Академический Документы
Профессиональный Документы
Культура Документы
lOMoARcPSD
Craniaal
Richting schedel
Caudaal
Richting staart
Proximaal
Distaal
Retractie
Retractie is een beweging van de schoudergordel. Men spreekt van retractie wanneer vanuit de neutrale
uitgangshouding (de anatomische houding) het schouderblad langs de borstkas richting de wervelkolom wordt
getrokken.
Protractie
Protractie is een beweging van de schoudergordel. Men spreekt van protractie wanneer vanuit de neutrale
uitgangshouding (de anatomische houding) het schouderblad langs de borstkas naar voren toe wordt
getrokken.
Elevatie
Elevatie is een beweging van de schoudergordel. Men spreekt van elevatie wanneer vanuit de neutrale
uitgangshouding (de anatomische houding) het schouderblad langs de borstkas omhoog wordt getrokken.
Depressie
Depressie is een beweging van de schoudergordel. Men spreekt van depressie wanneer vanuit de neutrale
uitgangshouding (de anatomische houding) het schouderblad langs de borstkas omlaag wordt getrokken. Het
tegenovergestelde van depressie is elevatie.
Laterorotatie
Laterorotatie is een beweging van de schoudergordel. Men spreekt van laterorotatie wanneer vanuit de
neutrale uitgangshouding (deanatomische houding) het schouderblad met zijn onderste punt (angulus inferior)
naar buiten draait.
Mediorotatie
Mediorotatie is een beweging van de schoudergordel. Men spreekt van mediorotatie wanneer vanuit de
neutrale uitgangshouding (deanatomische houding) het schouderblad met zijn onderste punt (angulus inferior)
richting de wervelkolom draait.
lOMoARcPSD
Les 1
Processus spinosi C6 S2
Bij een (maximale) flexie van het hoofd zijn cervicaal 2 3 uitstekende processus spinosi zichtbaar. C6 en C7 zijn van elkaar te
onderscheiden door het hoofd vanuit een flexiestand naar een extensiestand te bewegen, waarbij C7 voelbaar blijft en C6 naar
ventraal schuift.
Bij een rotatie van het hoofd roteren de cervicale wervels eerder dan de thoracale wervels. Zo kan je onderscheidt maken tussen
C7 en T1
Geef van elke processus spinosi de bovenrand en onderrand aan door middel van een streep en zet een SF-je op het
(puntige) uitsteeksel.
Processus transversus C1
Tussen angulus mandibulae en de processus mastoideus is de processus transversus te palperen. Controleer door middel van
rotatiebewegingen of de juiste structuur wordt gepalpeerd. VRAAG: Waarom wordt gebruik gemaakt van een rotatiebeweging?
De palpatie kan onaangenaam zijn voor de proefpersoon omdat boven op de plaats waar de processus transversus wordt
gepalpeerd de glandula parotis (oorspeekselklier) ligt.
C1 transversus is net achter de massoideus mastoideus: sterna clavicula hecht erop aan
Procc mastoideus zit onder je oor en geeft het pijnlijke gevoel. Kan je ook voelen met rotatie
Processus transversi T1 T12
Thoracale processus transversi zijn niet voor palpatie toegankelijk en worden daarom geprojecteerd. Bij projectie geldt de regel,
dat de processus transversus van een wervel zich zowel hoog- als laag-thoracaal ter hoogte van de gelijknamige processus
spinosus bevindt, terwijl de mid-thoracale processus transversi zich ter hoogte van de erbovenliggende processus spinosus
bevinden (zie tabel 1).
Palpeer de punt van een mid-thoracale processus spinosus. Palpeer vervolgens naar craniaal de bovenliggende processus spinosus
en verplaats dan ongeveer n duimbreed (2 3 cm) naar lateraal. Eventueel kan door druk op de processus transversus uit te
oefenen de rotatiebeweging van de betreffende processus spinosus worden waargenomen.
