Вы находитесь на странице: 1из 28

Examenvragen 2014-2015

De grote stromingen van de wijsbegeerte van de Oudheid


tot Heden.
BA1 Communicatiewetenschappen

INHOUD
1.

Natuurfilosofen Vs. de mythen ....................................................................................................................... 8


1.1.

In welke gewoonte van de Grieken zien we hun agonale geest? .......................................................... 8

1.2.

Wat is het principe voor elke van de volgende Filosofen? .................................................................... 8

Thales Anaximander Anaximenes ............................................................................................................. 8


Pythagoras....................................................................................................................................................... 8
Heraclitus ........................................................................................................................................................ 8
Parmenides ..................................................................................................................................................... 8
Empedocles ..................................................................................................................................................... 9
Anaxagoras ...................................................................................................................................................... 9
Democritus ...................................................................................................................................................... 9

2.

1.3.

Vanuit welke bronnen kunnen we de natuurfilosofen bestuderen ...................................................... 9

1.4.

Leg kort de historische en filosofische verhouding uit tussen Thales, anaximander en Anaximenes ... 9

1.5.

Wat is moeilijk en wat is gemakkelijk voor mensen volgens Thales ................................................... 10

1.6.

Leg kort uit: antieke natuurfilosofien zijn reductionistisch ............................................................ 10

1.7.

Wat is het verschil tussen de antieke en de hedendaagse ervaring van de natuur? .......................... 10

Parmenides Vs. Heraclitus............................................................................................................................. 10


2.1.

Wat is het verschil tussen de methodes van inductie en deductie? ................................................... 10

2.2.

Maak een conceptueel schema van de agos tussen parmenides en Heraclitus.................................. 10

2.3.

Wat soort van kennis is voor Parmenides de uitleg die de natuurfilosofen over de natuur geven? .. 11

2.4.

Bereikt Parmenides door zichzelf de waarheid? ................................................................................. 11

2.5.

Som de kenmerken op van het zijn volgens Parmenides ................................................................. 11

2.6.

Wat betekent alles stroom? Wie zegt dat? ...................................................................................... 11

2.7.
Leg het verschil uit tussen Parmenides en Heraclitus en de natuurfilosofen vanuit de concepten van
metafysica, natuurfilosofie, observatie en het onzichtbare .......................................................................... 11
3.

Plato vs. aristoteles ....................................................................................................................................... 11


3.1.

Hoe heet en wie was de vrouw in Rafaellos de school van Athene? ............................................. 11

3.2.
Som hoofdkenmerken op van het platonisme en het aristotelisme. Geef voorbeelden van
platonische en aristotelische filosofen in de geschiedenis van de wijsbegeerte tot heden. ............................ 12

3.3.

Wat is het principe voor plato? Hoe is dit aanwezig in het geheel van de realiteit ............................ 12

3.4.

Waarom is plato een voorbeeld van idealistische filosofie? ............................................................... 12

3.5.

Wat zijn ideen volgens plato? ............................................................................................................ 12

3.6.
LeG de verhouding uit tussen een idee, haar bestaan in de wereklijke wereld en haar representatie
in een kunstvoorwerp ....................................................................................................................................... 13
3.7.
4.

5.

Leg de platonische verhouding uit tussen ziel en lichaam .................................................................. 13

Aristoteles VS. Plato ...................................................................................................................................... 13


4.1.

Leg het platonisch begrip van zijn uit met behulp van het begrip van participatie ............................ 13

4.2.

Welke soort van verhouding tussen rede en instincten stelt platos opvatting van geluk voor?........ 13

4.3.

Welke zijn de wetenschappelijke disciplines van Aristoteles Systeem? ............................................. 13

4.4.

Geef de regeringsvormen van Plato in volgorde van zijn theorie van politieke decadentie ............... 13

4.5.

Wat is de verhouding volgens Plato tussen regeringsvorm en ziel? ................................................... 14

4.6.

Welke zijn de verschillen tussen plato en aristoteles wat ethiek politiek en metafyscie betreft? ...... 14

4.7.

Welke functie speelt de tijd in aristoteles ethiek? ............................................................................. 14

Plotinus vs. de gnostische sekten .................................................................................................................. 14


5.1.

Is plotinus een echte griekse denker zoals aristoteles? waarom (niet)? ............................................. 14

5.2.
Leg zo uitgebreid mogelijk uit welke functie autoriteit, schepping en religie hebben in de
middeleeuwse wijsbegeerte ............................................................................................................................. 14

6.

5.3.

Leg de stelling kennis = verlossing uit in de context van het hermetisme en de gnostici. ............... 15

5.4.

Wat soort van kennis is de gnosis voor de gnostici? ........................................................................... 15

5.5.

Noem drie secten van de gnostici.6. Is politiek een centrale kwestie voor de middeleeuwse filosofie?
15

5.6.

Is politiek een centrale kwestie voor de middeleeuwse filosofie? ...................................................... 15

Monisme versus Dualisme ............................................................................................................................ 15


6.1.

Welke zijn de grenzen voor ons vrij denken? ...................................................................................... 15

6.2.
Wat is het verschil tussen de middeleeuwse filosofie en de moderne en de antieke filosofie met
betrekking tot geloof en rationaliteit? ....................................................................................................... 15
6.3.

Leg Anselmus stelling fides quaerens intellectum kort uit. ............................................................. 16

6.4.

Welke filosofische doctrines heeCft Augustinus gevolgd voor zijn bekering tot het christendom? .. 16

6.5.
Wat zegt Augustinus over de filosofie van Plotinus en het evangelie van Johannes? Is dat
waar? Waarom? ................................................................................................................................................ 16
3

6.6.

Leg kort uit hoe Augustinus Plotinus, Plato en het Stocisme in een christelijke taal vertaalt. .. 16

6.7.

Leg Augustinus vergelijking uit: God mens kwaad. ....................................................................... 16

7.

Rede binnen de grenzen van de loutere religie ............................................................................................ 16

8.

Gaunilo versus Anselmus van Canterbury..................................................................................................... 16


8.1.
is?

Wat betekent het dat de geschiedenis van de mensheid voor het christendom voorbereiding
16

8.2.

2. Wat betekent het Anselmus godsbewijs een symptoom van crisis van geloof is? ......................... 17

8.3.

Wat betekent het argument van reductio ad absurdum? ............................................................... 17

8.4.

Leg Gaunilo s kritiek uit op Anselmus bewijs van het bestaan van God. ............................................ 17

8.5.
5. Leg de kritische ontwikkeling van FIDES tot DUBITO kort uit, gebruik als voorbeeld het geval
van Anselmus. ................................................................................................................................................... 17
9.

Rationalisten vs. Emperisten ......................................................................................................................... 17


9.1.
Welke zijn de hoofdkenmerken die rationalisme en empirisme van elkaar onderscheiden? Wat
hebben beide stromingen gemeen? ................................................................................................................. 17
9.2.

Wat is de stelling van Bacon en Hobbes over de wetenschap of kennis? ........................................... 18

9.3.

Wat hebben filosofen in de 20ste eeuw gezegd tegen de moderne filosofie? ................................... 18

9.4.

Welke is de hoofdstelling van Descartes Meditaties? ......................................................................... 18

9.5.
Lees de geciteerde passage van de toewijding waarmee de Meditaties (beginnen (slides 24-27)): wat
zegt Descartes daar over de argumenten van de theologen? .......................................................................... 18
9.6.

Wat zegt descartes in de eerste meditatie over vrije tijd en filosoferen?......................................... 18

9.7.

Welke waarheden vernietigt Descartes sceptische methode? ....................................................... 18

9.8.
Waarom kan men zeggen dat de titel van descartes meditaties eerder typisch is voor de
middeleeuwse filosofie dan voor de moderne filosofie? ................................................................................. 18
10.

Empiristen versus rationalisten ............................................................................................................... 19

10.1.

Welke functie spelt God in Descartes Meditaties? Leg zo uitgebreid mogelijk uit. ........................... 19

10.2.

Wat is de etymologie van het woord empirisme? ........................................................................... 19

10.3.

Leg het algemene concept van empiristische filosofie zo uitgebreid mogelijk uit. ............................. 19

10.4.

Leg Humes AntiHPlatonisme uit. ......................................................................................................... 19

10.5.

Leg Humes principes van associatie zo uitgebreid mogelijk uit. ......................................................... 19

10.6.

Wat zegt Hume over geloof? ............................................................................................................... 19

11.

Radicale versus conservatieve Verlichting ............................................................................................... 19


4

11.1.

Is er n (unieke) Verlichting geweest? Leg zo uitgebreid mogelijk uit. ............................................. 19

11.2. Welke zijn de pijlers van de Verlichting? Met welk historisch gebeurtenis is de Verlichting daarom
verbonden? ....................................................................................................................................................... 20
11.3. Hoe vertaalt Todorov de pijlers van de Verlichting in de taal van het Humanisme van de 20ste
eeuw? 20
11.4.

