Вы находитесь на странице: 1из 20

Praktisch Staatsrecht

Deel 1 : Hoofdstuk 1 t/m 5


Ook verkrijgbaar: Deel 2 : Hoofdstuk 6 t/m 9

Bronvermelding
Titel : Druk : Auteur : Uitgever : ISBN (boek) : Praktisch Staatsrecht 1e druk, 2009 Y.M. Visscher Noordhoff Uitgevers B.V. 9789001729523

Aantal hoofdstukken (boek) : 9 Aantal paginas (boek) : 280

De inhoud van dit uittreksel is met de grootste zorg samengesteld. Incidentele onjuistheden kunnen niettemin voorkomen. Je dient niet aan te nemen dat de informatie die Students Only B.V. biedt foutloos is, hoewel Students Only B.V. dat wel nastreeft. Dit uittreksel is voor persoonlijk gebruik en is bedoeld als wegwijzer bij het originele boek. Wij raden aan altijd het bijbehorende studieboek te kopen en dit uittreksel als naslagwerk erbij te houden. In dit uittreksel staan diverse verwijzingen naar het studieboek op basis waarvan dit uittreksel is gemaakt. Dit uittreksel is een uitgave van Students Only B.V. Copyright 2011 StudentsOnly B.V. Alle rechten voorbehouden. De uitgever van het studieboek is op generlei wijze betrokken bij het vervaardigen van dit uittreksel. Voor vragen kun je je per email wenden tot info@studentsonly.nl.

Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 De Nederlandse staat en zijn inwoners Grondrechten in Nederland Organisatie van de Nederlandse staat & het Koninkrijk Regering en parlement Wet- en regelgeving 3 7 9 11 17

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Praktisch Staatsrecht - Y.M. Visscher

Hoofdstuk 1

De Nederlandse staat en zijn inwoners

Kenmerken staat: een gebied is een staat als er een gemeenschap is van mensen op een bepaald grondgebied, waarover een organisatie het hoogste gezag uitoefent. Grondgebied: territorium, grenzen; zijn in een verdrag met buurlanden vastgelegd. Grens NL<->D :1815. Gemeenschap: wordt gevormd door mensen die daarbij horen vanwege hun afstamming of die op eigen verzoek de nationaliteit van de staat hebben gekregen. Gezag: het hoogste gezag van de staat is bedoeld om recht te scheppen en orde en recht te handhaven. Om te voorkomen dat burgers voor eigen rechter gaan spelen, mag alleen het hoogste gezag van de staat geweld gebruiken. Het woord staat heeft 2 betekenissen: 1) land, grondgebied met bevolking. 2) het gezag in de staat; overheid. De staat is soeverein; een zelfstandige en ondeelbare eenheid. Erkenning van een staat is een 4e kenmerk van een staat. De staat (overheid) zorgt voor bescherming van de burgers door de landsgrenzen te verdedigen en de orde te handhaven en zorgt ervoor dat het algemeen belang wordt gediend; datgene wat in het belang is van de meeste burgers en van de hele staat. Taken van de overheid: wetgever, staat besturen en rechtspraak. Het hoogste gezag in Nederland is verspreid over verschillende organen van de staat. Staat <-> burgers: publiekrecht. Burgers <-> burgers: privaatrecht. Staatsrecht: de manier waarop de inrichting van de staat en het optreden van de overheid zijn georganiseerd en de grondrechten van de burgers. Bestuursrecht: de manier waarop de overheid de samenleving bestuurt. Het Koninkrijk der Nederlanden (KdNL) Ontstaan in de 17e (gouden) eeuw. Nederland en andere Europese landen veroverden gebieden in de wereld die rijk waren aan grondstoffen. Nederlandse kolonin: Nederlands Indi (1945 onafhankelijk), Suriname (1975 onafhankelijk) en de Nederlandse Antillen: Aruba, Bonaire, Curaao, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten. Aruba werd in 1986 zelfstandig, maar hoort nog steeds bij het KdNL. Het KdNL is nu een staatsrechtelijk samenwerkingsverband tussen 3 landen: Nederland, de Antillen en Aruba. De staatsrechtelijke verhoudingen tussen die 3 landen zijn vastgelegd in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden; afspraken over onderlinge verhoudingen en de samenwerking. Wetten die van toepassing zijn in het hele Koninkrijk: rijkswetten.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Praktisch Staatsrecht - Y.M. Visscher

Rechtsgevolgen van het Nederlanderschap - Vrije toegang tot Nederland, Nederlanders kunnen nooit worden uitgezet. - Het Wetboek van Strafrecht is van toepassing op Nederlanders die buiten het Koninkrijk bepaalde misdrijven hebben gepleegd. Deze wet heeft exterritoriale werking. - Nederlanders worden niet aan andere staten uitgeleverd als niet zeker is dat zij na hun veroordeling hun straf mogen uitzitten in Nederland. - Nederlanders die in het buitenland gevangen worden genomen hebben diplomatieke bescherming; vertegenwoordigers van Nederland zullen zich ervoor inzetten dat zij in het buitenland goed worden behandeld. Proberen om Nederlanders hier de straf te laten uitzitten. - Nederlanders vallen op grond van het personeel statuut in de Wet algemene bepalingen ook in het buitenland onder het Nederlands erfrecht en het personen- en familierecht. Bijvoorbeeld een huwelijk dat hier gesloten is, is in het buitenland ook geldig. - Actief en passief kiesrecht. - Sommige openbare functies kunnen alleen door Nederlanders worden vervuld, zoals die van burgemeester en rechter. - Nederlanders kunnen aanspraak maken op voorzieningen of uitkeringen zoals bijstand, kinderbijslag en huurtoeslag.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Praktisch Staatsrecht - Y.M. Visscher

