Вы находитесь на странице: 1из 18

lOMoARcPSD

Aantekeningen hoe je de verschillende structuren intekent


met daarbij de diverse origo's en inserties
Anatomie in Vivo 2 (Hogeschool Utrecht)

Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door Leroy Rodriguez Vera (lgrodriguez@live.nl)

lOMoARcPSD

Richting aanduidende termen

Craniaal

Richting schedel

Caudaal

Richting staart

Proximaal

Naar het uitgangspunt (extremiteit)

Distaal

Naar het uiteinde (extremiteit)

Retractie

Retractie is een beweging van de schoudergordel. Men spreekt van retractie wanneer vanuit de neutrale
uitgangshouding (de anatomische houding) het schouderblad langs de borstkas richting de wervelkolom wordt
getrokken.

Protractie

Protractie is een beweging van de schoudergordel. Men spreekt van protractie wanneer vanuit de neutrale
uitgangshouding (de anatomische houding) het schouderblad langs de borstkas naar voren toe wordt
getrokken.

Elevatie

Elevatie is een beweging van de schoudergordel. Men spreekt van elevatie wanneer vanuit de neutrale
uitgangshouding (de anatomische houding) het schouderblad langs de borstkas omhoog wordt getrokken.

Depressie

Depressie is een beweging van de schoudergordel. Men spreekt van depressie wanneer vanuit de neutrale
uitgangshouding (de anatomische houding) het schouderblad langs de borstkas omlaag wordt getrokken. Het
tegenovergestelde van depressie is elevatie.

Laterorotatie

Laterorotatie is een beweging van de schoudergordel. Men spreekt van laterorotatie wanneer vanuit de
neutrale uitgangshouding (deanatomische houding) het schouderblad met zijn onderste punt (angulus inferior)
naar buiten draait.

Mediorotatie

Mediorotatie is een beweging van de schoudergordel. Men spreekt van mediorotatie wanneer vanuit de
neutrale uitgangshouding (deanatomische houding) het schouderblad met zijn onderste punt (angulus inferior)
richting de wervelkolom draait.

Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door Leroy Rodriguez Vera (lgrodriguez@live.nl)

lOMoARcPSD

Les 1

Processus spinosi C6 S2
Bij een (maximale) flexie van het hoofd zijn cervicaal 2 3 uitstekende processus spinosi zichtbaar. C6 en C7 zijn van elkaar te
onderscheiden door het hoofd vanuit een flexiestand naar een extensiestand te bewegen, waarbij C7 voelbaar blijft en C6 naar
ventraal schuift.
Bij een rotatie van het hoofd roteren de cervicale wervels eerder dan de thoracale wervels. Zo kan je onderscheidt maken tussen
C7 en T1

Geef van elke processus spinosi de bovenrand en onderrand aan door middel van een streep en zet een SF-je op het
(puntige) uitsteeksel.

Processus transversus C1
Tussen angulus mandibulae en de processus mastoideus is de processus transversus te palperen. Controleer door middel van
rotatiebewegingen of de juiste structuur wordt gepalpeerd. VRAAG: Waarom wordt gebruik gemaakt van een rotatiebeweging?
De palpatie kan onaangenaam zijn voor de proefpersoon omdat boven op de plaats waar de processus transversus wordt
gepalpeerd de glandula parotis (oorspeekselklier) ligt.
C1 transversus is net achter de massoideus mastoideus: sterna clavicula hecht erop aan
Procc mastoideus zit onder je oor en geeft het pijnlijke gevoel. Kan je ook voelen met rotatie
Processus transversi T1 T12
Thoracale processus transversi zijn niet voor palpatie toegankelijk en worden daarom geprojecteerd. Bij projectie geldt de regel,
dat de processus transversus van een wervel zich zowel hoog- als laag-thoracaal ter hoogte van de gelijknamige processus
spinosus bevindt, terwijl de mid-thoracale processus transversi zich ter hoogte van de erbovenliggende processus spinosus
bevinden (zie tabel 1).
Palpeer de punt van een mid-thoracale processus spinosus. Palpeer vervolgens naar craniaal de bovenliggende processus spinosus
en verplaats dan ongeveer n duimbreed (2 3 cm) naar lateraal. Eventueel kan door druk op de processus transversus uit te
oefenen de rotatiebeweging van de betreffende processus spinosus worden waargenomen.
Het verschil tussen mid- en hoog- of laag-thoracaal wordt veroorzaakt door het steile verloop van de mid-thoracale processus
spinosi. De overgang is overigens geleidelijk.

Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door Leroy Rodriguez Vera (lgrodriguez@live.nl)

lOMoARcPSD

Crista sacralis mediana (S1 / S2)


De processus spinosi op het sacrum vormen samen de crista sacralis mediana. Deze zijn echter moeilijk te palperen, daarom wordt
voor de orintatie van de processus spinosus S2 veelal gebruik gemaakt van de ligging van de beide spinae iliacae posteriores
superiores.
Articulationes zygapophysiales (facetgewrichten)
De facetgewrichten zijn thoracaal niet te palperen. Ze bevinden zich ongeveer ter hoogte van de discus tussen twee
opeenvolgende corpora vertebralia. Om een indruk te krijgen van de locatie van de facetgewrichten wordt gebruik gemaakt van
de palpatie van twee opeenvolgende processus spinosi en twee opeenvolgende processus transversi. Teken deze structuren en
verbind ze vervolgens kruislings. Het snijpunt van de twee lijnen is het orintatiepunt voor het facetgewricht.
Ligamentum nuchae
Dit ligament is uitgespannen van processus spinosi C7 tot aan de protuberantia occipitalis externa. Bij voorovergebogen hoofd is
de structuur goed palpabele (gespannen) bindweefselstreng in de mediaanlijn van de nek.
Ligamentum supraspinale
Van C7 naar het sacrum
Als je naar craniaal gaat, gaat het lig. Over in het lig. Nuchae

