Вы находитесь на странице: 1из 23

Alcoholgebruik en delinquentie in de adolescentie

De rol van ouderlijke monitoring & zelfcontrole

Manon Verkerk

Masterscriptie Jeugdstudies

Universiteit Utrecht

Dr. R.J.J.M van den Eijnden 23 januari 2013

Abstract

Doel; Deze studie onderzoekt de relatie tussen alcoholgebruik en delinquentie van adolescenten. Tevens wordt de modererende rol van ouderlijke monitoring en zelfcontrole op de relatie tussen alcohol drinken en delinquentie onderzocht. Ten slotte worden mogelijke interactie-effecten van ouderlijke monitoring en zelfcontrole meegenomen in het onderzoek. Methoden; De data voor dit onderzoek zijn afkomstig van het onderzoek PAS. Het betreft een longitudinaal onderzoek met twee meetmomenten (T1 en T3). De steekproef van T1 bevat 634 11- en 12-jarigen en de steekproef van T3 bevat 520 13- en 14-jarigen. Resultaten; De resultaten laten zien dat jongeren die wekelijks drinken een groter risico lopen op het plegen van delicten. Daarnaast blijkt de mate van alcoholgebruik een rol te spelen. Hoe meer jongeren drinken, des te groter is de kans op het plegen van delicten. Ouderlijke monitoring is cross-sectioneel een moderator van het verband tussen de mate van drinken en delinquent gedrag van adolescenten. Dit betekent dat het verband tussen de mate van drinken en delinquent gedrag verandert doordat ouders hun kinderen monitoren. Zelfcontrole heeft geen significante invloed op het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie van adolescenten. Discussie; Dit onderzoek toont een verband aan tussen alcoholgebruik en delinquentie, met ouderlijke monitoring als moderator. Er is echter geen inzicht verkregen in de causaliteit van deze verbanden omdat er alleen cross-sectioneel effecten zijn gevonden. Een mogelijke verklaring hiervoor is de lange tijdspanne van twee jaar tussen T1 en T3.

Inleiding
De afgelopen jaren zijn de zorgen in Nederland omtrent het alcoholgebruik van jongeren flink gestegen, wat het resultaat is van verschillende factoren. Allereerst is er nu veel meer kennis over de kwetsbaarheid van met name adolescenten voor de effecten van alcoholgebruik, waaronder verhoogde kans op hersenbeschadiging. Ten tweede is gebleken dat wanneer Nederlandse jongeren drinken, zij veel alcohol per keer drinken (Trimbos Instituut, 2011). De laatste jaren zijn steeds meer adolescenten, vooral in de leeftijd van tien tot veertien jaar, in het ziekenhuis beland als gevolg van alcoholvergiftiging (Monshouwer, 2008). Jaarlijks worden 2.300 jongeren in de leeftijd van 10 tot en met 24 jaar voor een alcoholvergiftiging behandeld op een Spoedeisende Hulpafdeling (SEH) van een ziekenhuis. En op de tien daarvan is jonger dan vijftien jaar (Veiligheid NL, 2012). Scholieren hebben vaak al op jonge leeftijd ervaring met alcohol. Op 12-jarige leeftijd heeft ruim een derde van de leerlingen in het voortgezet onderwijs ervaring met het drinken van alcohol (Verdurmen, Monshouwer, Dorsselaer, Lokman, Vermeulen-Smit & Vollebergh, 2011). Gedurende de daaropvolgende jaren neemt alcoholgebruik sterk toe: op 15-jarige leeftijd heeft 83 procent al eens alcohol gedronken (Verdurmen et al., 2011). Vroeg beginnen met alcoholgebruik wordt geassocieerd met verhoogd risico op een aantal negatieve uitkomsten, waaronder hersenbeschadiging en externaliserend probleemgedrag (delinquentie en agressief gedrag). Adolescenten in de leeftijd van twaalf tot zeventien jaar die regelmatig alcohol drinken, hebben vaker gedragsproblemen (Monshouwer, 2008; SAMHSA, 2012). Adolescenten die veel drinken maken meer ruzie, vechten meer, vernielen vaker spullen en stelen vaker in vergelijking met adolescenten die niet (veel) drinken. Omdat adolescenten steeds eerder en vaker drinken, is het te verwachten dat steeds meer adolescenten delinquent gedrag vertonen als gevolg van alcoholgebruik. Het is daarom van belang inzicht te krijgen in de relevante factoren die mogelijk invloed hebben op het verband tussen alcoholgebruik en delinquent gedrag. Cross-sectioneel onderzoek laat een verband zien tussen alcoholgebruik en delinquent gedrag van adolescenten. Het gaat hier om de zogenoemde property offences, waaronder diefstal, inbraak en brandstichting (Fergusson, Lynskey & Horwood, 1996; Felson, Savolainen, Aaltonen & Moustgaard, 2008a). In longitudinaal onderzoek wordt echter geen verband gevonden tussen alcoholgebruik en property offences (Felson, Teasdale & Burchfield, 2008b). Zowel alcoholmisbruik als property offences zouden het gevolg zijn van dezelfde risicofactoren, waaronder intelligentie, middelengebruik van ouders, delinquente vrienden en gedragsproblemen (Felson et al., 2008b). Tussen alcoholgebruik en geweldpleging en alcoholgebruik en vandalisme wordt daarentegen zowel in longitudinaal als in cross-sectioneel onderzoek een verband gevonden (Fergusson et al., 1996; Felson et al., 2008a; Felson et al., 2008b; Resnick, Ireland & Borowsky, 2010; Maldonado-Molina, Reingle & Jennings, 2011). Geweldpleging en vandalisme zouden meer impulsieve activiteiten zijn dan bijvoorbeeld winkeldiefstal of inbraak en alcohol

speelt mogelijk een grotere rol bij impulsieve en ongeplande activiteiten (Felson et al., 2008b). Daarnaast moet er zich een situatie voordoen waarin adolescenten zowel kunnen drinken als de wet kunnen overtreden. Deze situationele kansen ontwikkelen zich voor sommige delicten vaker dan voor andere (Felson et al., 2008b). Adolescenten drinken vaak tijdens het uitgaansleven en daar doet zich eerder de kans voor om iemand te slaan (geweldpleging) dan om winkeldiefstal te plegen. Aangezien uit onderzoek blijkt dat er een effect is van alcoholgebruik op geweldpleging en vandalisme, en de verwachting is dat dit komt doordat alcoholgebruik alleen een rol speelt bij meer impulsieve activiteiten, wordt in dit onderzoek de volgende hypothese getoetst: alcoholgebruik verhoogt de kans op delinquentie (c.q. geweldpleging en vandalisme).