Vreemdeling: iemand die de Nederlandse nationaliteit niet bezit. Vreemdelingen hebben alleen het laatste recht als zij rechtmatig in Nederland verblijven. Het Nederlanderschap wordt doorgegeven door de ouders. Ook kinderen van de 3e generatie, waarvan de ouders hier in Nederland zijn geboren, maar de grootouders ergens anders en hierheen zijn verhuist, krijgen de Nederlandse nationaliteit. Dat geldt ook voor minderjarigen die geadopteerd worden door een Nederlander. Niet-Nederlandse jongeren van 18 tot 25 die sinds hun geboorte in Nederland hebben gewoond, kunnen Nederlander worden door een optieverklaring af te leggen op het gemeentehuis in hun woonplaats. De RWN verbiedt het verlies van het Nederlanderschap als de Nederlander daardoor geen enkele nationaliteit meer heeft. Identificatieplicht: paspoort/ID, rijbewijs, vreemdelingendocumenten. Geldt voor iedereen in Nederland vanaf 14 jaar. Nederland vormt samen met 26 andere staten de EU. EU-Verdrag: burgers uit EU-landen mogen zich vrij door Europa bewegen. Een vreemdeling in Nederland heeft een andere rechtspositie dan een Nederlander. Voor vreemdelingen geldt het koppelingsbeginsel. Een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft, kan geen aanspraak maken op de toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen. Voor de toegang tot Nederland en voor een korter of langer verblijf gelden voor vreemdelingen speciale regels. Geen toegang tot Nederland in de volgende gevallen: geen geldig identiteitsbewijs, gevaar voor de openbare orde en veiligheid, of als je geen geld hebt voor verblijf en terugreis. Voor een kort verblijf als toerist, zaken, familiebezoek of ziekenhuisopnamen moet de vreemdeling in zijn eigen land een visum aanvragen bij de Nederlandse ambassade. Ambassade: stukje Nederlands grondgebied in het buitenland, waar de Nederlandse staatsmacht geldt. Visum: hiermee verleent Nederland toestemming aan een vreemdeling om gedurende korte tijd in Nederland te blijven. De vrije termijn is max. 3 maanden, voor een langer verblijf moet de vreemdeling op de Nederlandse ambassade een machtiging tot voorlopig verblijf aanvragen. Daarna kan in Nederland een verblijfsvergunning regulier worden aangevraagd. Voor burgers van andere staten van de EU gelden minder strenge regels voor toegang en verblijf in Nederland. Geen visumplicht, vrije termijn is 6 maanden, en het is makkelijker om een langer verblijf aan te vragen dan voor reguliere vreemdelingen. Er zijn ook vreemdelingen die hun toevlucht (asiel) zoeken tot Nederland vanwege een bedreigende situatie of slechte economie in hun eigen land. Voor deze asielzoekers gelden andere toegangsregels dan voor reguliere vreemdelingen. Asielzoekers moeten een verblijfsvergunning asiel aanvragen in een Nederlands aanmeldcentrum. In een 48uursprocedure wordt de asielzoeker verteld of zijn verzoek om een rechtmatig verblijf in Nederland kans van slagen heeft. De asielzoekers met een grote kans op een verblijfsvergunning mogen daarna een definitieve beslissing van de overheid afwachten in een opvangcentrum of asielzoekerscentrum. De asielzoeker die een gegronde vrees heeft dat hij in zijn eigen land niet veilig is wordt in het Vluchtelingenverdrag van Genve uit 1951 als vluchteling beschouwd. Art. 13 Vreemdelingenwet: een verblijfsvergunning wordt alleen in specifieke gevallen uit dit artikel verleend. Vreemdelingen die zijn uitgeprocedeerd verblijven illegaal in Nederland en kunnen worden uitgezet. Asielzoeker zonder identiteitsbewijs: probleem; staat waartoe zij behoren erkent hen niet meer als staatsburger. Deze mensen zitten dan zonder verblijfsrecht op staat of in een Nederlands uitzetcentrum.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Praktisch Staatsrecht - Y.M. Visscher

Vreemdelingen met een verblijfsvergunning voor langere tijd moeten inburgeren volgens de Wet Inburgering. Is het examen na een aantal pogingen niet gehaald: voor onbepaalde tijd geen verblijfsvergunning en een boete. De invloed van de overheid is niet absoluut, maar word begrensd door fundamentele rechten van de burgers; grondrechten. De overheid moet deze rechten respecteren en mag hierop alleen inbreuk maken als dat wettelijk is bepaald. De regels hiervoor en de grondrechten zelf zijn vastgelegd in internationale verdragen en in de Grondwet. Iedereen die rechtmatig in een staat verblijft, mag zich binnen die staat vrij bewegen en de staat verlaten wanneer hij dat wil. Dat grondrecht is vastgelegd in art. 14 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten -> het BUPO, en in art. 2 van het Vierde Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens -> EVRM. Het recht op gelijke behandeling is ook een belangrijk grondrecht; art. 1 Gw, art. 15 EVRM en art. 2 BUPO. Zonder paspoort: je kan je dan niet legitimeren, dus je bewegingsvrijheid is beperkt. Art. 18 Paspoortwet: innemen van een paspoort mag wanneer wordt gevreesd dat de houder, die voorwaardelijk is veroordeeld, het land zal verlaten om zijn straf te ontlopen. Bronnen van staatsrecht De rechtsregels die het staatsgezag en de organisatie van de staat vastleggen worden constitutie of staatsregeling genoemd. De Nederlandse constitutie is te vinden in de Grondwet, het Statuut voor het Koninkrijk, in verdragen en in gewoonterecht. (Organieke) wetten en besluiten, reglementen: Als de Gw bepaalt dat iets nader geregeld moet worden in een wet in formele zin, is dat een organieke wet. Raad van State: orgaan dat o.a. juridische adviezen geeft aan de Nederlandse overheid. Verdragen en Europese richtlijnen: bijvoorbeeld het EU-Verdrag, het Verdrag van Schengen, het Vluchtelingenverdrag, het EVRM en het BUPO. De regels in die verdragen die rechtsreeks van toepassing zijn in Nederland, zijn bronnen van het Nederlands staatsrecht.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Praktisch Staatsrecht - Y.M. Visscher

Hoofdstuk 2

Grondrechten in Nederland

Overheid biedt burgers veiligheid, bescherming en zorg. Mensenrechten: grondrechten, onvervreemdbaar; ze kunnen niet aan een ander worden overgedragen. Na het Statuut is de Grondwet de hoogste wet in het Koninkrijk der Nederlanden. Klassieke grondrechten: waarborgen de vrijheden van de burgers die de overheid zoveel mogelijk moet respecteren, daardoor wordt voor de burgers een staatsvrije sfeer gewaarborgd. Dergelijke grondrechten zijn waarborgnormen en worden ook wel vrijheidsrechten genoemd. Sociale grondrechten: vormen een opdracht voor de overheid om ervoor te zorgen dat er sociale gerechtigheid heerst in de samenleving en dat iedere burger kan beschikken over voldoende gezondheidszorg, onderwijs en inkomen zodat hij zichzelf kan ontplooien. Deze grondrechten zijn instructienormen. Verenigde Naties: groep landen, Algemene Vergadering van de VN heeft in het Handvest van de Verenigde Naties uitgesproken het vertrouwen te bevestigen in de fundamentele rechten van de mens, in de waardigheid en de waarde en waardigheid van de menselijke persoon en in gelijke rechten voor mannen en vrouwen. Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: lidstaten van de VN geven hierin aan dat zij de mensenrechten erkennen als grondslag voor vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld en dat zij ernaar zullen handelen. Werking van de grondrechten Verticale werking: tussen de overheid en de burger. Klassieke grondrechten: onthouding van bemoeienis van de overheid, Sociale grondrechten: de overheid moet actief ingrijpen. Horizontale werking: burgers <-> burgers. Burgers moeten elkaars grondrechten respecteren. De vrijheidsrechten in het EVRM en BUPO (verboden en geboden) zijn voor iedereen bindend. Ze zijn self-executing: hebben een rechtstreekse werking, sociale grondrechten hebben dat niet. Geschil over grondrechten: Nederlandse rechters spreken hun oordeel uit, als er een grondrecht in het EVRM in het geding is kan de zaak ook nog voorgelegd worden aan de speciale Europese rechter voor geschillen over mensenrechten: het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM). Botsing van grondrechten: Bijvoorbeeld vrijheid van meningsuiting vs. verbod op discriminatie. Vrijheid van meningsuiting kan in een arbeidsovereenkomst beperkt worden; geen bedrijfsinfo naar buiten brengen. Sommige grondrechten gelden alleen voor mensen met een Nederlandse nationaliteit, dat zijn burgerschapsrechten. Voorwaarden voor het beperken van grondrechten door de overheid: 1) De beperking/bevoegdheid om te beperken moet worden vastgelegd in een wet in formele zin of in een lagere regeling die daarop is gebaseerd. 2) De mogelijkheid om grondrechten te beperken moet worden vastgelegd in de Gw. 3) De beperking dient ter bescherming van een bepaald doel dat in de Gw is aangegeven. 4) (soms) De beperking moet noodzakelijk zin in een democratische samenleving. Klassieke grondrechten Recht op gelijke behandeling (art. 1 Gw, art. 14 EVRM, art. 26 BUPO): gelijke gevallen moeten gelijk behandeld worden. Discriminatie op welke grond dan ook is niet toegestaan, zowel horizontaal als verticaal. Directe discriminatie: rechtstreeks gericht tegen een persoon of een groep personen.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Praktisch Staatsrecht - Y.M. Visscher

