Вы находитесь на странице: 1из 4

Casus 1

1. Anatomie van hart en bloedvaten.


Hart:
Wand:
- Epicardium: bestaat uit een laag mesotheel (soort epitheelcellen). Daaronder bindweefsel
met daar weer onder vetweefsel, waar de bloedvaten en de zenuwen in liggen.
- Myocardium: spierweefsellaag van het hart. Ongeveer 40% van een hartspierweefselcel
(cardiomyocyte) wordt ingenomen door mitochondria, wat er op duidt dat het hart heel veel
energie gebruikt.
- Endocardium: endotheelcellen.
Zuurstofarm bloed komt vanuit de organen in het rechter atrium terecht. Van hieruit gaat
het naar het rechter ventrikel, waarna het naar de longen gaat via de longslagaders. In de longen
wordt het geoxideerd, waarna het via de longaders terug gaat naar het linker atrium. Van hier gaat
het via het linker ventrikel via de aorta naar de organen. De kamers van het hart zijn gescheiden
door halvemaanvormige kleppen.
De samentrekking gebeurt door elektrische stromen. Het geleidingssysteem bestaat uit
gespecialiseerd hartspierweefsel:
- Sinusknoop (SA-knoop), in de wand van het rechteratrium tussen de uitmondingen van de
cava superior en inferior ( bovenste en onderste holle ader).
- Artioventriculaire knoop (AV-knoop), in de wand van het rechteratrium bij het septum.
De bundel van His loopt via de AV-knoop door het atriumseptum, door het ventrikelseptum, naar
het apex. Van daaruit splitst het zich in de Purkinje-vezels. Deze vezels lopen vanuit het
ventrikelseptum omhoog en geleiden de impuls verder door het hart.
Elk orgaan heeft zijn eigen slagader en ader.
Bloedvaten zijn aan de binnenkant bekleed met endotheelweefsel. In de allerkleinste bloedvaatjes
(venulen) komt alleen endotheel voor. Als de bloedvaten groter worden zijn er meerdere lagen.
In de vaatwand zijn de volgende lagen te onderscheiden.
- Tunica intima: endotheelcellen en een lamina basalis. Cellen hebben een negatieve lading.
Erytrocyten en trombocyten hebben dat ook en daardoor worden ze afgestoten.
- Tunica media: bestaat uit gladde spiercellen. Tussen de spiercellen ECM rijk aan
proteoglycanen en elastische en collagene vezels.
- Tunica adventitia: bindweefsel. Soms wat gladde spiercellen. Bij grotere vaten verzorgen de
vasa vasorum het buitenste deel van de vaatwand, omdat dit te ver van het lumen afligt om
door diffusie gevoed te worden.
Voor transport vanaf het hart zorgen de elastische arterin. De musculeuze arterin verzorgen door
hun eigenschap samen te kunnen trekken de gelijkmatige verdeling van bloed naar hun organen.
De musculeuze arterin gaan over in arteriolen. Deze bloedvaten zijn een overgang tussen de
arterin en de capillairen. Ze zijn sterk gespierd.
De capillairen zijn buizen met een diameten van 7-9 micrometer. Ze bestaan uit
aaneengesloten endotheel van een cellaag dik. Veel kleine porin in de wand die de permeabiliteit
voor water en kleine moleculen vergroot.
- Kunnen een lamina basalis bevatten: verbindt de capillairen met omliggen collageen.
- Fenestrae (porin) komen in clusters voor.
- Fenestrae bevatten soms een diafragma dat als een soort zeef werkt.

