Вы находитесь на странице: 1из 26

De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel

G.L.M. Damen (U1235077, S543601) Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Tilburg Nederland 2011

Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel.

Pagina | 1

Voorwoord
Het geheugen is soms zo sterk, zo nuttig, zo gehoorzaam op andere momenten zo verward en zo zwak en dan weer zo tiranniek en onbeheerst (Jane Austen, 1810). Voor blok 2 van mijn Master besloot ik te kiezen voor een tekstanalytisch blok. Mijn motto zult u denken? Dat was eigenlijk heel simpel: daar heb ik altijd wel wat aan, dacht ik bij mezelf. In mijn stoute dromen had ik niet kunnen bedenken dat dit vak er zo uit kon springen en mij zo kon inspireren. Het ritme waarin de klassieke taalkundige begrippen, tekstrelaties en theorien de colleges vulden, betekenden voor mij een verlokkend effect van een vergeten competentie en interesse in taal. Verdrongen kennis kwam opnieuw naar boven en nieuwe kennis voegde zich hier aan toe. Al met al was die nieuwe kennis van behoorlijke hoeveelheid en desalniettemin van een aardig complex en abstract niveau. Vrij van alledaagse kennis en vol van uitdaging, zo mag ik deze cursus wel typeren. Niet alleen voor de inhoud, ook voor de wijze van presenteren heb ik meer dan respect. Het vergt zelfstandigheid, leergierigheid en een abstract denkvermogen; alles waarvan verwacht wordt dat Masterstudenten erover beschikken. Daarmee wil ik u danken voor deze inspirerende cursus. Pas eenmaal eerder wist een docent mij intellectueel uit te dagen, u bent de tweede.

Liessel, 2011

Trudy Damen

Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel.

Pagina | 2

Inhoudsopgave
Samenvatting 1. Inleiding 1.1 Achtergrond 1.2 Doel- en vraagstelling 1.3 Leeswijzer 2. Samenhang in een tekst 2.1 Coherentie 2.2 Problemen bij het interpreteren van coherentie 3. Conjunctie 3.1 Een basisanalyse 3.2 De rol van conjunctie in het Connectiviteitsmodel 4. Adjunctie en interjunctie 4.1 Adjunctie 4.2 Interjunctie 4.3 De rol van adjunctie en interjunctie in het Connectiviteitsmodel 5. Evaluatie 5.1 Koppeling tussen tekstrelaties op interjunctie- en adjunctieniveau 5.2 Overzicht tussen tekstrelaties op interjunctie- en adjunctieniveau 6. Een tekst ontkracht 6.1 Een globale analyse 6.2 Een specifieke analyse 6.3 Kanttekening 7. Conclusie Literatuur 4 5

13

19

23

26 26

Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel.

Pagina | 3

Samenvatting
In deze paper wordt getracht een bijdrage te leveren aan een praktische aanvulling op de taxonomie van het Connectiviteitsmodel van Renkema (2009). Vanuit dit perspectief richt deze paper zich tot de vraag of en op welke manier tekstrelaties op interjunctieniveau gekoppeld kunnen worden aan tekstrelaties op adjunctieniveau. Hiertoe werd allereerst bekeken wat onder samenhang verstaan wordt en op welke manier dit deze bewerkstelligd kan worden. Conjunctie is verantwoordelijk voor het laatste en onderscheidt drie aspecten om uitingen aan elkaar te koppelen, namelijk plaats, relatieve status en combinatiemogelijkheden. Daarna zijn de niveaus adjunctie en interjunctie onder de loep genomen. Het niveau van adjunctie richt zich tot tekstrelaties die aangeven op welke wijze informatie X aan informatie Y gekoppeld is of kan worden. Op basis hiervan wordt gesteld dat er op drie manieren informatie toegevoegd kan worden aan een tekst: (1) uitbreiding van een concept, (2) uitbreiding van een event of (3) uitbreiding van een concept en event. Het niveau van interjunctie bevindt zich op een abstracter level en gaat uit van het feit dat in communicatie nooit alleen de koppeling van informatie zit, maar dat ook gekeken dient te worden naar de bedoeling. Daarbij worden tekstrelaties onderscheiden naar expressing, processing en impressing relaties. Op basis van deze kennis wordt datgene wat Renkema (2009) beschrijft over samenhang in het proces betrokken. Dit wordt gellustreerd met een tabel, figuur en de analyse van een korte tekst. Op basis van het geheel kan geconcludeerd worden dat er samenhang is tussen beide niveaus op basis van het doel van de uiting; een directe koppeling van tekstrelaties tussen beide niveaus is echter meerduidig.

Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel.

Pagina | 4

1.

Inleiding
You must do the thing you think you cannot do. (Roosevelt, 1884-1962). Je moet datgene doen waarvan je denkt dat je het niet kunt.

1.1 Achtergrond Tekstwetenschap maakt het onder andere mogelijk dat teksten op basis van hun structuur inzichtelijk kunnen worden gemaakt. Een tekst, ook wel discourse genoemd, bestaat uit de systematiek tussen de inhoud, vorm en structuur van taaluitingen. Om echter van een discourse te kunnen spreken, dienen taaluitingen een samenhangend geheel te vertonen. Om samenhang in een tekst te verklaren, zijn diverse theorien en modellen ontwikkeld. In deze paper staat het Connectiviteitsmodel van Renkema (2009) centraal. In dit model, wat gebaseerd is op de Connectiviteitstheorie, wordt gesteld dat tekstrelaties bestaan op basis van drie levels: conjunctie, adjunctie en interjunctie1. Een tekst bevat altijd vormen van conjunctie en daarmee vormt dit niveau de basis van het model. Adjunctie en interjunctie bevinden zich op abstractere niveaus en worden uitgewerkt tot een taxonomie van 16 tekstrelaties, welke diverse types en subtypes kennen. Door het legio aan mogelijkheden, lijken de grenzen van de taxonomie en daarmee het Connectiviteitsmodel oneindig. Enerzijds is dit een pluspunt; een model dient perspectieven tot uitbreiding tot zich te kunnen nemen. Anderzijds zorgt deze parade ervoor dat het lijkt alsof er geen grip op het model te pakken valt; dit vormt de aanleiding voor de inhoud en structuur van deze paper. 1.2 Doel- en vraagstelling Het model toont dat interjunctie overkoepelend is aan adjunctie. Dit wil zeggen dat er altijd sprake is van een adjunctierelatie, maar dat een relatie op interjunctieniveau niet altijd van toepassing is. Renkema (2009) beschrijft dat de laatste alleen aangewezen kan worden als de schrijver de mogelijkheid gebruikt om de ontvanger bij de boodschap te betrekken (p. 64). Vanuit dit perspectief richt deze paper zich tot de vraag of en op welke manier tekstrelaties op interjunctieniveau gekoppeld kunnen worden aan tekstrelaties op adjunctieniveau2. Om deze vraag te beantwoorden, zijn de volgende deelvragen geformuleerd: Wat wordt verstaan onder samenhang in een tekst en op welke manier kan dit bewerkstelligd worden? Wat wordt verstaan onder conjunctie, adjunctie en interjunctie? Wat is er bekend over de samenhang tussen relaties op adjunctie- en interjunctieniveau?

De doelstelling van deze paper is de taxonomie van Renkema (2009) inzichtelijker te maken wat betreft de samenhang tussen het niveau van adjunctie en interjunctie. Deze uitdaging wordt vooral gezien als een praktische aanvulling op de theorie. Let wel, er wordt geenszins getracht bewijs te zoeken om de tweedeling te kraken; beiden zitten immers op een ander niveau van tekstrelaties. 1.3 Leeswijzer In de komende hoofdstukken worden de deelvragen uitgewerkt om uiteindelijk tot een antwoord op de hoofdvraag te komen. Allereerst wordt in hoofdstuk 2 beschreven wat tekstwetenschap onder samenhang verklaard. Hierin komt ook het fenomeen non-sequitur aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het begrip conjunctie onder de loep genomen en komen in hoofdstuk 4 de begrippen adjunctie en interjunctie aan de orde. In beide gevallen wordt n en ander toegelicht aan de hand van voorbeelden. Helder inzicht in deze niveaus is noodzakelijk om op basis hiervan naar samenhang te kunnen kijken. Dit gebeurt door informatieverzameling in

1 2

Alle drie de levels worden uitvoerig onder handen genomen in de hoofdstukken 3 en 4. Een perspectief van adjunctie naar interjunctie is vanuit het gestelde onlogisch. Voor een interjunctierelatie dient immers sprake te zijn van een adjunctierelatie; andersom geldt dit niet. Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel. Pagina | 5

hoofdstuk 5 waaruit enkele hypothesen voortvloeien. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt een poging gedaan om deze te toetsen en een antwoord te geven op de centrale vraag van deze paper.

Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel.

Pagina | 6

2.

Samenhang in een tekst


Felix qui potuit rerum cognoscere causas. Vergilius (70 v. C. - 19 v.C.) Gelukkig hij, die de oorzaken der dingen, de noodwendige onderlinge samenhang van alles, heeft leren inzien.

