals sommige anderen metalen, zelf een
beschermend laagje vormt, kunnen hiertoe an-
dere metalen worden toegevoegd.
Roestvast staal is, veelal door de toevoeging van
chroom, zeer goed beschermd tegen corrosie.
AISI-nummer Eigenschappen
304 Goede corrosiebestendigheid en
vervormbaarheid, niet-lasbaar
304L Goede corrosiebestendigheid
en vervormbaarheid, lasbaar
316 Bestendig tegen vervuilde
atmosfeer en zeenvloeden,
niet-lasbaar
316L Bestendig tegen vervuilde
atmosfeer en zeenvloeden,
lasbaar
Figuur 6.4 AISI-nummers roestvaststaal voor bouwkundige
toepassingen
06950424_hfdst06.indd 197 22-11-2005 11:11:41
198
Roestvrij is het niet, extreme omstandigheden
als een zure omgeving kunnen alsnog tot roest
leiden. Belangrijkste nadeel is de afname van de
sterkte. Roestvast staal is zeer kostbaar, de hoofd-
draagconstructie van een gebouw wordt veelal
op andere manieren beschermd tegen corrosie.
Specieke details of verbindingsmiddelen of bij-
voorbeeld kleinere afmetingen in staal toegepast
in hekwerken of handleuningen zijn meer geijkte
toepassingen. Daarnaast worden gevelbekledin-
gen of stalen lateien veelal in roestvast staal uit-
gevoerd. In guur 6.4 zijn de meest gebruikelijke
soorten roestvast staal opgenomen.
Weervast staal kent het nadeel van de afne-
mende treksterkte niet of minder. Wanneer de
bescherming tegen corrosie minder stringent is,
in bijvoorbeeld een droge omgeving, kan wor-
den volstaan met weervast staal dat met koper is
gelegeerd. Bekend onder de benaming Corten-
staal is dit dan ook geschikt voor speciale, kwets-
bare draagconstructies zoals bruggen.
6.1.1 Eigenschappen staal
De verdere behandeling is geconcentreerd op
constructiestaal, omdat dit veruit de meeste
toepassing binnen staalconstructies vindt, guur
6.5.
buiging worden belast. Grote overspanningen
zijn mogelijk met relatief slanke constructies. Wel
zijn de relatief grote vervormingen een belangrijk
nadeel dat meegenomen moet worden bij de
toepassing. Ter vergelijking zijn in guur 6.6 de
afmetingen van een kolom en een ligger met
gelijke belastingen gegeven in beton respectie-
velijk staal.
1 betonkolom stalen kolom met 2
brandwerende bekleding
300 200
1
5
0
2
5
2
5
Figuur 6.6 Dimensionering staal versus beton
Al genoemd is de taaiheid van het materiaal
waardoor het niet direct breekt bij overschrijding
van de belasting. Deze taaiheid kan verder wor-
den benvloed door de manier van bewerken, zie
paragraaf 6.1.2.
Brandveiligheid
Een van de belangrijkste aandachtspunten is de
brandgevoeligheid. Al bij temperaturen vanaf
400 C gaat het staal vloeien, waardoor het snel
bezwijkt. Dit wordt veroorzaakt door de geringe
massa en de snelle geleiding van het staal. Van
belang hierbij is de proelfactor, guur 6.7. Dit
is de verhouding tussen de omtrek en de op-
pervlakte van het proel. Hiervoor moet het
Dragende eigenschappen
Druksterkte in N/mm
2
235
Treksterkte in N/mm
2
235
Stijfheid E in N/mm
2
210.000
Volumieke massa in kg/m
3
7.800
Toelaatbare druksterkte/gewicht
SGR in 1/m 2.000
Thermische uitzetting in 10
-5
m/mK 1,2
Scheidende eigenschappen
Thermische geleiding in W/mK 41-52
Soortelijke warmte c in J/kgK 480-530
Dampdiffusieweerstand
Figuur 6.5 Eigenschappen staal
Constructieve eigenschappen
Staal heeft een grote trek- en druksterkte ge-
koppeld aan een laag gewicht, waardoor het
zeer geschikt is voor constructies die op trek en
t
e
m
p
e
r
a
t
u
u
r
tijd
standaard brand kromme
hoge profielfactor
hoge opwarmsnelheid
lage profielfactor
lage opwarmsnelheid
Figuur 6.7 Proelfactor
06950424_hfdst06.indd 198 22-11-2005 11:11:42
6 DRAGENDE ELEMENTEN IN STAAL 199
staal beschermd worden. Deze beschermings-
constructies kunnen een aanzienlijk deel van het
economisch voordeel van staal teniet doen. De
totale dimensies blijven echter nog altijd kleiner
dan die van een betonkolom. Voor de verschil-
lende brandbeveiligingsprincipes, zie paragraaf
6.7.
Bouwfysische eigenschappen
Bouwfysisch kent staal enkele belangrijke na-
delen. De thermische geleiding is zeer groot
waardoor koudebruggen kunnen ontstaan bij
verkeerde toepassing. Ook de uitzetting als ge-
volg van temperatuurverschillen is aanzienlijk
zodat hiermee in de detaillering rekening moet
worden gehouden, door deze uitzetting mogelijk
te maken.
De isolatie met betrekking tot contactgeluid is
slecht en die voor luchtgeluid kan niet door het
staal zelf worden opgelost. Afschermende con-
structies zijn veelal geboden.
Staal als bouwmateriaal
Als bouwmateriaal is staal vooral te verkiezen om
de zeer grote snelheid van bouwen. Principieel
kan een stalen constructie op twee manieren
worden opgebouwd, met:

gelaste verbindingen, die daardoor een zekere


mate van momentvastheid krijgen;

boutverbindingen, die in principe scharnie-


rend werken.
Zeker bij constructies met boutverbindingen is
staal enkele malen sneller te bouwen dan beton.
Daarnaast is met staal zeer nauwkeurig te werken
door de geringe maatafwijkingen. Door het
lage eigengewicht is met relatief eenvoudig
materieel te werken en leidt het tot een kleinere
fundering.
Duurzaamheid
Vanuit duurzaamheid vallen twee tegengestelde
waarderingen op. Vanuit onderhoudtechnisch
oogpunt kan staal zeer gevoelig zijn door de
kwetsbaarheid voor corrosie. Daartoe moet het
staal vaak worden beschermd en frequent wor-
den onderhouden.
Een groot voordeel is met staal echter te behalen
door de exibiliteit in gebruik en de grote mate
van geschiktheid voor hergebruik. In paragraaf
6.1.3 wordt uitgebreid ingaan op de verschil-
lende corrosiebestrijdingen.
6.1.2 Fabricage en bewerkingsmethoden
In tegenstelling tot beton is er bij de fabricage
van de constructie-elementen, tussen het basis-
materiaal staal en het eindproduct construc-
tieonderdeel, nog een tussenstadium: het basis-
product. Voor veel stalen constructie-elementen
moet een keuze worden gemaakt uit de reeks
beschikbare standaardproelen. Achterliggende
reden voor deze verregaande standaardisatie is
de grote kracht en dus gespecialiseerde machi-
nes die nodig zijn bij de vervaardiging van de
proelen.
De fabricage van stalen basisproducten is een
lange weg met de volgende hoofdstappen:

winning ruwijzer uit ijzererts;

productie stalen halffabrikaten uit ruwijzer in


de vorm van plakken;

productie basisproducten als plaat en proe-


len uit halffabrikaten.
De verschillende bewerkingen die stalen halffa-
brikaten en basisproducten kunnen ondergaan,
worden hieronder kort behandeld. Onderschei-
den worden daarbij:
Walsen;
Koudvervormen, zoals zetten, kanten en
buigen;
Gieten;
Verspanende technieken, zoals boren, slijpen
en zagen;
Scheidend vormgeven, zoals knippen en
ponsen;
Verbindend vormgeven, zoals lassen en felsen.
Walsen
De plakken uit het productieproces worden na-
genoeg altijd gewalst. Dit gebeurt onder hoge
temperaturen waarbij het staal langs al dan niet
geproleerde rollen wordt gevoerd. Zo ontstaat
er of een proel of een plaat. De proelen zijn
er in zeer uiteenlopende doorsneden (die in de
volgende paragrafen worden behandeld) en
worden rechtstreeks door constructiebedrijven
gebruikt en bewerkt. De platen dienen als basis
voor het vormen van koudgevormde proelen of
al dan niet geproleerde staalplaat.
06950424_hfdst06.indd 199 22-11-2005 11:11:42
200
Koudvervormen
De gewalste staalplaten worden ter versteviging
van de doorsnede veelal vervormd zodat er door
een of meer ribben een stijver proel of plaat
ontstaat. De hiertoe beschikbare technieken zijn:

zetten en kanten, guur 6.8-1 en 6.8-2;

rolvormen, voor dak- en wandplaten en koud-


gevormde proelen en rolbuigen, guur 6.8-3
en 6.8-4;

dieptrekken, voor het vormgeven van onder


meer gevelelementen, guur 6.8-5.
Daarnaast kunnen gewalste proelen worden:

geknikt of gerecht, voor bijvoorbeeld geknikte


liggers, guur 6.9-1;

gebuigwalst, voor bijvoorbeeld gebogen lig-


gers, guur 6.9-2.
Gieten
Naast het walsen in proel en plaat kunnen met
behulp van gieten ook zeer speciale vormen
worden gemaakt. Hiervoor worden de speciale
staalsoorten gietijzer of gietstaal met een hoger
koolstofgehalte gebruikt in verband met de
minimale krimp van deze samenstellingen. Het
principe van gieten is even oud als eenvoudig:
op basis van een model zijn mallen vervaardigd
die worden volgegoten en daarna gelost, guur
6.10.
Figuur 6.9 Geknikte en gebogen proelen
1 knikken van HE-profiel
buigen van UNP 400 over sterke as 2
3 buigen van UNP 400 over zwakke as
b
u
i
g
r
a
d
i
u
s

>

5
0
0
0
buigradius > 600
vormkasten kern product
Figuur 6.10 Gietmallen en gietstukken
Figuur 6.8 Koudvervormen van plaat
rolbuigen 4 dieptrekken 5
rolvormen 3
zetten 1 kanten 2
06950424_hfdst06.indd 200 22-11-2005 11:11:45
6 DRAGENDE ELEMENTEN IN STAAL 201
Verspanende technieken
Verspanen van staal betekent weghalen van
materiaal door middel van bijvoorbeeld:

draaien of frezen, bijvoorbeeld bij speciale


beindigingen, guur 6.11-1 en 6.11-2;

boren, bijvoorbeeld gaten voor boutverbin-


dingen, guur 6.11-3;

zagen, om proelen in te korten.


draaien frezen boren en ruimen 1 2 3
Figuur 6.11 Verspanende technieken
Al deze technieken worden gebruikt om de
basisproducten aan te passen aan hun specieke
functie in het staalskelet.
Scheidend vormgeven
Scheidend vormgeven kan soms een sneller
alternatief vormen voor sommige verspanende
technieken:

knippen, in plaats van zagen, gaat vele malen


sneller, bijvoorbeeld van plaat, maar ook van
hoekstalen;

ponsen, in plaats van boren, in plaat of hoek-


staal tot 35 mm dikte mogelijk;

snijden, guur 6.12, in plaats van zagen, is


een veelvoorkomende manier om dikke plaat of
proelen geautomatiseerd van de juiste beindi-
gingen te voorzien.
Figuur 6.12 Machinaal snijden
Verbindend vormgeven
Aan het verbinden van stalen onderdelen is
paragraaf 6.6 gewijd. Hier wordt volstaan met
het noemen van de verschillende technieken:

felsen, mechanisch verbinden van dunne plaat


voor vooral afbouwmateriaal, guur 6.13;

lassen, door hoge temperatuur verbinden van


plaat of proelen tot continue overgang;

bouten, klinken en schroeven.


staande felsnaad hoekfelsnaad 1 2
Figuur 6.13 Felsen
6.1.3 Corrosiebestrijding
Wanneer staal wordt gekozen als materiaal voor
de hoofddraagstructuur, dan moet men zich di-
rect bewust zijn van de gevoeligheid voor corro-
sie. Dat betekent dat de draagstructuur zowel in
het geheel als in detail moet worden beschermd
tegen vocht, afhankelijk van de condities waar
het zich bevindt. Voor deze condities wordt er
een onderscheid gemaakt in zogenoemde
klimaatklassen, guur 6.14. Hierbij moet er een
duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen
(binnen)condities met een lage corrositeit (C1
en C2), waarbij het staal niet of nauwelijks be-
scherming vraagt, en (buiten)condities (C3, C4
en C5). Principieel gezien kan een noodzakelijke
bescherming plaatsvinden op de volgende
manieren:
Beschermingsconstructies, waardoor contact
van staal met vocht wordt vermeden;
Afvoeren vocht zonder dat het schade aan
kan richten;
Corrosiebehandelingen, waardoor het staal
wordt beschermd tegen alsnog aanwezig vocht.
Beschermingsconstructies
Op het moment dat een staalconstructie wordt
omhuld met gevel en dak wordt er niet alleen
een beschermende huid voor gebruikers van
het gebouw gevormd, maar ook voor de stalen
draagstructuur. Niet altijd lukt het deze bescher-
ming uit te voeren doordat bijvoorbeeld:

vanuit architectonisch oogpunt de draagstruc-


tuur buiten de omhulling staat;
06950424_hfdst06.indd 201 22-11-2005 11:11:48
202

bevestiging omhulling aan draagstructuur


plaatselijk de beschermende werking kan onder-
breken;

voordat het gebouw gereed is het weer al zijn


invloed heeft.
Daarom worden los van de omhulling meestal
verdere maatregelen genomen om de staalcon-
structie te beschermen.
Afvoeren vocht
Als het vocht de staalconstructie toch bereikt,
moet het zodanig snel worden afgevoerd, dat
het niet tot aantasting kan komen, guur 6.15.
beter fout best
Figuur 6.15 Vermijding ophoping vocht en vuil
Daarvoor moet worden bezien wat de meer
gevoelige plaatsen zijn:

open ten opzichte van gesloten proelen;

hoeken ten opzichte van vlakke onderdelen in


proelen;

aansluitingen door lassen en bouten;

plaatselijke perforaties voor bijvoorbeeld


bouten;

aangelaste plaatjes voor verstijving of verbin-


dingen;

aansluitingen onderling bij bijvoorbeeld voet-


platen.
Klimaatklasse/code Voorbeelden buiten Voorbeelden binnen Corrositeit
C1 binnen,
weinig agressief
verwarmde gebouwen met
schoon binnenklimaat, bijvoor-
beeld kantoren, winkels, scholen
en hotels
zeer laag
C2 binnen,
matig agressief
landelijk, droog gebied met wei-
nig luchtverontreiniging
onverwarmde gebouwen waar
condensatie kan optreden,
bijvoorbeeld opslagplaatsen en
sporthallen
laag
C3 buiten,
weinig agressief
steden en industriegebieden met
beperkte SO
2
-verontreiniging en
in kustgebieden met laag zout-
gehalte
bedrijfsruimtes met hoge lucht-
vochtigheid en enige luchtver-
ontreiniging, bijvoorbeeld levens-
middelenbedrijven, wasserijen,
brouwerijen en zuivelbedrijven
matig
C4 buiten,
matig agressief
kust- en industriegebieden met
beperkt zoutgehalte
chemiebedrijven, zwembaden
en scheepswerven
hoog
C5-I industrie,
agressief
industriegebieden met hoge
luchtvochtigheid en corrosieve
atmosfeer
zeer hoog
C5-M maritiem,
agressief
kustgebieden met hoog
zoutgehalte en offshore
zeer hoog
Figuur 6.14 Corrositeit staal naar klasse
Figuur 6.16 Onderhoudsgevoeligheid afhankelijk van
proeltype
geen hoeken
kleiner
12 hoeken 16 hoeken
groter
4 hoeken
06950424_hfdst06.indd 202 22-11-2005 11:11:50
6 DRAGENDE ELEMENTEN IN STAAL 203
In het algemeen kan worden gesteld dat hoe
kaler het proel wordt toegepast, hoe beter
het is, guur 6.16. Daartegenover staat dat hoe
meer verbindingen, kopschotjes, enzovoort, er
worden toegepast, hoe gevoeliger het is, guur
6.17.
fout beter best
doorlopende
schotjes schotjes
niet doorlopende geen
schotjes
Figuur 6.17 Corrosiegevoelige details
Corrosiebehandelingen
De volgende behandelingen zijn te onderschei-
den:

legeringen met bijvoorbeeld chroom, zie para-


graaf 6.1, roest- en weervast staal;

thermisch verzinken;

verven al dan niet in de fabriek.


Thermisch verzinken is een proces dat vooraf
moet plaatsvinden in de fabriek. Het staal krijgt
een beschermende zinklaag
Veragen kunnen van verschillende samenstel-
ling zijn en zowel in de fabriek al zijn aange-
bracht dan wel op het werk. Bij verven op het
werk is het, hoewel arbeidsintensief, mogelijk de
lasverbindingen ook op het werk aan te bren-
gen. Bij boutverbindingen kan de beschermende
veraag al aanwezig zijn en moeten alleen de
beschadigingen in het werk worden behandeld.
Kunststof deklagen van bijvoorbeeld PVC worden
in de fabriek al aangebracht. Zij zijn zeer gevoe-
lig voor beschadigingen en lastiger te herstellen.
6.1.4 Basisproducten
De warmgewalste en koudgevormde platen
en proelen zijn verkrijgbaar in veel soorten en
maten. Hierin is echter een grote mate van stan-
daardisatie opgetreden waardoor de kwaliteit,
afmetingen en samenstelling worden gegaran-
deerd.
Binnen de basisproducten worden naar gelang
vorm en bewerkingsmethode de volgende
hoofdgroepen onderscheiden:
Proelstaal, warmgewalst, met I- of U-vormige
doorsnede;
Breedensproelen, warmgewalst, met H-
vormige doorsnede;
Stafstaal, warmgewalst, met massieve, T- of
L- vormige doorsnede;
Buizen en kokers, warmgewalst, met recht-
hoekige of cilindrische doorsnede;
Koudgevormde proelen en plaat.
Proelstaal
De oudste vorm van proelen is proelstaal. Aan
het proel worden het lijf en de enzen onder-
scheiden. De oudste varianten zijn het INP- en
UNP-proel waarbij de enzen schuin verlopen
wat minder gemakkelijke aansluitingen mogelijk
maakt. Moderne varianten zijn het IPE en het
UAP-proel met rechte enzen, guur 6.18.
INP IPE UNP UAP
=

8
0

-

6
0
0
=

8
0

-

7
5
0
h
h
=

8
0

-

4
0
0
hh
=

8
0

-

3
0
0
Figuur 6.18 Proelstaal
Proelstaal wordt hoofdzakelijk toegepast in lig-
gers door de geschiktheid voor het opnemen
van dwarskrachten.
Breedensproelen
Wanneer een proel op buiging of normaal-
kracht wordt belast, is in zekere stijfheid in twee
richtingen nodig. Daarvoor zijn de zogenoemde
breedensproelen zeer geschikt. De enzen
hiervan zijn breder, bij afmetingen tot 300 mm
ongeveer even breed als het lijf. Daarna blijft de
ensbreedte, bij oplopende lijfgrootte, constant
op 300 mm, guur 6.19.
HE - A HE - B HE - M
H





=

c
o
n
s
t
a
n
t
h
i
n
w
=
9
6
-
9
9
0
=
1
0
0
-
1
0
0
0
=
1
2
0
-
1
0
0
8
h
h
Figuur 6.19 Breedensproelen
06950424_hfdst06.indd 203 22-11-2005 11:11:51
204
De codering van de breedensproelen begint
met HE gevolgd door een aanduiding van de
lijfhoogte en een -A, -B respectievelijk -M die de
relatieve dikte van het proel aanduidt. HE-A-
proelen zijn het dunst, gevolgd door de HE-B-
proelen. HE-M-proelen worden alleen bij zeer
grote belastingen of een vereiste geringe con-
structiemaat gebruikt.
De binnenmaat van het lijf, aangegeven door
het getal is constant. Dit komt voort uit het wals-
proces en heeft als voordeel dat proelen met
gelijke lijfhoogte gemakkelijk kunnen worden
gekoppeld.
Stafstaal
Stafstaal is gewalst staal van geringere afmetin-
gen met een massieve, T-, L-, U- of Z-vormige
doorsnede. Het wordt veel gebruikt als secun-
daire ligger, schoor in een vakwerkligger of bij
massieve kolommen van een zeer geringe door-
snede, guur 6.20.
Buizen en kokers
Buizen en kokers kunnen worden gemaakt uit
staalplaat dat is gebogen en aan elkaar is gelast.
Hierdoor ontstaat een lasnaad. Daarnaast zijn
tot afmetingen van circa 600 mm warmgewalste
ronde en rechthoekige kokers te leveren in veel
standaardafmetingen, guur 6.21.
Koudgevormde plaat en proelen
Van warmgewalste plaat kunnen de volgende
basisproducten worden vervaardigd:

geproleerde plaat, bewerkt of van oppervlak-


tebehandeling voorzien;

koudgevormde proelen, standaard of


speciaal gevormd.
Het niet-behandelen van staalplaat levert een
zogenoemde zwarte plaat, die vervolgens kan
worden gelakt of gestraald. Daarnaast kunnen
platen worden voorzien van een laag metaal of
andersoortig materiaal ter verfraaiing en bescher-
1 stafstaal
2 staalprofielen
=20-250 =20-100 a b b =15-180 =80-400 h
=16-75
a
=8-200 d =8-120 a
a
=13-103 s
h

=

b
h
d
h
b =14-100
=
4
-
2
5
h
=
3
0
-
2
0
0
h
b =10-150
=
5
-
6
0
s
=
3
0
-
2
0
0
a
Figuur 6.20 Stafstaal
1 2
open ronde buis open rechthoekige buis
ronde buis vierkante buis
1a 2a
=145-380 d =180-380 d
t t
t

t
w
ht
Figuur 6.21 Buizen en kokerproelen
06950424_hfdst06.indd 204 22-11-2005 11:11:52
6 DRAGENDE ELEMENTEN IN STAAL 205
ming tegen corrosie. Naast geproleerde plaat
kan de plaat ook tot koudgevormde proelen
worden gebogen, gekant, gezet, enzovoort,
guur 6.22. Ook hier treedt een sterke standaar-
disatie op. Omdat deze bewerkingstechnieken
minder krachtige machines vereisen, zijn ook
speciale proelseries te vervaardigen, zoals de
dragerproelen voor binnenwanden bekleed met
gipsplaten (metal-stud).
6.1.5 Normen
In de voorgaande paragrafen zijn de meeste
standaardproelseries met afmetingen opgeno-
men. Een volledig overzicht met alle proelen en
hun mechanische eigenschappen zijn te vinden
in proelboekjes of het Polytechnisch Zakboekje.
Voor de normering wordt verwezen naar de TGB
Staal. De basiseisen zijn opgenomen in de NEN
6770. De overige eisen staan in de NEN-serie
6771 tot en met 6774:

NEN 6771, Staalconstructies, stabiliteit;

NEN 6772, Staalconstructies, verbindingen;


in voorbereiding:

NEN 6773, Staalconstructies, koudgevormde


proelen;

NEN 6774, Staalconstructies, materiaalkeuze.


Daarnaast wordt voor de brandwerendheidsbe-
paling verwezen naar NEN 6072, Rekenkundige
bepaling van de brandwerendheid van bouwdelen,
staalconstructies.
6.2 Staalskelet
Staal als constructiemateriaal leent zich, zoals ge-
bleken is in hoofdstuk 1, bij uitstek voor de toe-
passing in een kolommenstructuur, guur 6.23.
Hierbij worden vloeren en daken gedragen door
een hoofddraagconstructie van stalen kolommen
en liggers. Deze verschillende verschijningsvor-
men worden in de volgende paragrafen ieder
afzonderlijk behandeld:

verticale elementen: kolommen (paragraaf


6.3);

horizontale elementen: liggers (paragraaf 6.4);

stalen vloerconstructies (paragraaf 6.5).


Omdat staalskeletbouw vooral zijn toepas-
sing vindt in de utiliteitsbouw wordt verwezen
naar deel 9 Utiliteitsbouw waarin ook veel bijzon-
dere stalen draagconstructies worden behandeld.
Hier wordt volstaan met een korte inleiding
waarin enkele basisprincipes worden besproken
als basis voor de uitwerking van de verschillende
constructieonderdelen in de volgende paragra-
fen.
6.2.1 Opbouw staalskelet
De opbouw van een staalskelet begint vanaf de
onderbouw, de fundering, uitgevoerd in beton.
Op de ruwe begane-grondvloer of rechtstreeks
op de fundering worden vervolgens de stalen
kolommen gesteld, tijdelijk geschoord en vervol-
gens verankerd, guur 6.24. Vervolgens worden
tussen de kolommen de liggers aangebracht
hoekprofiel U - profiel C - profiel Z - profiel omega profiel
w w w
h
w
t
hh
t
t
t
h
t
h
w
Figuur 6.22 Koudgevormde proelen
kolom
ligger
verstijvingsconstructie
Figuur 6.23 Schema staalskelet met verschillende
constructieonderdelen
06950424_hfdst06.indd 205 22-11-2005 11:11:54
206
die al dan niet rechtstreeks daken en verdie-
pingsvloeren gaan dragen. Vaak ook worden de
hoofdliggers met bijbehorende kolommen eerst
op de grond tot een portaal gemonteerd waarna
dit als geheel in een keer kan worden geplaatst.
Alle onderdelen zijn voorbewerkt en van alle
montagevoorzieningen voorzien zodat een zeer
hoge bouwsnelheid kan worden bereikt.
1
2
3
4
Figuur 6.24 Opbouw staalskelet
De plaats van de kolommen in de plattegrond
is een keuze vanuit de enerzijds de functionele
plattegrond anderzijds de constructieve moge-
lijkheden. De factoren die hierbij een rol spelen
zijn:

hoofdvorm plattegrond (vierkant, rechthoekig


of gebogen), guur 6.25;

gewenste vrije indeelbaarheid (kolomvrije


ruimte kan functionele eis zijn);

gebruik kolommen in gevelconstructie, hier


zijn veelal meer kolommen noodzakelijk dan
voor de draagconstructie van het dak;

beperkte constructiehoogte waardoor lagere


liggers noodzaken tot kleinere kolomafstanden.
Codering
Alle onderdelen hebben hun eigen coderings-
nummer zodat elke kolom of ligger precies de
juiste opbouw kan hebben, geschikt voor zijn
1 vierkant raster gebogen lijn 2 driehoekig raster 3
1 zonder liggers enkelvoudig
met primaire liggers
2
met secundaire liggers
3 tweevoudig
v
v
v
v
v
v
Figuur 6.25 Plaatsing kolommen in plattegrond
Figuur 6.26 Principes liggersystemen
06950424_hfdst06.indd 206 22-11-2005 11:11:55
6 DRAGENDE ELEMENTEN IN STAAL 207
specieke plaats in het staalskelet. Zo is bijvoor-
beeld het afschot van het dak veelal opgenomen
in het staalskelet zelf om duurdere afschotplaten
te kunnen besparen. Hierdoor is het dus nood-
zakelijk dat een enkele kolommenrij oplopende
kolomlengtes kent om dit afschot op te vangen.
Omdat het bewerken van de proelen volledig
geautomatiseerd kan plaatsvinden, is dit geen
enkel probleem.
Enkelvoudige, twee- en drievoudige
liggersystemen
Afhankelijk van de overspanningsmaten kan een
geschikt bijbehorende liggertype worden ge-
kozen en gedimensioneerd. Bij zeer grote over-
spanningen is het niet economisch zeer zware,
hoge dus kostbare liggers dicht naast elkaar te
plaatsen die rechtstreeks dak- of vloerplaten
dragen. Economischer is het met een secundaire
of zelfs tertiaire liggerstructuur de overspanning
te realiseren. Er wordt dan gesproken van een
twee- respectievelijk drievoudig liggersysteem,
guur 6.26.
6.2.2 Stabiliteit
Een staalconstructie, die enkel bestaat uit
kolommen en liggers, is nog niet stabiel omdat
de kolom-funderingverbinding meestal niet
momentvast is, maar als een scharnier werkt,
guur 6.27. Dat betekent niet alleen dat tijdens
de opbouw van het skelet de kolommen tijdelijk
moeten worden geschoord maar dat de
staalconstructie als geheel stabiel moeten zijn.
De verschillende manieren waarop dit bij een
staalskelet is te realiseren, wordt in het kort be-
handeld.
Figuur 6.27 Scharnierende kolom-funderingverbinding
Voor een uitgebreidere behandeling van het
begrip stabiliteit zie deel 7 Bouwmethodiek.
De verbindingen tussen de staalskeletonderdelen
kunnen op twee principieel verschillende manie-
ren worden gerealiseerd:

momentvast;

scharnierend.
Ongeschoord raamwerk
Worden bijvoorbeeld de verbindingen tussen ko-
lom en ligger momentvast gemaakt, dan wordt
gesproken van een portaal, dat hierdoor in zijn
eigen vlak stabiel is. Een skelet dat met behulp
van dergelijke portalen stabiel wordt gemaakt,
wordt een ongeschoord raamwerk genoemd,
guur 6.28-1. Zowel de verbinding als kolom
moeten momenten en dwarskrachten op kunnen
nemen. Dit stelt zwaardere eisen aan onder meer
de proelafmetingen. Figuur 6.29 geeft enkele
vuistregels voor de afmetingen van portalen.
1 ongeschoord raamwerk
geschoord raamwerk 2
Figuur 6.28 Ongeschoord en geschoord raamwerk
Geschoord raamwerk
Als de stabiliteit niet wordt ontleend aan mo-
mentvaste verbindingen, maar aan verbanden,
wordt er gesproken van een geschoord raam-
werk, guur 6.28-2. De kolommen en liggers
zijn nu veelal scharnierend verbonden, waardoor
de kolommen enkel verticaal worden belast en
06950424_hfdst06.indd 207 22-11-2005 11:11:56
208
slanker kunnen zijn. Ook aan de verbinding zelf
worden er minder eisen gesteld doordat deze
geen momenten moet hoeven opnemen. Voor
het overbrengen van de horizontale belasting bij
een geschoord raamwerk kunnen de volgende
principes worden toegepast:

schijf of kern van dichte wanden, guur


6.30-2;

verticaal verband van schoren, guur 6.30-1.