Vier soorten capillairen:


- Continue capillairen: komen het meest voor. Een ononderbroken endotheellaag en een
lamina basalis. Transport vindt plaats door vesikeltransport door het cytoplasma heen.
- Gefenestreerde capillairen met diafragma: hierin bevatten de fenestrae een diafragma en
worden omgeven door een lamina basalis.
- Gefenestreerde capillairen zonder diafragma: dikke lamina basalis.
- Leversinusoden: zijn capillairen bekleed met een aaneengesloten laag endotheelcellen,
voorzien van fenestrae. Geen lamina basalis.
Capillairen verzamelen zich tot venulen. Naarmate de venulen groter worden, raken ze gespierder.
Venulen verzamelen zich tot venen.
Venen hebben niet veel spierweefsel, maar kunnen wel uitrekken en samentrekken om bloed dat te
veel is op te vangen. De bloeddruk in het veneuze systeem is groter (60% totale bloed) dan in het
arterile systeem.
Venen verzamelen zich tot grote venen. Grote venen hebben een goed ontwikkelde tunica intima en
bevatten meerdere lagen spiercellen. Ook bevatten ze kleppen, die zorgen dat het bloed niet
terugstroomt.
Hoe komt de bloeddruk tot stand?
Factoren die bloeddruk benvloeden:
- Hoeveelheid bloed die iemand heeft
- Weerstand van de vaten
- Viscositeit van het bloed
- Slagfrequentie hart
Bloeddruk wordt op twee manieren gereguleerd:
Neurale regulatie:
- Barosensoren in de buitenwand van de aortia (tunica adventitia) worden gestimuleerd door
een uitrekking van de wand. Lagedruksensoren in de rechteratriumwand registreren als de
druk te laag is. Hart kan naar behoeven sneller of langzamer of krachtiger of minder krachtig
gaan pompen.
Hormonale regulatie:
- het basis systeem hierin is het renine-angiotensite-aldosteron systeem (RAAS)
- bij lagere bloeddruk is de hoeveelheid voorurine die door de nieren wordt gefilterd lager dan
normaal. De nieren registreren dit. Dit zorgt voor secretie van renine.
- Renine zet angiotensite om in angiotensite I en daarna in aniotensite II.
- Angiotensite II stimuleert secretie van Aldosteron in de bijnierschors en bevordert onder
andere vasoconstrictie.
- Aldosteron bevordert de terugresorptie van Na+. Hierdoor volgt water door osmose het NA+
het bloed in en is er meer bloedvolume dat de bloeddruk doet stijgen.
Wat is een normale bloeddruk? ( bij rust/ inspanning, leeftijd) Wat is een abnormale bloeddruk?
(hypertensie/ hypotensie) + oorzaken en gevolg. Is een hoge systole gevaarlijker dan een hoge
diastole?
Voor volwassenen:
Minder dan RR 90/60 mm Hg: lage bloeddruk / hypotensie
Rond de RR 120/80 mm Hg: optimale bloeddruk
Minder dan RR 140/90 mm Hg: normale bloeddruk
Meer dan RR 160/90 mm Hg: hypertensie/ hoge bloeddruk
Eerste getal is de bloeddruk bij het pompen van het hart (systole). De tweede is de druk tussen twee
hartsamentrekkingen in (diastole).

Hoe wordt je bloeddruk/hartfrequentie gereguleerd na inspanning?