Welke zijn de negatieve en positieve kanten van de paradoxale Verlichting? ................................ 20

11.5.

Wat zeggen de critici van de Verlichting? ............................................................................................ 20

11.6.

Wat zegt Foucault over tegen of voor de Verlichting te zijn? ....................................................... 20

12.

Radicale versus conservatieve Verlichting II ............................................................................................ 20

12.1.

Welke historische evenementen of filosofen markeren een begin en een einde van de Verlichting? 20

12.2.

Voor welk groot werk zijn Diderot en D Alembert verantwoordelijk geweest? .................................. 20

12.3.

Welke zijn de principile conflicten in de Verlichting? ........................................................................ 21

12.4.

Som de centrale ideen van de Verlichting op. ................................................................................... 21

12.5.

Welk argument gebruikten de Verlichtingsfilosofen tegen oorlog? ................................................... 21

12.6. Classificeer de filosofen van de traditionele canon (slide 9) in: rationalisten en empiristen. Gebruik,
indien nodig, de aanbevolen literatuur. ............................................................................................................ 21
12.7.

Welke functie heeft de Vrijmetselarij gespeeld in de Verlichting? ..................................................... 21

12.8.

Leg Humes kritiek op wonderen zo uitgebreid mogelijk uit. ............................................................... 21

12.9.

Wat is voor Spinoza God en de mens? ................................................................................................ 22

12.10.

Leg de twee subversieve identificaties van Spinoza uit (slide 23). .............................................. 22

12.11.

Leg de principes van Burkes filosofie zo uitgebreid mogelijk uit (slides 33H39). ............................ 22

12.12.

Wat zegt Burke over traditie en Verlichting? ............................................................................... 23

12.13.

Wat zegt Burke over de Franse Revolutie? ..................................................................................... 23

12.14.

Leg de AGON van de Verlichting uit vanuit de slides 44, 45 en 46.................................................. 23

13.

Verlichte vrouwen versus verlichte mannen ........................................................................................... 24

13.1. Wat betekent het dat de rare identificatie van mens met man een politiek gebruik is van
synecdoche? ...................................................................................................................................................... 24
13.2.

Wat hebben Locke, Spinoza, Hume en Burke over vrouwen gezegd? ................................................ 24

13.3.

Voor Aristoteles zijn vrouwen gelijk aan slaven en kinderen. Wat wou hij daarmee zeggen? ........... 24

13.4.

Vat kort de argumenten samen van Astell en Wollstonecraft voor de rechten van de vrouwen. ...... 24

13.5.

Leg kort uit hoe de logica van identificatie werkt bij Astell en Wollstonecraft? ................................. 24

13.6.

Wat zegt het rationalistische feminisme van de 17de en 18de eeuw over schoonheid? ................... 24

13.7.

Welke functie speelt God in het argument van M. Astell voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen?
25

13.8.

Is ongelijkheid voor M.A. en M.W. natuurlijk? Leg zo uitgebreid mogelijk uit .................................... 25

14.

Kant tegen Zllner & Co.: Wat is Verlichting? .......................................................................................... 25

14.1.

Waarom zeggen we dat het debat over wat Verlichting is, zelf een verlichte discussie was? ............ 25

14.2. Leg de gelijkenis comfort = opium zo uitgebreid mogelijk uit vanuit Kants tekst over de Verlichting
geciteerd in slide 15. ......................................................................................................................................... 25
14.3.

Kant onderscheidt twee verschillende manieren om de rede te gebruiken: welke zijn ze? ............... 25

14.4.

Wat betekent volgens Kant sapere aude? ....................................................................................... 25

14.5.

Waarom moet de Verlichting volgens Kant zich op de religie focussen? ............................................ 25

14.6.

Welke zijn volgens Kant de hindernissen voor de individuele Verlichting? ........................................ 25

14.7.

Wat wil Kant zeggen met Caesar non est supra grammaticos? ....................................................... 26

15.

Kant tegen Hallucinaties .......................................................................................................................... 26

15.1.

Welke zijn volgens Kant de drie gebieden van het menselijke leven (kennis en zijn)? ....................... 26

15.2.

Wat is het object van de theoretische transcendentale filosofie? ...................................................... 26

15.3.

Wat is de relatie tussen (Humes) scepticisme en Kant? ...................................................................... 26

15.4.

Kan men volgens Kant de vrijheid theoretisch of praktisch bewijzen? ............................................... 26

15.5.

Wat is het Ding an sich? ................................................................................................................... 26

15.6.

Welke antinomie is de kern van Kants denken? .................................................................................. 26

15.7.

Wat zegt Kant over het schone in zijn tafel van het schone? .............................................................. 27

15.8.

Som Kants systeem van de categorien op. ........................................................................................ 27

15.9.

Wat zegt Kants categorische imperatief? ............................................................................................ 27

15.10.
16.

Wat zijn volgens Kant tijd en ruimte? Zijn ze dus subjectief of objectief? ..................................... 27

Nietzsche contra omnes........................................................................................................................... 27

16.1.

Kan een totaliteit (in filosofische termen) gezien worden? Waarom? ................................................ 27

16.2.

Welke zijn de argumenten tegen de stelling dat Nietzsche een filosoof is? ....................................... 27

16.3.

Welke zijn de twee betekenissen van Nietzsches concept van nihilisme? .......................................... 27

16.4.

Som de zes momenten op van Nietzsches geschiedenis van het nihilisme? ....................................... 27
6

16.5.

Leg Nietzsches drie transformaties van de mens kort uit. .................................................................. 28

16.6.

Wat is genealogie?............................................................................................................................... 28

16.7.

Leg zo uitgebreid mogelijk uit wat Nietzsche over het Ik zegt ......................................................... 28

16.8.

Wat zegt Nietzsche tegen politiek en onderwijs? ............................................................................... 28

1. NATUURFILOSOFEN VS. DE MYTHEN


1.1. IN WELKE GEWOONTE VAN DE GRIEKEN ZIEN WE HUN AGONALE GEEST?
agonale geest = strijd, wedstrijd of rivaliteit

Ze willen altijd uitblinken, winnen, individuele prestatie neerzetten prestige, roem en eer
Zien we vb aan hun Panhelleense spelen (Olympische, Pythische, Isthmische, Nemeische)
! Vrijheid erkenning- individualiteit subjectiviteit!
Ook goed te merken in de werken van Homerus.

1.2. WAT IS HET PRINCIPE VOOR ELKE VAN DE VOLGENDE FILOSOFEN?


THALES ANAXIMANDER ANAXIMENES
School van Milete
-> Hebben allemaal oerstof als (blijvende) bron

Natuurfilosofen; materialisten
Thales Oerstof: alles is water, Het goddelijke heeft begin noch einde
Anaximander Apeiron; oerstof, Wat bestaat heeft grenzen, Het onbepaalde/onbegrensde = begin
van wezens of vernietiging van wezens
Anaximenes alles tot lucht: onbeperkt maar niet ongedefineerd, aanpassingsvermogen, het
onbepaalde = het onbegrensde
-> Combinatie van Thales en Anaximander

PYTHAGORAS

Natuurfilosoof
Mathematicus ( start zijn theorie bij Apeiron van Anaximander) + religieuze denker

HERACLITUS

Natuurfilosoof
Minachtte de mensen (buiten Bias) Mensen doen enkel goed onder dwang
Vuur als oerelement, niet letterlijk meer maar eerder oerenergie
Filosoof van het veranderlijke
Enigmatische en aritocratische filosoof

PARMENIDES

Natuurfilosoof
Ontologie (! Dus geen kosmologie!) = de zijnsleer. Enkel via de rede kom je iets echt te weten
1 van de eerste echte rationalisten
Denken = zijn als iets gedacht wordt kan het niet niet zijn
o Zijn is ruimtelijk er bestaat geen lege ruimte dus beweging en worden bestaan ook niet.
Filosoof van het blijvende: ontkent de verandering van realiteit

EMPEDOCLES

Natuurfilosoof (leerling van Parmenides)


Vegetarisme
Brengt de 4 natuurelementen samen: alles valt te herleiden tot water, vuur, aarde, lucht en deze 4
elementen staan gelijk aan elkaar
Deze krachten werken onder invloed van liefde en haat

ANAXAGORAS

Natuurfilosoof
Talrijke oerelementen
Eerste abstracte begrip nou denkende, redelijke, almachtige, onpersoonlijke geest. Deze zorgde
voor welgeordende wereld

DEMOCRITUS

Natuurfilosoof
Voerde het begrip leegte/ruimte in Niet-zijnde (<-> Vs Parmenides)
het zijnde oneindig aantaal ondeelbare deeltjes = atomen
o Heeft kwaliteiten die niet zichtbaar zijn voor de mens dus we mogen niet vertrouwen op
de zintuigen

1.3. VANUIT WELKE BRONNEN KUNNEN WE DE NATUURFILOSOFEN BESTUDEREN

Plato
Aristoteles
Diogenes Lartus Lives of eminent Philosophers
Simplicius
m.a.w. werken van andere, latere filosofen (?)
The Loeb classic Library

1.4. LEG KORT DE HISTORISCHE EN FILOSOFISCHE VERHOUDING UIT TUSSEN THALES,


ANAXIMANDER EN ANAXIMENES
Thales
624 vC 545 vC
1 vd 7 wijzen
Oerstof = water
Leraar van Anaximander
Leraar van Anaximenes
goddelijke geen begin en geen
einde
Niet doen wat je anderen verwijt
Het is moeilijk zichzelf te kennen
Makkelijk om anderen te
commanderen
Plezantste = succes

Anaximander
610 vC 547 vC
Apeiron het onbepaalde
Leraar van Anaximenes

Anaximenes
585 vC 524 vC
Oerstof: lucht

Alledrie afkomstig uit Milet !

