Академический Документы
Профессиональный Документы
Культура Документы
Bedrijventerrein Twente
Streekplan Overijssel 2000+
RWB
Datum
13 april 2005
Oplage
300
Auteurs
Mossel en Van Weerd
Fotografie/Illustraties
OD 205
Vormgeving
Inlichtingen bij
P. Mossel
RWB team Ontwikkeling
tel.: 038 - 425 16 44
e-mail: pcw.mossel@prv-overijssel.nl
Adresgegevens
Provincie Overijssel
Luttenbergstraat 2
Postbus 10078
8000 GB Zwolle
Telefoon 038 425 25 25
Fax 038 425 48 30
www.prv-overijssel.nl
postbus@prv-overijssel.nl
Inhoudsopgave
1 Inleiding 5
1.1 Opzet van de planherziening 5
1.2 Aanleiding tot deze partiële herziening 6
1.3 Procedure van de planherziening 7
1.4 Korte beschrijving van de inhoud 8
3 Toelichting op de herziening 17
3.1 Voorgeschiedenis: Partiële herziening van 2001 17
3.2 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 23 april
2003 17
3.3 Voorbereiding nieuw locatiebesluit 18
3.3.1 Aanvulling locatiekeuzedeel MER 18
3.3.2 Locatiekeuze door initiatiefnemer 22
3.3.3 Inrichtings-MER 23
3.4 Locatiekeuze en inrichting RBT in het streekplan 25
3.4.1 Inhoud (aangevulde) MER 25
3.4.2 Beoordeling MER, voorkeursalternatief en voorkeursinrichting 26
3.4.3 Locatiekeuze en inrichting RBT in het streekplan 27
3.4.4 Karakter van concrete beleidsbeslissing 27
3.4.5 Nut en noodzaak van het Regionaal Bedrijventerrein Twente 32
3.4.6 Waterparagraaf 35
3.4.7 Europese richtlijn 2001/42 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het
milieu van bepaalde plannen en programma’s. 37
1 Inleiding 71
2 Besluit luchtkwaliteit 72
3.1 Aanpak 76
3.2 Overige uitgangspunten voor het onderzoek 77
3.3 Resultaten onderzoek luchtkwaliteit 78
4 Conclusie 81
5 Referenties 82
In dit eerste hoofdstuk worden de opzet, aanleiding en de procedure van deze herziening van het
streekplan Overijssel 2000+ beschreven. Vervolgens wordt kort beschreven wat in het (complete)
Milieu-effectrapport Regionaal Bedrijventerrein Twente (verder MER genoemd) staat en welk
voorkeursalternatief en welke voorkeursinrichting in het MER zijn opgenomen. Locatie en
hoofdelementen van de inrichting worden in deze herziening vastgelegd.
Hoofdstuk 2 bevat de eigenlijke herziening: hierin wordt aangegeven welke onderdelen van het
streekplan worden gewijzigd. Bijlage 1 laat de oude en nieuwe tekst naast elkaar zien, waarbij de
nieuwe tekstgedeelten van een markering zijn voorzien.
Hoofdstuk 3 bevat een uitgebreidere toelichting op de voorgeschiedenis, de voorbereiding van het
nieuwe besluit en op de inhoud van het nieuwe besluit.
Hoofdstuk 4 gaat in op de resultaten van advisering en overleg over de voorgenomen herziening.
Leeswijzer.
Als uitgangspunt is genomen de streekplantekst en –kaart van het streekplan Overijssel 2000+,
zoals dat is vastgesteld in december 2000. In oktober 2001 hebben Provinciale Staten de partiële
herziening van het streekplan Overijssel 2000+ “Locatiekeuze Regionaal Bedrijventerrein Twente”
vastgesteld. Het merendeel van die herziening had betrekking op het RBT; deze onderdelen zijn
door de uitspraak van de Raad van State vervallen. Enkele onderdelen vielen buiten het kader van
de concrete beleidsbeslissing; deze zijn na de publicatie van de vastgestelde streekplanherziening
van kracht geworden. Het gaat om de volgende onderdelen:
Par. 4.1.3.2.1., de passage:
“Op de streekplankaart zijn enkele nieuwe terreinen aangegeven voor ontwikkeling van bedrijvigheid
in Almelo. Voor één gebied gaat het om een zoeklocatie, waarover nog nadere oordeelsvorming
moet plaatsvinden. Omdat het gaat om terrein dat voor 2010 nodig is, is een afzonderlijk symbool
gebruikt.”
Voorts is in par. 5.6. de volgende tekst toegevoegd:
“Met de aanduiding grote woon- of werklocatie tot 2010 wordt bedoeld aan te geven dat deze
locaties naar verwachting vóór 2010 in ontwikkeling zullen worden gebracht; de realisering kan
evenwel tot na 2010 doorlopen. Een apart symbool “zoeklocatie voor grote werklocatie tot 2010” is
opgenomen voor gebieden die op basis van een globale beoordeling aan de hand van de beschikbare
gebiedsgegevens mogelijk in aanmerking komen voor de ontwikkeling van bedrijventerrein in de
periode tot 2010, maar waarvan de geschiktheid nog nader moet worden onderzocht”.
Deze tekst vindt u dus terug in bijlage 1 in de linkerkolom met de vigerende tekst.
Op de streekplankaart leidde de herziening tot toevoeging van de werklocatie ten noorden van het
bedrijvenpark Twente en ten noorden van RW 36, en van de toevoeging van het symbool B aan de
legenda en plaatsing op de streekplankaart ten zuiden van Nijrees. Verder werd een rode
belemmeringslijn uitbreidingsrichting stads- en dorpsgebied getrokken ten zuiden van het als RBT
aangewezen gebied.
In hoofdstuk 2 wordt nu aangegeven wat er wijzigt ten opzichte van het streekplan Overijssel
2000+ met inbegrip van deze toevoegingen. Par. 1.4 geeft hier een korte beschrijving van.
Streekplanherziening 2001
Het Programmeringsoverleg Twente heeft vervolgens het initiatief genomen voor een Regionaal
Bedrijventerrein Twente (RBT) en heeft opdracht gegeven een Milieueffectrapport op te stellen om
te komen tot een voorkeur voor een locatie. Na vaststelling van de Richtlijnen voor het MER door de
provincie is een locatiekeuzedeel van het MER opgesteld (Milieu-effectrapport–deel A: locatiekeuze).
In dit deel van het MER zijn uit een zevental potentiële vestigingsgebieden twee zoekgebieden
geselecteerd, waaronder het gebied Almelo-Zuid/Borne-Noord. De beide zoekgebieden zijn op
geschiktheid voor het realiseren van het RBT onderzocht. Dat heeft geleid tot een voorkeur voor de
locatie Almelo-Zuid.
Gedeputeerde Staten hebben het locatiekeuzedeel A van het MER aanvaard en ter visie gelegd en
hebben het voorstel voor de locatiekeuze verwoord in een ontwerp voor de streekplanherziening.
Deze herziening is in oktober 2001 door Provinciale Staten vastgesteld.
6
noodzaak van een RBT, stemde de Raad van State in met het verweer tegen de ingestelde
beroepen.
De initiatiefnemers blijven van oordeel dat een RBT belangrijk blijft voor de economische structuur
van Twente, de werkgelegenheidsontwikkeling en het oplossen van ruimtegebrek bij de afzonderlijke
steden. Een geactualiseerd onderzoek Van Buck Consultants International bevestigt de Twentse
vraag naar bedrijfslocaties voor ‘grote ruimtevragers’.
Gezien de uitspraak van de Raad van State was het voor een nieuwe streekplanafweging
noodzakelijk dat Almelo-Noord alsnog werd onderzocht op alle relevante aspecten. Zomer 2003
hebben de initiatiefnemers van het RBT, de gemeenten Almelo, Borne, Enschede en Hengelo en de
provincie Overijssel, daarom besloten het locatiekeuze onderzoek aan te vullen met een integraal
onderzoek naar de geschiktheid van Almelo-Noord voor het RBT en in dat kader het Milieueffect-
rapport (MER) aan te vullen. Ook is voor de voorkeurslocatie van de initiatiefnemers een Inrichtings-
MER opgesteld, waarin is aangegeven op welke wijze bij de inrichting rekening wordt gehouden met
o.a. natuur-, landschap en cultuurhistorie. Augustus 2004 is bovendien door de initiatiefnemers in
het kader van een bezwaarprocedure tegen weigering van de ontheffing Flora- en faunawet een
vernieuwde ontheffingsaanvraag ingediend. De initiatiefnemers, raden en staten, beslissen begin
2005 over de financiële haalbaarheid van het project, dus voordat Provinciale Staten de
streekplanherziening vaststellen.
In bijlage 2 wordt een overzicht gegeven van alle thema’s waarop de Raad van State het
aanvankelijke besluit heeft beoordeeld en wordt daarbij aangegeven op welke wijze in het nieuwe
voorstel met deze thema’s rekening wordt gehouden.
Na de uitspraak van de Raad van State van 23 april 2003 hebben begin juni 2003 de colleges van
Burgemeester en wethouders van Almelo, Borne, Hengelo en Enschede en Gedeputeerde Staten van
Overijssel voorstellen naar raden en staten gezonden over de verdere procedure voor een Regionaal
Bedrijventerrein Twente; de eerste stap daarin was nader onderzoek om tot een zo goed mogelijk
onderbouwde nieuwe locatiekeuze te kunnen komen. Provincie en gemeenten hebben vervolgens
Op 16 juli 2004 is het voornemen om tot een hernieuwde aanwijzing van de locatie Almelo-Zuid als
regionaal bedrijventerrein in Twente te komen in het kader van het wettelijke overleg en advisering
ingevolge artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening door Gedeputeerde Staten voorgelegd
aan de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving en betrokken bestuursorganen. De
reacties in het kader van het wettelijk overleg zijn (in hoofdlijnen) instemmend. In hoofdstuk 4
wordt nader ingegaan op de uitkomsten van dit overleg.
De ontwerp-streekplanherziening met het complete MER heeft van 29 oktober tot en met 25
november 2004 ter inzage gelegen. Er zij 16 reacties met bedenkingen en opmerkingen inzake de
ontwerp-streekplanherziening en het MER ontvangen. Alle stukken en alle reacties zijn aan de
commissie voor de milieueffectrapportage toegezonden. Deze commissie heeft het MER aan de
richtlijnen voor het MER getoetst, waarbij zij de ingekomen reacties heeft betrokken. De commissie
heeft aan Gedeputeerde Staten van Overijssel op 6 januari 2005 een positief advies uitgebracht
over het Milieueffectrapport Regionaal Bedrijventerrein Twente.
Het besluit om de locatie Almelo-Zuid aan te wijzen als RBT krijgt het karakter van een concrete
beleidsbeslissing. Dat stelt bijzondere eisen aan de voorbereiding van het besluit. Provinciale Staten
kunnen de streekplanherziening pas vaststellen als:
• alle betrokken initiatiefnemers het zogenaamde Go-besluit hebben genomen en daarmee
de financiële haalbaarheid vaststaat;
• er zicht is op de ontheffingverlening Flora- en Faunawet.
Na vaststelling van het streekplan is beroep mogelijk bij de Raad van State.
8
2 Wijziging van het streekplan
De tekst van onderstaande paragrafen wordt als volgt gewijzigd: de oude tekst van de betreffende
paragrafen (met inbegrip van kaart 4 op blz. 54) vervalt, en onderstaande tekst (met inbegrip van
de nieuwe kaarten 4A, 4B en 4C en de aangepaste kaart 22) komt er voor in de plaats. Voor de
overzichtelijkheid is hier gekozen voor volledige vervanging van de betreffende (delen van)
paragrafen, ook al is er in meerdere of mindere mate sprake van handhaving van oude teksten. In
de nieuwe tekst is de concrete beleidsbeslissing (cbb) in een kader geplaatst (omlijnd).
de tekst op blz. 53 e.v. van paragraaf 4.1.3.2.1. VRAAG EN AANBOD VAN BEDRIJVENTERREINEN
vervalt. Daarvoor in de plaats komt de volgende tekst:
Blz. 53 e.v.
4.1.3.2. Bedrijventerreinen: vraag en aanbod en differentiatie
In het kader van efficiënt ruimtegebruik streven wij naar een zo optimale benutting van bestaande
en nieuwe bedrijventerreinen. Gemeenten zullen hier in hun plannen aandacht aan moeten
besteden (zie ook T.4 duurzame ontwikkeling). Wij zullen bezien of het mogelijk is een of meerdere
voorbeeldprojecten te ontwikkelen of te ondersteunen, waar duidelijk sprake is van efficiënt
ruimtegebruik, door middel van bijvoorbeeld meerlaags bouwen of parkeergelegenheid onder
gebouwen. Daarnaast geldt dat wij de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen zo veel
mogelijk willen bevorderen. Uit onderzoek blijkt dat door herstructurering ongeveer 5% van de
uitbreidingsbehoefte aan bedrijventerreinen gedekt kan worden. Gestreefd wordt naar
multimodale ontsluiting van bedrijventerreinen.
Onderzochte voorkeursgebieden.
Gelet op deze eisen enerzijds en de geschiktheidsbeoordeling in het MER anderzijds heeft de
provincie in 2001 de locatie Almelo-Zuid aangewezen als meest geschikte locatie voor het Regionaal
bedrijventerrein Twente. In beroep heeft de Raad van State geoordeeld dat deze locatiekeuze
10
onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en dat met name de mogelijke geschiktheid van Almelo-Noord
onvoldoende is onderzocht. In een aanvullend onderzoek is Almelo-Noord op vergelijkbare wijze
onderzocht. Het onderzoek wijst uit dat in Almelo-Noord een geschikte locatie gevonden kan
worden. Vergeleken met Almelo-Zuid kan deze locatie als Meest Milieuvriendelijke Alternatief
worden aangemerkt. De locatie Almelo-Noord scoort per saldo op milieugebied beter dan Almelo-
Zuid. ‘Per saldo’ wil zeggen dat Almelo-Noord niet op alle milieuaspecten beter scoort, maar het
totaal aan effecten overziend scoort Almelo-Noord beter. De verschillen zijn echter niet groot.
Bovendien zullen de nadelen voor natuur, landschap en cultuurhistorie op de locatie Almelo-Zuid
door een goede inrichting, overeenkomstig de voorkeursinrichting en stedenbouwkundig plan van de
initiatiefnemers zoals opgenomen in het inrichtings-MER, beperkt worden.
Een tweede belangrijk ijkpunt vormt het programma van eisen. Almelo-Zuid voldoet op nagenoeg
alle punten beter dan Almelo-Noord. Belangrijke punten in het voordeel van Almelo-Zuid zijn: de
meer centrale ligging binnen de stedenband, de gunstige ligging ten opzichte van het knooppunt
A1/A35 bij Azelo, de ligging aan groot vaarwater, en de met deze punten samenhangende
wervingskracht van de locatie. De centrale ligging in de netwerkstad speelt in op de arbeidsmarkt,
trekt (groeiende) bedrijven aan uit de hele Netwerkstad en heeft betekenis voor dienstverlenende
bedrijven uit zowel Almelo als Hengelo/Borne en Enschede.
Tabel 5a
Het RBT is in de eerste plaats bedoeld voor de stadsgewestelijke vraag. Door aanbod voor grote
ruimtevragers te creëren, kan elders langer met de beschikbare voorraad worden gedaan en kan
deze voor meer kleinschalige en arbeidsintensieve bedrijvigheid worden aangewend. Uit het
onderzoek voor het RBT is een behoefte van gemiddeld 6 tot 7 ha per jaar voor de grote
ruimtevragers gebleken. Om ook voor de langere termijn voldoende aanbod veilig te stellen, is in de
planvorming uitgegaan van een periode van 20 jaar, en is de gewenste omvang op ca. 130 ha netto
bepaald. Het gebied Almelo-Zuid voldoet in de in het inrichtingsMER uitgewerkte voorkeursinrichting
met een netto uitgeefbare oppervlakte van ca. 125 ha vrijwel geheel aan dit uitgangspunt
Het RBT vervult ook een (aanvullende) rol voor de overige Twentse gemeenten. Deze rol is echter in
omvang beperkt; het aanbod van het RBT kan niet in de plaats treden van het in tabel 5a bij Overig
Twente vermelde aanbod en de daar in ontwikkeling zijnde plannen, omdat deze kwantitatief al
achter blijven bij de gewenste omvang. Deze zijn in de eerste plaats nodig voor de eigen
bedrijvigheid. In de toelichting wordt uitgebreider op vraag en aanbod ingegaan. De realisering van
het RBT kan voor de regio Twente een zeer positieve bijdrage betekenen in een kwalitatief en
kwantitatief voldoende aanbod aan bedrijventerrein. Alle onderzoeksgegevens afwegende
concludeert de provincie dat er nog steeds behoefte is aan een terrein voor grootschalige
bedrijvigheid en dat het gebied Almelo-Zuid daarvoor het meest in aanmerking komt.
De provincie merkt dit onderdeel van het streekplan met daarin het besluit over de locatie en
hoofdelementen van de inrichting van een RBT in Almelo-Zuid aan als een concrete
beleidsbeslissing in de zin van artikel 1 en 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De concrete
beleidsbeslissing (cbb) heeft betrekking op het gehele gebied Almelo-Zuid. Een beperking van de
cbb tot een eerste fase voor ongeveer 10 jaar is vanwege de specifieke omstandigheden niet
mogelijk en ook niet wenselijk. De toelichting (par. 3.4.4.) gaat hier nader op in. De tot de cbb
gerekende teksten zijn in een tekstkader geplaatst. Voorts behoren de kaarten 4A, 4B en 4C en de
voorgestelde wijziging op de streekplankaart, te weten de aanduiding “grote werklocatie tot 2010”
voor het gebied Almelo-Zuid en het daarin geplaatste symbool RB met de betekenis “regionaal
bedrijventerrein” tot de cbb.
In de toelichting, T3A, wordt deze locatiekeuze en inrichting aan de hand van de uitgevoerde
onderzoeken nader onderbouwd. De daarin opgenomen kaarten geven nader inzicht in de inrichting
van het gebied, de milieucontouren en de afstemming op en overgang naar de ecologische
verbindingszone van de “Doorbraak”.
De ter plaatse van de Doorbraak gelegde rode belemmeringenlijn maakt geen onderdeel uit van de
concrete beleidsbeslissing.
12
bedrijf niet is afgestemd in het programmeringsoverleg, dan zal een correctie
plaatsvinden. We zullen dan eisen stellen ten aanzien van het tempo van uitgifte door
bijvoorbeeld maar een deel van het ontwerp-bestemmingsplan goed te keuren.
Actiepunten
• indien uit nadere verkennende studie blijkt dat in het gebied Meppel-
• Steenwijk-Staphorst de behoefte bestaat aan een regionaal bedrijventerrein (op Overijssels
grondgebied) zal hiervoor in een streekplanuitwerking een locatie worden aangeduid
• wij zullen bezien of het mogelijk is een of meerdere voorbeeldprojecten op het gebied van
efficiënt ruimtegebruik van bedrijventerreinen te ontwikkelen of te ondersteunen
• de provincie zal zich in samenwerking met de mede-initiatiefnemers voor het Regionaal
Bedrijventerrein Twente inspannen om dit RBT zo spoedig mogelijk te realiseren
Voorkomen moet worden dat steden en kernen zich zo ontwikkelen dat er een overaanbod van
voorzieningen of van woon- en werklocaties komt dat kan leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en
kwaliteitsverlies. Een regionale aanpak moet dergelijke effecten voorkomen.
Op basis van de cijfers in de toelichting kan het volgende overzicht worden gegeven voor het
stadsgewest (zie onderstaande tabel 6).
Tabel 6
1
Het stadsgewest Twente bestaat uit de gemeenten Almelo, Borne, Enschede en Hengelo
2
Op basis van de in de ‘Ruimtelijke ontwikkelingsvisie tot 2015’ van de gemeente Enschede opgenomen
planning is voor de locatie Usseleres, noordelijk deel, rekening gehouden met een bedrijventerrein van 60
ha en is het ‘zachte plan’ Havengebied-west vooralsnog p.m. gelaten. De locatie Grote Plooy is niet in de
beschikbare capaciteit meegenomen vanwege het vergevorderde stadium van het bestemmingsplan voor
de vestiging van Grolsch op dat terrein.
BEDRIJVEN
Het gaat hierboven om een puur cijfermatige benadering. In de werkelijkheid is de problematiek
gecompliceerder. Behalve de vraag naar de totale behoefte aan bedrijventerreinen speelt ook de
vraag naar de kwaliteit en plaats van de locaties die aangeboden (kunnen) worden. In de voorraad
zit een incourant en/of versnipperd aanbod; het aanbod beslaat ook niet alle segmenten van
bedrijvigheid.
Zo is er slechts een minimaal aanbod van transport- en distributieterreinen en is een voldoende
aanbod aan C-locaties een zorgpunt. Mogelijkheden om echt grote kavels uit te geven zijn er
nauwelijks. Ook een tijdig en voldoende aanbod van B-locaties blijft aandacht vragen.