2.1 Coherentie Om van een tekst te kunnen spreken, dienen taaluitingen een samenhangend geheel, ofwel coherentie te vertonen. De coherentieanalyse geeft aan dat een onderscheid gemaakt kan worden tussen referentile en relationele coherentie. De eerste behelst de beoordeling van de samenhang tussen woorden, constituenten en/of zinnen en hun onderlinge samenhang; relationele coherentie heeft, in plaats van samenhang tussen grammaticale verwijzingen, betrekking op de samenhang tussen betekenissen. (1) De man doet zijn hond, die in de sloot gezwommen had, in bad. (2) Jan vindt school niet leuk, omdat hij geen leuke klasgenootjes heeft. Ook heeft hij geen leuke juffrouw. In zin (1) zijn verwijzingen gebruikt om samenhang te creren; hierbij verwijst zijn naar de man en die naar de hond. Ook is er coherentie in werkwoordtijden tussen doet en gezwommen had. In zin (2) wordt gebruik gemaakt van coherentiemarkeerders om betekenis te geven aan en tussen de zinnen en constituenten. Verdere uitleg volgt in de volgende paragrafen. 2.1.1 Referentile coherentie (cohesie) Referentile coherentie beschrijft anaforische verwijzingen, waarbij woorden, constituenten en/of zinnen verwijzen naar taaluitingen eerder in de tekst, de zogenaamde antecedent. Zo verwijst zij in voorbeeld (3) terug naar de vrouw in de vorige zin. Verwijzingen kunnen echter ook cataforisch zijn, ofwel vooruit verwijzen. Een voorbeeld hiervan is te zien in (4) waar hem verwijst naar een uiting die nog moet komen in de tekst, namelijk Jan. (3) De vrouw is blij. Zij heeft een vast contract gekregen. (4) Ik zie hem al op de hoek van de straat staan. Jan heeft een zwarte broek met een witte bloes aan. Verder kan een onderscheid gemaakt worden tussen afhankelijke en onafhankelijke verwijzingen. Een afhankelijke verwijzing allereerst is een verwijzing die, als deze op zichzelf genterpreteerd wordt, geen betekenis heeft. Voorbeelden zijn voornaamwoorden, zoals hen, deze, of hem in voorbeeld (5). Ook lidwoorden, ellips (weglating), substitutie (vervanging) en vergelijkingen behoren tot de categorie van afhankelijke verwijzingen. Onafhankelijke verwijzingen zijn verwijzingen die wel voor een eigen betekenis vatbaar zijn. Het paard en het dier in voorbeeld (6) verwijzen naar dezelfde referent en kunnen ook los van elkaar genterpreteerd worden. Naast deze pure lexicale verwijzingen behoren verwijzingen met betrekking tot kennis van de wereld tot de categorie van onafhankelijke verwijzingen. Deze worden ook wel collocationeel lexicale verwijzingen genoemd; verwijzingen die slechts genterpreteerd kunnen worden indien de lezer kennis heeft van de situatieschets. In (7) is er sprake van een dergelijke relatie tussen de woorden Premaster, Universiteit, werkcolleges en hoorcolleges. (5) Ik heb mijn auto verkocht aan Piet. Ik wil proberen om mijn fiets ook aan hem te verkopen. (6) Toen het paard eenmaal in de stal stond, gaf ik het dier wat brok en hooi. (7) Vorige week ben ik met mijn Premaster aan de Universiteit van Tilburg begonnen. Ik heb acht contacturen per week, waarvan twee werkcolleges en zes hoorcolleges.

Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel.

Pagina | 7

2.1.2 Relationele coherentie Behalve referentile samenhang is het ook belangrijk om relationele samenhang binnen de tekst te creren. Zinnen kunnen namelijk wel overeenkomen op basis van tekstuele verbanden, maar geen samenhang vertonen wat betreft betekenis. Dergelijke verbanden worden ingedeeld in causale en additieve relaties. Causale relaties zijn relaties tussen segmenten waarbij segment X in relatie wordt gebracht met segment Y. Hierbij kan gedacht worden aan relaties, zoals oorzaak-gevolg, middel-doel, reden-gevolg en probleem-oplossing. Wanneer n van de onderdelen in een dergelijke relatie ontbreekt, is er geen sprake van samenhang. Ook in additieve relaties horen onderdelen in een tekst bij elkaar; zij zijn echter minder specifiek aanwezig. In voorbeeld (8) is bijvoorbeeld sprake van een relatie van opsomming. Overige verbanden van deze categorie zijn voorbeelden, samenvattingen, beschrijving van processen of procedures en het geven van extra informatie. (8) Het lukt ons niet om een datum af te spreken waarop iedereen kan. Moniek heeft het druk met school, Piet werkt veel te veel, Jan is ziek en ik ga binnenkort op vakantie. 2.2 Problemen bij het interpreteren van coherentie Indien een correcte systematiek tussen de taaluitingen afwezig is, kan er niet gesproken worden van een tekst; samenhang is aldus een sine qua non, een essentile basis, voor een tekst: felix qui potuit rerum cognoscere causas. Problemen bij interpretatie kunnen genterpreteerd worden als zijnde te wijten aan foutieve referentile of relationele verwijzingen: dit zijn de non sequitur. Letterlijk betekent dit: het volgt er niet op; er is geen relatie tussen taaluitingen. Hieronder volgen enkele voorbeelden: (9) Jan gaat naar zijn boot. Zij is zo gek als een deur. (10) Ik ga zwemmen bij de Tongelreep. Ik trek mijn schaatsen aan. In (9) is sprake van een foutieve referentile verwijzing: in plaats van zij zou hij geschreven moeten worden; dan is er sprake van een, nog enigszins logische, zin. Het voorbeeld in (10) stelt een foutieve relationele verwijzing aan de kaak. Zwemmen is een woord dat geassocieerd moet worden met bijvoorbeeld ik trek mijn badpak aan in plaats van ik trek mijn schaatsen aan. Dergelijke foutieve verwijzingen kunnen gemakkelijk opgelost worden door de correcte verwijzing binnen de zin in te passen. Daarnaast is het mogelijk om een zin achter de uitingen te plaatsen, zodat op basis van meer context een betere interpretatie mogelijk wordt gemaakt. (11) Jan gaat naar de boot. Zij is zo gek als een deur. Zij houdt niet van boten en gaat toch met Jan mee. (12) Ik ga zwemmen bij de Tongelreep, want ik heb zwemles. De rest van de middag ben ik vrij. Ik trek mijn schaatsen aan en ga naar het meertje. Voorbeeld (9) is uitgebreid met een extra zin waardoor de uitingen logischer op elkaar volgen. Voor voorbeeld (10) is eenzelfde oplossing minder gemakkelijk weggelegd. De zinnen, zoals geformuleerd in (10) behoeven meer context om tot een samenhangend geheel in (12) te komen. Samenhang onderscheidt een tekst aldus van een non sequitur. Beide kunnen op woord-, constituent- en/of zinsniveau verschijnen. Om echter te verklaren dat een (deel van een) tekst een samenhangend geheel vertoont, dient eerst gekeken te worden naar de wijze van bewerkstelligen van samenhang. Dit gebeurt in het volgende hoofdstuk, waar door middel van een analyse van zinnen uit De paardenfluisteraar (Evans, 20073) inzicht wordt verkregen in de manier waarop Renkema (2009) samenhang definieert en analyseert.

Evans, N. (2007). De paardenfluisteraar (25e druk). Amsterdam: De Boekerij.

Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel.

Pagina | 8

3.

Conjunctie
Je kunt geen probleem plukken als een bloem, die je dan beschouwt los van haar omgeving, van haar historische bron, van haar diepe wortels (Han Suyin, 1917)

3.1 Een basisanalyse Om samenhang in een tekst te verklaren, dient allereerst gekeken te worden op welke manier deze samenstelling bewerkstelligd wordt: een basisanalyse op het niveau van conjunctie. Conjunctie betreft het aan elkaar koppelen van woorden, constituenten en/of zinnen. Daarbij worden drie aspecten onderscheden, namelijk de plaats, de relatieve status en de combinatiemogelijkheden4. Deze worden in de komende drie paragrafen besproken. 3.1.1 Plaats Het analyseren van de plaats waar taaluitingen aan elkaar gekoppeld worden, betreft twee aspecten, namelijk de volgorde en het contact. De volgorde is reeds aangehaald; deze richt zich tot het verschil in plaatsing van twee taaluitingen ten opzichte van elkaar. Hierbij geldt dat taaluitingen anaforisch, ofwel terugverwijzend naar een andere taaluiting en cataforisch, ofwel vooruit verwijzend, referent aan elkaar kunnen zijn. De volgende zinnen geven van ieder een voorbeeld: (13) De rood oplichtende cijfers van haar wekker gaven aan dat ze nog een halfuur had tot hij zou aflopen. (14) Het enige dat ze wist toen ze haar ogen opendeed, was dat alles er nu op een of andere manier anders uitzag. In voorbeeld (11) verwijst hij terug naar haar wekker; dit kan getypeerd worden als een anaforische verwijzing. In voorbeeld (12) kan het enige dat gezien worden als een cataforische verwijzing, welke ingevuld wordt als dat alles er nu op een of andere manier anders uitzag. Om het begrip beter te plaatsen, kan een wat minder complexe variant worden verzonnen. Een voorbeeld is: Ik zie hem al op de hoek van de straat staan. Jan heeft een zwarte broek met een witte bloes aan. In deze zin verwijst hem vooruit naar Jan. Bij dergelijke verwijzingen worden de labels ground en phoric aan respectievelijk de basis van de taaluiting, ofwel de basis voor de link, en de referent toegekend. Voorbeeld (11) en (12) opnieuw bezien, kan gesteld worden dat haar wekker en dat alles er nu op een of andere manier anders uitzag de grounds zijn; hij en het enige dat zijn de phorics. Niet alleen op basis van deze voorbeelden, maar ook in algemeenheid, geldt dat deze typeringen op woord-, constituent- en zinsniveau voor kunnen komen. Soms echter, is er geen ground in de tekst te vinden; dit wordt een zero-ground genoemd. (15) Ze tilde haar hoofd niet op. Voorbeeld (5) geldt als een zero-ground, omdat nergens in de tekst de ground voor ze terug te vinden is. Het blijft onduidelijk op wie de referent terugslaat. 3.1.2 Relatieve status Naast plaats worden verbanden binnen een tekst gekenmerkt door verschillen in relatieve status tussen de taaluitingen. Dit wil zeggen dat de ene taaluiting een hogere of belangrijkere status kn hebben dan een andere taaluiting(en). Wanneer daar inderdaad sprake van is, is de verhouding tussen de beide taaluitingen asymmetrisch. Indien beide taaluitingen gelijkwaardig aan elkaar zijn, kan gesproken worden van een symmetrische relatie. In deze paragraaf worden beide begrippen op zinsniveau bezien; dit resulteert in een onderverdeling tussen hoofd- en bijzinnen. Een bijzin is een ingebedde zin, een zin die op zichzelf binnen een
4