1.5. WAT IS MOEILIJK EN WAT IS GEMAKKELIJK VO OR MENSEN VOLGENS THALES

Moeilijk om zichzelf te kennen


Makkelijk om anderen te zeggen wat ze moeten doen
Het is plezant om succes te hebben

1.6. LEG KORT UIT: ANTIEKE NATUURFILOSOFIEN ZIJN REDUCTIONISTISCH


Om orde in de chaos te zien, zoeken de filosofen een natuurlijke oorzaak om alle verscheidenheid naar te
kunnen herleiden. Het beginsel van alles ligt niet bij de goden, maar bij de natuur zelf. De wereld verklaren
naar analogie: water groei zaad (wat meestal vochtig is.)

1.7. WAT IS HET VERSCHIL TUSSEN DE ANTIEKE EN DE HEDENDAAGSE ERVARING VAN


DE NATUUR?
De natuurfilosofen waren als een eerste verlichting van de mythe naar de logos. Eerst linkten men de natuur
aan mythes (bv. Mythe van Persephone en Hades). Nu linkt men het ontstaan van de natuur aan de
wetenschap. Men maakt een onderscheid tussen het organische en het anorganische. De natuur is in gevaar,
manupileerbaar en gemathemariseerd.

2. PARMENIDES VS. HERACLITUS


2.1. WAT IS HET VERSCHIL TUSSEN DE METHODES VAN INDUCTIE EN DEDUCTIE?

Inductie: op grond van een aantal waarnemingen komt men tot een algemene regel (een theorie)
Deductie: Gevolgtrekkingen uit het algemene (een theorie). Vb: 1) alle mensen zijn sterfelijk 2)
Socrates is een mens. Gevolg: Socrates is sterfelijk.
Deductie leidt tot empirie, wat dan weer terug leidt tot inductie.

2.2. MAAK EEN CONCEPTUEEL SCHEMA VAN DE AGOS TUSSEN PARMENIDES EN


HERACLITUS
Parmenides

Heraclitus
Tegen de opinies
Tegen de dialoog
Luisteren naar godin
Luisteren naar Logos
De wereld is niet waar
De wereld is waar en onwaar
De wereld is niet begrijpelijk
De wereld is wel begrijpelijk
Waarheid zit in de absolute eenvoudigheid
Waarheid zit in de eenheid van de tegengestelden
Er is niets dan het zijn zonder meer
Er is niets dan logos (harmonie, rede, wet,
verhouding)
NEEN tegen de wereld
JEIN tegen de wereld
Het ware is altijd hetzelfde
Alles stroomt, verandert
De agon gaat over de relatie tussen het blijvende en het veranderlijke. Kunnen beiden samen bestaan? Hoe kan
men de tegenstelling tussen het veranderlijke van de zintuiglijke waarneming verzoenen met het blijvende van
het verstand?
Heraclitus kiest voor het veranderlijke : Alles vloeit, we kunnen geen twee maal in dezelfde rivier stappen.
Parmenides voor het blijvende. Hij redeneert als volgt : Het niet zijn kan niet gedacht worden, wat meteen de
gedachte van het worden en dus de verandering uitsluit.

10

2.3. WAT SOORT VAN KENNIS IS VOOR PARMENIDES DE UITLEG DIE DE


NATUURFILOSOFEN OVER DE NATUUR GEVEN?
Thales en Co zeggen NIET de waarheid. De mens moet leren luiseren naar de Godin. De enige waarheid is het
onveranderlijke en ongeworden Zijn zonder meer.

2.4. BEREIKT PARMENIDES DOOR ZICHZELF DE WAARHEID?


Hij zegt dat er geen waarheid zit in de mening, observaties van de sterflijken / de mensen. De enige
werkelijkheid is het onveranderlijke en ongewonden zijn zonder meer. Om tot de waarheid te komen moet
men de rede volgen. Niet-zijn bestaat niet, dus dit mag men ook niet toelaten in redeneringen

2.5. SOM DE KENMERKEN OP VAN HET ZIJN VOLGENS PARMENIDES

Je kan alleen een zijn zijn, een niet-zijn bestaat namelijk niet
Denken en zijn is hetzelfde, want als iets gedacht wordt is het onmogelijk te zeggen dat het niet is.
Het zijn = ruimtelijk er is geen lege ruimte mogelijk! ook geen beweging
Worden kan niet, dat is schijn
1 en ondeelbaar
alles wat op hierop lijkt (worden,beweegbaar,deelbaar) zal gebeuren binnen een gesloten systeem.

2.6. WAT BETEKENT ALLES STROOM? WIE ZEGT DAT?

Heraclitus in Pantha Rhei


Komt eigenlijk van Simplicius en Plato
Alles is in beweging, alles is constant in verandering

2.7. LEG HET VERSCHIL UIT TUSSEN PARMENIDES EN HERACLITUS EN DE


NATUURFILOSOFEN VANUIT DE CONCEPTEN VAN METAFYSICA,
NATUURFILOSOFIE, OBSERVATIE EN HET ONZICHTBARE
De natuurfilosofen gaan uit van de observaties die ze waarnemen. Parmenides en Heraclitus gaan kijken naar
het onzichtbare achter de natuur, de filosofie gaat dus over in metafysica de wijsgerige leer die niet de
werkelijkheid onderzoekt zoals ze ons gegeven wordt uit zintuigelijke waarneming.

3. PLATO VS. ARISTOTELES


3.1. HOE HEET EN WIE WAS DE VROUW IN RAFAELLOS DE SCHOOL VAN ATHENE?
De vrouw in Rafaellos de school van Athene is Hypotia. Zij wordt beschouwd als de eerste vrouwelijke
wiskundige. Daarnaast is zij ook een neoplatonische filosofe.

11

3.2. SOM HOOFDKENMERKEN OP VAN HET PLATONISME EN HET ARISTOTELISME.


GEEF VOORBEELDEN VAN PLATONISCHE EN ARISTOTELISCHE FILOSOFEN IN DE
GESCHIEDENIS VAN DE WIJSBEGEERTE TOT HEDEN.
Platonisme
Aristotelisme
Idealist
Pragmatist
Revolutionair
Conservatief
Moralist
Politiek
Subjectiviteit
Mens en natuur
Idealisering van de wiskunde en de logica
Historicitait, experiment, observatie, systeem
VOORBEELDEN
Platonisme
Aristotelisme
Middeleeuwen
Augstinus
Thomas Aquinas
Moderne tijd
Descartes en Fichte
Locke en Hegel
Vandaag
Badiou
Rorty

3.3. WAT IS HET PRINCIPE VOOR PLATO? HOE IS DIT AANWEZIG IN HET GEHEEL VAN
DE REALITEIT
Idee het geziene: het prototype en archetype van de realiteit
Kennen is zien van de ideen
Kennen laat zien van de wereld
De idee van het goede de hoogste idee
+ geeft licht licht om te zien = voorwaarde voor kennis
Ik weet = ik heb gezien
De realiteit is een afspiegeling van de ideen De allegorie van de grot (check dees is op wikipedia ofzo)
Dualisme: ware werkelijkheid wordt gevormd door de ideenwereld VS wereld van de verschijnselen
metafysisch idealisme

3.4. WAAROM IS PLATO EEN VOORBEELD VAN IDEALISTISCHE FILOSOFIE?


Alles herleiden tot een geestelijk beginsel enkel de ideen en grondbegrippen hebben een
werkelijkheidswaarde.
In het idealisme wil men alles herleiden tot een geestelijk beginsel. Dit doet Plato door te zeggen dat enkel de
ideen en grondbegrippen blijvend zijn.

3.5. WAT ZIJN IDEEN VOLGENS PLATO?


Idele voorwerpen, algemeen en constant niet veranderlijk, fundament /archetype van de realiteit. Realiteit
is de afspiegeling van de ideen, niet afleidbaar van de werkelijke wereld, onafhankelijk van deze werelt,
entiteiten.

