Вы находитесь на странице: 1из 82

Partiële herziening Regionaal

Bedrijventerrein Twente
Streekplan Overijssel 2000+

RWB

Vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 13 april 2005


Colofon

Datum
13 april 2005
Oplage
300
Auteurs
Mossel en Van Weerd
Fotografie/Illustraties
OD 205
Vormgeving

Inlichtingen bij
P. Mossel
RWB team Ontwikkeling
tel.: 038 - 425 16 44
e-mail: pcw.mossel@prv-overijssel.nl
Adresgegevens

Provincie Overijssel
Luttenbergstraat 2
Postbus 10078
8000 GB Zwolle
Telefoon 038 425 25 25
Fax 038 425 48 30
www.prv-overijssel.nl
postbus@prv-overijssel.nl
Inhoudsopgave

1 Inleiding 5
1.1 Opzet van de planherziening 5
1.2 Aanleiding tot deze partiële herziening 6
1.3 Procedure van de planherziening 7
1.4 Korte beschrijving van de inhoud 8

2 Wijziging van het streekplan 9


2.1 Wijzigingen in de streekplantekst 9
2.2 Wijziging van de streekplankaart 15
2.3 Aanvulling van de toelichting 15

3 Toelichting op de herziening 17
3.1 Voorgeschiedenis: Partiële herziening van 2001 17
3.2 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 23 april
2003 17
3.3 Voorbereiding nieuw locatiebesluit 18
3.3.1 Aanvulling locatiekeuzedeel MER 18
3.3.2 Locatiekeuze door initiatiefnemer 22
3.3.3 Inrichtings-MER 23
3.4 Locatiekeuze en inrichting RBT in het streekplan 25
3.4.1 Inhoud (aangevulde) MER 25
3.4.2 Beoordeling MER, voorkeursalternatief en voorkeursinrichting 26
3.4.3 Locatiekeuze en inrichting RBT in het streekplan 27
3.4.4 Karakter van concrete beleidsbeslissing 27
3.4.5 Nut en noodzaak van het Regionaal Bedrijventerrein Twente 32
3.4.6 Waterparagraaf 35
3.4.7 Europese richtlijn 2001/42 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het
milieu van bepaalde plannen en programma’s. 37

4 Resultaten van advies en overleg over voorgenomen locatiekeuze 39


4.1 Advies Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving 39
4.2 Opmerkingen van gemeenten 40
4.3 Opmerkingen van overige instanties 40
4.4 Reactie op de overlegresultaten 41

Bijlage 1: Overzicht vigerende streekplantekst en voorgestelde nieuwe tekst 43


Bijlage 2: Op welke wijze is gevolg gegeven aan de uitspraak van de Raad van State 57
Bijlage 3: Overzicht rapporten bij MER RBT en Ontwerp-streekplanherziening RBT, oktober 2004 64
Bijlage 4: Rapport luchtkwaliteit 66

1 Inleiding 71
2 Besluit luchtkwaliteit 72

2.1 Het Besluit luchtkwaliteit 72


2.2 Bronnen en effecten van luchtverontreiniging 73
2.3 Grenswaarden, plan- en alarmdrempels 75

3 Onderzoek van de luchtkwaliteit 76

3.1 Aanpak 76
3.2 Overige uitgangspunten voor het onderzoek 77
3.3 Resultaten onderzoek luchtkwaliteit 78

4 Conclusie 81
5 Referenties 82

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 3


4
1 Inleiding

1.1 Opzet van de planherziening

In dit eerste hoofdstuk worden de opzet, aanleiding en de procedure van deze herziening van het
streekplan Overijssel 2000+ beschreven. Vervolgens wordt kort beschreven wat in het (complete)
Milieu-effectrapport Regionaal Bedrijventerrein Twente (verder MER genoemd) staat en welk
voorkeursalternatief en welke voorkeursinrichting in het MER zijn opgenomen. Locatie en
hoofdelementen van de inrichting worden in deze herziening vastgelegd.
Hoofdstuk 2 bevat de eigenlijke herziening: hierin wordt aangegeven welke onderdelen van het
streekplan worden gewijzigd. Bijlage 1 laat de oude en nieuwe tekst naast elkaar zien, waarbij de
nieuwe tekstgedeelten van een markering zijn voorzien.
Hoofdstuk 3 bevat een uitgebreidere toelichting op de voorgeschiedenis, de voorbereiding van het
nieuwe besluit en op de inhoud van het nieuwe besluit.
Hoofdstuk 4 gaat in op de resultaten van advisering en overleg over de voorgenomen herziening.

Leeswijzer.
Als uitgangspunt is genomen de streekplantekst en –kaart van het streekplan Overijssel 2000+,
zoals dat is vastgesteld in december 2000. In oktober 2001 hebben Provinciale Staten de partiële
herziening van het streekplan Overijssel 2000+ “Locatiekeuze Regionaal Bedrijventerrein Twente”
vastgesteld. Het merendeel van die herziening had betrekking op het RBT; deze onderdelen zijn
door de uitspraak van de Raad van State vervallen. Enkele onderdelen vielen buiten het kader van
de concrete beleidsbeslissing; deze zijn na de publicatie van de vastgestelde streekplanherziening
van kracht geworden. Het gaat om de volgende onderdelen:
Par. 4.1.3.2.1., de passage:
“Op de streekplankaart zijn enkele nieuwe terreinen aangegeven voor ontwikkeling van bedrijvigheid
in Almelo. Voor één gebied gaat het om een zoeklocatie, waarover nog nadere oordeelsvorming
moet plaatsvinden. Omdat het gaat om terrein dat voor 2010 nodig is, is een afzonderlijk symbool
gebruikt.”
Voorts is in par. 5.6. de volgende tekst toegevoegd:
“Met de aanduiding grote woon- of werklocatie tot 2010 wordt bedoeld aan te geven dat deze
locaties naar verwachting vóór 2010 in ontwikkeling zullen worden gebracht; de realisering kan
evenwel tot na 2010 doorlopen. Een apart symbool “zoeklocatie voor grote werklocatie tot 2010” is
opgenomen voor gebieden die op basis van een globale beoordeling aan de hand van de beschikbare
gebiedsgegevens mogelijk in aanmerking komen voor de ontwikkeling van bedrijventerrein in de
periode tot 2010, maar waarvan de geschiktheid nog nader moet worden onderzocht”.
Deze tekst vindt u dus terug in bijlage 1 in de linkerkolom met de vigerende tekst.
Op de streekplankaart leidde de herziening tot toevoeging van de werklocatie ten noorden van het
bedrijvenpark Twente en ten noorden van RW 36, en van de toevoeging van het symbool B aan de
legenda en plaatsing op de streekplankaart ten zuiden van Nijrees. Verder werd een rode
belemmeringslijn uitbreidingsrichting stads- en dorpsgebied getrokken ten zuiden van het als RBT
aangewezen gebied.

In hoofdstuk 2 wordt nu aangegeven wat er wijzigt ten opzichte van het streekplan Overijssel
2000+ met inbegrip van deze toevoegingen. Par. 1.4 geeft hier een korte beschrijving van.

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 5


1.2 Aanleiding tot deze partiële herziening

Waarom een regionaal bedrijventerrein in Twente?


Al in de jaren negentig is met name in de regio Twente een tekort aan bedrijventerreinen
geconstateerd. In de provinciale Bedrijventerreinenvisie (1997) werd een beleid uitgestippeld dat
onder meer is gericht op de ontwikkeling van voldoende bedrijventerreinen met daarbij een
segmentering van de bedrijventerreinen, dat wil zeggen: onderscheid in typen bedrijventerreinen
t.b.v. maatwerk en verhoging kwaliteit van de terreinen, en een regionale aanpak. Mede ten
behoeve van die regionale aanpak heeft de provincie regionale Programmeringsoverleggen
Bedrijventerreinen ingesteld, inmiddels omgevormd tot Regionaal Platform Bedrijventerreinen
(RPB), waarin alle gemeenten in een regio participeren. Ze zijn ingesteld om te komen tot regionale
afstemming en samenwerking ten aanzien van planning, reservering, realisering,
differentiatie/segmentering, revitalisering en uitgifte van bedrijventerreinen op prioritaire locaties.
De provincie gaf in de Bedrijventerreinenvisie een eerste voorzet tot het realiseren van een
regionaal bedrijventerrein in Twente met name gericht op grote ruimtevragers. Zo’n terrein zou een
goede bijdrage kunnen betekenen aan het enerzijds voorzien in de maatschappelijke behoefte aan
nieuwe bedrijventerreinen, en anderzijds het zoveel mogelijk sparen van het waardevolle Twentse
landschap. Door grote ruimtevragers te bundelen op een regionaal terrein kan ruimte vrijkomen op
bestaande terreinen voor nieuwe hoogwaardige ontwikkelingen en wordt minder aanspraak gedaan
op ruimtebeslag in meer kwetsbare gebieden.
De eerste verkenning van de problematiek door het PO Twente in 1999 liet zien dat de belangrijkste
tekorten optreden in de segmenten Gemengd Plus en Transport & Distributie. Met name voor
grootschalige bedrijven zijn in de regio nauwelijks vestigingsmogelijkheden te vinden. Het
programmeringsoverleg Bedrijventerreinen Twente (PO Twente) kwam in dit verband met het
voorstel om een regionaal bedrijventerrein te ontwikkelen voor met name die grootschalige
bedrijvigheid. Zo’n terrein zou een belangrijke aanvulling op het regionale aanbod betekenen en zou
het mogelijk maken de overige bedrijventerreinen in de stedenband doelmatiger en gedurende een
langere periode te kunnen benutten.
Zo’n regionaal terrein is dus in de eerste plaats bedoeld voor de ruimtebehoefte in de grote steden,
in Twente samen het stadsgewest Twente vormend. Dit uitgangspunt sluit ook aan op het
verstedelijkingsbeleid van rijk en provincie. Zo’n terrein kan verder een aanvullende rol spelen voor
de omringende gemeenten, waar evenzeer de behoefte kan optreden om grote ruimtevragers te
kunnen uitplaatsen of doorverwijzen naar een regionaal terrein.

Streekplanherziening 2001
Het Programmeringsoverleg Twente heeft vervolgens het initiatief genomen voor een Regionaal
Bedrijventerrein Twente (RBT) en heeft opdracht gegeven een Milieueffectrapport op te stellen om
te komen tot een voorkeur voor een locatie. Na vaststelling van de Richtlijnen voor het MER door de
provincie is een locatiekeuzedeel van het MER opgesteld (Milieu-effectrapport–deel A: locatiekeuze).
In dit deel van het MER zijn uit een zevental potentiële vestigingsgebieden twee zoekgebieden
geselecteerd, waaronder het gebied Almelo-Zuid/Borne-Noord. De beide zoekgebieden zijn op
geschiktheid voor het realiseren van het RBT onderzocht. Dat heeft geleid tot een voorkeur voor de
locatie Almelo-Zuid.
Gedeputeerde Staten hebben het locatiekeuzedeel A van het MER aanvaard en ter visie gelegd en
hebben het voorstel voor de locatiekeuze verwoord in een ontwerp voor de streekplanherziening.
Deze herziening is in oktober 2001 door Provinciale Staten vastgesteld.

Aanleiding hernieuwde locatiekeuze.


Op 23 april 2003 heeft de Raad van State (RvS) het provinciaal besluit van oktober 2001 over de
locatiekeuze voor een Regionaal Bedrijventerrein Twente (RBT) vernietigd, onder andere omdat:
zij ‘….bij hun besluitvorming door de gevolgde selectiemethode voorbij zijn gegaan aan de reële
waarde van de locatie Almelo-Noord als alternatief …’ en
‘…. het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, nu dit niet berust op de nodige
kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.’
Bovendien vond de Raad van State dat vóór het streekplanbesluit de financiële haalbaarheid
vastgesteld had moeten worden en niet pas daarna. Tevens is de Raad van State van mening dat er
ten tijde van het streekplanbesluit zicht moest zijn op een ontheffing op grond van de Flora en
faunawet. Ook ontbrak naar haar mening zicht op de wijze waarop met cultuurhistorische belangen
rekening wordt gehouden. Op een zevental andere punten, waaronder de onderbouwing van de

6
noodzaak van een RBT, stemde de Raad van State in met het verweer tegen de ingestelde
beroepen.

De initiatiefnemers blijven van oordeel dat een RBT belangrijk blijft voor de economische structuur
van Twente, de werkgelegenheidsontwikkeling en het oplossen van ruimtegebrek bij de afzonderlijke
steden. Een geactualiseerd onderzoek Van Buck Consultants International bevestigt de Twentse
vraag naar bedrijfslocaties voor ‘grote ruimtevragers’.
Gezien de uitspraak van de Raad van State was het voor een nieuwe streekplanafweging
noodzakelijk dat Almelo-Noord alsnog werd onderzocht op alle relevante aspecten. Zomer 2003
hebben de initiatiefnemers van het RBT, de gemeenten Almelo, Borne, Enschede en Hengelo en de
provincie Overijssel, daarom besloten het locatiekeuze onderzoek aan te vullen met een integraal
onderzoek naar de geschiktheid van Almelo-Noord voor het RBT en in dat kader het Milieueffect-
rapport (MER) aan te vullen. Ook is voor de voorkeurslocatie van de initiatiefnemers een Inrichtings-
MER opgesteld, waarin is aangegeven op welke wijze bij de inrichting rekening wordt gehouden met
o.a. natuur-, landschap en cultuurhistorie. Augustus 2004 is bovendien door de initiatiefnemers in
het kader van een bezwaarprocedure tegen weigering van de ontheffing Flora- en faunawet een
vernieuwde ontheffingsaanvraag ingediend. De initiatiefnemers, raden en staten, beslissen begin
2005 over de financiële haalbaarheid van het project, dus voordat Provinciale Staten de
streekplanherziening vaststellen.
In bijlage 2 wordt een overzicht gegeven van alle thema’s waarop de Raad van State het
aanvankelijke besluit heeft beoordeeld en wordt daarbij aangegeven op welke wijze in het nieuwe
voorstel met deze thema’s rekening wordt gehouden.

Uitkomst aanvullend onderzoek.


Het aanvullend onderzoek wijst uit dat in het zoekgebied Almelo-Noord eveneens een geschikte
locatie voor het RBT is aan te wijzen, die vergeleken kan worden met de locatie Almelo-Zuid. De
meest geschikte locatie in Almelo-Noord is vergeleken met de locatie Almelo-Zuid. De locatie in
Almelo-Noord is volgens het aanvullend MER-onderzoek het zogenaamde Meest Milieuvriendelijk
Alternatief (MMA) maar de locatie Almelo-Zuid voldoet beter aan het Programma van eisen van de
initiatiefnemers, genereert minder autokilometers op het wegennet en biedt meer (en flexibeler)
ruimte voor bedrijven in de zwaardere milieucategorie door de afstanden tot woongebieden. Op
beide locaties kan een RBT geëxploiteerd worden maar in Almelo-Zuid zijn ten aanzien van de
uitgifte en de beoogde looptijd minder risico’s te verwachten. Voor de locatie Almelo-Zuid had de
stuurgroep RBT in 2003 al geconcludeerd dat een RBT in Almelo-Zuid financieel haalbaar was.
Door verschillende inrichtings- en uitvoeringsmaatregelen kan op de locatie Almelo-Zuid aan een
aantal milieubezwaren worden tegemoetgekomen en kan het MMA dicht worden benaderd. Het
nadeel dat in de locatie Almelo-Zuid meer woningen en (agrarische) bedrijven moeten verdwijnen
dan in de locatie in Almelo-Noord, blijft. De initiatiefnemers menen dat dit nadeel niet opweegt
tegen de economische en werkgelegenheidsbelangen die worden gediend met een RBT op de meest
wervende locatie: Almelo-Zuid. De ligging aan de autosnelweg A35, de korte afstand tot de A1, de
ligging aan de hoofdvaarweg Twentekanaal en de centrale ligging in de stedenband zijn voor de
initiatiefnemers daarbij doorslaggevend. De locatie Almelo-Zuid is bovendien op redelijke termijn te
realiseren omdat ze ligt binnen het grondgebied van één der initiatiefnemers (Almelo).
De raden van de gemeenten Almelo, Borne, Hengelo en Enschede en Provinciale Staten van
Overijssel hebben als initiatiefnemers van het RBT in de periode september/oktober 2004 ingestemd
met deze keuze. De stuurgroep RBT, die namens de initiatiefnemers de realisering van het RBT
voorbereidt, heeft vervolgens het provinciaal bestuur gevraagd deze voorkeurslocatie in een
streekplanherziening vast te leggen, en heeft daartoe het gecompleteerde MER, inclusief een
inrichtings-MER voor de locatie Almelo-Zuid, als onderbouwing aangeboden.
In het inrichtings-MER voor de locatie Almelo-Zuid is het voorkómen van de negatieve gevolgen
zoals die in het aanvullend locatieonderzoek naar voren zijn gekomen, als uitgangspunt genomen.

1.3 Procedure van de planherziening

Na de uitspraak van de Raad van State van 23 april 2003 hebben begin juni 2003 de colleges van
Burgemeester en wethouders van Almelo, Borne, Hengelo en Enschede en Gedeputeerde Staten van
Overijssel voorstellen naar raden en staten gezonden over de verdere procedure voor een Regionaal
Bedrijventerrein Twente; de eerste stap daarin was nader onderzoek om tot een zo goed mogelijk
onderbouwde nieuwe locatiekeuze te kunnen komen. Provincie en gemeenten hebben vervolgens

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 7


ingestemd met de verlenging van de Intentieovereenkomst en de voorgestelde aanvulling van het
MER met een onderzoek naar het gebied Almelo-Noord en het completeren van het MER met een
inrichtings-MER.
Betrokken vier gemeenteraden en provinciale staten hebben zomer 2004 als initiatiefnemers van het
RBT ingestemd met de keuze van het voorkeursalternatief van de stuurgroep in de aanvulling op het
locatiekeuzedeel van het MER. Vervolgens heeft de stuurgroep RBT het oorspronkelijke
locatiekeuzedeel van het MER (Milieu-effectrapport–deel A: locatiekeuze (november 2000)) , de
aanvulling daarop en een inrichtings-MER voor Almelo-Zuid in oktober 2004 aan Gedeputeerde
Staten ter aanvaarding aangeboden met het verzoek de locatie Almelo-Zuid en de
voorkeursinrichting in het streekplan op te nemen.

Op 16 juli 2004 is het voornemen om tot een hernieuwde aanwijzing van de locatie Almelo-Zuid als
regionaal bedrijventerrein in Twente te komen in het kader van het wettelijke overleg en advisering
ingevolge artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening door Gedeputeerde Staten voorgelegd
aan de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving en betrokken bestuursorganen. De
reacties in het kader van het wettelijk overleg zijn (in hoofdlijnen) instemmend. In hoofdstuk 4
wordt nader ingegaan op de uitkomsten van dit overleg.

De ontwerp-streekplanherziening met het complete MER heeft van 29 oktober tot en met 25
november 2004 ter inzage gelegen. Er zij 16 reacties met bedenkingen en opmerkingen inzake de
ontwerp-streekplanherziening en het MER ontvangen. Alle stukken en alle reacties zijn aan de
commissie voor de milieueffectrapportage toegezonden. Deze commissie heeft het MER aan de
richtlijnen voor het MER getoetst, waarbij zij de ingekomen reacties heeft betrokken. De commissie
heeft aan Gedeputeerde Staten van Overijssel op 6 januari 2005 een positief advies uitgebracht
over het Milieueffectrapport Regionaal Bedrijventerrein Twente.

Het besluit om de locatie Almelo-Zuid aan te wijzen als RBT krijgt het karakter van een concrete
beleidsbeslissing. Dat stelt bijzondere eisen aan de voorbereiding van het besluit. Provinciale Staten
kunnen de streekplanherziening pas vaststellen als:
• alle betrokken initiatiefnemers het zogenaamde Go-besluit hebben genomen en daarmee
de financiële haalbaarheid vaststaat;
• er zicht is op de ontheffingverlening Flora- en Faunawet.
Na vaststelling van het streekplan is beroep mogelijk bij de Raad van State.

1.4 Korte beschrijving van de inhoud

De feitelijke streekplanherziening (opgenomen in hoofdstuk 2) bestaat uit een aanpassing van de


teksten van paragraaf 4.1.3.2, 4.5.1.1.1. en 5.6 en een aanpassing van de streekplankaart. In de
tekst wordt duidelijk gemaakt aan de hand van welke eisen een locatie is gezocht, welke afweging
daarbij is gemaakt, en op welke doelgroepen de gekozen locatie Almelo-Zuid is gericht. In de tekst
en in afbeeldingen is duidelijk gemaakt aan welke voorwaarden de inrichting van het terrein moet
voldoen, dit met het oog op de waarden in het gebied zelf en de effecten op de omgeving.
De toelichting (hoofdstuk 3) gaat veel uitgebreider in op de voorgeschiedenis en de inhoud van de
nu voorliggende keuze van het RBT.
Op de kaart is de locatie voor het RBT aangegeven als grote werklocatie met de extra aanduiding
Regionaal Bedrijventerrein (RB). De omvang van het terrein is gebaseerd op het stedenbouwkundig
plan, met inbegrip van de ecologische zone langs de Doorbraak, en loopt tot aan de, op het tracé
van de Doorbraak getekende, rode belemmeringslijn. Deze preciezere aanduiding wijkt enigszins af
van de in 2001 vastgestelde rode lijn. Daarom wordt voorgesteld de rode lijn opnieuw vast te stellen
in deze herziening.
Tot slot wordt voorgesteld het symbool “zoeklocatie voor grote werklocatie tot 2010” onder Nijrees
te laten vervallen. In de door provincie en gemeente begin 2002 gezamenlijk vastgestelde notitie
“Ontwikkeling bedrijventerreinen Almelo” is omtrent deze locatie het volgende geconcludeerd:
“Bij de ontwikkeling en realisering van de woonwijk Nijrees heeft de gemeente Almelo tijdens
informatieavonden en hoorzittingen nadrukkelijk verklaard dat het gebied rondom deze wijk groen
zal blijven. In dat kader is de wijk gepropageerd als ‘de buitenplaats Nijrees’. Het thans ontwikkelen
van een bedrijfsterrein op korte afstand van deze woonwijk op een tijdstip dat de wijk nog niet eens
gereed is, is, vanwege gewekte verwachtingen, maatschappelijk gezien volstrekt onaanvaardbaar.
In lijn met deze opvatting zal worden voorgesteld om het betreffende gebied in het structuurplan als
groene long aan te merken.”

8
2 Wijziging van het streekplan

2.1 Wijzigingen in de streekplantekst

De tekst van onderstaande paragrafen wordt als volgt gewijzigd: de oude tekst van de betreffende
paragrafen (met inbegrip van kaart 4 op blz. 54) vervalt, en onderstaande tekst (met inbegrip van
de nieuwe kaarten 4A, 4B en 4C en de aangepaste kaart 22) komt er voor in de plaats. Voor de
overzichtelijkheid is hier gekozen voor volledige vervanging van de betreffende (delen van)
paragrafen, ook al is er in meerdere of mindere mate sprake van handhaving van oude teksten. In
de nieuwe tekst is de concrete beleidsbeslissing (cbb) in een kader geplaatst (omlijnd).

1. par. 4.1.3.2. Bedrijventerreinen: vraag en aanbod en differentiatie

de tekst op blz. 53 e.v. van paragraaf 4.1.3.2.1. VRAAG EN AANBOD VAN BEDRIJVENTERREINEN
vervalt. Daarvoor in de plaats komt de volgende tekst:

Blz. 53 e.v.
4.1.3.2. Bedrijventerreinen: vraag en aanbod en differentiatie

4.1.3.2.1. VRAAG EN AANBOD VAN BEDRIJVENTERREINEN

Voldoende beschikbaarheid van bedrijventerreinen is een basisvoorwaarde voor een goed


vestigingsklimaat. Een goede behoefteraming is daarbij noodzakelijk, om tekorten of overschotten
te voorkomen. Enige bandbreedte is hierbij gewenst. Bij de berekeningsmethode van de behoefte
voor de komende tien jaar gaan we uit van het uitgiftetempo van de afgelopen tien jaar. De uitgifte
was in die periode hoog. Dat betekent dat verwacht mag worden dat een op dit uitgiftetempo
gebaseerd aanbod van terreinen voldoende groot zal zijn om aan de toekomstige vraag te voldoen.
De ontwikkeling van de economie is voor de periode tot 2010 nog redelijk voorspelbaar. Dat geldt
niet voor de periode 2010 tot 2020. Over de economische ontwikkeling en de daarbij horende
ruimtevraag zijn geen betrouwbare uitspraken te doen. Wel wordt voorzien dat de kwantitatieve
vraag naar bedrijventerreinen kleiner zal zijn dan in voorgaande jaren. Met name het ruimtegebruik
van productieactiviteiten zal afnemen. Vandaar dat voor die periode uitgegaan wordt van een
minder hoog uitgiftetempo. Om te voorkomen dat niet tijdig rekening wordt gehouden met een
andere meer ruimte vragende economische ontwikkeling zal als bovengrens ook het hoge
uitgiftetempo van de periode tot 2010 verder worden doorgetrokken. Er wordt voor de periode
2010-2020 dus gewerkt met een bandbreedte. De bovengrens wordt gevormd door een
doortrekking van de geprognotiseerde behoefte tot 2010. Voor de ondergrens is uitgegaan van een
minder hoog uitgiftetempo, zoals hierboven geschetst. In de toelichting (T.3) wordt de
berekeningsmethode nader uitgelegd.

In het kader van efficiënt ruimtegebruik streven wij naar een zo optimale benutting van bestaande
en nieuwe bedrijventerreinen. Gemeenten zullen hier in hun plannen aandacht aan moeten
besteden (zie ook T.4 duurzame ontwikkeling). Wij zullen bezien of het mogelijk is een of meerdere
voorbeeldprojecten te ontwikkelen of te ondersteunen, waar duidelijk sprake is van efficiënt
ruimtegebruik, door middel van bijvoorbeeld meerlaags bouwen of parkeergelegenheid onder
gebouwen. Daarnaast geldt dat wij de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen zo veel
mogelijk willen bevorderen. Uit onderzoek blijkt dat door herstructurering ongeveer 5% van de
uitbreidingsbehoefte aan bedrijventerreinen gedekt kan worden. Gestreefd wordt naar
multimodale ontsluiting van bedrijventerreinen.