Al in 1999 heeft het programmeringsoverleg Twente de conclusie getrokken dat de ontwikkeling op
korte termijn van een regionaal bedrijventerrein in de stedenband Twente noodzakelijk is om in het
stadsgewest Twente als geheel op het juiste moment de juiste hoeveelheden bedrijventerrein in de
juiste kwaliteiten te kunnen aanbieden. Het regionale bedrijventerrein moet dus in zijn samenhang
met de lokale terreinen die de steden ontwikkelen, worden bezien. Sinds die tijd is de situatie in het
stadsgewest alleen maar nijpender geworden. In een milieu-effectrapportage (MER) en aanvullende
onderzoeken zijn de mogelijkheden voor een regionaal bedrijventerrein onderzocht. In par. 4.1.3.2.
is beschreven hoe op grond van deze onderzoeken het gebied Almelo-Zuid is aangewezen als locatie
voor het Regionaal Bedrijventerrein Twente, bedoeld voor grootschalige bedrijvigheid (kavelgrootte
vanaf 2 ha) in de milieucategorieën tot en met 5. Voor vestiging van bedrijven in de groene
geleding van het terrein gelden afwijkende vestigingsvoorwaarden.
Het regionale karakter van het RBT komt mede tot uitdrukking door de instelling van een Openbaar
lichaam waarin de initiatiefnemers (provincie en de gemeenten Almelo, Borne, Enschede en
Hengelo) participeren. De regeling bevat o.a. regels voor de vestiging overeenkomstig het RBT-
profiel (met een hardheidsclausule voor bijzondere gevallen), en de doorverwijzing van bedrijven
met een RBT-profiel uit de netwerkstad naar het RBT met een (oplopende) compensatieverplichting
als daar incidenteel van wordt afgeweken. Het RBT is dus in de eerste plaats een voorziening voor
de stadsgewestgemeenten (netwerkstad Twente), in overeenstemming met de regionale functie
voor de vestiging van bedrijvigheid die deze gemeenten hebben. Het RBT staat voorts open voor
vestiging van bedrijven die aan het RBT-profiel voldoen vanuit andere gemeenten.
WERKEN
De in 2000 nog beschikbare capaciteit in de locaties Bornsestraat, het bedrijvenpark Twente en het
bedrijventerrein Twentepoort is medio 2004 vrijwel geheel benut; Almelo heeft nog enkele kleinere
locaties die nog ontwikkeld kunnen worden zoals Wendelgoor en gebiedjes langs de stadsring (de
singels). Voorts bieden de locaties Aadijk/Bleskolk, de in de partiële herziening van 2001
toegevoegde locatie ten noorden van het Bedrijvenpark Twente en een vergrote locatie
Buitenhaven-west nog ruimte. Gelet op de wenselijkheid om een strategische voorraad aan te
kunnen houden en op de ruimtebehoefte voor de langere termijn bestaat er al op redelijk korte
termijn behoefte aan een nieuw terrein van grotere omvang, naast de ruimte die het Regionaal
Bedrijventerrein Twente biedt voor de grootschalige bedrijvigheid. Het aanvankelijk daarvoor
gedachte gebied ten zuiden van Twentepoort is nu aangewezen als locatie voor het Regionaal
Bedrijventerrein Twente. Zoekgebied voor aanvullende mogelijkheden is het gebied ten westen van
het Twentekanaal binnen de rode contourlijn.
Op kaart 22 met een uitsnede van Almelo staan de genoemde locaties aangegeven.
4. Blz. 149: de tekst van paragraaf 5.6 DE STREEKPLANKAARTEN tot aan de passage beginnend met “De
aanduidingen voor de zones I tot en met …” (rechterkolom, regel 20) gaat als volgt luiden:
14
5.6 DE STREEKPLANKAARTEN
Op de functiekaart (kaart 2) is het beleid, zoals beschreven in hoofdstuk 4, zoveel mogelijk in beeld
gebracht. De aanduidingen op de kaart geven het ruimtegebruik aan zoals de provincie dat voor de
toekomst ziet en nastreeft.
Daarbij gaat het meestal om –in aansluiting op de streekplantekst– globale aanduidingen, die bij
verdere beleidsontwikkeling op provinciaal en/of gemeentelijk niveau ingevuld dienen te worden. De
verhouding tussen de streekplantekst en de aanduidingen op de functiekaart is zo dat de tekst
beleidsbepalend is.
N.B.: Voor de overzichtelijkheid is hier gekozen voor volledige vervanging van de betreffende (delen
van) paragrafen, ook al is er in meerdere of mindere mate sprake van handhaving van oude
teksten. Bijlage 1 laat de oude en nieuwe tekst (inclusief de voorgestelde aanpassingen n.a.v. de
bedenkingen) naast elkaar zien, waarbij de nieuwe teksten van een markering zijn voorzien.
De hierna als hoofdstuk 3 opgenomen toelichting wordt als “T3A . Regionaal Bedrijventerrein
Twente” toegevoegd aan de toelichting van het Streekplan Overijssel 2000+.
Met het complete MER Regionaal Bedrijventerrein Twente en de onderliggende rapporten (zie lijst
achterin, bijlage 3) en deze toelichting geeft de Provincie tevens invulling aan de inhoudelijke en
procedurele vereisten ingevolge de Europese Richtlijn 2001/42/EG betreffende de beoordeling van
de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s.
Deze toelichting wordt als “T3A . Regionaal Bedrijventerrein Twente” opgenomen in de toelichting
van het Streekplan Overijssel 2000+.
In het Streekplan Overijssel 2000+ is aangekondigd dat voor een Regionaal Bedrijventerrein in
Twente een proces van locatiekeuze gaande was, dat zou leiden tot een herziening van het
streekplan.
De provincie stimuleert regionale samenwerking en afstemming met betrekking tot het ontwikkelen
van bedrijventerreinen en ondersteunt het ontwikkelen van een Regionaal Bedrijventerrein Twente.
Het, op initiatief van de provincie ingestelde, Programmeringsoverleg Twente heeft hiervoor het
initiatief genomen en heeft opdracht gegeven een Milieueffectrapport op te stellen om te komen tot
een voorkeur voor een locatie. Na vaststelling van de Richtlijnen voor het MER door de provincie is
een locatiekeuzedeel van het MER (Milieu-effectrapport - deel A: locatiekeuze (november 2000))
opgesteld. In dit deel van het MER zijn twee zoekgebieden, waaronder het gebied Almelo-
Zuid/Borne-Noord, verder onderzocht. Dat heeft geleid tot een voorkeur voor de locatie Almelo-Zuid
(Bornerbroek-Noord).
Gedeputeerde Staten hebben het MER aanvaard en ter visie gelegd en hebben een besluit over de
locatiekeuze verwoord in een ontwerp voor de streekplanherziening. De betreffende locatie was in
het genoemde Streekplan 2000+ voor een deel al bestempeld als toekomstig bedrijventerrein voor
Almelo terwijl voor een ander deel een verdere ontwikkelingsrichting “werken/tevens reservelocatie”
is aangegeven. De ontwikkeling van een regionaal bedrijventerrein op deze plaats was dus op zich
niet verrassend. Het verschil met het vigerende streekplan betrof primair de omvang van de locatie
en het feit dat deze locatie expliciet een regionale functie werd toegekend.
Deze herziening is in oktober 2001 door Provinciale Staten vastgesteld. De locatiekeuze was als een
concrete beleidsbeslissing aangemerkt. Hiertegen is beroep ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De Raad van State (RvS) heeft het besluit van Provinciale Staten over de streekplanherziening RBT
van oktober 2001 vernietigd. Daarbij ging het om de volgende vier thema’s:
• de selectie van de zoekgebieden en de onderzochte alternatieven;
• de financiële onderbouwing en haalbaarheid;
• de toets aan vereisten van de Flora- en faunawet;
• cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
Op deze 4 van de 11 behandelde thema’s vindt de Raad van State dat ten tijde van het
streekplanbesluit sprake was van: onvoldoende zorgvuldige voorbereiding en/of te weinig
Met name naar aanleiding van het standpunt van de Raad van State dat de provincie: “bij de
besluitvorming door de gevolgde selectiemethode voorbij is gegaan aan de reële waarde van
Almelo-Noord als alternatief (…) en het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, nu
dit niet berust op de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen.”, was meer
onderzoek nodig om tot een voldoende onderbouwd en zorgvuldig nieuw streekplanbesluit te
komen. Bijlage 2 geeft een compleet overzicht van de 11 thema’s en de wijze waarop deze in het
nieuwe voorstel zijn verwerkt.
De provincie heeft als bevoegd gezag voor het te nemen besluit over een nieuwe
streekplanherziening bij brief van 7 juli 2003 aan de initiatiefnemers meegedeeld dat het gebied
Almelo-Noord conform de richtlijnen van februari 2000 op dezelfde manier onderzocht moet worden
als de gebieden Almelo-Zuid/ Borne-Noord en Hengelo-Oldenzaal (Deurningen). In verband hiermee
gaf de provincie aan dat een ruim zoekgebied ten noorden van Almelo onderzocht zou moeten
worden.
Vanaf mei 2003 zijn diverse nadere onderzoeken uitgevoerd, waaronder een aanvullend flora- en
faunaonderzoek in zowel Almelo-Noord als Almelo-Zuid. Dit werk is gebeurd onder
verantwoordelijkheid van de stuurgroep RBT waarin de vijf initiatiefnemers samenwerken.
De eerste stap in het ‘Aanvullend onderzoek RBT locatiekeuze’, de geschiktheidbeoordeling, is
januari 2004 door de stuurgroep afgerond.
3
eisen die aan de omgeving gesteld worden vanuit het RBT en
eisen die door de omgeving worden gesteld aan het RBT
18
Conclusie is dat er naast Almelo-Zuid, na een eerste beoordeling op basis van milieueffecten, ook in
Almelo-Noord geschikte gebieden te vinden zijn voor een RBT. Op grond daarvan heeft de
stuurgroep een tweede stap gezet in de vorm van het uitvoeren van een leefbaarheidsanalyse voor
de geselecteerde gebieden in Almelo-Noord.
De stuurgroep heeft deze stap in juni 2004 afgerond en zich aansluitend de vraag gesteld of het
locatiekeuzedeel van het MER kon worden afgerond en een locatiekeuze door de initiatiefnemers
mogelijk en verantwoord was. De andere mogelijkheid was om voor Almelo-Noord eerst een
inrichtings-MER op te stellen, net als eerder gebeurd is voor Almelo-Zuid, en pas daarna de locatie
te kiezen.
De stuurgroep heeft geconcludeerd dat verder onderzoek op inrichtingsniveau geen informatie kon
opleveren die voor de locatieafweging tussen Almelo-Noord en de locatie Almelo-Zuid van
doorslaggevend belang is.
20
De visueel-ruimtelijke buffer tussen Bornerbroek en Almelo wordt verkleind. Realisering van de
(verbrede) doorbraak accentueert de scheiding tussen RBT en Bornerbroek en omgeving.
Voor de bereikbaarheid is de toenemende druk op de Henriëtte Roland Holstlaan aandachtspunt, als
gevolg van zowel autonome ontwikkelingen als het RBT.
De locatie Almelo-Zuid ligt aan de (door te trekken) autosnelweg A35, bij een afslag. Er is voldoende
afstand tot woonbebouwing om in een deel van het gebied bedrijven tot en met milieucategorie 5 te
kunnen vestigen. De locatie ligt centraal in de stedenband en op ca 4 km afstand van het knooppunt
Azelo. Het terrein ligt aan de 2.000-tons hoofdvaarweg Twentekanaal. Openbaar vervoer zal per bus
moeten plaatsvinden.
De locatie Almelo-Noord ligt aan de autoweg N36 (via de door te trekken A35/aansluiting N36 te
bereiken) waar op kan worden aangesloten. De afstand tot aaneengesloten woonbebouwing
(woningen langs de Wierdenseweg en de geplande woningbouw in het Structuurplan van Almelo ten
noorden van Aadorp) is kleiner dan in Almelo-Zuid, waardoor de ruimte voor bedrijven in de
zwaardere milieucategorieën kleiner is dan in Almelo-Zuid. De locatie ligt ca op 11 km van het
knooppunt Azelo. De westelijke helft van de locatie is door een – door te trekken – stamspoorlijn te
ontsluiten en het oostelijk deel ligt aan een 600-tonsvaarweg. Openbaar vervoer zal per bus moeten
plaatsvinden.
4
rapport Arcadis ‘Afstemming RBT en Doorbraak, water en landschap’ (mei 2002)
Nu - naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van april 2003 - het onderzoek voor
het RBT was aangevuld, lag bij de initiatiefnemers de vraag voor of dit zodanige nieuwe inzichten
oplevert dat zij tot een andere keuze moeten komen dan in 2001, of dat de oorspronkelijke
voorkeur bevestigd kan worden.
De stuurgroep heeft geconstateerd dat het ‘Aanvullend onderzoek RBT locatiekeuze’ gedetailleerd
inzicht verschaft in de voor- en nadelen van de locaties Almelo-Noord en Almelo-Zuid. Dit komt ook
doordat nu – systematisch onderbouwd – de meest geschikte RBT-locatie binnen het zoekgebied
Almelo-Noord is bepaald. Het levert ten opzichte van de inzichten en afweging in 2001 de volgende
belangrijkste verschillen op:
• op de aspecten natuur-, landschap, archeologie, recreatie en cultuurhistorie komt Almelo-Zuid nu
slechter naar voren t.o.v. Almelo-Noord dan in 2001;
• explicieter komt nu naar voren dat in Almelo-Zuid aanmerkelijk meer woningen en bedrijven
moeten verdwijnen dan in Almelo-Noord;
• de kwalitatieve verschillen in de bereikbaarheid staan beter op een rij;
• er is nu (ook doordat in 2002 het structuurplan voor Almelo is vastgesteld) meer zicht op de
relatie tussen een RBT in Almelo-Noord en de aldaar geplande woningbouw;
• thans komt naar voren dat de meest geschikte RBT-locatie in Almelo-Noord voor het grootste
deel op het grondgebied ligt van de gemeente Twenterand.
Voor de initiatiefnemers van het Regionaal Bedrijventerrein Twente lag dus de vraag voor of het
aangevulde locatieonderzoek zodanige nieuwe inzichten oplevert dat de initiatiefnemers tot een
andere keuze moeten komen dan in 2001, of dat de oorspronkelijke voorkeur bevestigd kan worden.
22
Voorkeursalternatief initiatiefnemers
Naar het inzicht van de stuurgroep is een integrale afweging van belangen opnieuw aan de orde. De
stuurgroep heeft bij het bepalen van haar voorkeur de volgende afweging gemaakt.
De locatie in Almelo-Noord is het zogenaamde Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA), maar de
locatie Almelo-Zuid voldoet beter aan het Programma van eisen van de initiatiefnemers, biedt meer
en (flexibeler) ruimte voor bedrijven in de zwaardere milieucategorie door de afstanden tot
woongebieden en genereert minder autokilometers. Op beide locaties kan een RBT geëxploiteerd
worden maar in Almelo-Zuid zijn ten aanzien van de uitgifte en de beoogde looptijd minder risico’s
te verwachten. Voor de locatie Almelo-Zuid had de stuurgroep RBT in 2003 al geconcludeerd dat een
RBT in Almelo-Zuid financieel haalbaar was.
Door verschillende inrichtings- en uitvoeringsmaatregelen kan volgens de stuurgroep op de locatie
Almelo-Zuid aan een aantal milieubezwaren worden tegemoetgekomen. Het nadeel dat in de locatie
Almelo-Zuid meer woningen en (agrarische) bedrijven moeten verdwijnen dan in de locatie in
Almelo-Noord, blijft. De stuurgroep RBT meent dat dit nadeel niet opweegt tegen de economische en
werkgelegenheidsbelangen die worden gediend met een RBT op de meest wervende locatie: Almelo-
Zuid. De ligging aan de autosnelweg A35, de korte afstand tot de A1, de ligging aan de
hoofdvaarweg Twentekanaal en de centrale ligging in de stedenband zijn voor de stuurgroep RBT
daarbij doorslaggevend. De locatie Almelo-Zuid is bovendien op redelijke termijn te realiseren
omdat ze ligt binnen het grondgebied van één der initiatiefnemers (Almelo).
De stuurgroep heeft de initiatiefnemers voorgesteld met deze conclusie in te stemmen.
De raden van de gemeenten Almelo, Borne, Hengelo en Enschede en Provinciale Staten van
Overijssel hebben in de periode september/oktober 2004 ingestemd met deze keuze.
De stuurgroep heeft vervolgens:
1. voor Almelo-Zuid een aangepast stedenbouwkundig plan met inrichtingsmaatregelen
vastgesteld waarin zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met natuur, recreatie,
landschap, cultuurhistorie en het watersysteem en waarin de negatieve gevolgen die in het
aanvullend onderzoek naar voren zijn gekomen, zoveel mogelijk worden beperkt ;
2. het geactualiseerde inrichtings-MER RBT voor Almelo-Zuid vastgesteld en samengevoegd
met het ‘Aanvullend onderzoek RBT locatiekeuze’;
3. het aldus aangevulde en geactualiseerde MER ingediend bij de provincie als bevoegd
gezag, met het verzoek het voorkeursalternatief Almelo-Zuid en de voorkeursinrichting op
te nemen in het streekplan.
In januari en februari 2005 hebben de raden van de gemeenten Almelo, Borne, Hengelo en
Enschede en Provinciale Staten van Overijssel als initiatiefnemers ingestemd met het gezamenlijk
ter hand nemen van de ontwikkeling, exploitatie en beheer van het RBT en met als doel het
realiseren ervan met een minstens sluitende exploitatie. Zij hebben daartoe de Gemeenschappelijke
regeling Regionaal Bedrijventerrein Twente vastgesteld en voorts besloten in te stellen het
Openbaar Lichaam Regionaal Bedrijventerrein Twente.
3.3.3 Inrichtings-MER
Duurzaamheid
In de Intentieovereenkomst RBT die eerder door gemeenteraden en Staten is ondertekend
onderschrijven de betrokken partijen het uitgangspunt van duurzaamheid bij de gehele ontwikkeling
van het bedrijventerrein. Er is in het kader van de haalbaarheidstudie RBT daarom een kadernotitie
Duurzaamheid opgesteld. Hierin staan de nagestreefde doelen en specificaties, de stand van zaken
en de aandachtspunten. In een actieplan/overzichtstabel staan alle doelen en maatregelen die voor
het vervolg van het proces belangrijk zijn en wie daarvoor verantwoordelijk is en/of zorgt voor de
uitvoering. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het realiseren van de verbrede Doorbraak, de
afwikkeling van het verkeer, het hergebruik van proces-/afvalwater, de milieuzonering, het benutten
van restwarmte, duurzame energie, beeldkwaliteit, meervoudig en intensief ruimtegebruik en
parkmanagement.
24
Gasleidingen
Er lopen door het RBT-gebied een hoofdtransportleiding en een regionale gasleiding. Deze moeten
beide worden verlegd om het RBT op een goede manier te kunnen ontwikkelen en realiseren. De
leidingen zullen langs Rijksweg 35 gesitueerd worden, mogelijk in samenhang met een nieuwe
leiding langs de A35. De kosten van de verlegging zijn door de Gasunie geraamd en opgenomen in
de exploitatieopzet. Rijkswaterstaat en Gasunie willen hun medewerking verlenen.
Verkeer
Naar de afwikkeling van het verkeer is uitgebreid onderzoek gedaan door het adviesbureau
Goudappel en Coffeng. Conclusie is dat bij ontwikkeling van het RBT er in de komende 17 jaar
aanpassingen nodig en mogelijk zijn op de H. Roland Holstlaan en dat daardoor een acceptabele
verkeersafwikkeling mogelijk blijft. In de exploitatieopzet van het RBT is een afdracht aan het fonds
Bovenwijkse voorzieningen van Almelo opgenomen. Rond 2020 zullen de verkeersintensiteiten op de
H. Roland Holstlaan en de Wierdensestraat-N 36 de capaciteiten van die wegvakken gaan
overschrijden. Ten behoeve van de bereikbaarheid van Almelo (inclusief het RBT) zullen dan
maatregelen op structuur- en Netwerkstadniveau nodig zijn. De ontsluiting van het RBT vindt plaats
vanaf de nieuwe aansluiting op de doorgetrokken Rijksweg 35 in het verlengde van de H. Roland
Holstlaan. Ook het RBT-gebied ten oosten van de Pastoor Ossestraat wordt ontsloten via de
hoofdontsluitingsas over het RBT die de Pastoor Ossestraat ongelijkvloers kruist. De
hoofdontsluitingsas is bovendien zo gesitueerd dat verlenging over het kanaal mogelijk is om een
eventueel Almelo’s bedrijventerrein westelijk van het kanaal te kunnen ontsluiten. Er komt een
noodaansluiting op de Pastoor Ossestraat, die alleen open gezet wordt als de hoofdontsluiting door
calamiteiten of werkzaamheden geblokkeerd is. Verder komen er diverse fietsontsluitingen die ook
geschikt worden gemaakt als alternatieve ontsluitingen voor hulpdiensten.
Archeologie
Doel van het verdrag van Malta is dat als de bodem verstoord wordt, belangrijke archeologische
resten bewaard blijven (in de bodem, dan wel door opgraven). De monumentenwet wordt hierop
aangepast en zal naar verwachting in het voorjaar van 2005 van kracht worden. De Wet beoogt het
belang van de archeologische monumentenzorg vooral tot zijn recht te laten komen in het
bestemmingsplan en de daaraan te toetsen besluiten.