Aangezien deze tekst in het Nederlands geschreven wordt, heb ik ervoor gekozen Nederlandse in plaats van Engelse termen te hanteren. Ik ben me ervan bewust dat de Nederlandse termen soms niet geheel overeen komen met de Engelse termen voor hetzelfde woord. Daarom is een lijst met originele termen en vertalingen in de bijlagen bijgevoegd. Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel. Pagina | 9

andere zin fungeert en welke ondergeschikt is aan de hoofdzin. Binnen deze ingebedde zinnen wordt een onderverdeling gemaakt naar vier soorten, welke van elkaar verschillen op basis van hun functie. Een complementszin allereerst heeft de functie van een argument in de vorm van het onderwerp of het lijdend voorwerp. De adverbiale bijzin is een bijwoordelijke bepaling bij het werkwoord en geeft meer informatie over de plaats, tijd, wijze of reden van de handeling. De predikaatszin vervolgens kenmerkt zich door het gezegde in de bijzin. Het laatste type wordt gevormd door de relatieve bijzin, ofwel bijvoeglijke bijzin; deze bijzinnen zeggen iets over een naamwoord. Hoofdzinnen zijn niet ingebed en mogen niet ontbreken in een taaluiting. Ter illustratie volgen opnieuw enkele voorbeelden: (16) Maar of het meer was dan alleen een vluchtige schaduw daarvan, die over de droom van het meisje was gegleden en waarvan ze wakker was geworden op die verre van alledaagse ochtend, was iets wat ze nooit te weten zou komen. (17) Ze tilde haar hoofd op, maar bleef doodstil liggen. Voorbeeld (16) illustreert een asymmetrische vergelijking: die over alledaagse ochtend is een bijzin, welke ondergeschikt is aan de hoofdzinnen, welke voor en achter de bijzin zijn geplaatst. Daarbij kan de bijzin gezien worden als een complementszin bij een vluchtige schaduw daarvan. In voorbeeld (17) is sprake van een symmetrische vergelijking; het voorbeeld toont twee hoofdzinnen. Beide voorbeelden kunnen nader gespecificeerd worden. Binnen de beoordeling van taaluitingen wat betreft relatieve status wordt namelijk een onderscheid gemaakt tussen de grammaticale en de semantische status van taaluitingen. De eerste beziet taaluitingen als zijnde ondergeschikt of nevengeschikt aan elkaar; dit wordt ook wel subordinatie en cordinatie genoemd; hoofdzinnen zijn gelijk aan hoofdzinnen, bijzinnen gelijk aan andere bijzinnen en hoofdzinnen en bijzinnen ongelijk aan elkaar. Symmetrische relaties zijn grammaticaal dus nevenschikkend, terwijl asymmetrische relaties onderschikkend zijn. Vaak gelden voegwoorden als belangrijke markeerders voor een dergelijke grammaticale relatie. Zo typeren en, maar, of, want en dus nevenschikkende relaties; terwijl en omdat zijn voorbeelden van markeerders voor onderschikkende relaties. Verder kunnen voegwoorden ook naar inhoudelijke functies, zoals tijd, reden, of doel, worden ingedeeld. Naast de grammaticale relaties beziet relatieve status de semantische status van taaluitingen. Vanuit dit perspectief worden taaluitingen gezien als zijnde nucleus, belangrijk, en satelliet, minder belangrijk. De referent hiervoor is de mate waarin informatie uit een zin voortvloeit. Enkele voorbeelden zijn: (18) Het begon met de dood, zoals het ook zou eindigen met de dood. (19) Ze tilde haar hoofd niet op, maar bleef doodstil liggen en probeerde erachter te komen wat er nu precies anders was. Op basis van de grammaticale status is in voorbeeld (18) sprake van een asymmetrische relatie, waar aan voorbeeld (19) de status van symmetrische relatie toegekend kan worden. Bezien we echter dezelfde zinnen in het licht van het semantische perspectief dan kan de status omgedraaid worden. Naar mijn mening zijn beide constituenten in voorbeeld (18) gelijkwaardig; beiden mogen dan nucleus getypeerd worden. In voorbeeld (19) mag verwacht worden dat de nadruk voor de meeste lezers ligt op het laatste deel van de taaluiting, namelijk en probeerde erachter te komen wat en nu precies anders was. Dit deel van de taaluiting kan dan beschreven worden als nucleus, de eerste twee delen als satelliet. Let wel, een dergelijke toekenning van relatieve status aan taaluitingen is subjectief en kan verschillen van persoon tot persoon. 3.1.3 Combinatiemogelijkheden Naast plaats en relatieve status kunnen verbanden tussen uitingen op basis van combinatie getypeerd worden. Er zijn vijf verschillende vormen van combinatiemogelijkheden aan te wijzen, namelijk herhaling, vervanging, collocatie, connectie en zero-connectie. Bij herhaling allereerst wordt een woord in dezelfde of een volgende taaluiting letterlijk herhaald. Een voorbeeld is te vinden in voorbeeld (18) waar de dood eenmaal herhaald wordt, waarschijnlijk om het te benadrukken.
Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel. Pagina | 10

(20) Het begon met de dood, zoals het ook zou eindigen met de dood. (21) De rood oplichtende cijfers van haar wekker gaven aan dat ze nog een halfuur had tot hij zou aflopen. De tweede vorm, vervanging, wordt gekenmerkt door het vervangen van woorden door synoniemen, hyponiemen of voornaamwoorden; in voorbeeld (21) wordt haar wekker vervangen door hij. Dit is een voorbeeld van vervanging door een voornaamwoord, ook wel grammaticale vervanging genoemd. Het gebruik van synoniemen of hyponiemen wordt ook bekoord als lexicale vervanging. Dood in voorbeeld (20) kan dan bijvoorbeeld vervangen worden door de ondergang, als zijnde een synoniem voor de dood. Waar synoniemen ongeveer hetzelfde betekenen, zijn hyponiemen woorden die een ruimere betekenis hebben dan het woord dat zij vervangen. Beide, synoniemen en hyponiemen, zijn belangrijke strevers voor tekstschrijvers. Ze verzorgen namelijk meer variatie op repetitie en maken een tekst gemakkelijk leesbaar. Collocatie vervolgens betekent dat bepaalde soorten woorden vaker bij elkaar in een tekst gevonden worden. Hiertoe behoort de volgende drie-keer-twee indeling: talige collocatie (grammaticaal-semantischpragmatisch) versus niet-talige connotatie (natuurlijk-cultureel-situationeel). (22) Ze tilde haar hoofd niet op. (23) En waarvan ze wakker was geworden. Grammaticale collocatie allereerst verwijst naar de rollen van subject, object, direct object en verbum. In voorbeeld (22) kunnen de rollen respectievelijk toegekend worden aan ze, haar hoofd en tilde op; een direct object komt niet voor in deze zin. De semantische rollen komen vrijwel overeen met de grammaticale rollen, doch kunnen zij verschillen. Semantische rollen worden uitgeschreven naar agens, de handelende persoon, patiens, degene die de handeling ondergaat, instrument, datgene waarmee de handeling uitgevoerd wordt, en recipiens, degene die iets ontvangt . In voorbeeld (22) is ze agens en haar hoofd patiens; deze staan daarmee gelijk aan de grammaticale rollen. In voorbeeld (23) echter zijn deze rollen niet gelijkgesteld. Ze kan hier namelijk gezien worden als degene die de handeling van wakker worden ondergaat en is daarmee de patiens. Waarvan kan gezien worden als datgene waarvan ze wakker is geworden, ofwel de handelende persoon of gebeurtenis die dit veroorzaakt heeft; waarvan is dan de agens van de uiting. Pragmatische collocatie verwijst daarentegen niet zozeer naar rollen binnen taaluitingen, maar naar de aanpassing van taaluitingen aan de sociale relaties binnen de gebruikerscontext. Zo dient een auteur zich bijvoorbeeld aan te passen aan de doelgroep waar hij/zij voor schrijft. Pragmatische collocatie lijkt in deze definitie veel weg te hebben van niet-talige collocatie. Doch, pragmatische collocatie is meer grammaticaal georinteerd dan niet-talige collocatie; deze ligt meer op woordbetekenis. Niet-talige collocatie verwijst naar algemene wereldkennis die ten grondslag ligt aan verbanden tussen taaluitingen. De verschillen tussen de driedeling is echter vrij diffuus. (24) Het enige dat ze wist toen ze haar ogen opendeed ze tilde haar hoofd niet op. (25) Het begon met de dood, zoals het ook zou eindigen met de dood. (26) Die over de droom van het meisje was gegleden en waarvan ze wakker was geworden op die verre van alledaagse ochtend. Natuurlijke relaties kunnen beschreven worden als universele relaties; relaties tussen woorden, die universeel geldig zijn. Voorbeeld (24) laat een universele relatie zien wat betreft het feit dat mensen hoofden hebben en dat die hoofden ogen hebben. Naast natuurlijke relaties, kunnen taaluitingen ook culturele verbanden tonen. Voorbeeld (25) kan als een dergelijk verband getypeerd worden. Sommige culturen gaan namelijk sterk uit van leven na de dood of rencarnatie, terwijl andere culturen hier helemaal niet in geloven. Situationele collocatie ten slotte heeft betrekking op specifieke situaties waarin bepaalde woorden van toepassing zijn. Voorbeeld (26) laat de specifieke situatie van dromen en in de ochtend wakker worden zien. Het voorbeeld kan echter ook gezien worden als een voorbeeld van natuurlijke collocatie, omdat dit een natuurlijk fenomeen is.
Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel. Pagina | 11