Parental monitoring Er zijn vrij eenduidige onderzoeksresultaten bekend over het verband tussen ouderlijke monitoring en alcoholgebruik. Ouderlijke monitoring wordt geassocieerd met verminderd alcoholgebruik van jongeren (Westling, Andrews, Hampson & Peterson, 2008; Ryan, Jorm & Lubman, 2010; Berg, Hagquist & Starrin, 2011). Ouderlijke monitoring is een beschermende factor die het alcoholgebruik zowel direct (door te monitoren waar een kind is en weg te houden van alcohol) als indirect (door het beperken van omgang met deviante vrienden) benvloedt (Westling et al., 2008). Kinderen van wie de ouders weinig tot geen zicht hebben op waar ze zijn en wat ze doen, hebben eerder de neiging om alcohol uit te proberen (Westling et al., 2008). In de literatuur is overeenstemming over de relatie tussen ouderlijk monitoren en delinquentie; hoe sterker de ouderlijke monitoring, des te minder delinquent gedrag de adolescent vertoont (Eaton, Krueger, Johnson, McGue & Iacono, 2009). Ouderlijk monitoren zou een preventieve invloed hebben op de ontwikkeling van antisociaal probleemgedrag van adolescenten (Fosco, Stormshak, Dishion, & Winter, 2012). Als ouders weten waar hun kind is en wat hun kind aan het doen is, kunnen zij adequaat reageren op fout gedrag van hun kind (Fosco et al., 2012). Tot op heden is er voor zover bekend geen onderzoek gedaan naar de modererende invloed van ouderlijke monitoring op het verband tussen alcoholgebruik en delinquent gedrag. Het monitoren van het gedrag van kinderen door ouders heeft een beschermend effect op het drinken en uitproberen van alcohol. Daarnaast beschermt monitoren tegen vandalisme en geweldpleging. Met deze resultaten in gedachten wordt in dit onderzoek daarom de volgende hypothese getoetst: een hoge mate van ouderlijke monitoring vermindert de sterkte van het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie Wat ten slotte bij het toetsen van het effect van parental monitoring belangrijk is, is goed te definiren wat wordt verstaan onder parental monitoring. Bestaat ouderlijk monitoren uit de actieve inzet van ouders om er achter te komen wat hun kind aan het doen is (parental solicitation) of hebben ouders slechts kennis hiervan door de self-disclosure van hun kinderen? Uit onderzoek blijkt dat self-disclosure van kinderen vaak sterker is gerelateerd aan wat ouders

weten van hun kind dan parental solicitation (Kerr & Stattin, 2000; Eaton et al., 2009). Het is daarom belangrijk om te controleren voor self-disclosure wanneer ouderlijke monitoring als variabele wordt opgenomen in onderzoek.

Zelfcontrole Adolescenten met een hoge zelfcontrole zijn beter in staat om hun alcoholgebruik te matigen dan adolescenten met een lage zelfcontrole (Glassman, Werch & Jobli, 2007; Lavikainen, Salmi, Aaltonen, Lintonen, 2011). Adolescenten met een hoge zelfcontrole gebruiken

zelfcontroletechnieken om hun alcoholgebruik te matigen, zoals het mijden van vrienden die drinken of het mijden van plaatsen waar wordt gedronken (Glassman et al., 2007). Lage zelfcontrole bij adolescenten is ook een risicofactor voor probleemgedrag, zowel voor gedragsals emotionele problemen (Finkenauer, 2009). Adolescenten met een lage zelfcontrole plegen meer misdaden en vertonen meer roekeloos gedrag en reactieve agressiviteit dan adolescenten met een hoge zelfcontrole (Winstok, 2009; Lavikainen et al., 2011). Volgens de control theory kunnen adolescenten met een lage zelfcontrole minder weerstand bieden aan verleidingen die op de korte termijn voor behoeftebevrediging zorgen (Weerman, 2001). Jongeren met een lage zelfcontrole zullen bijvoorbeeld sneller de kans aangrijpen om hun behoeften op illegale wijze te bevredigen, ongeacht de sociale en maatschappelijke gevolgen op lange termijn. Delicten kunnen allerlei gemakkelijke beloningen op de korte termijn opleveren zoals geld, spanning en ontsnapping aan verplichtingen. Op basis van bovenstaande onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat een hoge mate van zelfcontrole verband houdt met lager alcoholgebruik en minder delinquent gedrag. Met deze resultaten in de gedachten wordt daarom de volgende hypothese in dit onderzoek getoetst: een hoge mate van zelfcontrole vermindert de sterkte van het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie. Naast de afzonderlijke modererende effecten van ouderlijke monitoring en zelfcontrole is het interessant om te kijken welke van de twee een sterker effect heeft op het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie. Volgens de self-determination theory zetten adolescenten gedurende hun ontwikkeling externe waarden en normen om in persoonlijke waarden, normen en zelfregulatie. Indien dit proces goed verloopt, zullen individuen inzien dat sociale normen van belang zijn en zullen zij deze integreren in hun eigen regulatiepatroon (Deci & Ryan, 2000). Gedurende hun ontwikkeling zullen adolescenten waarschijnlijk ouderlijke normen internaliseren in hun eigen regulatiepatroon. Het is aannemelijk dat jongeren tijdens de vroege- en middenadolescentie, wanneer de zelfcontrole nog in ontwikkeling is, in hun gedrag sterker benvloedt worden door ouderlijke monitoring dan door de eigen zelfcontrole. De volgende hypothese wordt daarom in dit onderzoek getoetst: het modererende effect van parental monitoring op het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie is groter dan het modererende effect van zelfcontrole van adolescenten op het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie

Deze studie zal toetsen of er een cross-sectioneel en/ of longitudinaal verband is tussen alcoholgebruik en delinquentie (geweldpleging en vandalisme) van adolescenten. Een tweede doel is te toetsen of parental monitoring en zelfcontrole het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie van adolescenten verzwakken en welke van de twee een sterkere invloed heeft op het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie.

Figuur 1. Getoetste model Zelfcontrole

+ Alcoholgebruik Delinquentie

Parental monitoring

Methode
Procedure Voor het huidige onderzoek wordt gebruik gemaakt van onderzoeksgegevens uit het onderzoek Preventing heavy alcohol use in adolescents: A joint venture of school and parents (PAS). De data van dit onderzoek zijn verkregen aan de hand van een randomized controlled trial (gerandomiseerd onderzoek met controlegroep). Binnen dit onderzoek is er op vijf verschillende momenten data verzameld: T0 in september/ oktober 2006, T1 10 maanden later (2007), T2 22 maanden later (2008), T3 34 maanden later (2009) en T4 50 maanden later (2010). Er zullen in het huidige onderzoek data van twee meetmomenten worden gebruikt; T1 (2007) en T3 (2009). De gegevens van de leerlingen zijn verkregen aan de hand van gestructureerde vragenlijsten die door de leerlingen online in de klas zijn ingevuld. De vragenlijsten stonden op een beveiligde website en zijn afgenomen door getrainde onderzoeksassistenten. De vragenlijsten voor de ouders zijn samen met een informed consent formulier naar het huisadres gestuurd.

Sample Van alle middelbare scholen in Nederland zijn willekeurig tachtig scholen geselecteerd en uitgenodigd om mee te doen aan het PAS onderzoek. De inclusiecriteria waren ten minste honderd eerstejaars leerlingen, minder dan 25% van de leerlingen mocht tot een etnische minderheid behoren en de scholen mochten geen speciaal onderwijs aanbieden. Twintig scholen waren bereid om mee te doen aan het onderzoek, wat uiteindelijk een steekproef opleverde van 2937 leerlingen op T0. De leerlingen zijn willekeurig toegewezen aan n van de vier condities: ouderinterventie (1), kindinterventie (2), zowel ouder- als kindinterventie (3) of de controleconditie (4). In dit onderzoek worden de gegevens van de controleconditie gebruikt. Op T0 zijn er 3490 leerlingen geselecteerd om mee te doen. Door 3,49% non-respons en uitsluiting van leerlingen die al op T0 wekelijks dronken, deden er uiteindelijk op T0 2937 leerlingen mee, waarvan 779 in de controleconditie. De demografische kenmerken van de leerlingen in de controleconditie op T0 zijn een gemiddelde leeftijd van 12,7 jaar, 378 jongens (50,6%) en 443 leerlingen met een lage opleiding (56,9%). Op T3 is het aantal leerlingen dat meedoet 2533 (13,8% non-respons), waarvan 677 leerlingen in de controleconditie. De steekproeven van T1 en T3 zijn representatief voor (blanke) Nederlandse jongeren in de leeftijd van 11 tot 12 jaar (T0) en 13 tot 14 jaar (T3). Er heeft mogelijk een selectie-effect opgetreden doordat scholen met een minderheidspercentage hoger dan 25% uitgesloten zijn van het onderzoek.

Meetinstrumenten

Alcoholgebruik Alcoholgebruik wordt op twee verschillende manieren als variabele meegenomen in dit onderzoek. Wekelijks alcoholgebruik (1) is gedichotomiseerd aan de hand van de kwantiteitfrequentie meting; 0 = geen wekelijkse drinker en 1 = wekelijkse drinker. Iemand is een wekelijkse gebruiker als hij/ zij minstens n glas (kwantiteit) per week (frequentie) drinkt. QF (2), ofwel de mate van drinken, is een continue variabele en is geoperationaliseerd als het aantal drinkmomenten de afgelopen week (minimaal n glas).

Delinquentie Delinquentie wordt gemeten aan de hand van een dichotome schaal met 0 = geen delinquent gedrag en 1 = wel delinquent gedrag. Deze schaal is gedichotomiseerd vanuit een somschaal van vijf items die bestaan uit de antwoordcategorien 1 = nooit delicten gepleegd tot 4 = vijf keer of vaker. Voor deze schaal zijn items gekozen die vallen binnen de categorien geweldpleging en vandalisme. Voorbeelditems zijn meedoen met een vechtpartij en een fiets of brommer stelen. De cronbachs alpha van deze schaal is voor T1 .745 en voor T3 .996.