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 9


In de gebiedsbeschrijvingen is voor de steden en streekcentra uitgewerkt wat de toekomstige
behoefte aan bedrijventerreinen is. Voor Overijssel als geheel is er in kwantitatief opzicht voldoende
bedrijventerrein beschikbaar. Op regionaal en stadsgewestelijk niveau zijn er echter kwantitatieve
en kwalitatieve lacunes. Tabel 5 geeft de situatie weer voor geheel Overijssel voor de
streekplanperiode 2000-2020.

strategi- vraag in vraag in ha vraag in ha aandeel in aanbod ha aanbod


sche ha netto netto netto totaal netto ha netto
voorraad
(vijf jaar) 1999-2010 bovengrens ondergrens voorraad plannen
2010 - 2019 2010 - 2019 (1-1-1999)

Almelo 56 124 113 85 33 139


Borne 3 7 6 4 1 0
Hengelo 62 135 123 92 18 169
Enschede 51 112 102 76 44 151
stadsgewest 172 378 344 257 96 459
Twente
Zwolle 50 110 100 75 47 110
Deventer 40 88 80 60 29 124
totaal stads- 262 576 524 392 51% 172 693
gewesten
Hardenberg 11 24 22 16 4 73
Steenwijk 8 16 15 11 10 37
totaal streek- 19 40 37 27 4% 14 110
centra
overig 229 506 459 346 45% 94
Overijssel 510 1122 1020 765 100% 280

EEN REGIONAAL BEDRIJVENTERREIN IN TWENTE


Onderzoek in 1999 gaf aan dat vooral in Twente op korte termijn problemen zouden gaan ontstaan.
Er werd met name een tekort aan bedrijventerreinen in de segmenten Gemengd-plus en T&D
gesignaleerd. Het gaat daarbij om terreinen die geschikt zijn om bedrijven in de hogere
milieucategorieën en/of met een behoefte aan grotere kavels te huisvesten, met de daarbij
behorende bereikbaarheidseisen. Al bij de voorbereiding en vaststelling van dit streekplan in 2000 is
daarom voor Twente de realisering van een regionaal bedrijventerrein dringend gewenst geacht.
Deze wens komt voort uit de in de par. 4.1.3.1. Ontwikkelingen algemeen geschetste doelstelling:
verbreding van de Twentse economie en groei van de werkgelegenheid. Het stadsgewest Twente
heeft een centrale rol in deze ontwikkeling. Het ontbreken van voldoende ruimte voor uitbreiding
van bestaande bedrijvigheid of nieuwvestiging kan deze doelstelling doorkruisen. Het RBT is een
belangrijk middel om te komen tot een gedifferentieerd aanbod van bedrijventerreinen, één van de
doel-en taakstellingen in dit hoofdstuk. Het RBT is dus in de eerste plaats bedoeld voor de eigen
bedrijvigheid in het stadsgewest, in de tweede plaats voor bedrijvigheid uit de omringende regio die
de aard en/of schaal van de vestigingsplaats ontgroeit, en in de derde plaats voor vestiging van
bedrijvigheid van buiten de regio, waartoe ook eventuele vestiging vanuit het buitenland behoort.
Sindsdien is nader onderzoek naar de behoefte, aard, omvang en meest wenselijke locatie van het
Regionaal Bedrijventerrein Twente (verder als RBT aan te duiden) gedaan. Het programma van
eisen (PvE) voor een RBT, bij de start vastgelegd, zegt over de gewenste ligging van het RBT
samengevat het volgende:
• perfecte wervingskracht door uitstekende bereikbaarheid en ontsluiting;
• geschikt voor de vestiging van grootschalige bedrijvigheid tot en met milieucategorie 5;
• centrale ligging in de stedenband;
• gunstige ligging t.o.v. knooppunt A1/A35 bij Azelo (de hoofdtransportcorridor);
• multimodaal te ontsluiten;
• goed openbaar vervoer.

Onderzochte voorkeursgebieden.
Gelet op deze eisen enerzijds en de geschiktheidsbeoordeling in het MER anderzijds heeft de
provincie in 2001 de locatie Almelo-Zuid aangewezen als meest geschikte locatie voor het Regionaal
bedrijventerrein Twente. In beroep heeft de Raad van State geoordeeld dat deze locatiekeuze

10
onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en dat met name de mogelijke geschiktheid van Almelo-Noord
onvoldoende is onderzocht. In een aanvullend onderzoek is Almelo-Noord op vergelijkbare wijze
onderzocht. Het onderzoek wijst uit dat in Almelo-Noord een geschikte locatie gevonden kan
worden. Vergeleken met Almelo-Zuid kan deze locatie als Meest Milieuvriendelijke Alternatief
worden aangemerkt. De locatie Almelo-Noord scoort per saldo op milieugebied beter dan Almelo-
Zuid. ‘Per saldo’ wil zeggen dat Almelo-Noord niet op alle milieuaspecten beter scoort, maar het
totaal aan effecten overziend scoort Almelo-Noord beter. De verschillen zijn echter niet groot.
Bovendien zullen de nadelen voor natuur, landschap en cultuurhistorie op de locatie Almelo-Zuid
door een goede inrichting, overeenkomstig de voorkeursinrichting en stedenbouwkundig plan van de
initiatiefnemers zoals opgenomen in het inrichtings-MER, beperkt worden.

Een tweede belangrijk ijkpunt vormt het programma van eisen. Almelo-Zuid voldoet op nagenoeg
alle punten beter dan Almelo-Noord. Belangrijke punten in het voordeel van Almelo-Zuid zijn: de
meer centrale ligging binnen de stedenband, de gunstige ligging ten opzichte van het knooppunt
A1/A35 bij Azelo, de ligging aan groot vaarwater, en de met deze punten samenhangende
wervingskracht van de locatie. De centrale ligging in de netwerkstad speelt in op de arbeidsmarkt,
trekt (groeiende) bedrijven aan uit de hele Netwerkstad en heeft betekenis voor dienstverlenende
bedrijven uit zowel Almelo als Hengelo/Borne en Enschede.

Omvang van het terrein.


Naast het aanvullende locatieonderzoek zijn ook de vraag- en aanbodgegevens geactualiseerd om
na te gaan of de behoefte aan het RBT nog steeds actueel is. Onderstaande tabel 5a geeft voor
Twente een geactualiseerd beeld naar de peildatum 1-1-2004. Hieruit wordt duidelijk dat de situatie
in Twente nijpender is geworden. Ondanks de weer wat geringere uitgifte in de jaren 2000-2003 ten
opzichte van eindjaren negentig is de verhouding tussen vraag en aanbod in ongunstige zin
veranderd. Het verschil tussen de gewenste strategische voorraad in het stadsgewest van 165 ha en
de direct beschikbare voorraad van 76 ha is erg groot. Het algemene beeld blijft voorts dat er
sprake is van een versnipperd aanbod van terreinen, waarop nauwelijks mogelijkheden zijn om
grootschalige kavels, ook voor bedrijven in de hogere milieucategorieën, te ontwikkelen. De
behoefte aan een regionaal terrein juist voor die doelgroepen blijft onverminderd groot.

Tabel 5a

direct niet direct uitgifte gewenste


uitgeefbaar uitgeefbaar afgelopen strategische
(ha) (planologische 10 jaar (ha) voorraad in ha
procedure gaande) (voor 5 jaar)
(ha)

Stadsgewest Twente 76.3 68.5 329.6 165


Overig Twente 65.6 82.0 242.6 121
Twente totaal 141.9 150.5 572.2 286

Bron: VROM, IBIS

Het RBT is in de eerste plaats bedoeld voor de stadsgewestelijke vraag. Door aanbod voor grote
ruimtevragers te creëren, kan elders langer met de beschikbare voorraad worden gedaan en kan
deze voor meer kleinschalige en arbeidsintensieve bedrijvigheid worden aangewend. Uit het
onderzoek voor het RBT is een behoefte van gemiddeld 6 tot 7 ha per jaar voor de grote
ruimtevragers gebleken. Om ook voor de langere termijn voldoende aanbod veilig te stellen, is in de
planvorming uitgegaan van een periode van 20 jaar, en is de gewenste omvang op ca. 130 ha netto
bepaald. Het gebied Almelo-Zuid voldoet in de in het inrichtingsMER uitgewerkte voorkeursinrichting
met een netto uitgeefbare oppervlakte van ca. 125 ha vrijwel geheel aan dit uitgangspunt
Het RBT vervult ook een (aanvullende) rol voor de overige Twentse gemeenten. Deze rol is echter in
omvang beperkt; het aanbod van het RBT kan niet in de plaats treden van het in tabel 5a bij Overig
Twente vermelde aanbod en de daar in ontwikkeling zijnde plannen, omdat deze kwantitatief al
achter blijven bij de gewenste omvang. Deze zijn in de eerste plaats nodig voor de eigen
bedrijvigheid. In de toelichting wordt uitgebreider op vraag en aanbod ingegaan. De realisering van
het RBT kan voor de regio Twente een zeer positieve bijdrage betekenen in een kwalitatief en
kwantitatief voldoende aanbod aan bedrijventerrein. Alle onderzoeksgegevens afwegende
concludeert de provincie dat er nog steeds behoefte is aan een terrein voor grootschalige
bedrijvigheid en dat het gebied Almelo-Zuid daarvoor het meest in aanmerking komt.

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 11


Locatiekeuze.
De provincie wijst daarom de locatie Almelo-Zuid aan als regionaal bedrijventerrein,
hoofdzakelijk bedoeld voor grootschalige bedrijvigheid met een kavelomvang vanaf 2 ha
in de milieucategorieën tot en met categorie 5. Op plankaart 2, de functiekaart, wordt dit
gebied, begrensd door de A-35, de “Doorbraak” en de daarlangs getrokken rode belemmeringenlijn
en het Twentekanaal, aangegeven als “grote werklocatie” met de extra aanduiding Regionaal
Bedrijventerrein, op de kaart aangegeven met het symbool RB. De “Doorbraak” is de ten zuiden van
Almelo geprojecteerde nieuwe waterloop die het landelijke bekenstelsel van Noordoost-Twente zal
gaan verbinden met de Regge. Deze waterloop wordt gecombineerd met de in de omgevingsplannen
van Overijssel in dit gebied geprojecteerde provinciale ecologische verbindingszone (zie plankaart 1:
Integratiekaart, en plankaart 3: Natuurbeleidskaart).
De inrichting van het terrein dient plaats te vinden overeenkomstig de hieronder
genoemde hoofdelementen uit de voorkeursinrichting in het inrichtings-MER en daarbij
behorende stedenbouwkundig plan, waarbij belangrijke natuur- landschaps- en
cultuurhistorische waarden worden gespaard en een goede afstemming met de Doorbraak
wordt gewaarborgd:
• de groenstructuur en de daarin opgenomen afstemming met de Doorbraak en
maatregelen t.b.v. cultuurhistorie, landschap en flora en fauna en waterberging (kaart
4A)
• de hoofdontsluitingsstructuur (kaart 4B)
• de per deelgebied toegelaten categorieën bedrijvigheid i.v.m. (geluid)hinder en
veiligheid (kaart 4C), verder juridisch vast te leggen in het bestemmingsplan. In dit
plan en bij de milieuvergunningverlening wordt er voor gezorgd dat de
geluidsproductie van de te vestigen bedrijvigheid de op de kaart aangegeven 55
dB(A)- en 50 dB(A)-contouren niet overschrijdt.

De provincie merkt dit onderdeel van het streekplan met daarin het besluit over de locatie en
hoofdelementen van de inrichting van een RBT in Almelo-Zuid aan als een concrete
beleidsbeslissing in de zin van artikel 1 en 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De concrete
beleidsbeslissing (cbb) heeft betrekking op het gehele gebied Almelo-Zuid. Een beperking van de
cbb tot een eerste fase voor ongeveer 10 jaar is vanwege de specifieke omstandigheden niet
mogelijk en ook niet wenselijk. De toelichting (par. 3.4.4.) gaat hier nader op in. De tot de cbb
gerekende teksten zijn in een tekstkader geplaatst. Voorts behoren de kaarten 4A, 4B en 4C en de
voorgestelde wijziging op de streekplankaart, te weten de aanduiding “grote werklocatie tot 2010”
voor het gebied Almelo-Zuid en het daarin geplaatste symbool RB met de betekenis “regionaal
bedrijventerrein” tot de cbb.
In de toelichting, T3A, wordt deze locatiekeuze en inrichting aan de hand van de uitgevoerde
onderzoeken nader onderbouwd. De daarin opgenomen kaarten geven nader inzicht in de inrichting
van het gebied, de milieucontouren en de afstemming op en overgang naar de ecologische
verbindingszone van de “Doorbraak”.

De ter plaatse van de Doorbraak gelegde rode belemmeringenlijn maakt geen onderdeel uit van de
concrete beleidsbeslissing.

EEN REGIONAAL BEDRIJVENTERREIN IN WEST-OVERIJSSEL?


In het kader van de Regiovisie Zuid-Drente/Noord-Overijssel vindt er onderzoek plaats naar de
noodzaak en mogelijke locatie van een regionaal bedrijventerrein voor het gebied Steenwijk,
Meppel, Staphorst. Wanneer dit leidt tot een concrete locatie zal ook deze via een
streekplanuitwerking opgenomen worden.

ONTWIKKELING VAN BEDRIJVENTERREINEN


Ook de werkgelegenheid van de overige kernen is van groot belang voor de economie van
Overijssel. Daarom moeten ook deze kernen voldoende snel kunnen voldoen aan de vraag naar
ruimte voor de bij die kern passende bedrijvigheid. Zie daarvoor hetgeen in paragraaf 4.1.1 per
desbetreffende kern vermeld staat.
Bij de beoordeling van bestemmingsplannen gaat de provincie uit van de uitgifte van de
laatste tien jaar. De gemeente mag de helft hiervan in voorraad hebben en tevens in het
bestemmingsplan ruimte hebben voor een uitbreiding van dezelfde omvang. In
uitzonderlijke gevallen kan hiervan worden afgeweken. De gemeente dient bij een nieuw
bestemmingsplan voor uitbreiding van bedrijventerrein inzicht te geven in de wijze van
uitgifte van bedrijfsterrein. Als grond is uitgegeven voor bedrijvigheid die niet past bij de
functie van een kern zoals hierboven in de profielen beschreven, c.q. als vestiging van een

12
bedrijf niet is afgestemd in het programmeringsoverleg, dan zal een correctie
plaatsvinden. We zullen dan eisen stellen ten aanzien van het tempo van uitgifte door
bijvoorbeeld maar een deel van het ontwerp-bestemmingsplan goed te keuren.

Actiepunten

• indien uit nadere verkennende studie blijkt dat in het gebied Meppel-
• Steenwijk-Staphorst de behoefte bestaat aan een regionaal bedrijventerrein (op Overijssels
grondgebied) zal hiervoor in een streekplanuitwerking een locatie worden aangeduid
• wij zullen bezien of het mogelijk is een of meerdere voorbeeldprojecten op het gebied van
efficiënt ruimtegebruik van bedrijventerreinen te ontwikkelen of te ondersteunen
• de provincie zal zich in samenwerking met de mede-initiatiefnemers voor het Regionaal
Bedrijventerrein Twente inspannen om dit RBT zo spoedig mogelijk te realiseren

2. Blz. 112 en 113: de tekst vanaf KENSCHETS EN ONTWIKKELINGSMOGELIJKHEDEN VAN DE STEDEN EN


KERNEN BINNEN HET STADSGEWEST tot aan het onderdeel WONINGBOUW wordt vervangen door:

KENSCHETS EN ONTWIKKELINGSMOGELIJKHEDEN VAN DE STEDEN EN KERNEN BINNEN


HET STADSGEWEST.
Bij de kenschets van het stadsgewest Twente als netwerkstad is al geconstateerd dat er in dit
gebied in steeds sterkere mate sprake is van een functioneren als één stedelijk gebied, met onder
andere een samenhangende woning- en arbeidsmarkt.
De opgaven bij de stedelijke ontwikkeling zullen daarom voor een belangrijk deel in een regionale
aanpak en afstemming tot uitvoer worden gebracht, zoals bijvoorbeeld de
bedrijventerreinenontwikkeling. Dit aspect wordt hierna als eerste behandeld. Dat neemt niet weg
dat de steden en kernen ook hun eigen karakter en kernmerken en daaruit voortkomende
ontwikkelingsopgaven hebben; in de gebiedsbeschrijving komen deze ook tot uitdrukking.

Voorkomen moet worden dat steden en kernen zich zo ontwikkelen dat er een overaanbod van
voorzieningen of van woon- en werklocaties komt dat kan leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en
kwaliteitsverlies. Een regionale aanpak moet dergelijke effecten voorkomen.

REGIONALE AANPAK VAN BEDRIJVIGHEIDSONTWIKKELING


Algemeen aandachtspunt is de raming van de behoefte aan bedrijventerrein in Twente. Die behoefte
kan op verschillende manieren worden benaderd. In de toelichting wordt daar nader op ingegaan.
Op grond van de in de toelichting gegeven ramingen kan als bandbreedte voor de periode 2000 tot
2020 voor heel Twente 930 ha netto tot 1100 ha netto (= circa 1.300 ha bruto tot 1.540 ha bruto)
en voor het stadsgewest Twente 560 ha netto tot 800 ha netto (= 784 ha bruto tot 1.120 ha bruto)
worden aangehouden.

Op basis van de cijfers in de toelichting kan het volgende overzicht worden gegeven voor het
stadsgewest (zie onderstaande tabel 6).

Tabel 6

STRATEGISCHE VRAAG IN HA. (NETTO) AANBOD IN HA.


VOORRAAD (NETTO)

periode bovengrens ondergrens voorraad plannen


(5 jaar) 1999 -2010 2010 -2020 2010 - 2020 (1-1-1999)
Stadsgewest 172 378 344 257 96 4292
Twente1

1
Het stadsgewest Twente bestaat uit de gemeenten Almelo, Borne, Enschede en Hengelo
2
Op basis van de in de ‘Ruimtelijke ontwikkelingsvisie tot 2015’ van de gemeente Enschede opgenomen
planning is voor de locatie Usseleres, noordelijk deel, rekening gehouden met een bedrijventerrein van 60
ha en is het ‘zachte plan’ Havengebied-west vooralsnog p.m. gelaten. De locatie Grote Plooy is niet in de
beschikbare capaciteit meegenomen vanwege het vergevorderde stadium van het bestemmingsplan voor
de vestiging van Grolsch op dat terrein.

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 13


Uit deze tabel kan worden opgemaakt dat de behoefte in de periode van 1999 tot 2020
naar verwachting van 807 ha netto tot 894 ha netto zal bedragen. Na aftrek van het
aanbod (voorraad + in plannen voorziene aanbod), resteert nog in de maximale variant
369 ha netto te ontwikkelen bedrijventerreinen in de periode tot 2020. Voor de periode
tot 2010 is de vraag 550 ha netto. Na aftrek van het aanbod (voorraad + plannen)
betekent dit dat voor deze periode nog (550 - 525 =) 25 ha netto aan plannen moet
worden ontwikkeld.

KWALITATIEVE ASPECTEN, SEGMENTERING EN FASERING

BEDRIJVEN
Het gaat hierboven om een puur cijfermatige benadering. In de werkelijkheid is de problematiek
gecompliceerder. Behalve de vraag naar de totale behoefte aan bedrijventerreinen speelt ook de
vraag naar de kwaliteit en plaats van de locaties die aangeboden (kunnen) worden. In de voorraad
zit een incourant en/of versnipperd aanbod; het aanbod beslaat ook niet alle segmenten van
bedrijvigheid.
Zo is er slechts een minimaal aanbod van transport- en distributieterreinen en is een voldoende
aanbod aan C-locaties een zorgpunt. Mogelijkheden om echt grote kavels uit te geven zijn er
nauwelijks. Ook een tijdig en voldoende aanbod van B-locaties blijft aandacht vragen.
Al in 1999 heeft het programmeringsoverleg Twente de conclusie getrokken dat de ontwikkeling op
korte termijn van een regionaal bedrijventerrein in de stedenband Twente noodzakelijk is om in het
stadsgewest Twente als geheel op het juiste moment de juiste hoeveelheden bedrijventerrein in de
juiste kwaliteiten te kunnen aanbieden. Het regionale bedrijventerrein moet dus in zijn samenhang
met de lokale terreinen die de steden ontwikkelen, worden bezien. Sinds die tijd is de situatie in het
stadsgewest alleen maar nijpender geworden. In een milieu-effectrapportage (MER) en aanvullende
onderzoeken zijn de mogelijkheden voor een regionaal bedrijventerrein onderzocht. In par. 4.1.3.2.
is beschreven hoe op grond van deze onderzoeken het gebied Almelo-Zuid is aangewezen als locatie
voor het Regionaal Bedrijventerrein Twente, bedoeld voor grootschalige bedrijvigheid (kavelgrootte
vanaf 2 ha) in de milieucategorieën tot en met 5. Voor vestiging van bedrijven in de groene
geleding van het terrein gelden afwijkende vestigingsvoorwaarden.
Het regionale karakter van het RBT komt mede tot uitdrukking door de instelling van een Openbaar
lichaam waarin de initiatiefnemers (provincie en de gemeenten Almelo, Borne, Enschede en
Hengelo) participeren. De regeling bevat o.a. regels voor de vestiging overeenkomstig het RBT-
profiel (met een hardheidsclausule voor bijzondere gevallen), en de doorverwijzing van bedrijven
met een RBT-profiel uit de netwerkstad naar het RBT met een (oplopende) compensatieverplichting
als daar incidenteel van wordt afgeweken. Het RBT is dus in de eerste plaats een voorziening voor
de stadsgewestgemeenten (netwerkstad Twente), in overeenstemming met de regionale functie
voor de vestiging van bedrijvigheid die deze gemeenten hebben. Het RBT staat voorts open voor
vestiging van bedrijven die aan het RBT-profiel voldoen vanuit andere gemeenten.

3. blz. 119: de tekst onder ALMELO, onderdeel WERKEN,


wordt vervangen door:

WERKEN
De in 2000 nog beschikbare capaciteit in de locaties Bornsestraat, het bedrijvenpark Twente en het
bedrijventerrein Twentepoort is medio 2004 vrijwel geheel benut; Almelo heeft nog enkele kleinere
locaties die nog ontwikkeld kunnen worden zoals Wendelgoor en gebiedjes langs de stadsring (de
singels). Voorts bieden de locaties Aadijk/Bleskolk, de in de partiële herziening van 2001
toegevoegde locatie ten noorden van het Bedrijvenpark Twente en een vergrote locatie
Buitenhaven-west nog ruimte. Gelet op de wenselijkheid om een strategische voorraad aan te
kunnen houden en op de ruimtebehoefte voor de langere termijn bestaat er al op redelijk korte
termijn behoefte aan een nieuw terrein van grotere omvang, naast de ruimte die het Regionaal
Bedrijventerrein Twente biedt voor de grootschalige bedrijvigheid. Het aanvankelijk daarvoor
gedachte gebied ten zuiden van Twentepoort is nu aangewezen als locatie voor het Regionaal
Bedrijventerrein Twente. Zoekgebied voor aanvullende mogelijkheden is het gebied ten westen van
het Twentekanaal binnen de rode contourlijn.
Op kaart 22 met een uitsnede van Almelo staan de genoemde locaties aangegeven.

4. Blz. 149: de tekst van paragraaf 5.6 DE STREEKPLANKAARTEN tot aan de passage beginnend met “De
aanduidingen voor de zones I tot en met …” (rechterkolom, regel 20) gaat als volgt luiden:

14
5.6 DE STREEKPLANKAARTEN

Op de functiekaart (kaart 2) is het beleid, zoals beschreven in hoofdstuk 4, zoveel mogelijk in beeld
gebracht. De aanduidingen op de kaart geven het ruimtegebruik aan zoals de provincie dat voor de
toekomst ziet en nastreeft.
Daarbij gaat het meestal om –in aansluiting op de streekplantekst– globale aanduidingen, die bij
verdere beleidsontwikkeling op provinciaal en/of gemeentelijk niveau ingevuld dienen te worden. De
verhouding tussen de streekplantekst en de aanduidingen op de functiekaart is zo dat de tekst
beleidsbepalend is.

De bestaande en de nog (gedeeltelijk) te ontwikkelen locaties voor wonen, werken en voorzieningen


in de steden en kernen in de stadsgewesten, streekcentra en grotere kernen die al in een
goedgekeurd bestemmingsplan zijn vastgelegd of waarvoor een anticipatieprocedure is doorlopen,
zijn in de aanduiding stadsgewest, streekcentrum resp. grotere kern opgenomen. De soort en
grootte van de letters van de plaatsnaam geeft de typering aan. Zie ook kaart 3 in hoofdstuk 4.1.
Ook deze aanduiding heeft een globaal karakter en pretendeert niet de exacte
bestemmingsplangrenzen weer te geven.
Rond de steden en kernen in de stadsgewesten zijn voorts globaal toekomstige grote woon- en
werklocaties en ontwikkelingsrichtingen voor wonen en werken na 2010 aangegeven. Met de
aanduiding grote woon- of werklocatie tot 2010 wordt bedoeld aan te geven dat deze locaties naar
verwachting vóór 2010 in ontwikkeling zullen worden gebracht; de realisering kan evenwel tot na
2010 doorlopen. Het gebied Almelo-Zuid is, in de vorm van een concrete beleidsbeslissing, als
locatie voor het Regionaal Bedrijventerrein Twente aangewezen. Deze locatie heeft behalve de
aanduiding “grote werklocatie tot 2010” aanvullend de aanduiding Regionaal Bedrijventerrein (op de
kaart aangeduid als RB) gekregen.
De pijlen voor de ontwikkelingsrichtingen hebben geen directe relatie met de omvang van de
voorziene woon- en werkgebieden; wel gaat het daarbij om de belangrijkste
ontwikkelingsmogelijkheden voor de langere termijn. Daarnaast zijn er ook op andere plekken
stedelijke functies mogelijk, voorzover rode (contour)lijnen geen belemmering hiervoor vormen.

N.B.: Voor de overzichtelijkheid is hier gekozen voor volledige vervanging van de betreffende (delen
van) paragrafen, ook al is er in meerdere of mindere mate sprake van handhaving van oude
teksten. Bijlage 1 laat de oude en nieuwe tekst (inclusief de voorgestelde aanpassingen n.a.v. de
bedenkingen) naast elkaar zien, waarbij de nieuwe teksten van een markering zijn voorzien.