Samengevat kan tot nu toe gesteld worden dat vervanging, herhaling en collocatie allen vallen onder de term referentile coherentie, zoals besproken in paragraaf 2.1.1. Verbinding door middel van connectie behoort hier echter ook toe en behelst met name conjunctiewoorden, zoals maar, en, of, omdat, et cetera. De functie van deze woorden ligt in het verbinden van twee of meerdere hoofd- en/of bijzinnen. Daarnaast behoren ook andere functiewoorden, zoals preposities en postposities tot de connectieven. (27) Het begon met de dood, zoals het ook zou eindigen met de dood. (28) Die over de droom van het meisje was gegleden. (29) Ze tilde haar hoofd niet op. Voorbeeld (27) getuigt van een connectie door middel van een functiewoord, namelijk zoals. In het daarop volgende voorbeeld (28) wordt tweemaal gebruik gemaakt van een prepositie, namelijk over en van. Beide verbinden een nominale constituent met de rest van de taaluiting. In voorbeeld (29) kan op als postpositie getypeerd worden; dergelijke postposities volgen altijd na de nominale constituent. Naast de genoemde kenmerken kunnen ook oorzaak-gevolg relaties tot de categorie van connectie behoren. Dit wil ik doch enigszins bekritiseren: daar waar connectieven allen onder de categorie van functiewoorden vallen, zijn oorzaak-gevolg relaties van een geheel ander soort. Zij worden wellicht verbonden door een connectief, maar er is geen 100% directe relatie dat een bepaald functiewoord een oorzaak-gevolg relatie markeert of andersom. Bovendien kunnen functiewoorden meer van zulke onderlinge relaties aan elkaar koppelen.5 Ten slotte geldt dat er sprake kan zijn van zero-connectie; het verbindingselement wordt dan weggelaten. De meest voorkomende vorm van zero-connectie is die van ellips, waarbij een eerder genoemde taaluiting verderop in de uiting of tekst weggelaten wordt; de context en de zinsbouw zitten op een correcte manier in elkaar, zodat de lezer snapt wat er op de lege plek ingevuld moet worden. (30) Ze tilde haar hoofd niet op, maar bleef doodstil liggen en probeerde erachter te komen wat er nu precies anders was. In deze zin wordt ze tweemaal weggelaten, namelijk voor bleef en voor probeerde. Het vormt echter geen belemmering bij het lezen van de zin. Het is in die zin een aantoonbare weglating binnen een uiting. Bij bridged linking, ofwel een overbruggingsverbinding, dient het weggelaten element op basis van niet-talige collocatie beredeneerd te kunnen worden. Het is echter de vraag of een weggelaten element dan wl ingevuld kan worden. 3.2 De rol van conjunctie in het Connectiviteitsmodel Om van een tekst een vloeiend geheel te maken, dienen uitingen samenhang te vertonen. Conjunctie behelst alle formele aspecten om samenhang te bezien en vormt de fundamentele principes, de wortels van de bloemen tot adjunctie en interjunctie.

Daar het geen direct verband heeft met de vraagstelling, wordt dit verder buiten beschouwing gelaten binnen deze paper. Pagina | 12

Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel.

4.

Adjunctie en interjunctie
Achter een berg van moeilijkheden ligt een land vol mogelijkheden. (Wim Konings)

4.1 Adjunctie Het niveau van adjunctie richt zich tot tekstrelaties die aangeven op welke wijze informatie X aan informatie Y gekoppeld is of kan worden. In de meest simpele benadering bestaat een uiting uit een concept, een onderwerp, en een werkwoord, een event; in combinatie ontstaat informatie. Op basis hiervan wordt gesteld dat er op drie manieren informatie toegevoegd kan worden aan een tekst: (1) uitbreiding van een concept, (2) uitbreiding van een event of (3) uitbreiding van een concept en event. Deze mogelijkheden worden respectievelijk elaboratie, extensie en enhancement genoemd. 4.1.1 Elaboratie Van de drie relaties is elaboratie de meest toegankelijke; het is de gemakkelijkste manier om uitingen aan elkaar te verbinden. Gebruikelijk wordt dit gedaan door gedetailleerde informatie ten aanzien van de kwaliteit dan wel kwantiteit van een concept te geven. De categorie van kwaliteit wordt hiertoe nader gespecificeerd tot specificatie; kwantiteit tot deel-geheel-relaties, welke te onderscheiden zijn tot relaties waarin leden van een groep, stappen in een proces of deelgebeurtenissen binnen een geheel nader besproken worden. (31) Er lag sneeuw. Doordat er geen wind stond, lag de sneeuw overal prachtig gelijkmatig, met kegelvormige ophopingen bij de zes kersenboompjes die haar vader verleden jaar had geplant. (32) De lucht van de stal was warm en vervuld van de zoete geur van hooi en mest. (33) Hij trok een gezicht alsof hij zich betrapt voelde. (34) Er stonden een stuk of veertig, vijftig vrachtwagencombinaties naast elkaar. Die van Wayne was een zwarte Kenworth Conventional met veel chroom. (35) De collega van het agentje, een grote vent met een stierenek en een grijns op zijn gezicht, was uit de politieauto gestapt. Voorbeeld (31) toont een elaboratie van kwaliteit waarin zin twee extra informatie geeft over de kwaliteit van de sneeuw. Ook in voorbeeld (32) is sprake van extra details ten aanzien van de kwaliteit van het concept. Hier biedt het tweede deel van de zin nieuwe informatie ten aanzien van de lucht van de stal. Voorbeeld (33) kan ook gezien worden als een kwaliteitsrelatie. Daar hier de nadruk op het kwaliteitsaspect, namelijk zich betrapt voelen, ligt, mag dit voorbeeld als specificatie worden getypeerd. De voorbeelden (34) en (35) tonen uitingen van elaboratie van kwantiteit. Voorbeeld (34) toont een algemene deel-geheel-relatie; (35) mag beschreven worden als een relatie waarbij het gaat over n persoon uit een groep van meerdere. 4.1.2 Extensie Indien er sprake is van extensie dan wordt er extra informatie toegevoegd aan zowel het concept als het event. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen opsommingen, tegenstellingen en afwegingen/alternatieven. In opsommingen voegen uitingen iets toe aan de gang van zaken uit de voorgaande toedracht. Aldus wordt ook wel gekeken naar de relatie tssen X en Y. Daar deze vaak een tijdsaspect bevat, is dit relatietype aan de categorie opsomming toebedeeld. Op haar beurt bevat deze drie subtypes, namelijk verhalen, instructies, waarbij de focus nadrukkelijk op actie ligt, en omgekeerde tijdsaspecten. Indien er sprake is van het laatste subtype dan staat datgene wat als eerste plaatsvond niet voorop in de uiting, maar na datgene wat later plaatsvond. Naast tijd behoren ook de relatietypen interactief paar en lijst tot de categorie van opsommingen. Karakteristiek aan een lijst is de gelijkmatige structuur; een interactief paar komt voor in dialogen en/of gesprekken en kenmerkt zich door het feit dat de interactie tussen twee of meer personen centraal staat.

Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel.