12

3.6. LEG DE VERHOUDING UIT TUSSEN EEN IDEE, HAAR BESTAAN IN DE WEREKLIJKE
WERELD EN HAAR REPRESENTATIE IN EEN KUNSTVOORWERP
Kunst is het derde en laagste stadium van kennis (afbeelding van een afbeelding). Het bevat geen kennis,
waarde, menselijke kwaliteiten, geen waarheid.
In de werkelijke wereld zien we afspiegelingen van de ideen (= de eerste afbeelding , die nog kennis bezit?)

3.7. LEG DE PLATONISCHE VERHOUDING UIT TUSSEN ZIEL EN LICHAAM


We zijn geen mensen maar zielen die in een lichaam gevangen zijn. Ons lichaam is het graf van de ziel ( en de
ziel is de waarheid). De ze ziel heeft de waarheid al gezien, maar is deze vergeten bij de geboorte.

4. ARISTOTELES VS. PLATO


4.1. LEG HET PLATONISCH BEGRIP VAN ZIJN UIT MET BEHULP VAN HET BEGRIP VAN
PARTICIPATIE
Begrip participatie: wat is zijn?
Het idealisme toont dat de realiteit zonder meer niet bestaat.
Altijd zit er een idee achter die de wereld een zin verschaft/geef
Zijn: wat X is en wat X moet worden

4.2. WELKE SOORT VAN VERHOUDING TUSSEN REDE EN INSTINCTEN STELT PLATOS
OPVATTING VAN GELUK VOOR?
Tirannie van de rede tegen de instincten/begeerte wordt verondersteld bij geluk

4.3. WELKE ZIJN DE WETENSCHAPPELIJKE DISCIPLINES VAN ARISTOTELES SYSTEEM?

Theoretische wetenschappen eerste en natuurfilosofie; metafysica en fysica


Poitische wetenschappen esthetiek, poetica en rhetorica
Praktische wetenschappen Ethiek en politiek; ethica niconachea en politica

4.4. GEEF DE REGERINGSVORMEN VAN PLATO IN VOLGORDE VAN ZIJN THEORIE VAN
POLITIEKE DECADENTIE
Aristocratie
Timocratie
Oligarchie
Democratie
Tirannie

Oorzaak: geen controle van geboorte menselijke


natuur, tijd.
decadentie - involutie

1. aristocratie: elite regeert


2. timocratie : welstand van burgers voorwaarde voor uitoefenen van politiek
3. oligarchie : macht in kleine groep mensen
4. democratie: volk inspraak op wetten
5. tirannie : macht aan 1 persoon

13

4.5. WAT IS DE VERHOUDING VOLGENS PLATO TUSSEN REGERINGSVORM EN ZIEL?


Er is parallellisme tussen de ziel en regeringsvorm
Rechtvaardigheid= tot stand brengen van een harmonie tussen de verschillende delen van de ziel collectieve
regeringsvorm mogelijkheid door hirarchisch ingerichte staat. Filosofen als koning dus.
redelijk deel van de ziel
strevende deel van de ziel = wachters
begerend deel van de ziel = landbouwers, ambacht, etc.

4.6. WELKE ZIJN DE VERSCHILLEN TUSSEN PLATO EN ARISTOTELES WAT ETHIEK


POLITIEK EN METAFYSC IE BETREFT?

Ethiek: interllectualistische opvatting van de moraal versuz een moraal met de voeten op de aarde
Politiek: ideale regeringsvorm versuz een analyse van werkelijke grondwetten
Metafysica: religie vs wetenschap

4.7. WELKE FUNCTIE SPEELT DE TIJD IN ARISTOTELES ETHIEK?


Tijd op zich bestaat niet, het is een begeleidingsverschijnsel van beweging
Dingen die altijd zijn, zijn niet in de tijd want dan zou de tijd groter dan eeuwig moeten zijn.
Tijd is 1 van de tien categorien van het zijn
Filosofische inzichten zijn tijdloos.

5. PLOTINUS VS. DE GNOSTISCHE SEKTEN


5.1. IS PLOTINUS EEN ECHTE GRIEKSE DENKER ZOALS ARISTOTELES? WAAR OM
(NIET)?
Het is zoals aristoteles een filosoof van de antieke filosofie, Hij is de laatste Griekse filosoof van de klassieke
oudheid en daardoor geen chte filossof meer. Hij is een neoplatinist. (Plato=waarheid)
Hij zegt dat alles streeft naar het Ene (= god / vader een niet-zijn dat volledig transcendent is)

5.2. LEG ZO UITGEBREID MOGELIJK UIT WELKE FUNCTIE AUTORITEIT, SCHEPPING


EN RELIGIE HEBBEN IN DE MIDDELEEUWSE WIJSBEGEERTE

Autoriteit: De eerbied voor de inzichten van de oude filosofen, in het bijzonder


voor Aristoteles en Plato, al was de invloed van de eerste tot ongeveer de 12e eeuw beperkt tot de
invloed die via de neoplatonisten de middeleeuwen bereikte en werd Aristoteles zelf eigenlijk niet
gelezen. Daarbij kwam een groot ontzag voor hun autoriteit: het principe van auctoritas.
Religie: religiositeit is constitutief voor het denken. De taak om de inzichten van de filosofie in
overeenstemming te brengen met de theologische doctrines, ofwel het principe van concordia. Dit
laatste was het belangrijkste. Wanneer een Middeleeuwse filosoof bijvoorbeeld de waarheid meende
te hebben aangetoond van een propositie die in strijd was met een onderdeel van het christelijke
geloof, moest hij toegeven dat hij zich vergist had; geloofsvragen werden dus verondersteld buiten het
bereik van de filosofie te liggen.
14

Schepping: Universium is dooor 1 almachtige persoon geschapen. Alles heeft een oorsprong, ook de
rede is geschapen.

5.3. LEG DE STELLING KENNIS = VERLOSSING UIT IN DE CONTEXT VAN HET


HERMETISME EN DE GNOSTICI.
Met betrekking tot verlossing stelt Gnosticisme dat verlossing verkregen wordt door het verwerven van
goddelijke kennis.
In het hermetisme bereikt men verlossing door zelfkennis. De weg van zelfkennis is de enige weg om te komen
tot Godskennis.

5.4. WAT SOORT VAN KENNIS IS DE GNOSIS VOOR DE GNOSTICI?


Gnosis: intutief weten van een hogere orde
=> Geheime kennis of kennis van het verborgene

5.5. NOEM DRIE SECTEN VAN DE GNOSTICI.6. IS POLITIEK EEN CENTRALE KWESTIE
VOOR DE MIDDELEEUWSE FILOSOFIE?
Marcionisme: is het dualistische geloofstelsel dat afstamt van de leer van Marcion van Sinope. De leer van
Marcion was dat Jezus een tot dusver onbekende God had geopenbaard. De God van het Oude Testament was
de auteur van het kwaad, een demiurg, (de rechtvaardiging, dit betekent noch goed noch slecht, in
tegenstelling tot God die enkel goed is. De goede God houdt zich verre van de wereld, terwijl de demiurg de
schepper van het materile is.) die er alleen was voor de joden. Daar tegenover stond de God van het Nieuwe
Testament, die vol was van genade en van iedereen hield en die zichzelf in Jezus openbaarde.
Manichesme: Het manichesme is een oude religie, gesticht door Mani (216-276) in het oude Perzi. Deze
religie had ooit grote aanhang, maar is nu uitgestorven.
In het door Mani verkondigde religieuze stelsel, dat benvloed was door de joods-christelijke sekte van de
elkesaieten, misschien ook door het mandaesme, het gnosticisme en andere richtingen, werd een algehele
tegenstelling geleerd tussen licht en duisternis, tussen goed en kwaad, tussen ziel en stof.
Valentinianisme: was een van de grote gnostische bewegingen. Valentinus en de gnostische beweging werden
beschouwd als bedreigingen tot het Christendom door kerkelijke leiders en christelijke geleerden, niet alleen
vanwege hun invloed, maar ook vanwege hun doctrine, praktijken en overtuigingen

5.6. IS POLITIEK EEN CENTRALE KWESTIE VOOR DE MIDDELEEUWSE FILOSOFIE?


Nee geloof was het belangrijkste uitgangspunt voor de middeleeuwse filosofen.

6. MONISME VERSUS DUALISME


6.1. WELKE ZIJN DE GRENZEN VOOR ONS VRIJ DENK EN?
clichs, vanzelfsprekendheden, de heersende mening, de taal, onze morele visie op de wereld (geloof), onze
ideologie (geloof)

6.2. WAT IS HET VERSCHIL TUSSEN DE MIDDELEEUWSE FILOSOFIE EN DE MODERNE


EN DE ANTIEKE FILOSO FIE MET BETREKKING T OT GELOOF EN
RATIONALITEIT?
De antieke filosofen vechten tegen meningen en geloof net zoals de moderne filosofen.
Bij de twee groepen heeft rationaliteit niets met geloof te maken, maar middeleeuwse filosofen hier denken
anders.