Voor het RBT betekent dit dat de gebieden waar mogelijk archeologische resten zijn, tijdig
onderzocht worden (bureau- en veldonderzoek, graven van proefsleuven) om meer inzicht te
krijgen. Een deel van de gebieden in Almelo-Zuid met een hoge trefkans voor wat betreft
archeologie, zoals Erve ’t Wolbert en omgeving, is opgenomen in de groenstructuur en wordt niet
aangetast. In het inrichtings-MER RBT is opgenomen dat verder gehandeld wordt conform de
(aangepaste) Monumentenwet.
De in de vorige paragraaf beschreven aanvulling van het MER ligt nu samengevoegd met het
oorspronkelijke MER en het inrichtingsdeel voor als hulpmiddel bij de besluitvorming over de
locatiekeuze en inrichting van het RBT. De inhoud van het complete MER kan als volgt worden
samengevat.
De provincie heeft als bevoegd gezag een gunstig oordeel over het Milieueffectrapport. Er is hierin
op gedegen en goed onderbouwde wijze onderzocht welke gebieden in aanmerking komen voor de
26
vestiging van een Regionaal Bedrijventerrein Twente. Daarbij is op goede wijze uitvoering gegeven
aan de richtlijnen. De provincie is van oordeel dat in hoofdstuk 8 van de Aanvulling op het
locatiekeuzedeel MER op een evenwichtige en genuanceerde wijze is gekomen tot de bepaling van
het voorkeursalternatief. Gelet op het feit dat dit voorkeursalternatief, volgens het Inrichtings-MER,
met toepassing van een pakket aan maatregelen het Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA)
dicht benadert, en het voorkeursalternatief van de initiatiefnemers in veel sterkere mate aan het
programma van eisen voldoet, kan de provincie instemmen met het voorkeursalternatief, de locatie
Almelo-Zuid, met de voorkeursinrichting als aangegeven in het Inrichtings-MER.
In het ontwerp wordt voorgesteld de locatiekeuze van het RBT en de voorkeursinrichting ervan
overeenkomstig het inrichtings-MER als concrete beleidsbeslissing aan te merken. Om dat te kunnen
doen, moet aan enkele voorwaarden worden voldaan. Het gaat daarbij om het volgende:
• de initiatiefnemers moeten het “Go-besluit” hebben genomen, waardoor de economische
uitvoerbaarheid van het plan voldoende aannemelijk is;
• er moet zicht zijn op de ontheffingverlening ingevolge artikel 75 van de Flora- en faunawet.
Provinciale Staten kunnen de streekplanherziening vaststellen als hieraan is voldaan.
Verder is van belang dat de provincie zich evenals andere overheden heeft verplicht een watertoets
uit te voeren bij plannen die invloed (kunnen) hebben op de waterhuishouding. In de hierna
volgende waterparagraaf wordt verslag gedaan van deze toets. Tot slot heeft de provincie evenals
de andere initiatiefnemers een actualisatie van de gegevens inzake nut en noodzaak van het RBT
nodig geacht voor een zorgvuldige besluitvorming. In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan
op deze aspecten.
Om als concrete beleidsbeslissing te kunnen worden aangemerkt, moet het te nemen besluit aan
een aantal inhoudelijke eisen voldoen. In het verleden zijn al de volgende eisen inzake de mate van
concreetheid geformuleerd:
Ten eerste dient het plandeel concreet tot uitdrukking te brengen dat Provinciale Staten, als
verantwoordelijk bestuursorgaan, ten tijde van de planvaststelling hebben beoogd met het
desbetreffende plandeel een afgewogen beslissing te nemen.
Ten tweede dient de plaats of het gebied waarvoor deze beslissing geldt voldoende concreet te zijn
bepaald.
Ten derde moet het beoogde project of de ruimtelijke ingreep voldoende concreet zijn aangegeven.
Met name deze laatste eis is nadien verder uitgewerkt en verfijnd. Onder meer de eisen dat het plan
financieel en economisch uitvoerbaar moet zijn en het zicht hebben op het verkrijgen van een
ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet kunnen in dat licht worden gezien. Ook diverse
elementen op inrichtingsniveau uit het stedenbouwkundig plan zijn van belang voor de zorgvuldige
afweging en het aantonen van de uitvoerbaarheid van het plan. Het gaat daarbij veelal om
elementen die in het oorspronkelijke streekplanbesluit ook al werden genoemd als nader uit te
werken onderdelen. Deze elementen zijn als hoofdelementen van de inrichting opgenomen in de in
hoofdstuk 2 geformuleerde concrete beleidsbeslissing (cbb). Het gaat daarbij om de
hoofdgroenstructuur, inclusief de overgang naar en afbakening tot de Doorbraak, de ontsluiting van
het RBT en aspecten van hinder en veiligheid in samenhang met de aard van de bedrijvigheid die
zich op het RBT kan vestigen. Deze zijn in het inrichtingsdeel van het MER uitvoerig behandeld en
hiervoor in par. 3.3.3 deels ook samengevat. Ze worden hierna kort toegelicht in relatie tot de
concrete beleidsbeslissing.
Hoofdgroenstructuur.
De groenstructuur is zodanig vormgegeven dat deze diverse, goed met elkaar te verenigen doelen in
zich herbergt. Het gaat daarbij om veiligstellen van de belangrijkste cultuurhistorische waarden in
het gebied, voldoende ruimte voor waterberging, een goede overgang naar de ecologische zone van
de Doorbraak, en handhaven en realiseren van aanvullende beplanting en begroeiing en eventuele
andere elementen die belangrijk zijn voor de flora en fauna in het gebied. Zo zijn in de zone van de
Doorbraak nu twee bunkers voorzien die als winterverblijf voor vleermuizen kunnen dienen. Voorts
zullen bij nieuwbouw in het gebied voorzieningen voor vaste zomerverblijfplaatsen voor vleermuizen
worden gerealiseerd. De hoofdgroenstructuur is opgenomen in het stedenbouwkundig plan, zoals
neergelegd in kaart 4A in het streekplan. In het bestemmingsplan voor het RBT moet deze
hoofdgroenstructuur met inbegrip van de daarin opgenomen waterbergingen worden vastgelegd.
Verkeersontsluiting.
Voor de kern Bornerbroek is van belang dat er geen directe ontsluiting van het RBT vanaf de Pastoor
Ossestraat plaatsvindt. Kaart 4B in het streekplan geeft de hoofdontsluitingsstructuur weer, waaruit
blijkt dat er sprake is van een rechtstreekse hoofdontsluiting op de RW 35 en in het verlengde
daarvan op de H. Roland Holstlaan. Deze hoofdontsluiting sluit via een T-splitsing aan op de centrale
as door het RBT (west-oost lopend). Deze centrale as zal ongelijkvloers en zonder aansluiting
daarop de Pastoor Ossestraat kruisen. In het bestemmingsplan voor het RBT moet deze
hoofdontsluitingsstructuur worden vastgelegd.
Hinder en veiligheid.
Onder de noemer Hinder en veiligheid zijn diverse onderwerpen te scharen, die deels via de
hoofdelementen van de inrichting van invloed (kunnen) zijn op de gevolgen van het RBT voor de
omgeving.
• Geluid
Er van uitgaande dat zich op het terrein bedrijven uit de milieucategorie 3, 4 en (beperkt) 5 moeten
kunnen vestigen, is een 50 en 55 dB(A)-geluidscontour berekend.
De berekende 50 en 55 dB(A)- contouren zijn weergegeven op kaart 4C in het streekplan. De
contouren zijn bepaald op een waarneemhoogte van 5 meter.
Uit de kaart kan worden afgeleid dat de 50 dB(A) contour (voorkeurgrenswaarde Ingevolge de Wet
geluidhinder) vanwege het gehele bedrijventerrein, de aangesloten woonbebouwing in Almelo of
Bornerbroek niet doorsnijdt.
De 50 dB(A) - geluidscontour ten noorden van de rijksweg 35 vertoont een vreemde lus. Deze lus is
te verklaren door de afscherming van het talud van de rijksweg 35 zelf (de weg gaat hier omhoog
richting de brug over het Twentekanaal).
Alle solitaire woningen liggen tussen de 50 en 55 dB(A)-contour. De woningen ondervinden een
geluidsbelasting van het totale bedrijventerrein die boven de voorkeurgrenswaarde van de Wet
geluidhinder ligt. Er zijn geen solitaire woningen met een hogere geluidsbelasting dan 55 dB(A)
etmaalwaarde. De solitaire woningen zijn in de bijlage akoestisch onderzoek bij het iMer
weergegeven.
Nader akoestisch onderzoek in het kader van de bestemmingsplanvoorbereiding moet aangeven
welke individuele woningen dicht bij het bedrijventerrein of individuele bedrijven liggen en welke
28
geluidsbelastingen ze ondervinden. De benodigde hogere waarden worden aangevraagd op grond
van de geluidsbelastingen die hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).
De geluidscontour moet conform kaart 3 worden vastgelegd in het bestemmingsplan RBT (conform
de Wet geluidhinder). Ook de verdeling van de milieucategorieën op het terrein moet in het
bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd.
• Luchtkwaliteit
Anders dan bij geluid zijn de bronnen en effecten van het RBT op het gebied van de luchtkwaliteit
niet met contouren en kaartbeelden weer te geven. Uit de beschrijving hieronder zal blijken dat met
name op het punt van fijn stof de problematiek vooral op landelijk en internationaal niveau zal
moeten worden aangepakt. Dat neemt echter niet weg dat ook provincies en gemeenten een
verantwoordelijkheid hebben bij deze problematiek. In recente jurisprudentie staat hieromtrent de
volgende overweging: “Ten aanzien van het in acht nemen van de grenswaarden voor zwevende
deeltjes is in de nota van toelichting bij het Besluit bepaald dat de verschillende overheden, ook al
kunnen ze niet aangesproken worden op het oplossen van het zwevende deeltjes probleem, wel een
bijdrage kunnen leveren aan het verminderen van de omvang ervan. Voor zwevende deeltjes houdt
het in acht nemen van de grenswaarden dan in dat overheden zich inspannen de emissies zo ver
mogelijk terug te dringen, aldus de nota van toelichting.”
Hieronder wordt eerst de situatie voor geheel Almelo weergegeven. Aan het slot van dit onderdeel
wordt nader ingegaan op de invloed van het RBT op de luchtkwaliteit en mogelijke maatregelen op
lokaal niveau.
Situatie in Almelo.
Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit rondom het RBT zijn de rapportages “Rapportage
luchtkwaliteit 2002” van september 2003, provincie Overijssel, en het “Rapport luchtkwaliteit 2003”
van juni 2004, gemeente Almelo van belang. Nagegaan is of er sprake is van overschrijdingen van de
wettelijke luchtkwaliteitsnormen in het Besluit luchtkwaliteit voor de luchtverontreinigende stoffen:
stikstofdioxide (NO2), koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2) en lood (Pb).
5
Op de Internetsite van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is
(onder meer) de volgende toelichting te lezen: “Vooral twee categorieën stoffen houden risico's voor de
gezondheid in: stikstofoxiden (NOx) en fijne stofdeeltjes (roet). Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en
Milieu (RIVM) schat dat in Nederland zo'n 5000 mensen vervroegd overlijden door het inademen van
vervuilde lucht. Mensen die langdurig bij een drukke weg wonen hebben een twee keer zo grote kans om
te overlijden aan hart- of longaandoeningen. (……)
Volgens het RIVM zijn de concentraties voor stikstofoxiden (NO2) en fijn stof (PM10) het hoogst in de
Randstad en het laagst in het noordoosten. Er zijn twee soorten normen voor deze vervuilende stoffen. De
ene norm gaat uit van het jaargemiddelde. De jaargemiddelde concentratie mag dan niet boven een
bepaald niveau uitkomen. De andere norm gaat uit van het daggemiddelde. De norm drukt dan het
maximaal aantal dagen per jaar uit dat het daggemiddelde wordt overschreden.
De EU-norm voor NO2 bedraagt 40 microgram/m3 (jaargemiddelde). Overschrijding van deze norm treedt
met name op langs zeer drukke wegen, vooral in de Randstad. In 2010 wordt alleen langs zeer drukke
wegen in de Randstad de norm voor NO2 nog overschreden. In 2015 is de omvang van de
normoverschrijding nog verder teruggebracht. ( …..)
Het beeld voor fijn stof is vergelijkbaar met dat voor NO2. Voor fijn stof bepaalt de EU-norm dat maximaal
35 dagen per jaar de concentratie 50 microgram/m3 of meer (daggemiddelde) mag zijn. Deze norm wordt
vaker overschreden dan de norm voor NO2. Het jaargemiddelde voor fijn stof wordt over het algemeen wel
gehaald.”
Wat de jaargemiddelde concentraties PM10 in Almelo betreft blijkt uit de gemeentelijke rapportage
dat langs of in de nabijheid van 1.005 meter weg de jaargemiddelde concentratie van PM10 de
wettelijke grenswaarde (40 µg/m3) heeft overschreden.
Nergens heeft de jaargemiddelde concentratie van PM10 ook de plandrempel (43 µg/m3)
overschreden.
Door de hoge achtergrondconcentratie is er ook sprake van overschrijdingen van het wettelijk
toegestane aantal van de 24-uurgemiddelde concentraties van fijn-stof (PM10) in heel Almelo wat de
grenswaarde betreft; langs een aantal drukkere wegen in Almelo was ook sprake van overschrijding
van de plandrempel.
Voor de op het RBT te vestigen bedrijven geldt dat emissies van bedrijven worden geregeld in de
milieuvergunningen. De vergunningaanvraag wordt getoetst aan de Nederlandse emissierichtlijn
(NeR) en het Besluit luchtkwaliteit. Bij toepassing van de NeR geldt dat in principe geen schadelijke
effecten voor de omgeving ontstaan. Toetsing aan het Besluit luchtkwaliteit betekent dat in ieder
geval de stand der techniek zal worden voorgeschreven.
Op grond van het vorenstaande zal de invloed van het RBT op de luchtkwaliteit in het algemeen, en
in het bijzonder ter plaatse van gevoelige bestemmingen als de woongebieden van Bornerbroek,
Windmolenbroek en Nijrees naar verwachting verwaarloosbaar zijn.
De toekomstige luchtkwaliteit.
Door het treffen van generieke maatregelen op Europese en nationale schaal, zal de
achtergrondconcentratie van Fijn stof en NO2 lager worden. Op lokaal niveau zullen vooral de
voorgenomen verbeteringen van de hoofdwegenstructuur een bijdrage leveren aan het terugdringen
van de luchtverontreiniging in woongebieden en nabij andere gevoelige bestemmingen als
onderwijs- en zorgvoorzieningen. Het gaat hierbij met name om het doortrekken van de A35 richting
Nijverdal, het aansluiten van rijksweg 36 hierop en het aanleggen van de Nijreessingel als
completering van de ringwegenstructuur in Almelo. Deze wegen zullen naar verwachting binnen
enkele jaren gereed zijn. Vanuit de exploitatie van het RBT wordt een bijdrage geleverd aan het
gemeentelijke fonds Bovenwijkse voorzieningen. Daaruit worden onder meer verbeteringen van de
infrastructuur bekostigd.
Gezien de recente jurisprudentie inzake toetsing aan het Besluit luchtkwaliteit, is besloten de
effecten voor de luchtkwaliteit van het RBT op de omgeving uitgebreider te onderzoeken. Het
aanvullend onderzoek heeft zich gericht op de gevolgen vanwege het autoverkeer, omdat dit de
belangrijkste bron van emissies is. Bovendien wordt iedere aanvraag om milieuvergunning getoetst
aan het Besluit luchtkwaliteit en de NER. Tevens is gekozen voor een worst case-benadering waarbij
is gerekend alsof het volledige RBT in 2010 gerealiseerd is. De conclusie uit het onderzoek is dat bij
volledige realisatie van het RBT wat de luchtkwaliteit betreft geen overschrijdingen van
grenswaarden uit het Besluit Luchtkwaliteit optreden. Het onderzoek is aan deze toelichting
toegevoegd als bijlage 4.
30
Voor het onderzoek is een model gebruikt dat gebaseerd is op de achtergrondconcentratie in 2010.
Naar verwachting zal de eerste bedrijvigheid zich vestigen vanaf 2006/2007 (de eerste gronduitgifte
is gepland in 2006). De achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10) zal dan nog wel hoger zijn dan
in 2010, waardoor overschrijding van de grenswaarde voor fijn stof (PM10) ook zonder RBT
optreedt. Conclusie in het rapport is dat de toevoeging van het RBT in 2007 zorgt voor een zeer
geringe verdere overschrijding van de grenswaarde voor PM10 op de H.R.Holstlaan ten noorden van
de A35. In deze berekening is uitgegaan van de veronderstelling dat in 2007 10 ha van het RBT zal
zijn uitgegeven én gerealiseerd.
In 2010 wordt als gezegd voldaan aan het Besluit luchtkwaliteit, zelfs als in deze berekeningen het
gehele RBT (180 ha bruto oppervlakte) al in 2010 gerealiseerd is gedacht, terwijl dit volgens de
huidige uitgifteplanning pas na 20 jaar, dus omstreeks 2026 het geval zal zijn.
• Veiligheid
Veiligheidseffectrapportage (VER)
Ten behoeve van de ontwikkeling van het RBT is en wordt een Veiligheidseffectrapportage (VER)
uitgevoerd. Het VER wordt in verschillende fasen en stappen uitgevoerd. In 2001 is een startnotitie
VER opgesteld, in 2002 is de Veiligheidsscan Regionaal bedrijfsterrein Twente uitgebracht (zie de
nrs. 22 en 23 in bijlage 3). Deze veiligheidsscan heeft zijn doorwerking gekregen in met name het
inrichtingsMER (zie par. 4.6 van het iMER). Vervolgfasen komen nog aan de orde in het kader van
het bestemmingsplan en het parkmanagement van het RBT.
Externe veiligheid
Het externe veiligheidsbeleid van de provincie is uitgangspunt. Dat betekent dat eerst wordt
onderzocht of de veiligheidscontour binnen de kavelgrens kan blijven, zo niet dan wordt de contour
beperkt tot terreingrens, en als dit niet mogelijk is kan eventueel bij wijze van uitzondering de
veiligheidscontour buiten het RBT toegestaan worden.
Met een interne milieuzonering en het hanteren van deze provinciale beleidslijn bij de
vergunningverlening wordt bewerkstelligd dat er zich geen kwetsbare objecten (in dit geval
woningen) binnen de 10–6- contour bevinden. Hiermee wordt voldaan aan het Besluit externe
veiligheid binnen inrichtingen (Bevi).
Gasleidingen
Er lopen door het RBT-gebied twee hoofdtransportleidingen en een regionale gasleiding. Tijdens de
inspraak voor de vorige streekplanherziening bleek dat velen deze omstandigheid als een risico
ervaren. Bij de ontwikkeling van de plannen bleek deze ligging een beperkende factor te zijn in de
ontwikkelingsmogelijkheden voor het RBT, al is er bij een zorgvuldige planvorming van extra of
onaanvaardbare risico’s geen sprake. Daarom zullen de leidingen worden verlegd om het RBT op
een goede manier te kunnen ontwikkelen en realiseren. De leidingen zullen langs Rijksweg 35
gesitueerd worden, mogelijk in samenhang met een nieuwe leiding langs de A35. De kosten van de
verlegging zijn door de Gasunie geraamd en opgenomen in de exploitatieopzet voor het RBT.
Rijkswaterstaat en Gasunie willen hun medewerking verlenen aan verlegging van de gasleidingen
waarbij vanzelfsprekend de huidige veiligheidsnormen en –eisen zullen worden toegepast.
6
Zie b.v. KB 20 augustus 1991, No. 91.007227 (Vuilstortplaats "Elhorst-Vloedbelt'' Borne),
KB 21 april 1980 nr. 133 (Bestemmingsplan “Kern Mook'', gemeente Mook en Middelaar), KB 17
januari 1979, nr. 32 (Bestemmingsplan "Globaal bestemmingsplan Houten'', gemeente Houten)
32
aan op het verstedelijkingsbeleid van rijk en provincie. Zo’n terrein kan verder een aanvullende rol
spelen voor de omringende gemeenten, waar evenzeer de behoefte kan optreden om grote
ruimtevragers te kunnen uitplaatsen of doorverwijzen naar een regionaal terrein.
De ramingen voor het RBT zijn op twee manieren benaderd en met elkaar vergeleken:
1. vraag en aanbod in de gehele regio Twente, en de aanvullende rol die het RBT in het
geconstateerde tekort kan vervullen, dit overeenkomstig streekplanbeleid;
2. de behoefte afgeleid uit de historische uitgifte aan grote ruimtevragers in de steden Enschede,
Hengelo en Almelo.
Tabel 5 a
direct niet direct uitgeefbaar uitgifte afgelopen Gewenste
uitgeefbaar (planologische 10 jaar strategische
(ha) procedure gaande) (ha) voorraad in ha
(ha) (voor 5 jaar)
Stadsgewest 76.3 68.5 329.6 165
Twente
Overig 65.6 82.0 242.6 121
Twente
Twente totaal 141.9 150.5 572.2 286
Uitgangspunt bij deze benadering van de behoefte is dat er een dreigend tekort en in sommige
segmenten al acuut tekort aan bedrijventerreinen in Twente aan de orde is. Een acuut tekort is er
aan bedrijventerreinen waarop grote kavels kunnen worden aangeboden. Het RBT heeft daarbij twee
doelen: een aanvulling op het huidige aanbod in de stedenband, en een wervingsfactor voor
bedrijven van buiten de regio. Door grote ruimtevragers naar het RBT te kunnen verwijzen, kan
langer gedaan worden met de reguliere bedrijventerreinen die in exploitatie of in voorbereiding zijn
in en grenzend aan de steden. Verder kunnen er binnenstedelijk of op bestaande bedrijventerreinen
gebieden vrij komen die via herstructurering (deels) ook weer als hoogwaardige bedrijvenlocaties
kunnen worden benut.