Het verschil tussen mid- en hoog- of laag-thoracaal wordt veroorzaakt door het steile verloop van de mid-thoracale processus
spinosi. De overgang is overigens geleidelijk.
lOMoARcPSD
Zie afbeelding:
Protuberantia occipitalis externa
linea nuchae superior
Processus mastoideus
lOMoARcPSD
Les 2
Onderrand
medialerand
laterale rand
lOMoARcPSD
Les 3
Musculus rectus abdominis
Patient in ruglig op de tafel en laat hem/haar flexie maken in de thorax
Palpeer de laterale rand (linea semilunaris), de linea alba en de intersectiones tendinae (n ter hoogte van de navel en twee
erboven).
e
Origo
Origo
Insertie
Functie Enkelzijdig
Dubbelzijdig
: Buitenzijde 5 12 rib
: Via de retusschede aan de linea alba
: crista iliaca (voorste 2/3 deel)
: tuberculum pubicum
: heterolaterale rotatie van de romp / wervelkolom
: lateroflexie van de wervelkolom (caudale deel)
: flexie wervelkolom (behalve het meest caudale deel)
: detractie van de ribben (expiratie)
: verhoogt intra-abdominale druk (bij gelijktijdige contractie met het diafragma)
: achteroverkantelen bekken bij gefixeerde thorax
Bijzonderheden
1. De spier heeft 8 koppen die alterneren met de koppen van de m.serratus anterior en de m.latissimus dorsi
2. De spier vormt de ventrale begrenzing van het trigonum lumbale (petiti). Dit is het driehoekje waar de m.obliquus
internus abdominis oppervlakkig ligt
M. obliquus internus abdominis
De m. obliquus internus abdominus ligt alleen oppervlakkig in het trigonum lumbale. Teken dit driehoekje af, palpeer op die plaats
en vraag de functie(s) van de m. obliquus internus abdominus.
Projectie: Arcus van de ribben tekenen als bovenrand, linea semilunaris
Origo
Insertie
Functie Enkelzijdig
Dubbelzijdig
: Crista iliaca
e
e
: Onderrand 9 12 rib
: via de rectusschede aan de linea alba
: homolaterale rotatie van de romp / wervelkolom
: lateroflexie van de wervelkolom
: flexie van de wervelkolom
: detractie van de ribben (expiratie)
: verhoogt de intra-abdominale druk (bij gelijktijdige contractie met het diafragma)
: achteroverkantelen bekken bij gefixeerde thorax
Bijzonderheden
1. Ligt alleen oppervlakkig in het trigonum lumbale
Opmerkingen
1. M.obliquus externus abdominis en m.obliquus internus abdominis worden ook wel aangeduid als de schuine buikspieren
2. De schuine buikspieren vormen met betrekking tot hun rotatiecomponent t.o.v. de wervelkolom een functionele
eenheid.
lOMoARcPSD
M. transversus abdominis
De m. transversus abdominis is voor directe palpatie niet toegankelijk. Wel kan een indruk worden verkregen van de activiteit van
deze spier: direct mediaal van de spina iliaca anterior superior, tijdens het intrekken van de navel.
Functie
: De spier bekleedt de ventrolaterale (binnen) wand van het cavum abdominis en zorgt, net als de
overige buikspieren, bij contractie voor een verhoging van de intra-abdominale druk (in
samenwerking met het diafragma)
M. serratus anterior
Deze spier ligt lateraal op de romp tussen de spieren van de voorste en de achterste okselwand. Teken voor
de palpatie dan ook eerst deze twee spieren. Palpabel is het pars convergens. Zet de spier in functie en laat
de proefpersoon inademen. Op de ribben zijn dan 3 4 kopjes zichtbaar die alterneren met de kopjes van de
m. obliquus abdominis externus.
Pars Transversa
Origo
Insertie
Pars divergens
Origo
Insertie
Pars Convergens
Origo
Insertie
: Costa 1 en 2
: Angulus superior scapulae
: Costa 3 en 4
: Margo medialis scapulae
: Costa 5 t/m 9
: angulus inferior scapulae
Insertie
Functie
lOMoARcPSD
M. Pectoralis major
De drie delen van de m. pectoralis major hebben verschillende functies die moeten worden gebruikt bij de palpatie van deze spier.
Zowel bij mannen als bij vrouwen is het pars clavicularis te palperen en te omlijnen. Bij mannen kunnen tevens de andere twee
delen volledig gepalpeerd worden. Bij vrouwen is vanwege de aanwezigheid van borstweefsel alleen nog de rand van het pars
abdominalis en pars sternocostalis richting de oksel te volgen.
Laat de patint zitten op een kruk of de tafel zitten en de arm op zij heffen abductie. Laat de patint vervolgens weerstand geven
tegen jou arm om zo de spier in te tekenen.