2.2 Wijziging van de streekplankaart

Op de achterin opgenomen kaart (herziening van Plankaart 2: functiekaart) staat de vigerende


situatie weergegeven en staan daarnaast de wijzigingen aangegeven. De wijzigingen zijn met een
heldere kleur aangegeven, terwijl de bestaande aanduidingen met minder contrast zijn aangeduid.
De wijzigingen betreffen:
a. het opnemen van de grote werklocatie Almelo-Zuid met extra aanduiding Regionaal
Bedrijventerrein
b. de aanpassing van de rode lijn aan de preciezere begrenzing van RBT en aangrenzende zone tot
aan de Doorbraak
c. het schrappen van de aanduiding “zoekgebied voor grote werklocatie tot 2010” onder het gebied
Nijrees en uit de legenda.

2.3 Aanvulling van de toelichting

De hierna als hoofdstuk 3 opgenomen toelichting wordt als “T3A . Regionaal Bedrijventerrein
Twente” toegevoegd aan de toelichting van het Streekplan Overijssel 2000+.

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 15


3 Toelichting op de herziening

Met het complete MER Regionaal Bedrijventerrein Twente en de onderliggende rapporten (zie lijst
achterin, bijlage 3) en deze toelichting geeft de Provincie tevens invulling aan de inhoudelijke en
procedurele vereisten ingevolge de Europese Richtlijn 2001/42/EG betreffende de beoordeling van
de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s.

Deze toelichting wordt als “T3A . Regionaal Bedrijventerrein Twente” opgenomen in de toelichting
van het Streekplan Overijssel 2000+.

3.1 Voorgeschiedenis: Partiële herziening van 2001

In het Streekplan Overijssel 2000+ is aangekondigd dat voor een Regionaal Bedrijventerrein in
Twente een proces van locatiekeuze gaande was, dat zou leiden tot een herziening van het
streekplan.
De provincie stimuleert regionale samenwerking en afstemming met betrekking tot het ontwikkelen
van bedrijventerreinen en ondersteunt het ontwikkelen van een Regionaal Bedrijventerrein Twente.
Het, op initiatief van de provincie ingestelde, Programmeringsoverleg Twente heeft hiervoor het
initiatief genomen en heeft opdracht gegeven een Milieueffectrapport op te stellen om te komen tot
een voorkeur voor een locatie. Na vaststelling van de Richtlijnen voor het MER door de provincie is
een locatiekeuzedeel van het MER (Milieu-effectrapport - deel A: locatiekeuze (november 2000))
opgesteld. In dit deel van het MER zijn twee zoekgebieden, waaronder het gebied Almelo-
Zuid/Borne-Noord, verder onderzocht. Dat heeft geleid tot een voorkeur voor de locatie Almelo-Zuid
(Bornerbroek-Noord).
Gedeputeerde Staten hebben het MER aanvaard en ter visie gelegd en hebben een besluit over de
locatiekeuze verwoord in een ontwerp voor de streekplanherziening. De betreffende locatie was in
het genoemde Streekplan 2000+ voor een deel al bestempeld als toekomstig bedrijventerrein voor
Almelo terwijl voor een ander deel een verdere ontwikkelingsrichting “werken/tevens reservelocatie”
is aangegeven. De ontwikkeling van een regionaal bedrijventerrein op deze plaats was dus op zich
niet verrassend. Het verschil met het vigerende streekplan betrof primair de omvang van de locatie
en het feit dat deze locatie expliciet een regionale functie werd toegekend.
Deze herziening is in oktober 2001 door Provinciale Staten vastgesteld. De locatiekeuze was als een
concrete beleidsbeslissing aangemerkt. Hiertegen is beroep ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State.

3.2 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak

van de Raad van State d.d. 23 april 2003

De Raad van State (RvS) heeft het besluit van Provinciale Staten over de streekplanherziening RBT
van oktober 2001 vernietigd. Daarbij ging het om de volgende vier thema’s:
• de selectie van de zoekgebieden en de onderzochte alternatieven;
• de financiële onderbouwing en haalbaarheid;
• de toets aan vereisten van de Flora- en faunawet;
• cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
Op deze 4 van de 11 behandelde thema’s vindt de Raad van State dat ten tijde van het
streekplanbesluit sprake was van: onvoldoende zorgvuldige voorbereiding en/of te weinig

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 17


noodzakelijke kennis van de relevante feiten en af te wegen belangen en/of te weinig of gebrekkige
motivering; te weinig duidelijkheid over de financiële haalbaarheid; te weinig zicht op de kans op
ontheffingverlening op grond van de Flora- en Faunawet.
Ten aanzien van de andere geschilpunten, te weten de onderbouwing van de noodzaak, de
aanwezigheid van het landgoed ’t Wolbert, het rekening houden met de belangen van de bewoners,
de gevolgen voor Bornerbroek, de waterhuishouding, de infrastructuur en de gasleidingen in het
gebied Almelo-Zuid, is de Raad van State van oordeel dat het provinciaal bestuur de belangen in
redelijkheid heeft afgewogen en een verantwoorde beslissing daarover heeft genomen.

Met name naar aanleiding van het standpunt van de Raad van State dat de provincie: “bij de
besluitvorming door de gevolgde selectiemethode voorbij is gegaan aan de reële waarde van
Almelo-Noord als alternatief (…) en het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, nu
dit niet berust op de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen.”, was meer
onderzoek nodig om tot een voldoende onderbouwd en zorgvuldig nieuw streekplanbesluit te
komen. Bijlage 2 geeft een compleet overzicht van de 11 thema’s en de wijze waarop deze in het
nieuwe voorstel zijn verwerkt.

3.3 Voorbereiding nieuw locatiebesluit

De Stuurgroep RBT en de raden en staten van de daarin deelnemende partijen hebben na de


uitspraak van de Raad van State van 23 april 2003 uitgesproken dat zij de ontwikkeling van een
RBT nog steeds dringend gewenst vinden. Begin juni 2003 hebben de colleges van Burgemeester en
wethouders van Almelo, Borne, Hengelo en Enschede en Gedeputeerde Staten van Overijssel
voorstellen naar raden en staten gezonden over de verdere procedure voor een RBT. Provincie en
gemeenten hebben vervolgens ingestemd met de verlenging van de lopende Intentieovereenkomst
en de voorgestelde aanvulling van het MER met een onderzoek naar het gebied Almelo-Noord en het
completeren van de locatiekeuze-MER met een inrichtings-MER.

De provincie heeft als bevoegd gezag voor het te nemen besluit over een nieuwe
streekplanherziening bij brief van 7 juli 2003 aan de initiatiefnemers meegedeeld dat het gebied
Almelo-Noord conform de richtlijnen van februari 2000 op dezelfde manier onderzocht moet worden
als de gebieden Almelo-Zuid/ Borne-Noord en Hengelo-Oldenzaal (Deurningen). In verband hiermee
gaf de provincie aan dat een ruim zoekgebied ten noorden van Almelo onderzocht zou moeten
worden.

3.3.1 Aanvulling locatiekeuzedeel MER

Opstellen van de aanvulling.


De aanvulling van het MER moest als gezegd gebeuren op de manier zoals voorgeschreven in de
Richtlijnen voor het MER, die in februari 2000 zijn vastgesteld door de provincie. In de ‘Hoofdpunten
van de Richtlijnen’ staat ten aanzien van de locatiekeuze het volgende:
‘Toepassing van deze eisen3 moet leiden tot de uiteindelijke selectie van één of slechts een zeer
beperkt aantal (voorkeurs)locatie(s). De provincie beveelt aan dat, als de eerste fase van het MER
op basis van het onderzoeksmateriaal en programma van eisen inderdaad leidt tot één duidelijk
kansrijke locatie, de initiatiefnemer deze uitkomst vastlegt in een locatiekeuzedeel van het MER en
dit deel voorlegt aan de provincie als bevoegd gezag, als eerste basis voor besluitvorming inzake het
streekplan.’

Vanaf mei 2003 zijn diverse nadere onderzoeken uitgevoerd, waaronder een aanvullend flora- en
faunaonderzoek in zowel Almelo-Noord als Almelo-Zuid. Dit werk is gebeurd onder
verantwoordelijkheid van de stuurgroep RBT waarin de vijf initiatiefnemers samenwerken.
De eerste stap in het ‘Aanvullend onderzoek RBT locatiekeuze’, de geschiktheidbeoordeling, is
januari 2004 door de stuurgroep afgerond.

3
eisen die aan de omgeving gesteld worden vanuit het RBT en
eisen die door de omgeving worden gesteld aan het RBT

18
Conclusie is dat er naast Almelo-Zuid, na een eerste beoordeling op basis van milieueffecten, ook in
Almelo-Noord geschikte gebieden te vinden zijn voor een RBT. Op grond daarvan heeft de
stuurgroep een tweede stap gezet in de vorm van het uitvoeren van een leefbaarheidsanalyse voor
de geselecteerde gebieden in Almelo-Noord.
De stuurgroep heeft deze stap in juni 2004 afgerond en zich aansluitend de vraag gesteld of het
locatiekeuzedeel van het MER kon worden afgerond en een locatiekeuze door de initiatiefnemers
mogelijk en verantwoord was. De andere mogelijkheid was om voor Almelo-Noord eerst een
inrichtings-MER op te stellen, net als eerder gebeurd is voor Almelo-Zuid, en pas daarna de locatie
te kiezen.
De stuurgroep heeft geconcludeerd dat verder onderzoek op inrichtingsniveau geen informatie kon
opleveren die voor de locatieafweging tussen Almelo-Noord en de locatie Almelo-Zuid van
doorslaggevend belang is.

Uitkomsten van de aanvulling locatiekeuzedeel MER.


In het ‘Stappenplan RBT tot streekplanbesluit’ van oktober 2003 heeft de stuurgroep in
chronologische volgorde voor deze fase de volgende momenten in het proces onderscheiden:
• is er een geschikte locatie in Almelo-Noord;
• is er na een leefbaarheidsanalyse nog steeds een geschikte locatie in Almelo-Noord;
• welke locatie is het meest milieuvriendelijk en welke heeft de voorkeur.

Geschikte locatie in Almelo-Noord


Het antwoord op de eerste twee vragen is ja. In januari 2004 heeft de stuurgroep RBT alle
betrokkenen, raden en staten over deze resultaten van de geschiktheidsbeoordeling geïnformeerd.
De stuurgroep heeft vervolgens binnen de geschikte gebieden in Almelo-Noord op systematische
wijze (contourgenering genoemd) de relatief beste locatie nader begrensd. Het gaat om het gebied
direct ten noorden van de N36 respectievelijk ten westen en ten oosten van kanaal en spoorlijn.

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 19


Deze locatie in Almelo-Noord en de locatie Almelo-Zuid zijn vergeleken op alle relevante aspecten.

Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA)


Het is wettelijk voorgeschreven om in het MER aan te geven wat het Meest Milieuvriendelijk
Alternatief (MMA) is. Dit betekent niet dat dit alternatief automatisch gekozen moet worden. Volgens
de aanvulling op het MER is de voorkeurslocatie in Almelo-Noord het MMA. De locatie Almelo-Noord
scoort per saldo op milieugebied beter dan Almelo-Zuid. ‘Per saldo’ wil zeggen dat Almelo-Noord niet
op alle milieuaspecten beter scoort, maar het totaal aan effecten overziend scoort Almelo-Noord
beter. In het ‘Aanvullend onderzoek RBT locatiekeuze’ is dit uitgebreid beschreven.

Samengevat is de situatie als volgt:


In de locatie Almelo-Noord liggen 4 woningen en 8 bedrijven die moeten verdwijnen. Het gebied
heeft weinig of geen natuur-, landschaps-, cultuurhistorische en archeologische waarden. Op het
waterhuishoudingsaspect scoort Almelo-Noord beter dan Almelo-Zuid. Een negatief milieuaspect in
verband met mogelijke hinder betreft de afstand van de locatie ten opzichte van de 21 woningen
aan de Wierdenseweg (richting Vriezenveen), die bedraagt 100 m. De afstanden tot Aadorp (800m)
en Vriezenveen (300 m) zijn zodanig dat hinder beperkt zal blijven. Tussen de locatie en de
geplande woningbouw in het Structuurplan van Almelo ten zuiden van de N36 (ten noorden van
Aadorp) ligt alleen de N36 en deze beperkte afstand (150 m) kan hinder opleveren. Een RBT in
Almelo-Noord veroorzaakt vergeleken met Almelo-Zuid 29% meer autoverkeer in de avondspits en
daarmee samenhangende milieueffecten. De geluidzone van de RBT-locatie en de autoweg N36
vallen voor een deel samen. Dat positieve effect is kleiner dan in Almelo-Zuid omdat de geluidzone
bij een autoweg kleiner is dan bij een autosnelweg. Het westelijk deel van de locatie Almelo-Noord
kan via spoor ontsloten worden en het oostelijk deel ligt aan een 600 tons vaarweg. De visueel-
ruimtelijke buffer tussen Vriezenveen en Almelo wordt verkleind. De recreatieve waarde van het
kanaal Almelo-De Haandrik neemt ter plaatse af. Aandachtspunt voor de bereikbaarheid, mede als
gevolg van autonome ontwikkelingen, is de capaciteit op de N36 en de Wierdensebrug en
afwikkeling van het verkeer van het RBT op het stedelijk hoofdwegennet.

Binnen de locatie Almelo-Zuid zijn natuur-, landschaps-, cultuurhistorische, recreatieve en archeo-


logische waarden aanwezig en die ontbreken nagenoeg in Almelo-Noord. Op het waterhuishoudings-
spect scoort Almelo-Zuid minder goed dan Almelo-Noord. In de locatie Almelo-Zuid liggen
40 (bedrijfs-)woningen en 17 bedrijven die moeten verdwijnen. De afstanden tot Bornerbroek en de
daar geplande uitbreiding aan de noordoostzijde (350 m) en de woonwijk Windmolenbroek (400 m)
zijn zodanig dat hinder beperkt zal blijven. De Almelose wijk het Nijrees ligt op 800 afstand. De
directe ligging aan de rijksweg en de ligging binnen de stedenband levert in de avondspits 29%
minder autoverkeer op dan in Almelo-Noord. De geluidzone van de autosnelweg A35 en de
geluidzone van de locatie vallen voor een deel samen. Omdat de geluidzone van een autosnelweg
groter is dan van een autoweg is dit positieve effect groter dan bij de locatie Almelo-Noord. De
locatie ligt aan een 2.000-tons vaarweg en kan niet door spoor ontsloten worden.

20
De visueel-ruimtelijke buffer tussen Bornerbroek en Almelo wordt verkleind. Realisering van de
(verbrede) doorbraak accentueert de scheiding tussen RBT en Bornerbroek en omgeving.
Voor de bereikbaarheid is de toenemende druk op de Henriëtte Roland Holstlaan aandachtspunt, als
gevolg van zowel autonome ontwikkelingen als het RBT.

Beoordeling vanuit Programma van eisen voor het RBT


Het programma van eisen (PvE) voor een RBT, bij de start vastgelegd, zegt over de gewenste
ligging van het RBT samengevat het volgende:
• perfecte wervingskracht door uitstekende bereikbaarheid en ontsluiting;
• geschikt voor de vestiging van grootschalige bedrijvigheid tot en met milieucategorie 5;
• centrale ligging in de stedenband;
• gunstige ligging t.o.v. knooppunt A1/A35 bij Azelo (de hoofdtransportcorridor);
• multimodaal te ontsluiten;
• goed openbaar vervoer.
Almelo-Zuid voldoet op nagenoeg al deze punten beter dan Almelo-Noord.

De locatie Almelo-Zuid ligt aan de (door te trekken) autosnelweg A35, bij een afslag. Er is voldoende
afstand tot woonbebouwing om in een deel van het gebied bedrijven tot en met milieucategorie 5 te
kunnen vestigen. De locatie ligt centraal in de stedenband en op ca 4 km afstand van het knooppunt
Azelo. Het terrein ligt aan de 2.000-tons hoofdvaarweg Twentekanaal. Openbaar vervoer zal per bus
moeten plaatsvinden.

De locatie Almelo-Noord ligt aan de autoweg N36 (via de door te trekken A35/aansluiting N36 te
bereiken) waar op kan worden aangesloten. De afstand tot aaneengesloten woonbebouwing
(woningen langs de Wierdenseweg en de geplande woningbouw in het Structuurplan van Almelo ten
noorden van Aadorp) is kleiner dan in Almelo-Zuid, waardoor de ruimte voor bedrijven in de
zwaardere milieucategorieën kleiner is dan in Almelo-Zuid. De locatie ligt ca op 11 km van het
knooppunt Azelo. De westelijke helft van de locatie is door een – door te trekken – stamspoorlijn te
ontsluiten en het oostelijk deel ligt aan een 600-tonsvaarweg. Openbaar vervoer zal per bus moeten
plaatsvinden.

Maatregelen die nadelen opheffen


De stuurgroep heeft nagegaan welke maatregelen mogelijk zijn om de nadelen van de locaties op te
heffen of te verminderen.

De belangrijkste nadelen van Almelo-Zuid in vergelijking met Almelo-Noord betreffen:


• verlies natuur, landschaps- en recreatieve waarden;
• mogelijke verstoring archeologische en verlies cultuurhistorische waarden;
• vermindering recreatief uitloopgebied en kwaliteit fietsroutes;
• past minder goed in watersysteem;
• geen spooraansluiting ;
• groter aantal woningen en bedrijven dat weg moet met directe en indirecte gevolgen.
De eerste twee nadelen zijn te verminderen door goede inrichtings- en uitvoeringsmaatregelen.
Goed ingepaste fietsverbindingen in dit plan kunnen zorgen voor blijvende bereikbaarheid van het
landelijk gebied, als recreatief uitloopgebied. Negatieve gevolgen voor het watersysteem zijn door
technische maatregelen te voorkomen4. Het realiseren van een spooraansluiting is niet reëel. Het
aantal gedwongen verhuizingen is niet te verminderen.

De belangrijkste nadelen van Almelo-Noord in vergelijking met Almelo-Zuid betreffen:


a. de ligging aan een autoweg i.p.v. een autosnelweg;
b. 7 km verder tot knooppunt Azelo;
c. genereert meer autoverkeer;
d. decentrale ligging in stedenband;
e. ligging aan 600 tons vaarweg i.p.v. een 2.000 tons hoofdvaarweg;
f. afstand tot woonbebouwing (hinder) en dit beperkt ook (flexibele) vestigingsruimte
zwaardere milieucategorieën;
g. grotendeels niet gelegen op het grondgebied van één der initiatiefnemers.
Er zijn voor de punten a t/m e geen reële maatregelen te bedenken die deze nadelen van Almelo-
Noord opheffen. Het nadeel f kan verminderd worden door verkleining van de nieuwe

4
rapport Arcadis ‘Afstemming RBT en Doorbraak, water en landschap’ (mei 2002)

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 21


woningbouwlocatie ten noorden van Aadorp en/of door de 21 woningen aan de Wierdenseweg weg
te halen. Voor wat betreft punt g: met toepassing van de ‘Wet algemene regels herindeling’ kan een
grenscorrectie plaatsvinden.

Locatieafweging i.r.t. inrichtings-MER


Zoals hiervoor is aangegeven gaat het bij de nadelen van Almelo-Noord niet om zaken die door een
bepaalde inrichting van het terrein kunnen worden vermeden of verminderd. Het maken van een
inrichtings-MER voor Almelo-Noord heeft volgens het MER voor een locatieafweging dan ook geen
toegevoegde waarde. In het ‘Stappenplan RBT tot streekplanbesluit’ (oktober 2003) heeft de
stuurgroep aangegeven dat indien een MMA of voorkeurslocatie in Almelo-Noord zou liggen, hiervoor
een inrichtings-MER opgesteld zou worden. De stuurgroep heeft besloten daarvan gemotiveerd af te
wijken omdat een volledige inrichtings-MER aan de locatieafweging niets kan toevoegen en omdat
de Richtlijnen voor het MER (februari 2000) het ook niet voorschrijven. Onder die omstandigheden
acht de stuurgroep een locatiekeuze thans volledig verantwoord. Extra tijd en kosten die gemoeid
zijn met het opstellen van zo’n inrichtings-MER ca voor Almelo-Noord zouden in dit stadium van de
besluitvorming alleen te rechtvaardigen zijn als ze voor de locatieafweging van belang zijn.

Evaluatie locatieafweging in 1999 - 2001


Het Programmeringsoverleg Bedrijventerreinen heeft bij de start van het RBT-proces, bij de
startnotitie MER (1999), de afweging gemaakt om Almelo-Noord niet in het MER te onderzoeken. De
stuurgroep RBT en de provincie, als bevoegd gezag voor de richtlijnen MER (2000) en het
streekplanbesluit (2001), hebben hiermee ingestemd. In de betreffende streekplanherziening
(toelichting) en het statenvoorstel is dit, mede naar aanleiding van de toen binnengekomen
bezwaren, beargumenteerd. In een afwegingsmatrix in de streekplanherziening scoorde Almelo-
Noord t.o.v. Almelo-Zuid slechter op de ontsluiting, ligging in de stedenband en afstand tot /
uitbreidingsruimte voor – geplande – woongebieden. Voor wat betreft de waarden landelijk gebied
scoorden beide locaties volgens die matrix toen gelijk, daarbij werd uitgegaan van de geldende
zoneaanduiding in het streekplan die voor beide gelijk is (zone I, landbouw). In het staten-
voorstel 32 van 2001, inclusief de nota van wijzigingen, is tevens ingegaan op de (milieu-)
informatie vanuit het MER dat was opgesteld voor de streekplanherziening Stadsgewest (1996).
Daaruit kwam naar voren dat zowel Almelo-Noord als Almelo-Zuid relatief geschikt waren voor
verstedelijking, maar dat op ‘water en bodem’ Almelo-Zuid slechter scoorde dan Almelo-Noord.
De potentiële geschiktheid van Almelo-Noord is destijds dus niet in twijfel getrokken.

Nu - naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van april 2003 - het onderzoek voor
het RBT was aangevuld, lag bij de initiatiefnemers de vraag voor of dit zodanige nieuwe inzichten
oplevert dat zij tot een andere keuze moeten komen dan in 2001, of dat de oorspronkelijke
voorkeur bevestigd kan worden.

De stuurgroep heeft geconstateerd dat het ‘Aanvullend onderzoek RBT locatiekeuze’ gedetailleerd
inzicht verschaft in de voor- en nadelen van de locaties Almelo-Noord en Almelo-Zuid. Dit komt ook
doordat nu – systematisch onderbouwd – de meest geschikte RBT-locatie binnen het zoekgebied
Almelo-Noord is bepaald. Het levert ten opzichte van de inzichten en afweging in 2001 de volgende
belangrijkste verschillen op:
• op de aspecten natuur-, landschap, archeologie, recreatie en cultuurhistorie komt Almelo-Zuid nu
slechter naar voren t.o.v. Almelo-Noord dan in 2001;
• explicieter komt nu naar voren dat in Almelo-Zuid aanmerkelijk meer woningen en bedrijven
moeten verdwijnen dan in Almelo-Noord;
• de kwalitatieve verschillen in de bereikbaarheid staan beter op een rij;
• er is nu (ook doordat in 2002 het structuurplan voor Almelo is vastgesteld) meer zicht op de
relatie tussen een RBT in Almelo-Noord en de aldaar geplande woningbouw;
• thans komt naar voren dat de meest geschikte RBT-locatie in Almelo-Noord voor het grootste
deel op het grondgebied ligt van de gemeente Twenterand.

3.3.2 Locatiekeuze door initiatiefnemer

Voor de initiatiefnemers van het Regionaal Bedrijventerrein Twente lag dus de vraag voor of het
aangevulde locatieonderzoek zodanige nieuwe inzichten oplevert dat de initiatiefnemers tot een
andere keuze moeten komen dan in 2001, of dat de oorspronkelijke voorkeur bevestigd kan worden.

22
Voorkeursalternatief initiatiefnemers
Naar het inzicht van de stuurgroep is een integrale afweging van belangen opnieuw aan de orde. De
stuurgroep heeft bij het bepalen van haar voorkeur de volgende afweging gemaakt.
De locatie in Almelo-Noord is het zogenaamde Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA), maar de
locatie Almelo-Zuid voldoet beter aan het Programma van eisen van de initiatiefnemers, biedt meer
en (flexibeler) ruimte voor bedrijven in de zwaardere milieucategorie door de afstanden tot
woongebieden en genereert minder autokilometers. Op beide locaties kan een RBT geëxploiteerd
worden maar in Almelo-Zuid zijn ten aanzien van de uitgifte en de beoogde looptijd minder risico’s
te verwachten. Voor de locatie Almelo-Zuid had de stuurgroep RBT in 2003 al geconcludeerd dat een
RBT in Almelo-Zuid financieel haalbaar was.
Door verschillende inrichtings- en uitvoeringsmaatregelen kan volgens de stuurgroep op de locatie
Almelo-Zuid aan een aantal milieubezwaren worden tegemoetgekomen. Het nadeel dat in de locatie
Almelo-Zuid meer woningen en (agrarische) bedrijven moeten verdwijnen dan in de locatie in
Almelo-Noord, blijft. De stuurgroep RBT meent dat dit nadeel niet opweegt tegen de economische en
werkgelegenheidsbelangen die worden gediend met een RBT op de meest wervende locatie: Almelo-
Zuid. De ligging aan de autosnelweg A35, de korte afstand tot de A1, de ligging aan de
hoofdvaarweg Twentekanaal en de centrale ligging in de stedenband zijn voor de stuurgroep RBT
daarbij doorslaggevend. De locatie Almelo-Zuid is bovendien op redelijke termijn te realiseren
omdat ze ligt binnen het grondgebied van één der initiatiefnemers (Almelo).
De stuurgroep heeft de initiatiefnemers voorgesteld met deze conclusie in te stemmen.
De raden van de gemeenten Almelo, Borne, Hengelo en Enschede en Provinciale Staten van
Overijssel hebben in de periode september/oktober 2004 ingestemd met deze keuze.
De stuurgroep heeft vervolgens:
1. voor Almelo-Zuid een aangepast stedenbouwkundig plan met inrichtingsmaatregelen
vastgesteld waarin zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met natuur, recreatie,
landschap, cultuurhistorie en het watersysteem en waarin de negatieve gevolgen die in het
aanvullend onderzoek naar voren zijn gekomen, zoveel mogelijk worden beperkt ;
2. het geactualiseerde inrichtings-MER RBT voor Almelo-Zuid vastgesteld en samengevoegd
met het ‘Aanvullend onderzoek RBT locatiekeuze’;
3. het aldus aangevulde en geactualiseerde MER ingediend bij de provincie als bevoegd
gezag, met het verzoek het voorkeursalternatief Almelo-Zuid en de voorkeursinrichting op
te nemen in het streekplan.