In 2002 is het onderzoek van Buck Consultants verder uitgewerkt in het rapport Specificatie van
programmering Regionaal Bedrijventerrein Twente. Daarin is preciezer naar de ruimtebehoefte van
de in het profiel van het RBT passende bedrijvigheid gekeken. De behoefte is toen geraamd op een
gemiddelde over 20 jaar van 7,1 ha per jaar.
Omdat sinds het eerste locatiebesluit inmiddels enkele jaren zijn verstreken, hebben de
initiatiefnemers laten onderzoeken of de behoefte aan een RBT nog steeds actueel is. Uit de
actualisatie van vraag en aanbod door Buck Consultants International (juni 2004) (waarvan de
conclusies hieronder kort worden weergegeven) is andermaal gebleken dat er een dringende
behoefte is naar bedrijfslocaties voor ‘grote ruimtevragers’ in de categorieën grootschalige
industriële productie alsmede transport, logistiek en distributie. Bij de steden zelf is nauwelijks nog
ruimte aanwezig waardoor bestaande bedrijven die willen uitgroeien op dit moment geen passende
kavel aangeboden kan worden. De mogelijkheden bij Borne, Hengelo en Enschede om zelf
bedrijventerrein te realiseren voor deze doelgroep zijn niet meer aanwezig. Uitplaatsing van
bestaande bedrijven in de Twentse steden naar een RBT zal daarnaast belangrijk kunnen bijdragen
aan een gewenste andere en hoogwaardiger invulling van bestaand stedelijk gebied.
Hierbij past voorts nog de kanttekening dat de situatie zich heeft ontwikkeld dat de grote steden in
de praktijk al geen mogelijkheden meer hebben om aan de vraag naar kavels van meer dan 2 ha te
voldoen. Mede om deze redenen hebben de initiatiefnemers het vestigingsprofiel voor het RBT in die
zin aangepast dat alle aanvragen voor kavels groter dan 2 ha onder de categorie “grote
ruimtevragers” worden aangemerkt, en deze ondergrens dus niet alleen voor T&D-bedrijven geldt.
De verwachting lijkt gerechtvaardigd dat daardoor de behoefte groter zal uitvallen dan eerder
geraamd.
Tot slot nog enkele algemene opmerkingen bij dit onderwerp. Het provinciale beleid is er op gericht
flexibel op de vraag naar bedrijventerrein te kunnen inspelen. Dat betekent niet dat de provincie er
in samenwerking met de gemeenten naar streeft de geraamde aantallen hectares bedrijventerrein
ver van te voren op voorraad beschikbaar te hebben, maar wel dat de planologische procedures op
tijd worden doorlopen zodat terreinen ook direct ontwikkeld kunnen worden als de vraag zich
werkelijk aandient. Met name de strategische reserve in de ramingen moet in dit licht worden
gezien. De provincie streeft voorts naar een gevarieerd aanbod aan typen bedrijventerrein. Dat
betekent dat voor uiteenlopende locaties plannen moeten worden ontwikkeld. Hoe belangrijk het is
om tijdig de planologische procedures te doorlopen, blijkt daarbij keer op keer. De ontwikkeling van
een nieuw bestemmingsplan vergt in de praktijk vele jaren. Het feit bijvoorbeeld dat in 2000 de
uitgifte aan bedrijventerreinen in Twente weer terugliep, heeft nauwelijks te maken met een
34
verminderde vraag door een teruglopende economie7, maar vooral met een ontoereikend aanbod in
de verschillende segmenten. De beeldvorming als zou er een overmaat aan bedrijventerrein
beschikbaar zijn, is daarom volstrekt onjuist.
3.4.6 Waterparagraaf
Watertoets
In de vorige partiële herziening van het streekplan Overijssel 2000+ (provincie Overijssel 2001), is
een watertoets opgenomen. Hierin zijn onder andere de volgende vragen beantwoord:
1. Leidt het RBT op de beoogde locatie tot belemmeringen voor vasthouden, bergen en afvoeren in
een deelstroomgebied.
2. Leidt inpassing tot afwenteling van waterproblemen.
3. Hoe worden negatieve gevolgen gecompenseerd.
Voor de locatie Almelo-Zuid is indertijd in de watertoets geconcludeerd dat “het RBT op de
voorkeurslocatie (i.c. Almelo-Zuid) goed in te passen is in het watersysteem zowel in kwantitatieve
als kwalitatieve zin”.
Voor deze streekplanherziening zullen deze vragen opnieuw beantwoord worden. Deze paragraaf
gaat bovendien in op het overleg met het waterschap dat heeft plaatsgevonden en op de inrichting
van het watersysteem.
Locatiekeuze
In het Milieu-effectrapport–deel A: locatiekeuze (november 2000) is geconstateerd dat van de
zoekgebieden die in dat onderzoek aan de orde waren (Almelo-Zuid/ Borne-Noord en
Hengelo/Oldenzaal), de voorkeur uitging naar het zoekgebied Almelo-Zuid/ Borne-Noord.
Ontwikkeling van het RBT vraagt wel keuzes hoe om te gaan met infiltratie en afvoer van water
(Partiële herziening van het streekplan Overijssel 2000+, provincie Overijssel, 2001).
In de watertoets bij de partiële herziening van het streekplan van oktober 2001 zijn inrichtingseisen
voor het watersysteem opgenomen. Deze zijn meegenomen bij de verdere planontwikkeling.
In de Aanvulling op het locatiekeuzedeel MER 2004 is naast de locatie Almelo-Zuid, het zoekgebied
Almelo-Noord bekeken. Volgens de SOM-kaart van het waterschap en de stroomgebiedsvisie is dit
laatste gebied geschikt voor stedelijke ontwikkelingen.
Haalbaarheidsonderzoek
In samenwerking met het waterschap Regge en Dinkel is in het kader van het
haalbaarheidsonderzoek gekeken naar de waterhuishouding en riolering in Almelo-Zuid en naar
afstemming met de Doorbraak. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in “Afstemming RBT
en Doorbraak, water en landschap” (Arcadis, mei 2002).
In dit onderzoek zijn twee varianten voor de waterhuishouding en riolering uitgewerkt:
1. oppervlakkige afvoer van schoon dakwater naar het landelijk watersysteem, overig water
afvoeren naar het stedelijk watersysteem
2. Infiltratie van schoon dakwater, overig water afvoeren naar het stedelijk watersysteem
Voor beide varianten was een scheiding tussen landelijk en stedelijk water uitgangspunt. Al het
water van het RBT is beschouwd als stedelijk water. Conclusie uit het onderzoek is een goede
7
Ter vergelijking de uitgifte in West-Overijssel: in 1999 52,11 ha, in 2000 70.04 hectare. De sprong in de
uitgifte is te verklaren uit het beschikbaar komen van nieuwe bedrijventerreinen in b.v. de gemeenten
Zwolle, Steenwijk en Holten.
In het vooroverleg (commissie PCFL) over deze streekplanherziening en in een eigen schriftelijke
reactie d.d. 21 september 2004 in het kader van het wettelijke overleg heeft het waterschap
aangegeven in te kunnen stemmen met het RBT op de locatie-Zuid.
Inrichtingseis Maatregelen
1 Geen veranderingen Alleen schone oppervlaktes worden afgekoppeld. Nader
waterkarakteristiek Doorbraak overleg met het waterschap is nodig om goed te definiëren
om welke oppervlaktes het precies gaat. In het plan is
rekening gehouden met plaatsing van slibvangers daar waar
het water in de Doorbraak komt, om risico op vervuiling te
voorkomen.
2 Minder snelle afvoer door In het plan (en exploitatie) is rekening gehouden met
bijvoorbeeld infiltratie infiltratie.
3 Zo klein mogelijk verhard Uitgangspunt voor het plan is dat dit, waar de waterkwaliteit
oppervlak op riolering aansluiten het mogelijk maakt, zal gebeuren.
4 Afvoer beperken door gebruik van Aandachtspunt bij verdere uitwerking van de plannen
regenwater in productieprocessen
5 Beperken van risico’s door In overleg met het waterschap wordt bekeken welke
calamiteiten voorzieningen hiervoor getroffen kunnen worden.
6 Bluswater uit oppervlaktewater of Wordt meegenomen als uitgangspunt bij de verdere
Doorbraak uitwerking van plannen.
36
Realisering van het RBT leidt niet tot negatieve effecten op het watersysteem. In het kader van de
verdere uitwerking van de plannen zullen afspraken gemaakt worden over:
• De oppervlaktes die afgekoppeld kunnen worden;
• De technische voorzieningen die nodig zijn om calamiteiten te voorkomen.
In de exploitatie is vooralsnog rekening gehouden met een inrichting waarbij alleen het schone
dakwater via infiltratievoorzieningen op de Doorbraak afvoert.
De positieve opstelling van het waterschap blijkt uit de overlegreactie d.d. 21 september 2004: zie
hoofdstuk 4.
Sinds 21 juli 2004 is de Europese richtlijn 2001/42 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor
het milieu van bepaalde plannen en programma’s rechtstreeks van toepassing, omdat deze niet voor
die datum in de Nederlandse wet- en regelgeving is geïmplementeerd. In Nederland wordt deze
richtlijn in de praktijk de richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling (SMB) genoemd. Een
wetsvoorstel voor implementatie is op 28 september 2004 naar de Tweede Kamer gezonden
(wetsvoorstel 29 811) Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
heeft als handreiking voor de situatie dat deze wet nog niet geldt, een notitie met aandachtspunten
opgesteld. Deze notitie is voor een belangrijk deel gebaseerd op het wetsvoorstel ter implementatie
van de Richtlijn SMB. In het wetsvoorstel is overigens het begrip SMB weer verlaten en is sprake
van een m.e.r. voor plannen en een m.e.r. voor besluiten. Hierin staat onder meer het volgende:
“Aangezien de richtlijn SMB in Nederland nog niet in een wet is vertaald zijn er helaas plannen die
zowel onder de Europese SMB- als de Nederlandse m.e.r.-plicht zullen vallen. Dit komt omdat de
Nederlandse regelgeving voor m.e.r. op het punt van de reikwijdte verder gaat dan de Europese
richtlijnen voor m.e.r. voorschrijven. Een voorbeeld van een dergelijk plan is een streekplan dat een
concrete beleidsbeslissing bevat die m.e.r.-(beoordelings)plichtig is. In deze situatie dient voor dit
onderdeel van het plan zowel te worden voldaan aan de vereisten volgens de m.e.r.-regelgeving als
aan de vereisten van de richtlijn SMB. Tot dit bij de implementatie van de richtlijn SMB in de
Nederlandse wet is geregeld blijft die overlap bestaan en zal in zo’n geval meestal door het volgen
van een m.e.r.-procedure aan beide verplichtingen kunnen worden voldaan. Wel is het van belang
hierbij om goed in ogenschouw te nemen wat de inhoudelijke vereisten zijn voor zowel het MER als
voor het milieurapport.”
Wij delen dit standpunt en menen dat hier duidelijk sprake is van zo’n geval waarin door de m.e.r.-
procedure wordt voldaan aan beide verplichtingen. Bij dit plan is de situatie zo dat het plan met de
concrete beleidsbeslissing geheel samenvalt met het project van het RBT, waarvoor het MER is
opgesteld.
Als we inhoud en proces van het MER nader beschouwen, dan kan worden geconstateerd dat het
MER zeer breed is opgezet, met onder meer een ruime locatiestudie en –afweging. Er is een zeer
uitgebreide vergelijking gemaakt tussen de overgebleven zoeklocaties Almelo-Noord en Almelo-Zuid.
Vervolgens is in het inrichtingsdeel voor de voorkeurslocatie Almelo-Zuid uitgebreid onderzoek
gedaan naar alle in de Richtlijn en in de Wet milieubeheer genoemde aspecten.
In de onderdelen Landschap, cultuurhistorie en archeologie en Natuur is onderzoek gedaan naar de
aanwezige waarden op deze aspecten en de mogelijkheden deze waarden zoveel mogelijk te
behouden. De ontworpen hoofdgroenstructuur omvat een aantal belangrijke maatregelen op dit
punt, in samenhang met de maatregelen voor de waterhuishouding. Op het vlak van de Flora en
fauna zijn er maatregelen opgenomen die tot een vergroting van de biodiversiteit in de
groenstructuur kunnen leiden.
Wij menen daarom dat aan de eisen van de Richtlijn is voldaan. De rapportage daarover is te
vinden in deze toelichting met inbegrip vanzelfsprekend van het complete MER Regionaal
Bedrijventerrein Twente en de onderliggende rapporten.
Overigens is het de vraag of er in dit geval sprake is van een rechtstreekse verplichting tot het
opstellen van een SMB. Het plan voor het RBT valt mogelijk onder de overgangsregeling van de
richtlijn, omdat het besluit hieromtrent binnen 24 maanden na genoemde datum zal worden
38
4 Resultaten van advies en overleg
over voorgenomen locatiekeuze
Het advies:
De meerderheid van de commissie steunt de door u en de Stuurgroep RBT
gemaakte keuze voor de locatie Almelo Zuid of acht deze keuze aanvaardbaar.
Bij de commissie bestaat zorg over de houdbaarheid van de voorgenomen
concrete beleidsbeslissing. Zij adviseert u extra aandacht te besteden aan een
goede motivering en onderbouwing van de te nemen concrete beleidsbeslissing.
Een minderheid geeft de voorkeur aan de locatie Almelo Noord.”
Almelo
De gemeente deelt mee het voornemen van harte te ondersteunen.
Losser
De gemeente geeft de volgende reactie: “Wij achten het van belang dat er een regionaal
bedrijventerrein in Twente is. Op die wijze is het voor “grote ruimtevragers” mogelijk om
zich in deze regio te vestigen. Wij menen echter dat het voor onze gemeente niet van direct
belang is of dat terrein zich ten zuiden of ten noorden van Almelo bevindt. Om die reden
spreken wij ons niet voor een locatiekeuze uit.”
Oldenzaal
De gemeente merkt het volgende op: “Voor de economische structuurversterking en de
werkgelegenheidsontwikkeling in Twente is een spoedige realisering van groot belang. Voor
het goed functioneren van een regionaal bedrijventerrein is de ligging aan een snelweg
essentieel. De locatie Almelo-Zuid is daarom in onze ogen het meest geschikt. Wij
ondersteunen daarom uw voorkeursalternatief voor Almelo-Zuid.”
Twenterand
De gemeente ziet geen aanleiding voor het maken van op- of aanmerkingen.
40
Regio Twente
De regio Twente geeft in haar brief d.d. 8 september 2004 de volgende reactie.
“Wij hebben kennis genomen van het "Aanvullend onderzoek RBT locatiekeuze". De
uitkomsten van dit onderzoek bevestigen nogmaals onze eerder gemaakte keuze dat uit
oogpunt van de exploitatie van een regionaal bedrijventerrein de locatie Almelo-Zuid het
meest geschikt is. Ten opzichte van de locatie Almelo-Noord is dan ook sprake van
significante verschillen in vestigingsplaatsfactoren, zoals
- de ligging in het stedelijk gebied, daar waar de economische ruimtenood het grootst is
- de ligging aan een autosnelweg (A35 c.q. nabijheid A1)
- de directe nabijheid van het Twentekanaal met een 2000 tons hoofdvaarweg
- mogelijkheden voor zwaardere milieucategorieën
Het zijn deze factoren geweest die indertijd voor ons ook de overwegingen vormden om
Almelo-Zuid als de meest geschikte locatie voor een regionaal bedrijventerrein in Twente te
bestempelen. Het stemt ons tot tevredenheid dat een hernieuwde afweging met een locatie
elders in Twente (Almelo-Noord) tot eenzelfde resultaat heeft geleid.
Het moge dan ook duidelijk zijn dat wij op basis van bovenstaande u positief adviseren
omtrent de locatie Almelo-Zuid als toekomstig regionaal bedrijventerrein.”
Wij zijn verheugd met de brede steun die het voornemen krijgt van de overlegpartners.
Wij delen de zorg van de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving over de
formulering van de concrete beleidsbeslissing (cbb), maar zijn anderzijds van mening dat de
wetgever niet voor niets de mogelijkheid van het opnemen van zo’n beslissing in het
streekplan in de wet heeft opgenomen. Wij zijn bij de vormgeving van deze
streekplanherziening uitgegaan van de kritiekpunten van de Raad van State op de eerdere
streekplanherziening. Wij zijn blij dat de initiatiefnemers in de aanvulling op het MER
uitvoerig onderzoek naar de omstreden punten hebben laten doen. Er is nu op basis van
gedegen onderzoeksmateriaal een zeer verantwoorde keuze mogelijk. Wij hebben verder de
meest recente regelgeving en jurisprudentie betrokken bij de onderbouwing van de
herziening. Wij hebben er vertrouwen in dat deze herziening voldoet aan de eisen die aan
een cbb worden gesteld. In de toelichting zijn wij voorts ingegaan op de verhouding tussen
de verplichtingen ingevolge de Europese richtlijn 2001/42/EG en m.e.r.-procedure die voor
deze herziening is gevolgd. Op goede gronden zijn wij van mening dat in deze situatie met
het volgen van de m.e.r.-procedure tevens wordt voldaan aan de eisen van de Richtlijn.
Wat betreft de kanttekening van enkele leden van het RPB Twente merken wij op dat de
verkeersontsluiting van het RBT nadrukkelijke aandacht in het MER heeft gekregen. De
hoofdontsluitingsstructuur wordt volgens het voorstel vastgelegd in de concrete
beleidsbeslissing, en zal verder worden uitgewerkt in het bestemmingsplan.
4.1.3.2. Bedrijventerreinen: vraag en aanbod en differentiatie 4.1.3.2. Bedrijventerreinen: vraag en aanbod en differentiatie
4.1.3.2.1. VRAAG EN AANBOD VAN BEDRIJVENTERREINEN 4.1.3.2.1. VRAAG EN AANBOD VAN BEDRIJVENTERREINEN
Voldoende beschikbaarheid van bedrijventerreinen is een basisvoorwaarde voor een Voldoende beschikbaarheid van bedrijventerreinen is een basisvoorwaarde voor een
goed vestigingsklimaat. Een goede behoefteraming is daarbij noodzakelijk, om goed vestigingsklimaat. Een goede behoefteraming is daarbij noodzakelijk, om
tekorten of overschotten te voorkomen. Enige bandbreedte is hierbij gewenst. Bij de tekorten of overschotten te voorkomen. Enige bandbreedte is hierbij gewenst. Bij de
berekeningsmethode van de behoefte voor de komende tien jaar gaan we uit van het berekeningsmethode van de behoefte voor de komende tien jaar gaan we uit van het
uitgiftetempo van de afgelopen tien jaar. De uitgifte was in die periode hoog, zodat uitgiftetempo van de afgelopen tien jaar. De uitgifte was in die periode hoog. Dat
verwacht mag worden dat het aanbod van terreinen voldoende groot zal zijn om aan betekent dat verwacht mag worden dat een op dit uitgiftetempo gebaseerd aanbod
de vraag te voldoen. De ontwikkeling van de economie is voor de periode tot 2010 van terreinen voldoende groot zal zijn om aan de toekomstige vraag te voldoen. De
nog redelijk voorspelbaar. Dat geldt niet voor de periode 2010 tot 2020. Over de ontwikkeling van de economie is voor de periode tot 2010 nog redelijk voorspelbaar.
economische ontwikkeling en de daarbij horende ruimtevraag zijn geen betrouwbare Dat geldt niet voor de periode 2010 tot 2020. Over de economische ontwikkeling en
uitspraken te doen. Wel wordt voorzien dat de kwantitatieve vraag naar de daarbij horende ruimtevraag zijn geen betrouwbare uitspraken te doen. Wel wordt
bedrijventerreinen kleiner zal zijn dan in voorgaande jaren. Met name het voorzien dat de kwantitatieve vraag naar bedrijventerreinen kleiner zal zijn dan in
ruimtegebruik van productieactiviteiten zal afnemen. Vandaar dat voor die periode voorgaande jaren. Met name het ruimtegebruik van productieactiviteiten zal afnemen.
uitgegaan wordt van een minder hoog uitgiftetempo. Om te voorkomen dat niet tijdig Vandaar dat voor die periode uitgegaan wordt van een minder hoog uitgiftetempo.
rekening wordt gehouden met een andere meer ruimte vragende economische Om te voorkomen dat niet tijdig rekening wordt gehouden met een andere meer
ontwikkeling zal als bovengrens ook het hoge uitgiftetempo van de periode tot 2010 ruimte vragende economische ontwikkeling zal als bovengrens ook het hoge
verder worden doorgetrokken. Er wordt voor de periode 2010-2020 dus gewerkt met uitgiftetempo van de periode tot 2010 verder worden doorgetrokken. Er wordt voor
een bandbreedte. De bovengrens wordt gevormd door een doortrekking van de de periode 2010-2020 dus gewerkt met een bandbreedte. De bovengrens wordt
geprognotiseerde behoefte tot 2010. Voor de ondergrens is uitgegaan van een minder gevormd door een doortrekking van de geprognotiseerde behoefte tot 2010. Voor de
hoog uitgiftetempo, zoals hierboven geschetst. In de toelichting (T.3) wordt de ondergrens is uitgegaan van een minder hoog uitgiftetempo, zoals hierboven
berekeningsmethode nader uitgelegd. geschetst. In de toelichting (T.3) wordt de berekeningsmethode nader uitgelegd.