Indirecte discriminatie: niet direct op een persoon of groep gericht, maar deze persoon of groep kan wel nadeel ondervinden van het gemaakte onderscheid. Positieve discriminatie: voorkeursbehandeling, is soms toegestaan. Voorwaarde: het doel dat daarmee gediend wordt is noodzakelijk en staat in redelijke verhouding tot het nadeel dat anderen van de discriminatie ondervinden. Recht om in Nederlandse overheidsdienst benoemd te kunnen worden (art. 3 Gw). Recht om in het Koninkrijk der Nederlanden te zijn en het land te verlaten ( art. 2 Gw, art. 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM, art. 12 lid 1 BUPO). Kiesrecht (art. 4 Gw): Actief kiesrecht: recht om te stemmen op leden van de Tweede Kamer, Provinciale Staten en de gemeenteraad. Passief kiesrecht: zichzelf verkiesbaar stellen als lid van een van deze organen, vreemdelingen krijgen dit grondrecht na 5 jaar rechtmatig verblijf in Nederland, passief kiesrecht krijgen zij alleen voor de gemeenteraad. Iemand die voor een strafbaar feit is veroordeeld: kiesrecht kan worden ontnomen. Recht van petitie (art. 5 Gw): iedereen kan met een verzoekschrift een orgaan dat of persoon die de overheid vertegenwoordigt vragen om actie te ondernemen. Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging (art. 6 Gw, art. 9 EVRM, art. 18 BUPO). Vrijheid van meningsuiting (art. 7 Gw, art. 10 EVRM, art. 19 BUPO). Vrijheid van vereniging (art. 8 Gw, art. 11 EVRM, art. 22 BUPO). Recht tot vergadering en betoging (art. 9 Gw, art. 11 EVRM, art. 21 BUPO). Recht op privacy (art. 10 Gw, art. 8 EVRM, art. 17 BUPO). Huisrecht (art. 12 Gw, art. 8 EVRM, art. 17 BUPO): beschermt de burger tegen ongeoorloofd binnentreden van een ambtenaar in zijn woning. Recht op eigendom (art. 14 Gw, art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM). Recht op toegang tot de rechter (art. 17 Gw, art. 6 EVRM, art. 14 BUPO). Recht op rechtsbijstand (art. 18 Gw, art. 6 lid 3 EVRM, art. 14 lid 3 BUPO). Sociale grondrechten: burgers kunnen zich niet direct beroepen op sociale grondrechten, maar deze instructienormen vormen een opdracht aan de overheid om burgers in staat te stellen zichzelf te ontplooien. Bijvoorbeeld werkgelegenheid, goede arbeidsomstandigheden, recht op sociale zekerheid, goed leefmilieu, gezondheidszorg, woongelegenheid, ontplooiingsmogelijkheden enz. Sociale grondrechten hebben geen rechtstreekse werking, behalve het stakingsrecht (art. 6 lid 4 ESH). Naleving grondrechten Een geschil over grondrechten kan worden voorgelegd aan de nationale rechter, na het oordeel hiervan is pas een beroep op een buitenlandse rechter mogelijk.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Praktisch Staatsrecht - Y.M. Visscher

Hoofdstuk 3

Organisatie van de Nederlandse staat & het Koninkrijk

Statenbond wordt gedecentraliseerde eenheidsstaat De samenwerking tussen Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba is vrijwillig. Onderlinge afspraken zijn vastgelegd in een staatsregeling/constitutie: het Statuut. Het Nederlandse staatshoofd is ook het staatshoofd van de Antillen en Aruba. Het Koninkrijk heeft ook eigen organen zoals de Raad van Ministers van het Koninkrijk en de Raad van State van het Koninkrijk. Verzameling staten die samen een geheel vormen: bondsstaat, federatie: bijvoorbeeld de VS, Duitsland of Belgi. Een groot verschil met de Nederlandse Statenbond is dat de deelstaten in een bondsstaat hun zelfstandigheid en hun staatsmacht grotendeels afstaan aan een centraal gezag, de federale regering. Tweede verschil met statenbond: bevoegdheidsverdeling tussen de deelstaten en het federaal gezag. Deze wordt in een bondsstaat niet in een verdrag vastgelegd, maar in een constitutie. Een onafhankelijke federale rechterlijke instantie waakt ervoor dat de Gw zowel door het federale gezag als door de deelstaten eenduidig wordt genterpreteerd. Eenheidsstaat: concentratie van de staatsmacht ligt bij een centraal gezag, dat de eenheid bewaakt van de staat die uit onzelfstandige delen bestaat. Bijvoorbeeld Frankrijk, verschillende departementen maken deel uit van de republiek en de macht is geconcentreerd bij de Franse president en de centrale regering. Gedecentraliseerde eenheidsstaat Nederland is vanaf het moment dat het Koninkrijk der Nederlanden werd vastgelegd in de Gw, een gedecentraliseerde eenheidsstaat. Provincies, gemeenten en waterschappen vormen het openbaar bestuur voor het decentrale grondgebied of taakgebied waarvoor zij zijn ingesteld. Daarnaast kan de Wet openbare lichamen voor beroep en bedrijf en andere openbare lichamen instellen om op decentraal niveau overheidstaken uit te voeren. Bijvoorbeeld de Nederlandse Orde van Advocaten; publiekrechtelijke beroepsorganisatie die zorg draagt voor de kwaliteit van advocaten. De centrale overheid handhaaft de eenheid van de staat door toezicht te houden op lagere overheden en door wettelijke kaders te stellen voor de uitvoering van de taken. Democratische rechtsstaat Nachtwakersstaat: vroeger hoefde de overheid alleen te zorgen voor rust, veiligheid en orde, en hoefde ze alleen in te grijpen in nood. Daarna kwam de sociale verzorgingsstaat, de overheid moest zodanig ingrijpen in het sociaaleconomische leven dat voor alle burgers een menswaardig bestaan was gegarandeerd. Vanaf de 21e eeuw laat de overheid steeds meer over aan particulier initiatief, de sociale verzorgingsstaat wordt langzaam afgebroken. Nederland is een democratische rechtsstaat -> verdeling van de macht binnen de staat. Burgers hebben invloed op de overheid en de overheid is aan regels gebonden. Kenmerken van een democratische rechtsstaat - De overheid mag slechts optreden op grond van algemene regels die democratisch tot stand zijn gekomen (legaliteitsbeginsel). - Een onafhankelijke rechter biedt burgers bescherming tegen overheidsoptreden dat willekeurig is of op een andere manier in strijd is met het recht. - De macht van de overheid is gespreid over verschillende organen of personen in de staat. - Burgers hebben fundamentele rechten die de overheid moet eerbiedigen.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Praktisch Staatsrecht - Y.M. Visscher