15

6.3. LEG ANSELMUS STELLING FIDES QUAERENS INTELLECTUM KORT UIT.


Anselmus zag geen tegenstelling tussen geloven en wijsgerig kennen: "Het geloof zoekt naar redelijk inzicht"

6.4. WELKE FILOSOFISCHE DOCTRINES HEECFT AUGUSTINUS GEVOLGD VOOR ZIJN


BEKERING TOT HET CHR ISTENDOM?
Stocijn in Afrika
Manichest in Rome: enkel auditor
Scepticus in Milaan
Neoplatonicus in Milaan

6.5. WAT ZEGT AUGUSTINUS OVER DE FILOSOFIE VAN PLOTINUS EN HET


EVANGELIE VAN JOHANNES? IS DAT WAAR? WAAROM?
Augustinus schreef dat hij grote waardering had voor bepaalde christelijke platonisten. De platonisten die het
meest van invloed waren op zijn theologie, leefden niet in de tijd van Augustinus zelf maar ongeveer
anderhalve eeuw eerder toen het neoplatonisme op zijn hoogtepunt stond. Een van hen was de stichter van
het neoplatonisme, Plotinus (ca. 204-270).
Johannes en Plotinus zouden volgens Augustinus hetzelfde gezegd hebben. Dit klopt echter niet helemaal
want:
God en het Woord van Johannes het Ene en de geest van Plotinus
Twee principes van Johannes n principe van Plotinus
Voor beide is er toch geen schepping geweest. Maar precies dit punt is voor Augustinus niet relevant

6.6. LEG KORT UIT HOE AUGUSTINUS PLOTINUS, PLATO EN HET STOCISME IN
EEN CHRISTELIJKE TAAL VERTAALT.
Plato's val

6.7. LEG AUGUSTINUS VERGELIJKING UIT: GOD MENS KWAAD.


De genade van god is de menselijke vrijheid. Vrijheid voor het goede en het kwade. Het kwaad is geen principe,
maar het niet volgen van een principe.
Waren we niet vrij, dan zou er geen kwaad in de wereld bestaan
Het kwade is geen schepping van God. God is de schepper van de mensheid en gaf hen de vrije keuze om goed
of kwaad te doen.

7. REDE BINNEN DE GRENZEN VAN DE LOUTERE RELIGIE


= 6. Monisme versus dualisme ?

8. GAUNILO VERSUS ANSELMUS VAN CANTERBURY


8.1. WAT BETEKENT HET DAT DE GESCHIEDENIS VAN DE MENSHEID VOOR HET
CHRISTENDOM VOORBEREIDING IS?
Het christendom verandert de manier om politiek en tijd te begrijpen. De politiek is gesubordineerd aan de
kerk (christendom). Voor de tijd is een begin en einde en daartussen het leven in de wereld, kerk . Onze tijd is
dus een voorbereiding.

16

8.2. 2. WAT BETEKENT HET ANSELMUS GODSBEWIJS EEN SYMPTOOM VAN CRISIS
VAN GELOOF IS?
Er gebeurde een crisis in de principes van het middeleeuwse filosoferen. Door meer en meer te vragen en te
willen weten worden autoriteit van het geloof en theologie in vraag gesteld

8.3. WAT BETEKENT HET ARGUMENT VAN REDUCTIO AD ABSURDUM?


Deze bewijsmethode wordt bijvoorbeeld toegepast wanneer een direct bewijs niet mogelijk is. De werkwijze is
als volgt: men neemt aan dat de stelling niet waar is, en laat zien dat die aanname tot een tegenspraak of een
onware bewering leidt. Hieruit kan men afleiden dat de stelling waar is. "if A then both B and not-B, so not-A".
Anselmus gebruikt dit in zijn godsbewijs. Als datgene waarboven niets groters gedacht kan worden enkel in
het verstand is, dan is datgene waarboven niets groters gedacht kan worden iets waarboven wel iets groters
gedacht kan worden en dat is onmogelijk.
Met dit bewijs wordt bewezen dat een stelling niet waar is, door aan te tonen dat men een absurde conclusie
kan trekken als het wel waar zou zijn. De stelling van de n wordt zodoende door de ander weerlegd met een
absurdisme. Vb. "Als de aarde plat is dan kan men er af vallen. Maar niemand kan van de aarde af vallen, dus
de aarde is niet plat."

8.4. LEG GAUNILO S KRITIEK UIT OP ANSELMUS BEWIJS VAN HET BESTAAN VAN
GOD.
Gaunilo beweert dat A zijn argument over Godsbestaan niet sterk genoeg is.
de logische bewijs is gecontamineerd
Fides is verondersteld: waarheid maar geen (logische/rationele) zekerheid

8.5. 5. LEG DE KRITISCHE ONTWIKKELING VAN FIDES TOT DUBITO KORT UIT,
GEBRUIK ALS VOORBEE LD HET GEVAL VAN ANSELMUS.
Fides --> ratio --> demonstratio --> dubito
Niet meer geloof maar twijfel lijkt nu het principe van denken te zijn.
Kritisch: er gebeurde een crisis in de principes van het middeleeuwse filosoferen. Door meer en meer te vragen
en te willen weten worden autoriteit van het geloof en theologie in vraag gesteld. Anselmus had niet meer
genoeg aan FIDES, Het geloof dat god bestaat. Hij wilde het begrijpen (= DUBITO). Gaunilo ontmaskerde
Anselmus als de echte insipiens. Anselmus ontkracht uiteindelijk de autoriteit van het geloof door een discussie
te beginnen waar argumenten niet op de autoriteit van het geloof mogen gebaseerd zijn (een vrije discussie).

9. RATIONALISTEN VS. EMPERISTEN


9.1. WELKE ZIJN DE HOOFDKENMERKEN DIE RATIONALISME EN EMPIRISME VAN
ELKAAR ONDERSCHEIDEN? WAT HEBBEN BEIDE STROMINGEN GEMEEN?
In het rationalisme staat de ratio centraal. Het is een deductief systeem. De zekerheid wordt als principe
beschouwd. Men gaat ervanuit dat ideen aangeboren zijn en dat kennis ook buiten de grenzen van de
ervaring ligt.
Bij het empirisme staat de empirie centraal. Het is een inductief systeem. De zekerheid wordt als garantie
beschouwd. Men volgt het principe Tabula rasa. Hiermee bedoelt men dat men met een onbeschreven blad
begint als men geboren wordt. De kennis ligt enkel binnen de grenzen van de ervaring.
Deze twee stromingen hebben epistemologische interesse (=kennisleer), een religieuze of athestische
mentaliteit en zijn: absolutist, republikein of democraat. Beide worstelen met het probleem van de brug: het
overbruggen van de kloof tussen mens en (externe) werkelijkheid.
17

9.2. WAT IS DE STELLING VAN BACON EN HOBBES OVER DE WETENSCHAP OF


KENNIS?
Kennis is macht

9.3. WAT HEBBEN FILOSOFEN IN DE 20STE EEUW GEZEGD TEGEN DE MODERNE


FILOSOFIE?
ste

De 20 eeuwse filosofen bekritiseren hun instrumentalisering van het denken en de natuur;


instrumentalisering van het menselijke leven; universalisering van Europese veroordelingen.

9.4. WELKE IS DE HOOFDSTELLING VAN DESCARTES MEDITATIES?


Cogito, ergo sum (= ik denk dus ik besta)
Meditaties over de eerste filosofie waarin het bestaan van God en het onderscheid tussen menselijke ziel en
lichaam wordt bewezen.

9.5. LEES DE GECITEERDE PASSAGE VAN DE TOEWIJDING WAARMEE DE MEDITATIES


(BEGINNEN (SLIDES 24-27)): WAT ZEGT DESCARTES DAAR OVER DE
ARGUMENTEN VAN DE THEOLOGEN?
Volgens Descartes maken de theologen een cirkelredenering: God bestaat omdat dit zo geschreven staat in de
heilige geschriften. Deze heilige geschriften moet men geloven omdat ze gemaakt zijn door god.

9.6. WAT ZEGT DESCARTES IN DE EERSTE MEDITATIE OVER VRIJE TIJD EN


FILOSOFEREN?
Het komt dus goed uit dat ik tegenwoordig mijn geest van alle zorgen heb bevrijd en verzekerd ben van een
gegarandeerde vrije tijd. Ik trek me nu op mijzelf terug en zo zal ik de vrijheid hebben serieus en ongedwongen
de vernietiging van mijn meningen ter hand te nemen.

9.7. WELKE WAARHEDEN VERNIETIGT DESCARTES SCEPTISCHE METHODE?


Descartes sceptische methode in de Meditaties is een afbraak-procedure tegen:
- zintuigen
- verschil tussen gek en normale mens
- verschil tussen realiteit en illusie (dromen)
- eeuwige waarheden (God)
- echte eeuwige waarheden (bv. van wiskunde)

9.8. WAAROM KAN MEN ZEGGEN DAT DE TITEL VAN DESCARTES MEDITATIES
EERDER TYPISCH IS VOOR DE MIDDELEEUWSE FILOSOFIE DAN VOOR DE
MODERNE FILOSOFIE?

