Вы находитесь на странице: 1из 4

De oorlog en de stukadoor

(Fragment uit Het Zesde Huis)

Hans F. Marijnissen 2013 Het verhaal van een oorlog wordt niet verteld door de generatie die hem meemaakte, maar door de volgende generatie. Ik heb vaders verhaal over zijn Duitse dwangarbeid bijeengesprokkeld uit wat hij, oom Sjef, moeder, en anderen in de loop van de jaren onthulden, meestal onbedoeld. Ik weet van hem zelf dat hij in totaal viermaal kort achtereen wist te ontsnappen, drie maal uit Essen en tenslotte uit Oberhausen. Begin maart 1945 werden de bewoners van Lager Lintorf, die waren tewerkgesteld bij Krupp in Essen, door de SA naar Oberhausen gebracht en later weer terug naar Essen. Vaders eerste vluchtpogingen in Essen mislukten doordat boeren of dorpelingen van het Herrenvolk hem aangaven, omdat daarop een beloning stond. De vierde verliep z simpel, dat hij het zelf niet kon geloven. Hij had een BMW-motor bij de barakingang geparkeerd zien staan, een dag of drie. Geen legermotor, merkwaardig genoeg, maar een niet geconfisqueerde priv-motor van een lid van het burgerpersoneel. Daar was hij heengelopen, zonder verdere voorbereiding dan het opgraven van zijn opgespaarde geld, opgestapt en aangereden. Hij kon niet echt motorrijden, maar niemand reageerde, niemand stopte hem, ook niet toen hij zonder gestarte motor de poort uitfietste. Hij snapte er niets van, misschien verwachtte geen van de bewakers dat een arbeider zo brutaal zou zijn op die motor te stappen. Misschien was de motor zelf wel het beste stuk camouflage. Vader trapte door, zweet op zijn rug van de angst en inspanning. Pas toen hij de bebouwde kom uit reed kreeg hij door hoe hij moest starten en schakelen. Nog steeds stopte niemand hem en kon hij door blijven rijden. Onderweg zag hij wel dat het land in totale chaos verkeerde. Overal liepen groepen daklozen, verdreven uit gebombardeerde steden, vrijgelaten of ontsnapt uit kampen, alle Europese nationaliteiten doorheen, burgers en soldaten, vluchtelingen. De meesten te voet, sommigen op met de hand voortgetrokken karren en sleepwagens. Vader was niet meer dan een klein deel van die chaos, en hij viel waarschijnlijk niet eens op. Hij had gehoord dat hij het beste in de buurt van Hengelo over de grens kon proberen te komen, en zich in Uelsen moest melden bij het Arbeidskommandokamp voor zijn papieren. Ik heb n van die documenten, waaruit ik op kan maken dat hij op 1 mei 1945 vanuit Uelsen met een volle tank vertrok richting Nederland, aangeduid als repatrirende krijgsgevangene, korporaal J. Lambregts. Hij reed door, een hele nacht, stapvoets over duistere, slecht begaanbare en daarom rustige wegen, probleemloos, maar wel steenkoud. Tegen tien uur s ochtends geraakte hij tot over de Nederlandse grens bij Tubbingen, en kon hij ongemoeid naar Hengelo doorreizen. Daar moest hij zich melden, was hem verteld. Het deel van vaders verhaal over zijn ontvangst in Ginneken heb ik vooral van oom Sjef. Uw vader kwam aan in Tubbingen dus, parkeerde de motor, en liep de bewakingspost binnen. Daar was het druk, een vrachtwagen met vluchtelingen werd administratief verwerkt door maar drie ambtenaren en een typiste. Uw vader meldde zich aan en werd doorverwezen. Hij was doodmoe van die reis en de spanning, hij was toen negenentwintig en woog veertig kilo, zijn nek was ontstoken en zat ingepakt in een das die verband verborg. Hij was daar hoopvol binnengestapt, en daar zat een Nederlander in