Eerbiediging van grondrechten, onafhankelijke rechtspraak, spreiding van de overheidsmacht en het legaliteitsbeginsel zijn de grondslagen van een democratische rechtsstaat. Burgers in Nederland zijn vertegenwoordigd in de Staten-Generaal. De Staten-Generaal vaardigt samen met de regering als formele wetgever wetten uit. Regering en lagere overheden voeren die wetten uit als openbaar bestuur en zijn zelf ook daaraan gebonden. Legaliteitsbeginsel: elk publiekrechtelijk optreden van de overheid moet een basis hebben in wetten die (mede) door de volksvertegenwoordiging tot stand zijn gekomen, ook de overheid moet zich dus houden aan het recht. Legaliteitsbeginsel van het strafrecht: strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien: de overheid mag alleen iemand vervolgen en straffen als de formele wetgever dit in de wet heeft vastgelegd. Trias politica Een van de kenmerken van een democratische rechtsstaat is spreiding van de overheidsmacht over verschillende organen of personen in de staat. De leer van de machtenscheiding/trias politica: misbruik van macht kan worden voorkomen door scheiding van de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. In Nederland wordt dit voor een deel toegepast: - Wetgeving komt in Nederland op centraal niveau niet alleen tot stand door de volksvertegenwoordiging, maar door de Staten-Generaal en de regering gezamenlijk. - In sommige gevallen hebben ook ministers een eigen regelgevende bevoegdheid. - Ook op decentraal niveau kunnen organen die wetten uitvoeren, zelf nadere regels vaststellen in de vorm van verordeningen. - De uitvoerende macht (regering) kan ook alleen, dus zonder medewerking van de volksvertegenwoordiging, regels vaststellen, in de vorm van een Koninklijk Besluit, dat door de Koning wordt ondertekend. De gewone rechterlijke macht in Nederland bestaat uit 3 rechterlijke instanties: de rechtbank, het gerechtshof en de Hoge Raad. Die 3 houden zich uitsluiten bezig met rechtspraak. Daarnaast zijn er enkele speciale rechterlijke instanties die niet tot de rechterlijke macht behoren en die rechtspreken in bestuursrechtelijke geschillen. Nederland is een constitutionele monarchie: een koninkrijk dat is vastgelegd in een staatsregeling. Koningschap De koning vormt samen met de ministers de regering (Kroon). Het koningschap is erfelijk, de opvolger is het oudste kind van de koning. De koning moet het koningschap aanvaarden en tegenover de regering en de volksvertegenwoordiging een eed afleggen om het Statuut voor het Koninkrijk en de Gw steeds te zullen onderhouden en handhaven en de vrijheid en rechten van alle ingezetenen te zullen beschermen. Koning is onschendbaar, ministers zijn verantwoordelijk.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Praktisch Staatsrecht - Y.M. Visscher

10

Hoofdstuk 4

Regering en parlement

Regering en volksvertegenwoordiging op centraal niveau in Nederland werken samen bij wetgeving en bestuur, daarvoor is wederzijds vertrouwen nodig. De regering heeft een sturende rol in het geheel, Kamerleden controleren de ministers, ministers vormen samen met de staatssecretarissen (onderministers) het kabinet. Grondwetsherziening in 1848: de volledige ministerile verantwoordelijkheid werd in 1848 in de Gw vastgelegd. De positie van de volksvertegenwoordiging werd versterkt door de invoering van een direct kiesrecht voor leden van de Tweede Kamer. De Staten-Generaal kregen meer mogelijkheden om controle uit te oefenen op de regering. De volksvertegenwoordiging kreeg het recht om een minister of staatssecretaris ter verantwoording te roepen door in een van de Kamers vragen te stellen (recht van interpellatie). De Tweede Kamer kreeg de mogelijkheid om zelf een parlementair onderzoek te laten uitvoeren (recht van enqute) en om wetsvoorstellen van de regering te wijzigen (recht van amendement). In art. 64 Gw werd de regel van de Kamerontbinding vastgelegd; de ontbindingsregel. Volgens deze regel kan de regering bij een onoverbrugbaar conflict, waardoor de regering het vertrouwen in het parlement heeft verloren, de Eerste of Tweede Kamer ontbinden en nieuwe verkiezingen uitschrijven, dat mag slechts 1x voor hetzelfde feit. De staatsrechtelijke relatie tussen de regering en de Staten-Generaal is niet nauwkeurig vastgelegd in een constitutionele regelgeving. Zij geven hun onderlinge verhouding ook vorm volgens het idee van de trias politica met behulp van ongeschreven rechtsregels. De vertrouwensregel is de belangrijkste daarvan. Die houdt in dat een minister, staatssecretaris of het hele kabinet zijn ontslag behoort aan te bieden als een van de Kamers het vertrouwen in hem/hen verliest door bijvoorbeeld het beleid af te keuren. De kern van het parlementaire stelsel is dat (onder)ministers het vertrouwen nodig hebben van de meerderheid van het parlement en dat omgekeerd, de meerderheid in allebei de Kamers het vertrouwen moeten hebben van de (onder)ministers. De regering en de volksvertegenwoordiging zijn tot elkaar veroordeeld, waarbij de volksvertegenwoordiging als (mede)wetgever de uitvoering door de regering controleert. Wordt het vertrouwen opgezegd, dan moeten de (onder)ministers of 1 van hen hun ontslag aanbieden en aftreden volgens het gewoonterecht, of kan de regering een van de Kamers ontbinden, daarna kunnen nieuwe verkiezingen worden uitgeschreven. Vicepremier: plaatsvervanger van de minister-president. Motie van wantrouwen: mededeling van een meerderheid van de Kamer dat men ernstige kritiek heeft op het gevoerde beleid van 1 of meer ministers, die ministers moeten uit zichzelf vertrekken. Kiesstelsel In 1917 werd in de Gw actief en passief kiesrecht ingevoerd voor alle mannen, en voor vrouwen in 1922. Volgens art. 54 Gw: leden van de Tweede Kamer worden rechtsreeks gekozen door Nederlanders die 18 zijn, niet van het kiesrecht zijn uitgesloten of handelingsonbekwaam zijn wegens geestelijke stoornis. Een lid van de Tweede Kamer kan niet ook lid zijn van de Eerste Kamer. Een minister of staatssecretaris kan niet ook Kamerlid zijn. Ook een rechter of de Nationale ombudsman kan geen Kamerlid zijn. In Nederland geldt sinds 1917 het stelsel van de evenredige vertegenwoordiging met lijsten. Politieke partijen moeten zich door de Kiesraad laten inschrijven in het kiesregister. Daarna stellen ze zelf hun lijst met kandidaten samen. De kandidaat met de meeste voorkeur wordt als lijsttrekker bovenaan gezet. Partijen kunnen ook gezamenlijk een lijst opstellen;
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Praktisch Staatsrecht - Y.M. Visscher 11