Pagina | 13

Tegenstellingen vormden de tweede categorie binnen extensie. In deze is een uiting een gevolg met tegenstelling op een eerdere uiting en ligt de nadruk op het verschil in de relatie tussen beide uitingen. Ook komt het voor dat uiting X ontkend wordt in uiting Y; dergelijke uitingen behoren tevens tot de categorie van tegenstellingen. De laatste categorie binnen extensie wordt gekenmerkt door afwegingen/alternatieven. Dit zijn uitingen waarin opsommingen of reeksen waarin of gebruikt wordt naar voren komen. In dergelijke relaties worden twee of meer mogelijkheden afgewogen of tegen elkaar afgezet. (36) Ze gleed het bed uit en liep naar het raam. (37) U komt uit Atlanta, h? zei de agent, terwijl hij de bladzijden omsloeg. Ja, agent, had Wayne geantwoord. (38) En het was ook duidelijk te zien dat hij iets weerbarstigs had en heel anders was dan de andere paarden die ze bereden had. Maar toen Grace op hem zat en voelde hoeveel leven er in hem zat, wist ze dat hij in wezen goedig was en niet gemeen, en dat ze het goed zouden kunnen vinden samen. (39) Vind jij dat we haar moeten vertellen dat we naar buiten gaan? fluisterde Grace. Voorbeeld (36) en (37) tonen beide vormen van opsommingen. Waar voorbeeld (36) een opsomming in verhaalvorm beschrijft, is in (37) sprake van een interactief paar in de vorm van een vraag en een antwoord. Voorbeeld (38) vervolgens toont een tegenstelling tussen het feit dat het paard weerbarstig overkomt, maar toch goedaardig is. Aan voorbeeld (39) kan, hoewel het tevens een vraag-antwoord-relatie met zich meebrengt, het label afweging worden toegekend; dit is de achterliggende gedachte van de uiting. 4.1.3 Enhancement Enhancement relaties worden bewerkstelligd op basis van de uitbreiding van een event. Deze informatie, ook wel bijwoordelijke bepaling genoemd, wordt getypeerd naar gelang vier manieren waarop de verbinding aangegaan kan worden: plaats, tijd, wijze en causaliteit. Binnen de enhancement van plaats is er sprake van een focus op de handeling en waar deze plaatsvond. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen absolute en relatieve plaats. Wanneer er sprake is van een absolute plaats gebeurt dat wat gezegd wordt op hetzelfde moment. Bij relatieve plaats wordt een ander moment dan het spreekmoment als referentiepunt genomen en wordt daarom in het model vermeld onder de noemer afstand. (40) Dit was de plek waar ze naar op zoek waren geweest. Ooit had hier de spoorweg eerst de weg naar de fabriek en vervolgens de rivier gekruist. (41) Hij doet me denken aan de kip die ze serveerden toen we vorig jaar naar Londen vlogen. In voorbeeld (40) is sprake van een absolute tijd: die plek, die ze zochten, vinden ze immers op het moment van spreken. In voorbeeld (41) is de tijd echter relatief; het moment in Londen refereert naar iets wat nu gebeurt en de participanten doet herinneren aan Londen, het moment wat als uitgangspunt wordt genomen. Ook enhancements van tijd hebben een absoluut en relatief aspect. Daarnaast wordt tijd onderscheden naar gelijktijdigheid, duur en aantal. Voor alle relaties is van toepassing dat de uitingen gelden als adverbiale informatie ter aanvulling op een gebeurtenis of handeling uit het voorgaande. (42) Toen Grace en Judith de stal binnenkwamen, schoot er een kat weg die een spoor achterliet in de maagdelijke sneeuw. (43) Ze genoot altijd van die tocht, die tweeneenhalf uur op de Taconic State Parkway, lekker knus in de grote Mercedes. (44) In de trein werkte haar moeder altijd de hele reis onafgebroken door. In (42) is sprake van een voorbeeld waarbij twee uitingen tegelijkertijd plaatsvinden. Voorbeeld (43) daarentegen legt de nadruk op de duur van het event. Dit mag echter ook getypeerd worden als een elaboratie,

Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel.

Pagina | 14

omdat het iets zegt over de tocht. Indien een tijdsrelatie tevens het tijdspunt aangeeft vanaf waar begonnen of gestopt wordt met vertellen, kan dit subtype aangehouden worden. In (42) wordt het aantal aangegeven waarin een event plaatsvindt. Vervolgens kan een relatie van enhancement getypeerd worden naar de beschrijving van wijze, welke onderverdeeld wordt naar drie types, te weten omstandigheden, vergelijking en beperking. Een vergelijking refereert hier naar een kwalitatief aspect van wijze en kan nader getypeerd worden tot de subtypes pure vergelijking, vergelijking ten opzichte van en mate van vergelijking. De laatste behelst een kwantitatief aspect, maar wordt vanwege het vergelijkingsaspect aan deze categorie toevertrouwd. Beperkingen refereren tevens naar een kwantitatief aspect van wijze: in een set en/of geheel worden niet alle facetten in acht genomen. Er worden slechts enkele facetten uitgepikt, die aangekaart worden. (45) De ochtendlucht voelde vochtig en koel aan terwijl hij naar zijn pick-up liep. (46) Toen haar hoofd het wegdek had geraakt, was die ruitercap gebarsten, en niet haar schedel. (47) Harry Logan bezat noch de moed noch de handigheid van Dorothy Chen in het toedienen van injecties. (48) Het paard is echter een dier dat zich niet verdedigt, maar vlucht voor gevaar. In voorbeeld (45) wordt beschreven hoe event X plaatsvond onder de omstandigheid van Y. Vaak zitten in dergelijke relaties van wijze ook aspecten van plaats en/of tijd verborgen. Aan dit voorbeeld kan het tijdsaspect gelijktijdigheid en het aspect absolute plaats toebedeeld worden. Voorbeeld (46) kan getypeerd worden als een vergelijking tussen het barsten van de ruitercap en de schedel. Naast een pure vergelijking kunnen relaties ook toebedeeld worden naar de mate van vergelijking en de vergelijking van X ten opzichte van Y. In lijn met de laatste ligt voorbeeld (47) waarin aangegeven wordt dat persoon X niet over dezelfde kwaliteiten beschikt als persoon Y. Voorbeeld (48) ten slotte kan, hoewel enigszins diffuus, gezien worden als beperking. Dit spreekt niet uit de uiting zelf, maar dient op basis van de context uitgemaakt te worden. De vijfde en laatste categorie van enhancement, causaliteit, is een verzamelnaam voor vijf types, namelijk oorzaak-gevolg, reden-gevolg, middel-doel, voorwaarde-gevolg en concessie-resultaat. Het verschil tussen oorzaak-gevolg en reden-gevolg is dat de eerste zonder vrije wil van degene die de handeling ondergaat, gebeurt; bij de tweede is dit niet het geval. Het derde type van causaliteit, middel-doel, heeft nadrukkelijk betrekking op het doel van de handeling dat per definitie nog niet gerealiseerd is. Ook bij een relatie van voorwaarde-gevolg is er sprake van een gevolg dat nog niet voltrokken is. Indien het gevolg ongewenst is, is er sprake van het subtype negatieve voorwaarde. Bij een concessie-resultaat is er sprake van een doorbreking van het verwachtingspatroon; hierbij worden tegemoetkomingen gedaan. (49) Hij rukte het voorste veulen weg van de trailer, zodat Tom snel een stap naar de muur moest doen. (50) Daar werd dan nog een beetje extra op verdiend en het eten was goed, dus Tom vond het niet erg om erbij te blijven. (51) Tom gaf via de microfoon altijd lopend commentaar, zodat de aanwezigen konden volgen wat hij aan het doen was. (52) Als de plek moeilijk te vinden was, zouden een paar minder slimme deelnemers misschien niet komen opdagen. In voorbeeld (49) is sprake van een voorwaarde-gevolg, waarbij het eerste deel een voorwaarde is voor het gebeuren in de tweede deel van de zin. Daar het tweede deel van de zin zonder vrije wil gebeurt, geldt de typering voorwaarde-gevolg in plaats van reden-gevolg. Van de laatste is sprake in voorbeeld (50), waarbij Tom uit vrije wil iets doet. Voorbeeld (51) vervolgens wordt beoordeeld als een middel-doel relatie. Hoewel lijkt dat het doel reeds gerealiseerd is, kan dit ook anders opgevat worden: het publiek dient de boodschap namelijk nog te ontvangen en verwerken wanneer hij door de microfoon spreekt. Voorbeeld (52) laat een uiting zien waarbij sprak is van het type voorwaarde-gevolg: de moeilijke vindbaarheid is een voorwaarde voor het gevolg niet komen opdagen.

Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel.

Pagina | 15

4.2 Interjunctie Het niveau van interjunctie bevindt zich op een nog abstracter level en gaat uit van het feit dat in communicatie nooit alleen de koppeling van informatie zit, maar dat ook gekeken dient te worden naar de bedoeling. Interjunctie houdt in dat respect dus rekening met de zender en ontvanger en ziet taal als middel tussen deze twee. Daarbij worden tekstrelaties onderscheiden naar expressing, processing en impressing relaties, welke elk hun eigen categorien en subtypes kennen. 4.2.1 Expressing relaties Expressing relaties bezien relaties vanuit het perspectief van de manier waarop iemand kan kijken naar of denken over een bepaald onderwerp. Dit wordt duidelijker door de categorien te presenteren, te weten presentatie en commentaar. Presentatie allereerst legt het accent op de onderlinge betrekking tussen de relatie AB: iets staat in relatie met. Hierbij wordt presentatie nader gespecificeerd tot het relatietype oplossing waarbij de gang van zaken in de tweede uiting gepresenteerd wordt als oplossing van de toedracht in de eerste uiting. Het probleem van de oplossing dient de focus binnen de uiting te zijn; anders kan immers geen oplossing worden aangeboden. Wordt iets als commentaar, de tweede categorie binnen de expressing relaties, getypeerd dan staat iets in relatie tot iets anders. Hiertoe behoren de relatietypen genaamd interpretatie, evaluatie en conclusie. Indien er sprake is van interpretatie dan geeft de zender commentaar ten aanzien van de gang van zaken in de eerste uiting. Deze interpretatie heeft veelal de vorm van een mening of idee. Een evaluatie daarentegen voorziet dit commentaar van een houding ten aanzien van de boodschap. Een conclusie ten slotte kan eigenschappen van zowel de interpretatie als de evaluatie bevatten, maar is te onderscheiden op basis van het feit dat het gezien kan worden als een laatste, samenhangend commentaar ten aanzien van voorgaande uitingen, welke veelal de vorm van argumenten dan wel observaties hebben. (53) Uit zijn witomrande ooghoeken had het paard hem zien aankomen en nu deed het weer een paar stappen in de richting van Koopman. (54) De jager slingerde de tas met het geweer van zijn schouder en begon hem open te ritsen. Het spijt me, beste man, maar het jachtseizoen is gesloten voor deze beesten, zei Logan zo ontspannen mogelijk, terwijl hij langs hem heen liep. (55) Don, je laat me toch niet in de steek, h? Die Fenimore Fiske is een verbitterde, talentloze, rancuneuze, oude kwal. (56) Een havik. Een overvliegende havik heeft hem laten vallen. Grace dacht na. Een havik? Ok, laten we het daarop houden.. De eerste uiting, voorbeeld (53) toont het accent tussen het eerste en het tweede deel van de zin. Daarbij wordt duidelijk vanaf welk zichtpunt, namelijk het benaderen van het paard, de uiting bekeken dient te worden. De overige voorbeelden zijn te typeren als relaties van commentaar. Voorbeeld (54) wordt beschouwd als een interpretatie; de tweede uiting is immers voorzien van het feit dat er op dit moment niet op paarden gejaagd mag worden. Voorbeeld (55) behelst een subjectieve mening dan wel houding ten aanzien van het eerste deel van de uiting en is daarmee een evaluatie. In het laatste voorbeeld, voorbeeld (56) kan de laatste zin bezien worden als een conclusie ten aanzien van wat eerder bediscussieerd werd. 4.2.2 Processing relaties Processing relaties zijn deze relaties die de informatie, welke gegeven wordt in de uiting(en), ondersteunen ten behoeve van het verbeteren van het begrip ten aanzien van de uiting. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de ondersteuning van wat en de manier waarop iets wordt geformuleerd. Verklaringen gaan in op de eerste en bevestigen wat gezegd wordt. Deze categorie wordt verder onderverdeeld in achtergrondinformatie en verduidelijking. Indien er sprake is van achtergrondinformatie dan wordt er informatie gepresenteerd die reeds

Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel.