In januari en februari 2005 hebben de raden van de gemeenten Almelo, Borne, Hengelo en
Enschede en Provinciale Staten van Overijssel als initiatiefnemers ingestemd met het gezamenlijk
ter hand nemen van de ontwikkeling, exploitatie en beheer van het RBT en met als doel het
realiseren ervan met een minstens sluitende exploitatie. Zij hebben daartoe de Gemeenschappelijke
regeling Regionaal Bedrijventerrein Twente vastgesteld en voorts besloten in te stellen het
Openbaar Lichaam Regionaal Bedrijventerrein Twente.

3.3.3 Inrichtings-MER

In het Inrichtings-MER (iMER) voor Almelo-Zuid is aangegeven op welke wijze duurzaamheidthema’s


in de inrichting een rol spelen. Voor alle milieuaspecten is aangegeven wat de huidige situatie is en
welke autonome ontwikkelingen worden voorzien. Vervolgens wordt ingegaan op de toetsingscriteria
voor de inrichting alsmede mogelijke varianten en effecten daarvan. Aan de hand daarvan is het
voorkeursalternatief ontwikkeld, zoals opgenomen in het stedenbouwkundig plan van oktober 2004.

Stedenbouwkundig plan en Inrichtings-MER


In het stedenbouwkundig plan zijn onder andere nader uitgewerkt en aangegeven:
– de ontsluitings- en verkeersstructuur (directe ontsluiting vanaf A 35 en ongelijkvloerse kruising
van Pastoor Ossestraat);
– een sterke groene geleding in drie delen waarbij de belangrijkste groene elementen en
cultuurhistorische waarden in het gebied worden gehandhaafd; het te behouden en in te
passen gebied met ook het waardevolle erf met opstallen en directe omgeving van het
landgoed ’t Wolbert vormt één geheel met de verbrede zone van de Doorbraak;
– de verbreding van de Doorbraak;
– opvang van water in zichtbare watergangen en vijvers;

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 23


– gedifferentieerde opbouw van de randen met verschillende ‘gezichten’;
– situering van bedrijven in het groen
– beeldkwaliteitscriteria voor de drie deelgebieden.
Wij zijn van mening dat dit stedenbouwkundig plan een kwaliteit biedt die de provincie en de andere
initiatiefnemers voor ogen hadden bij de start van het project. In het iMER is aangegeven op welke
wijze duurzaamheidthema’s in de inrichting een rol spelen. Voorkomen van de negatieve gevolgen
zoals die in het aanvullend locatieonderzoek zijn geconstateerd, is voor het iMER als uitgangspunt
genomen. Voor alle milieuaspecten is aangegeven wat de huidige situatie is en welke de autonome
ontwikkelingen worden voorzien. Vervolgens wordt ingegaan op de toetsingscriteria voor de
inrichting alsmede mogelijke varianten en effecten daarvan. Aan de hand daarvan is het
voorkeursalternatief ontwikkeld, zoals opgenomen in het stedenbouwkundig plan van oktober 2004.
De belangrijkste landschaps- en natuurelementen zijn in het structurele groen opgenomen. Deze
voorkeursinrichting is vergeleken met een Meest Milieuvriendelijke Inrichting (MMI). In de MMI zijn
nagenoeg alle bestaande groenelementen in structureel groen op het RBT opgenomen. Dat zien de
initiatiefnemers echter niet als een reële optie, omdat daardoor de hoeveelheid uitgeefbaar terrein
afneemt en een goede verkaveling voor grootschalige bedrijvigheid bemoeilijkt wordt. Wel zal
ernaar worden gestreefd om bestaande groenelementen buiten het structureel groen ook te
handhaven in overleg met de bedrijven die zich ter plekke vestigen. Het voorkeursalternatief heeft
in onze ogen ook een zeer hoge kwaliteit en kan de toets der kritiek doorstaan.

Gegevens ten behoeve van ontheffing Flora- en Faunawet


In verband met het voorkomen van beschermde flora- en faunasoorten in de locatie Almelo-Zuid is
voor de realisering van het RBT een ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet nodig. Het
ontbreken van (zicht op) een ontheffing Flora- en faunawet ten tijde van het vorige
streekplanbesluit was één van de vier redenen voor de Raad van State om het eerdere
streekplanbesluit te vernietigen. Het Flora- en Faunaonderzoek dat sinds april 2003 in opdracht van
de stuurgroep RBT gedurende 12 maanden in Almelo-Zuid (en Almelo-Noord) is uitgevoerd, bevat
alle benodigde gegevens voor een geactualiseerde ontheffingsaanvraag. Deze is eind augustus 2004
ingediend opdat een ontheffing kan zijn verkregen voordat Provinciale Staten besluiten over de
streekplanherziening.

Relatie met de Doorbraak


De Doorbraak (voorheen Natte Doorbraak genoemd) betreft een initiatief van het Waterschap Regge
en Dinkel om een waterloop gecombineerd met een ecologische verbindingszone te realiseren door
de Twentse Stedenband. Bij de besluitvorming over de eerste streekplanherziening RBT is door
Provinciale staten bepaald dat deze Doorbraak waar deze grenst aan het RBT robuuster moet
worden uitgevoerd waarbij de breedte van het tracé daar zal moeten worden verdubbeld tot
gemiddeld 150 meter.
Het RBT is wat betreft het onderdeel waterhuishouding en riolering en afstemming RBT–Doorbraak
goed uitvoerbaar. Er zijn geen technische belemmeringen aanwezig om het RBT te ontwikkelen in
samenhang met een goed functionerende (verbrede) Doorbraak. In het stedenbouwkundig plan voor
het RBT is de (verbrede) Doorbraak betrokken en vormt het ecologisch functioneren van de
Doorbraak uitgangspunt. In de verbreding van de Doorbraak worden extra natuurvoorzieningen
gerealiseerd, zoals poelen voor amfibieën en onderkomens voor vleermuizen.
De verwervings- en inrichtingskosten van de extra 75 meter (21 hectare) zijn opgenomen in de
exploitatieopzet voor het RBT. Het Algemeen Bestuur van het waterschap heeft reeds groen licht
gegeven voor de realisering van de Doorbraak zelf. Een bestemmingsplan voor de Doorbraak is
inmiddels in procedure.

Duurzaamheid
In de Intentieovereenkomst RBT die eerder door gemeenteraden en Staten is ondertekend
onderschrijven de betrokken partijen het uitgangspunt van duurzaamheid bij de gehele ontwikkeling
van het bedrijventerrein. Er is in het kader van de haalbaarheidstudie RBT daarom een kadernotitie
Duurzaamheid opgesteld. Hierin staan de nagestreefde doelen en specificaties, de stand van zaken
en de aandachtspunten. In een actieplan/overzichtstabel staan alle doelen en maatregelen die voor
het vervolg van het proces belangrijk zijn en wie daarvoor verantwoordelijk is en/of zorgt voor de
uitvoering. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het realiseren van de verbrede Doorbraak, de
afwikkeling van het verkeer, het hergebruik van proces-/afvalwater, de milieuzonering, het benutten
van restwarmte, duurzame energie, beeldkwaliteit, meervoudig en intensief ruimtegebruik en
parkmanagement.

24
Gasleidingen
Er lopen door het RBT-gebied een hoofdtransportleiding en een regionale gasleiding. Deze moeten
beide worden verlegd om het RBT op een goede manier te kunnen ontwikkelen en realiseren. De
leidingen zullen langs Rijksweg 35 gesitueerd worden, mogelijk in samenhang met een nieuwe
leiding langs de A35. De kosten van de verlegging zijn door de Gasunie geraamd en opgenomen in
de exploitatieopzet. Rijkswaterstaat en Gasunie willen hun medewerking verlenen.

Verkeer
Naar de afwikkeling van het verkeer is uitgebreid onderzoek gedaan door het adviesbureau
Goudappel en Coffeng. Conclusie is dat bij ontwikkeling van het RBT er in de komende 17 jaar
aanpassingen nodig en mogelijk zijn op de H. Roland Holstlaan en dat daardoor een acceptabele
verkeersafwikkeling mogelijk blijft. In de exploitatieopzet van het RBT is een afdracht aan het fonds
Bovenwijkse voorzieningen van Almelo opgenomen. Rond 2020 zullen de verkeersintensiteiten op de
H. Roland Holstlaan en de Wierdensestraat-N 36 de capaciteiten van die wegvakken gaan
overschrijden. Ten behoeve van de bereikbaarheid van Almelo (inclusief het RBT) zullen dan
maatregelen op structuur- en Netwerkstadniveau nodig zijn. De ontsluiting van het RBT vindt plaats
vanaf de nieuwe aansluiting op de doorgetrokken Rijksweg 35 in het verlengde van de H. Roland
Holstlaan. Ook het RBT-gebied ten oosten van de Pastoor Ossestraat wordt ontsloten via de
hoofdontsluitingsas over het RBT die de Pastoor Ossestraat ongelijkvloers kruist. De
hoofdontsluitingsas is bovendien zo gesitueerd dat verlenging over het kanaal mogelijk is om een
eventueel Almelo’s bedrijventerrein westelijk van het kanaal te kunnen ontsluiten. Er komt een
noodaansluiting op de Pastoor Ossestraat, die alleen open gezet wordt als de hoofdontsluiting door
calamiteiten of werkzaamheden geblokkeerd is. Verder komen er diverse fietsontsluitingen die ook
geschikt worden gemaakt als alternatieve ontsluitingen voor hulpdiensten.

Archeologie
Doel van het verdrag van Malta is dat als de bodem verstoord wordt, belangrijke archeologische
resten bewaard blijven (in de bodem, dan wel door opgraven). De monumentenwet wordt hierop
aangepast en zal naar verwachting in het voorjaar van 2005 van kracht worden. De Wet beoogt het
belang van de archeologische monumentenzorg vooral tot zijn recht te laten komen in het
bestemmingsplan en de daaraan te toetsen besluiten.

Voor het RBT betekent dit dat de gebieden waar mogelijk archeologische resten zijn, tijdig
onderzocht worden (bureau- en veldonderzoek, graven van proefsleuven) om meer inzicht te
krijgen. Een deel van de gebieden in Almelo-Zuid met een hoge trefkans voor wat betreft
archeologie, zoals Erve ’t Wolbert en omgeving, is opgenomen in de groenstructuur en wordt niet
aangetast. In het inrichtings-MER RBT is opgenomen dat verder gehandeld wordt conform de
(aangepaste) Monumentenwet.

3.4 Locatiekeuze en inrichting RBT in het streekplan

De in de vorige paragraaf beschreven aanvulling van het MER ligt nu samengevoegd met het
oorspronkelijke MER en het inrichtingsdeel voor als hulpmiddel bij de besluitvorming over de
locatiekeuze en inrichting van het RBT. De inhoud van het complete MER kan als volgt worden
samengevat.

3.4.1 Inhoud (aangevulde) MER

Milieueffectrapport deel A: locatiekeuze (november 2000)


In dit deel zijn zoekgebieden bij Almelo-Zuid/Borne-Noord en Hengelo-Oldenzaal (Deurningen) met
elkaar vergeleken. Almelo-Noord is in deze vergelijking niet meegenomen .
Na deze stap, de geschiktheidsbeoordeling, is de conclusie in dit deel van het MER dat alleen in het
zoekgebied Almelo-Zuid/Borne-Noord geschikte gebieden te vinden zijn. Via een tussenstap zijn
vervolgens de relatief meest geschikte gebieden geselecteerd en vier voorkeursgebieden
onderscheiden: Almelo-Zuid, Almelo-Zuidoost, Bornerbroek-Zuidwest en Bornerbroek-Zuid. Deze
vier voorkeursgebieden zijn vervolgens in een leefbaarheidsanalyse met elkaar vergeleken.
Eindconclusie in dit locatiekeuzedeel is dat Almelo-Zuid vergeleken met genoemde drie andere
voorkeursgebieden het Meest Milieuvriendelijke Alternatief is. Almelo-Zuid voldoet ook in de

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 25


vergelijking met de voorkeursgebieden Almelo-Zuidoost, Bornerbroek-Zuidwest en Bornerbroek-Zuid
het meest aan het programma van eisen van de initiatiefnemers.

Aanvulling locatiekeuzedeel MER 2004


Na de uitspraak van de Raad van State van 23 april 2003 is, in een aanvulling op het locatiekeuze-
deel van het MER, de locatie Almelo-Zuid vergeleken met (het zoekgebied) Almelo-Noord.
De eerste stap in het ‘Aanvullend onderzoek RBT locatiekeuze’, de geschiktheidbeoordeling, levert
als conclusie op dat er naast Almelo-Zuid, op basis van milieueffecten, ook in Almelo-Noord
geschikte gebieden te vinden zijn voor een RBT. Op grond daarvan is de tweede stap gezet in de
vorm van een leefbaarheidanalyse voor de geselecteerde gebieden in Almelo-Noord. Via een
contourkeuzemodel is hiervoor, binnen de geschikte gebieden in Almelo-Noord, een voorkeurslokatie
geselecteerd. De leefbaarheidanalyse voor Almelo-Zuid is tegelijkertijd geactualiseerd. In deze
aanvulling op het MER wordt geconcludeerd dat verder onderzoek op inrichtingsniveau geen
informatie kan opleveren die voor de locatieafweging tussen de beste lokatie in Almelo-Noord en de
locatie Almelo-Zuid van doorslaggevend belang is. Het heeft geen toegevoegde waarde omdat de
nadelen van Almelo-Noord niet door de inrichting van deze locatie zijn te voorkomen. De beste
locatie in Almelo-Noord is, in deze aanvulling op het MER, vergeleken met Almelo-Zuid, het
zogenaamde Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA). Maar de locatie Almelo-Zuid voldoet volgens
het MER beter aan het Programma van eisen van de initiatiefnemers en heeft meer (flexibele)
ruimte voor bedrijven in de zwaardere milieucategorie door de afstanden tot woongebieden. Op
beide locaties kan een RBT geëxploiteerd worden maar in Almelo-Zuid zijn ten aanzien van de
uitgifte en de beoogde looptijd minder risico’s te verwachten. Door verschillende inrichtings- en
uitvoeringsmaatregelen kan volgens het MER op de locatie Almelo-Zuid aan een aantal
milieubezwaren worden tegemoetgekomen. Het nadeel dat in de locatie Almelo-Zuid meer woningen
en (agrarische) bedrijven moeten verdwijnen dan in de locatie in Almelo-Noord, blijft. De
initiatiefnemers van het MER zijn van mening dat dit nadeel niet opweegt tegen de economische en
werkgelegenheidsbelangen die worden gediend met een RBT op de meest wervende locatie: Almelo-
Zuid. De ligging aan de autosnelweg A35, de korte afstand tot de A1, de ligging aan de
hoofdvaarweg Twentekanaal en de centrale ligging in de stedenband zijn voor de stuurgroep RBT
daarbij doorslaggevend. De locatie Almelo-Zuid is bovendien op redelijke termijn te realiseren
omdat ze ligt binnen het grondgebied van één der initiatiefnemers (Almelo). In de aanvulling MER is
Almelo-Zuid daarom als voorkeursalternatief van de initiatiefnemers opgenomen.

Inrichtings-MER Almelo-Zuid 2004


In het Inrichtings-MER (iMER) is voor de locatie Almelo-Zuid aangegeven op welke wijze
duurzaamheidthema’s in de inrichting een rol spelen. Voor alle milieuaspecten is aangegeven wat de
huidige situatie is en welke de autonome ontwikkelingen worden voorzien. Vervolgens wordt
ingegaan op de toetsingscriteria voor de inrichting alsmede mogelijke varianten en effecten daarvan.
Aan de hand daarvan is de voorkeursinrichting ontwikkeld, zoals opgenomen in het
stedenbouwkundig plan van oktober 2004.
In het stedenbouwkundig plan zijn onder andere nader uitgewerkt en aangegeven:
– de ontsluitings- en verkeersstructuur (directe ontsluiting vanaf A 35 en ongelijkvloerse kruising
van Pastoor Ossestraat);
– een sterke groene geleding in drie delen waarbij de belangrijkste groene elementen in het
gebied worden gehandhaafd;
– de verbreding van de Doorbraak;
– het systeem van watergangen en retentievijvers;
– gedifferentieerde opbouw van de randen met verschillende ‘gezichten’;
– situering van bedrijven in (een beperkt deel van) de groene geleding op het terrein;
– beeldkwaliteitscriteria voor de drie deelgebieden.
De belangrijkste landschaps- en natuurelementen zijn in het structurele groen opgenomen. Deze
voorkeursinrichting, vormgegeven in dit stedenbouwkundig plan, is vergeleken met de Meest
Milieuvriendelijke Inrichting (MMI). In de MMI zijn nagenoeg alle bestaande groenelementen in
structureel groen op het RBT opgenomen. Dat zien de initiatiefnemers echter niet als een reële
optie. Wel zal ernaar worden gestreefd om bestaande groenelementen buiten het structureel groen
ook te handhaven in overleg met de bedrijven die zich ter plekke vestigen.

3.4.2 Beoordeling MER, voorkeursalternatief en voorkeursinrichting

De provincie heeft als bevoegd gezag een gunstig oordeel over het Milieueffectrapport. Er is hierin
op gedegen en goed onderbouwde wijze onderzocht welke gebieden in aanmerking komen voor de

26
vestiging van een Regionaal Bedrijventerrein Twente. Daarbij is op goede wijze uitvoering gegeven
aan de richtlijnen. De provincie is van oordeel dat in hoofdstuk 8 van de Aanvulling op het
locatiekeuzedeel MER op een evenwichtige en genuanceerde wijze is gekomen tot de bepaling van
het voorkeursalternatief. Gelet op het feit dat dit voorkeursalternatief, volgens het Inrichtings-MER,
met toepassing van een pakket aan maatregelen het Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA)
dicht benadert, en het voorkeursalternatief van de initiatiefnemers in veel sterkere mate aan het
programma van eisen voldoet, kan de provincie instemmen met het voorkeursalternatief, de locatie
Almelo-Zuid, met de voorkeursinrichting als aangegeven in het Inrichtings-MER.

3.4.3 Locatiekeuze en inrichting RBT in het streekplan

In het ontwerp wordt voorgesteld de locatiekeuze van het RBT en de voorkeursinrichting ervan
overeenkomstig het inrichtings-MER als concrete beleidsbeslissing aan te merken. Om dat te kunnen
doen, moet aan enkele voorwaarden worden voldaan. Het gaat daarbij om het volgende:
• de initiatiefnemers moeten het “Go-besluit” hebben genomen, waardoor de economische
uitvoerbaarheid van het plan voldoende aannemelijk is;
• er moet zicht zijn op de ontheffingverlening ingevolge artikel 75 van de Flora- en faunawet.
Provinciale Staten kunnen de streekplanherziening vaststellen als hieraan is voldaan.
Verder is van belang dat de provincie zich evenals andere overheden heeft verplicht een watertoets
uit te voeren bij plannen die invloed (kunnen) hebben op de waterhuishouding. In de hierna
volgende waterparagraaf wordt verslag gedaan van deze toets. Tot slot heeft de provincie evenals
de andere initiatiefnemers een actualisatie van de gegevens inzake nut en noodzaak van het RBT
nodig geacht voor een zorgvuldige besluitvorming. In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan
op deze aspecten.

3.4.4 Karakter van concrete beleidsbeslissing

Om als concrete beleidsbeslissing te kunnen worden aangemerkt, moet het te nemen besluit aan
een aantal inhoudelijke eisen voldoen. In het verleden zijn al de volgende eisen inzake de mate van
concreetheid geformuleerd:
Ten eerste dient het plandeel concreet tot uitdrukking te brengen dat Provinciale Staten, als
verantwoordelijk bestuursorgaan, ten tijde van de planvaststelling hebben beoogd met het
desbetreffende plandeel een afgewogen beslissing te nemen.
Ten tweede dient de plaats of het gebied waarvoor deze beslissing geldt voldoende concreet te zijn
bepaald.
Ten derde moet het beoogde project of de ruimtelijke ingreep voldoende concreet zijn aangegeven.

Met name deze laatste eis is nadien verder uitgewerkt en verfijnd. Onder meer de eisen dat het plan
financieel en economisch uitvoerbaar moet zijn en het zicht hebben op het verkrijgen van een
ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet kunnen in dat licht worden gezien. Ook diverse
elementen op inrichtingsniveau uit het stedenbouwkundig plan zijn van belang voor de zorgvuldige
afweging en het aantonen van de uitvoerbaarheid van het plan. Het gaat daarbij veelal om
elementen die in het oorspronkelijke streekplanbesluit ook al werden genoemd als nader uit te
werken onderdelen. Deze elementen zijn als hoofdelementen van de inrichting opgenomen in de in
hoofdstuk 2 geformuleerde concrete beleidsbeslissing (cbb). Het gaat daarbij om de
hoofdgroenstructuur, inclusief de overgang naar en afbakening tot de Doorbraak, de ontsluiting van
het RBT en aspecten van hinder en veiligheid in samenhang met de aard van de bedrijvigheid die
zich op het RBT kan vestigen. Deze zijn in het inrichtingsdeel van het MER uitvoerig behandeld en
hiervoor in par. 3.3.3 deels ook samengevat. Ze worden hierna kort toegelicht in relatie tot de
concrete beleidsbeslissing.

Financiële en economische uitvoerbaarheid; Go-besluit


De initiatiefnemers van het RBT hebben een besluit genomen over het gezamenlijk ter hand nemen
van de realisering en exploitatie van het RBT op de locatie Almelo-Zuid. Op basis van een
grondexploitatie heeft de stuurgroep RBT, via de betrokken colleges van Burgemeester en
wethouders en Gedeputeerde staten, hiertoe een voorstel gedaan aan de gemeenteraden en
Provinciale Staten. De kosten- en opbrengstenstructuur is hiervoor uitvoerig en volledig in beeld
gebracht, terwijl via een risico-analyse (volgens een techniek die gebruikelijk is bij grondexploitaties

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 27


in de gemeente Enschede) de kansen en risico’s zijn berekend. De gemeenteraden en Provinciale
Staten hebben als initiatiefnemers besloten over te gaan tot realisering en exploitatie van het RBT.
Dit houdt in dat zij gezamenlijk, volgens een verdeelsleutel, bij een tekort een voorziening daarvoor
treffen, en instaan voor eventueel optredende risico’s.
Het go-besluit dat de initiatiefnemers hebben genomen vormt de basis voor de realisering van het
RBT en biedt de zekerheid dat het plan uitvoerbaar is.

Ontheffing Flora- en faunawet.


Tijdens het opstellen van de aanvulling op het MER in de periode juni 2003-juni 2004 is voor zowel
het gebied Almelo-Noord als Almelo-Zuid een uitgebreid onderzoek naar flora en fauna gedaan. Op
basis van dit onderzoek kan voor het gebied Almelo-Zuid preciezer worden aangegeven op welke
manier de waarden van flora en fauna zo goed mogelijk kunnen worden beschermd. Op basis van
deze uitgebreide gegevens en de daarbij aangegeven schadebeperkende maatregelen is in augustus
2004 een aanvulling op de ontheffingsaanvraag ingevolge art. 75 van de Flora- en faunawet
ingediend bij de minister van LNV. Enkele maatregelen komen hierna bij het onderdeel
Hoofdgroenstructuur aan de orde.

Hoofdgroenstructuur.
De groenstructuur is zodanig vormgegeven dat deze diverse, goed met elkaar te verenigen doelen in
zich herbergt. Het gaat daarbij om veiligstellen van de belangrijkste cultuurhistorische waarden in
het gebied, voldoende ruimte voor waterberging, een goede overgang naar de ecologische zone van
de Doorbraak, en handhaven en realiseren van aanvullende beplanting en begroeiing en eventuele
andere elementen die belangrijk zijn voor de flora en fauna in het gebied. Zo zijn in de zone van de
Doorbraak nu twee bunkers voorzien die als winterverblijf voor vleermuizen kunnen dienen. Voorts
zullen bij nieuwbouw in het gebied voorzieningen voor vaste zomerverblijfplaatsen voor vleermuizen
worden gerealiseerd. De hoofdgroenstructuur is opgenomen in het stedenbouwkundig plan, zoals
neergelegd in kaart 4A in het streekplan. In het bestemmingsplan voor het RBT moet deze
hoofdgroenstructuur met inbegrip van de daarin opgenomen waterbergingen worden vastgelegd.

Verkeersontsluiting.
Voor de kern Bornerbroek is van belang dat er geen directe ontsluiting van het RBT vanaf de Pastoor
Ossestraat plaatsvindt. Kaart 4B in het streekplan geeft de hoofdontsluitingsstructuur weer, waaruit
blijkt dat er sprake is van een rechtstreekse hoofdontsluiting op de RW 35 en in het verlengde
daarvan op de H. Roland Holstlaan. Deze hoofdontsluiting sluit via een T-splitsing aan op de centrale
as door het RBT (west-oost lopend). Deze centrale as zal ongelijkvloers en zonder aansluiting
daarop de Pastoor Ossestraat kruisen. In het bestemmingsplan voor het RBT moet deze
hoofdontsluitingsstructuur worden vastgelegd.

Hinder en veiligheid.

Onder de noemer Hinder en veiligheid zijn diverse onderwerpen te scharen, die deels via de
hoofdelementen van de inrichting van invloed (kunnen) zijn op de gevolgen van het RBT voor de
omgeving.

• Geluid
Er van uitgaande dat zich op het terrein bedrijven uit de milieucategorie 3, 4 en (beperkt) 5 moeten
kunnen vestigen, is een 50 en 55 dB(A)-geluidscontour berekend.
De berekende 50 en 55 dB(A)- contouren zijn weergegeven op kaart 4C in het streekplan. De
contouren zijn bepaald op een waarneemhoogte van 5 meter.
Uit de kaart kan worden afgeleid dat de 50 dB(A) contour (voorkeurgrenswaarde Ingevolge de Wet
geluidhinder) vanwege het gehele bedrijventerrein, de aangesloten woonbebouwing in Almelo of
Bornerbroek niet doorsnijdt.
De 50 dB(A) - geluidscontour ten noorden van de rijksweg 35 vertoont een vreemde lus. Deze lus is
te verklaren door de afscherming van het talud van de rijksweg 35 zelf (de weg gaat hier omhoog
richting de brug over het Twentekanaal).
Alle solitaire woningen liggen tussen de 50 en 55 dB(A)-contour. De woningen ondervinden een
geluidsbelasting van het totale bedrijventerrein die boven de voorkeurgrenswaarde van de Wet
geluidhinder ligt. Er zijn geen solitaire woningen met een hogere geluidsbelasting dan 55 dB(A)
etmaalwaarde. De solitaire woningen zijn in de bijlage akoestisch onderzoek bij het iMer
weergegeven.
Nader akoestisch onderzoek in het kader van de bestemmingsplanvoorbereiding moet aangeven
welke individuele woningen dicht bij het bedrijventerrein of individuele bedrijven liggen en welke

28
geluidsbelastingen ze ondervinden. De benodigde hogere waarden worden aangevraagd op grond
van de geluidsbelastingen die hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).