18

10. EMPIRISTEN VERSUS RATIONALISTEN


10.1.
WELKE FUNCTIE SPELT GOD IN DESCARTES MEDITATIES? LEG ZO
UITGEBREID MOGELIJK UIT.

10.2.

WAT IS DE ETYMOLOGIE VAN HET WOORD EMPIRISME?

van het Griekse (ervaring)

10.3.
LEG HET ALGEMENE CONCEPT VAN EMPIRISTISCHE FILOSOFIE ZO
UITGEBREID MOGELIJK UIT.
- zintuigen = oorsprong van kennis
- enige rol van verstand is verwerken van die zintuiglijke gegevens
- inductief

10.4.

LEG HUMES ANTIHPLATONISME UIT.

ideen zijn kopien van indrukken

10.5.

LEG HUMES PRINCIPES VAN ASSOCIATIE ZO UITGEBREID MOGELIJK UIT.

Denken is vooral ideen met elkaar te verbinden


Er zijn regels voor deze functie
Principes: van gelijkenis, contiguteit (nabijheid in tijd en ruimte) en causaliteit
Het principe van causaliteit is het enige dat voorbij onze zintuigen gaat
Door causaliteit stellen we relaties tussen ideen en feiten, toekomst-heden-verleden
We gaan voorbij het gebied van evidentie

10.6.

WAT ZEGT HUME OVER GELOOF?

- het is iets natuurlijks


- het is een betere gids in het leven dan de zuiver rationele principes
- het is een denkstructuur van de mens -> resultaat van adaptie?

11. RADICALE VERSUS CONSERVATIEVE VERLICHTING


11.1.
IS ER N (UNIEKE) VERLICHTING GEWEEST? LEG ZO UITGEBREID
MOGELIJK UIT.
neen, er is niet maar 1 homogene verlichting. verlichting kan zeer verschillend zijn.
Wat Verlichting precies is, is moeilijk uit te leggen. Men veronderstelt dat het antwoord op de vraag wat is
verlichting? naar een homogene corpus verwijst. De verlichting als n homogene stroming of episode van de
Europese geschiedenis is de gangbare mening, maar d (unieke) Verlichting bestaat niet. Verlichting kan zeer
verschillend zijn. Dus neen, er bestaat geen n unieke Verlichting.

19

11.2.
WELKE ZIJN DE PIJLERS VAN DE VERLICHTING? MET WELK HISTORISCH
GEBEURTENIS IS DE VE RLICHTING DAAROM VERBONDEN?
Vrijheid (libert)
Gelijkheid (egalit )
Broederschap (fraternit )
Verlichting nauw verbonden met de Franse Revolutie

11.3.
HOE VERTAALT TODOROV DE PIJLERS VAN DE VERLICHTING IN DE TAAL
VAN HET HUMANISME VAN DE 20STE EEUW?
Verlichting en humanisme: principes van de autonomie van het ik (de vrijheid); de finaliteit van de mens (de
broederlijkheid) en de universaliteit van mens (de gelijkheid)

11.4.
WELKE ZIJN DE NEGATIEVE EN POSITIEVE KANTEN VAN DE PARADOXALE
VERLICHTING?
Negatief: actuele politieke, culturele en economische crisis is ten slotte gebaseerd op de idealen en principes
van de Verlichting
Positief: de filosofische omgang metVerlichting biedt ons toch een instrument om onze wereld kritisch te
benaderen

11.5.

WAT ZEGGEN DE CRITICI VAN DE VERLICHTING?

De weg van de negatie (dogmatische kritiek):


- universalisme
- eurocentrisme
- autoritarisme
- kolonialisme
- mysoginie
- antihumanisme
- utopie (maakbaarheid van de mens)

11.6.
WAT ZEGT FOUCAULT OVER TEGEN OF VOOR DE VERLICHTING TE
ZIJN?
Foucault: tegen of voor de Verlichting te zijn hindert een vrije omgang met de Verlichting.

12. RADICALE VERSUS CONSERVATIEVE VERLICHTING II


12.1.
WELKE HISTORISCHE EVENEMENTEN OF FILOSOFEN MARKEREN EEN BEGIN
EN EEN EINDE VAN DE VERLICHTING?
Begin: rond de eerste helft van de 17de eeuw(Galileo, Descartes, Newton of de Engelse Revolutie)
Einde: 1750-1751 (Encyclop die van DAlemebert en Diderot), 1789 (Franse Revolutie), 1800 (einde van
Verlichte filosofie)

12.2.
VOOR WELK GROOT WERK ZIJN DIDEROT EN D ALEMBERT
VERANTWOORDELIJK GEWEEST?
Encyclopdie

20

12.3.

WELKE ZIJN DE PRINCIPILE CONFLICTEN IN DE VERLICHTING?

Principile conflicten: Bijgeloof tegen rede en autoriteit tegen waarheid

12.4.

SOM DE CENTRALE IDEEN VAN DE VERLICHTING OP.

Kosmopolitisme (vrijheid van circulatie)


Democratie of republicanisme
Vrouwenemancipatie
(Absolute) egalitarisme
Vrijheid van meningsuiting

12.5.
WELK ARGUMENT GEBRUIKTEN DE VERLICHTINGSFILOSOFEN TEGEN
OORLOG?
Irrationaliteit

12.6.
CLASSIFICEER DE FILOSOFEN VAN DE TRADITIONELE CANON (SLIDE 9)
IN: RATIONALISTEN EN EMPIRISTEN. GEBRUIK, INDIEN NODIG, DE AANBEVOLEN
LITERATUUR.
Rationalisten:

Descartes

Spinoza

Leibniz

Diderot

DAlembert

Condorcet

Rousseau
Empiristen

Hobbes

Locke

Hume

Lessing

Mendelssohn

Maimon

Kant

12.7.

WELKE FUNCTIE HEEFT DE VRIJMETSELARIJ GESPEELD IN DE VERLICHTING?

De vrijmetselarij behoort tot de vergeten filosofen van die tijd.

12.8.

LEG HUMES KRITIEK OP WONDEREN ZO UITGEBREID MOGELIJK UIT.

Ongunstige voorwaarden: niet genoeg geloofwaardige getuigen


Oorzaak van uitvinding en verspreiding vanwonderen: liefde van de mensen, een heilig doel of zelfliefde en
erkenning
Altijd bij geestelijk achtergebleven culturen
Mislukking van parallellisme tussen wonderenvan het Nieuwe Testament en de geschiedenis van de kerk
Het punt van Hume is niet of wonderen mogelijk zijn of niet, maar of er genoeg redenen zijn om te geloven dat
wat gebeurd is een wonder is geweest.

21

12.9.

WAT IS VOOR SPINOZA GOD EN DE MENS?

Er bestaat enkel n substantie, deze substantie is God


De dingen die bestaan en geen substantie zijn:
Zijn ofwel modi van de substantie: dat wat in God is
Ofwel attributen van de substantie: essentile predicaten
WIJ zijn niets meer dan een modus van God (tegen modern antropocentrisme)

12.10.
23).

LEG DE TWEE SUBVERSIEVE IDENTIFICATIES VAN SPINOZA UIT (SLIDE

God = natuur = dieren = mensen


De kracht van de natuur is de kracht van God
De kracht van de mensen is de kracht van de natuur, dus
De kracht van de mensen is de kracht van God
Er is geen verschil tussen mensen en dieren
Absoluut egalitarisme
Er bestaat volgens hem maar n substantie, en die substantie is God.
De dingen die bestaan en geen substantie zijn:
Zijn ofwel modi van de substantie: dat wat in God is
Ofwel attributen van de substantie: essentile predicanten
Wij, de mensen, zijn niets meer dan een modus van God.
Recht = macht/kracht
Elk wezen heeft zoveel recht als het kracht heeft
Het recht van de autoriteit gaat zo ver als haar macht gaat
Het recht van individuen ook
De soeverein is het volk (multitudo)
Het volk is binnen de staat potentia (mogelijkheid/potentiaal van de macht)
De autoriteit is potestas (realiteit van de macht)
De macht van de autoriteit komt van het volk
Als het volk zelf potestas wil zijn, dan kan de autoriteit er niets tegen doen: revolutie

12.11.
LEG DE PRINCIPES VAN BURKES FILOSOFIE ZO UITGEBREID MOGELIJK UIT
(SLIDES 33H39).
De mens is een religieus wezen: geloof belangrijk om geestelijk gezond te blijven (individueel vlak). Zonder
religie vervalt men in nihilisme of vult die leegte op door pseudo-geloof (maatschappelijk vlak)
De maatschappij is het organische product van een langzame historische ontwikkeling: Er wordt grote waarde
gehecht aan de historisch gegroeide instellingen, verworvenheden en verhoudingen.
de mens is onvolmaakt en weinig of niet instaat tot verbetering: tegen de maakbare mens: de rede is de
menselijke rede, dus niets bovennatuurlijks: rede is ook beperkt
mensen zijn ook gevoelsmatige wezens
ervaring, gewoonte en vooroordelen zijn betere leidraden
de ware rede: bootst de natuur na en zet detradities voort,
de valse rede: gaat enkel uit van haar eigenabstracte principes (bv. cogito, ergo sum)
Voorzichtige verandering binnen het bestaande, natuurlijke, traditionele bestel zijn aanvaardbaar: No
revolution!