Zie afbeelding:
Protuberantia occipitalis externa
linea nuchae superior
Processus mastoideus

Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door Leroy Rodriguez Vera (lgrodriguez@live.nl)

lOMoARcPSD

Les 2

Zie afbeelding voor de volgende structuren:


Incisura jugularis
Incisura clavicularis
Sternum
o Manubrium sterni
o Angulus sterni
o Corpus sterni
o Processus xiphoideus
o Synchondrosis xiphosternalis (verbinding tussen
processus xiphoideus en corpus sterni)
Cartillago costalis
Arcus costallis
Trigonum auscultatie
Wordt groter bij laterorotatie scapulae
Hoe te tekenen
Latissimus dorsi
Trapeszius
Margomediales scapula

Onderrand
medialerand
laterale rand

Costae I - XII (ribben 1 t/m 12)


Geef met een huidpotlood de boven- en onderrand van de ribben aan over een lengte van 5 cm.
De eerste rib is moeilijk te palperen omdat hij grotendeels achter de clavicula ligt. Eventueel is in ruglig iets te palperen van het
ribkraakbeen van costa I, direct caudaal van de clavicula. Costa II is in zit de eerste rib, waarvan zowel boven- als onderrand is te
palperen.
Anguli costae VI t/m X
Palpeer het verloop van de costae, zodat het meest mediale deel kan worden gevoeld. De angulus costae is een bobbeltje waar
een vinger achter gehaakt kan worden, ongeveer 6 cm vanaf de processus spinosi.
Sterno-costale verbindingen van de costae II t/m IV en VII
Precies ter hoogte van de angulus sterni hecht links en rechts het kraakbeen van costa II aan het sternum. In de
intercostaalruimten kan de zijrand van het sternum worden gepalpeerd. Door langs de laterale begrenzing van het sternum van
craniaal naar caudaal te palperen zijn achtereenvolgens de kraakbeenaanhechtingen van costa II, III en IV afgewisseld met de
intercostale ruimten II en III te voelen.
Bij palpatie van de arcus costarum naar craniaal, wordt de onderrand van het corpus sterni gepalpeerd. De aldus gevonden
overgang van arcus costarum naar corpus sterni is de articulatio sternocostalis VII.
De kraakbenige verbindingen tussen costae V t/m VII en het sternum liggen dicht op elkaar en zijn lastig van elkaar te
onderscheiden. Costae VIII t/m X hechten via het kraakbeen van costa VII aan het sternum.
Horizontale vlakken
1. Het suprasternale vlak, door het meest craniale punt van het manubrium sterni. Ter hoogte van de discus Th2-Th3.
2. Het Louis vlak, door de verbinding van het manubrium sterni en het corpus sterni. Ter hoogte van de discus Th4-Th5.
3. Het xiphosternale vlak, door de synchondrosis xiphosternalis. Ter hoogte van de discus Th9-Th10.
4. Het transpylorische vlak, in het midden van de incisura jugularis en de bovenrand van de symphysis pubica. Ter hoogte
van L1. Dit vlak is ook te vinden, zij het wat onnauwkeuriger, halverwege het xiphosternale vlak (3) en de navel.
5. Het subcostale vlak, door het meest caudale punt van de ribbenboog (arcus costalis). Globaal ter hoogte van L3, deze
hoogte kan redelijk variren.
6. Het umbilicale vlak, door het niveau van de navel. Het ligt meestal onder het subcostale vlak (5), de ligging is echter ook
variabel.
7. Het supracristale vlak, door het meest craniale punt van de crista iliaca. Ter hoogte van L3-L4, bij mannen meer L3 en bij
vrouwen meer L4.
8. Het transtuberculaire vlak, door de tubercula iliaca. Ter hoogte van (de bovenrand van) L5. Het ligt ongeveer halverwege
het transpylorische vlak (4) en de bovenrand van de symphysis pubica. Ook is de positie te vinden door het midden te
nemen tussen het supracristale vlak (7) en het interspinale vlak (9).
9. Het interspinale vlak, door de spinae iliacae anteriores superiores. Ongeveer ter hoogte van S2.

Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door Leroy Rodriguez Vera (lgrodriguez@live.nl)

lOMoARcPSD

Les 3
Musculus rectus abdominis
Patient in ruglig op de tafel en laat hem/haar flexie maken in de thorax
Palpeer de laterale rand (linea semilunaris), de linea alba en de intersectiones tendinae (n ter hoogte van de navel en twee
erboven).
e

Origo

: Voorzijde ribkraakbeen 5 7 rib


: Processus xiphoideus sterni
Insertie
: Symphysis pubica
: Bovenrand Os pubis
Functie
: Flexie wervelkolom
Gefixeerde thorax : Achteroverkantelen bekken (in LWK)
: Detractie van de ribben (Expiratie)
: Verhoogt intra-abdominale druk (bij gelijktijdige contractie met het diafragma); deze werking is
gering en is meer uitgesproken een functie van de schuine buikspieren
Bijzonderheden
1. De spier is meerbuikig. De buiken zijn met elkaar erbonden met tussenpezen (intersectiones tendineae)
2. De spier loopt in de rectusschede (vagina musculi recti abdominis). In de mediaanlijn, tussen beide mm.recti in, wordt de
linea alba gevormd door de kruisende vezels van de beide rectusscheden
3. De laterale begrenzing van de spier wordt de line semilunaris genoemd.