De geluidscontour moet conform kaart 3 worden vastgelegd in het bestemmingsplan RBT (conform
de Wet geluidhinder). Ook de verdeling van de milieucategorieën op het terrein moet in het
bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd.

• Luchtkwaliteit
Anders dan bij geluid zijn de bronnen en effecten van het RBT op het gebied van de luchtkwaliteit
niet met contouren en kaartbeelden weer te geven. Uit de beschrijving hieronder zal blijken dat met
name op het punt van fijn stof de problematiek vooral op landelijk en internationaal niveau zal
moeten worden aangepakt. Dat neemt echter niet weg dat ook provincies en gemeenten een
verantwoordelijkheid hebben bij deze problematiek. In recente jurisprudentie staat hieromtrent de
volgende overweging: “Ten aanzien van het in acht nemen van de grenswaarden voor zwevende
deeltjes is in de nota van toelichting bij het Besluit bepaald dat de verschillende overheden, ook al
kunnen ze niet aangesproken worden op het oplossen van het zwevende deeltjes probleem, wel een
bijdrage kunnen leveren aan het verminderen van de omvang ervan. Voor zwevende deeltjes houdt
het in acht nemen van de grenswaarden dan in dat overheden zich inspannen de emissies zo ver
mogelijk terug te dringen, aldus de nota van toelichting.”
Hieronder wordt eerst de situatie voor geheel Almelo weergegeven. Aan het slot van dit onderdeel
wordt nader ingegaan op de invloed van het RBT op de luchtkwaliteit en mogelijke maatregelen op
lokaal niveau.

Situatie in Almelo.
Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit rondom het RBT zijn de rapportages “Rapportage
luchtkwaliteit 2002” van september 2003, provincie Overijssel, en het “Rapport luchtkwaliteit 2003”
van juni 2004, gemeente Almelo van belang. Nagegaan is of er sprake is van overschrijdingen van de
wettelijke luchtkwaliteitsnormen in het Besluit luchtkwaliteit voor de luchtverontreinigende stoffen:
stikstofdioxide (NO2), koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2) en lood (Pb).

Overschrijdingen van luchtkwaliteitsnormen zijn aan de orde voor de jaargemiddelden NO2 - en


fijnstof-concentraties. Oorzaken van de overschrijdingen zijn verkeer (NO2) en hoge
achtergrondconcentraties en in mindere mate het verkeer (fijn stof (PM10)). 5
NO2
Uit de provinciale rapportage blijkt voor 2002 geen overschrijding van de grenswaarde voor NO2 in
Almelo; blijkens de gemeentelijke rapportage over 2003 was er in dat jaar wel sprake van (geringe)
overschrijdingen van de grenswaarde langs een aantal drukke wegen. Dat is ook wel verklaarbaar:
de klimatologische omstandigheden waren in 2003 ongunstiger voor de luchtkwaliteit. De
jaargemiddelde concentraties NO2 overschrijden nergens de plandrempel.
Er zijn blijkens de gemeentelijke rapportage geen locaties gevonden waar de uurgemiddelde
concentraties van NO2 de grenswaarde (200 µg/m3) vaker heeft overschreden dan het wettelijke
toegestane aantal van 18.

5
Op de Internetsite van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is
(onder meer) de volgende toelichting te lezen: “Vooral twee categorieën stoffen houden risico's voor de
gezondheid in: stikstofoxiden (NOx) en fijne stofdeeltjes (roet). Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en
Milieu (RIVM) schat dat in Nederland zo'n 5000 mensen vervroegd overlijden door het inademen van
vervuilde lucht. Mensen die langdurig bij een drukke weg wonen hebben een twee keer zo grote kans om
te overlijden aan hart- of longaandoeningen. (……)
Volgens het RIVM zijn de concentraties voor stikstofoxiden (NO2) en fijn stof (PM10) het hoogst in de
Randstad en het laagst in het noordoosten. Er zijn twee soorten normen voor deze vervuilende stoffen. De
ene norm gaat uit van het jaargemiddelde. De jaargemiddelde concentratie mag dan niet boven een
bepaald niveau uitkomen. De andere norm gaat uit van het daggemiddelde. De norm drukt dan het
maximaal aantal dagen per jaar uit dat het daggemiddelde wordt overschreden.
De EU-norm voor NO2 bedraagt 40 microgram/m3 (jaargemiddelde). Overschrijding van deze norm treedt
met name op langs zeer drukke wegen, vooral in de Randstad. In 2010 wordt alleen langs zeer drukke
wegen in de Randstad de norm voor NO2 nog overschreden. In 2015 is de omvang van de
normoverschrijding nog verder teruggebracht. ( …..)
Het beeld voor fijn stof is vergelijkbaar met dat voor NO2. Voor fijn stof bepaalt de EU-norm dat maximaal
35 dagen per jaar de concentratie 50 microgram/m3 of meer (daggemiddelde) mag zijn. Deze norm wordt
vaker overschreden dan de norm voor NO2. Het jaargemiddelde voor fijn stof wordt over het algemeen wel
gehaald.”

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 29


Fijn stof
De problematiek met fijn stof betreft een landelijk probleem, met ook een belangrijke internationale
dimensie. Buitenlandse bronnen spelen een belangrijke rol in de in het algemeen hoge
jaargemiddelde concentraties van fijn stof (PM10). De hoge achtergrondconcentraties spelen de
belangrijkste rol bij de (te) hoge concentraties, en in mindere mate het verkeer. Verhoogde
concentraties van fijn stof langs drukke wegen blijken snel af te nemen op enige afstand van die
wegen. Om te komen tot een vermindering van de problematiek zijn daarom vooral generieke
maatregelen op landelijk en ook internationaal niveau noodzakelijk.

Wat de jaargemiddelde concentraties PM10 in Almelo betreft blijkt uit de gemeentelijke rapportage
dat langs of in de nabijheid van 1.005 meter weg de jaargemiddelde concentratie van PM10 de
wettelijke grenswaarde (40 µg/m3) heeft overschreden.
Nergens heeft de jaargemiddelde concentratie van PM10 ook de plandrempel (43 µg/m3)
overschreden.
Door de hoge achtergrondconcentratie is er ook sprake van overschrijdingen van het wettelijk
toegestane aantal van de 24-uurgemiddelde concentraties van fijn-stof (PM10) in heel Almelo wat de
grenswaarde betreft; langs een aantal drukkere wegen in Almelo was ook sprake van overschrijding
van de plandrempel.

Invloed van het RBT.


De bijdrage van het verkeer van het RBT aan de totale hoeveelheid verkeer op wegen buiten het
plangebied is beperkt (minder dan 10%). Een belangrijke rol bij de ontsluiting van het RBT zal de
(doorgetrokken) RW35 spelen. De extra verkeersbewegingen vanwege het RBT (dan wel een lokaal
bedrijventerrein) zijn meegenomen in de berekeningen die voor het bestemmingsplan A35 zijn
uitgevoerd en waarbij een overschrijding van de norm voor fijn stof is geconstateerd. Voor andere
stoffen werd geen overschrijding geconstateerd. Uit de studie van de effecten van de rijkswegen 35
en 36 bleek dat op een afstand van 100 meter van de wegrand de bijdrage nauwelijks boven de
achtergrondconcentratie ligt.

Voor de op het RBT te vestigen bedrijven geldt dat emissies van bedrijven worden geregeld in de
milieuvergunningen. De vergunningaanvraag wordt getoetst aan de Nederlandse emissierichtlijn
(NeR) en het Besluit luchtkwaliteit. Bij toepassing van de NeR geldt dat in principe geen schadelijke
effecten voor de omgeving ontstaan. Toetsing aan het Besluit luchtkwaliteit betekent dat in ieder
geval de stand der techniek zal worden voorgeschreven.

Op grond van het vorenstaande zal de invloed van het RBT op de luchtkwaliteit in het algemeen, en
in het bijzonder ter plaatse van gevoelige bestemmingen als de woongebieden van Bornerbroek,
Windmolenbroek en Nijrees naar verwachting verwaarloosbaar zijn.

De toekomstige luchtkwaliteit.
Door het treffen van generieke maatregelen op Europese en nationale schaal, zal de
achtergrondconcentratie van Fijn stof en NO2 lager worden. Op lokaal niveau zullen vooral de
voorgenomen verbeteringen van de hoofdwegenstructuur een bijdrage leveren aan het terugdringen
van de luchtverontreiniging in woongebieden en nabij andere gevoelige bestemmingen als
onderwijs- en zorgvoorzieningen. Het gaat hierbij met name om het doortrekken van de A35 richting
Nijverdal, het aansluiten van rijksweg 36 hierop en het aanleggen van de Nijreessingel als
completering van de ringwegenstructuur in Almelo. Deze wegen zullen naar verwachting binnen
enkele jaren gereed zijn. Vanuit de exploitatie van het RBT wordt een bijdrage geleverd aan het
gemeentelijke fonds Bovenwijkse voorzieningen. Daaruit worden onder meer verbeteringen van de
infrastructuur bekostigd.
Gezien de recente jurisprudentie inzake toetsing aan het Besluit luchtkwaliteit, is besloten de
effecten voor de luchtkwaliteit van het RBT op de omgeving uitgebreider te onderzoeken. Het
aanvullend onderzoek heeft zich gericht op de gevolgen vanwege het autoverkeer, omdat dit de
belangrijkste bron van emissies is. Bovendien wordt iedere aanvraag om milieuvergunning getoetst
aan het Besluit luchtkwaliteit en de NER. Tevens is gekozen voor een worst case-benadering waarbij
is gerekend alsof het volledige RBT in 2010 gerealiseerd is. De conclusie uit het onderzoek is dat bij
volledige realisatie van het RBT wat de luchtkwaliteit betreft geen overschrijdingen van
grenswaarden uit het Besluit Luchtkwaliteit optreden. Het onderzoek is aan deze toelichting
toegevoegd als bijlage 4.

30
Voor het onderzoek is een model gebruikt dat gebaseerd is op de achtergrondconcentratie in 2010.
Naar verwachting zal de eerste bedrijvigheid zich vestigen vanaf 2006/2007 (de eerste gronduitgifte
is gepland in 2006). De achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10) zal dan nog wel hoger zijn dan
in 2010, waardoor overschrijding van de grenswaarde voor fijn stof (PM10) ook zonder RBT
optreedt. Conclusie in het rapport is dat de toevoeging van het RBT in 2007 zorgt voor een zeer
geringe verdere overschrijding van de grenswaarde voor PM10 op de H.R.Holstlaan ten noorden van
de A35. In deze berekening is uitgegaan van de veronderstelling dat in 2007 10 ha van het RBT zal
zijn uitgegeven én gerealiseerd.
In 2010 wordt als gezegd voldaan aan het Besluit luchtkwaliteit, zelfs als in deze berekeningen het
gehele RBT (180 ha bruto oppervlakte) al in 2010 gerealiseerd is gedacht, terwijl dit volgens de
huidige uitgifteplanning pas na 20 jaar, dus omstreeks 2026 het geval zal zijn.

• Veiligheid

Veiligheidseffectrapportage (VER)
Ten behoeve van de ontwikkeling van het RBT is en wordt een Veiligheidseffectrapportage (VER)
uitgevoerd. Het VER wordt in verschillende fasen en stappen uitgevoerd. In 2001 is een startnotitie
VER opgesteld, in 2002 is de Veiligheidsscan Regionaal bedrijfsterrein Twente uitgebracht (zie de
nrs. 22 en 23 in bijlage 3). Deze veiligheidsscan heeft zijn doorwerking gekregen in met name het
inrichtingsMER (zie par. 4.6 van het iMER). Vervolgfasen komen nog aan de orde in het kader van
het bestemmingsplan en het parkmanagement van het RBT.

Externe veiligheid
Het externe veiligheidsbeleid van de provincie is uitgangspunt. Dat betekent dat eerst wordt
onderzocht of de veiligheidscontour binnen de kavelgrens kan blijven, zo niet dan wordt de contour
beperkt tot terreingrens, en als dit niet mogelijk is kan eventueel bij wijze van uitzondering de
veiligheidscontour buiten het RBT toegestaan worden.
Met een interne milieuzonering en het hanteren van deze provinciale beleidslijn bij de
vergunningverlening wordt bewerkstelligd dat er zich geen kwetsbare objecten (in dit geval
woningen) binnen de 10–6- contour bevinden. Hiermee wordt voldaan aan het Besluit externe
veiligheid binnen inrichtingen (Bevi).

Verkeersontsluiting bij calamiteiten


Er komt een noodaansluiting op de Pastoor Ossestraat, die alleen open gezet wordt als de
hoofdontsluiting door calamiteiten of werkzaamheden geblokkeerd is. Verder komen er diverse
fietsontsluitingen die ook geschikt worden gemaakt als alternatieve ontsluitingen voor hulpdiensten.

Gasleidingen
Er lopen door het RBT-gebied twee hoofdtransportleidingen en een regionale gasleiding. Tijdens de
inspraak voor de vorige streekplanherziening bleek dat velen deze omstandigheid als een risico
ervaren. Bij de ontwikkeling van de plannen bleek deze ligging een beperkende factor te zijn in de
ontwikkelingsmogelijkheden voor het RBT, al is er bij een zorgvuldige planvorming van extra of
onaanvaardbare risico’s geen sprake. Daarom zullen de leidingen worden verlegd om het RBT op
een goede manier te kunnen ontwikkelen en realiseren. De leidingen zullen langs Rijksweg 35
gesitueerd worden, mogelijk in samenhang met een nieuwe leiding langs de A35. De kosten van de
verlegging zijn door de Gasunie geraamd en opgenomen in de exploitatieopzet voor het RBT.
Rijkswaterstaat en Gasunie willen hun medewerking verlenen aan verlegging van de gasleidingen
waarbij vanzelfsprekend de huidige veiligheidsnormen en –eisen zullen worden toegepast.

Omvang en eventuele fasering van het tot de cbb gerekende gebied.


De eisen die aan een cbb worden gesteld, worden soms kort samengevat in de typering: de cbb
heeft een bestemmingsplan-vervangend karakter. Dat roept de vraag op of de cbb zich niet moet
beperken tot een voor een bestemmingsplan gebruikelijke periode van 10 jaar. In dit concrete geval
is dat niet mogelijk en ook niet wenselijk. De jurisprudentie over een aanvaardbare planperiode laat
zien dat er goede redenen kunnen zijn om van een langere termijn uit te gaan6. Erkende redenen
zijn b.v. een gegarandeerde exploitatieduur langer dan de planperiode vanuit bedrijfseconomische
eisen, onzekerheid over het precieze ontwikkelingstempo in samenhang met een belangrijke

6
Zie b.v. KB 20 augustus 1991, No. 91.007227 (Vuilstortplaats "Elhorst-Vloedbelt'' Borne),
KB 21 april 1980 nr. 133 (Bestemmingsplan “Kern Mook'', gemeente Mook en Middelaar), KB 17
januari 1979, nr. 32 (Bestemmingsplan "Globaal bestemmingsplan Houten'', gemeente Houten)

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 31


regionale functie van een te ontwikkelen gebied, het voorkomen van versnipperde ontwikkelingen.
Dergelijke redenen spelen hier ook een rol. Belangrijke factoren die maken dat zowel de
planvorming als planuitvoering op het gehele gebied betrekking moeten hebben, zijn:
- de afstemming met de Doorbraak. De Doorbraak vormt de zuidelijke grens van het plangebied. PS
hebben als eis gesteld dat de ecologische zone langs de Doorbraak ter plaatse van het RBT moet
worden verdubbeld. De realisering van deze zone zal in de eerstkomende jaren meteen aan de
orde komen.
- de gastransportleidingen. Deze lopen vanuit het zuidoosten naar het noordwesten dwars door
vrijwel het gehele plangebied. Verlegging van de leidingen raakt een groot deel van het gebied.
- de geluidszonering. Deze kan het best in één keer voor het gehele plangebied worden vastgesteld,
zowel voor de rechtszekerheid van de gebruikers van het RBT als voor omwonenden.
- De verdeling van de milieucategorieën over het gebied. De categorieën 3 tot en met 5 zijn over het
gehele gebied verdeeld met het oog op het voorkomen van hinder voor de omgeving. Die indeling
kan niet worden veranderd zonder in het karakter van het RBT in te grijpen. Een fasering in twee
delen waarin in beide delen alle drie milieucategorieën voorkomen, is niet mogelijk.
Watergebonden bedrijvigheid kan alleen in het westelijke deel komen. Het RBT kan bij een
planologische fasering niet in alle omstandigheden het gewenste aanbod leveren.
- flexibiliteit van het aanbod. Het is moeilijk om de uitgifte binnen het RBT goed te voorspellen. De
verwachting is wel dat er in de eerste twee jaar sprake zal zijn van een verhoogde uitgifte. Het is
niet uitgesloten dat in die periode of kort daarna een zeer grote kavel zal worden gevraagd. Bij
een gefaseerde planontwikkeling is het moeilijker grote kavels flexibel in te passen.
- Deze aspecten samengenomen maken (mede) een exploitatieopzet voor het gehele plan en de
gehele looptijd noodzakelijk.

Mede om deze redenen is in de voorbereiding niet geanticipeerd op een fasering. De Wet


voorkeursrecht gemeenten is op het gehele gebied van toepassing verklaard. Bij de verwerving is
het uitgangspunt dan ook geweest dat op reële aanbiedingen in het gehele gebied steeds is
ingegaan. Op deze wijze komt de rechtszekerheid van betrokkenen in het gebied het minst in de
knel.

3.4.5 Nut en noodzaak van het Regionaal Bedrijventerrein Twente

Waarom een regionaal bedrijventerrein in Twente?


Al in de jaren negentig is met name in de regio Twente een tekort aan bedrijventerreinen
geconstateerd. In de provinciale Bedrijventerreinenvisie (1997) werd een beleid uitgestippeld dat
onder meer is gericht op de ontwikkeling van voldoende bedrijventerreinen met daarbij een
segmentering van de bedrijventerreinen, dat wil zeggen: onderscheid in typen bedrijventerreinen
t.b.v. maatwerk en verhoging kwaliteit van de terreinen, en een regionale aanpak. Mede ten
behoeve van die regionale aanpak heeft de provincie regionale Programmeringsoverleggen
Bedrijventerreinen ingesteld, inmiddels omgevormd tot Regionaal Platform Bedrijventerreinen
(RPB), waarin alle gemeenten in een regio participeren. De provincie gaf in de
Bedrijventerreinenvisie een eerste voorzet tot het realiseren van een regionaal bedrijventerrein in
Twente met name gericht op grote ruimtevragers. Zo’n terrein zou een goede bijdrage kunnen
betekenen aan het enerzijds voorzien in de maatschappelijke behoefte aan nieuwe
bedrijventerreinen, en anderzijds het zoveel mogelijk sparen van het waardevolle Twentse
landschap. Door grote ruimtevragers te bundelen op een regionaal terrein kan ruimte vrijkomen op
bestaande terreinen voor nieuwe hoogwaardige ontwikkelingen en wordt minder aanspraak gedaan
op ruimtebeslag in meer kwetsbare gebieden.
De eerste verkenning van de problematiek door het PO Twente in 1999 liet zien dat de belangrijkste
tekorten optreden in de segmenten Gemengd Plus en Transport & Distributie. Met name voor
grootschalige bedrijven zijn in de regio nauwelijks vestigingsmogelijkheden te vinden. Het
programmeringsoverleg Bedrijventerreinen Twente (PO Twente), dat is ingesteld om te komen tot
regionale afstemming en samenwerking ten aanzien van planning, reservering, realisering,
differentiatie/segmentering, revitalisering en uitgifte van bedrijventerreinen op prioritaire locaties,
kwam in dit verband met het voorstel om een regionaal bedrijventerrein te ontwikkelen voor met
name die grootschalige bedrijvigheid. Zo’n terrein zou een belangrijke aanvulling op het regionale
aanbod betekenen en zou het mogelijk maken de overige bedrijventerreinen in de stedenband
doelmatiger en gedurende een langere periode te kunnen benutten.
Zo’n regionaal terrein is dus in de eerste plaats bedoeld voor de ruimtebehoefte in de grote steden,
in Twente samen het stadsgewest (of stedenband of netwerkstad) Twente vormend. Dit sluit ook

32
aan op het verstedelijkingsbeleid van rijk en provincie. Zo’n terrein kan verder een aanvullende rol
spelen voor de omringende gemeenten, waar evenzeer de behoefte kan optreden om grote
ruimtevragers te kunnen uitplaatsen of doorverwijzen naar een regionaal terrein.

De ramingen voor het RBT zijn op twee manieren benaderd en met elkaar vergeleken:
1. vraag en aanbod in de gehele regio Twente, en de aanvullende rol die het RBT in het
geconstateerde tekort kan vervullen, dit overeenkomstig streekplanbeleid;
2. de behoefte afgeleid uit de historische uitgifte aan grote ruimtevragers in de steden Enschede,
Hengelo en Almelo.

Ad 1: vraag- en aanbodgegevens conform de streekplanmethodiek.


De vraag- en aanbodgegevens zijn geactualiseerd om na te gaan of de behoefte aan het RBT nog
steeds actueel is. Onderstaande tabel 5 a geeft voor Twente een geactualiseerd beeld naar de
peildatum 1-1-2004. Voor alle duidelijkheid zij nog vermeld dat het in deze tabel gaat om alle typen
bedrijventerreinen, dus inclusief b.v. B-locaties in de steden, maar ook kleine bedrijventerreinen in
plattelandskernen.
Hieruit wordt duidelijk dat de situatie in Twente nijpender is geworden. Ondanks de weer wat
geringere uitgifte in de jaren 2000-2003 ten opzichte van eindjaren negentig is de verhouding
tussen vraag en aanbod in ongunstige zin veranderd. Het verschil tussen de gewenste strategische
voorraad in het stadsgewest van 165 ha en de direct beschikbare voorraad van 76 ha is erg groot.
De realisering van het RBT kan voor de regio Twente een zeer positieve bijdrage betekenen in een
kwalitatief en kwantitatief voldoende aanbod aan bedrijventerrein.

Tabel 5 a
direct niet direct uitgeefbaar uitgifte afgelopen Gewenste
uitgeefbaar (planologische 10 jaar strategische
(ha) procedure gaande) (ha) voorraad in ha
(ha) (voor 5 jaar)
Stadsgewest 76.3 68.5 329.6 165
Twente
Overig 65.6 82.0 242.6 121
Twente
Twente totaal 141.9 150.5 572.2 286

Bron: VROM, IBIS

Uitgangspunt bij deze benadering van de behoefte is dat er een dreigend tekort en in sommige
segmenten al acuut tekort aan bedrijventerreinen in Twente aan de orde is. Een acuut tekort is er
aan bedrijventerreinen waarop grote kavels kunnen worden aangeboden. Het RBT heeft daarbij twee
doelen: een aanvulling op het huidige aanbod in de stedenband, en een wervingsfactor voor
bedrijven van buiten de regio. Door grote ruimtevragers naar het RBT te kunnen verwijzen, kan
langer gedaan worden met de reguliere bedrijventerreinen die in exploitatie of in voorbereiding zijn
in en grenzend aan de steden. Verder kunnen er binnenstedelijk of op bestaande bedrijventerreinen
gebieden vrij komen die via herstructurering (deels) ook weer als hoogwaardige bedrijvenlocaties
kunnen worden benut.

Ad 2: historische uitgifte aan grote ruimtevragers in het verleden.


In het Milieu-effectrapport–deel A: locatiekeuze (november 2000) is op basis van het door het
Programmeringsoverleg bedrijventerreinen Twente vastgestelde Programma van eisen RBT (PvE)
d.d. 8 juni 2000 uitgegaan van een gemiddelde uitgifte van 4 ha. per jaar in de steden Enschede,
Hengelo en Almelo aan grote ruimtevragers. Deze raming is mede gebaseerd op een onderzoek van
Buck Consultants uit 1999. Bij deze raming is gekeken naar de historische uitgifte aan grote
ruimtevragers, en is voorts ook een inschatting gemaakt van toekomstige ontwikkelingen. Dat wil
zeggen dat is gekeken of de aldus berekende behoefte zich in redelijke mate verhoudt tot de
potentiële doelgroep van toekomstige verplaatsers. Dat is van belang omdat de uitgifte van grote
kavels veel incidenteler verloopt dan de meer reguliere kavels. De raming van samen 4 ha. per jaar
is ook met die blik naar de toekomst reëel geacht. In deze raming is geen rekening gehouden met
een tweetal zeer grote uitgiften,
nl. 18 ha. (Holec) in 1998 in Hengelo en 25 ha. (Grolsch) in Enschede (feitelijke uitgifte in 2001,
maar al veel langer in voorbereiding). Deze twee voorbeelden geven wel het grote belang aan van
de beschikbaarheid van een groot regionaal terrein met voldoende buffervoorraad voor dergelijke
incidentele grote uitgiftes.

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 33


Deze raming van 4 ha. per jaar is opgehoogd met een regionale component (factor 1,67, uitgaande
van het feit dat gemiddeld 60% van de totale regionale uitgifte in de steden plaatsvindt) tot 6,7
hectare per jaar. Bij deze raming is nauwelijks rekening gehouden met de potentiële ruimtebehoefte
van grote ruimtevragers van buiten de regio (met inbegrip van buitenlandse bedrijven), omdat er in
de onderzochte periode nauwelijks aanbod is geweest voor deze doelgroep. Wij noemen deze
categorie niettemin expliciet, omdat het provinciale sociaal-economisch beleid voor Twente er op is
gericht de werkloosheid in deze regio verder terug te dringen, zo mogelijk ook door het aantrekken
van nieuwe bedrijvigheid van buiten de regio.

In 2002 is het onderzoek van Buck Consultants verder uitgewerkt in het rapport Specificatie van
programmering Regionaal Bedrijventerrein Twente. Daarin is preciezer naar de ruimtebehoefte van
de in het profiel van het RBT passende bedrijvigheid gekeken. De behoefte is toen geraamd op een
gemiddelde over 20 jaar van 7,1 ha per jaar.