uniform, die repatrirende dwangarbeiders moest inschrijven. Hij bleek het Hoofd Veiligheidsdienst van dat grensvak te zijn. Pas nadat uw vader hem zijn Ausweis van Krupp en andere papieren had getoond, en zeker ook zijn tatoeage, nam die man aan dat uw vader de waarheid sprak en inderdaad uit Duitse dwangarbeid had weten te ontsnappen. Uw vader droeg een lange grijze Duitse luchtmachtjas, die waren warm en het was koud in mei 1945, over Duitse pantalons en hemden. Dat was te zien aan de merken in de boorden en de broekband. Die man vroeg eerst of hij niet had kunnen onderduiken. Belachelijk, een belediging. Duitsland had zeker een half miljoen dwangarbeiders uit Nederland gedeporteerd, 380.000 dwangarbeiders en 120.000 slaven, ik heb dat nagezocht, waar hadden die ooit kunnen onderduiken,

al die jaren? Nog afgezien van die honderdduizenden uit Belgi, Frankrijk en andere bezette gebieden? Uw vader had kunnen antwoorden: Had U in 1940 een adres voor mij dan?, maar was te beduusd. Waarom mest je naar Duitsland?, vroeg die onnozele nog, alsof uw vader en die anderen een vrije keus hadden. Zij werden geestelijk en lichamelijk gedwongen, met represailles voor henzelf en hun familieleden, bedreigd en voor de gek gehouden, deels door vlijtige en gezagsgetrouwe Nederlandse ambtenaren, of, zoals uw vader, ongevraagd op een goederentrein gegooid, getatoeerd als vee, zonder enige berichtgeving aan zijn vrouw en familie. En dan werd terloops gevraagd of uw vader vrijwillig was gegaan. Toen uw vader begon uit te leggen wat hij van die vragen vond, wist die vent niks beters te zeggen dan: Nou ja, zo bedoelde ik het niet. Uw vader moest zijn papieren inleveren en ook zijn opgespaarde Reichsmarken, omdat toen geen vreemde valuta mocht worden ingevoerd. Hij kreeg een reu mee, en hij kon gaan. Vader kreeg pas twee jaar later een standaard gedrukt formulier opgestuurd waarin de Staat der Nederlanden meedeelde, dat het geconfisqueerde bedrag niet afkomstig was van een overschot van loon uit reguliere arbeid en daarom niet terug te vorderen bleef. Hij was bestolen door zijn vaderland. Het laatste deel van het verhaal heb ik van vader zelf. Hij was over Arnhem, Nijmegen, sHertogenbosch en via Boxtel en Best naar Oirschot doorgereden en had daar overnacht in de kapel van de Heilige Eik bij Spoordonk. Bij Moergestel, na zijn bezoek aan Caf De Vier Winden, raakte de benzine op, en hij had geen geld om nieuwe te kopen. Daar was ook niet aan te komen. Hij had de motor netjes geparkeerd bij de Abdij van Koningshoeven, waar hij heen was gelopen. Daar had hij overnacht in een schaapskooi, waarna hij de volgende dag lopend Tilburg bereikte. Van daaruit was hij te voet naar Breda en Ginneken gereisd. Vaders zakdoeken, met zijn en haar verweven initialen geborduurde trouwgeschenken van zijn eerste vrouw, waren de enige kledingstukken, relikwien, die hij van thuis had kunnen bewaren, zijn enige houvast, contact met zijn verleden. Daar bleef hij uiterst zuinig op, die vijf jaren. Alle andere kleren had hij van zijn eigen loon moeten kopen in Duitsland. Hij had zich in augustus, volgens de door mij gerfde papieren, gemeld bij de Evacuatiedienst Breda, afdeling Centrale Registratie en Inspectie aan de Leuvenaarstraat N 28. Prinses Juliana bracht op 30 mei 1945, toen zij op Anneville in het Ulvenhoutsebos bij Strijbeek woonde, een bezoek aan die Repatriringspost. Koningin Wilhelmina verbleef op Anneville in de winter 44-45 met haar