In het kader van efficiënt ruimtegebruik streven wij naar een zo optimale benutting In het kader van efficiënt ruimtegebruik streven wij naar een zo optimale benutting
van bestaande en nieuwe bedrijventerreinen. Gemeenten zullen hier in hun plannen van bestaande en nieuwe bedrijventerreinen. Gemeenten zullen hier in hun plannen
aandacht aan moeten besteden (zie ook T.4 duurzame ontwikkeling). Wij zullen aandacht aan moeten besteden (zie ook T.4 duurzame ontwikkeling). Wij zullen
Tabel 5
44
gewesten
Hardenberg 11 24 22 16 4 73
Steenwijk 8 16 15 11 10 37
totaal 19 40 37 27 4% 14 110
streekcen-
tra
overig 229 506 459 346 45% 94
Overijssel 510 1122 1020 765 100% 280
Samen met de gemeenten willen wij zo snel mogelijk tot een locatiekeuze komen. Op
dit moment loopt hiervoor een m.e.r.-procedure. Op kaart 4 is het voorstel voor de
EEN REGIONAAL BEDRIJVENTERREIN IN TWENTE
zoekgebieden uit de startnotitie aangegeven. Inmiddels hebben wij de richtlijnen voor
Onderzoek in 1999 gaf aan dat vooral in Twente op korte termijn problemen zouden
het MER Regionaal Bedrijventerrein Twente (RBT) vastgesteld. De aanwijzing van de
gaan ontstaan. Er werd met name een tekort aan bedrijventerreinen in de segmenten
zoekgebieden heeft tot veel reacties geleid. Op advies van de Commissie voor de
Gemengd-plus en T&D gesignaleerd. Het gaat daarbij om terreinen die geschikt zijn
Milieueffectrapportage hebben wij in de richtlijnen de volgende aanpak voor het MER
om bedrijven in de hogere milieucategorieën en/of met een behoefte aan grotere
aangegeven: ‘De selectiecriteria voor het initiatief en de randvoorwaarden vanuit het
kavels te huisvesten, met de daarbij behorende bereikbaarheidseisen. Al bij de
milieu leiden tot de keuze van locaties die in het MER worden onderzocht omdat deze
voorbereiding en vaststelling van dit streekplan in 2000 is daarom voor Twente de
de beste potentie hebben om het RBT te ontwikkelen. De startnotitie geeft twee
realisering van een regionaal bedrijventerrein dringend gewenst geacht. Deze wens
zoekgebieden aan waarbinnen kansrijke locaties gezocht worden. De toepassing van
komt voort uit de in de par. 4.1.3.1. Ontwikkelingen algemeen geschetste
de systematiek zoals in deze Richtlijnen wordt aangegeven kan er toe leiden dat meer
doelstelling: verbreding van de Twentse economie en groei van de werkgelegenheid.
of minder zoekgebieden gekozen worden voor nadere studie in het MER. Het MER
Het stadsgewest Twente heeft een centrale rol in deze ontwikkeling. Het ontbreken
moet de keuze van gebieden onderbouwen met behulp van het programma van eisen
van voldoende ruimte voor uitbreiding van bestaande bedrijvigheid of nieuwvestiging
voor de locatiekeuze’. Het is dus mogelijk dat in het MER andere of minder
kan deze doelstelling doorkruisen. Het RBT is een belangrijk middel om te komen tot
zoekgebieden nader worden onderzocht. Het kaartje met zoekgebieden heeft daar
een gedifferentieerd aanbod van bedrijventerreinen, één van de doel-en taakstellingen
slechts een indicatieve betekenis.
in dit hoofdstuk. Het RBT is dus in de eerste plaats bedoeld voor de eigen
Een belangrijk aandachtspunt bij het vaststellen van de richtlijnen is de onzekerheid bedrijvigheid in het stadsgewest, in de tweede plaats voor bedrijvigheid uit de
van de bevolking over de uiteindelijke locatie van het RBT geweest. Daarom hebben omringende regio die de aard en/of schaal van de vestigingsplaats ontgroeit, en in de
wij de voorkeur uitgesproken de m.e.r.-procedure te knippen als er tijdens het derde plaats voor vestiging van bedrijvigheid van buiten de regio, waartoe ook
onderzoek één kansrijke locatie voor het bedrijventerrein naar voren komt. Dit leidt eventuele vestiging vanuit het buitenland behoort.
dan tot een locatie-m.e.r., gevolgd door een inrichtings-m.e.r.. De locatie-m.e.r. is Sindsdien is nader onderzoek naar de behoefte, aard, omvang en meest wenselijke
bedoeld om tot een locatiekeuze te komen. Het is niet gelukt het (locatiedeel van het) locatie van het Regionaal Bedrijventerrein Twente (verder als RBT aan te duiden)
MER zo snel af te ronden dat de besluitvorming over de locatiekeuze nog aan de gedaan. Het programma van eisen (PvE) voor een RBT, bij de start vastgelegd, zegt
besluitvorming over dit streekplan kon worden gekoppeld. De locatiekeuze zal nu via over de gewenste ligging van het RBT samengevat het volgende:
een herziening van het Streekplan zijn beslag krijgen.
• perfecte wervingskracht door uitstekende bereikbaarheid en ontsluiting;
Na deze locatiekeuze dient de initiatiefnemer het MER voort te zetten voor de
• geschikt voor de vestiging van grootschalige bedrijvigheid tot en met
inrichting van het regionale bedrijventerrein Twente. De uitwerking van de
milieucategorie 5;
inrichtingsvarianten kan zich dan op één locatie toespitsen. De globale
Een tweede belangrijk ijkpunt vormt het programma van eisen. Almelo-Zuid voldoet
op nagenoeg alle punten beter dan Almelo-Noord. Belangrijke punten in het voordeel
van Almelo-Zuid zijn: de meer centrale ligging binnen de stedenband, de gunstige
ligging ten opzichte van het knooppunt A1/A35 bij Azelo, de ligging aan groot
vaarwater, en de met deze punten samenhangende wervingskracht van de locatie. De
centrale ligging in de netwerkstad speelt in op de arbeidsmarkt, trekt (groeiende)
bedrijven aan uit de hele Netwerkstad en heeft betekenis voor dienstverlenende
bedrijven uit zowel Almelo als Hengelo/Borne en Enschede.
46
1-1-2004. Hieruit wordt duidelijk dat de situatie in Twente nijpender is geworden.
Ondanks de weer wat geringere uitgifte in de jaren 2000-2003 ten opzichte van
eindjaren negentig is de verhouding tussen vraag en aanbod in ongunstige zin
veranderd. Het verschil tussen de gewenste strategische voorraad in het stadsgewest
van 165 ha en de direct beschikbare voorraad van 76 ha is erg groot. Het algemene
beeld blijft voorts dat er sprake is van een versnipperd aanbod van terreinen, waarop
nauwelijks mogelijkheden zijn om grootschalige kavels, ook voor bedrijven in de
hogere milieucategorieën, te ontwikkelen. De behoefte aan een regionaal terrein juist
voor die doelgroepen blijft onverminderd groot.
Tabel 5 a
Het RBT is in de eerste plaats bedoeld voor de stadsgewestelijke vraag. Door aanbod
voor grote ruimtevragers te creëren, kan elders langer met de beschikbare voorraad
worden gedaan en kan deze voor meer kleinschalige en arbeidsintensieve
bedrijvigheid worden aangewend. Uit het onderzoek voor het RBT is een behoefte van
gemiddeld 6 tot 7 ha per jaar voor de grote ruimtevragers gebleken. Om ook voor de
langere termijn voldoende aanbod veilig te stellen, is in de planvorming uitgegaan van
een periode van 20 jaar, en is de gewenste omvang op ca. 130 ha netto bepaald. Het
gebied Almelo-Zuid voldoet in de in het inrichtingsMER uitgewerkte
voorkeursinrichting met een netto uitgeefbare oppervlakte van ca. 125 ha vrijwel
geheel aan dit uitgangspunt.
Het RBT vervult ook een (aanvullende) rol voor de overige Twentse gemeenten. Deze
rol is echter in omvang beperkt; het aanbod van het RBT kan niet in de plaats treden
Locatiekeuze.
De provincie wijst daarom de locatie Almelo-Zuid aan als regionaal
bedrijventerrein, hoofdzakelijk bedoeld voor grootschalige bedrijvigheid met
een kavelomvang vanaf 2 ha in de milieucategorieën tot en met categorie 5.
Op plankaart 2, de functiekaart, wordt dit gebied, begrensd door de A-35, de
“Doorbraak” en de daarlangs getrokken rode belemmeringenlijn en het Twentekanaal,
aangegeven als “grote werklocatie” met de extra aanduiding Regionaal
Bedrijventerrein, op de kaart aangegeven met het symbool RB. De “Doorbraak” is de
ten zuiden van Almelo geprojecteerde nieuwe waterloop die het landelijke
bekenstelsel van Noordoost-Twente zal gaan verbinden met de Regge. Deze waterloop
wordt gecombineerd met de in de omgevingsplannen van Overijssel in dit gebied
geprojecteerde provinciale ecologische verbindingszone (zie plankaart 1:
Integratiekaart, en plankaart 3: Natuurbeleidskaart).
De inrichting van het terrein dient plaats te vinden overeenkomstig de
hieronder genoemde hoofdelementen uit de voorkeursinrichting in het
inrichtings-MER en daarbij behorende stedenbouwkundig plan, waarbij
belangrijke natuur- landschaps- en cultuurhistorische waarden worden
gespaard en een goede afstemming met de Doorbraak wordt gewaarborgd:
• de groenstructuur en de daarin opgenomen afstemming met de Doorbraak
en maatregelen t.b.v. cultuurhistorie, landschap en flora en fauna en
waterberging (kaart 4A)
• de hoofdontsluitingsstructuur (kaart 4B)
• de per deelgebied toegelaten categorieën bedrijvigheid i.v.m.
(geluid)hinder en veiligheid (kaart 4C), verder juridisch vast te leggen in
het bestemmingsplan. In dit plan en bij de milieuvergunningverlening
wordt er voor gezorgd dat de geluidsproductie van de te vestigen
48
bedrijvigheid de op de kaart aangegeven 55 dB(A)- en 50 dB(A)-
contouren niet overschrijdt.
De provincie merkt dit onderdeel van het streekplan met daarin het besluit over de
locatie en hoofdelementen van de inrichting van een RBT in Almelo-Zuid aan als een
concrete beleidsbeslissing in de zin van artikel 1 en 4a van de Wet op de
Ruimtelijke Ordening. De concrete beleidsbeslissing (cbb) heeft betrekking op het
gehele gebied Almelo-Zuid. Een beperking van de cbb tot een eerste fase voor
ongeveer 10 jaar is vanwege de specifieke omstandigheden niet mogelijk en ook niet
wenselijk. De toelichting (par. 3.4.4.) gaat hier nader op in. De tot de cbb gerekende
teksten zijn in een tekstkader geplaatst. Voorts behoren de kaarten 4A, 4B en 4C en
de voorgestelde wijziging op de streekplankaart, te weten de aanduiding “grote
werklocatie tot 2010” voor het gebied Almelo-Zuid en het daarin geplaatste symbool
RB met de betekenis “regionaal bedrijventerrein” tot de cbb.
In de toelichting, T3A, wordt deze locatiekeuze en inrichting aan de hand van de
uitgevoerde onderzoeken nader onderbouwd. De daarin opgenomen kaarten geven
nader inzicht in de inrichting van het gebied, de milieucontouren en de afstemming op
en overgang naar de ecologische verbindingszone van de “Doorbraak”.
In het kader van de Regiovisie Zuid-Drente/Noord-Overijssel vindt er onderzoek EEN REGIONAAL BEDRIJVENTERREIN IN WEST-OVERIJSSEL?
plaats naar de noodzaak en mogelijke locatie van een regionaal bedrijventerrein voor In het kader van de Regiovisie Zuid-Drente/Noord-Overijssel vindt er onderzoek plaats
het gebied Steenwijk, Meppel, Staphorst. Wanneer dit leidt tot een concrete locatie naar de noodzaak en mogelijke locatie van een regionaal bedrijventerrein voor het
zal ook deze via een streekplanuitwerking opgenomen worden. gebied Steenwijk, Meppel, Staphorst. Wanneer dit leidt tot een concrete locatie zal
Ook de werkgelegenheid van de overige kernen is van groot belang voor de economie ook deze via een streekplanuitwerking opgenomen worden.
van Overijssel. Daarom moeten ook deze kernen voldoende snel kunnen voldoen aan
de vraag naar ruimte voor de bij die kern passende bedrijvigheid. Zie daarvoor
ONTWIKKELING VAN BEDRIJVENTERREINEN
hetgeen in paragraaf 4.1.1 per desbetreffende kern vermeld staat.
Ook de werkgelegenheid van de overige kernen is van groot belang voor de economie
Bij de beoordeling van bestemmingsplannen gaat de provincie uit van de
van Overijssel. Daarom moeten ook deze kernen voldoende snel kunnen voldoen aan
uitgifte van de laatste tien jaar. De gemeente mag de helft hiervan in
de vraag naar ruimte voor de bij die kern passende bedrijvigheid. Zie daarvoor
voorraad hebben en tevens in het bestemmingsplan ruimte hebben voor een
hetgeen in paragraaf 4.1.1 per desbetreffende kern vermeld staat.
uitbreiding van dezelfde omvang. In uitzonderlijke gevallen kan hiervan
worden afgeweken. De gemeente dient bij een nieuw bestemmingsplan voor Bij de beoordeling van bestemmingsplannen gaat de provincie uit van de
uitgifte van de laatste tien jaar. De gemeente mag de helft hiervan in
• indien uit nadere verkennende studie blijkt dat in het gebied Meppel-
Actiepunten
• Steenwijk-Staphorst de behoefte bestaat aan een regionaal bedrijventerrein (op
Overijssels grondgebied) zal hiervoor in een streekplanuitwerking een locatie
worden aangeduid • indien uit nadere verkennende studie blijkt dat in het gebied Meppel-Steenwijk-
• wij zullen bezien of het mogelijk is een of meerdere voorbeeldprojecten op het Staphorst de behoefte bestaat aan een regionaal bedrijventerrein (op Overijssels
gebied van efficiënt ruimtegebruik van bedrijventerreinen te ontwikkelen of te grondgebied) zal hiervoor in een streekplanuitwerking een locatie worden
ondersteunen aangeduid
• wij zullen bezien of het mogelijk is een of meerdere voorbeeldprojecten op het
gebied van efficiënt ruimtegebruik van bedrijventerreinen te ontwikkelen of te
ondersteunen
• de provincie zal zich in samenwerking met de mede-initiatiefnemers voor het
Regionaal Bedrijventerrein Twente inspannen om dit RBT zo spoedig mogelijk te
realiseren
50
komen deze ook tot uitdrukking. komen deze ook tot uitdrukking.
Voorkomen moet worden dat steden en kernen zich zo ontwikkelen dat er een Voorkomen moet worden dat steden en kernen zich zo ontwikkelen dat er een
overaanbod van voorzieningen of van woon- en werklocaties komt dat kan leiden tot overaanbod van voorzieningen of van woon- en werklocaties komt dat kan leiden tot
inefficiënt ruimtegebruik en kwaliteitsverlies. Een regionale aanpak moet dergelijke inefficiënt ruimtegebruik en kwaliteitsverlies. Een regionale aanpak moet dergelijke
effecten voorkomen. effecten voorkomen.
Op basis van de cijfers in de toelichting kan het volgende overzicht worden gegeven
Op basis van de cijfers in de toelichting kan het volgende overzicht worden gegeven
voor het stadsgewest (zie onderstaande tabel 6).
voor het stadsgewest (zie onderstaande tabel 6).
Tabel 6
8
Het stadsgewest Twente bestaat uit de gemeenten Almelo, Borne, Enschede en Hengelo
9
Op basis van de in de ‘Ruimtelijke ontwikkelingsvisie tot 2015’ van de gemeente Enschede opgenomen planning is voor de locatie Usseleres, noordelijk deel, rekening
gehouden met een bedrijventerrein van 60 ha en is het ‘zachte plan’ Havengebied-west vooralsnog p.m. gelaten. De locatie Grote Plooy is niet in de beschikbare
capaciteit meegenomen vanwege het vergevorderde stadium van het bestemmingsplan voor de vestiging van Grolsch op dat terrein.
52
In een milieu-effectrapportage (MER) zullen de mogelijkheden voor een bedrijven in de groene geleding van het terrein gelden afwijkende
regionaal bedrijventerrein in een orde van grootte van 65 tot 200 ha worden vestigingsvoorwaarden.
onderzocht. Als zoekgebieden voor zo’n regionaal terrein zijn in de
startnotitie voor het MER Regionaal Bedrijventerrein Twente de zones tussen Het regionale karakter van het RBT komt mede tot uitdrukking door de instelling van
Almelo en Borne en tussen Hengelo en Oldenzaal aangegeven. een Openbaar lichaam waarin de initiatiefnemers (provincie en de gemeenten Almelo,
Mede aan de hand van de uitkomsten van het MER zal een voorstel voor de locatie Borne, Enschede en Hengelo) participeren. De regeling bevat o.a. regels voor de
vestiging overeenkomstig het RBT-profiel (met een hardheidsclausule voor bijzondere
van een regionaal bedrijventerrein worden gedaan. In paragraaf 4.1.3.2. is nader
gevallen), en de doorverwijzing van bedrijven met een RBT-profiel uit de netwerkstad
uiteen gezet welke procedure voor deze locatiekeuze gevolgd zal worden.
naar het RBT met een (oplopende) compensatieverplichting als daar incidenteel van
wordt afgeweken. Het RBT is dus in de eerste plaats een voorziening voor de
stadsgewestgemeenten (netwerkstad Twente), in overeenstemming met de regionale
functie voor de vestiging van bedrijvigheid die deze gemeenten hebben. Het RBT staat
voorts open voor vestiging van bedrijven die aan het RBT-profiel voldoen vanuit
andere gemeenten.
WERKEN WERKEN
Naast de nog beschikbare capaciteit in de locaties Bornsestraat, het bedrijvenpark De in 2000 nog beschikbare capaciteit in de locaties Bornsestraat, het bedrijvenpark
Twente en het bedrijventerrein Twentepoort heeft Almelo diverse kleinere locaties die Twente en het bedrijventerrein Twentepoort is medio 2004 vrijwel geheel benut;
nog ontwikkeld kunnen worden. Daarnaast bestaat er al op korte termijn behoefte Almelo heeft nog enkele kleinere locaties die nog ontwikkeld kunnen worden zoals
aan een nieuw grootschaliger terrein. Daarvoor zijn gebieden in beeld op het Wendelgoor en gebiedjes langs de stadsring (de singels). Voorts bieden de locaties
grondgebied van de gemeenten Vriezenveen en Borne, namelijk de locaties Aadijk/Bleskolk, de in de partiële herziening van 2001 toegevoegde locatie ten
Aadijk en Twentepoort-Zuid. Om in het tekort tot 2010 te voorzien komen in noorden van het Bedrijvenpark Twente en een vergrote locatie Buitenhaven-west nog
aanmerking een verdere uitbreiding aan de zuidzijde en een verdere ruimte. Gelet op de wenselijkheid om een strategische voorraad aan te kunnen
bedrijventerreinontwikkeling in de omgeving van Aadorp. Deze locaties houden en op de ruimtebehoefte voor de langere termijn bestaat er al op redelijk
moeten ook dienen voor de periode vanaf 2010. Aanvullende mogelijkheden korte termijn behoefte aan een nieuw terrein van grotere omvang, naast de ruimte die
liggen er in het gebied ten westen van het Twentekanaal in de driehoek het Regionaal Bedrijventerrein Twente biedt voor de grootschalige bedrijvigheid. Het
tussen de aan te leggen RW35, het kanaal en Wierden. aanvankelijk daarvoor gedachte gebied ten zuiden van Twentepoort is nu aangewezen
als locatie voor het Regionaal Bedrijventerrein Twente. Zoekgebied voor aanvullende
mogelijkheden is het gebied ten westen van het Twentekanaal binnen de rode
contourlijn.
Op kaart 22 met een uitsnede van Almelo staan de genoemde locaties aangegeven.
5.6 5.6
DE STREEKPLANKAARTEN DE STREEKPLANKAARTEN
Op de functiekaart (kaart 2) is het beleid, zoals beschreven in hoofdstuk 4, zoveel Op de functiekaart (kaart 2) is het beleid, zoals beschreven in hoofdstuk 4, zoveel
mogelijk in beeld gebracht. De aanduidingen op de kaart geven het ruimtegebruik mogelijk in beeld gebracht. De aanduidingen op de kaart geven het ruimtegebruik aan
aan zoals de provincie dat voor de toekomst ziet en nastreeft. zoals de provincie dat voor de toekomst ziet en nastreeft.