De keuze voor een van deze principes hangt sa-
men met de verdere afbouw waarbij het al dan
niet logisch is een betonnen of stenen wand te
introduceren. Zuivere staalconstructies worden
met behulp van een verticaal vakwerk stabiel
gemaakt.
De plaats van de verticale stabiliteitsconstructies
in de plattegrond moet goed overwogen tot
stand komen.
Figuur 6.29 Vuistregels dimensionering portaalconstructies Bron: Basisboek Overspannend staal
Constructie-
element
Doorsnede en bovenaanzicht Overspanning
() in m
Verhouding
d

Enkellaags
l
d
d
l
l
l
d
l
960
1
35
1
40

Meer verdiepingen
l
d
d
l
l
l
d
l
620
1
20
1
35

1
stijve wand of gevel
verbinding met verband met schoren 2 3
stabiel gebouw
koppeling aan
1 met zeer buig-
stijve kolommen
om sparingen heen geleid 2 windrichtingen afzonderlijk 3
Figuur 6.30 Verticale stabiliteitsconstructies
Figuur 6.31 Alternatieven bij (gevel)openingen
06950424_hfdst06.indd 208 22-11-2005 11:11:59
6 DRAGENDE ELEMENTEN IN STAAL 209
In alle richtingen moeten de horizontale belastin-
gen worden opgevangen.
Dit betreft de stabiliteit in de dwarsrichting, de
langsrichting en de stabiliteit tegen torsie.
Omdat de plaatsing van de verticale verban-
den soms onvermijdelijk samenvalt met een
gewenste opening in bijvoorbeeld de gevel,
kunnen extra diagonalen soms een oplossing
vormen, guur 6.31.
Horizontale stabiliteitsconstructies
Voor de afdracht van de horizontale windbelas-
ting naar de verticale stabiliteitsverbanden is ook
een horizontaal verband noodzakelijk. Dit kan
worden gerealiseerd met behulp van:

schijfwerking dak of vloerconstructie, door


koppeling onderling en/of aan liggers, guur
6.32-1;

horizontaal verband schoren, een zoge-


noemde wind- of vakwerkligger, guur 6.32-2.
Als de daken en/of vloeren niet als schijf zijn uit-
gevoerd, moet bij een geschoord raamwerk ook
in horizontale zin een verband worden aange-
bracht. Hiertoe moet in alle windrichtingen een
verband worden aangebracht. Een veel gekozen
oplossing is trekstaven te combineren tot een
zogenoemde wind- of vakwerkligger met een
serie gekoppelde kruisen over de hele breedte en
lengte van het gebouw, guur 6.33.
Bij langere gebouwen zijn meerdere vakwerklig-
gers gewenst.
Als ze al niet aanwezig zijn in de vorm van gor-
dingen, moeten ter plaatse van de diagonalen
tussen de hoofdliggers koppelliggers worden
aangebracht voor de vereiste vormvaste drie-
hoekvorm, guur 6.34.
principe krachtsoverdracht
Figuur 6.34 Principe krachtsoverdracht, stabiliteitsverband
Te grote lengten van de diagonalen zijn door de
rek in de staven ongeschikt en bij te ongelijke
rechte zijden van de driehoek dragen de liggers
zelf relatief te veel horizontale krachten dragen.
Figuur 6.35 geeft enkele vuistregels voor
geschoorde raamwerken.
1 vloer of dak als schijf,
bv door stijve dakelementen
en vele verbindingen
horizontale vakwerkliggers 2
verband in andere richting
portalen in n richting, 3
langs n kopgevel 1 minder vorm- 2
verandering 2x in dwarsrichting
gebouw te lang, dan 3 splitsen van diago-
nalen per richting
4
Figuur 6.32 Horizontale stabiliteitsconstructies
Figuur 6.33 Plaatsing horizontale verbanden in plattegrond
06950424_hfdst06.indd 209 22-11-2005 11:12:00
210
6.3 Kolommen
Staalskeletten worden verticaal opgebouwd met
kolommen. De kolommen hebben relatief slanke
afmetingen en kunnen worden opgebouwd uit
een aantal proelen die standaard verkrijgbaar zijn.
6.3.1 Kolomvormen
Uit de basisproelen zijn de volgende veelvoor-
komende verschijningsvormen voor kolommen
op te bouwen, onderscheiden naar doorsnede:
I-vormig;
rechthoekig;
cilindrisch;
samengesteld.
Kolommen met I-vormige doorsnede
Dit is een veelvoorkomende verschijningsvorm
die wordt toegepast bij beklede constructies of
als het open proel vanuit esthetische eisen geen
bezwaar vormt, zoals in hallen en werkplaatsen,
guur 6.36. IPE-proelen hebben een langer lijf
dan de breedte van de enzen en zijn alleen bij
kleine belastingen toepasbaar.
IPE - profiel
profiel
HE - profiel 1 2 samengesteld 3
Figuur 6.36 I- en H-vormige kolommen
HE-proelen zijn uitermate geschikt voor kolom-
men en hebben een nagenoeg even grote lijf- als
ensbreedte. Ook kan een H-vormige doorsnede
worden bereikt door een samengestelde ligger
uit gelaste platen toe te passen. Dit is een kost-
bare zaak die alleen bij zeer specieke voorwaar-
den of zware belastingen wordt toegepast. Open
proelen zijn goedkoper dan die met een geslo-
ten doorsnede. Groot voordeel is de bereikbaar-
heid van het hele proel bij boutverbindingen.
Nadeel kan juist de ongelijkzijdigheid zijn bij
aansluitingen aan twee zijden.
Kolommen met rechthoekige doorsnede
Bij hogere belastingen of buiging in twee richtin-
gen dan wel vanuit esthetische redenen kan het
Constructie-
element
Doorsnede en
bovenaanzicht
Overspanning
() in m
Verhouding
d

Enkellaags
geschoord
raamwerk
l
l
d
d
H
b
l
640
1
20
1
35

Totale hoogte
(H)
Verhouding
H
b
Geschoord
raamwerk met
scharnierende
verbindingen
l
l
d
d
H
b
l
520 68
Figuur 6.35 Vuistregels dimensionering geschoorde raamwerkconstructie Bron: Basisboek Overspannend staal
06950424_hfdst06.indd 210 22-11-2005 11:12:02
6 DRAGENDE ELEMENTEN IN STAAL 211
wenselijk zijn een kolom met een rechthoekige
doorsnede te kiezen. Hiervoor kunnen holle ge-
walste proelen worden gebruikt dan wel kolom-
men worden samengesteld uit H- dan wel U-pro-
elen met aangelaste platen, guur 6.37.
samengesteld
profiel
kokerprofiel 1 2 3 staafprofiel
afmetingen
voor geringe
Figuur 6.37 Rechthoekige kolommen
Aansluitingen in twee richtingen kunnen hierbij
op een gelijke manier gebeuren, maar er moeten
dan toegevoegde elementen worden gemaakt
gezien de onbereikbaarheid van het hele proel.
Kolommen met cilindrische doorsnede
Om esthetische redenen worden wel kolommen
met een ronde of ovale doorsnede gekozen. Af-
hankelijk van doorsnede en wanddikte kunnen
aanzienlijke belastingen worden opgenomen als
vraagt de plaatselijke aangrijping van die krach-
ten extra voorzieningen, guur 6.38.
Voordelig is de in alle richtingen gelijke weer-
stand tegen buiging. De buisvormige proelen
zijn wel duurder dan de open proelen. Daar-
naast zal het duidelijk zijn dat vooral de aanslui-
tingen met liggers bijzondere aandacht vraagt.
Kolommen met samengestelde doorsnede
Ten slotte is het mogelijk uit diverse proelen
speciale kolommen samen te stellen die grote
belastingen kunnen dragen dan wel integratie
met bijvoorbeeld leidingen mogelijk maken,
guur 6.39. Naarmate het aantal elementen en
gelaste verbindingen toeneemt, nemen ook de
kosten toe.
I - profielen U - profielen 1 2 L - profielen 3
Figuur 6.39 Samengestelde kolommen
6.3.2 Kolommen en leidingen
Doordat de doorsnede van een stalen kolom,
in tegenstelling tot een kolom in beton of hout
bijna nooit massief is, is er ruimte om plaats te
bieden aan een andere veelbepalende structuur
binnen het gebouw, die van de installaties. De
open ruimte tussen dunwandige of samenge-
stelde proelen leent zich uitstekend voor de
1 bij horizontale aansluitingen samengestelde kolom 2 sparingen in kop- en voetplaten 3
Figuur 6.40 Leidingen in open, dunwandige of samengestelde kolommen
Figuur 6.38 Ronde en ovale kolommen
ovaal profiel
profiel
2 1 buisprofiel 3
(voor geringe
afmetingen)
buisprofiel
dikwandig
06950424_hfdst06.indd 211 22-11-2005 11:12:06
212
plaatsing van leidingen. Echter bij de aansluitin-
gen met de liggers en fundering moet hiermee
rekening worden gehouden door gebruik van
kopplaten dan wel sparingen, guur 6.40.
Het kan noodzakelijk zijn de kolom brandwerend
te bekleden. Het spreekt vanzelf dat deze bekle-
ding demontabel moet zijn voor het bereiken
van de leidingen bij eventuele reparatie, enzo-
voort, guur 6.41-1.
Het opnemen van leidingen in gesloten proelen
bevat een groot gevaar voor niet te onderkennen
corrosie aan het proel en daarnaast is vervan-
ging van de leidingen hierbij ook uitgesloten,
guur 6.41-2.
doorsnede
bekleding 1 nooit in gesloten 2
Figuur 6.41 Leidingen bij (brandwerende) beklede
kolommen
6.3.3 Vuistregels dimensionering
kolommen
Stalen kolommen kunnen relatief een geringere
doorsnede hebben door de hoge druksterkte. Zij
kunnen hierdoor uitstekend op druk worden be-
last. Maatgevend voor de doorsnede is veelal de
knik. Daarnaast wordt in geval van ongeschoorde
raamwerken de kolom meer op buiging belast
dan in geval van een geschoord raamwerk.
Knik kan in twee richtingen optreden waardoor
kolommen met een zelfde weerstand tegen
buiging in beide richtingen in het voordeel zijn.
Kan de kniklengte worden verminderd door het
aanbrengen van een koppeling in een of twee
richtingen, dan kan met een relatief geringe
doorsnede worden volstaan, guur 6.42.
In guur 6.43 zijn voor verschillende kniklengtes
en belastingen benaderingen voor de kolom-
afmetingen gegeven.
6.4 Liggers
De vloeren en daken in een staalconstructie
dragen in het algemeen hun krachten niet
rechtstreeks op de kolommen af maar via hori-
zontale constructieonderdelen, de liggers. Als de
doorsnede van een stalen ligger op het krach-
tenverloop wordt beschouwd, is net als bij de
kolommen ook hier een hoge efcintie van het
materiaalgebruik te zien. De ligger is opgebouwd
uit een relatief hoog, dun lijf dat de dwarskrach-
ten opneemt. Daarnaast zijn de delen die de nor-
maalkrachten op moeten nemen, de enzen, aan
de uiteinden gesitueerd, guur 6.44.
6.4.1 Liggers en vakwerkliggers
Ook liggers bestaan of worden veelal samen-
gesteld uit basisproelen, zie paragraaf 6.1.4.
Hierbij kunnen de volgende verschijningsvormen
worden onderscheiden:
1 Vollewandliggers, met ononderbroken lijf;
2 Raatliggers, waarbij in het lijf openingen zijn
uitgespaard;
3 Vakwerkliggers, samengesteld uit staven met
driehoekige opbouw;
4 Vierendeelliggers, samengesteld uit staven
met rechthoekige opbouw.
Vollewandliggers
De eenvoudigste vorm van deze horizontale ele-
menten zijn de vollewandliggers. Meestal
zijn dit standaard gewalste proelen met een
I-, H- of U-vormige doorsnede. De prolering
is zeer materiaaleconomisch doordat een grote
hoogte kan worden bereikt met weinig materiaal
en dus met geringe kosten en gering eigen-
gewicht.
Liggers uit warmgewalste proelen
IPE-liggers worden het meest toegepast gezien
de gunstige hoogte-breedteverhouding en de
vaak benodigde symmetrische opbouw. HE-A-,
k
l
Figuur 6.42 Knik bij kolom
06950424_hfdst06.indd 212 22-11-2005 11:12:08
6 DRAGENDE ELEMENTEN IN STAAL 213
HE-B- dan wel HE-M-proelen worden toegepast
bij grotere belastingen of wanneer de construc-
tiehoogte beperkt is. Daarnaast zijn zij in zijde-
lingse richting stijver, guur 6.44.
IPE - profiel HE-A - profiel samengesteld
profiel
1 2 3
Figuur 6.44 Vollewandliggers met H- of I-vormige door-
snede
Liggers uit koudgevormde proelen
Koudgevormde proelen zijn in verschillende
standaardafmetingen verkrijgbaar. Zij hebben
een U-, C- of Z-vormige doorsnede. Door de ge-
ringe stijfheid worden deze proelen vooral toe-
gepast als secondaire of tertiaire dakligger door
de geringere stijfheid, guur 6.45.
1 UNP - profiel C - profiel 2
Figuur 6.45 Vollewandliggers met C-vormige doorsnede
Samengestelde vollewandliggers
Als extreme belastingen gepaard gaan met een
relatief geringe constructiehoogte, kunnen spe-
ciale samengestelde vollewandliggers uitkomst
Constructie-
element
Doorsnede en zijaanzicht Knik-
lengte
(
k
) in m
Doorsnede-hoogte verhouding
d

k
Gewalst of gelast
proel
d d
l
k
d d
l
k
l
k
d d d
l
k
d
28
1
20
1
25
n bouwlaag
24
1
7
1
18
meer bouwlagen
Kokerproel
d d
l
k
d d
l
k
l
k
d d d
l
k
d
28
1
20
1
35
n bouwlaag
24
1
7
1
28
meer bouwlagen
Kolom samenge-
steld uit proelen
d d
l
k
d d
l
k
l
k
d d d
l
k
d
410
1
20
1
25

Staalbetonkolom
d d
l
k
d d
l
k
l
k
d d d
l
k
d
24
1
6
1
15

Figuur 6.43 Vuistregels dimensionering stalen kolommen Bron: Basisboek Overspannend staal
1 samengestelde
kokerligger
hoedligger 2
Figuur 6.46 Samengestelde vollewandliggers
06950424_hfdst06.indd 213 22-11-2005 11:12:13
214
bieden. Door bijvoorbeeld twee UNP-proelen te
combineren met aangelaste randplaten, ontstaat
er een ligger die ondanks zijn geringe hoogte
zeer geschikt is voor extreme belastingen, guur
6.46-1.
Daarnaast kan een asymmetrische doorsnede,
zoals een zogenoemde hoedligger, guur 6.46-2,
een functie bij de oplegging van vloeren hebben
of bij de integratie tot een staal-betonligger, zie
paragraaf 6.4.2.
Bijzondere vormen
Als vanuit de functie dan wel vanuit esthetische
redenen een bijzonder vorm is gewenst, kan
deze door het geautomatiseerde bewerken vrij
eenvoudig ontstaan. Zo kan voor het afschot in
het dak de ligger geknikt worden uitgevoerd,
guur 6.47-1. Liggers met een verlopende
hoogte kunnen door aanpassing van het lijf wor-
den gerealiseerd, guur 6.47-2 en 6.47-3.
Raatliggers
Bij grotere overspanningen zijn er steeds hogere
lijven noodzakelijk. Voor de uitvoering als
vollewandligger is er een alternatief dat niet
zozeer wordt gekozen vanuit materiaal-
economische redenen als wel uit esthetische
of functionele redenen, bijvoorbeeld voor de
doorvoer van leidingen. Daartoe wordt de ligger
uitgevoerd met zeshoekige of zelfs ronde sparin-
gen.
Een veelvoorkomende uitvoering is die van de
raatligger. Hierbij wordt het basisproel versne-
den en verschoven weer aaneengelast, guur
6.48-1. Zo ontstaat een hoger proel met zes-
hoekige gaten, de raten, in het lijf, guur 6.48-2.
Als er tussen de raten eerst nog rechthoekige
platen worden aangebracht, wordt er gesproken
van een verhoogde raatligger, guur 6.48-3.
3 verhoogde raatligger met tussenschotjes
raatligger met lasnaden 2
basisprofiel met snijlijn 1
h
3
h
2
h =
2
h
1
h
1
1,5 x
+
3
h = h
2
x
x
Figuur 6.48 Raatliggers
Vakwerkliggers
Wordt het materiaal in de verticale opbouw nog
verder beperkt, dan kan een vakwerkligger wor-
den toegepast. Hierbij worden de dwarskrachten
opgenomen door trek- en drukstaven die verti-
caal en diagonaal zijn geplaatst. De uitvoering
kan op verschillende manieren gebeuren door
combinatie van op trek dan wel druk belaste dia-
gonalen al dan niet gecombineerd met verticale
staven, guur 6.49. Door de bovenlijn te laten
verlopen, kan in geval van een dakligger het af-
schot worden opgelost.
het krachtenverloop
aanpassingen aan 3
snijden, buigen en
van ligger met afschot
lassen van dakligger
snijden en lassen 2
1
Figuur 6.47 Bijzondere vollewandliggers
06950424_hfdst06.indd 214 22-11-2005 11:12:15
6 DRAGENDE ELEMENTEN IN STAAL 215
1 ligger met diagonalen en verticalen
K - ligger 2
V - ligger 3
_
+
_
+
_
_
+
_
_
+
_
_
+ + +
_
_
+
_
_ _
_ _
_
+
_
_ _
_
_
_
_
_ _ _
_
+
_
_
+
_
+
_
+
_
+
_
+
+
_
_
Figuur 6.49 Krachtenverloop in vakwerkliggers
Lichte vakwerkliggers
Als de dwarskrachten gering zijn zoals bij dak-
constructies, kunnen vakwerkliggers worden uit-
gevoerd met relatief lichte proelen. De randsta-
ven bestaan bijvoorbeeld uit een enkelvoudig of
dubbel basisproel gecombineerd met gebogen
staven. Ook koudgevormde proelen zijn ge-
schikt voor de uitvoering in lichte vakwerkliggers,
guur 6.50.
Zware vakwerkliggers
Voor het opvangen van vloerconstructies of voor
grote overspanningen moeten er zwaardere
proelen worden toegepast. De samenstelling en
combinatie uit basisproelen is schier eindeloos.
De verbindingen tussen de verschillende onder-
delen kunnen worden gebout of gelast en al dan
niet van zogenoemde knoopplaten worden voor-
zien, guur 6.51.
met knoopplaten 1
met T - profielen voor 2
de onder- en bovenrand
Figuur 6.51 Zware vakwerkliggers
Vakwerkliggers uit buisproelen
Ook uit gesloten proelen is een vakwerkligger
te construeren, guur 6.52-1 en 6.52-2. Voordeel
hiervan kan de geringere corrosiegevoeligheid
zijn. Daarnaast worden deze liggers veelal vanuit
esthetische redenen gekozen. Ook hier vragen
opgebouwd uit koudgewalste profielen 2
met gebogen staaf als diagonalen 1
Figuur 6.50 Lichte vakwerkliggers
06950424_hfdst06.indd 215 22-11-2005 11:12:17
216
de verbindingen die veelal gelast zijn om speciale
aandacht. Een kostbare variant is de driedimensi-
onale buisconstructie die veelal vanuit esthetisch
oogpunt worden toegepast, guur 6.52-3.
1 opgebouwd uit buisprofiel
2 opgebouwd uit kokerprofiel
3 drie-dimensionale buisconstructie
Figuur 6.52 Vakwerkliggers uit buisproelen
Vierendeelliggers
Als de diagonalen in een vakwerkligger geheel
worden weglaten, wordt er gesproken van een
vierendeelligger. Doordat de vormvaste driehoe-
ken ontbreken en de verbindingen momentvast
moeten zijn, moeten alle verbindingen verste-
vigd worden met verstijvingsschotjes. Vierendeel-
liggers worden toegepast als er een zware open
ligger is vereist, bijvoorbeeld bij de doorvoer van
grotere leidingen of als een verdiepingshoge lig-
ger, guur 6.53.
6.4.2 Staalbetonliggers
Als de stalen liggers worden gecombineerd met
een gewapend betonnen vloer, is het moge-
lijk een zekere koppeling tussen beiden aan te
brengen. Hierdoor kan een sterke reductie van
de constructiehoogte worden verkregen. Het
Figuur 6.53 Vierendeelligger
1
voor oplegging op onderflens
fabricage staalbetonligger
2 op onderflens met
doorkoppelwapening
3
binding met deuvels
op bovenflens ver-
Figuur 6.54 Staalbetonliggers
06950424_hfdst06.indd 216 22-11-2005 11:12:19
6 DRAGENDE ELEMENTEN IN STAAL 217
principe dat hieraan ten grondslag ligt is dat de
betonvloer feitelijk als bovenens van de stalen
ligger gaat functioneren. Hierdoor kan de stalen
ligger lichter zijn en kan een kleinere constructie-
hoogte en stijvere vloerconstructie worden be-
reikt. De ligger kan zowel als vollewand-, raat- of
vakwerkligger worden uitgevoerd, guur 6.54.
Voorwaarde bij dit alles is dat de koppeling
tussen ligger en betonvloer goed is. Hiervoor
worden veelal deuvels gebruikt die op de stalen
ligger worden gelast. Hoewel dit machinaal kan
gebeuren, doet deze extra handeling het eco-
nomische voordeel van de materiaalbesparing
van het proel grotendeels teniet. De geringere
constructiehoogte wordt in het hele gebouw
terugverdiend.
In paragraaf 6.5.1 en 6.5.2 wordt verder inge-
gaan op de combinaties tussen staal en beton.
verstijvingsplaat
1 volle wandliggers
raatliggers 2
vakwerkliggers 3
Constructie-
element
Doorsnede en zijaanzicht Afmeting van
het element
(h) in mm
Overspanning
() in m
Verhouding
h

Breedens-
proelen of
kokers
l
h
h
l
l
h
h
l
l
h
100500 412
1
18
1
28

Proelstaal
l
h
h
l
l
h
h
l
l
h
200500 630
1
15
1
20

Vakwerk van
warmgewalste
proelen
l
h
h
l
l
h
h
l
l
h
10004000 1245
1
8
1
15

Vierendeel-
ligger
l
h
h
l
l
h
h
l
l
h
10003000 618
1
4
1
12

Staalbeton-
ligger
l
h
h
l
l
h
h
l
l
h
3001000 715
1
20
1
25

Figuur 6.56 Vuistregels dimensionering stalen verdiepingsvloerliggers Bron: Basisboek Overspannend staal
Figuur 6.55 Leidingen in vollewand-, raat- en
vakwerkligger
06950424_hfdst06.indd 217 22-11-2005 11:12:24
218
6.4.3 Liggers en leidingen
Net als bij kolommen is het mogelijk de ruimte
gereserveerd voor de liggers te combineren met
die voor de installaties, waardoor de bruto-ver-
diepingshoogte soms kan worden gereduceerd.
Vollewandliggers hebben een gesloten lijf dat re-
latief dun is en daardoor gemakkelijk van sparin-
gen is te voorzien. Bij grotere sparingen moeten
deze worden verstevigd door opgelaste platen,
guur 6.55-1. Op plaatsen waar de dwarskrach-
ten hoog zijn (in de buurt van de oplegging)
moeten deze sparingen worden vermeden.
Andere typen liggers zijn speciaal vormgegeven
vanuit de wens de leidingen hierin te integreren,
zoals raat- en vakwerkliggers, guur 6.55-2 en
6.55-3.
6.4.4 Vuistregels dimensionering
stalen liggers
Om in het ontwerpproces de dimensionering
van stalen liggers te kunnen inschatten, zijn in
guur 6.56 tot en met guur 6.58 de relatie tus-
sen overspanning en hoogte van de ligger op-
genomen. De liggers zijn verdeeld in de verschil-
lende behandelde types en in de toepassing als
verdiepingsvloerligger, primaire dan wel
secundaire dakligger.
Constructie-
element
Doorsnede en zijaanzicht Overspanning
() in m
Verhouding
h

(afmeting
element in
mm)
Raatligger
l
h
h
l
h
h
l
h
h
l
l
h
h
l l
h
h
618
1
10
1
18

Vakwerk met
evenwijdige
randen van
warmgewalste
proelen
l
h
h
l
h
h
l
h
h
l
l
h
h
l l
h
h
1275
(met zeeg)
1
8
1
12