gezin. In mei 1945 trok een hele stoet, processie, Bredanaars naar Anneville om hun koningin te huldigen bij de bevrijding van de rest van Nederland. Laurie heeft een foto, waar vader op de achterste rij staat van een gezelschap rondom oma en opa, met tante Louisa, oom Frans, nog wat zussen en broers van oma, gezichten die ik niet ken, en vaders vrouw naast haar tweede man. Ik weet dat de familie Talboom fout was in de oorlog, en dat de onbestorven weduwe na de bevrijding wel moest verhuizen uit Ginneken naar Galder - deze foto moet nog vr die gebeurtenis zijn genomen. Ik kijk naar deze foto, vader kijkt in de lens, zijn wenkbrauwen hoog opgeheven, kaalgeschoren, mager, in een te ruim vooroorlogs driedelig pak, zijn hals in een wit verband. Mijn zus en ik snappen niets van die foto, en geen enkele getuige uit die tijd heeft ons, toen zij nog leefden, iets over de omstandigheden willen vertellen. Oom Sjef vertelde dat vaders familie en veel van zijn vroegere vrienden en clubgenoten van het voetballen hem niet meer lustten, omdat hij voor de Duitsers had gewerkt. Vader kreeg niet eens de gelegenheid uit te leggen, wat er gebeurd was - en was er ook niet toe in staat. Hij had teveel gezien voor een eenvoudige kruidenierszoon uit Ginneken, beschut opgegroeid, ver van Breda en de rest van de wereld, keurig getrouwd, zijn toekomst min of meer voor hem gereed liggend. Alles was anders geworden, en hij zelf ook. Hij moest iets, hij was gaan inwonen bij zijn ouders op de slaapkamer op zolder waar hij vr zijn huwelijk in huisde, zijn vrouw woonde bij haar tweede man, hij had nergens voor kunnen studeren en ook geen diplomas of getuigschriften in Duitsland ontvangen, geen geld meer, niets. Hij had wel een slechte gezondheid. Afgezien van de luizen, was hij gruwelijk vermagerd, en was hij fysiek en psychisch kapotgemaakt door het slavenwerk en de dood van zijn kameraden en vooral de genadeslag bij zijn thuiskomst.

Geen schadevergoeding, geen uitkering. Bij het Arbeidsbureau kreeg hij te horen, dat hij zeker fout geweest was, omdat hij voor de Duitsers had gewerkt, en dat hij zich beter teweer had kunnen stellen. Nederland was recupererend van de oorlog, er moest vooral niet gezeurd worden. Hij kon zijn ervaringen niet kwijt, werd omringd door onbegrip, en moest bij thuiskomst vooral de heldendaden aanhoren van de achterblijvers en de soldaten. Hij was alleen, had geen vrouw meer, zijn ouders en broer en zus negeerden hem alsof er geen oorlog was geweest. Hij hielp mee in de winkel, bezorgde boodschappen, werkte op het land van zijn vader, kluste wat bij verschillende aannemers in Ginneken en Breda. Er was een tekort aan werknemers in de bouw, dus je kon daar makkelijker een grote mond hebben, daar werd nogal wat geaccepteerd, er was zoveel werk. Alles was te klein geworden. Hij had te lang rondgezworven, om terug in Ginneken te passen. Als de andere teruggekeerde slaven kreeg hij grote problemen bij het solliciteren. Hij miste de gebruikelijke serviliteit van de werkzoeker tegenover de broodverschaffer, keek iedereen te lang en te recht aan, en werd geplaagd door het gevoel, dat hij iets tegoed had van de maatschappij. Maar die maatschappij, dat zogeheten vaderland, had geen belangstelling of interesse. Aannemer Van Gelcom zei tegen vader, dat zijn oorlogsverleden altijd een zwarte bladzijde in zijn verdere leven zou blijven, alsof vader een collaborateur was geweest. Ge zult het ook wel aan uzelf te