Pars clavicularis
Origo
Pars sternocostalis
Origo
: voorzijde sternum
: ribkraakbeen van costa 1 t/m 6
Pars abdominalis
Origo
Gezamenlijke insertie
Functie
Bijzonderheden
1. Vanuit een anteflexiestand kunnen de onderste delen van de spier juist voor een (krachtige) retroflexie zorgen.
M. pectoralis minor
Teken allereerst de processus coracoideus. Palpeer dan direct caudaal van deze processus terwijl de proefpersoon zijn/haar arm
op de rug brengt en afwisselend omhoog houdt en laat rusten.
Origo
Insertie
Functie
Bijzonderheden
1. Het uiteindelijke effect van een contractie van de m.pectoralis minor wordt mede bepaald door de activiteit van andere
thorax-schoudergordelspieren
Totaal plaatje van de les
lOMoARcPSD
Les 4
Musculus Trapezius
M. Trapezius (Pars descendens)
Probeer het hoofd zoveel mogelijk in dezelfde positie te houden. Vraag aan de proefpersoon een elevatie van de schouder en
lateroflexie van het hoofd. De m. trapezius heeft zijn insertie op het acromion en op de extremitas acromialis claviculae en let
daarom goed op dat de juiste (ventrale) rand wordt gepalpeerd.
Origo
: Linea nuchae superior, protuberantia occipitalis externa, ligamentum nuchae
Insertie : extremitas acromialis claviculae, acromion
Functie : retractie (van de scapula), elevatie (van de scapula), Laterorotatie (van de scapula)
Enkelzijdig
: lateroflexie (van het hoofd), Heterolaterale rotatie (van het hoofd)
Dubbelzijdig
: extensie (van het hoofd en de cervicale wervelkolom)
M.Trapezisu (Pars Transversa)
Dit deel van de m. trapezius is door het aangeven van het pars ascendens en descendens ingesloten. Met kennis van de origo en
insertie van pars transversa kan deze worden aangeven / ingeschat.
Teken de spina
Vanaf t12 Vanaf de margo medialis
Trigonum van de spina scapula
Origo
: processus spinosi (C6 T2)
Insertie : acromion, spina scapulae (craniale rand)
Functie : retractie (van de scapula)
M. trapezius (pars ascendens)
De laterorotatiefunctie van deze spier kan het best worden
benaderd wanneer de proefpersoon in buiklig een vlieghouding
aanneemt. Voorkom extensie van de romp bij deze houding. Geef
tevens de twee peesplaatjes in dit deel van de m. trapezius aan
Origo
: Processus spinosi T2 T12
Insertie : Spina Scapulae (mediale 2/3 deel van de caudale rand)
Functie : Retractie (van de scapula), detractie (van de scapula),
laterorotatie (van de scapula)
Bijzonderheden
1. De spier kan de scapula, en daarmee de schoudergordel fixeren
Musculi multifidi
Laat de patint op de behandelbank liggen en laat de proefpersoon een extensie maken. In het thoracolumbale gebied wordt aan
de binnenzijde van de SIPS tot aan L2 een kabel zichtbaar ter weerszijden van de processus spinosi. Dit zijn de mm. multifidi. Ter
hoogte van L2 wordt de spierbuik van de mm. multifidi smaller en komen de buiken van de m. longissimus en de m. ilicostalis er
overheen te liggen.
Origo/ insertie
Functie
Enkelzijdig
Dubbelzijdig
: Van processu transversus naar processus spinosus (overbrugt 2-4 wervels en reikt van sacraal naar
cervicaal)
: Houden de vorm van de wervelkolom in stand
: heterolaterale rotatie van de wervelkolom
: Extensie van de wervelkolom
Aorta abdominalis
Vanuit de navel twee vingers (1cm) opzij, twee vingers (1cm) omlaag
Arterie iliaca communis en arterie iliaca externa
Verdeel de afstand van aorta abdominalis naar het midden van ligamentum
Inguinale in drie delen. Het eerste 1/3 gedeelte van de afstand is de arterie iliaca
communis. Het tweede gedeelte is de arterie iliaca externa
lOMoARcPSD
Functie Enkelzijdig
Dubbelzijdig
: m.iliocostalis lumborum - de vezels lopen van het os sacrum en de fascia thoraco-lumbalis naar de
onderste 6 ribben
: m.iliocostalis thoracis - van de onderste 6 ribben naar de bovenste 6 ribben
: m.iliocostalis cervicis van de bovenste 6 ribben naar de processus transversi van de cervicale
wervels
: lateroflexie van de wervelkolom
: extensie van de wervelkolom
Musculi rhomboidei
Ondanks dat de m. rhomboideus major en de m. rhomboideus minor niet oppervlakkig liggen kan toch een goede indruk
verkregen worden van deze mediorotatoren van de scapula. Zorg ervoor dat de meer oppervlakkige spieren niet worden
aangespannen.