Vakwerk van
koudgevormde
proelen
l
h
h
l
h
h
l
h
h
l
l
h
h
l l
h
h
528
1
15
1
25
h=(300-1000)
Vakwerk met
schuine randen
van warm ge-
walste proelen
l
h
h
l
h
h
l
h
h
l
l
h
h
l l
h
h
820
1
5
1
10

Breedenspro-
elen of kokers
l
h
h
l
h
h
l
h
h
l
l
h
h
l l
h
h
614
1
20
1
30
h=(100-500)
Ruimtevakwerk
l
h
h
l
h
h
l
h
h
l
l
h
h
l l
h
h
30150
1
15
1
30

Figuur 6.57 Vuistregels dimensionering stalen primaire dakliggers Bron: Basisboek Overspannend staal
06950424_hfdst06.indd 218 22-11-2005 11:12:29
6 DRAGENDE ELEMENTEN IN STAAL 219
6.5 Vloeren in staalskelet
Het is ook mogelijk met staal een vloerconstruc-
tie te realiseren. Zeker wanneer de vloer wordt
toegepast in een staalskelet kan deze materiaal-
keuze zijn voordeel hebben. Een voordeel van
volledig stalen vloeren is het lichte gewicht en de
prefabricage. Een nadeel is de brandgevoeligheid
van het materiaal. De volgende typen zijn te on-
derscheiden:
1 Staalplaatvloeren, enkel staal zonder toevoe-
gingen;
2 Staalbetonvloeren, waarbij beton en staal
wordt gecombineerd.
Een bijzondere vorm van de combinatie staal en
beton is al behandeld bij de staal-betonligger, zie
paragraaf 6.4.2.
6.5.1 Stalen vloerconstructies
Staalplaatvloeren
Vloeren in staal worden geconstrueerd uit staal-
plaat dat is geproleerd zodat het een zekere
buigstijfheid verkrijgt. De plaatdikte is ongeveer
1 1,5 mm en de prolering kan veel vormen
aannemen, guur 6.59-1. Hoe hoger de prole-
ring, des te groter de overspanning kan zijn. Ook
als dakvloer is de staalplaat geschikt zeker gezien
de geringere belasting.
De platen zijn licht en daardoor gemakkelijk
te vervoeren en aan te brengen. Nadelig is de
geringe massa wanneer het geluidsisolerend ver-
mogen betreft en ook de brandscheidende func-
tie is minimaal. Daardoor worden de staalplaat-
vloeren vaak aangevuld met geluidsisolerende en
brandvertragende materialen. Het eenvoudigst
is de staalplaat te gebruiken als bekisting voor
beton dat daarbij deze functies vervuld. Andere
Constructie-
element
Doorsnede en zijaanzicht Afmeting
element
(h) in mm
Overspanning
() in m
Verhouding
h

Koud-
gevormde
proelen
l
h
l
h
120300 3-12
1
25
1
35

Proelstaal
l
h
l
h
2001000 6-40
1
18
1
26

Figuur 6.58 Vuistregels dimensionering secundaire dakliggers Bron: Basisboek Overspannend staal
1 diverse profileringen gelaagde opbouw 2
verzinkte staalplaat
geluiddempende laag
estrich of betonplaten
afwerklaag
Figuur 6.59 Staalplaatvloeren
06950424_hfdst06.indd 219 22-11-2005 11:12:33
220
materialen zoals verende tussenlagen zijn ook
mogelijk, guur 6.59-2.
Stalen dak- en vloerplaten kunnen alleen geringe
belastingen opnemen. Zij worden geschroefd
of genageld aan de liggers. Bij dakplaten ligt in
verband met de verdere opbouw met eventuele
isolatie en dakafwerking de bevestiging bovenop
de liggers het meest voor de hand.
Staalbetonvloeren
Als het beton op de staalplaat ook constructief
gaat meewerken, wordt gesproken van staal-
betonvloeren. Afhankelijk van het meewerken
van staal als constructieve vloer zijn de volgende
twee typen te onderscheiden:

staalbetonvloer met staalplaat enkel als ver-


loren bekisting en beton als constructieve vloer,
guur 6.60-1;

echte staalbetonvloer waarbij de staalplaat


meewerkt als wapening van de betonvloer, de
schuifkrachten tussen beide materialen moet
door ribbels in de staalplaat worden opgeno-
men, guur 6.60-2 en guur 6.61-5 en 6.61-6.
Daarnaast moet de staalplaat brandwerend
worden bekleed: hij werkt nu immers mee in de
constructie.
staal - beton - ligger 3
constructieve koppeling beton en staalplaat
staalplaat alleen bekisting
staalplaat - betonvloer; 2
1
6
op onderflens
staalplaat - betonvloer
onderflens met wapening
voor overgangsmoment
kanaalplaatvloer op onderflens 4 2 breedplaatvloer op
breedplaatvloer op bovenflens kanaalplaatvloer op bovenflens 1 3 staalplaat - betonvloer
op bovenflens
5
Figuur 6.61 Vloerconstructies in staalskelet
Figuur 6.60 Staalbetonvloeren
06950424_hfdst06.indd 220 22-11-2005 11:12:35
6 DRAGENDE ELEMENTEN IN STAAL 221
Bij vloerconstructies wordt er sneller voor een op-
storting met beton gekozen waarbij staal en beton
al dan niet constructief meewerken. Hierbij geniet
een oplegging op de onderens de voorkeur waar-
door de ligger tevens als randkist kan werken.
6.5.2 Steenachtige vloeren
Van de steenachtige vloeren is beton het meest
voorkomende materiaal gezien de uitstekende
constructieve, brandwerende en geluidsisole-
rende functie. Uiteraard kan voor de vloeren ter
plaatse gestort beton worden gekozen, maar
door de tijdrovende bekistingswerkzaamheden,
wordt de door de snelle montagebouw verkre-
gen tijdwinst dan weer grotendeels tenietge-
daan. De keuze valt daarom eerder op prefab-
betonvloeren.
Kanaalplaatvloeren
Een staalskelet wordt dus vaak gekozen vanwege
de bouwsnelheid. Vanuit dit principe wordt het
liefst met zo licht mogelijke vloerelementen ge-
werkt die zoveel mogelijk geprefabriceerd wor-
den aangevoerd. Kanaalplaatvloeren zijn hier-
voor zeer geschikt omdat zij nagenoeg geheel
zijn geprefabriceerd en gewichtsbesparend door
de holle ruimten. Ze kunnen worden toegepast
als verdiepings- maar ook als dakvloer.
De oplegging van een kanaalplaat kan bovenop
de liggers, guur 6.61-1, maar, afhankelijk van
lengte van de platen en prolering van de lig-
ger, ook ertussen plaatsvinden, guur 6.61-2.
In dat laatste geval spreken wordt gesproken
van een gentegreerde ligger met als grootste
voordelen de geringere constructiehoogte en de
beschermende werking voor lijf en bovenens
van de ligger. Het aanstorten van de elementen
onderling en aan de ligger gebeurt alleen ter
afdichting van het hele vloerpakket. Is een con-
structieve werking als schijf nodig, dan moet er
een druklaag met wapening in de andere rich-
ting worden toegepast.
Breedplaatvloeren
Ook breedplaatvloeren zijn zeer geschikt voor
de toepassing in staalconstructies, guur 6.61-3.
Door de dunne schil van de niet-afgestorte vloer
is de plaatsing in niet-aangepaste proelen ook
mogelijk. Een breedplaatvloer wordt grotendeels
in het werk gestort waardoor de vloer over de
ligger constructief kan worden beschouwd als
geheel doorlopend. Hierdoor is een moment-
en doorbuigingsreductie te realiseren. Wordt
gekozen voor een oplegging op de onderens
van de ligger, dan moet door sparingen in het
lijf de vereiste steunpuntswapening worden aan-
gebracht, guur 6.61-4. Breedplaatvloeren bij
staalconstructies kunnen als verdiepings- en/of
als dakvloer worden toegepast.
6.5.3 Cellenbetonelementen en houten
dakdozen
Twee veelgebruikte alternatieven voor vooral de
dakplaten zijn platen in cellenbeton en dakdozen in
hout. Om dezelfde redenen als de toepassing van
een staalplaat gebeurt de oplegging op de ligger.
Cellenbetonelementen worden veelal zonder on-
derlinge koppeling geplaatst waardoor ter voor-
koming van het schuiven van de platen deze met
haken verankerd moeten worden dan wel door
aangelaste schotjes op hun plek gehouden.
Houten dakdozen worden aan liggers genageld
dan wel geschroefd.
6.5.4 Roostervloeren
Naast dichte stalen vloeren zijn er ook stalen
roostervloeren. Deze worden enerzijds gebruikt
in buitensituaties bij bijvoorbeeld bordessen van
bevestigingsbeugel
onderliggende staalconstructie
stalen rooster
Figuur 6.62 Roostervloeren
06950424_hfdst06.indd 221 22-11-2005 11:12:36
222
vluchttrappen, anderzijds in de utiliteitsbouw
voor tussenvloeren in de installatieruimtes en
leidingschachten. De vloeren bestaan uit een
vierkant of rechthoekig rooster van meestal ther-
misch verzinkt staal, guur 6.62, en worden in
onderdelen aangevoerd op het werk en gemon-
teerd aan de wanden dan wel opgelegd op een
stalen constructie bij grotere afmetingen.
6.5.5 Vuistregels dimensionering stalen
vloerconstructies
Ter bepaling van de constructieve hoogte van
verschillende stalen vloerconstructies geven
guur 6.63 en guur 6.64 de maximale afme-
tingen, overspanningen en relatie hoogte-over-
spanning.
6.6 Verbindingen in staalskelet
In de vorige paragrafen zijn alle onderdelen van
het staalskelet afzonderlijk behandeld. Wan-
neer deze worden samengesteld tot n geheel,
dan moet er een keuze worden gemaakt uit de
verschillende mogelijkheden om de onderdelen
met elkaar te verbinden. Een belangrijk onder-
scheid is of de verbinding scharnierend dan wel
momentvast is. Eerst worden de verschillende
verbindingsmiddelen behandeld en daarna de
opbouw van het skelet vanaf de fundering tot
aan de dakliggers en er wordt stilgestaan bij de
knooppunten.
6.6.1 Verbindingsmiddelen
In de staalbouw zijn de volgende verbindings-
middelen gebruikelijk:

lasverbindingen;

mechanische verbindingen, zoals klinken,


schroeven en bouten.
Constructie-
element
Doorsnede en zijaanzicht Afmeting van
het element
(d) in mm
Overspanning
() in m
Verhouding
d

Stalen vloer-
plaat
l
d
l
d
5075 23
1
35
1
40

Staalplaat-
betonvloer
l
d
l
d
100150 24
1
25
1
30

Figuur 6.63 Vuistregels dimensionering stalen verdiepingsvloeren Bron: Basisboek Overspannend staal
Constructie-
element
Doorsnede en zijaanzicht Afmeting van
het element
(d) in mm
Overspanning
() in m
Verhouding
d

Koud gewalst
plaat
l
d
l
d
25120 26
1
40
1
70

Sandwich-
element met
stalen platen
l
d
l
d
75 23
1
25
1
30

Figuur 6.64 Vuistregels dimensionering stalen dakvloeren Bron: Basisboek Overspannend staal
06950424_hfdst06.indd 222 22-11-2005 11:12:40
6 DRAGENDE ELEMENTEN IN STAAL 223
Bouten en lassen zijn de meest voorkomende
verbindingstechnieken. Klinken als verbindings-
techniek voor de hoofdverbindingen wordt niet
meer toegepast, guur 6.65, maar wordt evenals
schroeven nog wel gebruikt voor de bevestiging
van plaatmateriaal aan de hoofddraagconstruc-
tie.
Figuur 6.65 Hoekverbinding met klinknagels
Vaak komt de combinatie van gelaste en ge-
boute verbindingen voor. Hierbij is belangrijk na
te gaan welke verbindingen vooraf onder betere
condities in de fabriek kunnen worden aange-
bracht en daarbij het transport toch mogelijk en
handig houden. De verbindingen in het werk
waar de condities minder zijn worden meestal
gebout.
Lasverbindingen
Voor de hoofddraagconstructie is het lassen
van de verbindingen de beste oplossing. Zo-
wel vooraf in de fabriek als op het werk kan dit
plaatsvinden. Gebeurt dit in de fabriek, dan is
het proces gecontroleerder en daardoor fraaier
en sterker. Bovendien kunnen de proelen volle-
dig worden afgewerkt. Te grote onderdelen zijn
echter niet vervoerbaar en moeten dus op het
werk aan elkaar worden gelast. Plaatselijk wordt
hiermee een eventuele beschermingslaag aange-
tast die moet worden nabehandeld.
Een goed uitgevoerde lasverbinding zorgt voor
een vloeiende overgang die even sterk kan zijn
als het proel zelf. Afhankelijk van de vorm wor-
den onderscheiden:

stompe lassen;

hoeklassen.
Stompe lassen, die tussen twee platen liggen,
zijn minder eenvoudig te realiseren doordat de
uiteinden van de platen veelal voorbewerkt moe-
ten worden, guur 6.66-2 en 6.66-3, zodat er
een volledige verbinding ontstaat, guur
6.67-1. Hoeklassen, die op een van de platen
liggen, hebben daarom sterk de voorkeur, guur
6.67-2. Figuur 6.68 geeft enkele aandachtspun-
ten voor het lassen.
niet voorbewerkt voorbewerkt verbinding na lassen 1 2 3
elektrode openingshoek
beperkt
inbranddiepte
vooropening
laslagen
Figuur 6.66 Stompe en hoeklassen
Figuur 6.67 Voorbewerken stompe las
1 stompe lassen hoeklassen 2
voor toepassingen buiten af te raden,
in de naden kan zich vocht verzamelen
06950424_hfdst06.indd 223 22-11-2005 11:12:43
224
Boutverbindingen
Het monteren van een staalconstructie gebeurt
door middel van boutverbindingen. Vooraf zijn
hiervoor de gaten in de proelen aangebracht.
De verbinding zelf komt tot stand door de moe-
ren mechanisch aan te draaien op de bouten,
guur 6.69.
b
l k
s
dd
b1
m
s = sleutelwijdte
= steellengte
= draadlengte
= nominale boutdiameter
= gatdiameter in sluitring
= moerhoogte
= kophoogte
l
b
d
d
m
k
1
b
zeskantbout M10:
= metrische schroefdraad
10 = nominale boutdiameter 10 mm
M
Figuur 6.69 Bout met moer en volgring
Boutverbindingen worden het meest toege-
past in scharnierende verbindingen. De bouten
worden dan loodrecht op hun vlak belast op
afschuiving en op stuik, guur 6.70-1. Moet de
verbinding ook momenten opnemen, dan wordt
de bout ook op trek belast.
Bouten komen voor in diameters tot 64 mm
en worden aangeduid met de boutdiameter
en draadtype. De meest gangbare draad is de
metrische draad, aangeduid met de letter M, de
meest gebruikelijke diameters lopen van M12 tot
M36.
Omdat de diameter van het gat 2 mm groter is
dan de boutdiameter, kunnen de boutverbin-
dingen schuiven. Wil men dit voorkomen, dan
kunnen er voorspanbouten worden toegepast
waarbij de voorspanning zorgt dat de bout op
zijn plaats blijft en de verbinding op wrijving
wordt belast, guur 6.70-2.
Nabijgelegen boutverbindingen kunnen van-
uit de fabricage het beste in een lijn en met
2 zo min mogelijk schotjes en niet pas gemaakt
1 aangelaste platen op de flenzen met hoeklassen
1 verbinding met bout 2 verbinding met
voorspanbout
contactdruk
open ruimte
schuifspanning
open ruimte
voorspanning wrijving
Figuur 6.68 Aandachtspunten lasverbindingen
Figuur 6.70 Gewone en voorgespannen boutverbinding
1 gaten zoveel mogelijk dezelfde diameter
en in n lijn
bereikbaarheid 2
randafstand 3
d
d = 1,5 boutdiameter
en >30 mm
= randafstand + 5 mm
i.v.m. ruimen van de gaten
d
d d
Figuur 6.71 Aandachtspunten boutverbindingen
06950424_hfdst06.indd 224 22-11-2005 11:12:47
6 DRAGENDE ELEMENTEN IN STAAL 225
dezelfde diameter zijn uitgevoerd. De afstand
van gat naar rand moet niet te klein zijn omdat
het noodzakelijk kan zijn de gaten te ruimen bij
maatafwijkingen. Daarnaast moeten de bouten
uiteraard bereikbaar zijn bij het monteren, guur
6.71.
Schroef- en klinkverbindingen
Bij de bevestiging van plaatmateriaal worden
nog andere mechanische technieken gebruikt.
Hiervoor is een hele reeks verbindingsmiddelen
geschikt in veel uitvoeringen, de belangrijkste in
dit verband zijn, guur 6.72:

zelftappende schroef: moet worden voor-


geboord;

schroef met boorpunt: afhankelijk van de


spoed geschikt voor koudgevormde en warm-
gewalste proelen;

schietnagels: zeer snel in gebruik, maar de


verbindingen zijn minder fraai.
zelftappende schroef schietnagel blindklinknagel
Figuur 6.72 Schroeven, blindklink- en schietnagels
6.6.2 Kolom-funderingverbindingen
Kolom-funderingverbindingen kunnen op een
aantal manieren worden uitgevoerd, afhankelijk
van het gewenste mechanisch gedrag, bijvoor-
beeld al dan niet scharnierend. Voor het opne-
men van de momenten, maar ook als gevolg
van de grote normaalkrachten wordt de kolom
met een vooraf aangelaste voetplaat beindigd,
guur 6.73-1 en 6.73-2.
De verankeringen zijn vooraf meegenomen in
de wapening van de fundering. Het uiteinde
is voorzien van schroefdraad. Met stelmoeren
kan de kolom op hoogte worden gebracht en
gemonteerd. Zolang er geen verbanden zijn aan-
gebracht is tijdelijk schoren noodzakelijk. Na de
montage wordt de kolom ondersabeld met een
krimpvrije mortel die een groot gedeelte van de
verticale belasting overbrengt. Wil men de ver-
ankering uit het zicht hebben, dan kan dit even-
tueel met een (dikkere) afwerkvloer of met een
plaatselijke verdieping in de constructie worden
gerealiseerd, guur 6.73-2.
Scharnierende verbinding
Is de verbinding scharnierend, dan kan de voet-
plaat kleiner zijn en met twee verankeringen aan
de fundering worden bevestigd, guur 6.73-1b
en 6.73-2b.
Momentvaste verbinding
Moet de verbinding momenten opnemen, dan is
er veelal een grotere, maar ook stijvere voetplaat
noodzakelijk die op meerder plaatsen wordt
verankerd, guur 6.74-2 en guur 6.75-1. Afhan-
kelijk van de dikte van de plaat zijn verstijvingen
met schotjes noodzakelijk, guur 6.75-1. Men
wil deze echter liever voorkomen, gezien de
1
in 2
momentvast scharnierend
afwerkvloer
2a
op
afwerkvloer
1a
2b
1b
verzonken
1 bewerkelijk en
aanleiding tot corrosie
2 beter:
dikkere voetplaat
Figuur 6.73 Principes kolom-funderingverbindingen Figuur 6.74 Voetplaten aan kolommen
06950424_hfdst06.indd 225 22-11-2005 11:12:50
226
bewerkingen en corrosiegevoeligheid hiervan.
Een minder gehanteerd alternatief is de kolom in
een sparing aan te brengen, guur 6.75-2.
Moet het schuiven van de kolom als gevolg van
grote belastingen worden voorkomen, dan kan
het monteren door middel van voorspanankers
een oplossing zijn, guur 6.76.
6.6.3 Kolom-kolomverbindingen
Bij lagere gebouwen worden de kolommen
veelal in een doorlopende lengte aangevoerd. Bij
meer dan twee bouwlagen zijn echter verbindin-
gen tussen kolommen onderling noodzakelijk,
guur 6.77.
De verbinding tussen de verschillende kolommen
kan worden gelast dan wel gebout. Lasverbin-
dingen worden bij voorkeur als hoeklassen uit-
1 viervoudige verankering kolom in sparing 2
aangieten
Figuur 6.75 Momentvaste kolommen
1 met tweevoudige verankering 2 met scharnierende voet
Figuur 6.76 Verankering met
voorspanankers
1 stompe las hoeklas 2
Figuur 6.77 Gelaste kolom-kolomverbinding
06950424_hfdst06.indd 226 22-11-2005 11:12:53
6 DRAGENDE ELEMENTEN IN STAAL 227
gevoerd. Dit is zeer wel mogelijk bij verlopende
proelgroottes, omdat de binnendiameter gelijk
kan zijn en voor voldoende krachtsoverdracht
kan zorgen, guur 6.77-2. Is lassen niet mogelijk
of wenselijk, dan kan, afhankelijk van de ge-
wenste buigstijfheid, de verbinding met vul- of
kopplaten worden gerealiseerd, guur 6.78.
1 met kopplaten met vulplaten 2
Figuur 6.78 Geboute kolom-kolomverbindingen
6.6.4 Kolom-liggerverbindingen
Kolom-liggerverbindingen kunnen op zeer ver-
schillende manieren worden uitgevoerd, guur
6.79:

scharnierend dan wel momentvast;

gelast dan wel gebout;

kolom doorgaand of onderbroken door ligger.


Scharnierend
In geschoorde raamwerken kunnen kolom-lig-
gerverbindingen worden uitgevoerd als schar-
nier, guur 6.80. De verbinding wordt niet op
buiging belast en hoeft dus minder star te zijn.
Een gelaste verbinding is dit veelal wel dus komt
minder in aanmerking. De verbinding wordt met
enkele bouten gerealiseerd via kopplaten of met
hoekstalen.
Momentvast
Bij ongeschoorde raamwerken zijn momentvaste
verbindingen vereist. Een gelaste verbinding is
hiervoor zeer geigend door de goede continue
verbinding. Aandacht moet er worden besteed
aan het plooien van de enzen ter plaatse van de
krachtsoverdracht. Hiervoor kunnen verstijvings-
schotjes worden aangebracht, guur 6.81-1.
Deze zijn bewerkelijk en corrosiegevoelig, als
het mogelijk is een zwaarder proel te kiezen.
De schotjes mogen in geen geval volledig door-
gaand worden uitgevoerd in verband met de
corrosiegevoeligheid.
Als de verbinding wordt gebout, moeten er
verschillende boutverbindingen over een groter
1 met aangelaste 2 met aangelaste
enkele hoekstalen kopplaten
Figuur 6.79 Principes kolom-liggerverbindingen
Figuur 6.80 Voorbeelden scharnierende
kolom-liggerverbindingen
doorgaande ligger
moment-vast
scharnierend
doorgaande kolom
06950424_hfdst06.indd 227 22-11-2005 11:12:57
228
contactvlak worden aangebracht, guur 6.81-2.
Een alternatief is het verdubbelen van de ligger
of het in verstek monteren van kolom en ligger
bij gelijke proelhoogtes, guur 6.81-3.
6.6.5 Ligger-liggerverbindingen
Liggers kunnen onderling in verschillende situa-
ties moeten worden verbonden:

in zelfde vlak, bijvoorbeeld bij knik in daklig-


ger ten behoeve van afschot;

loodrecht op elkaar, bij twee- of drievoudige


liggersystemen.
De verbindingen in dezelfde lijn kunnen worden
gelast dan wel gebout afhankelijk van de ge-
wenste transportlengte, guur 6.82. Afhankelijk
van de toepassing in bijvoorbeeld een drieschar-
nierenspant of gerberligger, is de knoop
momentvast of scharnierend.
Meervoudige liggersystemen
Als de belastingen uit de vloer- of dakplaten in
twee of drie stappen via liggers naar de kolom-
men worden afgedragen, is er sprake van pri-
maire, secundaire en eventueel tertiaire liggers,
ook wel moer- en kinderbalken genoemd, guur
6.26. De secundaire liggers kunnen tussen dan
wel boven op de primaire liggers worden ge-
monteerd, guur 6.83.
1a 1b
2b 2a
gestapeld 1
2
niet
gestapeld
ligger op
twee steunpunten
doorgaande ligger op
meerdere steunpunten
Figuur 6.83 Principes verbindingen primaire en secundaire
liggers
Gestapelde primaire en secundaire liggers
Voor de montagesnelheid is de gestapelde pri-
maire en secundaire ligger de meest economi-
sche variant. De proelen kunnen doorgaand
zijn en de toleranties ruimer. Bij hoge vloer-
belastingen kan de plooi van de liggers hierbij
een gevoelig punt zijn, guur 6.84.
leidingen
plaats voor
bijzondere verbindingen
geboute verbindingen
3
2
3a in verstek 3b verdubbeling ligger
gelaste verbindingen 1
2a
1a
2b
1b
Figuur 6.81 Voorbeelden momentvaste kolom-ligger-
verbindingen
1 profielen
buizen 2
Figuur 6.82 Ligger-liggerverbindingen in dezelfde lijn
06950424_hfdst06.indd 228 22-11-2005 11:13:00
6 DRAGENDE ELEMENTEN IN STAAL 229
onderbroken secundaire ligger
doorgaande secundaire ligger
2
1
Figuur 6.85 Voorbeelden gestapelde liggerverbindingen
Hiertoe kunnen verstijvingsschotjes worden aan-
gebracht die echter bewerkelijk en kostbaar zijn.
De verbinding kan rechtstreeks worden gebout,
guur 6.85.
Een nadeel van de gestapelde constructie, -
guur 6.83-1, is de grotere constructiehoogte en
daarmee het groter geveloppervlak. Voordeel is
de eenvoudige montage en er zijn geen proble-
men met passingen. De secundaire ligger kan
als ligger over meerdere steunpunten worden
berekend en uitgevoerd. Binnen de construc-
tiehoogte is er ruimte voor leidingen, zowel in
lengterichting als in dwarsrichting.
Primaire en secundaire liggers in n vlak
Als de verschillende liggers in n vlak worden
gemonteerd, worden de secundaire liggers on-
derbroken. Hierdoor ontstaat een scharnierende
verbinding, meestal door middel van aangelaste
hoekstalen of schetsplaten, guur 6.86.
Prefab-vloeren in staalskelet
Als in een staalskelet prefab-betonvloeren
worden toegepast, wordt de bovenkant van
de primaire ligger, bij montage in n vlak, bij
voorkeur gelijk gehouden met de bovenkan-
ten van de secundaire liggers. Dit bevordert
het eenvoudig leggen van de vloerplaten.
Als de secundaire liggers tussen de primaire
liggers worden aangebracht, is er minder con-
structiehoogte nodig en daarmee minder
1 verdraaing bovenflens kip 2 3 knik ter plaatse van
oplegging
Figuur 6.84 Plooi bij zwaarbelaste liggers
1
2
3 secundaire ligger groter
dan primaire ligger
aan primaire ligger
secundaire ligger gelijk
dan primaire ligger
secundaire ligger lager
Figuur 6.86 Voorbeelden liggers in een vlak, scharnierende
verbindingen
06950424_hfdst06.indd 229 22-11-2005 11:13:04
230
geveloppervlak. De secundaire ligger wordt
meestal als ligger op twee steunpunten bere-
kend, guur 6.83-2a en guur 6.86. Het uitvoe-
ren als doorgaande ligger is minder eenvoudig
omdat het overbrengen van het overgangsmo-
ment een zeer nauwkeurige verbinding vraagt
die hoge eisen stelt aan de passingen en de
montage, guur 6.83-2b en 6.87.
1
gelijk, met
2
3 bovenzijde liggers
werk gelaste verbinding
gelijk, met in het
hart primaire ligger
bovenzijde liggers
boutverbinding
secundaire ligger in
bij systeemvloeren aangelaste vulstrip
op de secundaire ligger
Figuur 6.87 Voorbeelden liggers in een vlak, momentvaste
verbindingen
6.6.6 Stabiliteitsconstructiesverbindingen
Afhankelijk van de gekozen oplossing voor de
stabiliteit moeten ook deze onderdelen worden
verbonden. Voor het ongeschoord raamwerk zijn
al verschillende momentvaste kolom-liggerver-
bindingen behandeld. Nu komen de verticale en
horizontale vakwerken in de geschoorde con-
structies ter sprake.
Verticale vakwerken
De verbindingen in verticale vakwerken zijn
die tussen de diagonalen met kolom en ligger.
Zowel kolom, liggers als diagonalen zijn uit ver-
schillende proelen op te bouwen waarmee de
verbinding op een groot aantal manieren is te
realiseren.
Er moet rekening mee worden gehouden dat bij
belasting van de kolom deze enigszins verkort
waardoor de vooraf ingestelde spanning in de
diagonaal wegvalt. Daarom moet bij slappe trek-
diagonalen, zoals staven en kabels, guur 6.88,
de denitieve verbinding zijn na te stellen.
Figuur 6.88 Staven en kabels voor stabiliteitsverbanden
De assen van de diagonalen moeten door het
snijpunt van de kolommen en liggers gaan om
extra momenten in de verbinding te voorko-
men en bij voorkeur onder ongeveer 45 graden
omdat ze dan hun maximale werking hebben.
De knooppunten kunnen worden onderschei-
den in de aangrijping bij kolom/ligger, guur
6.89-2a en 6.89-2b, en het kruispunt van twee
diagonalen waarbij er al dan niet een verbinding
mogelijk is. De staven worden veelal via al aan-
gelaste knoopplaten vastgebout, guur 6.89-3a
en 6.89-3b.
Horizontale vakwerken
Voor de horizontale vakwerken gelden veel van
dezelfde principes als bij de verticale vakwerken.
Daarnaast moeten bij enkelvoudige liggerssyste-
men extra koppelliggers aangebracht worden
ter plaatse van de wind- of vakwerkligger, guur
6.90. Ook hier zijn legio mogelijkheden, afhan-
kelijk van de gekozen proelen realiseerbaar.
6.7 Brandbeveiliging
Een van de belangrijkste aandachtspunten bij de
toepassing van een stalen draagstructuur is de
brandgevoeligheid. Staal is onbrandbaar, echter
de sterkte en stijfheid nemen al bij temperatu-
ren vanaf 300 C snel af, waardoor bijvoorbeeld
een onbeschermde stalen kolom slechts een
06950424_hfdst06.indd 230 22-11-2005 11:13:07
6 DRAGENDE ELEMENTEN IN STAAL 231
brandwerendheid van vijftien dertig minuten
heeft. Daarom moet, wanneer de functie van het
gebouw daarom vraagt, een zekere brandbeveili-
ging worden toegepast.
6.7.1 Brandbeveiligingsprincipes
Om een staalconstructie tegen brand te be-
schermen, zijn er veel mogelijkheden. Principieel
wordt onderscheid gemaakt naar:

brandwerend bekleden, waarbij de constructie


wordt ingepakt of behandeld met brandwerende
verf;

brandbeveiliging door afschermen met bij-


voorbeeld plafond;

dubbele constructie of niet nadelig bezwij-


kende constructie.
5a
aan plaat verbonden
3a
dubbel U-profiel 2a
1 overzicht
ligger en verband 5b K - ligger 4
3b I - profielen
2b
verband aan plaat;
ligger rechtstreeks verbonden
dubbel U-profiel
I - profielen
detail 3
detail 2
detail 5
Figuur 6.89 Knooppunten zwaardere, verticale diagonalen
Figuur 6.90 Knooppunten in horizontale vakwerken
verband aan onderzijde verband aan bovenzijde 1 2 bij gestapelde liggers 3
06950424_hfdst06.indd 231 22-11-2005 11:13:09
232
6.7.2 Brandwerend bekleden
Brandwerend bekleden van de constructie zelf
is een veelvoorkomende variant. De bekleding
kan bestaan uit een permanente of afneembare
constructie van gips- of vermiculitebetonplaten,
spuit- of stucwerk. De permanente constructies
zijn bewerkelijk en moeten met grote aandacht
voor de naadafwerking worden uitgevoerd,
guur 6.91-1. Prefab-vormstukken van gips of
beton zijn sneller te plaatsen, guur 6.91-2. Het
spuitwerk is gevoelig voor beschadiging en leidt
vanwege visuele eisen vaak alsnog tot een aan-
vullende bekleding, guur 6.92-2.
1 2 bekleding met
platen
bekleding met
vormstukken
Figuur 6.91 Brandwerende bekleding van platen en vorm-
stukken
1 2 bekleding met
stukadoorswerk
op pleisterdrager
spuitwerk
Figuur 6.92 Brandwerende bekleding met pleisterwerk en
spuitpleister
Bij alle brandwerende bekledingen moet men
vooral bedacht zijn op de driedimensionale aan-
sluitingen. De bekleding van een afzonderlijk
proel is vaak geen probleem, maar waar liggers
een kolom ontmoeten en bovendien vloeren
zijn opgelegd kunnen lekken ontstaan. Afhan-
kelijk van de uitvoering van de vloer doet het
beton aan de bovenzijde mee als afschermende
constructie, zie hiervoor ook paragraaf 6.5.1 en
6.5.2.
Brandbeveiliging met beton
Een variant kan het inpakken in beton zijn dat
tevens een constructieve functie vervuld. Ook de
weerstand tegen corrosie kan hiermee worden
verhoogd. Een gentegreerde ligger is hiervan
een goed voorbeeld, maar ook een kolom kan in
beton ingepakt worden, guur 6.93.
2 1 profiel opvullen en
rechthoekig bekleden
met beton
bekleding met beton
Figuur 6.93 Brandbewerend bekleden met beton
Opschuimende verf
Voor staalconstructies die in zicht blijven en toch
een zekere brandwerendheid moeten bezitten,
kan een speciale verf worden toegepast die bij
verhitting opschuimt en zo alsnog een bescher-
mende laag vormt. De brandwerendheid is geli-
miteerd tot circa negentig minuten en wordt bij
beschadiging van de veraag tenietgedaan.
6.7.3 Brandwerend scheiden
Een geheel ander principe is het afscheiden van
de stalen constructieonderdelen door bijvoor-
beeld verlaagde plafonds, guur 6.94-3 en
06950424_hfdst06.indd 232 22-11-2005 11:13:13
6 DRAGENDE ELEMENTEN IN STAAL 233
zwevende dekvloeren. Zeker wanneer een zijde
bijvoorbeeld door de toepassing van een be-
tonnen vloer al is afgeschermd, is een verlaagd
plafond een economische keuze, guur 6.94-1.
Daarnaast kan bij de opzet van de draagcon-
structie rekening worden gehouden met bijvoor-
beeld de verschillende brandwerendheidseisen
van verschillende ruimtelijke functies, door bij-
voorbeeld de constructies van een werkplaats en
naastgelegen kantoor dubbel uit te voeren met
daartussen een brandwerende scheiding, guur
6.94-4.
6.7.4 Samenvatting brandwerendheid
Om een overzicht te geven van de verschillende
brandwerendheden van de diverse maatregelen,
zijn in guur 6.95 de waarden voor de verschil-
lende opties weergegeven.
Geraadpleegde en aanbevolen
literatuur
1 Basisboek Overspannend staal. Stichting kennis-
overdracht SG, 1998.
2 Construeren A, deel 2 Overspannend staal.
Stichting kennisoverdracht SG, 2001.
3 Construeren B, deel 3 Overspannend staal.
Stichting kennisoverdracht SG, 1996.
4 Hart, F., W. Henn en H. Sontag, Staalbouw-
atlas. Agon Elsevier.
5 Normen en voorschriften
TGB Staal - normering
NEN 6072 Rekenkundige bepaling van de brand-
werendheid van bouwdelen, staalconstructies
NEN 6770 Basiseisen
Overige eisen staan in de NEN-serie 6771 t/m
6774:
NEN 6771 Staalconstructies, stabiliteit
NEN 6772 Staalconstructies, verbindingen
In voorbereiding:
NEN 6773 Staalconstructies, koudgevormde
proelen
NEN 6774 Staalconstructies, materiaalkeuze
met brandscheiding
dubbele constructie 4
kolom buiten gevel 5
1 beton boven en
met brandwerend plafond 3
brandwerende
bekleding onder
met trekwapening;
bekisting
staalplaat als
2
Figuur 6.94 Brandwerende scheidingsconstructies
06950424_hfdst06.indd 233 22-11-2005 11:13:14
234
Brandwerendheidseis Minuten
30 60 90 120
Voorzieningen brandwerende beplating + ++ + +
brandwerende bespuiting + + + +
brandwerende verf + + +/
toevoegen van wapening bij composiet systeem + + + +
Constructies onbeschermd staal o/+
betongevulde buiskolommen o o/+ + +
betongevulde I-kolommen + + + +
gentegreerde liggers o o/+ + +
staalplaat betonvloer o o/+ + +
o geen brandwerende voorziening nodig
o/+ in bepaalde gevallen brandwerende voorziening nodig
+ brandwerende voorziening voldoet
+/ brandwerende voorziening voldoet in bepaalde gevallen
voldoet niet
Figuur 6.95 Brandwerendheid staalconstructies
06950424_hfdst06.indd 234 22-11-2005 11:13:15
7
Trappen
ir. ing. R.Ph. van Amerongen, W.J. Bakker, ir. Hilde Millekamp
Om binnen, of soms ook buiten een gebouw, lopend, veilig en bij
voorkeur zo comfortabel mogelijk naar een hoger of lager gelegen
niveau te komen, wordt er gebruikgemaakt van trappen. Een trap is
over het algemeen een vaste bouwkundige constructie van opeen-
volgende treden. Trappen kunnen worden beschouwd als een van
de oudste bouwkundige c.q. architectonische middelen. Voor oude
trapvormen, die nog veel in de bestaande bouw voorkomen, is in dit
hoofdstuk echter geen plaats; daarvoor moeten andere naslagwerken
worden geraadpleegd.
Het uitgangspunt van dit hoofdstuk vormt de hedendaagse toepas-
sing van trappen in de woningbouw. Dit wordt aangevuld met enkele
voorbeelden uit de utiliteitsbouw.
06950424_hfdst07.indd 235 22-11-2005 11:42:07
236
7.1 Inleiding
Als gevolg van de diverse functies die trappen
kunnen hebben, worden er verschillende bena-
mingen gehanteerd. Enkele veelgebruikte soor-
ten trappen zijn:

hoofd- of centrale trap, bevindt zich meestal


dicht bij de hoofdingang van het gebouw, daar
waar de belangrijkste toegang tot de verdiepin-
gen is;

dienst-, vlucht - en/of brandtrappen;

kelder- en zoldertrappen, die naast hun func-


tie ook de ruimte noemen waarnaar ze leiden.
De toepassing van trappen is in belangrijke mate
afhankelijk van de interne organisatie van het
gebouw. In het algemeen wordt ernaar gestreefd
voorzover dat al geen voorschrift is, zie paragraaf
7.1.4, looplijnen in het gebouw zo kort mogelijk
te houden, zowel voor het normale gebruik, als
in geval van nood, bijvoorbeeld bij brand. Een
gevolg hiervan is, dat de trappen van en naar
verschillende verdiepingen boven elkaar wor-
den aangebracht waardoor er trappenhuizen
ontstaan. Ook hierin worden onderscheiden
hoofdtrappenhuizen, centrale trappenhuizen,
enzovoort.
In het Bouwbesluit wordt tevens een veiligheids-
en een vluchttrappenhuis onderscheiden. Een
veiligheidstrappenhuis is een trappenhuis waar-
door een brand en rookvrije vluchtroute voert,
en dat in de vluchtrichting uitsluitend kan wor-
den bereikt vanuit een niet-besloten ruimte.
Een vluchttrappenhuis is een trappenhuis waar-
door een rookvrije vluchtroute voert, zie bijlage
A. Het is niet raadzaam de trap naar de kelder
van een openbaar gebouw ook in het hoofdtrap-
penhuis te plaatsen zonder duidelijke afschei-
ding. Het gevaar mag niet ontstaan dat men
doorvlucht naar de kelder!
Een open trappenhuis kan in geval van brand als
een schoorsteen gaan werken en de brand kan
dan gemakkelijk overslaan naar andere verdiepin-
gen. Ook rook kan zich via het trappenhuis door
het hele gebouw verspreiden. Het publiek kan
dan het gebouw niet meer via het trappenhuis
verlaten.
Trappenhuizen in openbare gebouwen moeten,
als ze als vluchtroute moeten dienen, zie bijlage
B, brandwerend zijn af te sluiten tijdens dertig of
zestig minuten, zie paragraaf 7.1.4. Een verkeers-
ruimte waarin trappen zijn gelegen waarmee een
hoogteverschil van ten minste 8,000 m wordt
overbrugd, moet voldoen aan de eisen van een
brand, en rookvrije vluchtroute.
Puien van deze trappenhuizen moeten worden
voorzien van spiegeldraadglas in een zoge-
noemde brandsponning (diep 25 mm) en deu-
ren moeten zelfsluitend en brandwerend zijn
uitgevoerd, zie bijlage C.
Voor alle in een vluchtroute geplaatste deuren is
een juiste draairichting vereist; in de vluchtroute
is dat wegdraaiend. Deuren van een trappenhuis
op een verdieping draaien daarom het trappen-
huis in, maar deuren van het trappenhuis op de
begane grond draaien juist het trappenhuis uit.
Een ander gebied waarop eisen worden gesteld
met betrekking tot een niet-besloten ruimte
waardoor een vluchtmogelijkheid voert, is de
ventilatie, zie bijlage D.
Bij de plaatsing van trappen en trappenhuizen
streeft men tevens naar daglichttoetreding, om
goed te kunnen zien waar wordt gelopen en om
struikelen te voorkomen. Mogelijkheden hiertoe
zijn onder andere:

plaatsing grenzend aan of in nabijheid gevel;

toepassing daklichten bij inpandige hoofd-


trappenhuizen of toepassing van bovenlichten
boven deuren van aan trappenhuis grenzende
ruimten in woningen.
In het Bouwbesluit worden eisen gesteld aan de
verlichting. In een in een besloten gemeenschap-
pelijke verkeersruimte gelegen trap of helling-
baan moet ten minste n verlichtingsinstallatie
aanwezig zijn, met een verlichtingssterkte van
ten minste 10 lux gemeten op de vloer (woning-
bouw). Bij niet tot bewoning bestemde gebou-
wen geldt deze eis voor een trap of hellingbaan.
7.1.1 Standaardisatie
Met het van kracht worden van de norm NEN
3509 Trappen in woningen en woongebouwen
(1983) is de standaardisatie ook voor dit onder-
deel in de bouw in een verder stadium gekomen.
Hierdoor kunnen trappen ook in modulaire
06950424_hfdst07.indd 236 22-11-2005 11:42:08
7 TRAPPEN 237
roosters in woningen en woongebouwen wor-
den geplaatst. De aanvullende bepalingen voor
de diverse onderdelen van trappen zijn voor de
detaillering van seriematig gefabriceerde pro-
ducten bepalend. Hiermee wordt standaardisatie
met een gunstig economisch effect bevorderd.
Als men zich houdt aan de minimale eisen die
in de norm aan trappen worden gesteld, blijven
er toch nog zeer veel varianten in de uitvoering
mogelijk.
7.1.2 Benamingen traponderdelen
In de NEN 3509 worden de belangrijkste begrip-
pen in denities vastgelegd, die in guur 7.1 zijn
aangegeven:

trap: opeenvolging horizontale vlakken, zowel


treden als bordessen, tussen verschillende verdie-
pingen of niveaus;

treden: hierop plaatst men de voet om de trap


op of af te gaan;

bordes: onderbreking trap met horizontaal


vlak;

traparm: niet-onderbroken serie treden;

trapgat: in verdiepingsvloer uitgespaarde ope-


ning waar trap in uitkomt;

looplijn: gemiddelde weg gebruiker, die wordt


gehanteerd omdat in de meeste gevallen niet
alle plaatsen op de trap even gemakkelijk
beloopbaar zijn (bijvoorbeeld langs de kanten);

klimlijn: lijn die wordt getrokken over de loop-


lijn en de voorkanten van de treden (zijaanzicht).
Deze lijn geeft ten opzichte van het grondvlak de
traphelling aan;

traphelling: gevormd door de verhouding tus-


sen horizontale (treden) en verticale (denkbeel-
dige) vlakken (stootborden);

aantrede (t): horizontale afstand tussen voor-


kanten treden, gemeten op looplijn;

tredebreedte: wordt bepaald door loodrecht


op de voorkant van de treden de breedte te me-
trede
breedte
wel
k
l
i
m
l
i
j
n
v
r
ije

b
r
e
e
d
t
e
v
r
i
j
e

h
o
o
g
t
e

b
o
r
d
e
s
v
r
i
j
e

h
o
o
g
t
e

t
r
a
p
lo
o
p
lijn
lo
o
p
lijn
balusters
balustrade
bordes
schalmgat
welstuk
tweede leuning
buitenboom
binnenboom
trede
stootbord
hoofdleuning
t
r
a
p
a
r
m
t
r
r = optrede
t = aantrede
= traphelling
leuningzone

Figuur 7.1 Benamingen bij trappen


06950424_hfdst07.indd 237 22-11-2005 11:42:08
238
ten. Om bij het belopen van de trap een groter
draagvlak voor de voet te krijgen, ofwel een gro-
tere tredebreedte, wordt vaak de voorkant van
een hoger gelegen trede voor de achterkant van
de onderliggende trede geplaatst;

wel: overstekend deel trede (verschil tussen


tredebreedte en aantrede).

welstuk: aansluiting bovenste trede traparm


op verdiepingsvloer (of bordes);

optrede (r): verticale afstand tussen tredevlak-


ken. Er is meestal n optrede meer dan het aan-
tal aantreden. Alle optreden moeten, net zoals
alle aantreden, dezelfde maat hebben;

stootbord: sluit ruimte tussen boven- en


Tot bewoning
bestemde gebouwen
Niet tot bewoning
bestemde gebouwen
Bouwwerken geen
gebouw zijnde
Hoogte gemeten vanaf de vloer
1
Lager dan 13 m t.o.v.
aangrenzend(e) vloer, terrein,
water
1 m 1 m
1
1 m
2 Hoger dan 13 m 1,200 m 1,200 m 1,200 m
3 Ter plaatse van een venster-
opening
0,850 m 0,850 m
1 en 2 niet van toepassing op
een vloer ter plaatse van:
bovenste trede van
een trap
bovenkant van een
helling
aangrenzend(e)
vloer, terrein of wa-
ter niet lager dan
0,600 m
bovenste trede van
een trap
bovenkant van een
helling
podium
bassin
laadvloer
perron
aangrenzend(e)
vloer, terrein of wa-
ter niet lager dan 1
m
bovenste trede
van een trap
bovenkant van
een helling
aangrenzend(e)
vloer, terrein of
water niet lager
dan 0,600 m
Horizontale afstand gemeten
tussen vloerafscheiding 0,050 m 0,050 m
Horizontale opening in de afschei-
ding
Geen opstapmogelijk-
heden tussen 0,200 m
en 0,700 m
boven de vloer
0,100 m tenzij hoger
dan 0,700 m boven de
vloer
Verticale opening in de afschei-
ding
0,100 m tenzij hoger
dan 0,700 m
boven de vloer
0,500 m 0,500 m
1
mag ten minste 0,700 m zijn, als de som van de hoogte van de afscheiding en de breedte van een op die hoogte aan-
wezig horizontaal vlak tenminste 1,1 is
Figuur 7.2 Vloerafscheidingen (gebaseerd op Bouwbesluit 2003)
06950424_hfdst07.indd 238 22-11-2005 11:42:08
7 TRAPPEN 239
onderkant treden af. Zijn er stootborden aanwe-
zig, dan spreekt men van een dichte trap; ont-
breken ze, dan is er sprake van een open trap;

trapbomen: treden worden gedragen door bij


de trap horende constructieonderdelen, die aan
de zij- of onderkant van de trap kunnen voor-
komen;

buitenboom: lange trapboom die ontstaat


wanneer de looplijn van de trap van richting
verandert. Deze wordt meestal aan de muurzijde
geplaatst.

binnenboom: kortere, vrije trapboom;

schalmgat: ruimte tussen binnenbomen bij


bordestrap.

vrije hoogte trap of bordes: maat tussen on-


derzijde rand trapgat, dat men passeert bij het
belopen van een trap, en (denkbeeldige) lijn
over voorkant treden.
Leuningen, afscheidingen en balustraden
Om een trap goed te kunnen belopen, is vaak
een houvast gewenst. Daarom worden er leu-
ningen toegepast. Leuningen worden ten
minste aan n zijde geist bij trappen die een
groter hoogteverschil overbruggen dan 1 m en
waarvan de klimlijn een helling heeft die groter
is dan 2:3. De bovenkant van deze leuning(en)
moet zich ten minste 0,800 m en ten hoogste
1,000 m boven de voorkant van de tredevlakken
van deze trap bevinden. Deze eis volgens het
Bouwbesluit 2003 geldt bij woningbouw (nieuw
te bouwen) en bij overige niet tot bewoning
bestemde gebouwen. Voor de leuningen wordt
plaatsingsruimte gereserveerd: de zogenaamde
leuningzone. De kleinste afstand tussen deze
leuningzone en de tweede leuning wordt wel de
vrije breedte van de trap genoemd. Bij afwezig-
heid van de tweede leuning is de vrije breedte de
afstand tussen de leuningzone en de tegenover-
liggende wand verminderd met 50 mm (ruimte
voor muurboom); en bij een spiltrap, zie para-
graaf 7.1.3, de ruimte tussen de leuningzone en
de spil.
Langs de open zijde van trappen en trapgaten
worden, als er ten minste een hoogte van 1 m
(schaal 1:100)
9 trap met drie armen en
twee hoekbordessen
10 scheluwe trap 11 dubbelscheluwe trap
8 bordestrap 7 wenteltrap 6 spiltrap rond
2 trap met
onderkwart
1 rechte
steektrap
3 trap met
bovenkwart
4 trap met
twee kwarten
5 spiltrap
rechthoekig
minimaal n
verdreven
trede in rechte
deel trap
Figuur 7.3 Trapvormen
06950424_hfdst07.indd 239 22-11-2005 11:42:08
240
wordt overbrugd, voor de veiligheid afschei-
dingen geplaatst in de vorm van bijvoorbeeld
hekken of muurtjes. Deze worden balustraden
genoemd. Als zon balustrade is opgebouwd
uit een leuning met spijlen, worden deze spijlen
balusters genoemd. Deze afscheidingen moeten
ten minste een hoogte van 0,800 m hebben
boven de voorkant van de tredevlakken van de
trap, mogen horizontaal gemeten niet meer dan
0,050 m vanaf de trap bevestigd zijn. Er mogen
zich geen openingen in bevinden breder dan
0,100 m, tenzij deze hoger zitten dan 0,700 m.
Tussen de 0,200 m en 0,700 m boven de vloer
mogen zich geen opstapmogelijkheden bevin-
den. In guur 7.2 is een overzicht gegeven van
de eisen voor afscheidingen in de verschillende
gebruiksfuncties.
7.1.3 Trapvormen
Trappen kunnen in zeer veel vormen worden ge-
maakt. De keuze van de vorm wordt in belang-
rijke mate bepaald door de functie van de trap
en het te verwachten aantal en soort gebruikers.
Ook de beschikbare ruimte voor de trap, het ge-
mak en de veiligheid in het gebruik, de gewenste
aansluitingen ter plaatse van de verdiepingen en
de gewenste looplijnen in de ontsluiting van het
gebouw zijn belangrijke uitgangspunten voor de
te kiezen vorm van de trap. In minder belang-
rijke mate spelen bij de keuze van de trapvorm
een rol:

constructieve gegevens te overbruggen ver-


diepingshoogte en mogelijke trapgatafmetingen
in verdiepingsvloer;

aanbrengen trap en montagemogelijkheden


tijdens uitvoering;

bij varianten horende consequenties voor


kostprijs.
Er is een aantal hoofdvormen van trappen te on-
derscheiden, guur 7.3.
De meest eenvoudige vorm is de rechte steek-
trap, guur 7.3-1, waarbij de treden rechthoekig
van vorm zijn en de looplijn recht is. Deze trap
neemt relatief veel plaats in beslag, vooral door
de benodigde aanloopruimte onder en boven aan
de trap.
Om ruimte te besparen, wordt er daarom vaak
voor een andere trapvorm gekozen waarbij de
looplijn van richting verandert. Het deel van de
trap waarin de looplijn geleidelijk, maar uiteinde-
lijk 90 van richting verandert, wordt kwart(slag)
genoemd. In dit deel van de trap loopt de voor-
kant van een trede niet meer evenwijdig aan de
voorkant van de daarboven liggende treden.
Deze worden verdreven treden genoemd. Zon
kwart met verdreven treden kan aan de onder-
zijde van de trap (onderkwart), guur 7.3-2, aan
de bovenzijde (bovenkwart), guur 7.3-3, en aan
de onder- en bovenzijde worden geplaatst,
guur 7.3-4. Afhankelijk van de richting waarin
de draai over dat kwart naar boven loopt, wordt
er gesproken van een linkse of rechtse trap.
Als er zich tussen onder- en bovenkwart geen
recht stuk trap meer bevindt, ontstaat er een
spiltrap. De spil is dan het verticale constructie-
deel dat de smalle einden van de treden draagt.
De buitenboom van de spiltrap kan rechthoekig,
guur 7.3-5, of rond, guur 7.3-6, worden ge-
maakt. Bij een ronde spiltrap staat de voorkant
van de treden in principe haaks op de looplijn,
guur 7.3-6. Als bij de spiltrap de spil wordt ver-
vangen door een spiraalvormige binnenboom,
ontstaat er een wenteltrap (vroeger ook wel
Engelse of wrongtrap genoemd), guur 7.3-7.
De onderbreking van een rechte trap met
bordes(sen), de bordestrap, is al ter sprake geko-
men. Over het algemeen wordt een bordestrap
uitgevoerd met twee traparmen en een bordes,
guur 7.3-8, maar variaties hierop zijn uiteraard
mogelijk. Zo is de trap met een hoekbordes een
nog regelmatig voorkomende variant, guur
7.3-9. Als er aan de onder of bovenkant van een
trap een beperkte toegang is, kan er gekozen
worden voor een scheluwe of dubbelscheluwe
trap, guur 7.3-10 en 7.3-11. Bij een scheluwe
trap staat alleen het welstuk haaks op de bomen.
De onderste trede loopt schuin. Of de onderste
trede staat haaks op de boom en het welstuk
schuin op de bomen, terwijl de tussenliggende
treden geleidelijk van schuin op recht overgaan.
Als belangrijk gevolg van een secundaire func-
tie en over het algemeen weinig beschikbare
ruimte zijn voor bepaalde situaties bijzondere
trapvormen ontwikkeld. Zo wordt er voor wei-
nig gebruikte bergzolders gebruikgemaakt van
opschuifbare of opklapbare vlieringtrappen, guur
7.4.
06950424_hfdst07.indd 240 22-11-2005 11:42:08
7 TRAPPEN 241
7.1.4 Algemene voorschriften betreffende
trappen
Het Bouwbesluit 2003 geeft voorschriften betref-
fende trappen. Hierbij wordt onderscheid ge-
maakt tussen verschillende soorten gebruiksfunc-
ties, tussen bestaande bouw en nieuwbouw en
worden twee categorien trappen onderschei-
den, zie bijlage E. Voor de afmetingen van trap-
pen is het onderscheid tussen woonfunctie en
andere gebruiksfuncties van belang. Deze laatste
categorie wordt ingedeeld naar bezettingsgraad
en de oppervlakte aan verblijfsgebied waarop de
trap is aangewezen. Aan de hand van deze gege-
vens wordt deze vervolgens in categorie A of B
ondergebracht, zie bijlage F en G.
Niveauverschillen van meer dan 0,210 m tussen
vloeren van verblijfsgebieden, verkeersruimten,
toiletruimten en badruimten dan wel tussen n
van die vloeren en het aansluitende terrein moe-
ten zijn overbrugd door een vaste trap of vaste
hellingbaan. Dit geldt niet voor een lichte indu-
striefunctie, een overige gebruiksfunctie
die geen gebruiksfunctie is voor het personen-
vervoer met een gebruiksoppervlakte > 50 m
2
of
voor het stallen van motorvoertuigen. Voor de
afmetingen waaraan zon trap moet voldoen, zie
bijlage G.
Voor bestaande woningen en woongebouwen
gelden lichtere eisen; het te overbruggen hoog-
teverschil moet meer dan 0,220 m zijn en heeft
geen betrekking op het verblijfsgebied. Tevens
gelden er andere afmetingen, zie bijlage H. Voor
niet tot bewoning bestemde gebruiksfuncties
gelden andere afmetingen, zie bijlage G. Een
trap bestemd voor het ontsluiten van een ge-
bruiksfunctie waarmee meer dan 1,500 m hoog-
teverschil overwonnen wordt, moet in een be-
sloten ruimte zijn ondergebracht die ten minste
regenwerend is (NEN 2778).
In verband met de aanpasbaarheid van wonin-
gen in geval een bewoner gehandicapt raakt dan
wel door ouderdom minder mobiel wordt, is het
aan te raden in de woningbouw niet uit te gaan
van de genoemde minimum maten, maar de
ruimten onder en boven aan de trap ruimer te
dimensioneren voor het eventueel aanbrengen
van een traplift. Bij rechte steektrappen:

onder ten minste 1,700 m x trapbreedte;

boven ten minste 0,950 m x trapbreedte.