Zelfcontrole Zelfcontrole is de vaardigheid om sociaal ongeaccepteerde en ongewenste impulsen af te remmen en om je gedrag, gedachten en emoties te kunnen veranderen en reguleren (Finkenauer, Engels & Baumeister, 2009). Zelfcontrole wordt gemeten met een verkorte versie van de zelfcontroleschaal van Tangey, Baumeister & Boone (2004). De zelfcontroleschaal bestaat uit dertien items die worden beoordeeld op een vijfpuntenschaal varirend van 0= nooit en 5 = heel vaak. Voorbeelditems zijn ik weiger dingen die slecht voor me zijn en ik wou dat ik meer zelfdiscipline had. De cronbachs alpha van deze schaal is .787. Parental monitoring Parental monitoring is de mate waarin ouders weten waar hun kinderen zijn en wat hun kinderen aan het doen zijn (Berg, Hagquist & Starrin, 2011). Ouderlijke monitoring wordt gemeten aan de hand van negen items die worden beoordeeld op een vijfpuntenschaal, varirend van 0 = ze weten daar niets van tot 5 = ze weten daar alles van. Voorbeelditems zijn weten je ouders waar je na schooltijd bent? en weten je ouders waar jij je geld aan uitgeeft?. Bij de drie items weten je ouders hoeveel je rookt?, hoeveel je drinkt? en hoeveel hasj/wiet je gebruikt? is er een zesde antwoordcategorie mogelijk: dat doe ik niet. In de analyses zijn respondenten met dit antwoord eruit gehaald. De cronbachs alpha van deze schaal is .871.

Self-disclosure Self-disclosure1 is het vrijwillig delen van intieme, persoonlijke informatie door mensen met anderen (Sentse et al., 2010, p.1). In dit onderzoek wordt zelfonthulling gemeten aan de hand van een somschaal van vijf items. Deze items worden beoordeeld op een vijfpuntenschaal die varieert van 0 = nooit tot 5 = altijd. Voorbeelditems zijn vertel jij je ouders over school (hoe het met je vakken gaat bijvoorbeeld) en vertel jij je ouders wat je hebt gedaan en waar je bent geweest als je s avonds weg bent geweest?. De cronbachs alpha van deze schaal is .681.

Data-analyse In dit onderzoek zijn allereerst de verschillen tussen groepen op basis van demografische
kenmerken beschreven. Daarnaast zijn de correlaties tussen de onafhankelijke variabelen, afhankelijke variabelen en moderatoren weergegeven. De hypotheses van dit onderzoek zijn vervolgens getoetst aan de hand van logistische regressieanalyses. In block 1 van de analyse zijn de controlevariabelen sekse, leeftijd en opleidingsniveau opgenomen. Sekse is dichotoom en bestaat uit categorien jongen en meisje. De variabelen leeftijd en schoolniveau zijn gedichotomiseerd. Leeftijd is gedichotomiseerd naar de groepen 11-12 jaar en 13-14 jaar. De categorien LWOO, VMBO-p, VMBO-pt, VMBO-t en VMBO/HAVO zijn samengenomen en representeren de categorie laag schoolniveau. De categorien HAVO, HAVO/VWO en VWO zijn ook samengenomen en vormen de categorie hoog schoolniveau. Zelfonthulling (T1) is alleen als controlevariabele opgenomen bij de analyses met ouderlijke monitoring. In de longitudinale analyses is ook gecontroleerd op de afhankelijke variabele van het voorgaande jaar. In block 2 zijn de hoofdeffecten van de onafhankelijke variabelen wekelijks alcoholgebruik, QF2 (gemiddeld aantal glazen per week), zelfcontrole en ouderlijke monitoring op T1 opgenomen (voor zelfcontrole en monitoring en QF en wekelijks drinken zijn aparte analyses uitgevoerd). Om moderatie-effecten van zelfcontrole en ouderlijke monitoring te kunnen toetsen, zijn er in block 3 interactietermen opgenomen in de analyses. Deze interactietermen zijn het product van gecenterde waarden van QF en zelfcontrole (QF*zelfcontrole), wekelijks drinken en zelfcontrole (wekelijks drinken*zelfcontrole), QF en monitoring (QF*Monitoring) en wekelijks drinken en monitoring (wekelijks drinken*monitoring). Om het moderatie-effect van QF en monitoring grafisch te kunnen weergeven, zijn QF en monitoring opgesplitst in twee categorien.

1 2

In de tekst zal de Nederlandse vertaling van self-disclosure, zelfonthulling, gebruikt worden. Bij het aanmaken van de variabele QF zijn de respondenten met een waarde 0 uit de analyse gehaald omdat er veel respondenten waren (74,2%) die op T1 deze waarde hadden en dus nog niet dronken. Wanneer deze respondenten in de analyse worden gehouden, zorgt dit voor een scheve verdeling van de variabele.

Resultaten Tabel 1 geeft een overzicht van de gemiddelde scores van de respondenten op mate van drinken (QF), percentages wekelijkse drinkers en percentages delinquent gedrag. Jongens drinken significant meer per week dan meisjes en jongens plegen significant meer delicten dan meisjes, zowel op T1 als op T3. Adolescenten met een laag schoolniveau drinken op T1 significant meer en plegen op T1 significant meer delicten dan adolescenten met een hoog schoolniveau. Tabel 1. Beschrijving onderzoeksgroep op demografische kenmerken Gemiddelde score Percentage QF wekelijkse drinkers 2007 2007 (N=195) (N=755) Totaal 7.39 25,8 Sekse Jongens Meisjes Leeftijd 11-12 13-14 Schoolniveau Laag Hoog * p< 0.05 ** p< 0.01 30** 21,3 20,85* 34,4 77,9** 22,1 *** p< 0.001

Percentage delinquent gedrag 2007 2009 (N=634) (N=520) 4,2 7,1 11,1*** 1,5 20,9*** 4,1

8.39 5.84

4.85 4.34 8.62* 3.05

6,1 5,6 7,5* 3,2

13,5 7,1

14,3 8,4

10

Correlaties
In Tabel 2 worden de correlaties tussen de variabelen weergegeven. Alle correlaties zijn significant. Tabel 2. Correlatiematrix Zelfonthulling 2007 Wekelijks drinken 2007 QF 2007 Zelfonthulling 2007 Zelfcontrole 2007 Ouderlijke Monitoring 2007 Delinquentie 2007 Delinquentie 2009
*

Zelfcontrole 2007 -.269** -.336** .481**

Ouderlijke monitoring 2007 -.303** -.127** .579** .481** -

Delinquentie 2007 .298** -.499** -.255** -.272** -.236** -

Delinquentie 2009 .290** .295** -.290** -.267** -.247** .567**

-.293** -.146* -

**

p < .05

p < .01

De correlaties tussen de categorische variabelen en de continue variabelen is gemeten met een Spearmans rho. De correlaties tussen de continue variabelen is gemeten met een Pearson correlatie.