Bij een verhoogde pCO2 stimuleren chemoreceptoren in het lichaam verhoging van de slagfrequentie
en het slagvolume. Hierdoor stijgt de bloeddruk en de stroomsnelheid.
Als de pCO2 dan weer daalt worden de receptoren minder gestimuleerd en nemen frequentie en
slagvolume weer af.
Wat is de invloed van het parasympatisch en sympatisch op de bloeddruk/hartfrequentie?
Sympatisch: verhoging hartfrequentie en bloeddruk
Parasympatisch: verlaging frequentie en durk
Anatomie van de longen
De rechterlong heeft 3 kwabben, de linkerlong heeft er 2.
De luchtpijp (trachea) is 10-13 cm lang en loopt vanaf het strottenhoofd tot in de twee primaire
bronchin (bronchi principales).
De bronchi principales verdelen zich aan de ene kant in 2 en aan de andere kant in 3 kwabbronchin
(bronchi lobares).
De bronchi lobares delen zich op hun beurt weer op in kleine bronchin (bronchi segmentales). De
rechterlong heeft 10 segmenten en dus 10 bronchi segmentales. De linkerlong heeft er 9.
De bronchin hebben kraakbeenringen en slijmvlies van binnen en bestaan verder uit bindweefsel en
glad spierweefsel. Hoe kleiner de bronchiolen worden hoe minder slijmbekercellen ze gaan bevatten.
Trilharen bevinden zich echter overal.
Bronchioli zijn gemaakt van glad spierweefsel en epitheel. Ze hebben een diameter van 5mm of
minder.
Daarna verdelen deze bronchin zich weer in bronchioli. De bronchioli lopen dood in Bronchi
terminales. Elke bronchiolus terminalis splitst zich in bronchioli respiratorii. Hieraan hangen de eerste
alveoli als uitstulpingen van de bronchioli. Hier verliezen de bronchioli ook hun trilharen. Deze
eindigen in de ductoli alveolares. Hierna delen ze nog 3-4 keer voordat ze eindigen in de sacculus
alveolaris. de alveoli zijn uitstulpingen van de bronchiolus respiratorii, ductus alveolaris en de
sacculus alveolaris.
Alveoli zijn opgebouwd uit twee lagen alveolair epitheel met daartussen een interstitium met de
longcappilairen en collagene en elastische vezels. In het interstitium komen endotheelcellen en
fibrocyten voor, evenals macrofagen en leukocyten.
Alveoli worden gescheiden door alveolaire septums.
Fysiologie van de longen (buik en borstademhaling, diameter van bronchiole, wat gebeurd bij
inspanning)
Ademhaling gebeurt door de binnenste en de buitenste tussenribspieren (musculi intercostalis
interni & externi). Bij een inademing trekken de mm intercostalis externi samen waardoor de ribben
en het borstbeen omhoog getrokken worden en de longen vergroten waardoor lucht wordt
aangezogen.
Bij uitademing trekken de mm intercostlis interni samen waardoor het tegenovergestelde gebeurt.
Bij geforceerde uitademing kunnen de buispieren meehelpen het diafragma naar boven te
verplaatsen.
Bij geforceerde inademing kunnen de nek- en rugspieren meehelpen met het optillen van de ribben
en het borstbeen.

Histologie, fysiologie, anatomie alveoli


Alveoli zijn opgebouwd uit twee lagen alveolair epitheel met daartussen een interstitium met de
longcappilairen en collagene en elastische vezels. In het interstitium komen endotheelcellen en
fibrocyten voor, evenals macrofagen en leukocyten.
Alveoli worden gescheiden door alveolaire septums.
In de wanden van de alveoli vindt gaswisseling plaats.
De binnenkant van de alveoli zijn bekleed met vocht ( alveolair vocht)
Wat is hyperventilatie en hypoventilatie?
Hyperventilatie: te snel ademhalen waardoor je teveel O2 in je bloed krijgt.
Hypoventilatie: te weinig O2 in het bloed.
Werk de longvolume uit (leg grafiek uit). FEV1! + werking spirograaf
- AV: ademvolume. Is het volume wat in- en uitgeademd wordt.
- IRV: inspiratoir reservevolume: maximale hoeveelheid die na een normale inademing nog
extra ingeademd kan worden.
- ERV: expiratoir reservevolume: maximale hoeveelheid die na een normale uitademing nog
extra uitgeademd kan worden.
- RV: residuaal volume: hoeveelheid die na maximaal uitademen nog in de longen achterblijft.
- IC: inspiratiore capaciteit: de hoeveelheid die na een normale uitademing kan worden
ingeademd. (AV+IRV)
- VC: citale capaciteit:macimale hoeveelheid die na een maximale uitademing kan worden
ingeademd. (IRV+AV+ERV)
- TCL: totale longcapaciteit: totale volume gas in de longen aan einde van een maximale
uitademing (VC+RV)
- F: ademfrequentie
- AMV: ademminuutvolume: = longvolume/ademvolume x ademfrequentie.
- FEV1: hoeveelheid lucht die maximaal tijdens 1 seconde kan worden uitgeademd.
Een spirometer wordt gebruikt om na te gaan hoeveel lucht je in een keer kan uitblazen na een
maximale inademing. Dit is dus de vitale capaciteit (VC)

Вам также может понравиться