lijstverbinding. Vaak worden bekende personen onderaan de lijst gezet als lijstduwer om stemmen te winnen. Alle geldige stemmen worden bij elkaar opgeteld en gedeeld door het aantal Kamerzetels. Voor de Tweede Kamer zijn dit er 150, de uitkomst is de kiesdeler. Voor elke politieke partij geldt de kiesdrempel, een partij verwerft pas een zetel als de kiesdeler is gehaald. Het aantal keer dat de kiesdeler is gehaald, is het aantal zetels. Reststemmen: stemmen en zetels die na aftrek van de behaalde kiesdelers overblijven, worden bij de Tweede Kamer verkiezingen en Provinciale Staten-verkiezingen verdeeld volgens het systeem van de grootste gemiddelden. Hiervoor worden de resterende Kamerzetels per lijst opgeteld bij de behaalde zetels. Daarna wordt berekend wat het gemiddelde aantal stemmen voor die lijst per zetel is en krijgen de partijen met de hoogste gemiddelden 1 of meer restzetels. Bij de gemeenteraad gebeurt dit volgens het systeem van de grootste overschotten. De restzetels worden dan toegekend aan partijen naar verhouding van het aantal reststemmen. De behaalde Kamerzetels zullen worden bezet door de kandidaten op de kieslijst, van boven naar beneden gekozen. Een kandidaat die lager op de lijst staat en 25% of meer van de kiesdeler aan voorkeursstemmen heeft gehaald (voorkeursdrempel), heeft voorrang op degenen die hoger op de lijst staan. De gekozen Kamerleden vormen na aanvaarding van hun Kamerlidmaatschap per lijst een fractie in de Tweede Kamer. In het districtenstelsel gaan de reststemmen verloren. Nu hebben kleine partijen meer kans. Regeerakkoord: doelen die de regering wil realiseren. Komt er een nieuw Kamerlid, dan onderzoekt de Kamer zijn geloofsbrief; de kennisgeving van de Kiesraad dat hij op wettige wijze is gekozen. Het nieuw benoemde Kamerlid moet verklaren welke openbare functies hij bekleedt, zodat de Kamer kan nagaan of hij een functie bekleedt die niet verenigbaar is met het Kamerlidmaatschap. Bij de aanvaarding van het Kamerlidmaatschap moet het nieuw benoemde Kamerlid een eed afleggen of plechtig beloven dat hij trouw zal zijn aan de Gw en zijn ambt trouw zal vervullen. Elk toegelaten Kamerlid heeft een kiezersmandaat, de kiezer heeft hem tot Kamerlid gekozen en op grond daarvan mag hij in beginsel 4 jaar het Kamerlidmaatschap uitoefenen. Dat kan hij ook blijven doen als hij vanwege een onoplosbaar conflict met zijn eigen partij, uit de Kamerfractie zou worden gezet. Een Kamerlid kan ook overstappen naar een andere partij. De Gw staat niet toe dat een Kamerlid dat aan de vereisten voor het Kamerlidmaatschap voldoet, wordt teruggeroepen, behalve als de Kamer wordt ontbonden. Een Kamerlid kan wel zelf zijn ontslag aanbieden als hij zijn eigen positie onhoudbaar vindt. Kamerleden zijn net als ministers en staatssecretarissen, parlementair onschendbaar. De koning en het kabinet (ministers en staatssecretarissen) vormen samen de regering/Kroon. Regeringsleden, behalve de Koning, worden ook wel bewindslieden genoemd. Ministers vormen samen de ministerraad, die wordt voorgezeten door de minister-president/premier. De meeste ministers staan aan het hoofd van een ministerie of departement. Ministeries zijn rijksdiensten die een bepaalde overheidstaak uitvoeren. Sommige ministers hebben geen eigen ministerie, alleen een overheidstaak. Deze ministers zonder portefeuille maken gebruik van ambtenaren van een ministerie dat zich met een verwant beleidsgebied bezig houdt. Ministers worden bijgestaan door een staatssecretaris en kunnen zich incidenteel door hem of haar laten vervangen in de ministerraad. Ministers en staatssecretarissen worden bij Koninklijk Besluit benoemd en ontslagen. De benoeming van het kabinet en de taakverdeling tussen de ministers vinden plaats na de Tweede Kamer-verkiezingen. De Koning heeft hierbij een belangrijke zelfstandige rol.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Praktisch Staatsrecht - Y.M. Visscher

12

Kabinetsformatie gaat meestal als volgt: - Koning vraagt advies over de vorming van een nieuw kabinet aan de voorzitters van de zittende Eerste en Tweede Kamer en aan de nieuw gekozen fractievoorzitters. De vicevoorzitter van de Raad van State wordt om advies gevraagd, de Koning is zelf voorzitter. - De Koning benoemt een informateur. Deze voert gesprekken met de voorzitters van de verschillende nieuw gekozen fracties. Daarbij doet de informateur onderzoek naar de mogelijkheden om een coalitie te vormen; samenwerkingsverband van een aantal fracties uit de Tweede Kamer in de regering. Hij onderzoekt ook of de coalitie tot een regeerakkoord kan komen, hierin formuleren de regeringspartijen de gezamenlijke doelen, het regeringsbeleid, die zij de komende 4 jaar willen bereiken. - Als er voldoende mogelijkheden zijn om een eensgezind kabinet te vormen dat kan rekenen op de steun van een meerderheid van de volksvertegenwoordiging, dan benoemt de koning een formateur. Dat is vaak de toekomstige minister-president die de puntjes op de i zet, een kabinet formeert en het regeerakkoord vastlegt. Als de politieke situatie meteen al duidelijk is na het inwinnen van de 1e adviezen, kan de Koning ook direct een formateur benoemen. De fracties in de Tweede Kamer van de partijen in het nieuwe kabinet heten regeringspartijen, de overige fracties worden oppositiepartijen genoemd. - De informateur en formateur brengen regelmatig verslag uit aan de Koning over het onderzoek en de formatie. - Na formulering van het regeerakkoord worden in overleg met de fractievoorzitters de ministersposten verdeeld over de fracties die samen het nieuwe kabinet vormen. - Is de formatie geslaagd, dan zoekt elke fractie eigen kabinetsleden, bijvoorbeeld nieuw gekozen Kamerleden, deze laten dan hun Kamerzetel achter voor de volgende partijgenoot op de kieslijst. - Nieuwe kabinetsleden worden bij Koninklijk Besluit benoemd. Vervolgens presenteert het nieuwe kabinet zich aan de Tweede Kamer met zijn eerste regeringsverklaring, die door de minister-president wordt afgelegd. Zodra een zittend kabinet zijn ontslag aanbiedt aan de Koning, is het demissionair; aftredend. Tijdens het vormen van het nieuwe kabinet zijn de zittende ministers dus demissionair, zij voeren dan het oude regeerakkoord uit. Ministerraad: vergadert en besluit over het algemene regeringsbeleid en bevordert de eenheid van dat beleid. Dat gebeurt elke vrijdag onder leiding van de minister-president achter gesloten deuren. De werkwijze van de ministerraad wordt geregeld in het Reglement van orde voor de ministerraad. Regering: kan als (mede)wetgever wetsvoorstellen indienen. Wetten moeten uiteindelijk door de regering worden bekrachtigd. De regering heeft ook een zelfstandige regelgevende bevoegdheid: het nemen van een Koninklijk Besluit in de vorm van een Algemene Maatregel van Bestuur. De regering kan ook Koninklijke Besluiten nemen die geen regels bevatten; o.a. benoemingsbesluiten voor Kamerleden, ministers en staatssecretarissen. Ook kan met een Koninklijk Besluit in het kader van het toezicht een lager overheidsorgaan worden vernietigd; vernietigingsbesluit. Ministers: geven leiding aan hun ministerie en zijn in veel gevallen wettelijk bevoegd om zelfstandig regels uit te vaardigen. Ze zijn individueel verantwoordelijk voor hun eigen beleid en gezamenlijk voor het regeringsbeleid. Ze hebben politieke en strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor daden van de koning en andere leden van het Koninklijk Huis. De minister is volgens art. 68 Gw verantwoording verschuldigd aan beide Kamers, behalve wanneer het belang van de staat zich daartegen verzet. De minister draagt ook politieke en strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor het optreden van zijn ambtenaren.
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Praktisch Staatsrecht - Y.M. Visscher 13