11

Verband tussen de controlevariabelen en delinquentie In Tabel 3 is af te lezen dat zowel cross-sectioneel als longitudinaal het effect van sekse significant is. Dit betekent dat de mate waarin adolescenten delicten plegen, wordt benvloed door sekse; jongens hebben een grotere kans om delicten te plegen dan meisjes. Crosssectioneel is ook zelfonthulling een significante voorspeller. Adolescenten die meer uit zichzelf vertellen over hun leven en bezigheden aan hun ouders hebben een kleinere kans hebben om delicten te plegen dan adolescenten die weinig uit zichzelf vertellen over hun leven en bezigheden aan hun ouders. Uit Tabel 3 blijkt ten slotte dat delinquent zijn op T1 een significante voorspeller is van delinquent zijn op T3. De kans dat adolescenten op T3 een delict hebben gepleegd, is groter als adolescenten op T1 ook al delicten hebben gepleegd. In Tabel 4 (waar niet wordt gecontroleerd voor zelfonthulling) is af te lezen dat sekse en opleidingsniveau significante voorspellers zijn van delinquentie. Jongens hebben een grotere kans om delicten te plegen dan meisjes en adolescenten met een laag schoolniveau hebben een grotere kans om delicten te plegen dan adolescenten met een hoog schoolniveau. Longitudinaal is het effect van opleidingsniveau niet meer significant. Ook bij deze analyses is delinquent gedrag op T1 een significante voorspeller van delinquent gedrag op T3.

Verband tussen alcohol drinken en delinquentie Of alcohol drinken een significante voorspeller is van delinquentie, is af te lezen in Tabel 3 en 4. In alle cross-sectionele analyses voorspellen wekelijks drinken en QF significant delinquentie. Jongeren die drinken plegen vaker delicten dan jongeren die niet drinken en des te meer jongeren drinken, des te hoger is de kans dat zij delicten plegen. Longitudinaal zijn deze effecten niet meer significant.

Moderatie-effect van ouderlijke monitoring Ouderlijke monitoring heeft geen significant effect op het verband tussen wekelijks drinken en delinquentie (Tabel 3, Model 1.1). Ouderlijke monitoring heeft cross-sectioneel wel een significant effect op het verband tussen QF en delinquentie (Tabel 3, Model 2.1). Dit moderatie-effect wordt grafisch weergegeven in Figuur 2. Ouderlijke monitoring zwakt het verband tussen de mate van drinken en delinquentie af. De kans dat adolescenten delicten plegen, is lager voor drinkende adolescenten die wel door hun ouders worden gemonitord dan voor adolescenten die niet of nauwelijks door hun ouders worden gemonitord. Longitudinaal is dit moderatie-effect niet significant. Ten slotte laat Model 2 zien dat het hoofdeffect van monitoring op delinquentie significant is. Hoe sterker de ouderlijke monitoring, des te kleiner de kans is dat jongeren delicten plegen.

12

Moderatie-effect van zelfcontrole De moderatie-effecten van zelfcontrole zijn niet significant (Tabel 4, Model 3.1 & 4.1). Wel kan worden opgemerkt dat zelfcontrole zowel cross-sectioneel als longitudinaal model delinquentie op T3 significant voorspelt (Tabel 4). Hoe hoger de zelfcontrole van adolescenten, des te kleiner de kans dat zij delicten plegen.

13

Tabel 3. Logistische regressieanalyses van het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie met ouderlijke monitoring als moderator.
T1 N = 634 OR Block 1 Geslacht (ref = jongen) Schoolniveau (ref = LWOO/VMBO) Leeftijd (ref = 11-12 jaar) Zelfonthulling T1 Delinquentie (ref = geen delinquent gedrag) Nagelkerke R Model 1 Wekelijks drinken (ref= geen wekelijks drinker) Monitoring Nagelkerke R Model 2 QF Monitoring Nagelkerke R
2

95% CI 1.831-16.607 0.628-4.552 0.617-4.469 0.168-0.546

B (SE) 2.042 (.562) .525 (.550) .507(.505) -1.195 (.301)

T1-T3 N = 520 OR 6.679 1.663


**

95% CI 2.071-22.585 0.553-4.997 0.456-6.396 0.335-1.329 0.003-0.068

B (SE) 1.909 (.616) .509(.561) .535 (.674) -.405 (.352) -4.228 (.784)

5.515 1.691

**

1.661 *** .303

1.708 .651 *** .015


***

.228

***

.462

Block 2

.164 .862 .335

***

0.067-0.406 0.569-1.306

-1.805 (.461) -.149 (.212)

.471 .877 .470

0.152-1.476 0.526-1.461

-.748 (.580) -.132 (.261)

***

Block 2

1.093 * .332 .492

**

1.026-1.177 0.179-.853

.089 (.035) -.613(.339)

.955 .878 .480

0.899-1.014 0.289-2.667

-.046 (.031) .173 (.466)

***

Block 3

Model 1.1 Wekelijks drinken* Monitoring Nagelkerke R Model 2.1 QF*Monitoring Nagelkerke R p< .01
2

.829

0.366-1.877

.235 (.437)

1.110

0.762-1.179

.104 (.447)

.336
*

.471

Block 3

1.051 .551 *** p< .001


*

1.011-1.093

.050 (.020)

.988 .482

0.953-1.023

-.012 (.018)

* p < .05 **

14

Figuur 2. Cross-sectioneel moderatie-effect van ouderlijke monitoring op het verband tussen QF en delinquentie.