Arm op de rug omhoog brengen, trapezius zorgt voor laterorotatie en rhomboideus voor mediorotatie (diffrentieren)
Bovenrand ook gewoon te palperen.
M.Rhomboideus major
Origo
Insertie
Functie
M.rhomboideus minor
Origo
Insertie
Functie
: processus spinosi T1 T4
: margo medialis scapulae (caudaal van trigonum spinae scapulae)
: Elevatie (can de scapula)
: retractie (van de scapula)
: mediorotatie (van de scapula)
: Processus spinosi C6 C7
: onderste deel van het ligamentum nuchae
: margo medialis scapulae (ter hoogte van het trigonum spinae scapulae)
: elevatie (van de scapula)
: Retractie (van de scapula)
: mediorotatie (van de scapula)
Bijzonderheden
1. De spier vormt vaak een geheel met de m.rhomboideus major.
lOMoARcPSD
Les 5
M. sternocleidomastoideus
Geef weerstand aan lateroflexie en aan heterolaterale rotatie van het hoofd
en de cervicale wervelkolom. Craniaal lopen de beide koppen samen naar
hun insertie op het processus mastoideus. Distaal is er in meer of mindere
mate ruimte tussen de beide koppen.
Pars sternalis
Origo
: manubrium sterni
Pars clavicularis
Origo
: Processus transversi C1 C4
: angulussuperior scapulae
: margo medialis scapulae
Functie Gefixeerde origo : Elevatie en mediorotatie van de scapula
Gefixeerde insertie : lateroflexie en homolaterale rotatie van de cervicale wervelkolom;
Dubbelzijdig
: extensie van de cervicale wervelkolom
M. splenius capitis
Palpeer de bovenrand van de m. levator scapulae en vraag aan de proefpersoon een homolaterale rotatie van hoofd / cervicale
wervelkolom. Aan het eind van de rotatie is de opbolling van de spierbuik van de m. splenius capitis voelbaar. (zet een kruisje)
Origo / insertie
Functie Enkelzijdig
Dubbelzijdig
: van processus spinosi van de bovenste thoracale wervels naar de processus mastoideus
: lateroflexie en homolaterale rotatie van de cerviale wervelkolom en het hoofd.
: Extensie van de cervicale wervelkolom en het hoofd
Opmerkingen
1. Bij rugmusculatuur wordt origo/insertie benoemd van caudaal naar craniaal
lOMoARcPSD
Musculi scaleni
Caudaal van de m. levator scapulae liggen de mm. scaleni. Van de drie mm. scaleni hoeft alleen de m. scalenus medius gepalpeerd
te worden.
Vraag de proefpersoon een lateroflexie van de cervicale wervelkolom en een inspiratie te maken. De voorste scalenuspoort ligt
tussen de m. sternocleidomastoideus en de m. scalenus anterior met erin de v. subclavia en de n. phrenicus. De achterste
scalenuspoort wordt gevormd door de m. scalenus anterior en de m. scalenus medius met de plexus brachialis en de a. subclavia.
De mm. scaleni hebben een meer verticaal verloop dan de hierboven gepalpeerde spieren.
Zet twee vingers waar die ongeveer zit en diep laten in ademen. Je kunt hem niet helemaal door tekenen
tot je clavicula omdat hij de diepte induikt.
m.scalenus medius
Origo
Insertie
Functie Enkelzijdig
Dubbelzijdig
M. semispinalis
Aan de craniodorsale zijde van de m. splenius capitis ligt de m. semispinalis.
Uitgangshouding: buiklig met het hoofd en een gedeelte van de romp hangend over de behandelbank. Laat
de proefpersoon de handen op het achterhoofd plaatsen en een extensie maken van het hoofd. Ter
weerszijden van de processus spinosi zijn de mm. semispinalis zichtbaar. Door de ingenomen uitgangshouding ontspant de m.
trapezius die oppervlakkig ligt en is de m. semispinalis deels door de m. trapezius pars descendens te palperen.
Origo/Insertie
: Procesus transeversus naar processus spinosus (overbrugt meer dan 4 wervels en komt voor in het
bovenste borst gebied.