Pagina | 16

bekend is bij de lezer; is de informatie nieuw voor de ontvanger dan kan een uiting getypeerd worden als een verduidelijking. Metatekst vervolgens verwijst naar alle tekstrelaties welke de lezer helpen de tekst te begrijpen op de manier zoals deze is geformuleerd en gaat aldus in op de wijze hoe iets wordt gezegd. Daartoe behoren de types parafrase, structuur en samenvatting, welke zich respectievelijk op het niveau van woorden, structuur en inhoud afspelen. Karakteristieken vormen de derde en laatste categorie van processing relaties, welke gedachten en citaten behelst. Deze categorie van tekstrelaties kan getypeerd worden als kenmerkend door de inbedding van inhoud die afkomstig is van anderen. (57) Het was moeilijk je voor te stellen dat dit hetzelfde dier was dat in die verschrikkelijke box daar bij New York had gezien, helemaal afgesloten van de wereld en van alles wat hem lief was. (58) Het paard was praktisch dood. De borstwond was op zich al reden genoeg om hem af te maken, maar dat was nog lang niet alles. Want ook zijn neusbeen was op een afschuwelijke manier verbrijzeld, er waren duidelijk een aantal ribben gebroken, er was een lelijke wond links van het borstbeen en God mag weten hoeveel andere snijwonden en kneuzingen. (59) Van waar af? Hij fronste zijn voorhoofd. Hij wist niet waar ze het over had. Wat? Haar been. Van waar af gaan ze het afzetten? (60) Annie, toe nou Nee, niks toe nou, zei ze en maakte aanstalten om de kamer uit te gaan. (61) Pilgrim is nu onder verdoving en Harry zegt dat hij misschien niet eens meer bijkomt. Voorbeeld (57) mag het label achtergrondinformatie toebedeeld worden. Deze informatie is namelijk eerder in het boek reeds gepresenteerd. In voorbeeld (58) daarentegen is de informatie nieuw voor de ontvanger; er wordt nieuwe informatie gegeven over de conditie waarin het paard verkeerd. Voorbeeld (59) vervolgens toont een parafrase. De eerste uiting van waar af wordt later nader gespecificeerd tot van waar gaan ze het afzetten. Daarmee poogt diegene extra begrip te creren ten aanzien van de vraagstelling. Een subtype van parafrase is correctie, welke getoond wordt in voorbeeld (60). In deze uiting corrigeert Annie haar gesprekspartner. Voorbeeld (61) wordt beoordeeld als een indirect citaat, welke onder de categorie van karakteristieken valt; iemand vertelt na wat Harry heeft gezegd tegen deze persoon. 4.2.3 Impressing relaties Impressing relaties worden gebruikt om de kennis, de houding en/of het gedrag van de ontvanger te benvloeden. Respectievelijk naar gelang deze drie zaken worden impressing relaties verdeeld in drie categorien, namelijk attentie, houding en gedrag. De categorie attentie allereerst beslaat de tekstrelaties climax en antithese. Een climax wordt ook wel getypeerd als een opsomming waarbij de delen in kracht toenemen, waar een antithese twee tegenstelling naast elkaar plaatst. Ook in de categorie van houding worden twee teksttypes onderscheden, te weten bewijs en rechtvaardiging. Beiden kunnen onderscheiden worden door het feit dat bewijs voorzien is van objectieve argumentatie; in een rechtvaardiging daarentegen wordt gebruik gemaakt van subjectieve argumentatie om de lezer te benvloeden. Aan de categorie gedrag ten slotte worden de types mogelijkheid en verlangen toebedeeld. Indien er sprake is van mogelijkheid dan geeft de zender opties die de mogelijkheid tot doen te vergroten. Bij tekstrelaties van motivatie probeert de zender het verlangen tot doen te vergroten. (62) Nou, waarom? Zeg me dat eens? Omdat je je bezorgd maakt? Of omdat je gewoon alles moet weten en altijd de baas wil zijn en nooit iemand iets kan laten doen zonder jouw toestemming! Is dat het? (63) Het was donker, maar niet zo donker als het eigenlijk hoorde te zijn. (64) Waarom zou iemand mij willen? Om jouzelf. Je bent heel bijzonder. Je bent prachtig en sterk. En je bent de moedigste persoon die ik in mijn hele leven heb ontmoet.

Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel.

Pagina | 17

In voorbeeld (62) is sprake van een climax, omdat de argumenten die gebruikt worden steeds heftiger worden. Voorbeeld (63), een voorbeeld van een antithese, waarin het concept donker in twee uitingen naast elkaar wordt geplaatst en hierbij in uiting n anders gedefinieerd wordt dan in uiting twee. behoort ook tot het benvloeden van kennis; er worden twee tegenstellingen naast elkaar geplaatst. De uiting in voorbeeld (64) ten slotte sluit aan bij de subjectieve vorm van argumentatie: dit oordeel is een oordeel van iemand over iemand anders, die door anderen anders getypeerd kan worden dan nu door die iemand wordt gedaan. 4.3 De rol van adjunctie en interjunctie in het Connectiviteitsmodel Waar conjunctie zich bevond op het formele gebied van het linken van uitingen, bevinden adjunctie en interjunctie zich op een hoger niveau, namelijk dat van tekstrelaties. Conjunctie en adjunctie hebben van de drie als enige een gemeenschappelijke deler: zij komen altijd voor in een tekst. Voor relaties op interjunctieniveau is dit niet van toepassing; deze worden alleen gebruikt als de zender de ontvanger bij de boodschap wil betrekken. Belangrijke noot hierbij is dat hier vaak sprake van is, aldus Renkema (2009, p. 64). Met deze kennis in het achterhoofd wordt in het volgende hoofdstuk een overzicht gegeven van de informatie die reeds bekend is over de samenhang tussen relaties op adjunctie- en interjunctieniveau.

Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel.

Pagina | 18

5.

Evaluatie
Geluk is de kunst een boeket te maken van de bloemen waar je bij kunt. (Nederlands gezegde)

Deze evaluatie richt zich tot de titel van deze paper: de bloemenparade van het Connectiviteitsmodel, waarbij de taxonomie centraal staat. Op basis van hoofdstuk vier kan vastgesteld worden dat deze taxonomie uit twee soorten bloemen bestaat, namelijk adjunctie en interjunctie, die ieder weer verschillende categorien, typen en subtypen kennen. Hiervoor gelden twee redenen: een pragmatische en een cognitieve reden. Vanuit het eerste oogpunt is de indeling handig, omdat iedereen deze kan hanteren. De cognitieve reden achter de indeling is dat de opdeling leidt tot meer inzichtelijke concepten van tekstrelaties. Inzicht in tekstrelaties is volop aanwezig; de vraag is hoe van dit inzicht een helder overzicht gemaakt kan worden. Om deze vraagstelling te beantwoorden, wordt in dit hoofdstuk bekeken wat de literatuur van Renkema (2009) aan informatie biedt over de samenhang tussen adjunctie en interjunctie. Hiertoe worden alle categorien op interjunctieniveau doorlopen waarbij de samenhang tot adjunctieniveau bekritiseerd wordt.6 5.1 Koppeling tussen tekstrelaties op interjunctie- en adjunctieniveau Wat betreft categorie 9 bouwt oplossing op interjunctieniveau voort op het interactief paar op adjunctieniveau; beiden bieden een oplossing aan. Wanneer er sprake is van een monoloog berust oplossing op causaliteit, zoals reden-gevolg of voorwaarde-gevolg relaties. Soms is de oplossing op adjunctieniveau dieper gelegen; tegenstelling is hiervan een voorbeeld. In categorie 10 is interpretatie gegrond op een relatie van elaboratie; uitingen kunnen echter ook verbonden worden door een relatie van causaliteit. Is er sprake van een relatie van evaluatie tussen twee uitingen dan kan deze gekoppeld worden aan elaboratie. Conclusie wordt niet in verband gebracht met een relatie op adjunctieniveau. Logischerwijze ligt deze in dezelfde lijn als oplossing en interpretatie. Deze bezien kan conclusie een uitbreiding van een concept zijn, bijvoorbeeld als zijnde een deel-geheel relatie. Aangezien de informatie in een conclusie in dezelfde lijn ligt met dat wat reeds verteld is, kan een conclusie geen tegenstelling zijn. Causaliteit is wel een logische relatie op basis waarvan een conclusie kan worden toegekend; het kan een gevolg zijn op dat uit eerdere uitingen voortvloeit. Ook van het subtype van interpretatie, namelijk generalisatie, wordt niet beschreven hoe deze in verband kan worden gebracht met een relatie op adjunctieniveau. Vaak echter wordt generalisatie verward met elaboratie of causaliteit; dit hangt samen met het verband dat tussen interpretatie en haar relaties op adjunctieniveau werd gelegd. Daarmee wordt generalisatie aldus gekoppeld aan elaboratie en causaliteit. Achtergrond en uitleg in categorie 11 berusten op wat betreft relaties op adjunctieniveau op causaliteit. Aangezien een uitleg echter als nieuwe informatie wordt getypeerd, kan het ook voortbouwen op een elaboratie. Dit ligt in lijn met het feit dat Renkema (2009) het subtype, namelijk het geven van een voorbeeld, ook als een vorm van elaboratie ziet. In dezelfde lijn kan ook een illustratie als elaboratie worden gezien; zij geeft immers ook verduidelijking ten aanzien van de boodschap. Metatekstrelaties vervolgens, welke categorie 12 behelzen, hebben betrekking op hoe iets gezegd wordt en kunnen daarom niet uit de tekst gehaald worden. Renkema (2009) legt dan ook geen verbanden met tekstrelaties op adjunctieniveau. Op basis van het feit dat interjunctierelaties niet zonder adjunctierelaties kunnen bestaan, dient er mijn inziens echter ergens overlap te zijn. Hiervoor zijn dan ook degelijk enkele aanknopingspunten, zoals een definitie of parafrase, welke gegrond zijn op basis van elaboratie. De structuur van de tekst houdt het meest logisch verband met een opsomming. De subtypes bezien echter, staat dit type behoorlijk ver buiten beschouwing van de tekst. Een samenvatting vervolgens wordt wel door de war gehaald