Daarbij gaat het meestal om –in aansluiting op de streekplantekst– globale Daarbij gaat het meestal om –in aansluiting op de streekplantekst– globale
aanduidingen, die bij verdere beleidsontwikkeling op provinciaal en/of gemeentelijk aanduidingen, die bij verdere beleidsontwikkeling op provinciaal en/of gemeentelijk
niveau ingevuld dienen te worden. De verhouding tussen de streekplantekst en de niveau ingevuld dienen te worden. De verhouding tussen de streekplantekst en de
aanduidingen op de functiekaart is zo dat de tekst beleidsbepalend is. aanduidingen op de functiekaart is zo dat de tekst beleidsbepalend is.
De bestaande en de nog (gedeeltelijk) te ontwikkelen locaties voor wonen, werken en De bestaande en de nog (gedeeltelijk) te ontwikkelen locaties voor wonen, werken en
voorzieningen in de steden en kernen in de stadsgewesten, streekcentra en grotere voorzieningen in de steden en kernen in de stadsgewesten, streekcentra en grotere
kernen die al in een goedgekeurd bestemmingsplan zijn vastgelegd of waarvoor een kernen die al in een goedgekeurd bestemmingsplan zijn vastgelegd of waarvoor een
anticipatieprocedure is doorlopen, zijn in de aanduiding stadsgewest, streekcentrum anticipatieprocedure is doorlopen, zijn in de aanduiding stadsgewest, streekcentrum
resp. grotere kern opgenomen. De soort en grootte van de letters van de plaatsnaam resp. grotere kern opgenomen. De soort en grootte van de letters van de plaatsnaam
geeft de typering aan. Zie ook kaart 3 in hoofdstuk 4.1. geeft de typering aan. Zie ook kaart 3 in hoofdstuk 4.1.
Ook deze aanduiding heeft een globaal karakter en pretendeert niet de exacte Ook deze aanduiding heeft een globaal karakter en pretendeert niet de exacte
bestemmingsplangrenzen weer te geven. bestemmingsplangrenzen weer te geven.
Rond de steden en kernen in de stadsgewesten zijn voorts globaal toekomstige grote Rond de steden en kernen in de stadsgewesten zijn voorts globaal toekomstige grote
woon- en werklocaties en ontwikkelingsrichtingen voor wonen en werken na 2010 woon- en werklocaties en ontwikkelingsrichtingen voor wonen en werken na 2010
aangegeven. Met de aanduiding grote woon- of werklocatie tot 2010 wordt bedoeld aangegeven. Met de aanduiding grote woon- of werklocatie tot 2010 wordt bedoeld
aan te geven dat deze locaties naar verwachting vóór 2010 in ontwikkeling zullen aan te geven dat deze locaties naar verwachting vóór 2010 in ontwikkeling zullen
worden gebracht; de realisering kan evenwel tot na 2010 doorlopen. Een apart worden gebracht; de realisering kan evenwel tot na 2010 doorlopen. Het gebied
symbool “zoeklocatie voor grote werklocatie tot 2010” is opgenomen voor gebieden Almelo-Zuid is, in de vorm van een concrete beleidsbeslissing, als locatie voor het
die op basis van een globale beoordeling aan de hand van de beschikbare Regionaal Bedrijventerrein Twente aangewezen. Deze locatie heeft behalve de
gebiedsgegevens mogelijk in aanmerking komen voor de ontwikkeling van aanduiding “grote werklocatie tot 2010” aanvullend de aanduiding Regionaal
bedrijventerrein in de periode tot 2010, maar waarvan de geschiktheid nog nader Bedrijventerrein (op de kaart aangeduid als RB) gekregen.
moet worden onderzocht. De pijlen voor de ontwikkelingsrichtingen hebben geen
De pijlen voor de ontwikkelingsrichtingen hebben geen directe relatie met de omvang
54
directe relatie met de omvang van de voorziene woon- en werkgebieden; wel gaat het van de voorziene woon- en werkgebieden; wel gaat het daarbij om de belangrijkste
daarbij om de belangrijkste ontwikkelingsmogelijkheden voor de langere termijn. ontwikkelingsmogelijkheden voor de langere termijn. Daarnaast zijn er ook op andere
Daarnaast zijn er ook op andere plekken stedelijke functies mogelijk, voorzover rode plekken stedelijke functies mogelijk, voorzover rode (contour)lijnen geen
(contour)lijnen geen belemmering hiervoor vormen. belemmering hiervoor vormen.
De aanduidingen voor de zones I tot en met IV zijn de belangrijkste dragers voor het De aanduidingen voor de zones I tot en met IV zijn de belangrijkste dragers voor het
beleid voor de groene ruimte; voorts zijn er overlay-aanduidingen voor bos en water. beleid voor de groene ruimte; voorts zijn er overlay-aanduidingen voor bos en water.
De aanduiding recreatieconcentratiepunt betreft een zelfstandige aanduiding. Het De aanduiding recreatieconcentratiepunt betreft een zelfstandige aanduiding. Het
beleid voor de zones I tot en met IV is voor deze gebieden niet van toepassing. De beleid voor de zones I tot en met IV is voor deze gebieden niet van toepassing. De
begrenzing is ook hier weer een globale begrenzing die niet de exacte begrenzing is ook hier weer een globale begrenzing die niet de exacte
bestemmingsplangrenzen pretendeert weer te geven. bestemmingsplangrenzen pretendeert weer te geven.
In de groene ruimte kunnen aansluitend aan de steden en kernen stedelijke functies In de groene ruimte kunnen aansluitend aan de steden en kernen stedelijke functies
worden ontwikkeld met inachtneming van de in par. 4.1.4. en 4.1.5. beschreven worden ontwikkeld met inachtneming van de in par. 4.1.4. en 4.1.5. beschreven
beleidslijnen en algemene principes. Voor dergelijke gebieden geldt vervolgens niet beleidslijnen en algemene principes. Voor dergelijke gebieden geldt vervolgens niet
meer het beleid voor de groene ruimte: zie ook par. 4.2.3.8. meer het beleid voor de groene ruimte: zie ook par. 4.2.3.8.
Op de functiekaart zijn voorts aanduidingen voor verkeer en vervoer en overige Op de functiekaart zijn voorts aanduidingen voor verkeer en vervoer en overige
voorzieningen opgenomen. voorzieningen opgenomen.
Zoals in paragraaf 4.1.4.2 is aangegeven zijn aan dit plan nog enkele detailkaartjes Zoals in paragraaf 4.1.4.2 is aangegeven zijn aan dit plan nog enkele detailkaartjes
voor kleine kernen met contouren opgenomen. voor kleine kernen met contouren opgenomen.
Bij de drie plannen voor de leefomgeving is nog een afzonderlijke integratiekaart Bij de drie plannen voor de leefomgeving is nog een afzonderlijke integratiekaart
ruimte, water en milieu (kaart 1) opgenomen. Zie hiervoor paragraaf 4.2.3.6. De ruimte, water en milieu (kaart 1) opgenomen. Zie hiervoor paragraaf 4.2.3.6. De
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur is aangeduid op de Natuurbeleidskaart (kaart Provinciale Ecologische Hoofdstructuur is aangeduid op de Natuurbeleidskaart (kaart
3). 3).
Raad van State-uitspraak 23 april 2004 Hoe is aan de Raad van State-uitspraak gevolg
gegeven
(cursieve tekst betreft citaten)
De 4 onderdelen die aanleiding hebben gegeven tot vernietiging van het PS-besluit
1. Bezwaren met betrekking tot de keuze De initiatiefnemers hebben na de uitspraak van de
van de locatie Raad van State, na overleg met het secretariaat van de
‘Uit het vorenstaande volgt dat in het commissie voor de Milieueffectrapportage, besloten de
MER bij de beantwoording van de vraag eerder opgestelde MER aan te vullen. Via een van te
welke alternatieven voor de voorgenomen voren door de initiatiefnemers vastgesteld stappenplan
activiteit redelijkerwijs in beschouwing is de locatie Almelo-Noord via dezelfde systematiek
dienen te worden genomen, slechts zorgvuldig onderzocht en vergeleken met de locatie
beleidsmatige overwegingen een rol Almelo-Zuid. Voor zover noodzakelijk zijn daarbij
hebben gespeeld. Verweerders zijn bij gegevens van Almelo-Zuid geactualiserd.
hun besluitvorming door de gevolgde Voor een nieuw streekplanbesluit is nu bovendien ook
selectiemethode voorbijgegaan aan de een Inrichtings-MER opgesteld waarin zichtbaar wordt
reële waarde van de locatie Almelo-Noord gemaakt hoe bij de inrichting van het
als alternatief, terwijl deze waarde, gelet voorkeursalternatief van de initiatiefnemers rekening
op het gestelde in het toetsingsadvies van wordt gehouden met o.a. natuur, landschap,
de Commissie, geacht moet worden cultuurhistorie en verkeer.
bekend te zijn bij verweerders. Gelet De provincie heeft als bevoegd gezag voor een nieuw
hierop is de Afdeling van oordeel dat het streekplanbesluit, in relatie tot de eerder vastgestelde
bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig richtlijnen voor het MER, een ruim zoekgebied
is voorbereid, nu dit niet berust op de vastgesteld voor Almelo-Noord en bij brief van 7 juli
nodige kennis omtrent de relevante feiten 2003 kenbaar gemaakt aan de initiatiefnemers.
en de af te wegen belangen.’
Vanwege de kritiek van de Raad van State op het
Flora- en faunaonderzoek (punt 3 in dit overzicht) is
zowel in het zoekgebied Almelo-Noord als de locatie
Almelo-Zuid een grondig Ecologisch onderzoek
uitgevoerd door EgoGroen Advies BV. De resultaten
daarvan zijn verwerkt in het MER. Ook is, mede
vanwege kritiekpunt 4 in dit overzicht, een rapport
‘Waardering landschappelijke eenheden’ opgesteld. In
het Inrichtings-MER is hiermee rekening gehouden bij
de door initiatiefnemers voorgetelde inrichting.
Gedurende het hele proces is door de stuurgroep
teruggekoppeld naar de betrokken gemeenteraden en
provinciale staten, en zijn burgers en
belangengroeperingen geïnformeerd.
2. Bezwaren met betrekking tot de financiële Ten tijde van het streekplanbesluit op 31 oktober 2001
haalbaarheid was de financiële haalbaarheid van het RBT nog niet
‘Hieruit volgt dat op het moment dat het vastgesteld. Initiatiefnemers wilden eerst zekerheid
bestreden besluit werd genomen, onzeker verkrijgen over de locatiekeus door Provinciale Staten.
was of de vestiging van een RBT op deze Vóór de uitspraak van de Raad van State van 23 april
locatie financieel haalbaar was en dat 2003 heeft de stuurgroep RBT wel de financiële
deze onzekerheid in ieder geval tot mei haalbaarheid van het RBT op de locatie Almelo-Zuid
2003 voortduurt. Gelet op het belang van onderzocht. Op grond daarvan hebben de stuurgroep
appellanten om duidelijkheid te verkrijgen RBT (maart 2003) en daarop volgend de betrokken
omtrent hun situatie, getuigt het naar het colleges van Burgemeester en Wethouders en
oordeel van de Afdeling niet van een Gedeputeerde Staten wel geconcludeerd dat het RBT
evenredige belangenafweging om de haalbaar is. Staten- en raadsvoorstellen terzake zijn
locatiekeuze voor een RBT reeds voordat echter teruggenomen na de uitspraak van de Raad van
duidelijkheid bestond over de financiële State van 23 april 2003.
haalbaarheid daarvan, als concrete In het kader van het aanvullend locatieonderzoek zijn
beleidsbeslissing in een de locaties Almelo-Noord en Almelo-Zuid in financieel
streekplanherziening vast te leggen.’ opzicht vergeleken. Conclusie is dat op beide locaties
een RBT geëxploiteerd kan worden maar dat in Almelo-
Zuid t.a.v. de uitgifte en beoogde looptijd minder
risico’s te verwachten zijn. Na de hernieuwde
locatiekeuze van de stuurgroep voor Almelo-Zuid is de
eerder opgestelde exploitatieopzet voor Almelo-Zuid
geoptimaliseerd. Kostenposten en projectgebonden
risico’s die aanvankelijk grof waren geschat zijn nader
onderbouwd en berekend. Ook is de gehanteerde
rentevoet, gezien de marktsituatie, met 1% verlaagd
tot 6%. De inrichting is daarnaast verder
geoptimaliseerd.
In januari en februari 2005 hebben de raden van de
gemeenten Almelo, Borne, Hengelo en Enschede en
Provinciale Staten van Overijssel als initiatiefnemers
ingestemd met het gezamenlijk ter hand nemen van de
ontwikkeling, exploitatie en beheer van het RBT en met
als doel het realiseren ervan met een minstens
sluitende exploitatie. Zij hebben daartoe de
Gemeenschappelijke regeling Regionaal
Bedrijventerrein Twente vastgesteld en voorts besloten
in te stellen het Openbaar Lichaam Regionaal
Bedrijventerrein Twente.
3. Bezwaren met betrekking tot beschermde In opdracht van de initiatiefnemers heeft EcoGroen
diersoorten Advies een jaar lang (vanaf juni 2003 t/m juli 2004),
‘Gelet hierop diende in dit geval dan ook ecologisch onderzoek uitgevoerd in het zoekgebied
voorafgaand aan het nemen van het Almelo-Noord en de locatie Almelo-Zuid. Het onderzoek
bestreden besluit onderzocht te worden is gebaseerd op een groot aantal veldbezoeken,
welke dier- en plantensoorten hun beschikbare informatie uit beleidsdocumenten en
natuurlijke leefomgeving in het gebied databanken. Onderzochte soortengroepen zijn: flora,
hebben en welke gevolgen verstedelijking zoogdieren, broedvogels, amfibieën en reptielen,
van het gebied heeft voor het vissen en insecten. Van deze gegevens is gebruik
voortbestaan van deze dier- en gemaakt bij het opstellen van het MER (aanvulling
plantensoorten in hun natuurlijke locatiekeuzedeel en Inrichtings-MER Almelo-Zuid)
leefomgeving. Aan de hand van een Bovendien is aan de hand van deze gegevens de
dergelijk onderzoek kon worden ontheffingsaanvraag Flora- en Faunawet voor Almelo-
vastgesteld of een ontheffing op grond Zuid vernieuwd. Deze is op 25 augustus 2004
van de ten tijde van het bestreden besluit toegezonden aan het agentschap Laser i.h.k.v. de
geldende Natuurbeschermingswet (thans lopende bezwaarprocedure tegen eerdere formele
Flora- en Faunawet) vereist was en in weigering van de ontheffing (omdat het
hoeverre redelijkerwijs te verwachten was streekplanbesluit was vernietigd).
dat deze ontheffing, indien vereist, zou Uit het onderzoek blijkt dat de kamsalamander niet in
worden verleend. het onderzoeksgebied voorkomt. De soort komt wel
Uit de aanvulling op het MER blijkt, voor aan de andere zijde van het Twentekanaal.
voorzover hier van belang, dat in het Bovendien ontbreekt in de locatie Almelo-Zuid een
gebied van de locatie Almelo-Zuid zeven geschikt leefgebied (habitat) voor deze soort. In het
soorten vleermuizen voorkomen en het gebied zijn foeragerend zeven vleermuissoorten
vrijwel zeker is dat in het gebied ook de aangetroffen. Vaste verblijfplaatsen van vleermuizen
kamsalamander voorkomt. Alle zijn, ondanks intensief onderzoek, niet in het
vleermuissoorten en alle plangebied aangetroffen. Van een aantal soorten is wel
salamandersoorten zijn beschermde vaste verblijfplaatsen te verwachten, met name in de
diersoorten in de zin van de omgeving van landgoed ’t Wolbert. Het waardevolle erf
Natuurbeschermingswet. Bovendien zijn en opstallen van het landgoed zijn als te behouden
alle vleermuissoorten en de opgenomen in het stedenbouwkundig plan en de
58
kamsalamander in bijlage IV, letter a, van voorkeursinrichting van de initiatiefnemers.
de Habitatrichtlijn aangewezen als Bij de realisering van het RBT zal schade ook worden
diersoorten van communautair belang die voorkomen door vlak voor de sloop van de overige
strikt beschermd moeten worden. Gelet gebouwen en kap van bomen, waar zich mogelijk
hierop is de enkele stelling van verblijfplaatsen van vleermuizen in zouden kunnen
verweerders dat de diersoorten die ter bevinden, (buiten de wintermaanden) een controle te
plaatse voorkomen niet zeldzaam zijn in laten uitvoeren. Indien op een bepaalde locatie
Twente en hun voortbestaan in zoverre vleermuizen zijn aangetoond, zal door regelmatige
dan ook niet wordt bedreigd, onvoldoende controle het moment afgewacht worden tot de
nu deze stelling niet berust op vleermuizen weer vertrokken zijn (vleermuizen
onderzoeksgegevens dan wel anderszins verblijven namelijk niet permanent in dezelfde
aannemelijk is gemaakt. Bovendien blijkt verblijfplaats). Er zullen daarnaast maatregelen worden
niet dat verweerders op basis van uitgevoerd om vleermuizen te begunstigen: twee
onderzoeksgegevens hebben afgewogen vleermuisbunkers in de verbrede Doorbraak en nieuwe
of op voorhand redelijkerwijs te verblijfplaatsen in nieuwbouw. Gelet op het
verwachten was dat een ontheffing op voorgaande is geen ontheffing Flora- en Faunawet voor
grond van de Natuurbeschermingswet, vleermuizen gevraagd en is er geen strijd met bijlage
indien vereist, zou kunnen worden IV, letter a, van de Habitatrichtlijn.
verleend. Het bestreden besluit is in
In de vernieuwde ontheffingsaanvraag is gemotiveerd
zoverre onzorgvuldig voorbereid en
waarom een ontheffingsmogelijkheid aanwezig is voor
berust in zoverre op een gebrekkige
de plant- (dotterbloem) en diersoorten waarvoor wel
motivering.’
ontheffing wordt gevraagd.
4. Bezwaren met betrekking tot de In het kader van de aanvulling MER is een rapport
cultuurhistorische en landschappelijke ‘Waardering landschappelijke eenheden’ opgesteld.
waarde van het gebied Daarmee is vervolgens rekening gehouden bij het
‘Uit het deskundigenrapport van de maken van het stedenbouwkundig plan en de
Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voorkeursinrichting van de initiatiefnemers voor de
komt naar voren dat met name het locatie Almelo-Zuid. De belangrijkste landschaps- en
westelijke deel van de locatie Almelo-Zuid natuurelementen zijn in het structurele groen
landschappelijk karakteristiek is door opgenomen. De herziening van het streekplan, in de
zogenoemde kampen, graslanden, vorm van een concrete beleidsbeslissing, gaat uit van
houtwallen en waterlopen. Voorts volgt deze voorkeursinrichting. Zowel met de verbreding van
daaruit dat een deel van de de Doorbraak als de groene geleding van het terrein
karakteristieke bebouwing en wordt recht gedaan aan de landschappelijke en
erfbeplanting nog in het gebied aanwezig cultuurhistorische waarden van het gebied.
is. Gelet hierop wordt door verweerders
aan de landschappelijke en
cultuurhistorische waarden van het
gebied geen recht gedaan met de enkele
vaststelling dat het gebied in vergelijking
met andere gebieden geen bijzondere
landschappelijke waarde heeft. Daarbij
dient te worden opgemerkt dat deze
waarden blijkens het bovenstaande
provinciaal ruimtelijk beleid door
verweerders wel van belang worden
geacht. Het bestreden besluit berust ook
in zoverre niet op een zorgvuldige
voorbereiding en een deugdelijke
motivering.’
De 7 onderdelen waarbij de Raad van State geen aanleiding zag tot vernietiging van het besluit
6. Bezwaren met betrekking tot landgoed ‘t Het waardevolle erf en opstallen en de directe
Wolbert omgeving van het landgoed ’t Wolbert zijn als te
‘In de toelichting bij het streekplan is een behouden opgenomen in het stedenbouwkundig plan
lijst opgenomen van de 60 beschermde en de voorkeursinrichting van de initiatiefnemers. Het
buitenplaatsen in de provincie Overijssel. te behouden gebied vormt op deze wijze één geheel
met de verbrede Doorbraak. Met het belang van het
Landgoed ’t Wolbert is niet vermeld op de
landgoed wordt op deze wijze rekening gehouden.
bovenbedoelde lijst en heeft als zodanig
geen beschermde status. Voorts kan
worden opgemerkt dat niet is gebleken
dat het landgoed, afgezien van het te
handhaven waardevolle erf met opstallen,
van grote waarde is vanwege de
aanwezigheid van parken of tuinen. In
dat verband is van belang dat uit de
stukken blijkt dat het grootste deel van
het landgoed verpacht is voor de
landbouw. Verweerders hebben zich dan
ook in redelijkheid op het standpunt
kunnen stellen dat het landgoed niet van
dezelfde betekenis is als landgoederen in
de omgeving welke op de bovenbedoelde
provinciale lijst zijn opgenomen. Het
betoog van appellanten dat het bestreden
besluit in zoverre in strijd is met het
streekplan, faalt derhalve.