Plexus brachialis
De plexus is palpabel in de bodem van de halsdriehoek en wel
craniolateraal van de a. subclavia, tussen de pars clavicularis van de m.
sternocleidomastoideus en de m. scalenus medius.
Door de verankering van de zenuwbundel tussen de mm. scaleni
anterior en medius treedt het rolfenomeen bij palpatie nauwelijks op.
Verwar de plexus brachialis niet met de eroverheen liggende m.
omohyoideus.
lOMoARcPSD
Les 6
Nervus radialis
Palpabel op twee plaatsen:
(1) op 1/3 van de afstand tussen de tuberositas deltoidea en de epicondylus lateralis humeri.
(2) de ramus superficialis van de n. radialis is te palperen op de pees van de m. extensor pollicis longus (de dorsale begrenzing van
de tabatire anatomique).
Nervus medianus
Palpabel op vier plaatsen:
(1) in de sulcus bicipitalis medialis. De zenuw ligt ventraal van de a. brachialis en kan op spanning gebracht worden door extensie
van de elleboog in combinatie met dorsaalflexie van de pols.
(2) in het midden van de fossa cubiti, mediaal van de m. biceps brachii en ventraal van de m. brachialis.
(3) tussen / op de pezen van de m. flexor digitorum superficialis (wijsvingerpees) en de m. palmaris longus (bij afwezigheid
hiervan: de m. flexor carpi radialis). De zenuw is uit de diepte te halen door de flexorpezen aan te spannen en de pols in een
palmairflexiestand te brengen. Zodra met een vinger vanaf de pols naar proximaal wordt gepalpeerd zal de zenuw meelopen en
op een bepaald moment weer terugschieten.
(4) n van de sensibele eindtakken is te palperen ter hoogte van het caput ossis metacarpalis II (aan de radiale zijde), radiaal van
de pees van de m. flexor digitorum superficialis (niet te verwarren met m. lumbricalis I).
Nervus ulnaris
Palpabel op drie plaatsen:
(1) in de sulcus bicipitalis medialis, direct dorsaal ten opzichte van de n. medianus. Probeer de zenuwen van elkaar te
onderscheiden door de palpatie uit te voeren in twee verschillende houdingen. Bij een dorsaalflexiestand van de pols en een
flexiestand van de elleboog zal de n. ulnaris gespannen worden. VRAAG: Hoe zijn de n. ulnaris en n. medianus van elkaar te
onderscheiden?
(2) aan de dorsale zijde van de elleboog, direct dorsaal ten opzichte van de epicondylus medialis en het septum intermusculare
brachii mediale (palpeer voorzichtig in verband met de harde ondergrond).
(3) de ramus superficialis is te palperen aan de dorso-ulnaire zijde van het os metacarpalis V.
Nervus accessorius
De n. acessorius verloopt evenwijdig en over (lateraal ten opzichte van) de m. levator scapulae(in de tekening weggelaten). Door
het relatief zachte onderliggende weefsel is het vaak lastig om deze zenuw te laten rollen.
lOMoARcPSD
lOMoARcPSD
Blok D
Les 1
Zie beide afbeeldingen en uitleg voor onderstaande structuren
Processus coracoideus
Om de processus coracoideus van de scapula te palperen moeten de vingers caudaal van de laterale concave bocht van de
clavicula worden geplaatst en dient in dorso-laterale richting op 2 3 centimeter afstand van de clavicula te worden gepalpeerd.
Angulus inferior scapulae
Geef de angulus inferior van de scapulae met huidpotlood aan door middel van een lusje. (iemand met betere aantekeningen)
Angulus superior scapulae
Let op dat de palpatie van de angulus superior bemoeilijkt wordt door de aanhechting van de m. levator scapulae.
(aantekeningen???)
Margo medialis scapulae
Deze rand loopt van de angulus inferior scapulae naar de angulus superior scapulae.
Margo lateralis scapulae
Lopend van de angulus inferior scapulae naar de cavitas glenoidalis.
Dorsaal aanzicht
Ventraal aanzicht
Scapula
Acromion en angulus acromialis
Van het acromion moeten de binnen- en buitencontour getekend worden.
Aan de laterale zijde is de overgang van het acromion naar de spina scapulae de angulus acromialis. Geef de angulus acromialis
met huidpotlood aan door middel van een SF-je.