wijten hebben, kreeg vader te horen, als hij over die tijd sprak. Dan hoefde niemand iets te doen. De aaseters vielen meteen hun prooi aan. Hij had banen in Breda en omstreken, als stukadoor, timmerman, wat er ook maar gedaan moest worden. Hij werkte voor aannemers Christ Marijnissen in Gilze of Segeren, Verlegh en Van Dijk in Breda. Breda en Ginneken waren zwaar beschadigd en er moest veel gerepareerd en herbouwd worden. Hij hield geen enkele vaste baan, vooral doordat hij snel gemotioneerd en gerriteerd was, licht ontvlambaar, snel opvliegend ruzie maakte, doordouwerig was, opstandig en moeilijk in te passen. Hij was ook vaak ziek, met vage klachten, afgezien van zijn kapotte rug. Hij klaagde over zwaarmoedigheid, zich bedreigd voelen en mankerende interesse. Hij schrok snel, van een sirene, de telefoon, een klop op de deur, een harde stem. Hij sliep slecht en werd achtervolgd door angstdromen. Meer dan een half miljoen dwangarbeiders was uit Duitsland aan het terugkeren, en vader was er een van. Hun gesteldheid, vooral de psychische, zou de generatie na hen, hun kinderen zoals ik, met die mensonterende ervaringen belasten, of zij dat wilden of niet. Erfzonde. Brandmerk. Onteerd, onteigend kuddedier. Het leven na terugkeer uit dwangarbeid of een kamp was voor hen een ongerijmde, ondoorgrondelijke verlenging van hun leven- waarom leefden zij nog, en al die gesneuvelden niet? In zichzelf gekeerde mannen, die alles keer op keer zagen gebeuren, daarover wilden vertellen, maar zich moesten realiseren dat vrouw en kinderen het verhaal al lang kenden en toch niet konden bevatten, en dat ook andere toehoorders niet meer luisterden. Ontheemd, zonder achterban, losgeslagen van alle sociale verbanden, alle cultuur. Een geschonden, aangetaste persoonlijkheid. Vader had geen vrouw en kinderen die eerste jaren, en blokkeerde volledig. Hij heeft er met mij nooit over kunnen praten, behalve dan terloops, per ongeluk, de woorden ontsnapten als hij even niet oplette, enthousiast werd tegen zijn schoonbroer Sjef Mermans of muziekkameraad Toon Maas, en hij sloeg altijd meteen dicht en keek mij verschrikt aan, van een onoverbrugbare afstand, achter een snel opgetrokken ophaalbrug. En hij kn het ook niet vertellen, elk verhaal riep te veel emoties op. En die overladen emoties kwamen als tranen naar buiten bij goede muziek, bij drankgebruik, als stoom uit een overdrukventiel. Vader onderging psychische problemen met hoe zijn voormalige vaderland, dat hij naar beste weten zo goed mogelijk had gediend, niet alleen hem behandelde, maar ook hoe diezelfde autoriteiten omgingen met hen die fout waren geweest. Hij zag voormalige landverraders en hun familie grote pensioenen ontvangen, zoals meneer Van Buuren in de Valkenierslaan, of op brutaler schaal de weduwe van Rost van Tonningen, zonder dat die er iets voor moesten doen of laten. Soms

leek het of voor de toenmalige politici de geroofde kunstschatten zwaarder wogen dan het menselijk leed. Niemand van de corrupte, collaborerende Nederlandse ambtenaren, die in de oorlog zo ijverig en gedienstig hun medewerking verleenden aan het voorzien van arbeiders voor de Moffen, het welslagen van de Arbeitseinsatz, is daarvoor na die oorlog gestraft. Integendeel. Ir. Verwey, de topambtenaar achter deze hulp aan de vijand ten koste van een half miljoen landgenoten, werd vier maanden opgesloten en kreeg daarna zeventig procent pensioen, na 1956 zelfs weer honderd procent. Deze man