De Afdeling overweegt voorts dat in het
MER is vermeld dat gebieden waarin
landgoederen zijn gelegen, negatief
worden beoordeeld voor de vestiging van
een RBT. Deze negatieve beoordeling als
zodanig maakt echter niet dat het gebied
ongeschikt is voor vestiging van een RBT
en laat ruimte voor een nadere
belangenafweging. Verweerders hebben
in dat verband aan het belang dat is
gediend met de vestiging van een RBT
een groter gewicht toegekend. Zij hebben
daarbij aangegeven dat het landgoed
zoveel mogelijk zal worden ingepast en
dat het waardevolle erf met opstallen
behouden zal worden. De Afdeling acht
deze belangenafweging niet onredelijk
zodat verweerders in dit bezwaar in
redelijkheid geen beletsel behoefden te
zien om het gebied aan te wijzen als
locatie voor de vestiging van een RBT.’
7. Bezwaren met betrekking tot de gevolgen In het kader van de hernieuwde afweging zijn de
voor bewoners en bedrijven belangen van bewoners en bedrijven in het gebied
60
‘Uit de toelichting bij het bestreden opnieuw afgewogen. De belangen die worden gediend
besluit blijkt dat de belangen van de met vestiging van een RBT op de locatie Almelo-Zuid
bewoners en de bedrijven in het gebied worden zwaarder gewogen dan die van de bewoners en
bij de afweging van verweerders een rol bedrijven in het gebied. Bij de locatievergelijking
hebben gespeeld, maar dat een groter Almelo-Noord/Almelo-Zuid is ook rekening gehouden
gewicht is toegekend aan het belang dat met de belangen van bewoners en bedrijven in de
is gediend met de vestiging van een RBT. omgeving.
De Afdeling is van oordeel dat Het provinciaal beleid ten aanzien van vervangende
verweerders deze belangenafweging in woonruimte, zoals opgenomen in de provinciale
redelijkheid hebben kunnen maken. ‘Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen’, blijft van
Daarbij neemt zij in aanmerking dat de toepassing.
vestiging van een RBT met een omvang
van ongeveer 185 hectare op iedere in
aanmerking komende alternatieve locatie
ertoe zou leiden dat bewoners dan wel
bedrijven uit het desbetreffende gebied
zouden moeten vertrekken.
Ten aanzien van het betoog van
appellanten dat in het bestreden besluit
onvoldoende duidelijkheid is geboden
over vervangende woonruimte dan wel
een vervangende bedrijfslocatie,
overweegt de Afdeling als volgt. Niet
vereist is dat in de fase van de
besluitvorming over de locatie van het
aan te leggen RBT, reeds volledige
duidelijkheid dient te bestaan over
vervangende woonruimte dan wel een
vervangende bedrijfslocatie. Verweerders
hebben ermee kunnen volstaan vast te
stellen dat er in de regio mogelijkheden
zijn voor het vinden van vervangende
woonruimte dan wel een vervangende
bedrijfslocatie. De daadwerkelijke
invulling hiervan kan in een volgende fase
van de besluitvorming aan de orde
komen. In dat verband is van belang dat
verweerders reeds hebben toegezegd dat
er onder omstandigheden een
uitzondering kan worden gemaakt op het
algemene provinciale beleid om geen
nieuwe burgerwoningen in het
buitengebied toe te staan. Gelet hierop is
de Afdeling van oordeel dat verweerders
in deze bezwaren in redelijkheid geen
beletsel behoefden te zien om het gebied
aan te wijzen als locatie voor de vestiging
van een RBT.’
8. Bezwaren met betrekking tot de gevolgen In de aanvulling op het MER en de Inrichtings-MER is
voor de kern Bornerbroek de mogelijke overlast voor de kern Bornerbroek
‘Ten aanzien van de mogelijke overlast onderzocht. Uit het Inrichtings-MER blijkt dat het RBT-
dan wel hinder van een RBT voor de kern gebied op zodanige wijze kan worden ingericht dat
Bornerbroek overweegt de Afdeling dat overlast voorkomen kan worden. Ook de mogelijke
deze aspecten specifiek zien op de sociaal culturele gevolgen voor Bornerbroek zijn
inrichting van het RBT. Niet aannemelijk beschreven. Zij zijn niet van die aard dat hieraan een
is geworden dat het gebied niet op een overwegend gewicht moet worden toegekend.
zodanige wijze kan worden ingericht dat
overlast voorkomen kan worden. Gelet
hierop hebben verweerders zich in
62
10. Bezwaren met betrekking tot de Naar de afwikkeling van het verkeer is uitgebreid
infrastructuur onderzoek gedaan door het adviesbureau Goudappel
‘Niet aannemelijk is geworden dat de en Coffeng. Conclusie is dat bij ontwikkeling van het
infrastructuur in het gebied niet op een RBT op de locatie Almelo-Zuid er in de komende 17
zodanige wijze kan worden aangelegd dat jaar aanpassingen nodig en mogelijk zijn op de H.
een goede ontsluiting van het gebied is te Roland Holstlaan en dat daardoor een acceptabele
waarborgen. Verweerders hebben zich in verkeersafwikkeling mogelijk blijft. De ontsluiting van
redelijkheid op het standpunt kunnen het RBT vindt plaats vanaf de nieuwe aansluiting op de
stellen dat deze aspecten in het kader doorgetrokken Rijksweg 35 in het verlengde van de H.
van het MER ten behoeve van de Roland Holstlaan. Ook het RBT-gebied ten oosten van
inrichting van het gebied en het de Pastoor Ossestraat wordt ontsloten via de
bestemmingsplan nader onderzocht en hoofdontsluitingsas over het RBT die de Pastoor
uitgewerkt kunnen worden. Gelet hierop Ossestraat ongelijkvloers kruist.
is de Afdeling van oordeel dat De wijze van hoofdontsluiting van het RBT vormt een
verweerders in dit bezwaar in redelijkheid onderdeel van de concrete beleidsbeslissing in de
geen beletsel behoefden te zien om het streekplanherziening RBT.
gebied aan te wijzen als locatie voor de In de exploitatieopzet van het RBT is een afdracht aan
vestiging van een RBT.’ het fonds Bovenwijkse voorzieningen van Almelo
opgenomen.
11. Bezwaren met betrekking tot gasleidingen Er lopen door het RBT-gebied een
in het gebied hoofdtransportleiding en een regionale gasleiding. Deze
moeten beide worden verlegd om het RBT op een
‘Uit de stukken en het verhandelde ter goede manier te kunnen ontwikkelen en realiseren. De
zitting blijkt dat de gastransportleidingen leidingen zullen langs Rijksweg 35 gesitueerd worden,
die in het gebied gelegen zijn, kunnen mogelijk in samenhang met een nieuwe leiding langs
worden verplaatst. Niet aannemelijk is de A35. De kosten van de verlegging zijn door de
geworden dat verplaatsing van de Gasunie geraamd en opgenomen in de exploitatie-
leidingen tot veiligheidsrisico leidt of opzet. Rijkswaterstaat en Gasunie willen hun
dermate hoge kosten met zich brengt dat medewerking verlenen.
de vestiging van een RBT ter plaatse
financieel onmogelijk zou worden. Gelet
hierop is de Afdeling van oordeel dat
verweerders in dit bezwaar in redelijkheid
geen beletsel behoefden te zien om het
gebied aan te wijzen als locatie voor de
vestiging van een RBT.’
MER
Achtergronddocumenten
Water
17 Afstemming RBT en Doorbraak, water en Arcadis Mei 2002
landschap
Natuur
18 Flora- en faunaonderzoek Regionaal EcoGroen Advies December 2003
Bedrijventerrein Twente (tussenrapportage)
19 Waardering Landschappelijke eenheden EcoGroen Advies December 2003
20 Ecologisch onderzoek Regionaal EcoGroen Advies Augustus 2004
Bedrijventerrein Twente, inventarisatie en
beoordeling van natuurwaarden ten behoeve
van de realisering van een regionaal
bedrijventerrein ten zuiden van Almelo
21 Ontheffingsaanvraag RBT-locatie Almelo-Zuid ProvincieOverijssel/ EcoGroen Augustus 2004
met rapport ‘Ecologisch onderzoek RBT’ Advies
64
Veiligheid
22 RBT, Startnotitie VER Provincie Overijssel Juni 2001
23 Veiligheidsscan RBT Provincie Overijssel Oktober
2002
Verkeer
24 RBT Almelo, Verkeerskundige bevindingen Goudappel Coffeng Juli 2002
(Almelo-Zuid)
25 RBT Almelo, aanvullende rapportage op Goudappel Coffeng April 2003
verkeerskundige bevindingen (Almelo-Zuid)
26 Verkeersafwikkeling A35. H.R.Holstlaan-zuid, Goudappel Coffeng Juni 2003
aanvullend resultaat, externe notitie
27 RBT Almelo-Noord: verkeersgevolgen Goudappel Coffeng April 2004
voorkeurslocatie
Geluid
28 Akoestisch onderzoek ligging geluidcontour Gemeente Almelo Oktober
2004
Lucht
29 Rapportage luchtkwaliteit 2002 Provincie Overijssel September
2003
30 Rapport luchtkwaliteit 2003 Gemeente Almelo Juni 2004
Programmering
31 Specificatie van programmering RBT Buck Consultants International Februari
2002
32 Specificatie van programmering RBT, Buck Consultants International Februari
Bijlagenrapport 2002
33 Actualisatie programmering regionaal Buck Consultants International Juni 2004
bedrijventerrein Twente
Overig
34 RBT kadernotitie duurzaamheid Adecs Oost bv Januari
2003
35 Contourkeuzemodel RBT Adecs bv Juni 2004
36 RBT stedenbouwkundig plan OD205, stedenbouw, Oktober
onderzoek en landschap 2004
37 Stappenplan RBT, samenvatting Adecs Oost bv Oktober
2003
Besluiten
38 Intentieovereenkomst Regionaal Provincie, Almelo, Hengelo, 2002
Bedrijventerrein Twente Borne, Enschede
39 Statenbesluit Verlenging Provincie (en via Juni 2003
intentieovereenkomst en instemming met raadsbesluiten: Almelo,
voorbereiding nieuwe streekplanherziening Hengelo, Borne, Enschede)
RBT
40 Tweede besluit Verlenging Provincie, Almelo, Hengelo, Juli 2004
intentieovereenkomst Borne, Enschede
41 Statenbesluit inzake ‘Regionaal Provinciale Staten (en raden) Oktober
bedrijventerrein Twente en Aanvullend 2004
onderzoek RBT locatiekeuze’
66
Adecs Oost BV
Onderzoek luchtkwaliteit
Regionaal Bedrijventerrein
Twente
Onderzoek luchtkwaliteit
Regionaal Bedrijventerrein
Twente
68
Documentatiepagina
Kenmerk ADV007/Wjg/0082
1 Inleiding 71
2 Besluit luchtkwaliteit 72
2.1 Het Besluit luchtkwaliteit 72
2.2 Bronnen en effecten van luchtverontreiniging 73
2.3 Grenswaarden, plan- en alarmdrempels 75
4 Conclusie 81
5 Referenties 82
70
1 Inleiding
De gemeenten Almelo, Borne, Enschede en Hengelo en de provincie Overijssel willen samen het Regionaal
Bedrijventerrein Twente (RBT) ontwikkelen, exploiteren en beheren. Het wordt een grootschalig terrein van
bruto ongeveer 180 ha en een netto uitgeefbare oppervlakte van ongeveer 125 ha ten zuiden van Almelo.
Het RBT is bedoeld voor bedrijven in de logistiek, transport, distributie en industrie. Met dit terrein willen
de gemeenten en de provincie een impuls geven aan de werkgelegenheid in Twente. De stuurgroep heeft
inmiddels gekozen voor Almelo-Zuid als beste locatie voor de vestiging van het Regionaal Bedrijventerrein
Twente.
Inmiddels is het MER voor het RBT afgerond. Voor het MER zijn de luchtkwaliteitsgegevens gebruikt zoals
berekend voor de A35.
Naar aanleiding van de jurisprudentie die is ontstaan over hoe om te gaan met luchtkwaliteit, heeft de
initiatiefnemer voor het RBT echter besloten aanvullend een apart onderzoek ten aanzien van de
luchtkwaliteit vanwege het RBT te laten uitvoeren voor de situatie in 2020 als het RBT volledig gerealiseerd
is.
In diverse onderzoeken worden de verschillende effecten van de ontwikkeling van een dergelijk terrein
onderzocht. Dit is voortgaand proces, waarbij voortdurend keuzes worden gemaakt die op onderdelen
wettelijk worden getoetst. Dit rapport beschrijft het onderzoek door Goudappel Coffeng BV in opdracht van
Adecs Oost BV naar de luchtkwaliteit van en op het toekomstig bedrijventerrein.
In hoofdstuk 2 wordt in het kort het Besluit luchtkwaliteit, de effecten van de verschillende stoffen en de
grenswaarden zoals gesteld in het Besluit luchtkwaliteit toegelicht. In hoofdstuk 3 staan de aanpak en de
uitgangspunten voor het onderzoek naar de luchtkwaliteit alsmede resultaten van dit onderzoek. In
hoofdstuk 4 zijn de conclusies opgenomen.
Door de activiteiten van de mens, zoals industrie, verkeer en landbouw, wordt de lucht in meerdere of
mindere mate vervuild. De gevolgen van luchtverontreiniging zijn in algemene zin: schade aan gezondheid
van mens, plant en dier, schade aan gebouwen en stankoverlast. Reeds in de jaren tachtig heeft de Raad
van de Europese Gemeenschap richtlijnen opgesteld betreffende grens- en richtwaarden van de
luchtkwaliteit voor zwaveldioxide, zwevende deeltjes, lood en stikstofdioxide. Deze richtlijnen zijn in
Nederland geïmplementeerd door de Besluiten luchtkwaliteit.
In 1996 heeft de Raad van de Europese Unie de (nieuwe) richtlijn 96/62/EG opgesteld inzake de
beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit (verder te noemen: kaderrichtlijn). In deze richtlijn zijn de
grondbeginselen opgenomen van een gemeenschappelijke strategie voor het vaststellen van de
luchtkwaliteit ter bescherming van mens en milieu, alsmede een programma waarin de Europese Unie zich
ten doel stelt om voor dertien luchtverontreinigende stoffen voorstellen te formuleren voor de
grenswaarden van de buitenluchtkwaliteit.
Op 19 juli 2001 is in Nederland het ‘Besluit luchtkwaliteit en Meetregeling luchtkwaliteit’ van kracht
geworden (bronnen 1 en 2). Dit Besluit luchtkwaliteit bevat de regels ter implementatie van de richtlijn van
de Raad van de Europese Unie van 22 april 1999 betreffende grenswaarden voor zwavel-, stikstofdioxide
en -oxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht. Deze richtlijn is de eerste zogenaamde dochterrichtlijn
die voortvloeit uit de in 1996 opgestelde richtlijn. In het Besluit luchtkwaliteit zijn naast de genoemde
stoffen en in afwachting van de tweede dochterrichtlijn de grenswaarden voor koolstofmonoxide, lood en
benzeen uit de bestaande Besluiten luchtkwaliteit onverminderd overgenomen. Dit Besluit luchtkwaliteit
vervangt daarmee alle eerdere Besluiten luchtkwaliteit in Nederland.
De grenswaarden genoemd in het Besluit, gelden overal in Nederland uitgezonderd de werkplek. Elke
situatie in Nederland dient uiterlijk in 2010 aan de grenswaarden te voldoen. Daar waar niet voldaan kan
worden aan de grenswaarden zijn maatregelen noodzakelijk en is geen ontwikkeling van woningbouw of
andere gevoelige bestemmingen mogelijk, tot het moment dat wel aan de normen wordt voldaan. Een en
ander is nader toegelicht in een brief van Staatssecretaris Van Geel van VROM, gericht aan alle Colleges
van Burgemeester en Wethouders naar aanleiding van recente uitspraken van de Raad van State (bron 3).
In deze brief is aangegeven dat dit met name voor de grenswaarden voor NO2 geldt. Het voldoen aan de
grenswaarden van PM10 acht de staatssecretaris primair een taak voor de rijksoverheid, omdat de
concentraties voor groot deel worden veroorzaakt door de emissies in het buitenland. Wel wijst de
staatssecretaris erop dat er lokaal verhoogde concentraties kunnen voorkomen waar de gemeenten
mogelijk wel invloed op kunnen uitoefenen. Hij acht het echter niet wenselijk dat strikte interpretatie van
de verplichting om te voldoen aan de grenswaarde van PM10 leidt tot het maatschappelijk niet
aanvaardbare gevolg dat geen enkel plan of ontwikkeling nog doorgang kan vinden.
In het Besluit luchtkwaliteit is aangegeven dat de luchtkwaliteit mag worden vastgesteld door middel van
meten of berekenen. Voor het berekenen van de luchtkwaliteit wordt door het ministerie van VROM een
programma beschikbaar gesteld, waarmee deze berekeningen langs stedelijke wegen kunnen worden
uitgevoerd: CAR-II-model. Voor complexere situaties zoals bijvoorbeeld langs rijkswegen is het CAR-II-
72
model niet geschikt. Voor dergelijke situaties moeten de berekeningen uitgevoerd worden met zogenaamde
verspreidingsmodellen, zoals bijvoorbeeld het TNO-verkeersmodel of het Nieuw Nationaal Model van KEMA.
Een belangrijke bron van luchtverontreiniging is het gemotoriseerde verkeer. Daarnaast zijn ook de
industrie en landbouw belangrijke bronnen van luchtverontreiniging. De concentraties kunnen significant
verhoogd zijn door lokale emissies en door plaatselijke omstandigheden die de verspreiding in de
atmosfeer belemmeren. Het gaat bij deze luchtverontreiniging om een grote verscheidenheid aan
verbindingen die op geringe hoogte worden uitgestoten, dus in ons directe leefmilieu.
Uit een recente review van de WHO (bron 6) wordt erop gewezen dat NO2 een sterke indicator is voor alle
verkeersgerelateerde emissies en reactieproducten zoals ozon en PM. De review heeft geen nieuw
wetenschappelijk bewijs opgeleverd dat aanscherping van de WHO richtlijnen voor deze component zou
rechtvaardigen.
Overschrijding van de grenswaarden voor NO2 komt nog veelvuldig in Nederland voor, met name langs
drukke (snel)wegen en wegen met veel vrachtverkeer.
Er zijn aanwijzingen dat niet zozeer de massa per m3, maar het aantal deeltjes, het oppervlak en de
chemische samenstelling van belang zijn. Het vermoeden bestaat dat de ultra fijne fractie (kleiner dan 0,1
µm) de meeste effecten veroorzaken. De reden hiervoor is tweeledig:
- de ultra fijne fractie kan verder doordringen in het longsysteem (waar de gasuitwisseling plaatsvindt)
en kan doordringen tot in het longweefsel;
- het specifieke oppervlak van de ultra fijne fractie is veel groter, waardoor toxische stoffen
gemakkelijker kunnen vrijkomen en dus de toxische werking sterk toeneemt.
Om deze redenen is het denkbaar dat niet zozeer de massa fijn stof per m3 maatgevend is voor
gezondheidseffecten, maar eerder het aantal deeltjes per m3. Recente studies naar de effecten van PM op
de gezondheid hebben het bestaande beeld dat PM ernstige gezondheidsschade kan veroorzaken versterkt.
Uit de studies blijkt verder dat de lange-termijneffecten dominant zijn, dus de jaargemiddelde concentratie
is de belangrijkste graadmeter. Op grond van de nieuwe informatie heeft de WHO de richtlijnen voor PM
aangescherpt. Er is voor fijn stof geen drempelwaarde waaronder geen gezondheidsschade verwacht hoeft
te worden.
De effectiviteit van PM10 als maat voor fijn stof is de afgelopen tijd beleidsmatig landelijk aan de orde
geweest. Een mogelijke oplossing kan bestaan uit het invoeren van een gevoeliger maat voor de
hoeveelheid fijn stof. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan PM2.5. Vooralsnog wordt de PM10-norm
gehandhaafd, omdat daarin in ieder geval alle gezondheidsbedreigende stoffen zijn opgenomen.
Overschrijding van de grenswaarden voor PM10 komt in vrijwel geheel Nederland voor. Ondanks dat het
verkeer de belangrijkste bron voor de fijn stof emissies is, is oplossen van het fijn stof probleem nauwelijks
op lokale schaal mogelijk. Dit wordt met name veroorzaakt door de lange verblijfstijd van fijn stof in de
atmosfeer. Het Rijk zet zich daarom in om de emissie van fijn stof in internationaal verband te verlagen
waarmee impliciet de concentraties ook zullen dalen.
Benzeen (C6H6)
Benzeen is een vluchtige, kleurloze en ontvlambare vloeistof met een karakteristieke geur. Het is een
bestanddeel van benzine. Belangrijke bronnen van C6H6 zijn dan ook het verkeer en tankstations. De stof
heeft een toxische werking op het bloed en de bloedvormende weefsels. Het belangrijkste effect is dat
benzeen een rol kan spelen bij het ontstaan van leukemie. Overschrijdingen van de norm voor benzeen
komt op diverse plaatsen in Nederland voor.