De minister is van zijn ambtenaren afhankelijk voor het geven van de juiste informatie aan het parlement, daarom worden ambtenaren ook wel de 4e macht genoemd. Staatssecretarissen/onderministers: hiervoor geldt ongeveer hetzelfde als voor ministers, alleen hebben zij alleen een raadgevende stem in de ministerraad als zij daar de minister vertegenwoordigen. Een staatssecretaris kan namens een minister het contraseign zetten. Koning: onschendbaar, ministers zijn verantwoordelijk. Vanwege die ministerile verantwoordelijkheid voor de daden van de koning kunnen toespraken enz. van Beatrix worden gecensureerd. De koning heeft geen zelfstandige bevoegdheden, behalve bij de kabinetsformatie. Dualisme en monisme Regering en volksvertegenwoordiging hebben een zelfstandige en gelijkwaardige positie, uitgangspunt is dat beide organen bij hun samenwerking handelen volgens hun eigen taakopdracht; het (gematigd) dualisme. In de praktijk: het komt steeds meer voor dat de regeringsfracties in het kabinet achter de schermen besluiten en compromissen voorbereiden, met hun fracties in de Tweede Kamer, dan is er sprake van monisme. Koninkrijksregering: de ministerraad bestaat uit de Nederlandse ministerraad en de Gevolmachtigde Minister van de Koninkrijkseilanden. De Gevolmachtigde Minister neemt alleen deel aan de vergaderingen van het kabinet als daar een koninkrijksaangelegenheid aan de orde komt die zijn eigen land betreft. Het parlement: wetgevende taak en taak om de regering te controleren bij uitvoering van wetten en andere bestuurlijke taken. Tweede Kamer 150 leden, rechtsreeks gekozen door Nederlanders met kiesrecht. De zittingsduur is 4 jaar of korter als de Tweede Kamer wordt ontbonden door de regering, of als zij zelf ontslag aanbiedt. De Tweede Kamer is bevoegd om haar eigen werkzaamheden te regelen -> onderzoek van geloofsbrieven, benoeming van voorzitters, stemmen over een voorstel, enz. Het stemmen over een voorstel gebeurt door specialisten die namens de fractie deelnemen aan Kamervergaderingen. Bij het stemmen moet het quorum (meer dan de helft van de Kamerleden) aanwezig zijn. De vergadering van de Tweede Kamer en commissievergaderingen zijn openbaar. Verslagen worden opgenomen in de Handelingen van de TK en samen met andere Kamerstukken gepubliceerd op internet. Kamerleden kunnen ook moties indienen. Motie: schriftelijk voorstel waarin een minister wordt gevraagd om een uitspraak te doen of waarin het standpunt van de Kamer over een bepaalde kwestie is verwoord. Een motie wordt na de beraadslaging in stemming gebracht, waarna de Kamer haar kan aannemen en uitvoeren; aan de minister bekendmaken of verwerpen. Voor haar taak als (mede)wetgever heeft de TK 3 belangrijke rechten: 1) Recht van initiatief 2) Recht van amendement 3) Budgetrecht Recht van initiatief (art. 82 lid 3, art. 86 Gw): wetsvoorstellen worden in veel gevallen bij de TK ingediend door 1 of meer ministers maar de TK kan dit ook zelf doen. Zon wetsvoorstel wordt initiatiefwetsvoorstel genoemd en kan zolang het nog niet aangenomen is, door de TK weer worden ingetrokken. Recht van amendement (art. 84 Gw): TK kan een ingediend wetsvoorstel wijzigen. Dit gebeurt door het amendement (wijziging) voor te leggen aan de indieners van het wetsvoorstel. TK heeft dan 4 mogelijkheden; het wetsvoorstel ongewijzigd aannemen,
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Praktisch Staatsrecht - Y.M. Visscher 14

terugsturen naar de indiener met het verzoek tot wijzigen, het voorstel zelf wijzigen of het voorstel verwerpen. Budgetrecht (art 105 Gw): dit is een formele wet waarin de regering vastlegt waaraan zij het beschikbare geld wil uitgeven en hoe de middelen hiervoor verworven worden. Hiermee kan de TK invloed uitoefenen op het beleid, want zonder goedgekeurde begroting kunnen ministers hun beleid niet uitvoeren. De Rijksbegroting wordt elk jaar op Prinsjesdag ingediend bij de Staten-Generaal, met toelichting (Miljoenennota), en daarna per departement behandeld in het parlement. Voor haar controlerende taak heeft de Tweede Kamer 3 rechten: 1) Vragenrecht 2) Recht van interpellatie 3) Recht van enqute Vragenrecht (art. 68 Gw): Kamerleden kunnen mondeling of schriftelijk vragen stellen aan ministers of staatssecretarissen. Recht van interpellatie: in een geval met haast kan een Kamerlid na toestemming van de Kamermeerderheid een minister of staatssecretaris oproepen en hem met een motie vragen om een uitspraak te doen. Deze is dan verplicht om voor de Kamer te verschijnen, door de motie wordt hij gedwongen om stelling te nemen. Als dit geweigerd wordt, moet de TK reageren. Recht van enqute: als de TK een grondig onderzoek wil dan kan een parlementaire enqutecommissie van Kamerleden worden gevormd, die iedereen kan ondervragen in het belang van het onderzoek. Men is verplicht om te verschijnen en vragen te beantwoorden. De Eerste Kamer De rol bij de samenstelling van de regering en het regelen van de eigen werkzaamheden, is bij de Eerste Kamer (van oudsher Senaat) ongeveer hetzelfde als die van de Tweede Kamer. Hiervoor geldt het Reglement van Orde van de Eerste Kamer. Ook in de EK kunnen moties worden ingediend, zijn er vaste en tijdelijke commissies en wordt er gestemd over voorstellen. Maar de leden van de EK worden indirect gekozen door de volksvertegenwoordigers bij de provincie, de leden van de Provinciale Staten. Dit gebeurt onafhankelijk van de TK-verkiezingen elke 4 jaar, tenzij de regering ook de EK tussentijds ontbindt. De EK telt 75 leden. Bij de wetgeving heeft de EK een meer bescheiden rol dan de TK. De EK kan niet zelf wetsvoorstellen indienen of een ingediend wetsvoorstel wijzigen. De EK kan een wetsvoorstel alleen aannemen of verwerpen (vetorecht). Bij ernstige bezwaren tegen een onderdeel van een wetsvoorstel kan de EK de minister met een zogeheten novelle stimuleren om daarin een wijziging door te voeren. De EK heeft het budgetrecht en de mogelijkheid om een minister of staatssecretaris op het matje te roepen met het vragenrecht, het recht van interpellatie en het recht van enqute. De EK toetst op een zorgvuldige manier de totstandkoming en controleert de inhoud van wetten en daarmee de constitutionele kwaliteit en rechtmatigheid ervan. Adviescolleges: De Gw heeft speciale Hoge Colleges van Staat aangewezen, zodat de regering en parlement hun wetgevende en bestuurlijke taken goed kunnen uitoefenen. Dit zijn de Raad van State, de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman en vaste adviescolleges. De Raad van State: de RvS bestond al als adviescollege tijdens de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De RvS treedt ook op als adviesorgaan voor de regering en wordt gehoord over voorstellen van wet en ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur en over voorstellen tot goedkeuring van verdragen door de Staten-Generaal. De adviezen spelen een belangrijke rol bij de bespreking van wetsvoorstellen in het parlement. Een andere belangrijke taak van de RvS is het rechtspreken bij bestuurlijke geschillen, door de afdeling Bestuursrechtspraak. De Koning is de voorzitter van de RvS, maar heeft geen stem. De
www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Praktisch Staatsrecht - Y.M. Visscher 15