Omdat sinds het eerste locatiebesluit inmiddels enkele jaren zijn verstreken, hebben de
initiatiefnemers laten onderzoeken of de behoefte aan een RBT nog steeds actueel is. Uit de
actualisatie van vraag en aanbod door Buck Consultants International (juni 2004) (waarvan de
conclusies hieronder kort worden weergegeven) is andermaal gebleken dat er een dringende
behoefte is naar bedrijfslocaties voor ‘grote ruimtevragers’ in de categorieën grootschalige
industriële productie alsmede transport, logistiek en distributie. Bij de steden zelf is nauwelijks nog
ruimte aanwezig waardoor bestaande bedrijven die willen uitgroeien op dit moment geen passende
kavel aangeboden kan worden. De mogelijkheden bij Borne, Hengelo en Enschede om zelf
bedrijventerrein te realiseren voor deze doelgroep zijn niet meer aanwezig. Uitplaatsing van
bestaande bedrijven in de Twentse steden naar een RBT zal daarnaast belangrijk kunnen bijdragen
aan een gewenste andere en hoogwaardiger invulling van bestaand stedelijk gebied.

De conclusies van Buck Consultants International (juni 2004) zijn samengevat:


• vanuit het gevestigde bedrijfsleven in Twente is sprake van een (toenemende) vraag naar
bedrijfslocaties voor ‘grote ruimtevragers’;
• het huidige (geplande) aanbod in Twente voor grote ruimtevragers is (te) beperkt;
• de vanuit het bedrijfsleven gezien mindere gunstige situering van een RBT in Almelo-Noord
brengt uitgifteprijzen met zich mee die 20% lager liggen dan in Almelo-Zuid;
• de arbeidsmarkt in de regio Twente is zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin ‘ruim’
genoeg om de ontwikkeling van een RBT mogelijk te maken;
• het RBT vervult een belangrijke functie in de opbouw en ontwikkeling van de economische
structuur en het leveren van een kwantitatieve en kwalitatieve impuls aan de
werkgelegenheidsontwikkeling;
• collectieve voorzieningen op een RBT verhogen de aantrekkingskracht van het
bedrijventerrein.
De provincie deelt de conclusie van de stuurgroep RBT naar aanleiding van dit rapport dat er geen
aanleiding is om de doelstellingen voor de realisering van een RBT bij te stellen.

Hierbij past voorts nog de kanttekening dat de situatie zich heeft ontwikkeld dat de grote steden in
de praktijk al geen mogelijkheden meer hebben om aan de vraag naar kavels van meer dan 2 ha te
voldoen. Mede om deze redenen hebben de initiatiefnemers het vestigingsprofiel voor het RBT in die
zin aangepast dat alle aanvragen voor kavels groter dan 2 ha onder de categorie “grote
ruimtevragers” worden aangemerkt, en deze ondergrens dus niet alleen voor T&D-bedrijven geldt.
De verwachting lijkt gerechtvaardigd dat daardoor de behoefte groter zal uitvallen dan eerder
geraamd.

Tot slot nog enkele algemene opmerkingen bij dit onderwerp. Het provinciale beleid is er op gericht
flexibel op de vraag naar bedrijventerrein te kunnen inspelen. Dat betekent niet dat de provincie er
in samenwerking met de gemeenten naar streeft de geraamde aantallen hectares bedrijventerrein
ver van te voren op voorraad beschikbaar te hebben, maar wel dat de planologische procedures op
tijd worden doorlopen zodat terreinen ook direct ontwikkeld kunnen worden als de vraag zich
werkelijk aandient. Met name de strategische reserve in de ramingen moet in dit licht worden
gezien. De provincie streeft voorts naar een gevarieerd aanbod aan typen bedrijventerrein. Dat
betekent dat voor uiteenlopende locaties plannen moeten worden ontwikkeld. Hoe belangrijk het is
om tijdig de planologische procedures te doorlopen, blijkt daarbij keer op keer. De ontwikkeling van
een nieuw bestemmingsplan vergt in de praktijk vele jaren. Het feit bijvoorbeeld dat in 2000 de
uitgifte aan bedrijventerreinen in Twente weer terugliep, heeft nauwelijks te maken met een

34
verminderde vraag door een teruglopende economie7, maar vooral met een ontoereikend aanbod in
de verschillende segmenten. De beeldvorming als zou er een overmaat aan bedrijventerrein
beschikbaar zijn, is daarom volstrekt onjuist.

3.4.6 Waterparagraaf

Watertoets
In de vorige partiële herziening van het streekplan Overijssel 2000+ (provincie Overijssel 2001), is
een watertoets opgenomen. Hierin zijn onder andere de volgende vragen beantwoord:
1. Leidt het RBT op de beoogde locatie tot belemmeringen voor vasthouden, bergen en afvoeren in
een deelstroomgebied.
2. Leidt inpassing tot afwenteling van waterproblemen.
3. Hoe worden negatieve gevolgen gecompenseerd.
Voor de locatie Almelo-Zuid is indertijd in de watertoets geconcludeerd dat “het RBT op de
voorkeurslocatie (i.c. Almelo-Zuid) goed in te passen is in het watersysteem zowel in kwantitatieve
als kwalitatieve zin”.
Voor deze streekplanherziening zullen deze vragen opnieuw beantwoord worden. Deze paragraaf
gaat bovendien in op het overleg met het waterschap dat heeft plaatsgevonden en op de inrichting
van het watersysteem.

Overleg met waterbeheerder


Overleg met de waterbeheerder, dan wel afstemming met het beleid van het waterschap heeft op
een aantal momenten plaatsgevonden. De belangrijkste voor deze streekplanherziening zijn:
• Ten tijde van het locatiekeuzeonderzoek in het kader van het MER;
• Ten tijde van het haalbaarheidsonderzoek. De initiatiefnemer heeft in overleg met het
waterschap onderzoek naar de waterhuishouding en riolering laten uitvoeren;
• Het waterschap heeft geadviseerd over het voornemen om de locatie Almelo-Zuid in de nu
voorliggende partiele streekplanherziening op te nemen: zie hoofdstuk 4.

Daarnaast is de locatiekeuze voor het RBT in Almelo-Zuid in de Provinciale Commissie voor de


Fysieke Leefomgeving (PCFL) besproken op 15 september 2004; de Overijsselse waterschappen zijn
in deze adviescommissie vertegenwoordigd.

Locatiekeuze
In het Milieu-effectrapport–deel A: locatiekeuze (november 2000) is geconstateerd dat van de
zoekgebieden die in dat onderzoek aan de orde waren (Almelo-Zuid/ Borne-Noord en
Hengelo/Oldenzaal), de voorkeur uitging naar het zoekgebied Almelo-Zuid/ Borne-Noord.
Ontwikkeling van het RBT vraagt wel keuzes hoe om te gaan met infiltratie en afvoer van water
(Partiële herziening van het streekplan Overijssel 2000+, provincie Overijssel, 2001).
In de watertoets bij de partiële herziening van het streekplan van oktober 2001 zijn inrichtingseisen
voor het watersysteem opgenomen. Deze zijn meegenomen bij de verdere planontwikkeling.

In de Aanvulling op het locatiekeuzedeel MER 2004 is naast de locatie Almelo-Zuid, het zoekgebied
Almelo-Noord bekeken. Volgens de SOM-kaart van het waterschap en de stroomgebiedsvisie is dit
laatste gebied geschikt voor stedelijke ontwikkelingen.

Haalbaarheidsonderzoek
In samenwerking met het waterschap Regge en Dinkel is in het kader van het
haalbaarheidsonderzoek gekeken naar de waterhuishouding en riolering in Almelo-Zuid en naar
afstemming met de Doorbraak. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in “Afstemming RBT
en Doorbraak, water en landschap” (Arcadis, mei 2002).
In dit onderzoek zijn twee varianten voor de waterhuishouding en riolering uitgewerkt:
1. oppervlakkige afvoer van schoon dakwater naar het landelijk watersysteem, overig water
afvoeren naar het stedelijk watersysteem
2. Infiltratie van schoon dakwater, overig water afvoeren naar het stedelijk watersysteem
Voor beide varianten was een scheiding tussen landelijk en stedelijk water uitgangspunt. Al het
water van het RBT is beschouwd als stedelijk water. Conclusie uit het onderzoek is een goede

7
Ter vergelijking de uitgifte in West-Overijssel: in 1999 52,11 ha, in 2000 70.04 hectare. De sprong in de
uitgifte is te verklaren uit het beschikbaar komen van nieuwe bedrijventerreinen in b.v. de gemeenten
Zwolle, Steenwijk en Holten.

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 35


(grondwaterneutrale) waterhuishouding en riolering gerealiseerd kan worden in Almelo-Zuid. Vanuit
milieuoogpunt en uit kostenoverwegingen heeft variant 2 daarbij de voorkeur.

Aanvullend MER-onderzoek voor de locatiekeuze


In het aanvullend onderzoek locatie RBT (Aanvullend onderzoek RBT locatiekeuze, Grontmij, Adecs
Oost bv, 2004) is het thema water in de afweging meegenomen. Op basis van de Somkaart
(waterschap Regge en Dinkel, 2000) is Almelo-Noord vanuit water bezien als geschikter aangemerkt
voor vestiging van een RBT dan Almelo-Zuid. In de stroomgebiedsvisie (bestuurlijk waterplatform
Vecht-Zwarte water, 2003) is opgenomen dat ook ten zuiden van de A35 en ten noorden van de
Doorbraak stedelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn. Eerder onderzoek dat uitgevoerd was in het
kader van het haalbaarheidsonderzoek had al aangegeven dat een goede waterhuishouding en
riolering in Almelo-Zuid mogelijk is.

In het vooroverleg (commissie PCFL) over deze streekplanherziening en in een eigen schriftelijke
reactie d.d. 21 september 2004 in het kader van het wettelijke overleg heeft het waterschap
aangegeven in te kunnen stemmen met het RBT op de locatie-Zuid.

Inrichting van het watersysteem


In de watertoets bij de vorige partiële herziening van het streekplan Overijssel 2000+ voor het RBT
zijn inrichtingseisen opgenomen voor het watersysteem.
Globaal is daarin aangegeven dat er twee inrichtingsscenario’s mogelijk zijn:
1. afwatering richting stedelijk gebied van Almelo
2. afwatering richting de Doorbraak
Zoals eerder al aangegeven ging op basis van het haalbaarheidsonderzoek de voorkeur uit naar een
variant waarbij het schone dakwater geïnfiltreerd wordt. In het kader van het inrichtings-MER en
aansluitend op de watertoets is vervolgens gekeken of er niet meer water naar de Doorbraak
afgevoerd kan worden. Uitgangspunt daarbij is dat dat alleen kan als het (stedelijk) water van het
RBT dat naar de Doorbraak afgevoerd wordt voldoende van kwaliteit is. Met deze variant is
uitwerking gegeven aan scenario twee uit de watertoets van 2001.

In het inrichtings-MER is vervolgens geconcludeerd dat vanuit milieuoogpunt de voorkeur uitgaat


naar een variant waarbij zoveel mogelijk schone oppervlaktes afgekoppeld worden, omdat op die
manier het meeste water in het gebied vastgehouden wordt. Deze variant leidt niet tot afwenteling
van problemen en heeft geen negatieve effecten op de waterhuishouding. Daarmee zijn de vragen
die in het begin van deze paragraaf gesteld zijn, voor het RBT positief beantwoord.

Toets aan inrichtingseisen watertoets


In onderstaande tabel zijn de eisen uit de watertoets ten aanzien van de inrichting weergegeven.
Tevens is aangegeven hoe daarmee bij het RBT wordt omgegaan

Inrichtingseis Maatregelen
1 Geen veranderingen Alleen schone oppervlaktes worden afgekoppeld. Nader
waterkarakteristiek Doorbraak overleg met het waterschap is nodig om goed te definiëren
om welke oppervlaktes het precies gaat. In het plan is
rekening gehouden met plaatsing van slibvangers daar waar
het water in de Doorbraak komt, om risico op vervuiling te
voorkomen.
2 Minder snelle afvoer door In het plan (en exploitatie) is rekening gehouden met
bijvoorbeeld infiltratie infiltratie.
3 Zo klein mogelijk verhard Uitgangspunt voor het plan is dat dit, waar de waterkwaliteit
oppervlak op riolering aansluiten het mogelijk maakt, zal gebeuren.
4 Afvoer beperken door gebruik van Aandachtspunt bij verdere uitwerking van de plannen
regenwater in productieprocessen
5 Beperken van risico’s door In overleg met het waterschap wordt bekeken welke
calamiteiten voorzieningen hiervoor getroffen kunnen worden.
6 Bluswater uit oppervlaktewater of Wordt meegenomen als uitgangspunt bij de verdere
Doorbraak uitwerking van plannen.

Nader overleg met het waterschap


Het waterschap heeft aangegeven akkoord te gaan met de keuze voor Almelo-Zuid. Uit onderzoek
blijkt dat een goede waterhuishouding in Almelo-Zuid mogelijk is.

36
Realisering van het RBT leidt niet tot negatieve effecten op het watersysteem. In het kader van de
verdere uitwerking van de plannen zullen afspraken gemaakt worden over:
• De oppervlaktes die afgekoppeld kunnen worden;
• De technische voorzieningen die nodig zijn om calamiteiten te voorkomen.
In de exploitatie is vooralsnog rekening gehouden met een inrichting waarbij alleen het schone
dakwater via infiltratievoorzieningen op de Doorbraak afvoert.

De positieve opstelling van het waterschap blijkt uit de overlegreactie d.d. 21 september 2004: zie
hoofdstuk 4.

3.4.7 Europese richtlijn 2001/42 betreffende de beoordeling van de gevolgen


voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s.

Sinds 21 juli 2004 is de Europese richtlijn 2001/42 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor
het milieu van bepaalde plannen en programma’s rechtstreeks van toepassing, omdat deze niet voor
die datum in de Nederlandse wet- en regelgeving is geïmplementeerd. In Nederland wordt deze
richtlijn in de praktijk de richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling (SMB) genoemd. Een
wetsvoorstel voor implementatie is op 28 september 2004 naar de Tweede Kamer gezonden
(wetsvoorstel 29 811) Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
heeft als handreiking voor de situatie dat deze wet nog niet geldt, een notitie met aandachtspunten
opgesteld. Deze notitie is voor een belangrijk deel gebaseerd op het wetsvoorstel ter implementatie
van de Richtlijn SMB. In het wetsvoorstel is overigens het begrip SMB weer verlaten en is sprake
van een m.e.r. voor plannen en een m.e.r. voor besluiten. Hierin staat onder meer het volgende:
“Aangezien de richtlijn SMB in Nederland nog niet in een wet is vertaald zijn er helaas plannen die
zowel onder de Europese SMB- als de Nederlandse m.e.r.-plicht zullen vallen. Dit komt omdat de
Nederlandse regelgeving voor m.e.r. op het punt van de reikwijdte verder gaat dan de Europese
richtlijnen voor m.e.r. voorschrijven. Een voorbeeld van een dergelijk plan is een streekplan dat een
concrete beleidsbeslissing bevat die m.e.r.-(beoordelings)plichtig is. In deze situatie dient voor dit
onderdeel van het plan zowel te worden voldaan aan de vereisten volgens de m.e.r.-regelgeving als
aan de vereisten van de richtlijn SMB. Tot dit bij de implementatie van de richtlijn SMB in de
Nederlandse wet is geregeld blijft die overlap bestaan en zal in zo’n geval meestal door het volgen
van een m.e.r.-procedure aan beide verplichtingen kunnen worden voldaan. Wel is het van belang
hierbij om goed in ogenschouw te nemen wat de inhoudelijke vereisten zijn voor zowel het MER als
voor het milieurapport.”
Wij delen dit standpunt en menen dat hier duidelijk sprake is van zo’n geval waarin door de m.e.r.-
procedure wordt voldaan aan beide verplichtingen. Bij dit plan is de situatie zo dat het plan met de
concrete beleidsbeslissing geheel samenvalt met het project van het RBT, waarvoor het MER is
opgesteld.
Als we inhoud en proces van het MER nader beschouwen, dan kan worden geconstateerd dat het
MER zeer breed is opgezet, met onder meer een ruime locatiestudie en –afweging. Er is een zeer
uitgebreide vergelijking gemaakt tussen de overgebleven zoeklocaties Almelo-Noord en Almelo-Zuid.
Vervolgens is in het inrichtingsdeel voor de voorkeurslocatie Almelo-Zuid uitgebreid onderzoek
gedaan naar alle in de Richtlijn en in de Wet milieubeheer genoemde aspecten.
In de onderdelen Landschap, cultuurhistorie en archeologie en Natuur is onderzoek gedaan naar de
aanwezige waarden op deze aspecten en de mogelijkheden deze waarden zoveel mogelijk te
behouden. De ontworpen hoofdgroenstructuur omvat een aantal belangrijke maatregelen op dit
punt, in samenhang met de maatregelen voor de waterhuishouding. Op het vlak van de Flora en
fauna zijn er maatregelen opgenomen die tot een vergroting van de biodiversiteit in de
groenstructuur kunnen leiden.
Wij menen daarom dat aan de eisen van de Richtlijn is voldaan. De rapportage daarover is te
vinden in deze toelichting met inbegrip vanzelfsprekend van het complete MER Regionaal
Bedrijventerrein Twente en de onderliggende rapporten.

Overigens is het de vraag of er in dit geval sprake is van een rechtstreekse verplichting tot het
opstellen van een SMB. Het plan voor het RBT valt mogelijk onder de overgangsregeling van de
richtlijn, omdat het besluit hieromtrent binnen 24 maanden na genoemde datum zal worden

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 37


genomen en de eerste voorbereidende handelingen al voor de datum van 21 juli 2004 zijn verricht.
Als voorbereidende handelingen schrijft de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor het vragen van
advies van de Provinciale Planlogische Commissie en het plegen van overleg met betrokken
bestuursorganen. Deze formele voorbereidende handelingen zijn in de vorm van het vaststellen van
desbetreffende brieven d.d. 16 juli 2004 gebeurd.

38
4 Resultaten van advies en overleg
over voorgenomen locatiekeuze

4.1 Advies Provinciale Commissie voor de Fysieke


Leefomgeving

De commissie adviseert het volgende.


“Uw verzoek om advies is aan de orde gesteld in de vergadering van de Subcommissie PCFL
van 15 september 2004.

Behoefte aan bedrijfslocatie voor 'grote ruimtevragers'.


De commissie was al overtuigd van de noodzaak van een RBT. De ontwikkeling van het RBT
acht de commissie gewenst in verband met de opvang van de ruimtevraag voor ‘grote en
zware’ bedrijven. Van belang is dat het door Buck Consultants International geactualiseerde
onderzoek dit nog eens bevestigt.
Wel wijst de commissie op een tekstueel verschil in het Statenvoorstel nr. PS/2004/690
daar waar in § 2.3 gesproken wordt over de toenemende vraag naar bedrijfslocaties voor
‘grote ruimtevragers’ wordt bij de beoordeling vanuit het programma van eisen (PVE) op
blz. 6 gesproken over de geschiktheid voor de vestiging van ‘grootschalige bedrijvigheid tot
en met milieucategorie 5’. Beide begrippen overlappen elkaar grotendeels maar voor de
duidelijkheid is het beter om te kiezen voor een zelfde formulering.

Voorkeursalternatief Almelo Zuid.


De commissie heeft, terwijl zij zich baseert op het aanvullende locatie onderzoek, geen
eensluidend standpunt. Een groot aantal leden steunt de door de Stuurgroep RBT en de
door u overgenomen keuze voor locatie Almelo-Zuid. Dit zijn de vertegenwoordigers van de
VROM Inspectie Oost, het Ministerie van Economische Zaken, regio Oost; het Ministerie van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, regio Oost (LNV) en de vertegenwoordiger namens
het Overijssels Dijkgravenoverleg (ODO).
Met dien verstande dat:
• LNV een voorkeur heeft voor de locatie Almelo-Noord, maar zij vind de locatie Almelo-
Zuid ook aanvaardbaar;
• het zelfde geldt voor ODO, in Almelo-Zuid ligt het hydrologische ingewikkelder maar
het is oplosbaar.
De vertegenwoordiger van Natuur en Milieu Overijssel kiest voor de locatie Almelo-Noord en
het verder ontwikkelen van het Meest Milieuvriendelijke Alternatief. De voordelen die
spreken voor Almelo-Noord wegen voor hem zwaarder dan de nadelen.
De vertegenwoordiger van de Vereniging Nederlandse Gemeenten, afdeling Overijssel,
tevens lid van het college van Burgemeester en Wethouders van Almelo, neemt hierover
geen standpunt in.

Afstemming van het aanvullende MER en de vertaling naar de vast te stellen


streekplanherziening met de status van een concrete beleidsbeslissing.

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 39


Bij de commissie bestaat zorg over de houdbaarheid van de voorgenomen concrete
beleidsbeslissing bij de beroepsgang naar de Raad van State, hierbij spelen twee zaken
een rol.
Allereerst betreft dit de afstemming van het aanvullende MER en de vertaling naar de vast
te stellen streekplanherziening met de status van een concrete beleidsbeslissing. De vraag
is namelijk of in hiërarchie van de te nemen besluiten niet eerst een besluit moet worden
genomen over de strategische milieubeoordeling. De commissie adviseert u voor de
vaststelling van de streekplanherziening hiernaar in Den Haag of in Brussel bij de Europese
Unie te informeren.
Een tweede punt betreft de vraag of het wel haalbaar is om voldoende afgestemd op de te
nemen concrete beleidsbeslissing de hiervoor nodige informatie te kunnen leveren. In het
eerdere besluit van de Raad van State worden 11 punten aangehaald. Bij 4 punten hiervan
zijn door de Raad van State tekortkomingen geconstateerd. Een goede motivering en
onderbouwing zijn voor de te nemen concrete beleidsbeslissing van groot belang.
De VROM Inspectie Oost heeft de indruk dat de afweging in een aantal gevallen mogelijk
niet geheel consequent is verwoord. Als voorbeeld is genoemd het hierboven eerder
aangehaalde tekstuele verschil tussen § 2.3 en de tekst bij de beoordeling van het PVE voor
wat betreft de omschrijving van de bedrijven met een RBT-profiel.
De commissie adviseert u aan een goede motivering en onderbouwing veel aandacht te
besteden.
De meerderheid van de commissie heeft er vertrouwen in dat u hierin zult slagen.

Het advies:
De meerderheid van de commissie steunt de door u en de Stuurgroep RBT
gemaakte keuze voor de locatie Almelo Zuid of acht deze keuze aanvaardbaar.
Bij de commissie bestaat zorg over de houdbaarheid van de voorgenomen
concrete beleidsbeslissing. Zij adviseert u extra aandacht te besteden aan een
goede motivering en onderbouwing van de te nemen concrete beleidsbeslissing.
Een minderheid geeft de voorkeur aan de locatie Almelo Noord.”

4.2 Opmerkingen van gemeenten

Almelo
De gemeente deelt mee het voornemen van harte te ondersteunen.
Losser
De gemeente geeft de volgende reactie: “Wij achten het van belang dat er een regionaal
bedrijventerrein in Twente is. Op die wijze is het voor “grote ruimtevragers” mogelijk om
zich in deze regio te vestigen. Wij menen echter dat het voor onze gemeente niet van direct
belang is of dat terrein zich ten zuiden of ten noorden van Almelo bevindt. Om die reden
spreken wij ons niet voor een locatiekeuze uit.”
Oldenzaal
De gemeente merkt het volgende op: “Voor de economische structuurversterking en de
werkgelegenheidsontwikkeling in Twente is een spoedige realisering van groot belang. Voor
het goed functioneren van een regionaal bedrijventerrein is de ligging aan een snelweg
essentieel. De locatie Almelo-Zuid is daarom in onze ogen het meest geschikt. Wij
ondersteunen daarom uw voorkeursalternatief voor Almelo-Zuid.”
Twenterand
De gemeente ziet geen aanleiding voor het maken van op- of aanmerkingen.

4.3 Opmerkingen van overige instanties

Waterschap Regge en Dinkel


Het Dagelijks Bestuur van het waterschap Regge en Dinkel heeft bij brief van 21 september
2004 gereageerd op het voornemen. Het geeft daarin aan dat de locatie Almelo-Noord
vanuit het watersysteem redenerend de voorkeur heeft boven de locatie Almelo-Zuid. De
locatie Almelo-Zuid is echter niet onacceptabel, mits de benodigde technische
(inrichtings)maatregelen worden getroffen om negatieve gevolgen voor het watersysteem
te ondervangen.

40
Regio Twente
De regio Twente geeft in haar brief d.d. 8 september 2004 de volgende reactie.
“Wij hebben kennis genomen van het "Aanvullend onderzoek RBT locatiekeuze". De
uitkomsten van dit onderzoek bevestigen nogmaals onze eerder gemaakte keuze dat uit
oogpunt van de exploitatie van een regionaal bedrijventerrein de locatie Almelo-Zuid het
meest geschikt is. Ten opzichte van de locatie Almelo-Noord is dan ook sprake van
significante verschillen in vestigingsplaatsfactoren, zoals
- de ligging in het stedelijk gebied, daar waar de economische ruimtenood het grootst is
- de ligging aan een autosnelweg (A35 c.q. nabijheid A1)
- de directe nabijheid van het Twentekanaal met een 2000 tons hoofdvaarweg
- mogelijkheden voor zwaardere milieucategorieën
Het zijn deze factoren geweest die indertijd voor ons ook de overwegingen vormden om
Almelo-Zuid als de meest geschikte locatie voor een regionaal bedrijventerrein in Twente te
bestempelen. Het stemt ons tot tevredenheid dat een hernieuwde afweging met een locatie
elders in Twente (Almelo-Noord) tot eenzelfde resultaat heeft geleid.
Het moge dan ook duidelijk zijn dat wij op basis van bovenstaande u positief adviseren
omtrent de locatie Almelo-Zuid als toekomstig regionaal bedrijventerrein.”

Regionaal Platform Bedrijventerreinen (RPB) Twente


Het RPB Twente geeft het volgende advies:
“Begin 2000 hebben 5 deelnemers van de voorloper van het RPB Twente, het
Programmeringoverleg Bedrijventerreinen Twente, het voornemen uitgesproken een
regionaal bedrijventerrein, bestemd voor de opvang van de (boven)regionale bedrijvigheid
te willen ontwikkelen. Het huidige RPB Twente is verheugd te mogen constateren dat dit
initiatief heeft geleid tot een definitieve locatiekeuze voor een regionaal bedrijventerrein
Twente en in het kielzog daarvan een partiele herziening van het Streekplan 2000+. Het
RPB Twente stemt dan ook in het met voornemen tot herziening.
Kanttekeningen:
De portefeuillehouders EZ van de gemeenten Wierden en Hof van Twente vragen
nadrukkelijk aandacht voor de mobiliteit rondom de toekomstige locatie van het regionale
bedrijventerrein Twente.”