Ook moet dan de trapbreedte ten minste
1,500 m tussen de bomen zijn, in verband met
de vrije passage en vluchtweg. In centrale trap-
penhuizen van woongebouwen met een hoog-
teverschil tot 3,000 m, zonder lift, moet er vol-
doende ruimte onder en boven aan de trappen
zijn voor het aanbrengen van een trapplateaulift:

onder ten minste 1,800 m x trapbreedte;

boven ten minste 1,400 m x trapbreedte.


Overige voorzieningen ten behoeve van de inte-
grale toegankelijkheid worden in paragraaf 7.1.8
behandeld.
1 ndelige houten trap 2 tweedelige houten trap
Figuur 7.4 Uitschuifbare zolder-/vlieringtrappen
06950424_hfdst07.indd 241 22-11-2005 11:42:09
242
Zie ook deel 6C Liften en roltrappen, hoofd-
stuk 15.
Voor trappen uit categorie A geldt dat ze bij de
bovenste trede aansluiten op een vrije vloerop-
pervlakte van ten minste 0,800 bij 0,800 m.
Voor trappen uit categorie B geldt dat ze bij de
bovenste trede aansluiten op een vrije vloerop-
pervlakte van ten minste 1,200 bij 1,200 m. Tre-
den van vaste trappen moeten zijn voorzien van
een wel. In een voor publiek bestemd gebouw
moeten vloeren en trappen zijn voorzien van een
stroef loopvlak.
Eisen aan vluchttrappen
Het Bouwbesluit geeft aan dat er eisen kunnen
worden gesteld aan de constructieve veiligheid,
vooral de brandwerendheid met betrekking tot
bezwijken. Hierin worden trappen niet met name
genoemd, echter alle constructies die deel uit-
maken van de vluchtroute moeten dertig minu-
ten brandwerend zijn. In veiligheidstrappenhui-
zen moet dit zestig minuten brandwerend zijn.
In het Bouwbesluit 2003 worden aan vluchttrap-
pen geen andere eisen gesteld dan aan overige
trappen. Wel worden door middel van de
gebruikstoestemming, die moet voldoen aan
Een brandveilig gebouw bouwen, eisen ge-
stelde aan vluchtwegen en trappen.
Een rookvrije vluchtroute moet ten minste 0,600
m breed zijn (een trap 0,800 m) en heeft een
minimale hoogte van 1,9 m. De breedte van de
bordessen van de vluchttrappen moet minstens
de breedte hebben van de breedste trap en de
diepte moet minstens 0,600 m zijn. De optrede
mag ten hoogste 0,200 m zijn, de aantrede ten
minste 0,200 m.
Bij trappen tot 1,200 m breed moeten er ten
minste aan n zijde een leuning zijn, bij bredere
trappen aan twee zijden.
In het algemeen wordt het gebruik van spiltrap-
pen, vooral in hoge woongebouwen, als vlucht-
weg niet geaccepteerd, omdat de treden naast
de spil zeer smal zijn. Alleen wanneer de diame-
ter van de spil ten minste 700 mm is, kunnen
ze worden toegestaan. Ook mag een dunnere
spil met een binnenleuning worden toegepast.
In gevallen waarin vluchtende mensen begeleid
moeten worden, zoals in bejaardentehuizen en
ziekenhuizen (brancards), wordt een spiltrap niet
toegestaan.
Treden van trappen in ruimten die worden ver-
duisterd terwijl er mensen aanwezig zijn (theater,
bioscoop) moeten worden verlicht.
7.1.5 Maten voor trappen
Volgens het Bouwbesluit 2003 is bij niveauver-
schillen groter dan 210 mm een trap of een
hellingbaan vereist. Het is beter te pleiten voor
n een trap n een hellingbaan bij alle hoogtever-
schillen tot 1,000 m binnen gebouwen. Bij hoog-
teverschillen boven 1,000 m is naast de trap een
(rolstoelplateau)lift of een hefplateau te adviseren.
In verband met de veiligheid mogen er vooral
in voor het publiek bestemde gebouwen geen
plotselinge hoogteverschillen (treden of drempels
hoger dan 20 mm) worden aangebracht.
Vaste trappen of traparmen van woongebouwen
mogen geen groter ononderbroken stijghoogte
hebben dan 4,000 m. In het Bouwbesluit is de
hoogte van verdiepingen gereglementeerd, een
verblijfsgebied moet bij nieuwbouw een vrije
hoogte hebben van ten minste 2,600 m. Voor
verdiepingshoogten van 2,800 m worden ook
standaardtrappen gemaakt.
De gemakkelijkst beloopbare trap blijkt een op-
trede van 175 mm en een aantrede van 290 mm
te hebben. Om ruimte te besparen, worden de
trappen meestal steiler gemaakt door de aan-
trede te verkleinen of de optrede te vergroten, of
allebei. Wordt alleen de aantrede verkleind, dan
geeft het afdalen al snel een onveilig gevoel door
het ontbreken van voldoende plaats voor de voe-
ten. Wordt alleen de optrede vergroot, dan kost
het meer moeite de trap te beklimmen. Uit on-
derzoek is gebleken dat de verhoudingen tussen
optrede en aantrede die de minste problemen
geven, wordt benaderd door:

traphellingen 40: 1t + 2r = .640 mm;

traphellingen > 40: 1t + 4r = 1.040 mm.


Deze formules staan echter alleen in de NEN
3509 en worden niet van toepassing verklaard in
het Bouwbesluit.
Op nog een aantal punten gaat de norm echter
verder, ter verbetering van de veiligheid en het
comfort op de trap.
06950424_hfdst07.indd 242 22-11-2005 11:42:09
7 TRAPPEN 243
Zo worden in zogenoemde A-categorien ook
grenzen aangegeven voor de straal van de loop-
lijn in een kwart; wordt de relatie tussen optrede
en aantrede verder uitgewerkt, en worden de
grenzen voor de vrije hoogten groter. Bovendien
geven deze extra grenzen de mogelijkheid tot
standaardisatie van minimale trapgaten, onaf-
hankelijk van de verdiepingshoogte (NEN 3509).
Ook het Handboek voor Toegankelijkheid geeft
richtlijnen voor goed bruikbare trappen voor
woningbouw en utiliteitsbouw. Daarbij moet
worden opgemerkt dat de prestatie-eisen van
het Bouwbesluit minimumeisen zijn. Voor een
betere en integrale bruikbaarheid is het beter de
richtlijnen van het Handboek voor Toegankelijk-
heid aan te houden.
Treden van vaste trappen in woongebouwen
moeten volgens de NEN 3509 zijn voorzien van
een wel (over volle lengte trede). Bij aantreden
kleiner dan 240 mm en groter dan of gelijk aan
225 mm moet een wel van ten minste 20 mm
worden gebruikt. Bij aantreden kleiner dan 225
en groter dan of gelijk aan 210 mm moet een
wel van ten minste 30 mm worden gebruikt. Bij
aantreden kleiner dan 210 mm moet een wel
van ten minste 40 mm worden gebruikt. Deze
laatste situaties komen alleen voor bij andere
functies dan woonfuncties. Deze eisen komen
voort uit het gegeven dat vooral bij kleinere
tredebreedten (trappen met kwarten) de
beloopbaarheid bij het klimmen door een
grotere wel wordt verbeterd. De plaats van de
looplijn wordt hier niet door benvloed. Het blijkt
dat bij bijvoorbeeld spiltrappen en trappen met
kwarten de looplijn toch zo dicht mogelijk bij de
buitenleuning wordt gekozen.
De minimale afstand van de klimlijn tot de bin-
nenkant van leuning wordt dan bepaald door
een gemiddelde halve heupbreedte van volwas-
senen (180 mm) vermeerderd met een marge
voor kleding en beweging (30 mm); totaal mini-
maal 210 mm.
De maximale afstand van de looplijn tot de bui-
tenkant van de leuningzone wordt volgens de
NEN 3509 bepaald door bij deze afstand van 210
mm de minimale breedte van de leuning
(60 mm) en de minimale afstand tussen leuning
en wand (40 mm) op te tellen, waarvan wordt
afgetrokken een gebruikelijke stelruimte voor
vooral houten trappen van 10 mm. De looplijn
komt dan op zn minst 300 mm uit de buiten-
kant van de trapboom te liggen.
Als de trap vrij langs een wand loopt zonder dat
er aan die zijde een leuning wordt aangebracht,
kan er gevaar voor het beklemd raken van een
voet ontstaan. De trap mag dan ook maximaal
50 mm uit de wand staan. Voor treden wordt
eveneens in het Bouwbesluit de kleinste trede-
breedte aangegeven, zie bijlage G en H. Voor
vaste trappen van gebouwen geldt in het Bouw-
besluit een minimale vrije hoogte van 2,300 m
boven de voorzijde van de trede.
7.1.6 Trapleuningen en balustraden
Vaste trappen van gebouwen moeten volgens
het Bouwbesluit van leuningen zijn voorzien,
zie paragraaf 7.1.4. In sommige situaties is een
kinderleuning gewenst op 600 mm hoogte bo-
ven het tredevlak. Vanwege de mogelijkheid
van beklimming mag deze echter alleen worden
aangebracht aan de kant van een trap die door
een wand is afgesloten. Aan de kant van de trap
waar de klimlijn is geprojecteerd, wordt voor de
hoofdleuning een leuningzone gereserveerd ter
breedte van ten minste 100 mm. De buitenkant
van de leuning moet ten minste 40 mm vrij blij-
ven van de wanden of de rand van het trapgat
om beknelling van de handen te voorkomen.
Uiteraard moet een leuning goed houvast bie-
den. Het beste houvast, vooral voor bejaarden
en mindervaliden, wordt geboden door ronde
leuningen met een middellijn van 40 mm. De in
de woningbouw gebruikelijke houten stokleuning
is daarvan een goed voorbeeld, guur 7.5-4.
De hoofdleuning, als deze aan de wand is beves-
tigd, moet in plattegrond altijd voor of hooguit
gelijk aan de eerste trede beginnen en boven
aan de trap(arm) ten minste 75 mm voorbij het
welstuk eindigen.Voor bejaarden en minderva-
liden geeft het doorlopen van de leuning over
het hele bordes een extra steun. In bijvoorbeeld
bejaardentehuizen is dit aan te raden; daar wor-
den ook in gangen muurleuningen aangebracht,
guur 7.5-3.
06950424_hfdst07.indd 243 22-11-2005 11:42:09
244
Vaste trappen moeten aan elke open zijkant, dus
ook wanneer de trap meer dan 50 mm uit de
wand staat, worden voorzien van een balustrade
met een hoogte van minimaal 800 en maximaal
1.000 mm boven de voorkant van de tree.
Balustraden langs bordessen en trapgaten
moeten echter minimaal 1.000 mm hoog zijn en
ten minste 1.200 mm hoog in die gevallen waar
het hoogteverschil tussen trap of bordes en de
onderliggende vloer meer dan 13 m bedraagt.
Balustraden moeten zo worden uitgevoerd, dat
openingen hierin niet kunnen worden gebruikt
als steun voor het beklimmen. In een balustrade
mogen zich daarom geen opstapmogelijkheden
bevinden tussen de 0,200 m en 0,700 m boven
de vloer. Ook moet worden voorkomen dat
kleine kinderen zich tussen de stijlen van een ba-
lustrade door kunnen wringen. Het Bouwbesluit
eist dat als de balustrade is opgebouwd uit stij-
len, de onderlinge afstand niet groter mag zijn
dan 100 mm, zie verder guur 7.2. Balustraden
moeten ook veiligheid bieden tegen doorvallen.
Naast balustraden met stijlen worden er in leu-
ning- en balustradesystemen tegenwoordig ook
vrij veel panelen opgenomen. Als deze panelen
doorzichtig worden uitgevoerd, mogen ze (NEN
3569) alleen worden uitgevoerd in gelaagd vei-
ligheidsglas, draadglas of kunststof.
Gelaagd glas heeft relatief een hoog gewicht
en bij een balusterafstand van h.o.h. 1.200 mm
wordt al een dikte van 10 mm verlangd. Voor
een doorzichtige uitvoering van balustraden zijn
er diverse prefab-systemen op de markt, guur
7.6. Deze systemen zijn vaak gecombineerd met
een leuningsysteem, zodat op en rond de trap-
pen eenzelfde verschijningsvorm kan ontstaan.
Voor de woningbouw zijn deze systemen vaak
inbusbout
kunststof
rozet
epoxy
mortel
staal
kunststof
kit + rugvulling kunsthars
gelaagd/gehard glas 8.8.2
doorgaand
stalen U-profiel
120 60 4
18 mm
wbp multiplex
1 mm
afwerking
afwasbare stuc
hardhout
1 leuningbaluster met aan-
sluiting op bordes of vloer
(schaal 1:2)
2 aansluiting glazen balustrade
op vloerrand
(schaal 1:2)
4 leuningdrager met houten
stokleuning
(eventueel op smetplank) (schaal 1:2)
3 leuning met muurbevestiging
(schaal 1:2)
geschikt voor trappen en gangen
Figuur 7.5 Leuning- en balustradesystemen
Figuur 7.6 Balustradesysteem (Sterkos)
06950424_hfdst07.indd 244 22-11-2005 11:42:10
7 TRAPPEN 245
te kostbaar. Andere veelvoorkomende leuning-
constructies zijn naast staal-verzinkte balustraden
die tevens leuning zijn, guur 7.9-1 en 7.9-2,
de rond-stalen buisleuningen. Deze leuning kan
omtrokken worden met een PVC-kous in kleur.
Hiermee wordt koud aanvoelen, het snel bescha-
digen van verf en de eventuele geluidsoverlast
(bij ertegenaan slaan) tegengegaan.
Bij leuningen en balustraden moet, ondanks de
uitgebreide systemen, veel aandacht worden
geschonken aan bevestigingen vanwege de vaak
zeer grote belastingen (door verhuizen, stoten,
enzovoort). Bevestigingstechnieken, zoals boor-
ankers, guur 7.5-3, en chemische ankers,
maken een deugdelijke bevestiging, afgestemd
op de materialen waar tegenaan bevestigd
wordt, mogelijk. Figuur 7.5-2 toont een con-
structie waarbij gelaagd glas door middel van
kunsthars wordt ingeklemd.
7.1.7 Materiaalkeuze
Veel materialen lenen zich voor toepassingen in
trappen, zo niet voor een trap als zodanig, dan
wel in onderdelen van de trap. Materiaalkeuzen
zijn daarom naast functionele overwegingen
ook gebonden aan het architectonisch concept
en zodoende vaak bepaald door de periode
waarin ze worden gemaakt. Volledig gemetselde
trappen en natuursteentrappen worden tegen-
woordig niet of nauwelijks meer toegepast, maar
waren in het verleden veel voorkomend.
De huidige mogelijkheden van de bouwtech-
niek maken ook veel meer keuzen mogelijk dan
in het verleden het geval was. Vroeger gold de
opvatting dat de trap - en vooral de constructie
daarvan - in overeenstemming moest zijn met
de constructie van het gebouw. Deze ontwerp-
opvatting hoeft echter tegenwoordig niet meer
algemeen geldend te zijn. In tegendeel, steeds
meer vormen trapconstructies een zelfstandig
onderdeel van het gebouw. De ontwerper heeft
hierbij een relatief grote vrijheid. Een aantal keu-
zecriteria moet wel worden gehanteerd.
De in voorgaande paragrafen genoemde eisen
waaraan trappen moeten voldoen, hebben in
belangrijke mate te maken met de functie die de
trap moet vervullen. Wanneer vanuit brandbevei-
liging de trappen onbrandbaar moeten zijn, ligt
de keuze van beton zeer voor de hand. Houten
trappen zijn echter aan de onderzijde zodanig te
bekleden met brandwerende materialen (zoals -
bersilicaat platen en Promat) dat aan wat lichtere
eisen van brandwerendheid kan worden voldaan
(dertig minuten). Ook bijvoorbeeld stalen trap-
bomen zijn met (schuimvormende) verfsystemen
te behandelen zodat ze, mits door de plaatselijke
Brandweerinspectie geaccepteerd, aan de ge-
stelde brandwerendheidseisen kunnen voldoen.
De maatvoering van trappen kan de materiaal-
keuze benvloeden. In het algemeen kunnen
stalen en vooral houten trappen in geringere
afmetingen worden gerealiseerd dan betontrap-
pen en kunnen ook in vorm gemakkelijker wor-
den aangepast aan de beschikbare ruimte in het
gebouw. Ook de constructieve mogelijkheden
in het gebouw zijn van invloed op de materi-
aalkeuze. Door zijn gewicht kan een betontrap
moeilijk op een houten vloerconstructie worden
geplaatst, echter een houten trap wordt in de
woningbouw wel op een betonvloer geplaatst.
Trappenhuizen kunnen in bepaalde situaties niet
alleen ruimtelijk afgescheiden zijn, maar ook
constructief geheel zelfstandig staan, bijvoor-
beeld betontrappen in een trappenhuis van be-
ton. Zo speelt ook de relatie ontwerp c.q. vorm
van de trap en de materiaalkeuze een rol. Als er
ruimtelijke transparantie wordt beoogd, ligt een
materiaalkeuze waarmee zo slank mogelijk kan
worden gedetailleerd (staal) voor de hand.
Vooral de uitvoeringstechniek en de daarmee
verbonden bouwkosten hebben in het recente
verleden de prefabricage van trappen sterk be-
invloed, waardoor het assortiment beschikbare
producten aanzienlijk is uitgebreid. Tezamen met
de vele nieuwe voorschriften zijn er algemene
oplossingen voor een aantal situaties ontstaan.
Hoofdtrappenhuizen in de woningbouw worden
zodoende overwegend uitgevoerd met prefab-
betontrappen en bordessen; de trap binnen de
woning als houten fabriekstrap en veel noodtrap-
pen (voorzover niet in het gebouw opgenomen)
in stalen trappen in speciale (prefab-elementen)
uitvoering. Door een redelijk assortiment prefab-
trapproducten, met verschillende afwerkingen
en in diverse kleuren, wordt nog enige variatie in
vorm en uiterlijk bereikt.
06950424_hfdst07.indd 245 22-11-2005 11:42:10
246
De toepassing van prefab-trappen stelt ook in
specieke situaties eisen aan de materiaalkeuze.
Zo moeten in het algemeen prefab-betontrap-
pen door middel van een kraan op hun plaats
worden gebracht. Wanneer deze niet tijdens de
bouw aanwezig is, kan een betontrap ook in het
werk worden gestort. De hoge kosten hiervan
(zeer arbeidsintensief) zijn een stimulans voor het
zoeken naar goedkopere alternatieven.
De materiaalkeuze in de afwerking c.q. bekleding
van trappen is eveneens zeer groot geworden.
In het algemeen kan worden gesteld dat iedere
vloerafwerking ook op trappen toepasbaar is,
mits de kwaliteit van het product voor deze ge-
bruiksintensieve situatie voldoende is. Veelvoor-
komende kunststof trapneusproelen, guur
7.9-4 en antislip voorzieningen komen het com-
fort ten goede en werken slijtage tegen. Voor
zeer verkeersintensieve situaties kunnen beton-
trappen worden bekleed met natuursteen of ke-
ramische tegels, guur 7.9-5 en 7.9-6.
Als de akoestische eigenschappen van de trap
en/of het trappenhuis moeten worden ver-
beterd, bestaat er een ruime sortering zachte
vloerbedekking voor op de trap en akoestische
spuitpleisters voor aan de onderkant van de
betontrap en bordessen.
Vooral voor vluchttrappen, maar eigenlijk overal,
moeten de stroefheid en het vlak blijven van de
trapafwerking te allen tijde gewaarborgd zijn. Het
doel van de trap blijft tenslotte het veilig en com-
fortabel naar verschillende niveaus kunnen gaan.
7.1.8 Voorzieningen voor integrale toegan-
kelijkheid
Overbruggen van hoogteverschillen is voor
mensen met een handicap zoals een stoornis
in uithoudingsvermogen en/of de loopfunctie,
en voor rolstoelgebruikers over het algemeen
zonder speciale voorzieningen niet mogelijk.
Voor uitgebreide eisen die aan trappen worden
gesteld, wordt verwezen naar het Handboek voor
Toegankelijkheid. De belangrijkste eisen voor
openbare gebouwen worden hier weergegeven.
Voor transportinstallaties voor mensen met
een handicap zie deel 6C Liften en roltrappen,
hoofdstuk 15.
Voor ambulante gehandicapten moet er bij de
detaillering van trappen rekening worden ge-
houden met het volgende:

geen overstekende wel, maar schuin geplaatst


stootbord van circa 15 met het oog op sleep-
voeten en gevaar voor struikelen;

treden stroef en vlak uitvoeren;

op- en aantreden in contrasterende kleur uit-


voeren in verband met de waarneembaarheid
door slechtzienden, vooral de hoogste weltrede.
Het is ook mogelijk een kleurmarkering op iedere
trede aan te brengen;

in verband met deze waarneembaarheid en


eventuele angst van gebruikers bestaat de voor-
keur voor gesloten trappen. Als er toch een open
trap wordt toegepast, moet aan de leuningzijde
een stootbord over een breedte van 700 mm
worden aangebracht;

bij een hoogteverschil van meer dan 250 mm,


aan beide zijden van de trap en op de bordessen
moet er een leuning worden aangebracht. Na
beindiging van de trap moet de leuning circa
330 mm horizontaal doorlopen;

voor en na trap tactiele (voelbare) waarschu-


wing aanbrengen in de vorm van materiaalover-
gang over een lengte van 600 mm en over
de volle breedte van de trap (bijvoorbeeld ter
plaatse rubber noppenvloer in combinatie met
steenachtige vloer).