15

Tabel 4. Logistische regressieanalyses van het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie met zelfcontrole als moderator.
T1 N = 634 OR Block 1 Geslacht (ref = jongen) Schoolniveau (ref = LWOO/VMBO) Leeftijd (ref = 11-12 jaar) T1 Delinquentie (ref = geen delinquent gedrag) Nagelkerke R Model 3 Wekelijks drinken (ref = geen wekelijkse drinker) Zelfcontrole Nagelkerke R Block 2 Model 4 QF Zelfcontrole Nagelkerke R
2

95% CI 2.928-25.191 1.046-6.986 0.542-3.372

B (SE) 2.150 (.549) .993 (.484) .351 (.492)

T1-T3 N = 520 OR 7.638 1.840


**

95% CI 2.333-24.999 0.628-5.391 0.403-5.323 0.002-0.049

B (SE) 2.033 (.605) .610 (.548) .381 (.658) -4.561 (.761)

8.589 * 2.699 1.420

***

1.464 *** .011


***

.136

***

.469

Block 2

.145

***

0.056-0.377

-1.928 (.486)

.439

0.145-1.331

-.682 (.565)

.085 .461

**

0.034-0.213

-2.471 (.471)

.688 .473

0.279-1.689

-.374 (.461)

***

1.086 ** .068 .550

**

1.018-1.173 0.015-0.315

.083 (.031) -2.694 (.786)

.928 * .136 .501


*

0.857-1.005 0.020-0.918

-.075 (.041) -1.995 (.931)

***

Block 3

Model 3.1 Wekelijks drinken* Zelfcontrole Nagelkerke R Model 4.1 QF*Zelfcontrole Nagelkerke R p< .01
2

.917

0.147-5.709

-.087 (.933)

.374

0.060-2.316

-.985 (.931)

.462

.475

Block 3

.988 .552 *** p< .001

0.862-1.132

-.012 (.070)

1.014 .505

0.954-1.078

.014 (.031)

* p < .05 **

16

Discussie
Uit dit onderzoek blijkt dat alcoholgebruik van adolescenten cross-sectioneel delinquentie voorspelt. Longitudinaal is er geen effect gevonden van alcoholgebruik op delinquentie. Tevens blijkt cross-sectioneel dat ouderlijke monitoring de relatie tussen de frequentie van drinken en delinquentie afzwakt. Concreet betekent dit dat de sterkte van het verband tussen alcohol drinken en delinquentie van adolescenten wordt benvloed door ouderlijke monitoring. Ouderlijke monitoring zwakt het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie af. Longitudinaal is dit effect niet significant. Ten slotte blijkt dat zelfcontrole geen significante invloed heeft op de relatie tussen alcoholgebruik en delinquentie van adolescenten.

De eerste hypothese die in dit onderzoek is getoetst, stelt dat alcohol drinken de kans verhoogt op geweldpleging en vandalisme. Tussen alcoholgebruik en geweldpleging en alcoholgebruik en vandalisme wordt zowel in longitudinaal als in cross-sectioneel onderzoek een positief verband gevonden (Fergusson et al., 1996; Felson et al., 2008a; Felson et al., 2008b; Resnick, Ireland & Borowsky, 2010; Maldonado-Molina, Reingle & Jennings, 2011). Mijn resultaten betekenen voor de literatuur over dit onderwerp dat cross-sectioneel wordt bevestigd dat de mate van alcoholgebruik een risicofactor is voor het plegen van gewelddadige delicten en vandalisme door adolescenten. De richting van dit verband is echter nog onduidelijk doordat alleen crosssectioneel effecten zijn gevonden. De tweede hypothese die in dit onderzoek is getoetst, stelt dat ouderlijke monitoring het verband tussen alcohol drinken van adolescenten en delinquentie afzwakt. Uit de literatuur blijkt dat ouderlijke monitoring een beschermende invloed heeft op het drinken van alcohol (Westling, Andrews, Hampson & Peterson, 2008; Ryan, Jorm & Lubman, 2010; Berg, Hagquist & Starrin, 2011) en het plegen van delicten (Eaton, Krueger, Johnson, McGue & Iacono, 2009). Huidig onderzoek voegt toe aan bestaande literatuur dat ouderlijke monitoring cross-sectioneel een significante invloed heeft op het verband tussen alcoholgebruik en delinquent gedrag van adolescenten. We weten nu dat de mate waarin ouders hun kind monitoren het verband tussen alcohol drinken en delinquentie van adolescenten afzwakt. De richting van dit verband is echter nog onduidelijk aangezien er longitudinaal geen effect is aangetoond. De derde hypothese die in dit onderzoek is getoetst, stelt dat zelfcontrole van adolescenten het verband tussen alcohol drinken en delinquentie afzwakt. Bestaande literatuur laat zien dat zelfcontrole een beschermende invloed heeft op het drinken van alcohol (Glassman, Werch & Jobli, 2007; Lavikainen, Salmi, Aaltonen, Lintonen, 2011) en het plegen van delicten door adolescenten (Finkenauer et al., 2009; Winstok et al., 2009). Huidig onderzoek bevestigt dat zelfcontrole een beschermende invloed heeft op het plegen van delicten, zowel cross-sectioneel als longitudinaal. Dit onderzoek voegt toe aan bestaande kennis toe dat zelfcontrole geen moderator is van het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie. Met andere woorden:

17

zelfcontrole heeft geen invloed op het verband tussen alcoholgebruik en delinquent gedrag van adolescenten. De vierde hypothese die op basis van de literatuur in dit onderzoek is getoetst, stelt dat het modererende effect van ouderlijke monitoring op het verband tussen alcoholgebruik van adolescenten en delinquentie groter is dan het effect van zelfcontrole van adolescenten op het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie. Deze hypothese is gebaseerd op de selfdetermination theory van Deci en Ryan (2000). Deze theorie stelt dat adolescenten gedurende hun ontwikkeling externe waarden en normen om in persoonlijke waarden, normen en zelfregulatie. Gedurende hun ontwikkeling zullen adolescenten daarom waarschijnlijk ouderlijke normen internaliseren in hun eigen regulatiepatroon. Het is aannemelijk dat jongeren tijdens de vroege- en middenadolescentie, wanneer de zelfcontrole nog in ontwikkeling is, sterker benvloedt worden door ouderlijke monitoring dan door de eigen zelfcontrole. De resultaten van huidig onderzoek laten zien dat hier de self-determination theorie wel lijkt op te gaan. Ouderlijke monitoring heeft een significante invloed op het verband tussen de mate van drinken en delinquentie. Zelfcontrole heeft geen significante invloed op het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie. Er kan daarom worden gesteld dat ouderlijke monitoring een sterker effect heeft op het verband tussen alcohol drinken en delinquentie dan zelfcontrole.

De hypothesen in dit onderzoek worden alleen cross-sectioneel bevestigd en niet longitudinaal. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat er een te lange tijd zit tussen de meetmomenten T1 en T3. Het is mogelijk dat er wel longitudinale effecten worden gevonden als het onderzoek een kortere tijdsspanne bestrijkt. Daarnaast blijkt uit de data dat op T1 en T3 relatief weinig adolescenten alcohol dronken en/ of ooit delicten hadden gepleegd. Door het lage aantal drinkers moesten er veel respondenten uit de analyse worden gehaald. Het kan ook mogelijk zijn dat onderzoek bij een oudere doelgroep andere effecten oplevert omdat het aantal glazen alcohol dat wordt gedronken met de leeftijd toeneemt (Verdurmen et al., 2011). In het huidige onderzoek was de groep 14-jarigen relatief klein.

Een pre van dit onderzoek is dat er gebruik wordt gemaakt van zowel cross-sectionele als longitudinale data. Bovendien is dit een van de weinige onderzoeken dat zich vanuit veronderstellingen in de literatuur specifiek heeft gericht op delicten waarvan wordt verondersteld dat zij onder impulsieve omstandigheden plaatsvinden (1) en waarin delicten zijn geselecteerd die vaker in situaties zullen voorkomen waarin er zowel een kans is op drinken als op delinquent gedrag (2). Dit is tevens een van de eerste onderzoeken die ouderlijke monitoring en zelfcontrole mee heeft genomen als factoren die mogelijk van invloed zijn op het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie in de adolescentie. Voor de literatuur betekenen mijn resultaten dat het wetenschappelijk relevant kan zijn om nader te kijken naar de samenhang tussen ouderlijke monitoring, alcoholgebruik en delinquentie. Ouderlijke monitoring heeft een significante

18

invloed op het verband tussen QF en delinquentie. Door binnen het onderzoek een oudere steekproef te nemen en een kortere tijdsspanne te laten bestrijken, kan er misschien een longitudinaal effect worden gevonden van monitoring op het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie.

De resultaten van dit onderzoek moeten overigens met enige voorzichtigheid worden genterpreteerd. Het onderzoek heeft namelijk ook een aantal beperkingen. Een eerste beperking van dit onderzoek is dat de richting van de verbanden onduidelijk is omdat er longitudinaal geen effecten zijn gevonden. Doordat je niet weet wat vooraf is gegaan aan wat, kan er alleen over samenhang worden gesproken. Daarnaast hebben de analyses met QF een lage statistische power omdat relatief weinig respondenten zijn meegenomen in de analyses. Dit komt doordat er op T1 nog maar weinig respondenten alcohol dronken. Deze respondenten moesten om die reden uit de analyse worden gehaald. Dit probleem wordt deels ondervangen door ook wekelijks drinken mee te nemen in de analyses. Een derde beperking is dat de resultaten gebaseerd zijn op zelfrapportages. Hierdoor is er een kans op over- of onderrapportage van bijvoorbeeld alcoholgebruik en delinquent gedrag of het invullen van sociaal wenselijke antwoorden. De betrouwbaarheid van dergelijk onderzoek zou kunnen worden versterkt door in de toekomst gebruik te maken van meerdere bronnen, bijvoorbeeld ouderrapportages. Ten slotte is de afhankelijke variabele als dichotome variabele meegenomen in de analyses. Hiervoor is gekozen omdat op T1 het aantal respondenten dat nog geen delicten had gepleegd erg groot was. Deze uitkomstvariabele zegt nu alleen iets over het wel of niet delinquent zijn van de respondent, niet in welke mate hij of zij delinquent is (hoeveel delicten er zijn gepleegd). Voor vervolgonderzoek is het daarom interessant om te kijken hoeveel delicten respondenten plegen en welke rol alcoholgebruik, ouderlijke monitoring en zelfcontrole hierbij spelen.