Zoals reeds eerder geformuleerd wordt dit perspectief gehanteerd daar interjunctie niet per definitie voorkomt. Werd hetzelfde vanuit adjunctie bekeken dan is een verband niet noodzakelijk; andersom wel. Aldus is dit perspectief het meest logische. Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel. Pagina | 19

met een conclusie. Op basis van het feit dat beiden op elkaar lijken, kan gesteld worden dat een samenvatting steunt op een deel-geheel-relatie of causaliteit. Citaat en/of gedachte, die vermeld worden in categorie 13, kunnen gezien worden als vormen van evaluatie door anderen dan de auteur. Voor een evaluatie werd reeds vermeld dat een relatie bestond met een vorm van elaboratie of tegenstelling op adjunctieniveau. Op basis hiervan wordt aan citaat en gedachte dezelfde samenhang toegekend. Ten aanzien van categorie 14 vervolgens wordt geschreven dat een climax voortborduurt op een lijst en een antithese op een contrast dan wel alternatief. Houding in categorie 15 en gedrag, categorie 16, ten slotte zijn respectievelijk gegrond op basis van relaties van causaliteit en voorwaarde-gevolg. 5.2 Overzicht tussen tekstrelaties op interjunctie- en adjunctieniveau Het lijkt er aldus op dat relaties op interjunctieniveau voortbouwen op dezelfde soort relaties als op adjunctieniveau. Doelt een adjunctierelatie bijvoorbeeld op een kwalificatie dan wordt hier slechts een interjunctierelatie aan gekoppeld die ongeveer eenzelfde doel heeft, namelijk evaluatie. Bovenstaande beschrijving is weergegeven in tabel 1 en vormgegeven in figuur 1. Op basis hiervan kunnen de volgende punten aangehaald worden: Expressing-relaties zijn gegrond in een verdeling over alle lagen op adjunctieniveau. Processing-relaties zijn met name gegrond in elaboratie op adjunctieniveau. Impressing-relaties zijn alleen gegrond in extensie en enhancement op adjunctieniveau.

Voor expressing-relaties was vastgesteld dat deze zich richten tot het kijken/denken van de lezer ten aanzien van het onderwerp. Op basis hiervan is het logisch dat deze relaties gegrond zijn in een verdeling over alle lagen op het niveau van adjunctie: kijken/denken heeft immers betrekking op een handeling, event, en het onderwerp is het concept. Processing-relaties zijn gentegreerd met betrekking tot het creren van begrip ten aanzien van de boodschap. Daar de boodschap bezien kan worden als een concept, valt ook voor dit punt wat te zeggen. Bezien we echter de types en subtypes welke geformuleerd zijn onder processing-relaties dan komen ook de andere niveaus van adjunctie in aanmerking; niet voor niets is een samenvatting bijvoorbeeld tevens in causaliteit en een citaat in een contrast gegrond. Impressing-relaties ten slotte doelen op het benvloeden van kennis, houding en gedrag van de lezer. Daarmee staat het event in deze relaties duidelijk centraal en een event is alleen terug te vinden in extensie en enhancement op adjunctieniveau.

Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel.

Pagina | 20

Tabel 1. Tekstrelaties op interjunctieniveau in relatie tot tekstrelaties op adjunctieniveau Interjunctie Adjunctie Expressing 9. Presentation Solutionhood Interactional Pair, causation, contrast 10. Comment Interpretation Elaboration, causation Generalization Causation Evaluation Elaboration, contrast Conclusion Part-Whole, causation Processing 11. Explanation Causation Background Causation Clarification Causation, elaboration Exemplification List Illustration Elaboration 12. Metatext Restatement Elaboration Correction Elaboration Definition Specification Organizer Advanced Organizer: Heading Orientation Digression Indicator Summary Part-Whole, causation 13. Attribution Elaboration, contrast Citation Elaboration, contrast Indirect Citation Elaboration, contrast Anonymous Elaboration, contrast General Source Elaboration, contrast Thought Incorporation Elaboration, contrast Impressing 14. Attention Climax List Antithesis Contrast, disjunction 15. Acceptance Causation Evidence Causation Justification Causation 16. Action Condition-consequence Enablement Condition-consequence Motivation Condition-consequence

Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel.

Pagina | 21

Figuur 1. Tekstrelaties op interjunctieniveau in relatie tot tekstrelaties op adjunctieniveau (gestippelde lijnen = expressing relaties, strakke lijnen = processing relaties, streepjeslijnen = impressing relaties)

Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel.

Pagina | 22

6.

Een tekst ontkracht

In de vorige hoofdstukken is de essentie van samenhang ten behoeve van discourse beschreven. Dit hoofdstuk diept daar nog verder op in door te kijken naar de wijze waarop samenhang discoursematig wordt georganiseerd en in welke mate dit overeenkomt met de gestelde hypothesen uit hoofdstuk 5. 6.1 Globale analyse Om inzicht te krijgen in de samenhang binnen een discourse wordt een alinea uit Evans (2007) met behulp van de Connectiviteitstheorie nader uitgewerkt naar de toekenning van soorten relaties aan taaluitingen. De coderingsprocedure, zoals beschreven voor Renkema (2009), vormt de rode draad voor de analyse. 1) Het begon met de dood, zoals het ook zou eindigen met de dood. 2) Maar of het meer was dan alleen een vluchtige schaduw daarvan, die over de droom van het meisje was gegleden en waarvan ze wakker was geworden op die verre van alledaagse ochtend, was iets wat ze nooit te weten zou komen. 3) Het enige dat ze wist toen ze haar ogen opendeed, was dat alles er nu op een of andere manier anders uitzag. 4) De rood oplichtende cijfers van haar wekker gaven aan dat ze nog een halfuur had tot hij zou aflopen, op het tijdstip waarop ze hem had ingesteld. 5) Ze tilde haar hoofd op, maar bleef doodstil liggen en probeerde erachter te komen wat er nu precies anders was (Evans, 2007, p. 11) Op basis van de opdeling naar segmenten kan de discourse geanalyseerd worden in termen van relaties op een globaal level. In deze kan de discourse in haar geheel genterpreteerd worden als een uiteenzetting van het verhaal (clarification), waarbij alinea n een illustratie is en alinea twee een voorbeeld. Iets specifieker bezien, zijn op zinsniveau grofweg de volgende relaties te onderscheiden:
Uiteenzetting 1 Alternatief/afweging 2 Antithese 3 Illustratie 4 Causaliteit versus vervolg 5

Zin (1) allereerst zet het concept van het begin en het einde van de dood uiteen. In zin (2) vervolgens wordt een alternatief geboden van de dood: is er echt iets gebeurd of is het alleen een schaduw, een droom? Zin (3) vervolgens wordt zo geformuleerd dat in zin (2) en (3) twee tegengestelde zaken aan elkaar gekoppeld worden, ook wel antithese genoemd. Namelijk, in zin (2) wordt geformuleerd dat ze het antwoord nooit te weten komt waar in zin (3) geopperd wordt dat ze wel iets weet ten aanzien van het antwoord: het enige dat ze wist. Zin (4) daarna kan de stempel illustratie toebedeeld worden als zijnde een verduidelijking op datgene wat in zin (1) tot en met (3) verteld is. De zin zou ook gezien kunnen worden als specificatie; het concept is daarvoor echter te breed. Zin (5) tenslotte kan genterpreteerd worden als vervolg in het verhaal: wat deed ze nadat ze op haar wekker gekeken had? De zin kan echter ook een gevolg op zin (4) zijn, namelijk in de zin van een reden-gevolg relatie. Het feit dat ze wakker blijft en nadenkt over haar droom dient daarbij niet als negatieve conditie te worden genterpreteerd. 6.2 Specifieke analyse Naast een analyse op globaal niveau kunnen ook de segmenten nader beschreven worden in termen van onderlinge relaties. (1) Het begon met de dood, zoals het ook zou eindigen met de dood. De onderlinge relatie tussen (1) en (2) kan beschreven worden als een pure vergelijking van de dood waarbij de dood zowel als beginpunt als eindpunt van het verhaal wordt gellustreerd. Beiden refereren echter naar een
Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel. Pagina | 23