M. obliquus externus abdominis


Deze spier wordt gepalpeerd door de aangrenzende spieren en structuren aan te geven. Zet de patint in zit op de tafel en palpeer
de onderste costae en de caudale rand van de m. pectoralis major (craniale grens), de crista iliaca (caudale grens), de m. latissimus
dorsi (caudodorsale grens), de m. serratus anterior (laterale grens) en de m. rectus abdominus (mediale grens). De spierbuiken
van m. obliquus externus abdominus en de m. latissimus dorsi grenzen direct boven de crista iliaca niet altijd aan elkaar. Hierdoor
ontstaat een (soms inspectabele) driehoek: het trigonum lumbale (Petit).
e

Origo
Insertie

Functie Enkelzijdig
Dubbelzijdig

: Buitenzijde 5 12 rib
: Via de retusschede aan de linea alba
: crista iliaca (voorste 2/3 deel)
: tuberculum pubicum
: heterolaterale rotatie van de romp / wervelkolom
: lateroflexie van de wervelkolom (caudale deel)
: flexie wervelkolom (behalve het meest caudale deel)
: detractie van de ribben (expiratie)
: verhoogt intra-abdominale druk (bij gelijktijdige contractie met het diafragma)
: achteroverkantelen bekken bij gefixeerde thorax

Bijzonderheden
1. De spier heeft 8 koppen die alterneren met de koppen van de m.serratus anterior en de m.latissimus dorsi
2. De spier vormt de ventrale begrenzing van het trigonum lumbale (petiti). Dit is het driehoekje waar de m.obliquus
internus abdominis oppervlakkig ligt
M. obliquus internus abdominis
De m. obliquus internus abdominus ligt alleen oppervlakkig in het trigonum lumbale. Teken dit driehoekje af, palpeer op die plaats
en vraag de functie(s) van de m. obliquus internus abdominus.
Projectie: Arcus van de ribben tekenen als bovenrand, linea semilunaris

Origo
Insertie
Functie Enkelzijdig
Dubbelzijdig

: Crista iliaca
e
e
: Onderrand 9 12 rib
: via de rectusschede aan de linea alba
: homolaterale rotatie van de romp / wervelkolom
: lateroflexie van de wervelkolom
: flexie van de wervelkolom
: detractie van de ribben (expiratie)
: verhoogt de intra-abdominale druk (bij gelijktijdige contractie met het diafragma)
: achteroverkantelen bekken bij gefixeerde thorax

Bijzonderheden
1. Ligt alleen oppervlakkig in het trigonum lumbale
Opmerkingen
1. M.obliquus externus abdominis en m.obliquus internus abdominis worden ook wel aangeduid als de schuine buikspieren
2. De schuine buikspieren vormen met betrekking tot hun rotatiecomponent t.o.v. de wervelkolom een functionele
eenheid.

Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door Leroy Rodriguez Vera (lgrodriguez@live.nl)

lOMoARcPSD

M. transversus abdominis
De m. transversus abdominis is voor directe palpatie niet toegankelijk. Wel kan een indruk worden verkregen van de activiteit van
deze spier: direct mediaal van de spina iliaca anterior superior, tijdens het intrekken van de navel.
Functie

: De spier bekleedt de ventrolaterale (binnen) wand van het cavum abdominis en zorgt, net als de
overige buikspieren, bij contractie voor een verhoging van de intra-abdominale druk (in
samenwerking met het diafragma)

M. serratus anterior
Deze spier ligt lateraal op de romp tussen de spieren van de voorste en de achterste okselwand. Teken voor
de palpatie dan ook eerst deze twee spieren. Palpabel is het pars convergens. Zet de spier in functie en laat
de proefpersoon inademen. Op de ribben zijn dan 3 4 kopjes zichtbaar die alterneren met de kopjes van de
m. obliquus abdominis externus.
Pars Transversa
Origo
Insertie
Pars divergens
Origo
Insertie
Pars Convergens
Origo
Insertie

: Costa 1 en 2
: Angulus superior scapulae
: Costa 3 en 4
: Margo medialis scapulae
: Costa 5 t/m 9
: angulus inferior scapulae

Gemeenschappelijke functie : Protractie (van de scapula; alle delen)


: elevatie ribben (inspiratie; bij gefixeerde schouder)
: detractie (van de scapula; onderste vezels)
: laterorotatie (van de scapula; onderste vezels met name pars convergens)
: fixatie scapula
Bijzonderheden
1. De spier kan de scapula, en daarmee de schoudergordel fixeren

Musculus latissimus dorsi (laterale grens)


Laterale grens: Patient in zit houding op de bank of kruk en laat hem adductie van de arm geven
Craniale grens: ????? projecteren/voelen???????
De laterale grens loopt vanuit de achterste okselwand een beetje schuin naar dorsaal (over de zijkant van de romp tot de crista
iliaca). De craniale grens loopt nagenoeg horizontaal en scheert langs (op) de angulus inferior scapulae.
Origo

Insertie
Functie

: angulus inferior scapulae


: processus spinosi T7 t/m T12
: Fascia thoracolumbalis
: Crista iliaca (achterste 1/3 deel)
: achterzijde costa 9 t/m 12
: crista tuberculi minoris humeri
: adductie ( art. humeri)
: endorotatie (art humeri)
: retroflexie (art.humeri)
: met betrekking tot de scapula na fixatie van art. humeri:
: Retractie (bovenste vezels)
: detractie (depressie)
(hulpuitademingsspier)

Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door Leroy Rodriguez Vera (lgrodriguez@live.nl)

lOMoARcPSD

M. Pectoralis major
De drie delen van de m. pectoralis major hebben verschillende functies die moeten worden gebruikt bij de palpatie van deze spier.
Zowel bij mannen als bij vrouwen is het pars clavicularis te palperen en te omlijnen. Bij mannen kunnen tevens de andere twee
delen volledig gepalpeerd worden. Bij vrouwen is vanwege de aanwezigheid van borstweefsel alleen nog de rand van het pars
abdominalis en pars sternocostalis richting de oksel te volgen.
Laat de patint zitten op een kruk of de tafel zitten en de arm op zij heffen abductie. Laat de patint vervolgens weerstand geven
tegen jou arm om zo de spier in te tekenen.