Zwaveldioxide (SO2)
Zwaveldioxide wordt uitgestoten door de verbranding van zwavelhoudende brandstoffen. Het is vooral de
diesel en de (zware) stookolie die veel zwavel bevat. Binnenlandse bronnen zijn de industrie, landbouw en
het (zee)scheepvaartverkeer. Diverse maatregelen hebben geleid tot een forse verlaging van de
zwaveldioxide-uitstoot in Nederland. Momenteel leveren buitenlandse bronnen de grootste bijdrage aan de
huidige zwaveldioxideconcentraties in Nederland. Zwaveldioxide behoort met stikstofoxiden en ammoniak
tot de verzurende gassen, waaruit ook weer fijn stof kan ontstaan. De concentraties zijn in Nederland
tegenwoordig zo laag, dat directe gezondheidseffecten niet langer waarneembaar zijn.
Koolstofmonoxide (CO)
Koolstofmonoxide is een stof die ontstaat door onvolledige verbranding in de motor. CO is schadelijk voor
de gezondheid van de mens. CO is in staat om zich te binden aan de hemoglobine (de rode
bloedlichaampjes die zorgen voor het zuurstoftransport in het lichaam) en kan daardoor de opneming van
zuurstof belemmeren. Deze stof verdient uiteraard de nodige aandacht, maar door de invoering van de
driewegkatalysator komt vrijwel nergens in Nederland nog een overschrijding van de norm voor. Wel kan in
enkele specifieke lokale situaties sprake zijn van een (dreigende) normoverschrijding.
Benzo(a)pyreen
Benzo(a)pyreen is een belangrijke indicatorstof van de groep polycyclische aromatische koolwaterstoffen
(PAK’s). De stof komt vrij bij allerlei verbrandingsprocessen, vooral bij onvolledige verbranding. Van het
74
gemotoriseerde verkeer zijn de dieselmotoren een belangrijke bron. De concentratie van benzo(a)pyreen is
de laatste tien jaar vrijwel gelijk gebleven. De gezondheidsrisico’s van PAK’s zijn voornamelijk de
kankerverwekkende eigenschappen.
Lood (Pb)
Lood wordt hoofdzakelijk geëmitteerd door auto’s die op loodhoudende benzine rijden. Blootstelling aan
lood heeft met name gevolgen voor het functioneren van het centrale zenuwstelsel en de enzymsystemen
in het bloed. Door de toepassing van de katalysatoren worden in Nederland vrijwel geen loodhoudende
benzines meer toegepast. Sinds 1993 is iedere nieuwe auto in Nederland met een benzinemotor voorzien
van een katalysator. Hierdoor is de uitstoot van lood door het wegverkeer tot vrijwel nul gedaald. In het
programma CAR-II is om deze reden de berekening van de concentraties lood ten gevolge van het
wegverkeer niet opgenomen.
In het Besluit luchtkwaliteit worden voor de verschillende stoffen grenswaarden, plan- en alarmdrempels
aangegeven. De definitie van de termen is als volgt:
Grenswaarde: Kwaliteitsniveau van de buitenlucht dat op een bepaald tijdstip bereikt moet zijn. Voor de
grenswaarde geldt een resultaatverplichting, er is geen afwijking van de norm toegestaan.
Plandrempel: Kwaliteitsniveau van de buitenlucht waarbij bij het overschrijden van deze waarde de
overheid een actieplan moet opstellen, teneinde tijdig aan de grenswaarde te voldoen.
Alarmdrempel: Kwaliteitsniveau van de buitenlucht dat bij kortstondige overschrijding directe risico’s
voor de gezondheid van de mens oplevert.
In tabel 2.1 zijn de voor deze rapportage relevante normen voor het jaar 2010 per stof aangegeven. De
zogenaamde plandrempels die voor de huidige situatie van kracht zijn worden jaarlijks verlaagd, teneinde
in 2010 uit te komen op de grenswaarde, daarom zijn in de tabel geen plandrempels meer opgenomen.
Alle normen en grenswaarden staan uitgebreid beschreven in het Besluit luchtkwaliteit.
benzeen (C6H6)
- jaargemiddelde 10 µg/m3 -
zwaveldioxide (SO2)
- jaargemiddelde 20 µg/m3 -
- 24-uursgemiddelde 125 µg/m3 3 dagen
koolmonoxide (CO)
- 98p 8-uursgemiddelde 6.000 µg/m3 -
benzo(a)pyreen
- jaargemiddelde 1 µg/m3 -
Tabel 2.1: Grenswaarden voor het jaar 2010 conform het Besluit Luchtkwaliteit
3.1 Aanpak
Het is zeer wel denkbaar dat de ontwikkeling van het Regionaal Bedrijventerrein Twente zou kunnen leiden
tot overschrijding van grenswaarden voor met name stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Zoals in
voorgaande hoofdstuk aangegeven komt in Nederland momenteel alleen in uitzonderingssituaties
overschrijdingen van de grenswaarden voor van benzeen, koolmonoxide en zwaveldioxide. Op basis
hiervan wordt verondersteld dat deze stoffen in de toekomst geen overschrijdingen van de grenswaarden
zullen laten zien en daarom in dit onderzoek buiten beschouwing kunnen worden gelaten. In de bedoelde
uitzonderingssituaties wordt overigens ook altijd de grenswaarde voor NO2 en PM10 fors overschreden.
Voor de op het RBT te vestigen bedrijven geldt dat emissies van bedrijven wordt geregeld in de
milieuvergunningen. De vergunningaanvraag wordt getoetst aan de Nederlandse emissierichtlijn (NeR) en
het Besluit luchtkwaliteit. Bij toepassing van de NeR geldt dat in principe geen schadelijke effecten voor de
omgeving ontstaan. Dit onderzoek naar de luchtkwaliteit ten gevolge van de ontwikkeling van het RBT richt
zich dan ook alleen op de berekening van de bijdragen van de bestaande en geplande wegen in het
studiegebied aan de NO2- en de PM10-concentraties. Het is algemeen bekend dat deze twee stoffen
problematisch zijn. Hoewel het niet de verwachting is dat de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsterreinen
altijd tot problematische NO2- en PM10-concentraties zal leiden, is het noodzakelijk om dit op een juist wijze
aan te tonen.
Vanaf 1 januari 2005 dient iedere plek in Nederland te voldoen aan de normen ten aanzien van fijn stof
zoals gesteld in het Besluit luchtkwaliteit. In 2010 dient daarnaast iedere plek in Nederland te voldoen aan
de normen ten aanzien van de overige stoffen zoals gesteld in het Besluit luchtkwaliteit. Het onderzoek
naar de luchtkwaliteit richt zicht dan ook op twee momenten:
- de situatie 2007 voor PM10, het moment waarop de eerste bedrijven zich zullen vestigen;
- de situatie 2010 voor de overige stoffen omdat dan voldaan moet worden aan de normen.
In het jaar 2007 zullen vermoedelijk de eerste bedrijven zich op het RBT vestigen. De verkeersintensiteiten
zullen vanaf dat moment, door het vestigen van nieuwe bedrijven op het RBT, toenemen. Van belang is om
aan te tonen dat tot 2010 voldaan wordt aan de gestelde normen. Daarom is de luchtkwaliteit in beeld
gebracht voor de situatie 2007 waarbij gerekend is met de verkeersintensiteiten zoals die voor de situatie
2010 verwacht mogen worden. Hierbij is ervan uitgegaan dat 10 ha van de beschikbare 125 ha netto
terrein is uitgegeven.
Ten aanzien van de toetsing aan de normen voor 2010 is een zelfde werkwijze gevolgd. De luchtkwaliteit is
berekend voor de situatie 2010 waarbij is gerekend met de verkeersintensiteiten voor de situatie waarin
het RBT volledig ontwikkeld is, namelijk de situatie 2020. De belangrijkste overweging hiervoor is dat als
uitgegaan zou worden van de werkelijke situatie in 2010 waarin het RBT dus gedeeltelijk ontwikkeld zal
zijn, niet gewaarborgd kan worden dat in de jaren na 2010, als het RBT verder ontwikkeld wordt, nog
steeds kan worden voldaan aan de normen van het Besluit luchtkwaliteit.
Daarnaast zijn in het verkeersonderzoek alleen verkeersprognoses gemaakt voor de situatie 2020 waarin
het RBT volledig is ontwikkeld. Er is ook een prognose voor de situatie 2020 gemaakt waarin alleen het
RBT niet is ontwikkeld maar alle andere ontwikkelingen wel. Een prognose voor 2010 met een gedeeltelijk
ontwikkeld RBT is niet beschikbaar en het vergt relatief veel inspanning om een dergelijke prognose op te
stellen. Het is voor dit onderzoek echter niet noodzakelijk om deze situatie op te stellen, gezien de hiervoor
aangegeven overweging ten aanzien van de jaren na 2010.
Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van het CAR-II-model versie 3.0 zoals dat door het ministerie van
VROM ter beschikking wordt gesteld. Het CAR-II-model bevat emissieparameters en achtergrondniveaus
voor de situaties 2005 en 2010. Voor de situatie 2007 zijn deze parameters en achtergrondniveaus door
middel van lineaire interpolatie berekend. In het kader van de doortrekking van de A35 tussen Almelo en
Wierden is de lokale luchtkwaliteit door TNO in opdracht van Rijkswaterstaat directie Oost-Nederland
onderzocht (bronnen 10 en 11) voor zowel de situatie 2010 als ook voor 2020. De resultaten van dat
onderzoek zijn een welkome aanvulling aangezien het CAR-II-model minder geschikt is voor het berekenen
van de luchtkwaliteit langs autosnelwegen. In het CAR-II-model kan namelijk geen rekening gehouden
worden met de overheersende zuidwestelijke wind in Nederland noch met afscherming door bebouwing en
geluidsschermen.
76
Daarnaast gaat de methodiek in het CAR-II-model ervan uit dat de rijlijnen van de beide rijrichtingen dicht
bij elkaar liggen hetgeen bij een autosnelweg niet het geval is. Het onderzoek van TNO bevat niet het
wegvak tussen Almelo en het knooppunt Azelo. Op basis van de berekening van TNO en berekening met
het CAR-II-model is voor dit wegvak een schatting gemaakt van de luchtkwaliteit. Tot slot is voor de
wegen op en rond het RBT een inschatting gemaakt van het aandeel vrachtverkeer op basis van de
uitgangspunten zoals die zijn vastgesteld in het verkeersmilieumodel voor de gemeente Almelo.
Voor het onderzoek van de luchtkwaliteit is de verkaveling conform de voorkeursinrichting als uitgangspunt
gehanteerd (bron 12). Belangrijkste uitgangspunt daarbij is dat het bedrijventerrein één toegang voor
gemotoriseerd verkeer heeft, en wel de aansluiting op de H.R. Holstlaan/aansluiting A35. De inrichting van
het terrein zelf is voor de lokale luchtkwaliteit langs de wegen overigens van minder belang.
Als onderdeel van de haalbaarheidsstudie zijn in een eerder onderzoek de verkeerskundige consequenties
van het RBT voor de situatie 2020 onderzocht (bronnen 8 en 9). De in die onderzoeken berekende
verkeersintensiteiten van de verschillende wegen zijn in dit onderzoek gebruikt. Het gaat daarbij om de
intensiteiten, zoals die zijn zichtbaar gemaakt in de afbeeldingen 1 en 2 van de rapportage ‘RBT Almelo,
aanvullende verkeerskundige bevindingen’, kenmerk AVD003/Gsh/0055 d.d. april 2003.
Op de wegen op en rond het RBT zijn zeven meetpunten gelegd waarvoor de luchtkwaliteit is berekend dan
wel ingeschat. Deze zeven meetpunten zijn in figuur 3.1 weergegeven.
Er zijn drie meetpunten op het RBT zelf gelegen. Dit zijn feitelijk de drukste wegvakken op het RBT. Voor
deze meetpunten is met behulp van het CAR-II-model de luchtkwaliteit berekend, deze drie meetpunten
zijn:
- punt 1 op de ontsluitingsweg naar de aansluiting op de A35 en H.R. Holstlaan;
- punt 2 ten westen van de ontsluitingsweg;
- punt3 ten oosten van de ontsluitingsweg.
Verder zijn er twee meetpunten geplaatst buiten het RBT waarvoor eveneens met behulp van het CAR-II-
model de luchtkwaliteit is berekend:
- punt 4 Pastoor Ossestraat, deze weg blijft bestaan maar krijgt geen aansluiting in het RBT;
- punt 5 H.R. Holstlaan ten noorden van de aansluiting op de A35.
intensiteit in mvt/etm
* Verkeersintensiteiten afkomstig uit het onderzoek van TNO (opgave Rijkswaterstaat directie Oost Nederland)
** Verkeersintensiteiten berekend op basis van verkeersonderzoek en vastgestelde ophoogfactor
78
berekeningen van de situatie 2007 opgenomen. Overigens is ook de concentratie NO2 berekend (hoewel die
in 2007 nog niet hoeft te voldoen aan de gestelde grenswaarde).
Tabel 3.3: Jaargemiddelde concentratie NO2, PM10 en het aantal overschrijdingen grenswaarde 24-
uursgemiddelde PM10 voor het jaar 2007 met eenderde deel van RBT ontwikkeld
Uit de resultaten blijkt dat er geen overschrijding van de grenswaarden zijn op het RBT. Langs de H.R.
Holstlaan wordt de grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie 44 keer overschreden terwijl 35
keer maximaal is. Als het RBT-verkeer, veroorzaakt door uitgifte van 10 ha uitgegeven terrein, wordt
weggelaten daalt het aantal overschrijdingen tot 43 keer. Ten gevolge van de ontwikkeling van het RBT
neemt het aantal overschrijdingen dus met 1 toe. Uiteraard geldt hierbij dat het aantal overschrijdingen
altijd in hele getallen wordt uitgedrukt. Langs de autosnelweg liggen de concentraties lager, omdat de
afstand groter is en er rekening is gehouden met een grotere verdunning.
aantal overschrijdingen
Tabel 3.4: Jaargemiddelde concentratie NO2, PM10 en het aantal overschrijdingen grenswaarde 24-
uursgemiddelde PM10 voor het jaar 2010 zonder RBT, met verkeersintensiteiten 2020
Voor alle meetpunten geldt dat de concentraties in 2010 zonder RBT ver beneden de grenswaarden van het
Besluit luchtkwaliteit liggen.
In tabel 3.5 zijn de resultaten van de berekeningen van de situatie met RBT opgenomen. De berekening
van TNO betreft de situatie 2020 voor zowel verkeersintensiteiten als emissieparameters en
achtergrondniveaus. Duidelijk is te zien dat deze concentratie met name als gevolg van de lagere
achtergrondniveaus lager liggen dan de concentraties berekend met het CAR-II-model voor de situatie
2010 met verkeersintensiteiten 2020.
aantal overschrijdingen
grenswaarde 24-
uursgemiddelde PM10
concentratie NO2 (µg/m3) concentratie PM10 (µg/m3)
Tabel 3.5: Jaargemiddelde concentratie NO2, PM10 en het aantal overschrijdingen grenswaarde 24-
uursgemiddelde PM10 voor het jaar 2010 met RBT en verkeersintensiteiten 2020
Overschrijding van de uurgemiddelde concentratie van NO2 komt niet voor en is daarom niet opgenomen in
de tabel.
Voor alle meetpunten geldt dat de concentraties NO2 en PM10 in 2010 met RBT hoger is dan zonder RBT,
hetgeen logisch is. Uit vergelijking van de uitkomsten van de tabellen 3.4 en 3.5 blijkt echter, dat de
verschillen tussen de situatie zonder en met RBT gering zijn. De jaargemiddelde concentratie van NO2
neemt op bestaande wegen maximaal ongeveer 0,6 µg/m3 toe en de jaargemiddelde concentratie van PM10
neemt met maximaal 0,3 µg/m3 toe. De invloed van het RBT op de lokale luchtkwaliteit is daarmee (zeer)
gering te noemen. De totaalwaarden zijn niet zo hoog, dat op enig punt de normen van het Besluit
luchtkwaliteit worden overschreden.
De verschillen tussen de situatie 2010 met volledig ontwikkeld RBT en de situatie 2007 waarin eenderde
van het RBT is ontwikkeld zijn opmerkelijk. Dit wordt volledig veroorzaakt door de geprognosticeerde forse
daling van de achtergrondniveaus en de emissie van het voertuigpark.
Conclusie is dat de toevoeging van het RBT in 2007 zorgt voor een geringe verdere overschrijding van de
grenswaarde voor PM10 op de H.R. Holstlaan ten noorden van de A35 (waarbij overschrijding ook zonder
RBT optreedt). In 2010 wordt voldaan aan het Besluit luchtkwaliteit, waarbij er moet rekening mee moet
worden gehouden dat voor deze berekeningen het gehele RBT (180 ha bruto oppervlakte) al in 2010
gerealiseerd is gedacht, terwijl dit volgens de vigerende uitgifteplanning pas in 2020 het geval zal zijn.
80
4 Conclusie
Voor de ontwikkeling van het Regionaal Bedrijventerrein Twente ten zuiden van de A35 is de lokale
luchtkwaliteit onderzocht en getoetst aan de normen zoals gesteld in het Besluit luchtkwaliteit. Reeds vanaf
1 januari 2005 dient iedere plek in Nederland te voldoen aan de normen ten aanzien van fijn stof zoals
gesteld in het Besluit luchtkwaliteit. In 2010 dient iedere plek in Nederland te voldoen aan de alle normen
gesteld in het Besluit luchtkwaliteit. Het onderzoek naar de luchtkwaliteit voor het RBT heeft zich dan ook
gericht op de situatie 2007 waarin de eerste bedrijven zich zullen gaan vestigen en de situatie 2010 waarin
voldaan moet worden aan de normen.
Situatie 2007
In de situatie 2007 wordt op het RBT en langs de autosnelweg voldaan aan de normen. Langs de H.R.
Holstlaan ten noorden van de A35 wordt echter de grenswaarde van de 24-uursgemiddelde concentratie
van PM10 in totaal 44 keer overschreden, terwijl 35 keer per jaar is toegestaan. Dit aantal overschrijdingen
wordt slechts voor een klein deel, hooguit 1 keer, veroorzaakt door de ontwikkeling van het RBT. Door de
ontwikkeling van het RBT wordt de overschrijding van de grenswaarde voor PM10 langs dit gedeelte van de
H.R. Holstlaan dus iets groter.
Situatie 2010
De hoogste jaargemiddelde concentratie voor NO2 op bestaande wegen in 2010 is ongeveer 28 µg/m3,
waarvan 19 µg/m3 ten gevolge van de achtergrond. De concentratie NO2 ligt daarmee ver beneden de
grenswaarde van 40 µg/m3. Ook de jaargemiddelde concentraties van PM10 liggen ver beneden de
grenswaarde van 40 µg/m3, de hoogste concentratie is bijna 31,0 µg/m3, waarvan bijna 28 µg/m3 ten
gevolge van de achtergrondconcentratie. De grenswaarde van de 24-uursgemiddelde concentratie wordt
maximaal 33 keer per jaar overschreden en blijft dus ook onder de gestelde maxima van 35 keer per jaar.
De concentraties zijn berekend met een geringe afstand tot de weg. Naar mate de afstand tot de weg
toeneemt neemt de verkeersbijdrage ten gevolge van verdunning af. Op basis hiervan kan gesteld worden
dat ook op grotere afstand van de wegen de normen zeker niet worden overschreden.
Uit het onderzoek is gebleken dat de verschillen tussen de situatie zonder en met RBT gering zijn. De
jaargemiddelde concentratie van NO2 neemt op bestaande wegen maximaal ongeveer 0,6 µg/m3 toe en de
jaargemiddelde concentratie van PM10 met maximaal 0,3 µg/m3. De invloed van het RBT op de lokale
luchtkwaliteit is daarmee zeer gering te noemen; het aandeel van het RBT in de totale berekende
concentraties bedraagt maximaal enkele procenten. De concentraties in de situatie met het RBT liggen ver
beneden de grenswaarden.
De overschrijding van de normen langs de H.R. Holstlaan ten noorden van de A35 in 2007 wordt derhalve
slechts voor een zeer klein deel door het RBT veroorzaakt. Voor de situatie enkele jaren later, in 2010, is
aangetoond dat ook langs de H.R. Holstlaan het aantal overschrijdingen fors is afgenomen (ondanks een
toename van de intensiteiten) en in die situatie wel voldoet aan de gestelde normen. Deze afname wordt
volledig veroorzaakt door de afname van de achtergrondniveaus en de emissies van het voertuigpark.
Afgewogen moeten worden het belang van de ontwikkeling van het RBT tegen de ernst van de tijdelijke
overschrijding van de grenswaarde van PM10 tussen 2007 en 2010.
Omdat het RBT (aangetoond) slechts een zeer geringe toename van de overschrijding van de grenswaarde
van PM10 in 2007 veroorzaakt; de overschrijding tijdelijk is; en de overschrijding in 2010 al geheel is
ondervangen, vinden wij het belang van de verdergaande voorbereiding van het RBT zeker opwegen tegen
de genoemde geringe tijdelijke toename van de overschrijding door PM10.
4. Acid News NO. 2, ACID RAIN, Air pollution and health, juni 2001
5. B. Brunekreef, et al., Review: Air pollution and health, The Lancet vol. 360, 19 oktober 2002
6. WHO, Health aspects of air pollution with particulate matter, ozone and nitrogen dioxide, 2003
10. TNO, Lokale luchtkwaliteit in de omgeving van RW35 (wegvak Wierden-Almelo)/RW36 (RW35-
Wierden-oost), R2002/283, juni 2002
12. Stuurgroep RBT, MER Regionaal Bedrijventerrein Twente, Samenvatting, oktober 2004
82