had reeds vr de oorlog de Arbeitseinsatz aangemoedigd om te leren werken en omdat deze zo hielp bij de arbeiderstekort in Duitsland. Maar dat was ontstaan doordat Hitler de Duitse werklozen in het leger had geronseld om invallen in Nederland en andere buurlanden voor te bereiden. Vader moest maar aan het werk. Onverteerbaar, vervreemdend. Dat kn niet meer zijn vaderland zijn, dat hem dat flikte. Daarom had hij geen enkel probleem met mijn afkeuring voor militaire dienst, integendeel. Zon vaderland hoefde zijn zoon niet te dienen, niet te verdedigen. Dat vaderland betekende niets meer voor vader, omdat vader kennelijk niets betekende voor dat vaderland. Oom Sjef vertelde dat vader in productieafdelingen had gewerkt, vaak meer dan 72 uur per week. De naam Junkers in Aschersleben viel vaak, de fabriek waar rompen voor bommenwerpers werden samengesteld. Van de barak waarin hij was ondergebracht moest hij eerst kilometers lopen naar een station, en dan meer dan een uur met de trein reizen. Hij moest zwijgen, zijn brieven werden onderschept, hij hoorde niets van de buitenwereld dan geruchten. Maar hij had zich gehandhaafd. Het meest had hij geleden van een verblijf in een AEL, waarvoor ik de aanleiding nooit heb kunnen achterhalen. Oom Sjef vermoedde insubordinatie, de meest voorkomende reden voor zon straf. Een werkweigeraar moest naar zon Arbeitserziehungslager en daar zeven dagen per week van zonsop- tot zonsondergang werken, continu, onder bewaking. Overal hingen portretten van Adolf Hitler in arbeidstenue en klonk schallende marsmuziek uit luidsprekerhoorns, en telkens opnieuw, op onvoorspelbare momenten, moest hij overeind springen, salueren en niet naam, maar alleen kampnummer herhalen voor de SIPO, de Sicherheitspolizei in zon heropvoedingskamp. Frohes Schaffen, zeiden die dan lachend. Per dag kreeg hij slechts vijftien minuten rust voor een maaltijd. Toen vader na zon Erziehung terugkwam in de fabriek herkenden zijn lotgenoten hem niet, hadden zij hem verteld. Pas eind mei 1996 kregen de dwangarbeiders uit de Tweede Wereldoorlog enige schamele erkenning in de vorm van een monument in het Nationaal Oorlogsmuseum in Overloon. Bijna eenenvijftig jaar na vaders thuiskomst, elf en een half jaar na zijn dood. De schoften hadden lang genoeg gewacht om wat gewetens te sussen en er zeker van te zijn dat weinig rechthebbenden op een uitkering of compensatie nog in leven zouden blijken. Mocht een van mijn zoons de neiging gaan vertonen vaderlandslievend te worden, dan zal ik hem naar dit monument brengen en tonen voor wat voor ratten hij in werkelijkheid zou werken, en hoe dit schijnvaderland dat zou waarderen en belonen. Vader kreeg bij zijn pensionering 250 gulden van de Staat der Nederlanden. Vijftig voor elk jaar dat hij in Duitsland had gewerkt, door een algemene bilaterale overeenkomst over pensioenen tussen Duitsland en Nederland. 250 gulden! Dus dat is vijftig gulden per jaar, n gulden per week, twintig cent per dag, rekende ik vader voor, toen hij nog met de officile brief in zijn handen stond en die keer op keer herlas. Nee, zei vader. Ik moest zeven dagen per week werken, dus dat is veertien cent per dag. Terwijl die katholieke en protestantse moffen s zondags in de kerk zaten, werkten wij door. God bestond zeker niet meer voor ons. Twaalf uur per dag. Spreuken 12:24 - De hand van de vlijtige is het die zal heersen, maar de lakse hand zal tot dwangarbeid komen.

Вам также может понравиться