afdelingen van de RvS behandelen de voorstellen van de verschillende ministeries, waarna de voltallige Raad onder leiding van de vicevoorzitter hierover beraadslaagt. Om hun onafhankelijkheid te waarborgen worden de leden van de RvS bij Koninklijk Besluit voor het leven benoemd en wordt hun salaris bij wet vastgesteld. De Algemene Rekenkamer: De Gw draagt de Algemene Rekenkamer op om te controleren of de uitgaven van de rijksoverheid in overeenstemming zijn met de goedgekeurde begroting (rechtmatigheid) en of de bedragen werkelijk zijn uitgegeven aan de doelen waarvoor ze bestemd waren (doelmatigheid). Nationale ombudsman: De Wet Nationale ombudsman bepaalt dat de Nationale ombudsman onderzoek doet naar gedragingen van bestuursorganen. De Nationale ombudsman wordt voor 6 jaar benoemd door de Tweede Kamer. Een onderzoek wordt meestal verricht naar aanleiding van een klacht, maar de Nationale ombudsman kan ook uit eigen beweging een onderzoek instellen naar de manier waarop een bestuursorgaan of een ambtenaar zich in een bepaalde aangelegenheid heeft gedragen. De Nationale ombudsman mag geen oordeel geven over regelgeving of beleid en kan een klacht pas behandelen als de klager geen andere rechtsbeschermingsmogelijkheden, zoals bezwaar en beroep, ten dienste staan. De uitspraken van de Nationale ombudsman zijn niet bindend, maar hebben door de openbaarheid ervan gezag en stimuleren de overheid om zich te gedragen zoals het in een rechtsstaat behoort. Vaste en tijdelijke adviescolleges: de wetgever kan voor een bepaald doel vaste colleges instellen die de overheid adviseren op het gebied van wetgeving en bestuur. Bijvoorbeeld de Sociaaleconomische Raad, de Kiesraad, de Raad voor de rechtspraak of de Onderwijsraad.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Praktisch Staatsrecht - Y.M. Visscher

16

Hoofdstuk 5

Wet- en regelgeving

Wetten in formele en materile zin: Een wet die wordt gemaakt door de formele wetgever, de regering en de Staten-Generaal, wordt een wet in formele zin genoemd. In formele zin duidt op de herkomst van de wet. In de naam van een wet in formele zin komt het woord wet voor. Niet alle wetten in formele zin bevatten regels, zoals begrotingswetten en toestemmingswetten. Besluiten van de formele wetgever en van andere regelgevende organen in en buiten Nederland, die wel algemeen verbindende voorschriften bevatten, worden wetten in materile zin genoemd. Materile zin heeft betrekking op de inhoud van het besluit, namelijk de algemeen verbindende voorschriften. Dat zijn regels die gelden voor iedereen in de omstandigheden waarvoor de regelgever ze heeft bedoeld. Een lagere regeling mag niet in strijd zijn met een hogere regeling. Vaak bevat een hogere regeling de juridische hoofdlijnen en worden deze in een lagere regeling nader uitgewerkt. Procedure van een wetsvoorstel dat is ingediend door de regering: - Minister schrijft nota met zijn ideen en legt deze voor aan organisaties die in de praktijk met deze wet te maken zullen krijgen. - Wetsvoorstel wordt voorbereid op het ministerie. - Ministerraad beraadslaagt over het wetsvoorstel. - Wetsvoorstel gaat voor kwaliteitscontrole naar Raad van State, wetsvoorstel kan aangepast worden - Voorstel wordt met Memorie van Toelichting aangeboden aan koningin Beatrix. - Zij voegt aan het wetsvoorstel een Koninklijke Boodschap toe, waarbij de reden van het wetsvoorstel wordt aangegeven. - Wetsvoorstel wordt nu ingediend bij de TK, hier wordt het eerst besproken in een commissie van Kamerleden met kennis van zaken over het onderwerp van het wetsvoorstel. - Kamercommissie wint advies in bij betrokken organisaties en legt vragen voor aan de minister, deze beantwoordt ze in een Memorie van Antwoord en brengt eventuele wijzigingen aan in het wetsvoorstel. - Samen met het eindverslag van de Kamercommissie gaat het wetsvoorstel naar de TK, waar het in een openbare behandeling wordt besproken. De Kamerleden kunnen amendementen indienen en deze in stemming laten brengen. Het wetsvoorstel is gewijzigd als een Kamermeerderheid het amendement aanvaardt. - Zodra de TK het wetsvoorstel heeft aangenomen, zendt zij het naar de EK. Deze heroverweegt en toetst de kwaliteit van het wetsontwerp. De EK kan geen wijzigingen in het wetsvoorstel aanbrengen en kan het dus slechts aannemen of verwerpen. Bij zwaarwegende bezwaren is het soms wel mogelijk om met een novelle een kleine wijziging in het wetsvoorstel aan te laten brengen. - Wanneer de EK het wetsvoorstel heeft aangenomen, gaat het naar de Koning. Deze ondertekent de wet (seign) waarna ook de minister die het voorstel heeft ingediend en de minister van Justitie, die verantwoordelijk is voor wetgeving in het algemeen, het wetsvoorstel mede ondertekenen (contraseign). - Door deze bekrachtiging wordt het wetsvoorstel tot wet verheven en kan het worden afgekondigd (bekendgemaakt) in het Staatsblad. Het Staatsblad is een speciale uitgave van het KdNL, waarin wetten en AmvBs worden afgekondigd. De wet treedt in werking op de datum die in de wet of in een Koninklijk Besluit wordt genoemd, of anders op de eerste dag van de tweede maand na de datum waarop de wet is bekendgemaakt.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Praktisch Staatsrecht - Y.M. Visscher