4.4 Reactie op de overlegresultaten

Wij zijn verheugd met de brede steun die het voornemen krijgt van de overlegpartners.
Wij delen de zorg van de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving over de
formulering van de concrete beleidsbeslissing (cbb), maar zijn anderzijds van mening dat de
wetgever niet voor niets de mogelijkheid van het opnemen van zo’n beslissing in het
streekplan in de wet heeft opgenomen. Wij zijn bij de vormgeving van deze
streekplanherziening uitgegaan van de kritiekpunten van de Raad van State op de eerdere
streekplanherziening. Wij zijn blij dat de initiatiefnemers in de aanvulling op het MER
uitvoerig onderzoek naar de omstreden punten hebben laten doen. Er is nu op basis van
gedegen onderzoeksmateriaal een zeer verantwoorde keuze mogelijk. Wij hebben verder de
meest recente regelgeving en jurisprudentie betrokken bij de onderbouwing van de
herziening. Wij hebben er vertrouwen in dat deze herziening voldoet aan de eisen die aan
een cbb worden gesteld. In de toelichting zijn wij voorts ingegaan op de verhouding tussen
de verplichtingen ingevolge de Europese richtlijn 2001/42/EG en m.e.r.-procedure die voor
deze herziening is gevolgd. Op goede gronden zijn wij van mening dat in deze situatie met
het volgen van de m.e.r.-procedure tevens wordt voldaan aan de eisen van de Richtlijn.
Wat betreft de kanttekening van enkele leden van het RPB Twente merken wij op dat de
verkeersontsluiting van het RBT nadrukkelijke aandacht in het MER heeft gekregen. De
hoofdontsluitingsstructuur wordt volgens het voorstel vastgelegd in de concrete
beleidsbeslissing, en zal verder worden uitgewerkt in het bestemmingsplan.

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 41


42
Bijlage 1: Overzicht vigerende streekplantekst en voorgestelde nieuwe tekst

VIGERENDE TEKST VOORGESTELDE NIEUWE TEKST: nieuwe tekstdelen zijn gemarkeerd.

Blz. 53 e.v. Blz. 53 e.v.

4.1.3.2. Bedrijventerreinen: vraag en aanbod en differentiatie 4.1.3.2. Bedrijventerreinen: vraag en aanbod en differentiatie

4.1.3.2.1. VRAAG EN AANBOD VAN BEDRIJVENTERREINEN 4.1.3.2.1. VRAAG EN AANBOD VAN BEDRIJVENTERREINEN

Voldoende beschikbaarheid van bedrijventerreinen is een basisvoorwaarde voor een Voldoende beschikbaarheid van bedrijventerreinen is een basisvoorwaarde voor een
goed vestigingsklimaat. Een goede behoefteraming is daarbij noodzakelijk, om goed vestigingsklimaat. Een goede behoefteraming is daarbij noodzakelijk, om
tekorten of overschotten te voorkomen. Enige bandbreedte is hierbij gewenst. Bij de tekorten of overschotten te voorkomen. Enige bandbreedte is hierbij gewenst. Bij de
berekeningsmethode van de behoefte voor de komende tien jaar gaan we uit van het berekeningsmethode van de behoefte voor de komende tien jaar gaan we uit van het
uitgiftetempo van de afgelopen tien jaar. De uitgifte was in die periode hoog, zodat uitgiftetempo van de afgelopen tien jaar. De uitgifte was in die periode hoog. Dat
verwacht mag worden dat het aanbod van terreinen voldoende groot zal zijn om aan betekent dat verwacht mag worden dat een op dit uitgiftetempo gebaseerd aanbod
de vraag te voldoen. De ontwikkeling van de economie is voor de periode tot 2010 van terreinen voldoende groot zal zijn om aan de toekomstige vraag te voldoen. De
nog redelijk voorspelbaar. Dat geldt niet voor de periode 2010 tot 2020. Over de ontwikkeling van de economie is voor de periode tot 2010 nog redelijk voorspelbaar.
economische ontwikkeling en de daarbij horende ruimtevraag zijn geen betrouwbare Dat geldt niet voor de periode 2010 tot 2020. Over de economische ontwikkeling en
uitspraken te doen. Wel wordt voorzien dat de kwantitatieve vraag naar de daarbij horende ruimtevraag zijn geen betrouwbare uitspraken te doen. Wel wordt
bedrijventerreinen kleiner zal zijn dan in voorgaande jaren. Met name het voorzien dat de kwantitatieve vraag naar bedrijventerreinen kleiner zal zijn dan in
ruimtegebruik van productieactiviteiten zal afnemen. Vandaar dat voor die periode voorgaande jaren. Met name het ruimtegebruik van productieactiviteiten zal afnemen.
uitgegaan wordt van een minder hoog uitgiftetempo. Om te voorkomen dat niet tijdig Vandaar dat voor die periode uitgegaan wordt van een minder hoog uitgiftetempo.
rekening wordt gehouden met een andere meer ruimte vragende economische Om te voorkomen dat niet tijdig rekening wordt gehouden met een andere meer
ontwikkeling zal als bovengrens ook het hoge uitgiftetempo van de periode tot 2010 ruimte vragende economische ontwikkeling zal als bovengrens ook het hoge
verder worden doorgetrokken. Er wordt voor de periode 2010-2020 dus gewerkt met uitgiftetempo van de periode tot 2010 verder worden doorgetrokken. Er wordt voor
een bandbreedte. De bovengrens wordt gevormd door een doortrekking van de de periode 2010-2020 dus gewerkt met een bandbreedte. De bovengrens wordt
geprognotiseerde behoefte tot 2010. Voor de ondergrens is uitgegaan van een minder gevormd door een doortrekking van de geprognotiseerde behoefte tot 2010. Voor de
hoog uitgiftetempo, zoals hierboven geschetst. In de toelichting (T.3) wordt de ondergrens is uitgegaan van een minder hoog uitgiftetempo, zoals hierboven
berekeningsmethode nader uitgelegd. geschetst. In de toelichting (T.3) wordt de berekeningsmethode nader uitgelegd.

In het kader van efficiënt ruimtegebruik streven wij naar een zo optimale benutting In het kader van efficiënt ruimtegebruik streven wij naar een zo optimale benutting
van bestaande en nieuwe bedrijventerreinen. Gemeenten zullen hier in hun plannen van bestaande en nieuwe bedrijventerreinen. Gemeenten zullen hier in hun plannen
aandacht aan moeten besteden (zie ook T.4 duurzame ontwikkeling). Wij zullen aandacht aan moeten besteden (zie ook T.4 duurzame ontwikkeling). Wij zullen

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 43


bezien of het mogelijk is een of meerdere voorbeeldprojecten te ontwikkelen of te bezien of het mogelijk is een of meerdere voorbeeldprojecten te ontwikkelen of te
ondersteunen, waar duidelijk sprake is van efficiënt ruimtegebruik, door middel van ondersteunen, waar duidelijk sprake is van efficiënt ruimtegebruik, door middel van
bijvoorbeeld meerlaags bouwen of parkeergelegenheid onder gebouwen. Daarnaast bijvoorbeeld meerlaags bouwen of parkeergelegenheid onder gebouwen. Daarnaast
geldt dat wij de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen zo veel mogelijk geldt dat wij de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen zo veel mogelijk
willen bevorderen. Uit onderzoek blijkt dat door herstructurering ongeveer 5% van de willen bevorderen. Uit onderzoek blijkt dat door herstructurering ongeveer 5% van de
uitbreidingsbehoefte aan bedrijventerreinen gedekt kan worden. Gestreefd wordt uitbreidingsbehoefte aan bedrijventerreinen gedekt kan worden. Gestreefd wordt
naar multimodale ontsluiting van bedrijventerreinen. naar multimodale ontsluiting van bedrijventerreinen.

In de gebiedsbeschrijvingen is voor de steden en streekcentra uitgewerkt wat de


In de gebiedsbeschrijvingen is voor de steden en streekcentra uitgewerkt wat de
toekomstige behoefte aan bedrijventerreinen is. Voor Overijssel als geheel is er in
toekomstige behoefte aan bedrijventerreinen is. Voor Overijssel als geheel is er in
kwantitatief opzicht voldoende bedrijventerrein beschikbaar. Op regionaal en
kwantitatief opzicht voldoende bedrijventerrein beschikbaar. Op regionaal en
stadsgewestelijk niveau zijn er echter kwantitatieve en kwalitatieve lacunes. Tabel 5
stadsgewestelijk niveau zijn er echter kwantitatieve en kwalitatieve lacunes. In
geeft de situatie weer voor geheel Overijssel voor de streekplanperiode 2000-2020.
onderstaande tabel 5. wordt een overzicht gegeven van de geschatte toekomstige
behoefte voor de stadsgewesten, streekcentra en overige kernen. Zonder aanvullend
beleid doen zich met name in Twente op korte termijn problemen voor. De komst van
een regionaal bedrijventerrein kan hier uitkomst bieden.

Tabel 5

OVERZICHT VRAAG EN AANBOD BEDRIJVENTERREINEN


strategi- vraag in vraag in ha vraag in ha aandeel in aanbod ha aanbod
sche ha netto netto netto totaal netto ha netto
voorraad
(vijf 1999-2010 bovengrens ondergrens voorraad plannen
jaar) 2010 - 2019 2010 - (1-1-1999)
2019

Almelo 56 124 113 85 33 139


Borne 3 7 6 4 1 0
Hengelo 62 135 123 92 18 169
Enschede 51 112 102 76 44 151
stadsgewest 172 378 344 257 96 459
Twente
Zwolle 50 110 100 75 47 110
Deventer 40 88 80 60 29 124
totaal stads- 262 576 524 392 51% 172 693

44
gewesten
Hardenberg 11 24 22 16 4 73
Steenwijk 8 16 15 11 10 37
totaal 19 40 37 27 4% 14 110
streekcen-
tra
overig 229 506 459 346 45% 94
Overijssel 510 1122 1020 765 100% 280
Samen met de gemeenten willen wij zo snel mogelijk tot een locatiekeuze komen. Op
dit moment loopt hiervoor een m.e.r.-procedure. Op kaart 4 is het voorstel voor de
EEN REGIONAAL BEDRIJVENTERREIN IN TWENTE
zoekgebieden uit de startnotitie aangegeven. Inmiddels hebben wij de richtlijnen voor
Onderzoek in 1999 gaf aan dat vooral in Twente op korte termijn problemen zouden
het MER Regionaal Bedrijventerrein Twente (RBT) vastgesteld. De aanwijzing van de
gaan ontstaan. Er werd met name een tekort aan bedrijventerreinen in de segmenten
zoekgebieden heeft tot veel reacties geleid. Op advies van de Commissie voor de
Gemengd-plus en T&D gesignaleerd. Het gaat daarbij om terreinen die geschikt zijn
Milieueffectrapportage hebben wij in de richtlijnen de volgende aanpak voor het MER
om bedrijven in de hogere milieucategorieën en/of met een behoefte aan grotere
aangegeven: ‘De selectiecriteria voor het initiatief en de randvoorwaarden vanuit het
kavels te huisvesten, met de daarbij behorende bereikbaarheidseisen. Al bij de
milieu leiden tot de keuze van locaties die in het MER worden onderzocht omdat deze
voorbereiding en vaststelling van dit streekplan in 2000 is daarom voor Twente de
de beste potentie hebben om het RBT te ontwikkelen. De startnotitie geeft twee
realisering van een regionaal bedrijventerrein dringend gewenst geacht. Deze wens
zoekgebieden aan waarbinnen kansrijke locaties gezocht worden. De toepassing van
komt voort uit de in de par. 4.1.3.1. Ontwikkelingen algemeen geschetste
de systematiek zoals in deze Richtlijnen wordt aangegeven kan er toe leiden dat meer
doelstelling: verbreding van de Twentse economie en groei van de werkgelegenheid.
of minder zoekgebieden gekozen worden voor nadere studie in het MER. Het MER
Het stadsgewest Twente heeft een centrale rol in deze ontwikkeling. Het ontbreken
moet de keuze van gebieden onderbouwen met behulp van het programma van eisen
van voldoende ruimte voor uitbreiding van bestaande bedrijvigheid of nieuwvestiging
voor de locatiekeuze’. Het is dus mogelijk dat in het MER andere of minder
kan deze doelstelling doorkruisen. Het RBT is een belangrijk middel om te komen tot
zoekgebieden nader worden onderzocht. Het kaartje met zoekgebieden heeft daar
een gedifferentieerd aanbod van bedrijventerreinen, één van de doel-en taakstellingen
slechts een indicatieve betekenis.
in dit hoofdstuk. Het RBT is dus in de eerste plaats bedoeld voor de eigen
Een belangrijk aandachtspunt bij het vaststellen van de richtlijnen is de onzekerheid bedrijvigheid in het stadsgewest, in de tweede plaats voor bedrijvigheid uit de
van de bevolking over de uiteindelijke locatie van het RBT geweest. Daarom hebben omringende regio die de aard en/of schaal van de vestigingsplaats ontgroeit, en in de
wij de voorkeur uitgesproken de m.e.r.-procedure te knippen als er tijdens het derde plaats voor vestiging van bedrijvigheid van buiten de regio, waartoe ook
onderzoek één kansrijke locatie voor het bedrijventerrein naar voren komt. Dit leidt eventuele vestiging vanuit het buitenland behoort.
dan tot een locatie-m.e.r., gevolgd door een inrichtings-m.e.r.. De locatie-m.e.r. is Sindsdien is nader onderzoek naar de behoefte, aard, omvang en meest wenselijke
bedoeld om tot een locatiekeuze te komen. Het is niet gelukt het (locatiedeel van het) locatie van het Regionaal Bedrijventerrein Twente (verder als RBT aan te duiden)
MER zo snel af te ronden dat de besluitvorming over de locatiekeuze nog aan de gedaan. Het programma van eisen (PvE) voor een RBT, bij de start vastgelegd, zegt
besluitvorming over dit streekplan kon worden gekoppeld. De locatiekeuze zal nu via over de gewenste ligging van het RBT samengevat het volgende:
een herziening van het Streekplan zijn beslag krijgen.
• perfecte wervingskracht door uitstekende bereikbaarheid en ontsluiting;
Na deze locatiekeuze dient de initiatiefnemer het MER voort te zetten voor de
• geschikt voor de vestiging van grootschalige bedrijvigheid tot en met
inrichting van het regionale bedrijventerrein Twente. De uitwerking van de
milieucategorie 5;
inrichtingsvarianten kan zich dan op één locatie toespitsen. De globale

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 45


inrichtingsaspecten zullen vervolgens in een uitwerking van het Streekplan worden • centrale ligging in de stedenband;
geregeld. (zie omtrent het RBT ook onder de gebiedsbeschrijving van het stadsgewest
• gunstige ligging t.o.v. knooppunt A1/A35 bij Azelo (de hoofdtransportcorridor);
Twente).
• multimodaal te ontsluiten;
Als er niet wordt gekozen voor een ‘knip’ in de procedure en locatiekeuze en
inrichtingsaspecten in één geïntegreerd milieu-effectrapport worden behandeld, zal in • goed openbaar vervoer.
een partiële herziening van het streekplan zowel de locatiekeuze als het vastleggen
van de globale inrichtingsaspecten aan de orde komen. Onderzochte voorkeursgebieden.
Op de streekplankaart zijn enkele nieuwe terreinen aangegeven voor ontwikkeling Gelet op deze eisen enerzijds en de geschiktheidsbeoordeling in het MER anderzijds
van bedrijvigheid in Almelo. Voor één gebied gaat het om een zoeklocatie, waarover heeft de provincie in 2001 de locatie Almelo-Zuid aangewezen als meest geschikte
nog nadere oordeelsvorming moet plaatsvinden. Omdat het gaat om terrein dat voor locatie voor het Regionaal bedrijventerrein Twente. In beroep heeft de Raad van State
2010 nodig is, is een afzonderlijk symbool gebruikt. geoordeeld dat deze locatiekeuze onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en dat met
name de mogelijke geschiktheid van Almelo-Noord onvoldoende is onderzocht. In een
aanvullend onderzoek is Almelo-Noord op vergelijkbare wijze onderzocht. Het
onderzoek wijst uit dat in Almelo-Noord een geschikte locatie gevonden kan worden.
Vergeleken met Almelo-Zuid kan deze locatie als Meest Milieuvriendelijke Alternatief
worden aangemerkt. De locatie Almelo-Noord scoort per saldo op milieugebied beter
dan Almelo-Zuid. ‘Per saldo’ wil zeggen dat Almelo-Noord niet op alle milieuaspecten
beter scoort, maar het totaal aan effecten overziend scoort Almelo-Noord beter. De
verschillen zijn echter niet groot. Bovendien zullen de nadelen voor natuur, landschap
en cultuurhistorie op de locatie Almelo-Zuid door een goede inrichting,
overeenkomstig de voorkeursinrichting en stedenbouwkundig plan van de
initiatiefnemers zoals opgenomen in het inrichtings-MER, beperkt worden.

Een tweede belangrijk ijkpunt vormt het programma van eisen. Almelo-Zuid voldoet
op nagenoeg alle punten beter dan Almelo-Noord. Belangrijke punten in het voordeel
van Almelo-Zuid zijn: de meer centrale ligging binnen de stedenband, de gunstige
ligging ten opzichte van het knooppunt A1/A35 bij Azelo, de ligging aan groot
vaarwater, en de met deze punten samenhangende wervingskracht van de locatie. De
centrale ligging in de netwerkstad speelt in op de arbeidsmarkt, trekt (groeiende)
bedrijven aan uit de hele Netwerkstad en heeft betekenis voor dienstverlenende
bedrijven uit zowel Almelo als Hengelo/Borne en Enschede.

Omvang van het terrein.


Naast het aanvullende locatieonderzoek zijn ook de vraag- en aanbodgegevens
geactualiseerd om na te gaan of de behoefte aan het RBT nog steeds actueel is.
Onderstaande tabel 5 a geeft voor Twente een geactualiseerd beeld naar de peildatum

46
1-1-2004. Hieruit wordt duidelijk dat de situatie in Twente nijpender is geworden.
Ondanks de weer wat geringere uitgifte in de jaren 2000-2003 ten opzichte van
eindjaren negentig is de verhouding tussen vraag en aanbod in ongunstige zin
veranderd. Het verschil tussen de gewenste strategische voorraad in het stadsgewest
van 165 ha en de direct beschikbare voorraad van 76 ha is erg groot. Het algemene
beeld blijft voorts dat er sprake is van een versnipperd aanbod van terreinen, waarop
nauwelijks mogelijkheden zijn om grootschalige kavels, ook voor bedrijven in de
hogere milieucategorieën, te ontwikkelen. De behoefte aan een regionaal terrein juist
voor die doelgroepen blijft onverminderd groot.

Tabel 5 a

direct niet direct uitgifte gewenste


uitgeefbaar uitgeefbaar afgelopen strategische
(ha) (planologische 10 jaar voorraad in ha
procedure (ha) (voor 5 jaar)
Gaande (ha)

Stadsgewest Twente 76.3 68.5 329.6 165


Overig Twente 65.6 82.0 242.6 121
Twente totaal 141.9 150.5 572.2 286

Bron: VROM, IBIS

Het RBT is in de eerste plaats bedoeld voor de stadsgewestelijke vraag. Door aanbod
voor grote ruimtevragers te creëren, kan elders langer met de beschikbare voorraad
worden gedaan en kan deze voor meer kleinschalige en arbeidsintensieve
bedrijvigheid worden aangewend. Uit het onderzoek voor het RBT is een behoefte van
gemiddeld 6 tot 7 ha per jaar voor de grote ruimtevragers gebleken. Om ook voor de
langere termijn voldoende aanbod veilig te stellen, is in de planvorming uitgegaan van
een periode van 20 jaar, en is de gewenste omvang op ca. 130 ha netto bepaald. Het
gebied Almelo-Zuid voldoet in de in het inrichtingsMER uitgewerkte
voorkeursinrichting met een netto uitgeefbare oppervlakte van ca. 125 ha vrijwel
geheel aan dit uitgangspunt.
Het RBT vervult ook een (aanvullende) rol voor de overige Twentse gemeenten. Deze
rol is echter in omvang beperkt; het aanbod van het RBT kan niet in de plaats treden

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 47


van het in tabel 5a bij Overig Twente vermelde aanbod en de daar in ontwikkeling
zijnde plannen, omdat deze kwantitatief al achter blijven bij de gewenste omvang.
Deze zijn in de eerste plaats nodig voor de eigen bedrijvigheid. In de toelichting wordt
uitgebreider op vraag en aanbod ingegaan. De realisering van het RBT kan voor de
regio Twente een zeer positieve bijdrage betekenen in een kwalitatief en kwantitatief
voldoende aanbod aan bedrijventerrein. Alle onderzoeksgegevens afwegende
concludeert de provincie dat er nog steeds behoefte is aan een terrein voor
grootschalige bedrijvigheid en dat het gebied Almelo-Zuid daarvoor het meest in
aanmerking komt.

Locatiekeuze.
De provincie wijst daarom de locatie Almelo-Zuid aan als regionaal
bedrijventerrein, hoofdzakelijk bedoeld voor grootschalige bedrijvigheid met
een kavelomvang vanaf 2 ha in de milieucategorieën tot en met categorie 5.
Op plankaart 2, de functiekaart, wordt dit gebied, begrensd door de A-35, de
“Doorbraak” en de daarlangs getrokken rode belemmeringenlijn en het Twentekanaal,
aangegeven als “grote werklocatie” met de extra aanduiding Regionaal
Bedrijventerrein, op de kaart aangegeven met het symbool RB. De “Doorbraak” is de
ten zuiden van Almelo geprojecteerde nieuwe waterloop die het landelijke
bekenstelsel van Noordoost-Twente zal gaan verbinden met de Regge. Deze waterloop
wordt gecombineerd met de in de omgevingsplannen van Overijssel in dit gebied
geprojecteerde provinciale ecologische verbindingszone (zie plankaart 1:
Integratiekaart, en plankaart 3: Natuurbeleidskaart).
De inrichting van het terrein dient plaats te vinden overeenkomstig de
hieronder genoemde hoofdelementen uit de voorkeursinrichting in het
inrichtings-MER en daarbij behorende stedenbouwkundig plan, waarbij
belangrijke natuur- landschaps- en cultuurhistorische waarden worden
gespaard en een goede afstemming met de Doorbraak wordt gewaarborgd:
• de groenstructuur en de daarin opgenomen afstemming met de Doorbraak
en maatregelen t.b.v. cultuurhistorie, landschap en flora en fauna en
waterberging (kaart 4A)
• de hoofdontsluitingsstructuur (kaart 4B)
• de per deelgebied toegelaten categorieën bedrijvigheid i.v.m.
(geluid)hinder en veiligheid (kaart 4C), verder juridisch vast te leggen in
het bestemmingsplan. In dit plan en bij de milieuvergunningverlening
wordt er voor gezorgd dat de geluidsproductie van de te vestigen

48
bedrijvigheid de op de kaart aangegeven 55 dB(A)- en 50 dB(A)-
contouren niet overschrijdt.

De provincie merkt dit onderdeel van het streekplan met daarin het besluit over de
locatie en hoofdelementen van de inrichting van een RBT in Almelo-Zuid aan als een
concrete beleidsbeslissing in de zin van artikel 1 en 4a van de Wet op de
Ruimtelijke Ordening. De concrete beleidsbeslissing (cbb) heeft betrekking op het
gehele gebied Almelo-Zuid. Een beperking van de cbb tot een eerste fase voor
ongeveer 10 jaar is vanwege de specifieke omstandigheden niet mogelijk en ook niet
wenselijk. De toelichting (par. 3.4.4.) gaat hier nader op in. De tot de cbb gerekende
teksten zijn in een tekstkader geplaatst. Voorts behoren de kaarten 4A, 4B en 4C en
de voorgestelde wijziging op de streekplankaart, te weten de aanduiding “grote
werklocatie tot 2010” voor het gebied Almelo-Zuid en het daarin geplaatste symbool
RB met de betekenis “regionaal bedrijventerrein” tot de cbb.
In de toelichting, T3A, wordt deze locatiekeuze en inrichting aan de hand van de
uitgevoerde onderzoeken nader onderbouwd. De daarin opgenomen kaarten geven
nader inzicht in de inrichting van het gebied, de milieucontouren en de afstemming op
en overgang naar de ecologische verbindingszone van de “Doorbraak”.

De ter plaatse van de Doorbraak gelegde rode belemmeringenlijn maakt geen


onderdeel uit van de concrete beleidsbeslissing.

In het kader van de Regiovisie Zuid-Drente/Noord-Overijssel vindt er onderzoek EEN REGIONAAL BEDRIJVENTERREIN IN WEST-OVERIJSSEL?
plaats naar de noodzaak en mogelijke locatie van een regionaal bedrijventerrein voor In het kader van de Regiovisie Zuid-Drente/Noord-Overijssel vindt er onderzoek plaats
het gebied Steenwijk, Meppel, Staphorst. Wanneer dit leidt tot een concrete locatie naar de noodzaak en mogelijke locatie van een regionaal bedrijventerrein voor het
zal ook deze via een streekplanuitwerking opgenomen worden. gebied Steenwijk, Meppel, Staphorst. Wanneer dit leidt tot een concrete locatie zal
Ook de werkgelegenheid van de overige kernen is van groot belang voor de economie ook deze via een streekplanuitwerking opgenomen worden.
van Overijssel. Daarom moeten ook deze kernen voldoende snel kunnen voldoen aan
de vraag naar ruimte voor de bij die kern passende bedrijvigheid. Zie daarvoor
ONTWIKKELING VAN BEDRIJVENTERREINEN
hetgeen in paragraaf 4.1.1 per desbetreffende kern vermeld staat.
Ook de werkgelegenheid van de overige kernen is van groot belang voor de economie
Bij de beoordeling van bestemmingsplannen gaat de provincie uit van de
van Overijssel. Daarom moeten ook deze kernen voldoende snel kunnen voldoen aan
uitgifte van de laatste tien jaar. De gemeente mag de helft hiervan in
de vraag naar ruimte voor de bij die kern passende bedrijvigheid. Zie daarvoor
voorraad hebben en tevens in het bestemmingsplan ruimte hebben voor een
hetgeen in paragraaf 4.1.1 per desbetreffende kern vermeld staat.
uitbreiding van dezelfde omvang. In uitzonderlijke gevallen kan hiervan
worden afgeweken. De gemeente dient bij een nieuw bestemmingsplan voor Bij de beoordeling van bestemmingsplannen gaat de provincie uit van de
uitgifte van de laatste tien jaar. De gemeente mag de helft hiervan in

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 49


uitbreiding van bedrijventerrein inzicht te geven in de wijze van uitgifte van voorraad hebben en tevens in het bestemmingsplan ruimte hebben voor een
bedrijfsterrein. Als grond is uitgegeven voor bedrijvigheid die niet past bij de uitbreiding van dezelfde omvang. In uitzonderlijke gevallen kan hiervan
functie van een kern zoals hierboven in de profielen beschreven, c.q. als worden afgeweken. De gemeente dient bij een nieuw bestemmingsplan voor
vestiging van een bedrijf niet is afgestemd in het programmeringsoverleg, uitbreiding van bedrijventerrein inzicht te geven in de wijze van uitgifte van
dan zal een correctie plaatsvinden. We zullen dan eisen stellen ten aanzien bedrijfsterrein. Als grond is uitgegeven voor bedrijvigheid die niet past bij de
van het tempo van uitgifte door bijvoorbeeld maar een deel van het ontwerp- functie van een kern zoals hierboven in de profielen beschreven, c.q. als
bestemmingsplan goed te keuren. vestiging van een bedrijf niet is afgestemd in het programmeringsoverleg,
dan zal een correctie plaatsvinden. We zullen dan eisen stellen ten aanzien
van het tempo van uitgifte door bijvoorbeeld maar een deel van het ontwerp-
Actiepunten
bestemmingsplan goed te keuren.