ander moment als referentiemoment dan het tijdstip waarop het verhaal zich afspeelt. Daarom kan de relatie ook aangeduid worden als een relatieve tijdsrelatie. Daarnaast is het mogelijk het label tegenstelling aan de uiting toe te kennen, omdat begin en einde twee tegengestelde zaken zijn. Indien dit type als uitgangspunt wordt genomen, kan op interjunctieniveau het type antithese toegekend worden7. (2) Maar of het meer was dan alleen een vluchtige schaduw daarvan, die over de droom van het meisje was gegleden en waarvan ze wakker was geworden op die verre van alledaagse ochtend, was iets wat ze nooit te weten zou komen. Deze uiting kan op diverse manieren genterpreteerd te worden. Het eerste deel klinkt als een afweging of het gegeven wel of niet waar is. Die over alledaagse ochtend vervolgens kan gezien worden als een uitbreiding van het concept schaduw; in die zin is het een specificatie. Ook kunnen de bijzinnen gezien worden als een deelgebeurtenis binnen de vraagstelling. De bijzinnen bevatten daarnaast een verhaalaspect alsmede een voorwaarde-gevolg; wakker worden geldt hierbij mogelijk als negatief gevolg. Dit kan echter niet specifiek uit de context opgemaakt worden. Het laatste deel van de zin ten slotte kan gezien worden als causaliteit buiten de wil van de persoon om. Op basis hiervan kan gesteld worden dat, indien de bijzinnen gezien worden als een vorm van elaboratie, het overkoepelende type interpretatie of verklaring op interjunctieniveau toegekend kan worden; het laatste deel van de zin is een geval van conclusie op interjunctieniveau. Het eerste deel van de zin ligt volgens het schema in lijn met een antithese. Hiervan kan echter alleen gesproken worden als twee tegenstellingen tegenover elkaar geplaats worden; hier is in dit geval geen sprake van. (3) Het enige dat ze wist toen ze haar ogen opendeed, was dat alles er nu op een of andere manier anders uitzag. Het enige dat ze wist, was kan gezien worden als een deel-geheel relatie ten aanzien van het voorgaande uit de tekst. Toen ze haar ogen opendeed geldt als een tijdsrelatie onder de categorie enhanchement, waarbij het moment van ogen opendoen als tijdsmoment getypeerd wordt. Het laatste deel van de zin behelst een causaliteit in de vorm van een gevolg of resultaat. Op interjunctieniveau kan de deel-geheel relatie genterpreteerd worden als een conclusie of samenvatting. Om dit label toe te bedelen, dient echter het laatste deel van de zin, namelijk dat uitzag, ook als onderdeel van de deel-geheel relatie te worden beschouwd; anders heeft de conclusie dan wel samenvatting geen betekenis. Daar causaliteit, het label dat toegekend was aan het laatste deel van de zin, ook als basis van beide wordt gezien, ligt dit resultaat in de juiste lijn. De tijdsrelatie hangt volgens het schema met geen van de tekstrelaties op interjunctieniveau samen. Mogelijkerwijs echter kan deze als verduidelijking worden gezien; het is namelijk nieuwe informatie. Hierbij dient wel een kanttekening geplaatst te worden dat het geen voorbeeld is. Het inbouwen van gedachten is een andere mogelijkheid om de relatie op interjunctieniveau te typeren. Het is echter niet zozeer een gedachte, maar een actie. Dit feit biedt wellicht perspectieven voor uitbreiding van de taxonomie. (4) De rood oplichtende cijfers van haar wekker gaven aan dat ze nog een halfuur had tot hij zou aflopen, op het tijdstip waarop ze hem had ingesteld. In de gehele zin is sprake van tijdsrelaties. Mogelijkheid is om de zin te interpreteren als een gevolg van tijd in de vorm van een verhaal. Een andere optie is echter om het geheel als een tijdsrelatie binnen de categorie enhancement te zien. De aan kan dan getypeerd worden als een uiting van absolute tijd; de rest van de tijd
7

Renkema (2009) stelt dat, wanneer uitingen voor meerdere interpretaties vatbaar zijn, op adjunctieniveau de voorkeur gegeven dient te worden aan het label met het hoogste getal, op interjunctieniveau voor het laagste geval. Indien voor beide niveaus n of meerdere relaties aangewezen kunnen worden, heeft een type van interjunctieniveau de voorkeur; deze relaties zijn immers overkoepelend. Daar in deze paper op zoek gegaan wordt naar een bevestiging voor de hypothesen worden deze richtlijnen enigszins opzij geschoven. Centraal staat de bevestiging van samenhang tussen relaties op adjunctie- en interjunctieniveau; deze moeten realistisch zijn. Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel. Pagina | 24

refereert naar het moment van aflopen en kan daarmee gezien worden als relatieve tijdsrelatie. Dat ze nog een halfuur had kan gezien worden als typering van duur binnen de tijdsrelaties. Echter, het eerste deel van de zin, namelijk de had kan ook gezien worden als een oorzaak voor het aflopen van de wekker in het tweede deel van de zin. Indien de opsomming van tijd als uitgangspunt genomen wordt dan hangt deze op interjunctieniveau het meest logisch samen met de opsomming in de vorm van een climax. Hier echter nemen de delen niet in kracht toe en kan aldus niet gesproken worden van een climax. Ook wanneer de tijdsrelatie van enhancement als basis wordt gezien, kan niet direct een koppeling met interjunctieniveau worden gelegd. Het meest logische daarom is om de zin in de vorm van causaliteit te interpreteren. Op basis hiervan kan de uiting op interjunctieniveau het label verduidelijking, meer specifiek het subtype interpretatie, toebedeeld worden. (5) Ze tilde haar hoofd niet op, maar bleef doodstil liggen en probeerde erachter te komen wat er nu precies anders was. De gehele zin kan, net zoals de vorige uiting, genterpreteerd worden als een opsomming in verhaalvorm. In dezelfde lijn kan ieder segment als deelrelatie binnen het geheel van de uiting gezien worden. Verder kan de uiting beschouwd worden als een omstandigheid in de vorm van vervanging: ze tilde haar hoofd niet op, maar in plaats daarvan bleef was. Mogelijkerwijs kunnen deze delen ook als vorm van causaliteit worden gezien waarbij deel n een voorwaarde is voor het gevolg in deel twee. Indien causaliteit als basis op adjunctieniveau wordt genomen, kan de uiting op interjunctieniveau bezien worden als een oplossing waarbij het accent op de onderlinge relatie tussen beide delen van de uiting ligt. Ook kan aan de uiting het label verduidelijking worden toebedeeld; deze biedt nog onbekende informatie aan de lezer. 6.3 Kanttekening De gekozen tekst was enigszins ongrijpbaar voor correcte interpretatie: de zinnen zijn, doordat ze uit diverse hoofd- en bijzinnen bestaan, van behoorlijk abstract niveau. Het was niet zozeer lastig om deze onder te verdelen naar segmenten; wel om ze te interpreteren op basis van deze segmenten. Soms is daarom subtiel omgegaan met de criteria voor indeling en toekenning van label aan segmenten en gekozen voor een interpretatie van onderdelen op gevoel. Dit is zeer subjectief, maar bied mijn inziens een beter perspectief in de onderlinge relaties dan dat relaties op segmentniveau genterpreteerd waren. Het enige was of dat ze wist bijvoorbeeld zijn zulke minieme segmenten dat deze iets ruimer genomen zijn. Daarnaast komt de tekst uit een boek en is het aldus logisch dat zinnen als zijnde verhaalvorm worden genterpreteerd. Daar de tekst uit het begin van het boek genomen is, is ook het feit dat het label verduidelijking aan de tekstrelaties wordt toegekend, logisch.

Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel.

Pagina | 25

7.

Conclusie

Deze paper richtte zich tot de vraag of en op welke manier tekstrelaties op interjunctieniveau gekoppeld kunnen worden aan tekstrelaties op adjunctieniveau. Op basis van de verkregen informatie kan gesteld worden dat er wel degelijk samenhang tussen de relaties op adjunctie- en interjunctieniveau te beschrijven is. De basis hiervan ligt in de kern van de taaluiting, het doel ervan. Dit dient door middel van tekstrelaties op adjunctieniveau tot uitdrukking te komen. Wil de zender de ontvanger erbij betrekken dan dient diezelfde relatie overkoepelt te worden door een relatie op interjunctieniveau. Echter, door de meerduidigheid van tekstrelaties op beide niveaus is het onmogelijk om een gestructureerd overzicht te geven en een relatie op interjunctieniveau per definitie te koppelen aan een relatie op adjunctieniveau. Desondanks denk ik door middel van de tabel en het figuur uit hoofdstuk 5 een duidelijker inzicht te hebben gegeven in de wijze waarop tekstrelaties tussen beide niveaus samenhangen. Wellicht vormen beide instrumenten een aanknopingspunt voor een praktische uitwerking van de taxonomie. Ter aanvulling is tevens aan te bevelen de koppeling vanuit adjunctie naar interjunctieniveau te beschrijven; op basis van de gegevens uit deze paper zijn er voor bepaalde tekstrelaties op adjunctieniveau geen relaties op interjunctieniveau te beschrijven. Dit feit vormt een mooie basis voor een vervolgonderzoek en biedt perspectief voor uitbreiding van het model op interjunctieniveau.

Literatuur
Renkema, J. (2009). The texture of discourse: Towards an outline of connectivity theory. Amsterdam: John Benjamins B.V.

Damen, G.L.M. (2011). De bloemenparade van het Connectiviteitsmodel.

Pagina | 26

Вам также может понравиться