Spina scapulae
Deze is te palperen als een brede rand op het dorsale vlak van de scapula. Geef zowel de boven- als onderrand aan met
huidpotlood. Let op: de stand van de armen is van grote invloed op de stand van de scapula.
Trigonum spina scapulae
Nabij de margo medialis scapulae wijkt de bovenrand van de spina iets omhoog en de onderrand iets omlaag, zodoende ontstaat
er een driehoekig vlakje.
lOMoARcPSD
Les 2
lOMoARcPSD
Les 3
M. deltoideus
De drie delen van de m. deltoideus hebben een verschil in functie waarvan gebruik gemaakt moet worden bij
de palpatie. Palpeer de ventrale rand (horizontale adductie) en de dorsale rand (arm horizontaal en retroflexie)
van de m. deltoideus.
Het pars acromialis is aan te geven door de breedte van het acromion te palperen. De groeven die bij sommige
personen inspectabel zijn geven niet per definitie de scheidingen aan tussen de drie delen.
Belangrijk is om de volgende benig structuren te tekenen: Hoek tussen spina en acromiom (angulus
acromiales), Clavicula , Onderkant spina , acromion
Pars clavicularis
Origo:
Insertie
Functie
Pars acromialis
Origo
Insertie
: acromion
: tuberositas deltoidea humeri
Functie
Pars spinalis
Origo
Insertie
Functie
: spina scapulae
: tuberositas deltoidea humeri
: abductee (art. Humeri)
: retroflexie (art. Humeri)
: exorotatie (art.humeri)
: adductie (art. Humeri, vanuit anatomische stand)
Bijzonderheden
1. Vanuit bepaalde posities kan de m.deltoideus alle mogelijk bewegingen in de art. humeri bewerkstelligen
2. De ligging van de m.deltoideus is zodanig dat de spier zowel bij de dorsale als bij de ventrale schouderspieren is in te
delen.
M. teres major
Bij een contractie is de m. teres major waar te nemen als een korte ronde spier.De m. teres major is bovendien goed te gebruiken
ter lokalisatie van de m. teres minor.Arm laten afhangen, orienteren op de scapula, palpeer de spina scapulae, volg de mediale
rand en dan kom je op de angulus inferior, Onderste gedeelte lastig te palperen ivm latisimus doris (stippelen), Arm 90 grade en
Been weg duwen naar achter (endorotatie)
Origo
Insertie
Functie
M.Teres minor
De m. teres minor ligt maar voor een klein deel oppervlakkig. Om deze spier goed te palperen is het noodzakelijk dat de spieren
die eromheen liggen bekend zijn en hoe deze onderling gedifferentieert kunnen worden. De m. teres minor ligt in de kruising
tussen m. teres major en m. deltoideus pars spinalis.Vinger in het kuiltje waar niet specifiek een spier zit en dan vinger omhoog en
de eerste spier waar je dan op zit bij functie(exorotatie tegen het been) is de m. teres minor. Kruis op de aangespannen spier
zetten.
( Teres minor niet bij iedereen te palperen ) NIET heel duidelijk!!!
Origo
Insertie
Functie
lOMoARcPSD
M. supraspinatus
Deze spier ligt geheel onder de m. trapezius pars descendens en pars transversa. Lokaliseer en projecteer de m. supraspinatus
boven de spina scapulae,
Scapula, spina scapula, margo medialus, angulus superior, Teken Spina scapulae, acromion, en achterkant clavicula
Van angulus superior naar acromion een stippellijn en hecht vast op het bovenste facet
Origo
Insertie
Functie
M. infraspinatus
Palpeer de m. infraspinatus caudaal van de spina scapulae en grens hem goed af van de omliggende structuren; spina scapulae, m.
teres major, m. teres minor, m. trapezius pars ascendens en de m. deltoideus.
Armlaten afhangen, Boven rand Teres major en onder rand deltoideus, Spina scapulae palperen en margo mediales tekenen.
Functie om te controleren -> exorotatie
Origo
Insertie
Functie
M. subscapularis
Deze spier is alleen hoog in de oksel te palperen. Differentieer de m. subscapularis goed van de m. latissimus dorsi en de m. teres
major. Deze spier hoeft niet te worden aangegeven met huidpotlood.
Zit aan de voorkant scapula, Proc. Cricoidieus. Voor de latisimus dorsi en maakt een endorotatie en voelt een aanspanning op
ventralezijde scapula.
Origo
Insertie
Functie