ten behoeve van visueel gehandicapten moe-


ten deuren zodanig tegenover de trap worden
geplaatst, dat er in geopende stand niet tegen-
aan kan worden gelopen;

voor trappen in openbare gebouwen, enzo-


voort, aan te houden maximale optrede van
185 mm, aantrede van ten minste 240 mm,
minimale breedte tussen de leuningen van 1.100
mm, en een vrije ruimte aan het begin.
Voor niveauverschillen van 1.000 mm tot 1.800
mm is een personenlift of hefplateau, in combi-
natie met een gemeenschappelijke trap gewenst.
Niveauverschillen tussen 1.800 mm en 3.000
mm kunnen het best overbrugd worden door
een personen- of trapplateaulift, in combinatie
met een gemeenschappelijke trap. Bij een hoog-
teverschil van 3000 mm is een personenlift
in combinatie met een trap gewenst. Onder de
1.000 mm kan voor personen voor wie trappen
onbruikbaar zijn en die op rollend vervoer zijn
06950424_hfdst07.indd 246 22-11-2005 11:42:10
7 TRAPPEN 247
aangewezen en voor goederenvervoer gebruik
worden gemaakt van een hellingbaan.
Hellingbaan
Als een gehandicapte met een redelijke arm- en
handfunctie zonder hulp van derden in een rol-
stoel gebruik moet maken van een hellingbaan,
worden hiervoor de volgende richtlijnen gege-
ven:

minimale breedte hellingbaan 1,200 m;

oppervlaktemateriaal stroef, vlak en bij bui-


tenopstelling bestand tegen weersinvloeden (ge-
ruwd beton, gestrooid asfalt, jnmazige roosters
worden veel toegepast);

afrijdbeveiliging moet aan open zijde worden


aangebracht;

horizontaal manoeuvreervlak (draaicirkel rol-


stoel 1,500 m) moet aan begin en eind van hel-
lingbaan en ook bij tussenbordessen aanwezig
zijn;

contrastmarkeringen en signaalstroken, zoals


bij trappen, moeten aan begin en eind van hel-
lingbaan aanwezig zijn;

tussenbordes nodig bij hoogteverschil van in


totaal meer dan 0,500 m.
Het Bouwbesluit bepaalt dat voor niveauverschil-
len vanaf 210 mm behalve een trap ook een hel-
lingbaan mogelijk is. De hellingbaan moet een
minimale breedte van 1,100 m hebben en mag
een maximale hoogte van 1,000 m overbrug-
gen. Bij een groter hoogteverschil moet er ten
minste n tussenbordes worden aangebracht.
De vereiste hellingshoeken zijn weergegeven in
guur 7.7.
Voor hellingbanen zie ook deel 6C Liften en
roltrappen, hoofdstuk 15.
Een hellingbaan moet verder voldoen aan de
volgende eisen:

tot een hoogte van 1 m aan beide zijkan-


ten zijn voorzien van een afscheiding met een
hoogte van tenminste 0,040 m boven de hel-
lingbaan;

vanaf een hoogte van 1 m aan beide zijkan-


ten zijn voorzien van een afscheiding met een
hoogte van tenminste 0,850 m boven de hel-
lingbaan.
De eisen in het Handboek voor Toegankelijkheid
zijn strenger zijn dan die in het Bouwbesluit. Het
Bouwbesluit is wettelijk geist; de eisen uit het
Handboek voor Toegankelijkheid zijn sterke aanbe-
velingen.
7.2 Gewapendbetontrappen
Een gewapendbetontrap (zonder bomen) wordt
uit het oogpunt van de mechanica beschouwd
als een schuine plaat. Betontrappen worden niet
alleen uitgevoerd als een schuine plaat die aan
onder- en bovenzijde is opgelegd op de vloe-
ren of bordessen (scharnier), maar kunnen ook
bij deze aansluitingen worden ingeklemd. Als
gevolg daarvan treden momenten op, die door
middel van (extra) wapening en soms door een
verzwaring met een randbalk moeten worden
opgevangen. Moet de trap worden ingeklemd,
dan moet deze in het werk worden gestort.
Hoogteverschil (h) Maximale helling
hoogteverschil 0,250 m
1 : 12
1 : 16 1 : 20
0,250 m < hoogteverschil 0,500 m
0,500 m < hoogteverschil 1,000 m
h, 0,25 m 1:12
0,25 m < h < 0,5 m 1:16
0,5 < h 1:20
Figuur 7.7 Maximale helling bij hellingbanen
06950424_hfdst07.indd 247 22-11-2005 11:42:10
248
Betontrappen kunnen, net als houten trappen,
ook worden uitgevoerd met bomen waar-
tussen de treden worden opgenomen. In dat
geval vervullen de bomen de mechanische
functie van twee schuingeplaatste liggers. In de
genoemde uitvoering zonder bomen wordt de
schildikte onder de treden dikker in verband met
de daarin aan te brengen wapening en is afhan-
kelijk van de overspanning c.q. de traplengte.
Een betontrap kan ook worden uitgevoerd met
stapeltreden. In situaties waarin de prefab-beton-
trappen niet door middel van een kraan kunnen
worden geplaatst, worden geprefabriceerde sta-
peltreden op stalen liggers of op een in een ter
plaatse gestorte schuine betonplaat aangebracht,
guur 7.10-3.
Bij een trap zonder boven de treden uitstekende
bomen kan aan de zijkant van de trede een klein
randje worden aangebracht als waterkering bij
het schoonmaken, de zogenoemde schrobrand,
guur 7.9-9. Het schrobwater zou anders langs
de wanden of in het schalmgat lopen.
Voor de bevestiging van leuningen en balu-
straden worden bij betontrappen vaak vooraf
voorzieningen aangebracht in de vorm van
schroefhulzen of van staalplaatjes voorzien van
ankerstripjes (van voldoende dikte), waarop kan
11 aantr. 250 = 2750
200
100
strip 808
schone beton
stucstop profiel
strip 100505
tussen aluminium buis
(naadloos getrokken)
en stalen kom
strookje lodorite o.d.
leuning
aluminium buis 70
600
200
100
100
100
1000
1000
100
200
400
100
1200 850
100
170
penbevestiging
koppen dichtgezet
kunststeenpleister
baluster
/ 80405
2 plattegrond (schaal 1:100)
1 doorsnede / zijaanzicht (schaal 1:100)
3 zijaanzicht baluster 4 vooraanzicht
(schaal 1:20) (schaal 1:20)
12 optr.
= 2100
12 optr.
= 2100
Figuur 7.8 In het werk gestorte betonnen bordestrap met details (Gebouw Afdeling Bouwkunde TU-Delft, Architecten-
gemeenschap Van den Broek en Bakema, ontwerp ir. J. Boot)
06950424_hfdst07.indd 248 22-11-2005 11:42:10
7 TRAPPEN 249
worden gelast. Deze voorzieningen moeten,
ten behoeve van de fabricage, nauwkeurig op
tekening worden aangegeven. Moderne be-
vestigingsmiddelen kunnen ook achteraf in het
werk worden aangebracht. Betontrappen moe-
ten voldoen aan de Technische grondslagen voor
bouwconstructies TGB 1990, Voorschriften beton
(NEN 6720).
7.2.1 In het werk gestorte betontrap
In het werk gestorte betontrappen komen nog
maar betrekkelijk weinig voor. De reden voor de
keuze van ter plaatse storten is meestal gelegen
in de bijzondere afmeting en/of vormgeving van
de trap. In verband met de vergelijkbaarheid
wordt hier als voorbeeld een bordestrap gege-
ven, guur 7.8.
De vele in het werk gestorte betontrappen uit
het verleden tonen aan dat de vormmogelijk-
heden hierin zeer groot zijn. De bordestrap in
guur 7.8 verschilt van een prefab-bordestrap
doordat het bordes, gelegen halverwege de
vloeren, vrij hangt en in feite deel uitmaakt van
de trapplaten. De constructie is min of meer ver-
gelijkbaar met die van een uithangbord.
Beide traparmen hebben evenveel treden. Om-
dat echter de onderkant van de traparmen (ter
plaatse van de aansluiting op het bordes) in
n lijn moet liggen, zijn de traparmen ten op-
zichte van elkaar over de maat van n aantrede
verschoven. Hiermee worden lelijke sprongen
voorkomen. De leuning, ter plaatse van het
schalmgat, loopt op de hoogte van het bordes
hierdoor dan ook horizontaal, guur 7.8-1 en
7.8-2. Bij de aansluiting van de traparmen op het
bordes zou voor het opnemen van het moment
een randbalk vereist zijn, guur 7.8-1 gestip-
peld. De afmetingen van deze balk zijn echter
doorgezet, zodat een relatief dikke bordesplaat is
ontstaan, guur 7.8-1.
Eenzelfde soort randbalkconstructie is nodig bij
de aansluiting op de vloer. Ook hier is de vloer
plaatselijk dikker uitgevoerd. Op deze manier
hoort dit deel toch tot de trapconstructie. Dit
komt als zodanig ook tot uitdrukking in het
doortrekken van het schalmgat en de daarlangs
lopende leuningen. Overigens zou formeel de
vormgeving van de balustraden niet meer vol-
doen aan de tegenwoordig gestelde veiligheids-
eisen betreffende randafstanden en openheid.
Tevens zijn de eisen voor op- en aantreden in het
Bouwbesluit 2003 veranderd. Als voorbeeld voor
de duidelijkheid in de detaillering is een principe-
doorsnede over de traprand en de leuningcon-
structie gegeven, guur 7.8-3 en 7.8-4.
Voor het in het werk storten van het beton is een
bekisting nodig. In de huidige betontechniek
wordt bij voorkeur voor veel onderdelen gebruik-
gemaakt van een systeembekisting. Bijzondere
trapvormen moeten echter bijna altijd op de tra-
ditionele manier met hout worden bekist. Voor
de afwerking van betontrappen zijn de vele al
genoemde materialen mogelijk. Een aantal staat
in principe aangegeven in guur 7.9-4 t/m
7.9-6.
7.2.2 Geprefabriceerde betonnen
bordestrap
Geprefabriceerde betonnen bordestrappen wor-
den veel toegepast in trappenhuizen in de gesta-
pelde woningbouw. In verband met comfort en
veiligheid is de uitvoering in het algemeen met
twee traparmen en een bordes per verdiepings-
hoogte, guur 7.9. Naast de traparmen worden
ook de bordessen meestal geprefabriceerd. Deze
bordessen worden aan de betonwanden van het
trappenhuis bevestigd.
Na het in het werk storten van deze wanden
worden de prefab-bordessen en trappen met be-
hulp van de kraan, aan ingestorte hijsogen of in
de stroppen, op hun plaats gebracht. De prefab-
bordessen worden opgelegd op hoekstaalpro-
elen van voldoende zwaarte die thermisch-ver-
zinkt en gebitumineerd zijn. Ter beperking van
contactgeluid worden hierop stroken bouwvilt
aangebracht. Verankering vindt plaats door bou-
ten in van tevoren aangebrachte schroefhulzen.
Prefab-betontrappen worden op dezelfde manier
op hun plaats gehesen. Na het stellen worden de
aansluitingen met krimpvrije mortel aangewerkt.
Voor prefab-traparmen bestaan zeer veel vari-
anten in de maten voor optreden, aantreden,
06950424_hfdst07.indd 249 22-11-2005 11:42:10
250
Figuur 7.9 Geprefabriceerde betonnen bordestrap met details
klossen 20 70
bevestiging door
middel van pluggen
slijtstrip
waterkering
hardhout
natuursteen bekleding
specie
traptrede-
tegels
leuning
snijpunt
schildikte
aantrede
A
B
D
D
o
p
t
r
e
d
e
wel
(schaal 1:100) 2 doorsnede
1 overzicht
(schaal 1:100) 3 plattegrond
(schaal 1:20) 8
(schaal 1:20) 9
(schaal 1:20) 7
(schaal 1:20) 6
(schaal 1:20) 5
(schaal 1:20) 4
06950424_hfdst07.indd 250 22-11-2005 11:42:11
7 TRAPPEN 251
breedte en in het aantal treden per arm. De bor-
dessen worden per bouwwerk, maar wel volgens
standaarddetaillering, gefabriceerd.
De onder- en bovenaansluitingen van deze pre-
fab-betontraparmen zijn eveneens gestandaardi-
seerd voor de aansluitingen op vloer of bordes,
guur 7.9-7 en 7.9-9. De vormgeving c.q. maat-
voering van deze standaardaansluitingen heeft
als gevolg dat deze traparmen normaal evenveel
optreden als aantreden hebben. Dit in tegenstel-
ling tot de traditionele trapvorm.
Hierdoor kunnen de lengten van de traparmen
van de opgaande en de neerkomende arm gelijk
worden en kan de voorkant van het bordes in
n lijn komen, guur 7.9-7. Ook dit prefab-
bordes wordt voorzien van standaardsparingen
voor de aansluitingen van de treden, aansluiting
A en D. In verband met een praktische maat-
voering van deze randen (voldoende materiaal
voor oplegging) is de sponning in het bordes
voor opgaande en neerkomende boom niet
even groot, maar dat is bij de fabricage van het
bordes eenvoudig uit te voeren. Een belangrijk
gevolg hiervan is dat de leuninglengten langs de
traparmen even lang kunnen zijn en het snijpunt
van opgaande en neerkomende leuning komt te
liggen boven het gemeenschappelijke begin van
de treden, guur 7.9-7.
Leuningen aan de kant van het schalmgat kun-
nen zodoende eenvoudig horizontaal worden
verbonden. Bij smalle schalmgaten, die meestal
in de woningbouw worden toegepast, staat
hier tussen de beide einden van de traparmen
meestal de hoofdbaluster, waaraan de balu-
straden worden bevestigd. De horizontale ver-
binding wordt dan vaak achterwege gelaten.
Bovendien kan op deze manier in de meeste
gevallen worden voldaan aan die eis dat ter
plaatse van het bordes de leuningen of balustra-
den moeten eindigen op 1,000 m hoogte. De
hoogte is immers daar ter plaatse gelijk aan de
leuninghoogte (bijvoorbeeld 850 mm) plus n
optrede (bijvoorbeeld 180 mm), samen hier dus
1.030 mm. Bij brede schalmgaten moet de on-
derzijde van de balustraden wel worden verlaagd
tot 80 mm boven het bordesvlak. De onderlijn
van de balustraden moet dus worden aangepast
om het gevaar van doorvallen van kinderen te
voorkomen.
In gevallen waarin weinig ruimte voor het trap-
penhuis beschikbaar is, kan door middel van
een variant-aansluiting het trappenhuis een
aantrede kleiner worden, guur 7.9-9. Hierbij
wordt een bordestrede toegepast (aansluiting
B). Dit is een aantrede op de hoogte van het
bordes die is opgenomen in de traparm. De
leuningen snijden elkaar nu niet meer aan de
voorkant van de treden, maar dit snijpunt wordt
over een afstand van ongeveer een halve aan-
trede het schalmgat in verplaatst. Het voordeel
hiervan is dat de hoofdbaluster, als doorgaand
element, in het schalmgat kan worden geplaatst,
guur 7.9-1, en dat hierop de leuninguiteinden
rechtstreeks kunnen worden bevestigd. Om ook
in dit geval, ter plaatse van het bordes, op een
leuninghoogte van 1.000 mm te komen, kunnen
de leuningen langs de trap op 950 mm hoogte
worden aangebracht. Ter plaatse van het bordes
wordt dan een hoogte verkregen van 950 mm
plus een halve optrede:




950 +
180
2
= 1.040 mm
Voor het tekenen van leuningen wordt sche-
matisch door middel van hartlijnen het verloop
aangegeven. Men moet zich echter realiseren
dat, zeker bij de toepassing van grotere leuning-
proelen, in een nadere detaillering dit soort
snijpunten moeten worden uitgewerkt. Meestal
is hierbij ter plaatse van het schalmgat toch een
horizontaal stuk leuningverloop gewenst. Bij de
toepassing van bordestreden, guur 7.9-9, kan
dit horizontale gedeelte over een afstand van
een halve aantrede worden gerealiseerd als dit
horizontale gedeelte aan de voorkant van de
treden wordt beindigd. Bij toepassing van een
bordesaansluiting volgens A en D in guur 7.9-7
en 7.9-9 is deze maat in feite vrij. Het algemeen
geformuleerde veilig en doeltreffend gebruik kan
echter in het geding komen bij een te ver door-
steken van het horizontaal leuningvlak over het
bordes.
06950424_hfdst07.indd 251 22-11-2005 11:42:11
252
7.2.3 Voorgespannen betontrap
Het principe van voorgespannen beton is een-
voudig. Beton is uitstekend bestand tegen druk-
krachten, maar neemt slecht trekkrachten op. Ter
voorkoming van deze trekkrachten in een beton-
constructie wordt op die plaatsen waar deze te
verwachten zijn, van tevoren zoveel drukspan-
ning aangebracht, dat de overblijvende spannin-
gen binnen de grenzen blijven die het materiaal
kan weerstaan. Door middel van de techniek
van spansystemen zijn de constructieve vorm-
mogelijkheden in beton aanzienlijk toegenomen.
Weliswaar vindt toepassing vooral plaats in de
civiele techniek, maar als voorbeeld van de mo-
gelijkheden in de bouwtechniek kan wederom
de bordestrap dienen.
De trap in guur 7.10 is als n constructie-ele-
ment samengesteld uit twee bordessen en drie
traparmen. Deze opzet zou, zelfs indien moge-
lijk, tot zeer zware constructies leiden als gewoon
gewapend beton zou worden toegepast. In dit
voorbeeld zijn de traparmen samengesteld uit
platen waarop naderhand prefab-trede-elemen-
ten zijn geplaatst, guur 7.10-3. Deze trapplaten
worden onder voorspanning gebracht. De voor-
spanning van de platen grijpt aan in de kop-
pelbalk waar de beide trapplaten en het bordes
samenkomen. Deze koppelbalk zelf krijgt ook
voorspanning in dwarsrichting. De constructie
wordt hiermee als het ware aan elkaar geregen.
De uiterst strakke detaillering van de trap laat
deze opbouw zeer duidelijk zien, guur 7.10.
ankerplaat
voorspanning
prefab trede
breedte 1200
voorspanning
bordesplaat
kraaganker
sparing
t.b.v. baluster
70 1230 1630 260
260
70
70
260
70
70
1200
1200
400
ontluchting
i.v.m. injecteren
voorspanning trapplaat
12 optr.
= 2100
12 optr.
= 2100
12 optr.
= 2100
11 aantr. 260 = 2860
2 plattegrond (schaal 1:100)
1 doorsnede / zijaanzicht (schaal 1:100)
3 (schaal 1:10)
4 (schaal 1:20)
5 (schaal 1:20)
detail 4
detail 3
Figuur 7.10 Voorgespannen betonnen bordestrap met details (Gebouw Afdeling Civiele Techniek TU-Delft, Architecten-
gemeenschap Van den Broek en Bakema)
06950424_hfdst07.indd 252 22-11-2005 11:42:11
7 TRAPPEN 253
Deze voorspanstaven (FeP 1030) worden in een
mantelbuis opgenomen in de bekisting. Na het
storten en verharden van het beton wordt door
middel van een vijzel spanning op de spanstaaf
aangebracht, die daarna wordt verankerd, guur
7.10-4 en 7.10-5. Ter bescherming van het voor-
spanstaal tegen corrosie wordt het spankanaal
genjecteerd met cementmortel. De afwerking en
leuningdetaillering is vergelijkbaar met die van
de trap in guur 7.8.
7.2.4 Betonnen spiltrap
Er zijn diverse systemen voor het vervaardigen
van betonnen spiltrappen, guur 7.11. Bij een
prefab-betonnen spiltrap is deze samengesteld
uit gelijke prefab-elementen die op elkaar ge-
stapeld een holle spil vormen. Na het stellen
wordt hierin wapening aangebracht en wordt
de spil volgestort met beton. De treden kunnen
met of zonder stootborden worden uitgevoerd
en worden tot een maximale breedte van 1.250
mm gefabriceerd (middellijn trap 2.500 mm). De
spil kan, met of zonder binnenleuning, zodanig
worden gekozen, dat er een voor vluchttrappen
voorgeschreven diameter van 700 mm ontstaat.
Figuur 7.11 Betonnen spiltrap (balustrade Sterkos)
7.3 Metalen trappen
In vergelijking tot beton kan er met metaal slank
worden geconstrueerd en gedetailleerd. Over
het algemeen hebben metalen trapconstructies
een licht karakter, wat architectonisch vaak tot
uitdrukking wordt gebracht. Voor trapconstruc-
ties worden in hoofdzaak staal en aluminium toe-
gepast. Aluminium wordt vooral in die situaties
toegepast waarin het gewicht van de constructie
een rol speelt: bijvoorbeeld aan gevels die alleen
licht mogen worden belast en bij de toepassing
van vluchttrappen waarvan uitschuifbare of uit-
klapbare onderdelen met de hand moeten kun-
nen worden bediend.
Aluminium constructies hoeven meestal niet te-
gen corrosie te worden beschermd. Stalen trap-
constructies worden vaak verzinkt. De maximale
afmetingen van de onderdelen van de trapcon-
structie die geheel moeten worden verzinkt, zijn
hierbij beperkt tot wat in het verzinkbad past.
Stalen trapconstructies moeten voldoen aan de
TGB-staal (NEN 6770). De onderdelen van de
hoofdconstructie worden bijna altijd uitgevoerd
in standaardproelen zoals die in de handel zijn.
Proelzwaarten worden bepaald door bereke-
ning, de proelkeuze kan tevens worden ben-
vloed door de vormgeving. Hierin zijn veel vari-
aties mogelijk. Staalconstructies lenen zich goed
voor montage in het werk. De voorbewerkte
onderdelen, waarvan de afmetingen vanuit de
uitvoeringstechniek worden bepaald, kunnen
vaak snel en eenvoudig tot een geheel worden
geassembleerd. Een belangrijke consequentie
hiervan voor de detaillering is dat toleranties in
de maatvoering moeten worden aangebracht. In
tegenstelling tot hout kunnen stalen trappen niet
pas worden geschaafd. Ten opzichte van de uit-
eindelijke maatvoering wordt meestal 10-30 mm
stelruimte aangehouden, deze stelruimte is mede
afhankelijk van de aansluitende constructies en
de gekozen bevestigingstechniek. In staal-op-
staal verbindingen worden in een in de fabriek
vervaardigd constructieonderdeel vaak lasver-
bindingen toegepast. De verbinding van in het
werk te monteren onderdelen gebeurt vaak door
middel van bouten in slobgaten, in verband met
de nastelmogelijkheid. Verbindingen van staal op
06950424_hfdst07.indd 253 22-11-2005 11:42:12
254
beton worden uitgevoerd met bevestigingsmid-
delen, zoals boor-, veiligheids- en chemische
ankers. Deze ankers zijn uitgevoerd met draad-
einden waarop kan worden gemonteerd. In ver-
band met het verminderen van de aanhechting
bij hoge temperaturen mogen chemische ankers
niet voor vluchttrappen worden toegepast.
7.3.1 Metalen vluchttrap
Stalen trappen worden zodanig samengesteld uit
onderdelen, dat montage met de hand of met
lichte hulpmiddelen mogelijk blijft. In moeilijk
bereikbare situaties is dat vaak een uitkomst,
zoals vaak het geval is bij het aanbrengen van
vluchttrappen in of aan bestaande gebouwen.
Als gevolg van het belang dat er aan goede
vluchtwegen wordt gehecht en de strenge
controle hierop, bestaat er voor vluchttrappen
inmiddels een uitgebreid assortiment voor de
diverse situaties waarin ze voor kunnen komen.
Er bestaan prefab-antisliptreden (bijvoorbeeld
van geperforeerd staalplaat met ronde gaten)
die naar boven zijn doorgedrukt en eventueel
extra kunnen worden voorzien van rubber dop-
pen. Deze treden kunnen tussen trapbomen van
bijvoorbeeld plaatstaal worden opgenomen. Zo
worden op een eenvoudige manier steektrappen
samengesteld.
Als er aanzienlijk minder ruimte beschikbaar is,
mag er in bepaalde situaties gebruik worden
gemaakt van, veelal aluminium, kooiladders.
Omdat deze ladders vaak aan de openbare weg
grenzen en dus door onbevoegden kunnen wor-
den beklommen, worden ze ook uitgevoerd met
een telescopisch ladderdeel aan de onderzijde.
Bij ingebruikname wordt dit ontgrendeld, guur
7.12.
Figuur 7.12 Kooiladder (Klimtechniek Holland) Figuur 7.13 Uitklapbare vluchtladder, links ingeklapt, rechts uitgeklapt
06950424_hfdst07.indd 254 22-11-2005 11:42:12
7 TRAPPEN 255
T-profiel
70 70 8
kokerprofiel
140 70 8
hoekstaal
treden samengesteld hardhout
rubber
antislipstrippen
kokerprofiel
140 70 8
balusters
kokerprofiel
50 30 3
strip 50 5
plaatmateriaal 8mm
baluster
kokerprofiel 50 30 3
neopreenband
doorn
T-profiel
70 70 8
strip 70 8
leuning 140 50
1000 50 50
40
40
1500
4
0
4
0
1
0
0
0
2
0
0
5
0
2100
800
1000
1000
1
5

o
p
t
r
e
d
e
n


2
0
0

=

3
0
0
0
4

a
a
n
t
r
.