Let op dat je de onderrand niet te laag intekent

Pars clavicularis
Origo

: Mediale helft van de clavicula

Pars sternocostalis
Origo

: voorzijde sternum
: ribkraakbeen van costa 1 t/m 6

Pars abdominalis
Origo

: voorste blad van de rectusschede

Gezamenlijke insertie
Functie

: crista tuberculi majoris


: endorotatie (art. humeri)
: adductie (art. humeri)
: anteflexie (art humeri)
: met betrekking tot de scapula na fixatie van art. humeri:
: protractie (met name pars sternocostalis) hulpinademingsspier

Bijzonderheden
1. Vanuit een anteflexiestand kunnen de onderste delen van de spier juist voor een (krachtige) retroflexie zorgen.
M. pectoralis minor
Teken allereerst de processus coracoideus. Palpeer dan direct caudaal van deze processus terwijl de proefpersoon zijn/haar arm
op de rug brengt en afwisselend omhoog houdt en laat rusten.
Origo
Insertie
Functie

: Voorzijde van costa 2 t/m 5


: processus coracoideus scapulae
: vooroverkantelen met enige protractie (van de scapula)
: Elevatie (van de scapula)
: mediorotatie (van de scapula)
: detractie (indien angulus inferior gefixeerd)
: hulpinademingsspier, indien scapula gefixeerd

Bijzonderheden
1. Het uiteindelijke effect van een contractie van de m.pectoralis minor wordt mede bepaald door de activiteit van andere
thorax-schoudergordelspieren
Totaal plaatje van de les

Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door Leroy Rodriguez Vera (lgrodriguez@live.nl)

lOMoARcPSD

Les 4
Musculus Trapezius
M. Trapezius (Pars descendens)
Probeer het hoofd zoveel mogelijk in dezelfde positie te houden. Vraag aan de proefpersoon een elevatie van de schouder en
lateroflexie van het hoofd. De m. trapezius heeft zijn insertie op het acromion en op de extremitas acromialis claviculae en let
daarom goed op dat de juiste (ventrale) rand wordt gepalpeerd.
Origo
: Linea nuchae superior, protuberantia occipitalis externa, ligamentum nuchae
Insertie : extremitas acromialis claviculae, acromion
Functie : retractie (van de scapula), elevatie (van de scapula), Laterorotatie (van de scapula)
Enkelzijdig
: lateroflexie (van het hoofd), Heterolaterale rotatie (van het hoofd)
Dubbelzijdig
: extensie (van het hoofd en de cervicale wervelkolom)
M.Trapezisu (Pars Transversa)
Dit deel van de m. trapezius is door het aangeven van het pars ascendens en descendens ingesloten. Met kennis van de origo en
insertie van pars transversa kan deze worden aangeven / ingeschat.
Teken de spina
Vanaf t12 Vanaf de margo medialis
Trigonum van de spina scapula
Origo
: processus spinosi (C6 T2)
Insertie : acromion, spina scapulae (craniale rand)
Functie : retractie (van de scapula)
M. trapezius (pars ascendens)
De laterorotatiefunctie van deze spier kan het best worden
benaderd wanneer de proefpersoon in buiklig een vlieghouding
aanneemt. Voorkom extensie van de romp bij deze houding. Geef
tevens de twee peesplaatjes in dit deel van de m. trapezius aan
Origo
: Processus spinosi T2 T12
Insertie : Spina Scapulae (mediale 2/3 deel van de caudale rand)
Functie : Retractie (van de scapula), detractie (van de scapula),
laterorotatie (van de scapula)
Bijzonderheden
1. De spier kan de scapula, en daarmee de schoudergordel fixeren
Musculi multifidi
Laat de patint op de behandelbank liggen en laat de proefpersoon een extensie maken. In het thoracolumbale gebied wordt aan
de binnenzijde van de SIPS tot aan L2 een kabel zichtbaar ter weerszijden van de processus spinosi. Dit zijn de mm. multifidi. Ter
hoogte van L2 wordt de spierbuik van de mm. multifidi smaller en komen de buiken van de m. longissimus en de m. ilicostalis er
overheen te liggen.
Origo/ insertie
Functie
Enkelzijdig
Dubbelzijdig

: Van processu transversus naar processus spinosus (overbrugt 2-4 wervels en reikt van sacraal naar
cervicaal)
: Houden de vorm van de wervelkolom in stand
: heterolaterale rotatie van de wervelkolom
: Extensie van de wervelkolom

Aorta abdominalis
Vanuit de navel twee vingers (1cm) opzij, twee vingers (1cm) omlaag
Arterie iliaca communis en arterie iliaca externa

Verdeel de afstand van aorta abdominalis naar het midden van ligamentum
Inguinale in drie delen. Het eerste 1/3 gedeelte van de afstand is de arterie iliaca
communis. Het tweede gedeelte is de arterie iliaca externa

Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door Leroy Rodriguez Vera (lgrodriguez@live.nl)

lOMoARcPSD

Tractus lateralis (m.erector spinae)


m. longissimus en m. iliocostalis
De m. iliocostalis vormt de laterale grens van de erector spinae, de m. longissimus ligt mediaal. Zet de beide spieren in functie en
palpeer beiden ingesloten tussen de mm. Multifidi en de m. trapezius pars ascendens.
Op de bank liggen met armen langs je lichaam,
Je hoeft de iliocostalis en longissimus niet te onderscheiden door te tekenen, maar moet wel weten welke waar zit.
m.longissimus (thoracis, cervicis en capitis)
Origo/ insertie
: (m. longisimus thoracis) De vezles lopen van os sacrum en fascia thoracolumbalis naar de ribben en
de procesus transversi van de lumbale en thorocale wervels.
: (m.longissimus cervicis) van de processus transversi van de bovenste throcale wervels naar de
processus transversi van de cervicale wervels.
: (m.longissimus capitis) de processus transversie van de cervicale wervels naar de processus
mastoideus van de schedel.
Functie Enkelzijdig
: lateroflexie van hoofd en wervelkolom
: homolaterale rotatie van het hood en wervelkolom (op cervicaal niveau, wellicht heterolateraal)
Dubbelzijdig
: extensie van hoofd en wervelkolom
m.iliocostalis
Origo / Insertie

Functie Enkelzijdig
Dubbelzijdig

: m.iliocostalis lumborum - de vezels lopen van het os sacrum en de fascia thoraco-lumbalis naar de
onderste 6 ribben
: m.iliocostalis thoracis - van de onderste 6 ribben naar de bovenste 6 ribben
: m.iliocostalis cervicis van de bovenste 6 ribben naar de processus transversi van de cervicale
wervels
: lateroflexie van de wervelkolom
: extensie van de wervelkolom

Musculi rhomboidei
Ondanks dat de m. rhomboideus major en de m. rhomboideus minor niet oppervlakkig liggen kan toch een goede indruk
verkregen worden van deze mediorotatoren van de scapula. Zorg ervoor dat de meer oppervlakkige spieren niet worden
aangespannen.
Arm op de rug omhoog brengen, trapezius zorgt voor laterorotatie en rhomboideus voor mediorotatie (diffrentieren)
Bovenrand ook gewoon te palperen.
M.Rhomboideus major
Origo
Insertie
Functie

M.rhomboideus minor
Origo
Insertie
Functie

: processus spinosi T1 T4
: margo medialis scapulae (caudaal van trigonum spinae scapulae)
: Elevatie (can de scapula)
: retractie (van de scapula)
: mediorotatie (van de scapula)

: Processus spinosi C6 C7
: onderste deel van het ligamentum nuchae
: margo medialis scapulae (ter hoogte van het trigonum spinae scapulae)
: elevatie (van de scapula)
: Retractie (van de scapula)
: mediorotatie (van de scapula)

Bijzonderheden
1. De spier vormt vaak een geheel met de m.rhomboideus major.

Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door Leroy Rodriguez Vera (lgrodriguez@live.nl)

lOMoARcPSD

Les 5
M. sternocleidomastoideus
Geef weerstand aan lateroflexie en aan heterolaterale rotatie van het hoofd
en de cervicale wervelkolom. Craniaal lopen de beide koppen samen naar
hun insertie op het processus mastoideus. Distaal is er in meer of mindere
mate ruimte tussen de beide koppen.
Pars sternalis
Origo

: manubrium sterni

Pars clavicularis
Origo

: extermitas sternalis claviculae

Gemeenschappelijke insertie :Processus masteoideus


Linea nuchae superior (laterale deel)
Functie Enkelzijdig
: heterolaterale rotatie van het hoofd
: lateroflexie van de cervicale wervelkolom
Dubbelzijdig
: Flexie van de cervicale wervelkolom
: extensie in het atlantoocipitale gewricht
Bijzonderheden
1. De spier kan, bij gefixeerde insertie, het sternum en de claviculae fixeren / heffen ten behoeve van inspiratie.
Halsdriehoek
Door het tekenen van de voorrand van de m. trapezius pars descendens en achterrand van de m. sternocleidomastoideus
ontstaat er aan de laterale zijde van de hals een strook waarin delen van spieren aan de oppervlakte komen. Teken voor de
volledigheid ook de clavicula en het acromion.
Midden in de strook ligt de m. levator scapulae, craniaal ligt de m. splenius capitis en nog verder naar craniaal de m. semispinalis
(die beter te voelen is aan de dorsale zijde van de nek). Caudaal van de m. levator scapulae liggen de mm. scaleni.
Zie afbeelding 11 en ook afbeelding 3.44 in Anatomie in vivo van het bewegingsapparaat (Gerritsen & Heerkens, 2008).
M. levator scapulae
Laat de proefpersoon een elevatie en mediorotatie van de scapula uitvoeren. De spier is zichtbaar en te palperen midden in de
strook tussen m. sternocleidomastoideus en de m. trapezius pars descendens. Let goed op de werklijn van de spier.
Arm op de rug en iets naar achteren. (zittend)
Origo
Insertie

: Processus transversi C1 C4
: angulussuperior scapulae
: margo medialis scapulae
Functie Gefixeerde origo : Elevatie en mediorotatie van de scapula
Gefixeerde insertie : lateroflexie en homolaterale rotatie van de cervicale wervelkolom;
Dubbelzijdig
: extensie van de cervicale wervelkolom
M. splenius capitis
Palpeer de bovenrand van de m. levator scapulae en vraag aan de proefpersoon een homolaterale rotatie van hoofd / cervicale
wervelkolom. Aan het eind van de rotatie is de opbolling van de spierbuik van de m. splenius capitis voelbaar. (zet een kruisje)