17

Procedure van een wetsvoorstel ingediend door de Tweede Kamer - Initiatiefwetsvoorstel wordt, na overleg met vertegenwoordigers van degenen voor wie de wet is bedoeld en bijvoorbeeld met leden van een Kamercommissie, voorbereid door een of meer Kamerleden en eventueel voor advies voorgelegd aan de Raad van State. - Wetsvoorstel wordt aanhangig gemaakt (=ingediend) bij de voorzitter van de TK. Deze stuurt het naar de Raad van State voor advies, waarna de TK erover beraadslaagt. - De behandeling van het wetsvoorstel kan ertoe leiden dat de TK het verwerpt of dat de indiener het weer intrekt. - Zodra het wetsvoorstel is aangenomen zendt de voorzitter het naar de EK. Ook daar verdedigt de initiatiefnemer zijn wetsvoorstel en wordt het onderzocht door een Kamercommissie, die de daarbij betrokken personen en organisaties, maar ook ministers kan horen. - Wanneer de EK het initiatiefwetsvoorstel heeft aangenomen, dan stuurt zij dit naar de regering met het verzoek om het te bekrachtigen. Vanaf dat moment loopt de procedure verder zoals bij een wetsvoorstel dat door een minister is ingediend. Procedure voor de Grondwet en begrotingswetten De Gw bevat nadere bepalingen voor het wijzigen van de Gw zelf en voor het vaststellen van begrotingswetten. Begrotingswetten: in een begrotingswet wordt een minister gemachtigd om de beschikbare gelden uit te geven zoals ze zijn begroot, deze wetten bevatten geen algemeen verbindende regels. Bij de Rijksbegroting is sprake van een cyclus met 4 fasen: Fase 1: deze fase waarin de Rijksbegroting wordt voorbereid, begint in oktober als de minister van Financin elk ministerie een begrotingsaanschrijving stuurt met aanwijzingen. In februari sturen de ministeries hun beleidsplannen aan de minister, die reageert daar in april op met een Kaderbrief, waarin hij de financieel-economische (on)mogelijkheden voor de begroting beschrijft. De maand daarop bespreekt de ministerraad de Kaderbrief, waarbij wordt bekeken of de plannen van de ministeries passen binnen het regeerakkoord, waarna alle ministeries een totaaloverzicht ontvangen. Deze zenden in juni hun ontwerpbegrotingen naar de minister van Financin, die daarbij de Miljoenennota voegt. De Miljoenennota is een algemene toelichting op de inkomsten en uitgaven en op de financile haalbaarheid van de plannen, gelet op de lopende begroting en de verwachte economische situatie voor de komende 4 jaar. In augustus stelt de regering de ontwerpbegrotingen vast en stuurt deze voor advies naar de Raad van State. Op Prinsjesdag, de derde dinsdag in september, biedt de minister van Financin de begrotingsvoorstellen, gebundeld in de Rijksbegroting met de Miljoenennota, aan de Staten-Generaal aan. Fase 2: tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen die daarop volgen, verdedigt de minister-president de plannen op de begroting en stellen de fractievoorzitters in de Tweede Kamer hierover kritische vragen. Daarna volgen de Algemene Financile Beschouwingen door de financile specialisten in de Kamers en de minister van Financin. Pas dan zijn de begrotingsvoorstellen klaar voor de beraadslaging in de Kamers. Ondertussen heeft de minister van Financin ter uitvoering van de vorige Rijksbegroting de Voorjaarsnota en Najaarsnota naar het parlement gestuurd en daarin de noodzakelijke wijzigingen aangegeven voor de lopende begroting. Dit zijn, samen met de Miljoenennota, de belangrijke gegevens voor de Staten-Generaal in fase 2: de behandeling van de wetsvoorstellen van de Rijksbegroting. De TK kan dan gebruikmaken van haar recht van amendement. Een Kamerlid moet, als hij een bepaalde uitgavenpost wil verhogen, aangeven waar het benodigde budget vandaan moet komen.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Praktisch Staatsrecht - Y.M. Visscher

18

Fase 3: de vaststelling van alle begrotingswetten neemt een paar maanden in beslag. Per 1 januari kan elke minister beginnen met de uitvoering van zijn begroting, ook al is deze nog niet vastgesteld, tot een bedrag van 4/12 van zijn begroting die in het jaar daarvoor is vastgesteld. In deze fase rapporteren de ministeries maandelijks hun voortgang aan de minister van Financin. Verder informeert de minister van Financin het parlement met de Voorjaarsnota, de Miljoenennota en de Najaarsnota over de stand van zaken van de begroting en de wijzigingen daarin. Fase 4: dit is de verantwoordingsfase, hierin stuurt de minister van Financin de Voorlopige Rekening naar het parlement, met daarin de voorlopige stand van zaken van de gerealiseerde bedragen. Verder stellen alle ministeries een jaarverslag op, dat in maart wordt gecontroleerd door accountants. De goedkeuring hiervan volgt in april door de Algemene Rekenkamer. Op de derde woensdag in mei is het Verantwoordingsdag, dan leggen de ministers aan de Staten-Generaal verantwoording af over het realiseren van hun begroting. Als blijkt dat dit goed is gebeurd, dan volgt voor de ministers in juni in de Slotwet dcharge, dat wil zeggen dat een minister wordt ontslagen van de verplichtingen die verbonden waren aan het uitvoeren van de begroting voor zijn ministerie, die de Staten-Generaal in de Begrotingswet had vastgelegd. Delegatie van regelgeving: de formele wetgever kan het stellen van regels ook delegeren; overdragen aan de regering of een minister of aan decentrale overheidsorganen. De regels worden dan vastgelegd in een Algemene Maatregel van Bestuur, een ministerile regeling of een verordening. De Gw bepaalt of delegatie is toegestaan, dat is zichtbaar in de formulering. Wordt in de Gw de term bij de wet gebruikt, dan is delegatie niet toegestaan en kan alleen de formele wetgever het onderwerp regelen in een wet in formele zin. Wordt in de Gw een vorm van het werkwoord regelen of van het woord regel gebruikt, dan is delegatie wel toegestaan. Dit is ook zo als de Gw de woorden krachtens de wet gebruikt. De formele wetgever kan dan in een wet aangeven dat een lager overheidsorgaan zelfstandig regels kan opstellen.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Praktisch Staatsrecht - Y.M. Visscher

19

De Gw kan het ook aan de wetgever zelf overlaten of deze zijn regelgevende bevoegdheid wil delegeren. In dat geval wordt de term bij of krachtens de wet gebruikt. Ook zonder dat de formele wetgever zijn regelgevende bevoegdheid heeft gedelegeerd, kan de regering (art. 89 Gw) zelfstandig Algemene Maatregelen van Bestuur vaststellen. Overtreding van regels in een zelfstandige AMvB kan niet in diezelfde AMvB strafbaar worden gesteld, dit kan alleen de formele wetgever doen. Een AMvB komt tot stand nadat de ministerraad over het voorstel heeft beraadslaagd en de Raad van State advies erover heeft uitgebracht. De Koning en de verantwoordelijke minister ondertekenen de AMvB, daarna wordt deze gepubliceerd in het Staatsblad. Het overheidsorgaan kan de bevoegdheid tot regelgeving die een hoger orgaan aan hem heeft gedelegeerd, soms weer overdragen aan een lager overheidsorgaan; subdelegatie. Dit moet dan wel in de wet worden aangegeven met een van de formuleringen zoals bij delegatie. Burgerparticipatie: referendum: gebeurt om de parlementaire democratie op landelijk niveau te versterken. Dit is een volksraadpleging, waarbij de burger op een bepaald voorstel met ja/nee of voor/tegen kan reageren. Burgerinitiatief: burgers kunnen bij de TK een eigen uitgewerkt voorstel indienen om regelgeving tot stand te brengen, te verbeteren of af te schaffen.

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Praktisch Staatsrecht - Y.M. Visscher

20

Вам также может понравиться