2
0
0
=

8
0
0
9 aantreden 200 = 1800
1 zijaanzicht (schaal 1:50)
3 detail A (schaal 1:20)
4 detail B (schaal 1:20)
5 detail C (schaal 1:20)
6 detail D (schaal 1:20)
7 detail E (schaal 1:5)
2 plattegrond (schaal 1:50)
C
E
B
D
A
Figuur 7.14 Stalen trap met hoekbordes met details
06950424_hfdst07.indd 255 22-11-2005 11:42:12
256
Als er helemaal geen ruimte aanwezig is, bijvoor-
beeld in een steeg, of als de desbetreffende gevel
waarlangs de vluchtladder moet worden aan-
gebracht hierdoor ernstig zou worden ontsierd,
bestaat de mogelijkheid van een uitklapbare
vluchtladder. De in een vierkante koker opge-
nomen sporten en tweede leuning, klappen uit
na gebruik van het ontgrendelingsmechanisme,
guur 7.13.
7.3.2 Open stalen trap met hoekbordes
In guur 7.14 zijn de plattegrond en het aanzicht
van een open trap met hoekbordes aangegeven.
Deze trap zou volgens het Bouwbesluit 2003 niet
voldoen voor een woonfunctie. Voor andere ge-
bruiksfuncties kan deze trap echter wel worden
toegepast. De trap is opgebouwd uit stalen
kokerproelen, die door middel van een voet-
plaat op de betonvloer zijn geplaatst. Ter plaatse
van het bordes zijn de kokerproelen opgelegd
in het metselwerk en aan de bovenzijde steunen
deze proelen met een kopplaat tegen een inge-
stort stalen hoekproel, guur 7.14-3.
Op de trapbomen zijn tredendragers van gevou-
wen stripstaal aangebracht, waarop hardhouten
treden zijn bevestigd, guur 7.14-3 t/m 7.14-5.
Het bordes wordt eveneens samengesteld uit
hardhouten delen. Om op het bordes een enigs-
zins vergelijkbare bevestiging te verkrijgen wordt
op de koker een T-proel aangebracht, waarop
de hardhouten delen kunnen worden bevestigd,
guur 7.14-4 en 7.14-6. Een strakke belijning
kan worden verkregen door de tredendragers en
het T-proel even breed te kiezen als het
kokerproel. Deze treden worden vaak verlijmd
uit smallere delen of samengesteld uit kleine
balkjes, verbonden met een veerconstructie. De
1 sprong in leuning 2a in uitvoering moeilijk te maken
2b in uitvoering moeilijk te maken 3 voorkant treden meer dan een aantrede
uit elkaar
Figuur 7.15 Leuningverloop ter plaatse van het hoekbordes
06950424_hfdst07.indd 256 22-11-2005 11:42:13
7 TRAPPEN 257
treden zijn voorzien van een antislipproel. De
aansluiting tussen de trapboom en de verdie-
pingsvloer bepaalt de vorm en afmeting van de
weltrede. In dit voorbeeld wordt de weltrede
nog breder dan een normale trede en aan de
bovenzijde gelijk gehouden met de verdiepings-
vloer. De vloerafwerking wordt daarop aangeslo-
ten.
Voor de balusters van de trap is eveneens een
kokerproel gekozen, waarlangs een eenvoudig
hardhouten leuningplank is bevestigd, guur
7.14-1 en 7.14-6. De detaillering is in overeen-
stemming met de trap strak en sober gehouden,
guur 7.14-6. De proelkeuze van de balusters
wordt benvloed door het leuningverloop in
verband met de stabiliteit. Als de leuningen op
de hoeken onderling worden verbonden en de
uiteinden van de leuningen aan de wanden wor-
den bevestigd, is het geheel stijver en kunnen de
balusters iets lichter worden.
Indien gewenst of geist (in openbare situaties)
kan de balustrade eenvoudig worden dichtgezet
met bijvoorbeeld gelaagd glas of kunststofplaat,
guur 7.14-7. Uiteraard kunnen er dan ook pre-
fab-leuningsystemen worden toegepast. Zoals
al eerder aangegeven, benvloedt de vorm van
het bordes het leuningverloop; zo ook hier bij
het hoekbordes. Als dit leuningverloop langs de
binnenkant als criterium wordt genomen, is een
aantal kenmerkende situaties aan te geven,
guur 7.15.
Als de vorm van het bordes precies vierkant zou
zijn, komen de hoeken van de bovenste en on-
derste trede van de opkomende en neergaande
traparm min of meer boven elkaar te liggen.
Figuur 7.16 Stalen bordestrap met details (Gebouw afdeling Bouwkunde TU-Delft, Architecten gemeenschap Van den Broek
en Bakema)
3 mm rubber
leuning/balustrade 70
aluminium 70
L 160 160 15
vrijdragende leuning
UNP 160
staal 70
baluster 100 5 met
2 opgelaste strippen 50 5
60
60
1000 65
65
70
70
260
65
820
820
trapboom
/ 300 200 12,5
treden gevouwen staalplaat (5 mm)
met rubberafwerking (3 mm)
5 mm staalplaat
trapboom
kokerprofiel 300 200 12,5
baluster 100 5 met
2 opgelaste strippen 50 5
8 mm staalplaat
zijplaat
leuning 70
voetplaat 700 300 10
en 6 ankers M12
12 aantr. 250 = 3000
13 optr. 175
= 2275
11 optr. 175
= 1925
1 doorsnede / aanzicht (schaal 1:100)
3 detail (schaal 1:20)
4 detail (schaal 1:20)
5 detail (schaal 1:20) 2 plattegrond (schaal 1:100)
4
detail 3
detail 5
06950424_hfdst07.indd 257 22-11-2005 11:42:13
258
aangelaste
lippen
baluster
20 20 2
14
13
12
11
10
9 8
7
6
5
4
3
2
1
1 doorsnede / zijaanzicht (schaal 1:50)
2 plattegrond (schaal 1:50)
6 bevestiging leuningprofiel 5 bevestiging balusters
3 bevestiging aan verdiepingvloer
4 trede element
1
3
5
trede
dragers
inbusbouten
leuningregel
waarop kunststof
leuningprofiel
bus
vulring
trede element
vulring
baluster
20 20 2
centrale as
draadeind
volgring
moer
vul- of tussenring
hardhouten
treden
trapgat
hardhouten trede
centrale as
welstuk
trede drager
vul- of
tussenring
aangelaste platen voor
verankering van de trede
hulpspil
hulpspil
hoeklijn
70 50 6
inwendig
koppelstuk
variabel
Figuur 7.17 Stalen spiltrap
06950424_hfdst07.indd 258 22-11-2005 11:42:13
7 TRAPPEN 259
Omdat de leuninghoogte boven de treden bij
voorkeur constant wordt gehouden, zou in deze
hoek van het bordes een lelijke sprong in de leu-
ning ontstaan, guur 7.15-1.
Als de voorkanten van de treden in de hoek van
het bordes over de totaalmaat van minimaal n
aantrede uit elkaar worden geschoven, kan dit
hoogteverschil worden opgevangen en loopt de
leuninglijn zowel boven de trap als in het hoek-
punt van het bordes op dezelfde hoogte. In het
snijpunt van de leuningen kan, afhankelijk van
de positie van de leuning ten opzichte van de
treden, de dikte van de leuning en de maat van
de wel, een vierkant horizontaal vlakje ontstaan,
guur 7.15-2a en 7.15-2b. In uitvoering is dit
niet zeer gemakkelijk te maken. Daarom wordt
meestal een groter verschil tussen de voorkanten
van de treden aangenomen, bijvoorbeeld twee
aantreden, guur 7.15-3. Ook wordt hierdoor,
mede afhankelijk van de breedte van de trap,
het bordes prettiger beloopbaar. Als de leuning-
hoogte boven het bordes nu niet wordt
verhoogd ten opzichte van de leuninghoogte
boven de treden, ontstaat hier een horizontaal
leuningverloop. Deze verbreding van het bordes
kan uiteraard ook weer in de richting van de
traparm of in de richting van beide traparmen
worden gevonden. De keuze benvloedt alleen
de plaats waar het horizontale stuk leuning
loopt.
7.3.3 Stalen bordestrap
De stalen bordestrap van guur 7.16 laat ten
opzichte van de hiervoor behandelde bordes-
trappen zien hoe de materiaaleigenschappen
van staal in combinatie met het ontwerp kunnen
worden benut.
De twee traparmen hebben eigenlijk ieder n
(hoofd)boom, in de vorm van een kokerproel,
ter plaatse van het schalmgat, die onder het bor-
des aan elkaar worden gekoppeld, guur 7.16-1
en 7.16-4. De aan de hoofdboom bevestigde
treden bestaan uit gevouwen staalplaat die in
deze vorm altijd stijf is, guur 7.16-3. De trappen
zijn geheel bekleed met rubber, guur 7.16-4.
De buitenleuning is als vrijdragende NP-balk uit-
gevoerd. De balusters op de binnenboom en van
de trapgatafscheiding zijn gemaakt van stripstaal
in kruisvorm waar de ronde buisleuning tussen
en overheen loopt, guur 7.16-5.
7.3.4 Stalen spiltrap
In woonhuizen en bij verbouwingen worden
vaak kleine stalen spiltrappen toegepast. Door
het beperkte ruimtegebruik en de sierlijke trap-
vorm is dit type zeer populair, guur 7.17. Het
gebruik is enigszins beperkt door de geringe
beloopbare breedte (looplijn precies op 1/3-2/3).
Spiltrappen zouden alleen moeten worden toe-
gepast in de woningbouw bij verbouw als het
echt niet anders kan. Vooral stalen spiltrappen
zijn niet optimaal veilig bij gebruik door bijvoor-
beeld kleine kinderen en ouderen vanwege de
open uitvoering van de trap en de veelal toege-
paste spijlenbalustrade, guur 7.17-1 en
7.17-2. De montage is betrekkelijk eenvoudig
door boutverbindingen aan de vloer en in het
trapgat, guur 7.17-1 en 7.17-3. De maatvoe-
ring in hoogte kan gemakkelijk worden aange-
past, guur 7.17-4 en 7.17-5.
7.4 Houten trappen
In de volkswoningbouw worden nog veel houten
trappen toegepast. Het betreft meestal vuren-
houten trappen (bomen, spillen en treden) met
stootborden van multiplex of spaanplaat. In
situaties waarin de trap aan een zekere brand-
werendheid moet voldoen, wordt het stootbord
niet in 10 of 12 mm (standaard) maar bijvoor-
beeld in 16 mm multiplex uitgevoerd. Voordat
de trappen op het werk komen (in hun geheel,
of in onderdelen) worden ze vaak al in de fabriek
verduurzaamd door middel van bijvoorbeeld
tweemaal dompelen in een dekkende verf of
beits met een bepaalde randindringing. Is dit
niet het geval, dan moeten alle vlakken die met
beton of metselwerk in aanraking komen in ieder
geval worden gegrond.
Er is in Nederland een aantal grote trappen-
fabrieken met een uitgebreid leveringspro-
gramma. Eigenlijk is voor iedere normale situatie
wel een standaardproduct te vinden. Uitvoering
en detaillering van de trappen stemmen veelal
overeen. In verband met betere transportmoge-
lijkheden worden de trappen veelal op het werk
in elkaar gezet. De losse onderdelen worden naar
een verdieping hoger gebracht en na montage
van de trap laat men deze in het trapgat zakken.
06950424_hfdst07.indd 259 22-11-2005 11:42:13
260
Bij de aansluitingen van de trap op de wanden
en de vloeren wordt ter beperking van het con-
tactgeluid eerst een rubberen tussenbrug aan-
gebracht, guur 7.19-3 en vervolgens wordt de
trap bevestigd met zogenoemde kozijnschroeven
of, een minder goede oplossing, met schiet-
nagels. Veelal wordt er een gebogen of rechte
houten stokleuning, 40 mm, toegepast, die is
bevestigd met een eenvoudige leuninghouder,
guur 7.5-4. In een enkel geval worden nog
smetplanken toegepast. Rond de trapgaten vindt
er meestal een aftimmering plaats met multiplex
op vurenhouten regelwerk. De trapbomen langs
de muurzijden kunnen aan de bovenzijde wor-
den voorzien van een vurenhouten krimplijstje,
guur 7.18-3. Ook de traphekken en balustra-
den zijn vaak op dezelfde manier uitgevoerd:
een vurenhouten vloer- en dekregel waartussen
balusterspijltjes 22 mm h.o.h. 100 mm, guur
7.18-4 en 7.18-5. Deze uiterst sobere uitvoering
en detaillering van de hedendaagse standaard-
trappen heeft uiteraard veel te maken met het
beperkte budget dat hiervoor beschikbaar is.
In de betere bouw kunnen ook luxe standaard-
trappen, of trappen naar geheel eigen ontwerp
worden toegepast. Dan is er meer vrijheid voor
de vormgeving en detaillering. Dit kan vooral tot
uiting komen in de vorm van de bomen en de
aansluiting van de treden.
7.4.1 Rechte steektrap met details
In guur 7.19 is een rechte steektrap getekend.
Uit de details volgt de opbouw van de trap.
De treden dragen (in daarvoor in de bomen aan-
gebrachte inkrozingen) de zogenoemde nesten,
diep 10 mm. De verbinding wordt genageld en/
of verlijmd. Ook de stootborden worden inge-
kroosd, zowel in de bomen als in de onderkant
van de bovenliggende treden. Hierdoor is de
wellat, uit vroegere details, verdwenen. De stoot-
borden dragen, of liever ondersteunen de trede.
66113
minimaal n verdreven trede
in de steek
i.v.m. contactgeluid-
isolatie
8 9 10 11 12
13
14
15
15
14
13
12
11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1
1 zijaanzicht trap met bovenkwart (schaal 1:50)
3 detail
(schaal 1:10)
4 detail
(schaal 1:10)
5 detail
(schaal 1:10)
2 plattegrond trap met bovenkwart (schaal 1:50) 6 detail (schaal 1:10)


2
6
0
0

m
m
Figuur 7.18 Houten trap met bovenkwart met details
06950424_hfdst07.indd 260 22-11-2005 11:42:13
7 TRAPPEN 261
Bij het belopen van de trap willen de treden
doorbuigen. Na enige krimp van het hout kan
het gaan kraken. Om dit te voorkomen, worden
de stootborden aan de bovenzijde in hun lengte-
richting rondgeschuurd. Soms wordt in de inkro-
zing in de onderzijde van de trede in het midden
een neopreenblokje aangebracht. De voorkant
van de treden, het welproel, wordt meestal
recht uitgevoerd met iets afgeronde hoeken om
snel afsplinteren van het hout tegen te gaan.
De afwerking van de weltrede is afhankelijk van
de aansluiting op de vloerafwerking van de ver-
diepingsvloer. Een zorgvuldige afwerking moet
voorkomen dat de vloerafwerking hier niet ge-
makkelijk kan loslaten. Als de trap wordt gestof-
feerd, is een recht afgewerkte weltrede niet goed
te bekleden. Zelfs de toegepaste kunststof neus-
proelen laten hierop los. Daarom is het in die
gevallen beter het stootbord schuin te plaatsen
en onder dezelfde helling als de voorzijde van de
treden en weltrede, af te werken, guur 7.19-4.
Ten behoeve van het traphek wordt niet alleen
boven maar ook beneden een hoofdbaluster
(trappaal) aan de kant van de vrije (binnen)boom
aangebracht, waartussen de balustrade wordt
bevestigd. De balustrade van het trapgat wordt
tegen de trappaal op de verdieping geplaatst.
De vroeger gebruikte verbrede trappaal wordt
niet meer toegepast. De ruimte onder een dichte
trap kan, bijvoorbeeld voor kastruimte, worden
dichtgezet met een licht scheidingswandje onder
de vrije boom, guur 7.18-4.
Bij de afwerking van het trapgat wordt er,
veelal bij aansluiting op houten vloer of bor-
des, gebruikgemaakt van de vloerregel van de
trapgatbalustrade voor de beindiging van de
vloerafwerking, guur 7.18-5. Bij aansluiting kan
zowel een houten aftimmering als een afwer-
king in pleisterwerk worden toegepast. De rand
van de verdiepingsvloer kan afhankelijk van het
materiaal (veelal beton) in pleisterwerk worden
stoffering
3 4 1 2 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
onafgewerkte onderzijde
(bijv. trapkast)
1 zijaanzicht rechte steektrap
(schaal 1:50)
3 detail (schaal 1:10)
4 detail (schaal 1:10) 2 plattegrond rechte steektrap (schaal 1:50)


2
6
0
0

m
m


1
8
5

m
m
220 mm


1
8
5

m
m
Figuur 7.19 Houten rechte steektrap met details
06950424_hfdst07.indd 261 22-11-2005 11:42:13
262
afgewerkt (spuitwerk), guur 7.18-5, of van een
aftimmering worden voorzien.
7.4.2 Houten trap met kwarten
Trappen met kwarten (kwartslag) zijn dicht bij de
spil moeilijk beloopbaar, omdat de treden hier
zeer smal zijn. Bovendien kan een plotselinge
overgang van schuine treden in het kwart naar
rechte treden in de steek in het gebruik zeer hin-
derlijk zijn. In deze delen van de trap maken de
voorkanten van de treden verschillende hoeken
met de spil en een deel van de bomen. Om het
verloop van de schuinte geleidelijk te maken,
en daardoor de trap gemakkelijker beloopbaar,
worden de treden verdreven, door middel van
een verdrijfmethode. Uitgangspunt bij een ver-
drijfmethode is dat de aantreden, ter plaatse van
de looplijn van de trap, even groot moeten zijn.
Bovendien wordt in de NEN 3509 een kleinste
tredebreedte, (b
min
) en een maximaal verschil in
kleinste tredebreedten aangegeven. Dit laatste is
gedaan om de overgang van kwarten naar delen
van de trap met een rechte looplijn zo vloeiend
mogelijk te maken. Een gevolg hiervan is dat bij
trappen met een onder- en bovenkwart in het
deel van de trap met een rechte looplijn ten min-
ste n verdreven trede voorkomt, guur 7.3-2
en 7.3-3.
In Nederland zijn van oudsher verschillende ver-
drijfmethoden toegepast. De belangrijkste zijn:
fuikverdrijving, cirkelboogverdrijving, harmoni-
sche verdrijving en verdrijving in het oneindige.
Hierbij werden soms alle treden, en meestal
evenveel treden van het rechte deel als van het
kwart, in de trap verdreven. Weliswaar worden
de trappen op deze manier zo gemakkelijk mo-
gelijk beloopbaar, maar een belangrijk bezwaar
is dat n of beide bomen een gebogen vorm
krijgen en dat dan ook gebogen leuningen,
balustraden en betimmeringen ontstaan. Die
zijn zeer bewerkelijk, vragen veel materiaal (pro-
ductienadelen) en zijn bovendien niet zeer fraai.
Vanwege de bovengenoemde nadelen is, vooral
bij serieproductie van trappen met een kwart,
overgegaan tot het verdrijven van zo min moge-
lijk treden in het rechte deel van de trap, zodat
er een rechte binnenboom kan ontstaan. Volgens
middelpunt spil waar de onverdreven
treden op uit komen
aantrede t.p.v. de looplijn
c b
a
1
abc
9
looplijn
10 9 8 7 6 5
4
3
2
1
onverdreven treden
verdreven treden
1 plattegrond (schaal 1:20)
2 detail (schaal 1:20)
K J H G F E D C B A
K'
J'
H'
G'
F'
E'
D'
C'
B'
A'
Figuur 7.20 Fuikverdrijfmethode
06950424_hfdst07.indd 262 22-11-2005 11:42:14
7 TRAPPEN 263
de norm (NEN 3509) moet er ten minste n
trede in het rechte deel verdreven worden. Als er
in incidentele gevallen wordt afgeweken van de
norm om de trap nog iets beter beloopbaar te
maken, kunnen er twee drie treden in de steek
worden verdreven. Hiervoor wordt als verdrijf-
methode overwegend de fuikverdrijfmethode
toegepast, guur 7.20.
Fuikverdrijfmethode
Nadat de breedte van de trap en de plaats van
de bomen en de spil zijn bepaald, wordt de
looplijn getekend op 300 mm uit de buiten-
boom, guur 7.20-1. Na het vastleggen van
de voorkant van de eerste trede, worden nu de
gelijke aantreden op de looplijn uitgezet. Hieruit
volgt de plaats van de laatste trede, de weltrede
moet hier nog aan worden toegevoegd.
66113
14
15
13
12
11 10 9 8 7 6
5
4
3
3
4
5
6 7 8 9 10 11
12
13
14
15
1
2
1
2 w
e
l
gezaagd
gelijmd
4 plattegrond (schaal 1:50)
6 enkele tredevormen (schaal 1:5)
5 detail spil (schaal 1:5)
1 aanzicht (schaal 1:50) 2 spilzijden (schaal 1:50) 3 bomen spiltrap (schaal 1:50)
220


1
8
5
inkrozingen
in de spil
Figuur 7.21 Houten spiltrap met details
06950424_hfdst07.indd 263 22-11-2005 11:42:14
264
Nu wordt bepaald hoeveel treden worden ver-
dreven, in dit voorbeeld zijn dat negen treden.
Over deze lengte wordt in de plattegrond langs
de binnenboom de lijn bc getrokken, alsmede de
kwartcirkelboog ba (de straal hiervan is gelijk aan
de halve spilbreedte).
Om nu de afmetingen van de geleidelijk te ver-
drijven treden op de lijn abc te bepalen, wordt
een hulptekening gemaakt, guur 7.20-2. Er
wordt een lijn AK getrokken met een willekeurige
lengte. Deze lijn wordt verdeeld in evenveel ge-
lijke delen als het aantal te verdrijven treden (hier
dus negen gelijke delen). Op de loodlijnen door
de punten A tot en met J worden nu de respec-
tievelijke maten bepaald door in K de loodlijn KK
te tekenen met een lengte gelijk aan de breedte
van de treden ter plaatse van de looplijn. Ten be-
hoeve van de middelste te verdrijven trede wordt
de loodlijn EE getrokken met een lengte gelijk
aan de gemiddelde verdrijving, in dit voorbeeld
dus een negende van de lengte van de lijn abc in
de plattegrond.
Nu wordt in de hulptekening de lijn KE getrok-
ken en doorgetrokken tot A. Daarmee zijn de
lengten van alle loodlijnen AA tot en met JJ
bepaald en kunnen worden overgezet op de lijn
abc in de plattegrond, guur 7.20-1.
De verdreven treden worden bepaald door lijnen
te trekken van de eerder gevormde aantreden ter
plaatse van de looplijn en de gevonden punten
op de lijn abc. Om de vorm van de bovenzijde
van de binnenboom zo fraai mogelijk te doen
zijn, wordt vaak de voorkant van de treden ver-
dreven en niet de voorkanten van de stootbor-
den. Ook worden vaak de eerste twee treden van
het kwart niet verdreven.
7.4.3 Houten spiltrap
Nog meer ruimtebesparend dan de kwartslag-
trap is de spiltrap, die veel in de woningbouw
wordt toegepast, bijvoorbeeld in eengezinshui-
zen, guur 7.21.
De manier van verdrijven van de treden is het-
zelfde als bij de kwartslagtrap. In tegenstelling
hiermee zijn de lange en twee korte buitenbo-
men echter wel gebogen, guur 7.21. De hou-
ten stokleuningen worden hierbij ook gebogen
uitgevoerd. Om materiaal te besparen worden
deze bomen zodanig gezaagd en verlijmd, dat
zo min mogelijk hout wordt verspild.
In guur 7.21 is een spiltrap met minimale afme-
tingen aangegeven; de spil heeft een afmeting
van 66 x 113 mm. Als er meer ruimte beschik-
baar is, wordt de spil verbreed. Dit kan door
twee kleinere spillen naast elkaar te plaatsen (al
dan niet voorzien van een stukje binnenboom ter
plaatse van de treden) of door tussen deze twee
spillen de ruimte dicht te zetten met plaatmate-
riaal.
Als gevolg van de standaardisatie zijn de details
voor bijvoorbeeld aansluitingen, leuningen en
balustraden hetzelfde als bij de rechte steektrap.
Aansluiting treden op spil
Het is duidelijk dat bij ruime afmetingen van de
spil, bij voorkeur in een vierkante vorm, de aan-
sluiting van de treden (oplegbreedte) niet veel
problemen zal geven. Bij een veel toegepaste
spil van 66 x 113 mm is dat echter aan de smalle
zijde problematisch. In verband met de bewer-
king van de traponderdelen met machinale frees-
machines is bij de aansluiting van treden op de
hoeken van de spil minimaal 8 10 mm voor- of
achterhout nodig tegen het afsplinteren, guur
7.21-5, treden 7 en 13.
De aansluiting van de stootborden op de hoe-
ken moet zodanig worden gekozen, dat het
achterhout wegvalt en de inkrozing de hoek
meeneemt. Hierdoor wordt splinteren voorko-
men en zijn de stootborden gemakkelijker aan
te brengen. Bovendien wordt vermeden dat bij
het door de hoek gaan van het stootbord een
ingewikkeld proel voor het afsnuiten van het
stootbord ontstaat. Het afsnuiten is namelijk no-
dig om een strakke aansluiting op de loodrecht
in de spil of boom aangebrachte nesten te kun-
nen maken, guur 7.21-5: stootborden 4 en 10.
Vanwege deze praktische gegevens is een aantal
treden uitgangspunt voor de verdere verdeling
van de tussenliggende treden. Deze verdeling
gebeurt op onderling gelijke afstanden of op
het oog. Daarbij vindt controle plaats of de
minimale tredebreedte aanwezig blijft. De aan-
trede in de looplijn blijft gehandhaafd zodat de
verschillen ten opzichte van de verdrijfmethoden
06950424_hfdst07.indd 264 22-11-2005 11:42:14
7 TRAPPEN 265
stalen
schoen
gipskartonplaten 12,5 mm
gipskartonplaat 12,5 mm
akoestische plafondplaat
underlayment 19 mm
rachels
akoestische plafondplaat
gipskartonplaat
multiplex 12 mm
steenwol 90 mm
underlayment 19 mm
bouwvilt 10 mm
rachels 22 50
hoeklijn 100 100 8
vilt
6
5 4
balklaag 75 225
7
5


2
2
5
rubber antislipstrips
uitvoering
trap: hardhout ( bijv. iroko)
balusters: 67 67 iroko
leuningdelen: 28 200 iroko
treden: 35 270 iroko
bomen: 40 320 iroko, verankerd
met 3 slotbouten M16
stootborden: 18 mm multiplex
iroko-kwaliteit
1 overzicht
2 doorsnede (schaal 1:100)
3 plattegrond (schaal 1:100)
4 detail (schaal 1:20)
5 detail (schaal 1:20)
6 detail (schaal 1:20)
7 bestaande woningcasco
,
s
waarin een nieuw trappen-
huis is aangebracht
Figuur 7.22 Houten hoofdtrap voor hoogniveau woningrenovatie met details (toegepast in de Rotterdamse renovatiepraktijk)
06950424_hfdst07.indd 265 22-11-2005 11:42:14
266
minimaal zijn. Om bij de minimale trappen toch
nog aan de norm te voldoen, voor wat betreft de
minimale tredebreedte, wordt de maximale maat
voor de wel op 45 mm gesteld.
Overigens worden voor veel verschillende afme-
tingen van trapgaten standaardtrappen aange-
boden. Hoe meer ruimte er beschikbaar is, des
te beter de trap beloopbaar is. De marges wor-
den voornamelijk bepaald door de beschikbare
ruimte voor het trapgat.
7.4.4 Houten bordestrappen in woning-
renovatie
Vooral de afgelopen jaren is in de grote steden
in Nederland de hoogniveau renovatie van voor-
oorlogse volkswoningbouw sterk toegenomen.
Complexgewijze aanpak van deze woningen
maakt het mogelijk geheel nieuwe woningplat-
tegronden binnen de bestaande cascos te ont-
werpen, waarbij de ontsluiting van de woningen
door middel van nieuwe centrale trappenhuizen
vaak een belangrijke rol speelt, guur 7.22-7.
De inmiddels opgedane ervaring heeft tot een
aantal karakteristieke oplossingen geleid. In
nagenoeg alle gevallen bij twee-, drie- en vier-
pandige ontsluiting wordt gebruikgemaakt van
een bordestrap, guur 7.22. Ook deze trappen
moeten voldoen aan het Bouwbesluit en de NEN
3509. In het algemeen worden in verband met
de akoestiek gesloten trappen toegepast. De
stootborden en afwerking tegen de onderzijde
maken deze houten trappen echter duurder dan
een open trap. Een open trap wordt in dit soort
situaties wel geaccepteerd, mits vanuit de wonin-
gen een tweede (andere) vluchtweg aanwezig is.
Voor deze nieuwe trappen moeten door middel
van ravelingen in de bestaande balklagen, ook
nieuwe trapgaten worden gecreerd. Deze trap-
gaten zijn echter aanzienlijk groter dan de oude
en liggen vaak op een geheel andere plaats. De
belasting op de raveelbalken is dan te groot voor
de bestaande balkafmetingen, meestal 75 x 225
mm. Als er bestaande balken worden gebruikt,
moeten ze worden verzwaard door een extra
balk eronder, of aan weerzijde twee extra balken
tegen de bestaande balk aan te brengen. Als er
nieuwe balken worden ingebracht, wordt er veel
gebruikgemaakt van kleine gelamineerde liggers,
waarop als vloerbeschot underlaymentwordt
aangebracht.
Om geluidsoverlast (contactgeluid) te voor-
komen, worden er speciale voorzieningen
getroffen. De tussenbordessen worden verend
opgelegd, guur 7.22-4 en de onderzijde van
de hogere bordessen wordt met geluidsabsor-
berend materiaal afgewerkt. Ook de trapbomen
worden met verende materialen aan de balklaag
bevestigd.Voor de geluiddempende werking
wordt op de bordessen soms een zwevende
vloer toegepast, guur 7.22-6.
7.5 Bijzondere trappen
In enkele situaties worden nog wel bijzondere
houten trappen toegepast. Enkele trapfabrikan-
ten hebben nog kennis en materieel in huis om
Figuur 7.23 Glazen trap in Carita Fashion Center, Maas-
tricht (architect ir. Mathieu Bruls)
06950424_hfdst07.indd 266 22-11-2005 11:42:15
7 TRAPPEN 267
bijvoorbeeld spiltrappen te maken waarbij de
buitenboom spiraalvormig in n geheel wordt
gemaakt, door verlijming van dunne triplex
platen. Ook kan de spil nog worden vervangen
door een kuipstuk dat is samengesteld uit ver-
lijmde delen waarbij de houtdraad overwegend
rechtop staat. Als de houtdraad meeloopt in de
richting van de traphelling, wordt er gespro-
ken van wrongstukken. Kuip- of wrongstukken
kwamen vroeger ook voor in het schalmgat bij
bordestrappen om de bomen gebogen in elkaar
over te laten lopen. Figuur 7.23 geeft nog een
voorbeeld van een onorthodoxe trapoplossing,
in ieder geval wat betreft het materiaalgebruik.
Het gaat hier om een trap met glazen treden en
stootborden.
De trap is gesitueerd boven de ingang van een
tot winkel verbouwd kantoorpand in het cen-
trum van Maastricht. Lopend over de trap is er
een onbelemmerd uitzicht naar de ingang en de
straat. De trap bestaat uit stalen trapbomen van
UNP 300, waarop de glazen treden en stootbor-
den zijn opgelegd. De trap toont naast de on-
gebruikelijke verschijningsvorm ook een creatief
omgaan met de normeringen. Glas moet vierzij-
dig worden opgelegd, wat in dit geval is onder-
vangen door de traptreden en stootborden te
verlijmen. Hierdoor zijn zelfdragende construc-
tieve elementen ontstaan. Dit is een voorbeeld
waarbij de trap, naast zijn primaire functie om
op een hoger of lager gelegen niveau te komen,
ook blijk geeft van architectonische kwaliteiten.
Ten slotte geeft guur 7.24 letterlijk weer welke
eisen het Bouwbesluit formuleert ten aanzien van
open delen van een balustrade.
Geraadpleegde en aanbevolen
literatuur
1 Een Brandveilig gebouw bouwen. Nederlandse
Brandweer Federatie, 1994.
2 Handboek voor Toegankelijkheid. Elsevier Be-
drijfsinformatie, 2003.
3 Normen en voorschriften
NEN 1087 Ventilatie van gebouwen
NEN 2778 Vochtwering in gebouwen
NEN 3509 Trappen in woningen en woongebou-
wen
NEN 3569 Veiligheidsbeglazing in gebouwen
NEN 6720 Voorschriften Beton
NEN 6770 T4B 1990 Staalconstructies
Figuur 7.24 Balustrade conform eisen Bouwbesluit (Sterkos)
06950424_hfdst07.indd 267 22-11-2005 11:42:15
268
Bijlagen (conform Bouwbesluit 2003)
Bijlage A
Benamingen trappenhuis

Trappenhuis
Verkeersruimte waarin een trap ligt.