Origo / insertie
Functie Enkelzijdig
Dubbelzijdig

: van processus spinosi van de bovenste thoracale wervels naar de processus mastoideus
: lateroflexie en homolaterale rotatie van de cerviale wervelkolom en het hoofd.
: Extensie van de cervicale wervelkolom en het hoofd

Functies zijn van de gehele m.splenius ( m.splenius cervicis en m.splenius capitis)

Opmerkingen
1. Bij rugmusculatuur wordt origo/insertie benoemd van caudaal naar craniaal

Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door Leroy Rodriguez Vera (lgrodriguez@live.nl)

lOMoARcPSD

Musculi scaleni
Caudaal van de m. levator scapulae liggen de mm. scaleni. Van de drie mm. scaleni hoeft alleen de m. scalenus medius gepalpeerd
te worden.
Vraag de proefpersoon een lateroflexie van de cervicale wervelkolom en een inspiratie te maken. De voorste scalenuspoort ligt
tussen de m. sternocleidomastoideus en de m. scalenus anterior met erin de v. subclavia en de n. phrenicus. De achterste
scalenuspoort wordt gevormd door de m. scalenus anterior en de m. scalenus medius met de plexus brachialis en de a. subclavia.
De mm. scaleni hebben een meer verticaal verloop dan de hierboven gepalpeerde spieren.
Zet twee vingers waar die ongeveer zit en diep laten in ademen. Je kunt hem niet helemaal door tekenen
tot je clavicula omdat hij de diepte induikt.
m.scalenus medius
Origo
Insertie
Functie Enkelzijdig
Dubbelzijdig

: processus transversi (C1) C2-C7 (tuber posteriora)


: Costa I
: lateroflexie cerviccale wervelkolom
: flexie van de cervicale wervelkolom
: liften van de ribben

Voor de m.scalenus anterior en posterior zie Rembrandt boekje

M. semispinalis
Aan de craniodorsale zijde van de m. splenius capitis ligt de m. semispinalis.
Uitgangshouding: buiklig met het hoofd en een gedeelte van de romp hangend over de behandelbank. Laat
de proefpersoon de handen op het achterhoofd plaatsen en een extensie maken van het hoofd. Ter
weerszijden van de processus spinosi zijn de mm. semispinalis zichtbaar. Door de ingenomen uitgangshouding ontspant de m.
trapezius die oppervlakkig ligt en is de m. semispinalis deels door de m. trapezius pars descendens te palperen.
Origo/Insertie

: Procesus transeversus naar processus spinosus (overbrugt meer dan 4 wervels en komt voor in het
bovenste borst gebied.

Plexus brachialis
De plexus is palpabel in de bodem van de halsdriehoek en wel
craniolateraal van de a. subclavia, tussen de pars clavicularis van de m.
sternocleidomastoideus en de m. scalenus medius.
Door de verankering van de zenuwbundel tussen de mm. scaleni
anterior en medius treedt het rolfenomeen bij palpatie nauwelijks op.
Verwar de plexus brachialis niet met de eroverheen liggende m.
omohyoideus.

Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door Leroy Rodriguez Vera (lgrodriguez@live.nl)

lOMoARcPSD

Les 6

Nervus radialis
Palpabel op twee plaatsen:
(1) op 1/3 van de afstand tussen de tuberositas deltoidea en de epicondylus lateralis humeri.
(2) de ramus superficialis van de n. radialis is te palperen op de pees van de m. extensor pollicis longus (de dorsale begrenzing van
de tabatire anatomique).
Nervus medianus
Palpabel op vier plaatsen:
(1) in de sulcus bicipitalis medialis. De zenuw ligt ventraal van de a. brachialis en kan op spanning gebracht worden door extensie
van de elleboog in combinatie met dorsaalflexie van de pols.
(2) in het midden van de fossa cubiti, mediaal van de m. biceps brachii en ventraal van de m. brachialis.
(3) tussen / op de pezen van de m. flexor digitorum superficialis (wijsvingerpees) en de m. palmaris longus (bij afwezigheid
hiervan: de m. flexor carpi radialis). De zenuw is uit de diepte te halen door de flexorpezen aan te spannen en de pols in een
palmairflexiestand te brengen. Zodra met een vinger vanaf de pols naar proximaal wordt gepalpeerd zal de zenuw meelopen en
op een bepaald moment weer terugschieten.
(4) n van de sensibele eindtakken is te palperen ter hoogte van het caput ossis metacarpalis II (aan de radiale zijde), radiaal van
de pees van de m. flexor digitorum superficialis (niet te verwarren met m. lumbricalis I).
Nervus ulnaris
Palpabel op drie plaatsen:
(1) in de sulcus bicipitalis medialis, direct dorsaal ten opzichte van de n. medianus. Probeer de zenuwen van elkaar te
onderscheiden door de palpatie uit te voeren in twee verschillende houdingen. Bij een dorsaalflexiestand van de pols en een
flexiestand van de elleboog zal de n. ulnaris gespannen worden. VRAAG: Hoe zijn de n. ulnaris en n. medianus van elkaar te
onderscheiden?
(2) aan de dorsale zijde van de elleboog, direct dorsaal ten opzichte van de epicondylus medialis en het septum intermusculare
brachii mediale (palpeer voorzichtig in verband met de harde ondergrond).
(3) de ramus superficialis is te palperen aan de dorso-ulnaire zijde van het os metacarpalis V.
Nervus accessorius
De n. acessorius verloopt evenwijdig en over (lateraal ten opzichte van) de m. levator scapulae(in de tekening weggelaten). Door
het relatief zachte onderliggende weefsel is het vaak lastig om deze zenuw te laten rollen.