22

Mensen zijn van nature ongelijk: Dit moeten we niet opvatten in morele zin maar wel wat
talenten/vaardigheden betreft
Daaruit ontstaat een legitieme sociale ongelijkheid, die vraagt om een hirarchisch gestructureerde
maatschappij
Een elite dient te leiden
De mens is een sociaal wezen: De familie vormt de hoeksteen van de maatschappij
Kleine groepen of kleinere gemeenschappen met duidelijk gedefinieerde plaatsen = sterke sociale cohesie

12.12.

WAT ZEGT BURKE OVER TRADITIE EN VERLICHTING?

Volgens Burke bestaan er twee belangrijke tradities:


De aristocratische traditie (the spirit of a gentlemen)
De christelijke traditie (the spirit of religion)
De Verlichting en Revolutie breken radicaal met deze tradities

12.13.

WAT ZEGT BURKE OVER DE FRANSE REVOLUTIE?

De Franse Revolutie is een slechte toepassing van de Britse politieke ideen


Evolutie en niet revolutie is het tempo van de politiek en het politieke
De Franse Revolutie is op onmenselijke principes gebaseerd, dus moet ze noodzakelijkerwijze eindigen in een
vorm van autoritarisme

12.14.

LEG DE AGON VAN DE VERLICHTING UIT VANUIT DE SLIDES 44, 45 EN 46.

De radicale filosoof is de consequente verlichte filosoof, de conservatieve bedriegt zichzelf of durft niet te
filosoferen en de anti-verlichtingsfilosoof is tenminste eerlijk
Radicale Verlichting: realisering van de idealen van de Verlichting in alle gebieden van het menselijke leven
Conservatieve Verlichting: (moreel, politiek,religieus) beperkte realisatie
Radicale Verlichting: immanentie horizontaliteit
Conservatieve Verlichting: transcendentie -verticaliteit

23

13. VERLICHTE VROUWEN VERSUS VERLICHTE MANNEN


13.1.
WAT BETEKENT HET DAT DE RARE IDENTIFICATIE VAN MENS MET MAN
EEN POLITIEK GEBRUIK IS VAN SYNECDOCHE?
Men verstaat onder mens alleen mannen en geen vrouwen. Dit is een synecdoche: het grote geheel duidt
slechts een deel aan. Vrouwen vinden dit een rare identificatie van mens, aangezien zij ook tot dit grote
geheel horen.

13.2.
WAT HEBBEN LOCKE, SPINOZA, HUME EN BURKE OVER VROUWEN
GEZEGD?
Locke heeft nooit expliciet tegen de vrouwen geschreven. Hij vond dat vrouwen ook rechten moesten hebben.
Maar: als hij het over de mens had, bedoelde hij zeer vaak de man. Er was naar zijn mening een natuurlijk
verschil tussen beiden: de man was sterker en meer capabel. Daarom vond hij dat binnen het huwelijk de
man de autoriteit moest zijn.
Spinoza was een radicale egalitarist en voorstander van het absoluut monisme (=er is slechts n van iets).
Onder burgers verstond hij enkel mannen. Vrouwen waren geen politieke subjecten. Zijn argument hiervoor
was: Doorheen heel de geschiedenis zijn het altijd al mannen geweest die succes hadden
Hume was een scepticus. Hij was tegen dogmas, bijgeloof en tirannie. Hij was van het principe We weten
allemaal dat de vrouw zwakker is, maar laat haar praten. Mannen moesten dus een gentleman zijn en geduld
en respect hebben voor vrouwen.
Burke was een antiverlichte filosoof. Hij was voor sociale gelijkheid. Toch zag hij de vrouw als passief en de man
als actief: De vrouw zorgde voor de materie en de man geeft er vorm aan. Een voorbeeld hiervan is kindjes
maken.

13.3.
VOOR ARISTOTELES ZIJN VROUWEN GELIJK AAN SLAVEN EN KINDEREN.
WAT WOU HIJ DAARMEE ZEGGEN?
Aristoteles zijn redenering ging als volgt: Politiek is voor mannen. Vrouwen zijn hiervoor niet volwassen genoeg
en ze zullen dit ook nooit worden. Ze zijn zoals kinderen, alleen hebben ze geen opvoeding nodig want ze
kunnen niet man worden. Daarom moeten ze de man dienen en voor slaaf spelen.

13.4.
VAT KORT DE ARGUMENTEN SAMEN VAN ASTELL EN WOLLSTONECRAFT
VOOR DE RECHTEN VAN DE VROUWEN.
Als alle mannen vrij worden geboren, waarom zou dit voor de vrouw dan niet zo zijn?
Men moet voor ECHTE vrijheid vechten. Vrouwen zijn ook mensen. Mannen onderdrukken hun door hun geen
toegang tot onderwijs en cultuur te geven.
Vrouwen voeden kinderen op, dus vrouwen zijn een belangrijk instrument. Ze zouden ook rechten moeten
hebben.
De bestaande ongelijkheid is niet natuurlijk maar geconstrueerd.
Niet de schoonheid maar enkel rede is belangrijk en karakteristiek voor de mens. Een lichaam is slechts
materie. Men moet zich als ziel erkennen. Vrouwen hebben ook rede en dezelfde vermogens.

13.5.
LEG KORT UIT HOE DE LOGICA VAN IDENTIFICATIE WERKT BIJ ASTELL EN
WOLLSTONECRAFT?
13.6.
WAT ZEGT HET RATIONALISTISCHE FEMINISME VAN DE 17DE EN 18DE
EEUW OVER SCHOONHEID?
Schoonheid is een uitvinding van mannen om vrouwen stil te houden. Ze willen dat vrouwen zicht enkel
hiermee bezig houden. Schoonheid is geen deugd, natuur kan ook mooi zijn.

24

13.7.
WELKE FUNCTIE SPEELT GOD IN HET ARGUMENT VAN M. ASTELL VOOR
GELIJKHEID TUSSEN MANNEN EN VROUWEN?
God is essentieel in haar denken, hij is almachtig. God is de oorzaak van de wereld. Door hem bestaan we. Hij
heeft niets geschapen zonder reden. Hij is het maximum van perfectie en goede wil. Opvoeding helpt om de
weg naar god te volgen. Astell zei: Als u inderdaad in god gelooft, dan moet u toegeven en erkennen dar we
allemaal gelijk zijn.

13.8.
IS ONGELIJKHEID VOOR M.A. EN M.W. NATUURLIJK? LEG ZO UITGEBREID
MOGELIJK UIT
De bestaande ongelijkheid is niet natuurlijk maar sociaal-cultureel geconstrueerd.
Vrouwen bezitten ook rede en niet enkel schoonheid. God heeft mannen en vrouwen gelijk geschapen.
Gelijkheid tussen beide is dus een imperatief van god

14. KANT TEGEN ZLLNER & CO.: WAT IS VERLICHTING?


14.1.
WAAROM ZEGGEN WE DAT HET DEBAT OVER WAT VERLICHTING IS, ZELF
EEN VERLICHTE DISCUSSIE WAS?
Verlichting kan zowel een historische vraag, als een filosofische vraag, als een politieke vraag zijn. Men kan niet
met zekerheid zeggen wanneer de verlichting juist plaats vond, misschien is ze nog wel progressief? Zijn utopie,
optimisme en hoop in morele vooruitgang van de mensheid nog altijd mobiliserende ideen? De discussies dat
hierover plaatsvinden zijn nog steeds actueel. Zijn wij nu beter? Beschaafder? Is er een vooruitgang? Of wat
moet er nog veranderen? Wat is het doel voor de mensheid?

14.2.
LEG DE GELIJKENIS COMFORT = OPIUM ZO UITGEBREID MOGELIJK UIT
VANUIT KANTS TEKST O VER DE VERLICHTING GECITEERD IN SLIDE 15.
Comfort is een verdovend middel. Het is gemakkelijk om onmondig te zijn. Je hoeft geen moeite te doen, je
hoeft niet te denken, anderen zullen dit werk wel van mij overnemen. Door niet te denken en onmondig te zijn
maak je het makkelijk voor jezelf. Je maakt het je zelf comfortabel, maar dit gaat ten koste van een aantal
dingen. Je verdooft jezelf als het ware. Je doet niets meer en denkt niets meer vanuit jezelf.