Veiligheidstrappenhuis
Trappenhuis waardoor een brand en rookvrije vluchtroute voert, en dat in de vluchtrichting uitsluitend
kan worden bereikt vanuit een niet-besloten ruimte.
Een veiligheidstrappenhuis wordt geist bij de volgende categorien gebouwen: kinderopvangge-
bouw, woongebouw en logiesgebouw.
Vanuit het principe van gelijkwaardigheid mogen in plaats van het toepassen van een veiligheidstrap-
penhuis alle trappenhuizen voorzien worden van voorportalen, of kan het desbetreffende trappenhuis
worden voorzien van een overdrukinstallatie in combinatie met voorportalen.

Vluchttrappenhuis
Trappenhuis waardoor een rookvrije vluchtroute voert.
Bijlage B

Benamingen voor vluchtroutes

Rookvrije vluchtroute
Van rook gevrijwaarde route, die begint bij een toegang van een rookcompartiment of een subbrand-
compartiment, uitsluitend voert over vloeren, trappen of hellingbanen en eindigt op een veilige plaats,
zonder dat er een lift gebruikt hoeft te worden.

Brand- en rookvrije vluchtroute


Van brand gevrijwaarde rookvrije vluchtroute, die uitsluitend door verkeersruimten voert.
Bijlage C

Brandwerendheidseisen voor deuren en puien van trappenhuizen
Deuren van trappenhuizen moeten over het algemeen dertig minuten brandwerend zijn wanneer de
hoogste vloer waarop zich een verblijfsruimte bevindt, maximaal 8,000 m boven de entree ligt en zes-
tig minuten brandwerend wanneer deze vloer hoger dan 8,000 m boven de entree ligt.
Bij een woongebouw geldt, bij uitzondering, dat deuren van trappenhuizen ongeacht de hoogte altijd
dertig minuten brandwerend moeten zijn.
In een brandcompartiment mag deze deur dertig minuten rookwerend zijn.
Brandpuien mogen volgens het Bouwbesluit zijn voorzien van spiegeldraadglas, echter niet onbeperkt.
WBDBO Maximaal oppervlakte draadglas in deur/luik/raamconstructie per segment van 2,500 2,500 m
20 minuten 3 m
2
30 minuten 1,7 m
2
60 minuten 0,9 m
2 1
1 Deze maximale oppervlakte (0,9) m
2
is alleen mogelijk als er extra aandacht wordt besteed aan de manier en materiaalkeuze
van de inklemming van het draadglas. Alleen dan is een WBDBO (weerstand tegen branddoorslag en -overslag) van zestig
minuten haalbaar.
06950424_hfdst07.indd 268 22-11-2005 11:42:15
7 TRAPPEN 269
Bijlage D
Niet-afsluitbare openingen in voorportalen
Het Bouwbesluit stelt dat in het totaal van de uitwendige scheidingsconstructies van voorportalen
niet-afsluitbare openingen aanwezig moeten zijn, waarmee een capaciteit voor de toevoer van verse
lucht en de afvoer van rook wordt bewerkstelligd van ten minste 6 10
-3
m
3
/s per m
3
netto-inhoud van
die ruimte (bepaling volgens de NEN 1087).
Bijlage E
Categorien trappen voor woonfuncties
Trappen categorie A

trappen bestemd voor het ontsluiten van nieuw te bouwen woningen en woongebouwen met een
gebruiksoppervlakte van minder dan 500 m
2
.
Trappen categorie B

trappen bij nieuwbouw van een woongebouw waarop in totaal meer dan 600 m
2
aan vloerop-
pervlakte van verblijfsgebied is aangewezen. Dit geldt ook voor trappen die een woonfunctie met een
gebruiksoppervlakte 500 m
2
ontsluiten.
Voor de afmetingen van trappen categorie A en B zie bijlage G.

Bijlage F
Bezettingsgraadklassen niet tot bewoning bestemde gebruikafuncties
Niet tot bewoning bestemde gebruiksfuncties worden ingedeeld in bezettingsgraadklassen.
Bezettingsgraadklasse
In m
2
gebruiksoppervlakte per persoon In m
2
vloeroppervlakte aan verblijfsgebied
per persoon
B1 >0,8 2 <0,5 1,3
B2 >2 5 >1,3 3,3
B3 >5 12 >3,3 8
B4 >12 30 >8 20
B5 >30 >20
06950424_hfdst07.indd 269 22-11-2005 11:42:15
270
Bijlage G
Afmetingen trap woonfunctie in categorie A en B
Categorie A B
Minimum breedte trap 0,800 m 1,200 m
Minimale vrije hoogte boven trap 2,300 m 2,300 m
Maximum hoogte trap 4,000 m 4,000 m
Minimumaantrede ter plaatse van klimlijn, gemeten loodrecht op voorkant trede 0,22 m 0,240 m
Maximum hoogte optrede 0,185 m 0,185 m
Minimum breedte tredevlak, gemeten loodrecht op voorkant van dat vlak 0,050 m 0,170 m
Minimum breedte tredevlak ter plaatse van klimlijn, gemeten loodrecht op
voorkant van dat vlak 0,230 m 0,240 m
Minimum afstand klimlijn tot zijkanten trap 0,300 m 0,300 m
Afmetingen trap niet tot bewoning bestemde gebruiksfunctie in categorie A en B
Categorie A B
Minimum breedte trap 0,800 m 1,100 m
Minimale vrije hoogte boven trap 2,100 m 2,100 m
Maximum hoogte trap 4,000 m 4,000 m
Minimum aantrede ter plaatse van klimlijn, gemeten loodrecht op voorkant trede 0,185 m 0,210 m
Maximum hoogte optrede 0,210 m 0,210 m
Minimum breedte tredevlak, gemeten loodrecht op voorkant van dat vlak 0,050 m 0,170 m
Minimum breedte tredevlak ter plaatse van klimlijn, gemeten loodrecht op
voorkant van dat vlak 0,230 m 0,230 m
Minimum afstand klimlijn tot zijkanten trap 0,300 m 0,300 m
Bijlage H
Afmetingen trappen in bestaande woningen
Minimumbreedte trap 0,700 m
Minimale vrije hoogte boven trap 1,900 m
Minimum aantrede ter plaatse van klimlijn, gemeten loodrecht op voorkant trede 0,130 m
Maximum afmeting optrede 0,220 m
Minimum afstand klimlijn tot zijkant trap 0,200 m
06950424_hfdst07.indd 270 22-11-2005 11:42:15
REGISTER
Register
A
aanloopruimte 240
aanmaakwater 43
aansluitingen, haakse 65, 74, 86
aanstorten aan vloer 118
aanstorting 133
aantrede 237
afboeren 56
afschot 116
afwerklaag 107
anderhalfsteensmuur 47
andreaskruisen 166
ankerplan 164
antislipproel 257
antisliptreden 254
B
baksteen 36
baksteen, detaillering 60
baksteen, eigenschappen 37
baksteen, gebruiksklasse 37
baksteen, vormen 37
baksteenformaten 57
baksteenlateien, samenwer-
kende voorgespannen 53
baksteenmetselwerk, maatvoe-
ring 58
baksteenmortel 58
balk 145
balken, onderslag- 154
balken, oplegging beton 56
balken, oplegging houten 55
balken, oplegging stalen 56
balken, staart- 146
balken, strijk- 146
balklaag 145
balklaag, begane-grond- 151
balklaag, dak- 158
balklaag, verdiepings- 155
balklagen, enkelvoudige 158
balklagen, houten 145
balklagen, ontwerp 150
balklagen, samengestelde 158
balklagen, schone 157
balklagen, vuile 156
balkonplaten, opleggin-
gen 117
balkonplaten, prefab-beton-
nen 115
balloonmethode 162
balloonmethode, gemodi-
ceerde 163
balusters 240
balustraden 240, 244
basterdmortel 42
bekisting, contact- 96
bekisting, verloren 96
bekistingsmal 99
belastingen, interne 20
belastingen, permanente 20
belastingen, veranderlijke 20
beschermingsconstructies 201
beton 94
beton, constructieve eigen-
schappen 97
beton, dragende elemen-
ten 93
beton, gewapend 95
beton, milieuklasse 95
beton, ongewapend 95
beton, prefab- 98
beton, sterkteklasse 94
beton, ter plaatse gestort 98
beton, voorgespannen 96
betonblokken 64
betongranulaat 94, 97
betonkolommen 129
betonlateien, samenwerkende
voorgespannen prefab 54
betonlateien, zelfdragende 55
betonportalen 130
betonrot 97
betonsoorten 94
betonsteen 38, 62
betonsteen, detaillering 66
betonsteen, maatvoering 66
betonsteenformaten 62
betonsteenmortel 64
betonstenen 62
betontrap, ter plaatse ge-
storte 249
betontrap, voorgespan-
nen 252
betonwanden, ter plaatse ge-
storte 120
bewegingsverschillen 44
bindtijdvertrager 44
binnenboom 239
binnenspouwbladen 80
bint 145
bintlaag 145
bordessen 237
bordestrap 240
bordestrap, geprefabriceerde
betonnen 249
bordestrap, stalen 259
borstweringselement, vloerdra-
gend 130
bouten 182
bouten, aangelaste 133
boutverbindingen 224
Bouwbesluit 23, 241, 267
bouwmethoden, relatie met
typologien 13
bouwvilt 67
brandbaarheid 143
brandcompartimenten 24
branddoorslag 28, 35, 143
brandoverslag 28, 35, 143
brandstop 169
brandveiligheid 97, 143, 152,
155, 162, 198
brandwerendheid 27, 67, 162,
166, 168, 231, 242
brandwerendheidseisen 27
brandwerend bekleden 232
brandwerend scheiden 232
breedensproelen 203
buigsterkte 142
buitenboom 239
buizen 204
bulk-silosystemen 44
C
Calduran 69
cascobouwmethoden, schijf-
vormige 6
cascobouwsystemen 124
cellenbeton 40, 82
cellenbeton, detaillering 87
cellenbetonblokken 85
cellenbetonblokken, forma-
ten 84
cellenbetonelementen 221
cellenbetonlateien 87
cellenbetonmortel 84
06950424_hfdst07.indd 271 22-11-2005 11:42:16

cellenbetonpanelen 86
cementgehalte 45
centerpennen 121
consoles 117
constructiematerialen, eigen-
schappen 32
constructiestaal 197
contactgeluid 26
corrosiebehandelingen 203
corrosiebestrijding 201
D
daglichttoetreding 236
dagmaat 58
dakconstructies 170
dakdozen, houten 221
dakelement, opleggingen 191
dampremmende laag 168
dilatatie 40
dilatatieankers 76
dilatatieproel 66
dilataties 87, 123
dilataties kalkzandsteen 77
dilatatievoegen 46, 66
dimensionering baksteen
wandconstructies 61
dimensionering betonkolom-
men 137
dimensionering betonnen lig-
gers 138
dimensionering betonsteen-
wanden 69
dimensionering betonwan-
den 128
dimensionering cellenbeton-
wanden 89
dimensionering gelamineerde
houten spanten 180
dimensionering geschoorde
raamwerkconstructie 210
dimensionering halfgeprefabri-
ceerde betonvloeren 107
dimensionering houten balkla-
gen 160
dimensionering houten kolom-
men 179
dimensionering houten lig-
gers 180
dimensionering kalkzandsteen-
wanden 81
dimensionering portaalcon-
structies 208
dimensionering prefab-beton-
nen vloeren 115
dimensionering secundaire
dakliggers 219
dimensionering stalen kolom-
men 213
dimensionering stalen primaire
dakliggers 218
dimensionering stalen verdie-
pingsvloeren 222
dimensionering stalen verdie-
pingsvloerliggers 217
dimensionering ter plaatse ge-
storte betonvloeren 104
draadnagels 182
draagprincipe, samenwer-
kend 53
draagprincipe, zelfdragend 53
draagstructuur, functies en
eisen 17
draagstructuur, typologien 1
drieklezoor 48
droge montage 125
drukboog 52
drukkrachten 187
druklaag 107, 136
drukvastheid 41
dubbelscheluwe trap 240
duurzaamheid 144, 199
dwarsrib 108
E
elementenbouw 11
elementenbouw, hout- 12
elementenklem 73
externe invloeden 20
F
exibiliteit 3, 23
folie, dampdichte 153
folie, dampremmende 162
fuikverdrijfmethode 263
functie, constructieve 18
functie, dragende 18
functie, omhullende 18
functie, ruimtescheidende 23
functie, scheidende 18, 22
fundering 164
G
gains 132
galerijplaten, opleggingen 117
galerijplaten, prefab-beton-
nen 115
gasbeton 40
geluidbelasting 26
geluidisolatie 67, 143, 155,
165, 166
geluidsisolerende eisen 24
geluidsoverdracht 26
geluidsoverdracht, anke-
rende 26
gevel, dragende 127
gevelelementen 127
gevels, geprefabriceerde be-
tonnen vloerdragende 125
gevels, prefab-betonnen vloer-
dragende 7
gewapendbetontrappen 247
gewelfwerking 52
gietbouw 6
gieten 200
gietijzer 197
gietstaal 197
glijankers 67
glijfolie 67
gordingankers 76
grindbeton 124
gripankers 183
griphoekankers 146
H
haakankers 147
halfsteensmuren 65
halfsteensmuur 47
hamerstuk 56
handvormsteen 38
hartafstand (h.o.h.-
afstand) 146
HE-proelen 210
hechtplaten 183
06950424_hfdst07.indd 272 22-11-2005 11:42:16
REGISTER
hellingbaan 247
hemelwaterafvoeren 116
hijsankers 129
hoekbordes 240, 257
hoekverdraaiing 55
hoofdbalk 146
hoogovencement 64
hout, constructieve eigen-
schappen 143
hout, dragende elemen-
ten 139
hout, kwaliteitsklasse 142
hout, materiaaleigenschap-
pen 141
hout, mechanische eigen-
schappen 142
hout, sterkteklasse 142
houtconservering 144
houtconstructies 171
houtdraadbouten 182
houtrot 144
houtschroeven 182
houtskeletbouw 161
houtskeletbouwmethoden 162
houtsoorten 140
I
I-liggers 174
inklemmen 177
installaties 105, 109, 111, 113,
114, 122, 125
instortvoorzieningen 117
interne invloeden 20
IPE-liggers 212
IPE-proelen 210
isolatie 111
isolatie-index 26
K
kalkzand(metsel)stenen 71
kalkzandsteen 39, 69
kalkzandsteen(lijm)elemen-
ten 73
kalkzandsteen, detaillering 78
kalkzandsteen, maatvoering 74
kalkzandsteenformaten 69
kalkzandsteenlijmblokken 73
kalkzandsteenlijmwerk 73
kalkzandsteenmetsel-
blokken 72
kalkzandsteenmetselwerk 71
kalkzandsteenmortel 71
kalkzandsteenvelling-
blokken 73
kanaalplaten 111
kapconstructie 161
kepen 181
kim 74, 120
kimblokken 74
kinderbinten 158
kinderleuning 243
kip 178
kipsteunen 190
kitvoeg 47, 66
klauwankers 156
kleikorrels als isolatie-
materiaal 100
klezoor 48
klimlijn 237
klinkverbindingen 225
klisklezoor 48
kloostersponning 72
knik 212
knikken 146
knipvoeg 66
knoopplaten 183
kokers 204
kolom-fundering, verbin-
ding 133
kolom-funderingverbinding,
momentvaste 207
kolom-funderingverbinding,
scharnierende 207
kolom-ligger, verbinding 133
kolomkop 102
kolommen 129
kolommen, cilindrische door-
snede 211
kolommen, houten 172
kolommen, I-vormige door-
snede 210
kolommen, rechthoekige door-
snede 210
kolommen, samengestelde
doorsnede 211
kolomplaat, verborgen 102
kolomskeletten, betonnen 10
kolomskeletten, houten 9
kolomskeletten, stalen 11
kooiladders 254
kop 47
koppelen 178
koppelregel 167
koppenmaat 58
kopschotten 121
koudebrugonderbreking 118
koudgevormde plaat 204
koudgevormde proelen 204
koudvervormen 200
kramplaten 183
krimp 45, 97
kruip 45, 97
kuipstuk 267
KVH 2000 144
L
lagenmaat 59
lassen, hoek- 223
lassen, stompe 223
lasverbindingen 223
latei 52
lateien 87, 169
lateien, stalen 55
lateiopleggingen 67
leidingstenen 64
leuningen 239
leuningplank 257
leuningzone 239, 243
lichtbeton 94, 125
ligger, V-vakwerk- 175
ligger-ligger, verbinding 133
ligger-liggerverbindingen 189
liggers 130
liggers, gelamineerde 172
liggers, houten 172
liggers, massieve 172
liggers, N-vakwerk- 174
liggers, plaat- 174
liggers, vakwerk- 174
liggersystemen 207
lijmkoppelstrippen 76
lijmmortel 44, 71, 85
lijmspouwankers 76
lijmwerk in kalkzandsteen
en cellenbeton met
(cellen)betonnen vloeren 5
loggias 118
06950424_hfdst07.indd 273 22-11-2005 11:42:17

loodvoeg 74
loofhout 140
looplijnen 236
luchtbelvormers 43, 94
luchtdichtheid 152
luchtgeluid 25
luchtgeluidsisolatie 35
luchtvolumestroom 30
M
maattoleranties 41
maatvoering, cellenbeton 85
metselbaksteen 37
Metselbaksteen nr. 2489 57,
89
metselbaksteen nr. 2489 37
metselmortel 42, 71, 85
metselverbanden 49
metselwerk, traditioneel, met
houten balklagen/vloeren 4
milieubelasting 144
minerale wol 165
Model Bouwverordening
1950 61
modulaire cordinatie 171
moer- en kinderbalken 103
moerbalken 158
mortelsamenstelling 43
muurboom 239
muurdoorbrekingen 51
muurpenanten 58
muurverzwaring 56
N
naaldhout 140
natte montage 125
natte prefab-specie 44
Nederlandse Praktijk-Richtlijnen
(NPRs) 23
NEN 2778 30, 241
NEN 3509 236, 243
NEN 5077 26, 32
NEN 5950 99
NEN 6068 27, 32
NEN 6069 27, 32
NEN 6702 18, 27, 32
NEN 6720 99
NEN 6722 99
NEN 6770 205, 233, 253
NEN 6771 205, 233
NEN 6773 205, 233
NEN 6774 205, 233
nesten 260
normen, beton 99
normen, hout 144
normen, staal 205
normen, steen 41
normen, trappen 236
normen, utiliteitsbouw 27
normen, woningbouw 26
O
onderslagbalken 156
ontlastingsconstructies 60
opbouw 163
opleggingen 55, 75, 114, 146
oplegvoorzieningen 131
opstand 117
optrede 238
overspanning 145, 170
P
pasblokken 86
passtroken 105, 109, 110,
111, 113, 114
plaatdeuvels 183
plaatvloeren 100, 112
plasticeerders 43, 94
platen, aangelaste 133
platformmethode 162
platte kant 47
poeren 154
porringpunt 60
portlandcement 64
prefab-betonelementen, ver-
bindingen 134
prefab-betonskeletten, verbin-
dingen 132
proelstaal 203
R
raamwerk, geschoord 207
raamwerk, ongeschoord 207
raatliggers 214
randbalk 101
raveelankers, bat-speedy 146
raveelbalk 146
raveeldragers 76
ravelingen 146
rechte steektrap 240
ringdeuvels 183
ringwapening 136
roestvast staal 197
rollaag, halfsteens 60
rollaag, steens 60
rollagen 59
rotting 151
rugvulling 47
S
sandwichelementen 127
schalmgat 239
scheidend vormgeven 201
scheluwe trap 240
scheurvorming in metsel-
werk 44
schijfwerking 161
schoenen 183
schoren 177
schrobrand 248
schroefverbindingen 225
schuimbeton 94
schuimbeton als isolatiemateri-
aal 100
separate oplegging op metsel-
werk 118
Silka 69
slagspouwankers 76
spaanplaat 150
spanning-gewichtratio
(SGR) 37
spanningsconcentraties 51
spant-liggerverbindingen 189
spanten, boog- 177
spanten, driescharnier- 176
spanten, houten 175
spanten, kap- 175
spanten, tweescharnier- 176
sparingen 23, 51, 67, 75, 105,
109, 110, 111, 113, 114,
124
spatkrachten 187
speciebereiding 44
spiegel 109
06950424_hfdst07.indd 274 22-11-2005 11:42:17
REGISTER
spiltrap 240
spiltrap, betonnen 253
spiltrap, houten 264
spiltrap, stalen 259
splitblokken 64
spouwankers 48
spouwmuur 48, 65
spouwmuur, ankerloze 49, 68,
125
spouwmuurbekisting 121
spouwwandkist 122
staafstaal 95
staal, basisproducten 203
staal, bewerkingsmetho-
den 199
staal, bouwfysische eigen-
schappen 199
staal, codering 206
staal, constructieve eigen-
schappen 198
staal, dragende elemen-
ten 195
staal, fabricage 199
staal, klimaatklassen 201
staal, nagerekt 96
staal, voorgerekt 96
staalbetonliggers 216
staalskelet, opbouw 205
staalskelet, prefab-vloeren 229
stabiliteit 22, 124, 126, 168,
177, 207
stabiliteitsconstructies, horizon-
tale 209
stabiliteitsconstructies, verti-
cale 208
stabiliteitsconstructiesverbin-
dingen 230
stabiliteitsverbanden 190
stafstaal 204
stalen stiften 182
stapelbouw 2
stapeltreden 248
steektrap, rechte 260
steen, dragende elementen 33
steen, geschifte 48
steen, materiaaleigenschap-
pen 34
steensmuren 65
steensmuur 47, 61
stekken 131, 132
stekwapening 127
stelvoorzieningen 129
stempelperssteen 38
sterkte 21
stijfheid 22
stijl- en regelwerken 161
stokleuning 243
stootbord 238
stootvoegen 48
strek 47, 60
strengperssteen 37
strippen, aangelaste 156
structuren, kolommen- 8
structuren, massieve 3
structuren, schijven- 6
T
tafelkist 120
TGB-staal 253
TGB 1990 144, 150
TGB Beton 99
TGB Staal 205, 233
traditioneel bouwen 2
trap, met hoekbordes 256
trap, met kwarten 262
traparm 237
trapbomen 239
trapgat 237
traphelling 237
trapmaten 242
trapmaterialen 245
traponderdelen 237
trappen 235
trappen, houten 259
trappen, integrale toegankelijk-
heid 246
trappen, metalen 253
trappen, voorschriften 241
trappen, woningrenovatie 266
trapvormen 240
tredebreedte 237
treden 237
triplex 150
tunnelbekisting 122
tweesteensmuur 47
U
U-proelen 211
uitvlaklaag 153
V
vakwerken, horizontale 230
vakwerken, verticale 230
vakwerkliggers 175, 214
vakwerkliggers, buisproe-
len 215
vakwerkliggers, lichte 215
vakwerkliggers, zware 215
veerrail 166
veiligheidstrappenhuizen 236
ventilatie 152, 153
verankering 164
verband, ketting- 51
verband, koppen- 51
verband, halfsteens- 49, 73, 85
verband, klezoren- 49, 72
verband, kruis- 50
verband, Noors 51
verband, staand 50
verband, Vlaams 50
verband, wild- 49
verbanden, betonsteen- 65
verbanden, houten 190
verbanden, stalen 190
verbindend vormgeven 201
verbindingen, ambachte-
lijke 179
verbindingen, droge 132
verbindingen, houtconstruc-
ties 179
verbindingen, kolom-funde-
ring- 184, 225
verbindingen, kolom-
kolom- 226
verbindingen, kolom-
ligger- 184, 227
verbindingen, ligger-
ligger- 228
verbindingen, ligger/spant-
ligger- 189
verbindingen, moment-
vaste 131, 132
verbindingen, monoliete 131
verbindingen, natte 132
06950424_hfdst07.indd 275 22-11-2005 11:42:18

verbindingen, schar-
nierende 131, 132
verbindingen, spant-funde-
ring- 185
verbindingen, spanthoek- 187
verbindingen, spantnok- 188
verbindingen, stabiliteitscon-
structies 190
verbindingen, stek- 133
verbindingsmiddelen, mecha-
nische 182
verblendsteen 38
verdreven treden 240
verdrijfmethoden 262
verlichting 236
verschralingsmiddel 42
verspanen 201
verstijven 178
vertragers 43, 94
vierendeelliggers 216
vlieringtrap 240
vloerconstructies 163
vloerconstructies, geprefabri-
ceerde 159
vloerdelen 148
vloeren, afwerk- 100
vloeren, balken- 103
vloeren, bekistingsplaat- 104
vloeren, betonnen begane-
grond- 165
vloeren, bollenplaat- 102
vloeren, breedplaat- 104, 132,
135, 221
vloeren, broodjes- 109
vloeren, cassette- 102
vloeren, combinatie- 109
vloeren, halfgeprefabriceerde
betonnen 104
vloeren, houten begane-
grond- 165
vloeren, kanaalplaat- 111, 221
vloeren, koker- 102
vloeren, kruis- 103
vloeren, leiding- 112
vloeren, massieve plaat- 112
vloeren, ondersteunde 100
vloeren, oplegging 56, 87,
127, 131, 134
vloeren, paddestoel- 102
vloeren, prefab-betonnen 107
vloeren, ribben- 102, 108
vloeren, ribcassette- 108
vloeren, rooster- 221
vloeren, schil- 104
vloeren, staalbeton- 220
vloeren, staalplaat- 219
vloeren, staalskelet 219
vloeren, stroken- 149
vloeren, systeem- 107
vloeren, T-plaat- 114
vloeren, ter plaatse gestorte
betonnen 99
vloeren, triplexpaneel- 159
vloeren, TT-plaat- 113
vloeren, verdiepings- 165
vloeren, verzwaarde stro-
ken- 106
vloeren, vlakke plaat- 100
vloeren, volle-dikte- 113
vloeren, vrijdragende 100
vloerhout 148
vluchtladder, uitklapbare 256
vluchttrap, metalen 254
vluchttrappenhuizen 236
vochtwerende eisen 30
vocht afvoeren 202
voeg, drukkrachtoverbren-
gende 42
voeg, lint- 42
voeg, stoot- 42
voegfuncties 41
voegmortel 43
voegvullingen 42
vollewandliggers 212
vormbaksteen 37
vormvastheid 168
vrije breedte 239
vrije hoogte 239
W
waalformaat 57
walsen 199
wand, balkdragende 60
wand, woningscheidende 61
wandankers 76
wandconstructies, houten 167
wanden, baksteen 57
wanden, betonnen 119
wanden, betonsteen 62
wanden, cellenbeton 82
wanden, geprefabriceerde 124
wanden, halfgeprefabriceerde
holle 123
wanden, houten woningschei-
dende 169
wanden, kalkzandsteen 69
wanden, scheidings- 156
wanden, stenen 47
wandkisten 120
wanduitslagen 74
wapening 109, 110, 111, 113,
114, 124, 157
wapening, bijleg- 95
wapening, functies 95
wapening, hoofd- 95
wapening, krimp- 95
wapening, verdeel- 95
wapeningsnetten 95
wapeningsoorten 95
wapeningspercentage 45
warmte-isolatie 35, 108, 152,
168
warmte-isolerende eisen 28
warmteweerstand 28
watercementfactor 43, 45
WBDBO 28
weerstand tegen bezwijken 28
weervast staal 197
wel 238
welstuk 238
wenteltrap 240
wrongstukken 267
Z
zoldervloerconstructie 161
zwaarbeton 94
06950424_hfdst07.indd 276 22-11-2005 11:42:18

Вам также может понравиться