De resultaten van dit onderzoek hebben inzicht gegeven in de relatie tussen alcoholgebruik en delinquentie van adolescenten. Daarnaast hebben zij inzicht gegeven in de rol die ouderlijke monitoring en zelfcontrole spelen in het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie van adolescenten. Ouderlijke monitoring heeft cross-sectioneel invloed op het verband tussen alcoholgebruik en delinquentie van adolescenten, terwijl de invloed van zelfcontrole niet significant is. De resultaten van dit onderzoek wijzen erop dat campagnes en trainingen ter preventie van alcoholgebruik (en mogelijk delinquent gedrag ten gevolge daarvan), bij deze doelgroep, zich niet moeten richten op de zelfcontrole van het kind maar op de monitoring van het kind door de ouders. Het gaat hier om een jeugdige doelgroep en de verwachting is dat bij deze doelgroep ouderlijke monitoring op die leeftijd een grotere rol speelt bij het benvloeden van gedrag dan zelfcontrole. Toekomstig onderzoek moet uitwijzen welke handvatten ouders nodig hebben om het drankgebruik van hun kind goed te kunnen monitoren. Ouders zouden in ieder geval moeten weten dat het belangrijk is dat zij actief uitvragen wat hun kind na schooltijd doet,

19

waar hun kind zijn of haar geld aan uitgeeft, wie de vrienden van hun kind zijn en wat voor cijfers het kind op school haalt. Tevens is het belangrijk dat ouders proberen het middelengebruik van hun kind te monitoren. Wat weten de ouders van het middelengebruik van hun kinderen? Deze informatie moeten ouders proberen op een sensitieve manier te verkrijgen door middel van juiste communicatie met hun kind. Op deze communicatievaardigheden en kennis die ouders moeten hebben van de activiteiten van hun kind zouden campagnes en trainingen voor ouders kunnen inspelen.

20

Referenties

Berg, D., Hagquist, C. & Starrin, B. (2011). Parental monitoring, peer activities and alcohol use: A study based on data on Swedish adolescents. Drugs: Education, Prevention and Policy, 18, 100107. Eaton, N.R., Krueger, R.F., Johnson, W., McGue, M. & Iacono, W.G. (2009). Parental

monitoring, personality, and delinquency: Further support for a reconceptualization of monitoring. Journal of Research in Personality, 43, 49-59. Felson, R.B, Savolainen, J., Aaltonen, M. & Moustgaard, H. (2008a). Is the association between alcohol use and delinquency causal or spurious? Criminology: An Interdisciplinary Journal, 46, 785-808.

Felson, R.B, Teasdale, B. & Burchfield, K.B. (2008b). The influence of being under the influence : alcohol effects on adolescent violence. Journal of Research in Crime and Delinquency, 45, 119141.

Fergusson, D.M., Lynskey, M.T. & Horwood L.J. (1996). Alcohol misuse and juvenile offending in adolescence. Addiction, 91, 483-494.

Finkenauer, C., Engels, R. C. M. E., & Baumeister, R. F. (2009). Parenting behavior and adolescent behavioural and emotional problems: The role of self-control. International Journal of Behavioral Development, 29, 58-69.

Glassman, T., Werch, C. & Jobli, E. (2007). Alcohol self-control behaviors of adolescents. Addictive behaviors, 32, 590-597.

Maldonado-Molina, M., Reingle, J. & Jennings, W. (2011). Does alcohol use predict violent behaviors? The relationship between alcohol use and violence in a nationally representative longitudinal sample. Youth violence and juvenile justice, 9, 99-111.

Kerr, M., & Stattin, H. (2000). What parents know, how they know it, and several forms of adolescent adjustment: Further support for a reinterpretation of monitoring. Developmental Psychology, 36, 366-380.

Lavikainen, H., Salmi, V., Aaltonen, M., Lintonen, T. (2011). Alcohol-related harms and risk behaviours among adolescents: does drinking style matter. Journal of Substance Use, 16, 243255.

21

Monshouwer, K. (2008). Welcome to the house of fun. Epidemiological findings on alcohol and cannabis use among Dutch adolescents. Proefschrift Universiteit Utrecht.

Resnick, M. D., Ireland, M., & Borowsky, I. (2004). Youth violence perpetration: What protects? What predicts? Findings from the national longitudinal study of adolescent health. Journal of Adolescent Health, 35, 1-10.

Ryan, S.M., Jorm, A.F. & Lubman, D.I. (2010). Parenting factors associated with reduced adolescent alcohol use: a systematic review of longitudinal studies. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 44, 774-783.

Tangney, J.P., Baumeister, R.F., & Boone, A.L. (2004). High self-control predicts good adjustment, less pathology, better grades, and interpersonal success. Journal of Personality, 72, 271-322.

Trimbos Instituut (2011). Factsheet ESPAD 2011. Het gebruik van alcohol, tabak en drugs onder Nederlandse scholieren vergeleken met de rest van Europa. Retrieved December 22th, 2012 from http://www.trimbos.nl.

SAMHSA press release (2012). Teen drinking and behavioral problems. Retrieved April 10, 2012 from http://alcoholism.about.com/cs/teens/a/aa000307.htm Sentse, M., Laird, R. D. & Marrero, M. D. (2010). Revisiting Parental Monitoring: Evidence that Parental Solicitation Can be Effective When Needed Most. Journal of Youth and Adolescence, 39, 1431-1441.

Veiligheid NL (2012). Persbericht aantal alcoholvergiftigingen bij jongeren stabiliseert. Retrieved December 22th, 2012 from http://www.veiligheid.nl.

Verdurmen, J., Monshouwer, K., van Dorsselaer, S., Lokman, S., Vermeulen-Smit, E. & Vollebergh, W. (2011). Jeugd en riskant gedrag. Kerngegevens uit het peilstationsonderzoek scholieren. Utrecht: Trimbos Instituut.

Weerman, F.M. (2001). Controlebenaderingen. In Lissenberg, E., Ruller, S. Van & Swanningen, R. Van (red). Tegen de regels IV: Een inleiding in de criminologie (p. 135 - 153). Nijmegen: Ars Aeaqui Libri.

22

Westling, E., Andrews, J.A., Hampson, S.E. & Peterson, M. (2008). Pubertal timing and substance use: the effects of gender, parental monitoring and deviant peers. Journal of Adolescent Health, 42, 555-263.

Winstok, Z. (2009). From self-control capabilities and the need to control others to proactive and reactive aggression among adolescents. Journal of adolescence, 32, 455-466.

23

Вам также может понравиться