14.3.
KANT ONDERSCHEIDT TWEE VERSCHILLENDE MANIEREN OM DE REDE TE
GEBRUIKEN: WELKE ZIJN ZE?
Priv en publiek gebruik van de rede. Onder priv verstaat hij individuele moraal of geloof, onder publieke
louter rede.

14.4.

WAT BETEKENT VOLGENS KANT SAPERE AUDE?

Durf te weten, heb het lef om van je eigen verstand gebruik te maken. Het is een motto van de verlichting, over
vrijheid van meningsuiting.

14.5.
WAAROM MOET DE VERLICHTING VOLGENS KANT ZICH OP DE RELIGIE
FOCUSSEN?
Religie is een dominant instrument. Dogmatisme is de vijand van denken. De religie behoort tot dogmatisme en
hindert dus de vooruitgang. De verlichting moet kritisch denken over religie.

14.6.
WELKE ZIJN VOLGENS K ANT DE HINDERNISSEN VOOR DE INDIVIDUELE
VERLICHTING?
Comfort van het moderne leven en dominantie van het geweten door institutionele religies
25

14.7.

WAT WIL KANT ZEGGEN MET CAESAR NON EST SUPRA GRAMMATICOS?

Het is een pleidooi voor vrijheid en meningsuiting. Waarheid gaat boven alles, ook boven macht.

15. KANT TEGEN HALLUCINATIES


15.1.
WELKE ZIJN VOLGENS K ANT DE DRIE GEBIEDEN VAN HET MENSELIJKE
LEVEN (KENNIS EN ZIJN)?
Zuivere rede, praktische rede en oordeelskracht

15.2.
WAT IS HET OBJECT VAN DE THEORETISCHE TRANSCENDENTALE
FILOSOFIE?
We moeten onszelf niet afvragen Wat is het object? maar we moeten ons richten op het subject. Dit
onderzoek naar de menselijke kennis is een onderzoek naar de mogelijkheidsvoorwaarden van menselijke
kennis.
Men start vanuit het punt: We kunnen niet alles weten. Niet alles heeft correlatie met de realiteit. Wij zijn
vrije wezens. Hoe wordt onze externe wereld verbonden met de menselijke geest?

15.3.

WAT IS DE RELATIE TUSSEN (HUMES) SCEPTICISME EN KANT?

Het sceptisme was een inspiratie voor Kant. Het sceptisme vroeg zich onder andere af: Hoe komt het dat we
causaliteit kunnen voorspellen? Hoe kunnen wij zeker zijn dat onze voorstellingen een correlaat hebben in de
realiteit?. Hierdoor begon Kant na te denken. Zijn hoofdvragen waren: Wat kan ik weten? Wat moet ik doen?
Wat mag ik hopen? Wat is de mens?
Hume maakt Kant wakker van de hallucinaties. De objecten van de metafysica (God, vrijheid, ziel) zijn in
theoretisch opzicht hallucinaties. In praktische zin zijn ze fundamenten van ons leven. Causaliteit bestaat niet in
realiteit.

15.4.
KAN MEN VOLGENS KANT DE VRIJHEID THEORETISCH OF PRAKTISCH
BEWIJZEN?
Voor Kant primeert de praktische rede. Vrijheid kan echter volgens hem niet bewezen worden. Moraal wet is
de basis van kennis van vrijheid (ratio cognoscendi). Vrijheid is de reden van het bestaan van moraalwet (ratio
essendi).

15.5.

WAT IS HET DING AN SICH?

Het ding dat op zichzelf bestaat. Volgens Kant kan de mens de werkelijkheid op zich niet kennen. Er is een
beperking, een absolute grens.

15.6.

WELKE ANTINOMIE IS DE KERN VAN KANTS DENKEN?

De kern van Kants denken is: antinomie (=iets dat onmogelijk kan worden tegengesproken) tussen vrijheid of
noodzakelijkheid. In een antinomie zijn these en antithese juist en daarom kan men niet beslissen welke van
de twee de ware weg is.
De oplossing hiervoor is volgens Kant Iedereen weet wat het beste is. Wijsheid staat boven filosofie.

26

15.7.

WAT ZEGT KANT OVER HET SCHONE IN ZIJN TAFEL VAN HET SCHONE?

Kwaliteit : Het schone is zonder interesse


Kwantiteit : Het schone is zonder begrip
Relatie : Vorm van doelgerichtheid
Modaliteit : Subjectieve noodzakelijkheid

15.8.

SOM KANTS SYSTEEM VAN DE CATEGORIEN OP.

Kwaliteit (realiteit, negatie, limitatie)


Kwantiteit (eenheid, veelheid, totaliteit)
Relatie (substantialiteit, causaliteit, wisselwerking)
Modaliteit (mogelijkheid, werkelijkheid, noodzakelijkheid)

15.9.

WAT ZEGT KANTS CATEGORISCHE IMPERATIEF?

Handel uitsluitend volgens dat maxime waarvan je terzelfder tijd zou willen dat heteen algemeen geldende
wet was.

15.10.
WAT ZIJN VOLGENS KANT TIJD EN RUIMTE? ZIJN ZE DUS SUBJECTIEF OF
OBJECTIEF?
Tijd en ruimte zijn zuivere vormen van zintuigelijkheid. Ze zijn voor iedereen anders en dus subjectief. Het
subject is de oorsprong van de vorm van ervaring

16. NIETZSCHE CONTRA OMNES


16.1.
KAN EEN TOTALITEIT (IN FILOSOFISCHE TERMEN) GEZIEN WORDEN?
WAAROM?
Neen, totaliteit kan geen object van ervaring zijn, het is een idee.

16.2.
WELKE ZIJN DE ARGUMENTEN TEGEN DE STELLING DAT NIETZSCHE EEN
FILOSOOF IS?
Hij denkt niet systematisch
Zijn denken zit vol contradicties
hij heeft geen kennis van de geschiedenis van de metafysica
Zijn visie over de kunst, de kunstenaars en de samenleving is pass

16.3.
WELKE ZIJN DE TWEE BETEKENISSEN VAN NIETZSCHES CONCEPT VAN
NIHILISME?
Nietzsche geeft het concept nihilisme een negatieve en positieve betekenis. De negatieve betekenis: nihilisme
is ontkenning van het niets. De positieve betekenis: nihilisme is het bewuste aanvaarden van de nietigheid van
de wereld.

16.4.
SOM DE ZES MOMENTEN OP VAN NIETZSCHES GESCHIEDENIS VAN HET
NIHILISME?
Plato (1), Christendom (2), Kant (3), Positivisme (4), afschaffing van de echte wereld (5) en Nietzsches nihilisme
(aanvaarding van de nietigheid van de wereld) (6).
27

16.5.

LEG NIETZSCHES DRIE TRANSFORMATIES VAN DE MENS KORT UIT.

1. Kameel : Men was eerst de slaaf van de waarheid en de plicht. Men deed gewoon wat van hem verwacht
werd.
2. Leeuw : Toen kwam de erkenning dat God of de rede een mythologische entiteit is (een draak). De
emancipatie van de onderdrukkende macht van God en/of de morele imperatief (Du sollst!) kwam tot stand.
Men begon te vechten.
3 Kind : Ten slotte wordt men een kind als men een heilig JA zegt tegen de nietigheid
van de wereld. Een kind heeft geen schuld, men krijgt productieve vrijheid, men kan onschuldig scheppen en
vernietigen (terug naar Heraclitus?).

16.6.

WAT IS GENEALOGIE?

Genealogie is onderzoek naar de waarde van de waarden. De moraal is een uitvinding van krachteloze mensen.
Met de overwinning van deze mensen begint de geschiedenis van het nihilisme. Dit houdt in dat men de
waarden gaat omwaarderen. Wat goed was wordt plots slecht. De moraal van de Griekse helden werd eerst
door de socratische en daarna door de christelijke moraal vervangen.

16.7.

LEG ZO UITGEBREID MOGELIJK UIT WAT NIETZSCHE OVER HET IK ZEGT

Als de wil een illusie is, dan zijn vrijheid en het subject van wil en vrijheid ook illusies.
Het bewustzijn is niets anders dan een vermogen dat resultaat is van een historisch en bloedig proces,
waardoor de mens heeft geleerd om als een sociaal wezen onder mensen samen te leven. Het ik is ook
resultaat van een proces (geen cogito ergo sum) = een strijd tegen perspectieven (impulsen) geweest.

16.8.

WAT ZEGT NIETZSCHE T EGEN POLITIEK EN OND ERWIJS?

Voor Nietzsche is massief onderwijs of universeel recht op onderwijs een contradictio in adiecto (=een
tegenstelling tussen delen van een argument). Pulchrum est paucorum hominum (=Schoonheid is er voor
weinigen).
Het motto van de anarchisten ni dieu ni matre is de radicalisering van socratisch, christelijk, Verlichtingsen democratisch egalitarisme.
De idealen van verbetering van de mensheid, van de maatschappij, van de mens noemt hij decadent denken.

28

Вам также может понравиться