Punctum nervosum (projectie)


Het punctum nervosum bevindt zich halverwege de achterrand van de m. sternocleidomastoideus. Het punt heeft geen
waarnemingsidentiteit maar het is de plek waar drie zenuwen uittreden:
(1) de n. auricularis magnus verloopt vanuit het punctum nervosum omhoog over de m. sternocleidomastoideus richting het oor
(evenwijdig aan de v. jugularis externa).
(2) de n. transversus colli verloopt horizontaal over de m. sternocleidomastoideus richting larynx.
(3) takken van de nn. supraclaviculares zijn te palperen op de clavicula. Palpeer in de lengterichting van deze botstructuur.

Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door Leroy Rodriguez Vera (lgrodriguez@live.nl)

lOMoARcPSD

Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door Leroy Rodriguez Vera (lgrodriguez@live.nl)

lOMoARcPSD

Blok D
Les 1
Zie beide afbeeldingen en uitleg voor onderstaande structuren

Om de positie van de scapula te bepalen kun je deze optillen

Processus coracoideus
Om de processus coracoideus van de scapula te palperen moeten de vingers caudaal van de laterale concave bocht van de
clavicula worden geplaatst en dient in dorso-laterale richting op 2 3 centimeter afstand van de clavicula te worden gepalpeerd.
Angulus inferior scapulae
Geef de angulus inferior van de scapulae met huidpotlood aan door middel van een lusje. (iemand met betere aantekeningen)
Angulus superior scapulae
Let op dat de palpatie van de angulus superior bemoeilijkt wordt door de aanhechting van de m. levator scapulae.
(aantekeningen???)
Margo medialis scapulae
Deze rand loopt van de angulus inferior scapulae naar de angulus superior scapulae.
Margo lateralis scapulae
Lopend van de angulus inferior scapulae naar de cavitas glenoidalis.
Dorsaal aanzicht

Ventraal aanzicht

Scapula
Acromion en angulus acromialis
Van het acromion moeten de binnen- en buitencontour getekend worden.
Aan de laterale zijde is de overgang van het acromion naar de spina scapulae de angulus acromialis. Geef de angulus acromialis
met huidpotlood aan door middel van een SF-je.
Spina scapulae
Deze is te palperen als een brede rand op het dorsale vlak van de scapula. Geef zowel de boven- als onderrand aan met
huidpotlood. Let op: de stand van de armen is van grote invloed op de stand van de scapula.
Trigonum spina scapulae
Nabij de margo medialis scapulae wijkt de bovenrand van de spina iets omhoog en de onderrand iets omlaag, zodoende ontstaat
er een driehoekig vlakje.

Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door Leroy Rodriguez Vera (lgrodriguez@live.nl)

lOMoARcPSD

Les 2

Ligamentum sternoclaviculare anterius


Lig. sternoclaviculare anterius is een capsulair ligament met de vezelrichting loodrecht op de gewrichtsspleet van de art.
sternoclavicularis. Bij een retractiestand komt het ligament meer onder spanning te staan.
Ligamentum costoclaviculare
Palpeer bij een elevatiestand van de schoudergordel direct lateraal van art. sternoclaviculaire. Plaats de palperende vingers tussen
de clavicula en de eerste rib.
Ligamentum coracoclaviculare
Het lig. coracoclaviculare bestaat uit het lig. conoideum en lig. trapezoideum. Beide ligamenten zitten vast aan de mediale zijde
van de processus coracoideus, waarbij het lig. conoideum grotendeels verticaal en het lig. trapezoideum in laterale richting naar
de craniaal gelegen clavicula loopt. Deze ligamenten dienen geprojecteerd te worden, aangezien de ruimte tussen clavicula en
processus coracoideus gering is en de ligamenten diep liggen.
Ligamentum coracoacromiale
Ondanks de spiermassa van de m. deltoideus als barrire, is lig. coracoacromiale te palperen tussen het laterale deel van de
processus coracoideus en de ventrale rand van het acromion.
Ligamentum acromioclaviculare
Palpeer tussen de laterale rand van de extremitas acromialis en de mediale zijde van het acromion.

Tuberculum majus humeri


In de anatomische houding bevindt het tuberculum majus humeri zich exact lateraal op de humerus. Pak de ventrale en dorsale
zijde van het acromion tegelijk vast (tussen duim en wijsvinger) en schuif de palperende hand naar caudaal; nu wordt het
tuberculum majus humeri omvat.
Tuberculum minus humeri
Het tuberculum minus humeri bevindt zich in de anatomische positie zuiver ventraal op de humerus. Het tuberculum minus
humeri en de processus coracoideus liggen op dezelfde hoogte; bij exo- en endorotatie van de arm zal het tuberculum wel
bewegen en de processus niet.
Sulcus intertubercularis
Dit is een groeve tussen het tuberculum majus en tuberculum minus humeri, de ventrale rand van het tuberculum majus humeri
valt samen met de sulcus intertubercularis
Articulatio sternoclavicularis
Palpeer de gewrichtsspleet tussen het sternum en de clavicula. Bewegingen van de schoudergordel zijn een goed controlemiddel.
Articulatio acromioclavicularis
Palpeer de gewrichtsspleet tussen het acromion en de clavicula. Pro- en retractie van de schoudergordel zijn een goed
controlemiddel.

Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door Leroy Rodriguez Vera (lgrodriguez@live.nl)

lOMoARcPSD

Les 3
M. deltoideus
De drie delen van de m. deltoideus hebben een verschil in functie waarvan gebruik gemaakt moet worden bij
de palpatie. Palpeer de ventrale rand (horizontale adductie) en de dorsale rand (arm horizontaal en retroflexie)
van de m. deltoideus.
Het pars acromialis is aan te geven door de breedte van het acromion te palperen. De groeven die bij sommige
personen inspectabel zijn geven niet per definitie de scheidingen aan tussen de drie delen.
Belangrijk is om de volgende benig structuren te tekenen: Hoek tussen spina en acromiom (angulus
acromiales), Clavicula , Onderkant spina , acromion
Pars clavicularis
Origo:
Insertie
Functie

: extremitas acromialis claviculae


: tuberositas deltoidea humeri
: abductie (art. Humeri)
: anteflexie (art humeri)
: endorotatie (art. Humeri)
: adductie (inart humeri; vanuit anatomische stand

Pars acromialis
Origo
Insertie

: acromion
: tuberositas deltoidea humeri

Functie

: abductie (art. Humeri)

Pars spinalis
Origo
Insertie
Functie

: spina scapulae
: tuberositas deltoidea humeri
: abductee (art. Humeri)
: retroflexie (art. Humeri)
: exorotatie (art.humeri)
: adductie (art. Humeri, vanuit anatomische stand)

Bijzonderheden
1. Vanuit bepaalde posities kan de m.deltoideus alle mogelijk bewegingen in de art. humeri bewerkstelligen
2. De ligging van de m.deltoideus is zodanig dat de spier zowel bij de dorsale als bij de ventrale schouderspieren is in te
delen.

M. teres major
Bij een contractie is de m. teres major waar te nemen als een korte ronde spier.De m. teres major is bovendien goed te gebruiken
ter lokalisatie van de m. teres minor.Arm laten afhangen, orienteren op de scapula, palpeer de spina scapulae, volg de mediale
rand en dan kom je op de angulus inferior, Onderste gedeelte lastig te palperen ivm latisimus doris (stippelen), Arm 90 grade en
Been weg duwen naar achter (endorotatie)
Origo
Insertie
Functie

: Margo lateralis scapulae (onderste deel)


: Angulus inferior scapulae
: crista tuberculi minoris humeri
: adductie (art. Humeri)
: endorotatie (art. Humeri)
: retroflexie (art. Humeri)

M.Teres minor
De m. teres minor ligt maar voor een klein deel oppervlakkig. Om deze spier goed te palperen is het noodzakelijk dat de spieren
die eromheen liggen bekend zijn en hoe deze onderling gedifferentieert kunnen worden. De m. teres minor ligt in de kruising
tussen m. teres major en m. deltoideus pars spinalis.Vinger in het kuiltje waar niet specifiek een spier zit en dan vinger omhoog en
de eerste spier waar je dan op zit bij functie(exorotatie tegen het been) is de m. teres minor. Kruis op de aangespannen spier
zetten.
( Teres minor niet bij iedereen te palperen ) NIET heel duidelijk!!!
Origo
Insertie
Functie

: Margo lateralis scapulae (bovenste deel)


: onderste facet van tuberculum majus humeri
: kapsel van articulatio humeri
: exorotatie (art. humeri)

Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door Leroy Rodriguez Vera (lgrodriguez@live.nl)

lOMoARcPSD

M. supraspinatus
Deze spier ligt geheel onder de m. trapezius pars descendens en pars transversa. Lokaliseer en projecteer de m. supraspinatus
boven de spina scapulae,
Scapula, spina scapula, margo medialus, angulus superior, Teken Spina scapulae, acromion, en achterkant clavicula
Van angulus superior naar acromion een stippellijn en hecht vast op het bovenste facet
Origo
Insertie
Functie

: Fossa supraspinata scapulae


: bovenste facet van tuberculum majus humeri
: abductee (art.humeri)

M. infraspinatus
Palpeer de m. infraspinatus caudaal van de spina scapulae en grens hem goed af van de omliggende structuren; spina scapulae, m.
teres major, m. teres minor, m. trapezius pars ascendens en de m. deltoideus.
Armlaten afhangen, Boven rand Teres major en onder rand deltoideus, Spina scapulae palperen en margo mediales tekenen.
Functie om te controleren -> exorotatie
Origo
Insertie
Functie

: Fossa infraspinata scapulae


: Middelste facet van tuberculum majus humeri
: Kapsel van de art. humeri
: Exorotatie (art. humeri)

M. subscapularis
Deze spier is alleen hoog in de oksel te palperen. Differentieer de m. subscapularis goed van de m. latissimus dorsi en de m. teres
major. Deze spier hoeft niet te worden aangegeven met huidpotlood.
Zit aan de voorkant scapula, Proc. Cricoidieus. Voor de latisimus dorsi en maakt een endorotatie en voelt een aanspanning op
ventralezijde scapula.
Origo
Insertie
Functie

: Fossa subscapularis scapulae


: tuberculum minus humeri
: endorotatie (art. humeri)

Rotator cuff of rotatorenmanchet


M. subscapularis, m.teres minor, m.infraspinatus en m.supraspinatus vormen samen de rotator cuff of rotatorenmanchet. De aan
deze constructie deelnemende spieren spannen het kapsel van de art. humeri en houden de kop van de humerus op zijn plaats in
de kom van de art. humeri.

Verspreiden niet toegestaan | Gedownload door Leroy Rodriguez Vera (lgrodriguez@live.nl)

Вам также может понравиться