• indien uit nadere verkennende studie blijkt dat in het gebied Meppel-
Actiepunten
• Steenwijk-Staphorst de behoefte bestaat aan een regionaal bedrijventerrein (op
Overijssels grondgebied) zal hiervoor in een streekplanuitwerking een locatie
worden aangeduid • indien uit nadere verkennende studie blijkt dat in het gebied Meppel-Steenwijk-
• wij zullen bezien of het mogelijk is een of meerdere voorbeeldprojecten op het Staphorst de behoefte bestaat aan een regionaal bedrijventerrein (op Overijssels
gebied van efficiënt ruimtegebruik van bedrijventerreinen te ontwikkelen of te grondgebied) zal hiervoor in een streekplanuitwerking een locatie worden
ondersteunen aangeduid
• wij zullen bezien of het mogelijk is een of meerdere voorbeeldprojecten op het
gebied van efficiënt ruimtegebruik van bedrijventerreinen te ontwikkelen of te
ondersteunen
• de provincie zal zich in samenwerking met de mede-initiatiefnemers voor het
Regionaal Bedrijventerrein Twente inspannen om dit RBT zo spoedig mogelijk te
realiseren

Blz. 112 e.v. Blz. 112 e.v.


KENSCHETS EN ONTWIKKELINGSMOGELIJKHEDEN VAN DE STEDEN EN KENSCHETS EN ONTWIKKELINGSMOGELIJKHEDEN VAN DE STEDEN EN
KERNEN BINNEN HET STADSGEWEST. KERNEN BINNEN HET STADSGEWEST.
Bij de kenschets van het stadsgewest Twente als netwerkstad is al geconstateerd dat Bij de kenschets van het stadsgewest Twente als netwerkstad is al geconstateerd dat
er in dit gebied in steeds sterkere mate sprake is van een functioneren als één er in dit gebied in steeds sterkere mate sprake is van een functioneren als één
stedelijk gebied, met onder andere een samenhangende woning- en arbeidsmarkt. stedelijk gebied, met onder andere een samenhangende woning- en arbeidsmarkt.
De opgaven bij de stedelijke ontwikkeling zullen daarom voor een belangrijk deel in De opgaven bij de stedelijke ontwikkeling zullen daarom voor een belangrijk deel in
een regionale aanpak en afstemming tot uitvoer worden gebracht, zoals bijvoorbeeld een regionale aanpak en afstemming tot uitvoer worden gebracht, zoals bijvoorbeeld
de bedrijventerreinenontwikkeling. Dit aspect wordt hierna als eerste behandeld. Dat de bedrijventerreinenontwikkeling. Dit aspect wordt hierna als eerste behandeld. Dat
neemt niet weg dat de steden en kernen ook hun eigen karakter en kernmerken en neemt niet weg dat de steden en kernen ook hun eigen karakter en kernmerken en
daaruit voortkomende ontwikkelingsopgaven hebben; in de gebiedsbeschrijving daaruit voortkomende ontwikkelingsopgaven hebben; in de gebiedsbeschrijving

50
komen deze ook tot uitdrukking. komen deze ook tot uitdrukking.

Voorkomen moet worden dat steden en kernen zich zo ontwikkelen dat er een Voorkomen moet worden dat steden en kernen zich zo ontwikkelen dat er een
overaanbod van voorzieningen of van woon- en werklocaties komt dat kan leiden tot overaanbod van voorzieningen of van woon- en werklocaties komt dat kan leiden tot
inefficiënt ruimtegebruik en kwaliteitsverlies. Een regionale aanpak moet dergelijke inefficiënt ruimtegebruik en kwaliteitsverlies. Een regionale aanpak moet dergelijke
effecten voorkomen. effecten voorkomen.

REGIONALE AANPAK VAN BEDRIJVIGHEIDSONTWIKKELING REGIONALE AANPAK VAN BEDRIJVIGHEIDSONTWIKKELING


Algemeen aandachtspunt is de raming van de behoefte aan bedrijventerrein in Algemeen aandachtspunt is de raming van de behoefte aan bedrijventerrein in
Twente. Die behoefte kan op verschillende manieren worden benaderd. In de Twente. Die behoefte kan op verschillende manieren worden benaderd. In de
toelichting wordt daar nader op ingegaan. Op grond van de in de toelichting gegeven toelichting wordt daar nader op ingegaan. Op grond van de in de toelichting gegeven
ramingen kan als bandbreedte voor de periode 2000 tot 2020 voor heel Twente 930 ramingen kan als bandbreedte voor de periode 2000 tot 2020 voor heel Twente 930
ha netto tot 1100 ha netto (= circa 1.300 ha bruto tot 1.540 ha bruto) en voor het ha netto tot 1100 ha netto (= circa 1.300 ha bruto tot 1.540 ha bruto) en voor het
stadsgewest Twente 560 ha netto tot 800 ha netto (= 784 ha bruto tot 1.120 ha stadsgewest Twente 560 ha netto tot 800 ha netto (= 784 ha bruto tot 1.120 ha
bruto) worden aangehouden. bruto) worden aangehouden.

Op basis van de cijfers in de toelichting kan het volgende overzicht worden gegeven
Op basis van de cijfers in de toelichting kan het volgende overzicht worden gegeven
voor het stadsgewest (zie onderstaande tabel 6).
voor het stadsgewest (zie onderstaande tabel 6).

Tabel 6

STRATEGISCHE VRAAG IN HA. (NETTO) AANBOD IN HA.


VOORRAAD (NETTO)

periode bovengrens ondergrens voorraad plannen


(5 jaar) 1999 -2010 2010 -2020 2010 - (1-1-1999)
2020
Stadsgewest 172 378 344 257 96 4299
Twente8

8
Het stadsgewest Twente bestaat uit de gemeenten Almelo, Borne, Enschede en Hengelo
9
Op basis van de in de ‘Ruimtelijke ontwikkelingsvisie tot 2015’ van de gemeente Enschede opgenomen planning is voor de locatie Usseleres, noordelijk deel, rekening
gehouden met een bedrijventerrein van 60 ha en is het ‘zachte plan’ Havengebied-west vooralsnog p.m. gelaten. De locatie Grote Plooy is niet in de beschikbare
capaciteit meegenomen vanwege het vergevorderde stadium van het bestemmingsplan voor de vestiging van Grolsch op dat terrein.

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 51


Uit deze tabel kan worden opgemaakt dat de behoefte in de periode van Uit deze tabel kan worden opgemaakt dat de behoefte in de periode van 1999
1999 tot 2020 naar verwachting van 807 ha netto tot 894 ha netto zal tot 2020 naar verwachting van 807 ha netto tot 894 ha netto zal bedragen.
bedragen. Na aftrek van het aanbod (voorraad + in plannen voorziene Na aftrek van het aanbod (voorraad + in plannen voorziene aanbod), resteert
aanbod), resteert nog in de maximale variant 369 ha netto te ontwikkelen nog in de maximale variant 369 ha netto te ontwikkelen bedrijventerreinen
bedrijventerreinen in de periode tot 2020. Voor de periode tot 2010 is de in de periode tot 2020. Voor de periode tot 2010 is de vraag 550 ha netto. Na
vraag 550 ha netto. Na aftrek van het aanbod (voorraad + plannen) betekent aftrek van het aanbod (voorraad + plannen) betekent dit dat voor deze
dit dat voor deze periode nog (550 - 525 =) 25 ha netto aan plannen moet periode nog (550 - 525 =) 25 ha netto aan plannen moet worden ontwikkeld.
worden ontwikkeld.

KWALITATIEVE ASPECTEN, SEGMENTERING EN FASERING


KWALITATIEVE ASPECTEN, SEGMENTERING EN FASERING
Het gaat hierboven om een puur cijfermatige benadering. In de werkelijkheid is de
Het gaat hierboven om een puur cijfermatige benadering. In de werkelijkheid is de
problematiek gecompliceerder. Behalve de vraag naar de totale behoefte aan
problematiek gecompliceerder. Behalve de vraag naar de totale behoefte aan
bedrijventerreinen speelt ook de vraag naar de kwaliteit en plaats van de locaties die
bedrijventerreinen speelt ook de vraag naar de kwaliteit en plaats van de locaties die
aangeboden (kunnen) worden. In de voorraad zit een incourant en/of versnipperd
aangeboden (kunnen) worden. In de voorraad zit een incourant en/of versnipperd
aanbod; het aanbod beslaat ook niet alle segmenten van bedrijvigheid.
aanbod; het aanbod beslaat ook niet alle segmenten van bedrijvigheid.
Zo is er slechts een minimaal aanbod van transport- en distributieterreinen en is een
voldoende aanbod aan C-locaties een zorgpunt. Mogelijkheden om echt grote kavels
Zo is er slechts een minimaal aanbod van transport- en distributieterreinen en is een
uit te geven zijn er nauwelijks.
voldoende aanbod aan C-locaties een zorgpunt. Mogelijkheden om echt grote kavels
uit te geven zijn er nauwelijks. Ook een tijdig en voldoende aanbod van B-locaties
Van diverse kanten komt dan ook de roep om een regionaal bedrijventerrein van in blijft aandacht vragen.
potentie flinke omvang, als belangrijke wervingsfactor bij het aantrekken van nieuwe
bedrijven Ook de fasering speelt een belangrijke rol: kunnen er tijdig Al in 1999 heeft het programmeringsoverleg Twente de conclusie getrokken dat de
bedrijventerreinen worden aangeboden en in de juiste segmenten? Daarbij blijft ontwikkeling op korte termijn van een regionaal bedrijventerrein in de stedenband
onder andere een tijdig en voldoende aanbod van B-locaties de aandacht vragen. Twente noodzakelijk is om in het stadsgewest Twente als geheel op het juiste moment
de juiste hoeveelheden bedrijventerrein in de juiste kwaliteiten te kunnen aanbieden.
In het programmeringsoverleg Twente worden deze aspecten in hun onderlinge Het regionale bedrijventerrein moet dus in zijn samenhang met de lokale terreinen die
samenhang besproken. Daar is men tot de conclusie gekomen dat de ontwikkeling op de steden ontwikkelen, worden bezien. Sinds die tijd is de situatie in het stadsgewest
korte termijn van een regionaal bedrijventerrein in de stedenband Twente alleen maar nijpender geworden. In een milieu-effectrapportage (MER) en aanvullende
noodzakelijk is om in het stadsgewest Twente als geheel op het juiste moment de onderzoeken zijn de mogelijkheden voor een regionaal bedrijventerrein in een orde
juiste hoeveelheden bedrijventerrein in de juiste kwaliteiten te kunnen aanbieden. van grootte van 65 tot 200 ha worden onderzocht. In par. 4.1.3.2. is beschreven hoe
Het regionale bedrijventerrein moet dus in zijn samenhang met de lokale terreinen op grond van deze onderzoeken het gebied Almelo-Zuid is aangewezen als locatie
die de steden ontwikkelen, worden bezien. voor het Regionaal Bedrijventerrein Twente, bedoeld voor grootschalige bedrijvigheid
(kavelgrootte vanaf 2 ha) in de milieucategorieën tot en met 5. Voor vestiging van

52
In een milieu-effectrapportage (MER) zullen de mogelijkheden voor een bedrijven in de groene geleding van het terrein gelden afwijkende
regionaal bedrijventerrein in een orde van grootte van 65 tot 200 ha worden vestigingsvoorwaarden.
onderzocht. Als zoekgebieden voor zo’n regionaal terrein zijn in de
startnotitie voor het MER Regionaal Bedrijventerrein Twente de zones tussen Het regionale karakter van het RBT komt mede tot uitdrukking door de instelling van
Almelo en Borne en tussen Hengelo en Oldenzaal aangegeven. een Openbaar lichaam waarin de initiatiefnemers (provincie en de gemeenten Almelo,
Mede aan de hand van de uitkomsten van het MER zal een voorstel voor de locatie Borne, Enschede en Hengelo) participeren. De regeling bevat o.a. regels voor de
vestiging overeenkomstig het RBT-profiel (met een hardheidsclausule voor bijzondere
van een regionaal bedrijventerrein worden gedaan. In paragraaf 4.1.3.2. is nader
gevallen), en de doorverwijzing van bedrijven met een RBT-profiel uit de netwerkstad
uiteen gezet welke procedure voor deze locatiekeuze gevolgd zal worden.
naar het RBT met een (oplopende) compensatieverplichting als daar incidenteel van
wordt afgeweken. Het RBT is dus in de eerste plaats een voorziening voor de
stadsgewestgemeenten (netwerkstad Twente), in overeenstemming met de regionale
functie voor de vestiging van bedrijvigheid die deze gemeenten hebben. Het RBT staat
voorts open voor vestiging van bedrijven die aan het RBT-profiel voldoen vanuit
andere gemeenten.

blz. 119: ALMELO, onderdeel BLZ. 119: ALMELO, onderdeel

WERKEN WERKEN
Naast de nog beschikbare capaciteit in de locaties Bornsestraat, het bedrijvenpark De in 2000 nog beschikbare capaciteit in de locaties Bornsestraat, het bedrijvenpark
Twente en het bedrijventerrein Twentepoort heeft Almelo diverse kleinere locaties die Twente en het bedrijventerrein Twentepoort is medio 2004 vrijwel geheel benut;
nog ontwikkeld kunnen worden. Daarnaast bestaat er al op korte termijn behoefte Almelo heeft nog enkele kleinere locaties die nog ontwikkeld kunnen worden zoals
aan een nieuw grootschaliger terrein. Daarvoor zijn gebieden in beeld op het Wendelgoor en gebiedjes langs de stadsring (de singels). Voorts bieden de locaties
grondgebied van de gemeenten Vriezenveen en Borne, namelijk de locaties Aadijk/Bleskolk, de in de partiële herziening van 2001 toegevoegde locatie ten
Aadijk en Twentepoort-Zuid. Om in het tekort tot 2010 te voorzien komen in noorden van het Bedrijvenpark Twente en een vergrote locatie Buitenhaven-west nog
aanmerking een verdere uitbreiding aan de zuidzijde en een verdere ruimte. Gelet op de wenselijkheid om een strategische voorraad aan te kunnen
bedrijventerreinontwikkeling in de omgeving van Aadorp. Deze locaties houden en op de ruimtebehoefte voor de langere termijn bestaat er al op redelijk
moeten ook dienen voor de periode vanaf 2010. Aanvullende mogelijkheden korte termijn behoefte aan een nieuw terrein van grotere omvang, naast de ruimte die
liggen er in het gebied ten westen van het Twentekanaal in de driehoek het Regionaal Bedrijventerrein Twente biedt voor de grootschalige bedrijvigheid. Het
tussen de aan te leggen RW35, het kanaal en Wierden. aanvankelijk daarvoor gedachte gebied ten zuiden van Twentepoort is nu aangewezen
als locatie voor het Regionaal Bedrijventerrein Twente. Zoekgebied voor aanvullende
mogelijkheden is het gebied ten westen van het Twentekanaal binnen de rode
contourlijn.
Op kaart 22 met een uitsnede van Almelo staan de genoemde locaties aangegeven.

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 53


Blz. 149 gedeeltelijk, tot aan “Op de belemmeringenkaart”: Blz. 149 gedeeltelijk, tot aan “Op de belemmeringenkaart”:

5.6 5.6

DE STREEKPLANKAARTEN DE STREEKPLANKAARTEN

Op de functiekaart (kaart 2) is het beleid, zoals beschreven in hoofdstuk 4, zoveel Op de functiekaart (kaart 2) is het beleid, zoals beschreven in hoofdstuk 4, zoveel
mogelijk in beeld gebracht. De aanduidingen op de kaart geven het ruimtegebruik mogelijk in beeld gebracht. De aanduidingen op de kaart geven het ruimtegebruik aan
aan zoals de provincie dat voor de toekomst ziet en nastreeft. zoals de provincie dat voor de toekomst ziet en nastreeft.

Daarbij gaat het meestal om –in aansluiting op de streekplantekst– globale Daarbij gaat het meestal om –in aansluiting op de streekplantekst– globale
aanduidingen, die bij verdere beleidsontwikkeling op provinciaal en/of gemeentelijk aanduidingen, die bij verdere beleidsontwikkeling op provinciaal en/of gemeentelijk
niveau ingevuld dienen te worden. De verhouding tussen de streekplantekst en de niveau ingevuld dienen te worden. De verhouding tussen de streekplantekst en de
aanduidingen op de functiekaart is zo dat de tekst beleidsbepalend is. aanduidingen op de functiekaart is zo dat de tekst beleidsbepalend is.

De bestaande en de nog (gedeeltelijk) te ontwikkelen locaties voor wonen, werken en De bestaande en de nog (gedeeltelijk) te ontwikkelen locaties voor wonen, werken en
voorzieningen in de steden en kernen in de stadsgewesten, streekcentra en grotere voorzieningen in de steden en kernen in de stadsgewesten, streekcentra en grotere
kernen die al in een goedgekeurd bestemmingsplan zijn vastgelegd of waarvoor een kernen die al in een goedgekeurd bestemmingsplan zijn vastgelegd of waarvoor een
anticipatieprocedure is doorlopen, zijn in de aanduiding stadsgewest, streekcentrum anticipatieprocedure is doorlopen, zijn in de aanduiding stadsgewest, streekcentrum
resp. grotere kern opgenomen. De soort en grootte van de letters van de plaatsnaam resp. grotere kern opgenomen. De soort en grootte van de letters van de plaatsnaam
geeft de typering aan. Zie ook kaart 3 in hoofdstuk 4.1. geeft de typering aan. Zie ook kaart 3 in hoofdstuk 4.1.

Ook deze aanduiding heeft een globaal karakter en pretendeert niet de exacte Ook deze aanduiding heeft een globaal karakter en pretendeert niet de exacte
bestemmingsplangrenzen weer te geven. bestemmingsplangrenzen weer te geven.

Rond de steden en kernen in de stadsgewesten zijn voorts globaal toekomstige grote Rond de steden en kernen in de stadsgewesten zijn voorts globaal toekomstige grote
woon- en werklocaties en ontwikkelingsrichtingen voor wonen en werken na 2010 woon- en werklocaties en ontwikkelingsrichtingen voor wonen en werken na 2010
aangegeven. Met de aanduiding grote woon- of werklocatie tot 2010 wordt bedoeld aangegeven. Met de aanduiding grote woon- of werklocatie tot 2010 wordt bedoeld
aan te geven dat deze locaties naar verwachting vóór 2010 in ontwikkeling zullen aan te geven dat deze locaties naar verwachting vóór 2010 in ontwikkeling zullen
worden gebracht; de realisering kan evenwel tot na 2010 doorlopen. Een apart worden gebracht; de realisering kan evenwel tot na 2010 doorlopen. Het gebied
symbool “zoeklocatie voor grote werklocatie tot 2010” is opgenomen voor gebieden Almelo-Zuid is, in de vorm van een concrete beleidsbeslissing, als locatie voor het
die op basis van een globale beoordeling aan de hand van de beschikbare Regionaal Bedrijventerrein Twente aangewezen. Deze locatie heeft behalve de
gebiedsgegevens mogelijk in aanmerking komen voor de ontwikkeling van aanduiding “grote werklocatie tot 2010” aanvullend de aanduiding Regionaal
bedrijventerrein in de periode tot 2010, maar waarvan de geschiktheid nog nader Bedrijventerrein (op de kaart aangeduid als RB) gekregen.
moet worden onderzocht. De pijlen voor de ontwikkelingsrichtingen hebben geen
De pijlen voor de ontwikkelingsrichtingen hebben geen directe relatie met de omvang

54
directe relatie met de omvang van de voorziene woon- en werkgebieden; wel gaat het van de voorziene woon- en werkgebieden; wel gaat het daarbij om de belangrijkste
daarbij om de belangrijkste ontwikkelingsmogelijkheden voor de langere termijn. ontwikkelingsmogelijkheden voor de langere termijn. Daarnaast zijn er ook op andere
Daarnaast zijn er ook op andere plekken stedelijke functies mogelijk, voorzover rode plekken stedelijke functies mogelijk, voorzover rode (contour)lijnen geen
(contour)lijnen geen belemmering hiervoor vormen. belemmering hiervoor vormen.

De aanduidingen voor de zones I tot en met IV zijn de belangrijkste dragers voor het De aanduidingen voor de zones I tot en met IV zijn de belangrijkste dragers voor het
beleid voor de groene ruimte; voorts zijn er overlay-aanduidingen voor bos en water. beleid voor de groene ruimte; voorts zijn er overlay-aanduidingen voor bos en water.

De aanduiding recreatieconcentratiepunt betreft een zelfstandige aanduiding. Het De aanduiding recreatieconcentratiepunt betreft een zelfstandige aanduiding. Het
beleid voor de zones I tot en met IV is voor deze gebieden niet van toepassing. De beleid voor de zones I tot en met IV is voor deze gebieden niet van toepassing. De
begrenzing is ook hier weer een globale begrenzing die niet de exacte begrenzing is ook hier weer een globale begrenzing die niet de exacte
bestemmingsplangrenzen pretendeert weer te geven. bestemmingsplangrenzen pretendeert weer te geven.

In de groene ruimte kunnen aansluitend aan de steden en kernen stedelijke functies In de groene ruimte kunnen aansluitend aan de steden en kernen stedelijke functies
worden ontwikkeld met inachtneming van de in par. 4.1.4. en 4.1.5. beschreven worden ontwikkeld met inachtneming van de in par. 4.1.4. en 4.1.5. beschreven
beleidslijnen en algemene principes. Voor dergelijke gebieden geldt vervolgens niet beleidslijnen en algemene principes. Voor dergelijke gebieden geldt vervolgens niet
meer het beleid voor de groene ruimte: zie ook par. 4.2.3.8. meer het beleid voor de groene ruimte: zie ook par. 4.2.3.8.

Op de functiekaart zijn voorts aanduidingen voor verkeer en vervoer en overige Op de functiekaart zijn voorts aanduidingen voor verkeer en vervoer en overige
voorzieningen opgenomen. voorzieningen opgenomen.

Zoals in paragraaf 4.1.4.2 is aangegeven zijn aan dit plan nog enkele detailkaartjes Zoals in paragraaf 4.1.4.2 is aangegeven zijn aan dit plan nog enkele detailkaartjes
voor kleine kernen met contouren opgenomen. voor kleine kernen met contouren opgenomen.

Bij de drie plannen voor de leefomgeving is nog een afzonderlijke integratiekaart Bij de drie plannen voor de leefomgeving is nog een afzonderlijke integratiekaart
ruimte, water en milieu (kaart 1) opgenomen. Zie hiervoor paragraaf 4.2.3.6. De ruimte, water en milieu (kaart 1) opgenomen. Zie hiervoor paragraaf 4.2.3.6. De
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur is aangeduid op de Natuurbeleidskaart (kaart Provinciale Ecologische Hoofdstructuur is aangeduid op de Natuurbeleidskaart (kaart
3). 3).

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 55


56
Bijlage 2: Op welke wijze is gevolg gegeven aan de uitspraak van de Raad van State

Regionaal Bedrijventerrein Twente

Raad van State-uitspraak 23 april 2004 Hoe is aan de Raad van State-uitspraak gevolg
gegeven
(cursieve tekst betreft citaten)

De 4 onderdelen die aanleiding hebben gegeven tot vernietiging van het PS-besluit
1. Bezwaren met betrekking tot de keuze De initiatiefnemers hebben na de uitspraak van de
van de locatie Raad van State, na overleg met het secretariaat van de
‘Uit het vorenstaande volgt dat in het commissie voor de Milieueffectrapportage, besloten de
MER bij de beantwoording van de vraag eerder opgestelde MER aan te vullen. Via een van te
welke alternatieven voor de voorgenomen voren door de initiatiefnemers vastgesteld stappenplan
activiteit redelijkerwijs in beschouwing is de locatie Almelo-Noord via dezelfde systematiek
dienen te worden genomen, slechts zorgvuldig onderzocht en vergeleken met de locatie
beleidsmatige overwegingen een rol Almelo-Zuid. Voor zover noodzakelijk zijn daarbij
hebben gespeeld. Verweerders zijn bij gegevens van Almelo-Zuid geactualiserd.
hun besluitvorming door de gevolgde Voor een nieuw streekplanbesluit is nu bovendien ook
selectiemethode voorbijgegaan aan de een Inrichtings-MER opgesteld waarin zichtbaar wordt
reële waarde van de locatie Almelo-Noord gemaakt hoe bij de inrichting van het
als alternatief, terwijl deze waarde, gelet voorkeursalternatief van de initiatiefnemers rekening
op het gestelde in het toetsingsadvies van wordt gehouden met o.a. natuur, landschap,
de Commissie, geacht moet worden cultuurhistorie en verkeer.
bekend te zijn bij verweerders. Gelet De provincie heeft als bevoegd gezag voor een nieuw
hierop is de Afdeling van oordeel dat het streekplanbesluit, in relatie tot de eerder vastgestelde
bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig richtlijnen voor het MER, een ruim zoekgebied
is voorbereid, nu dit niet berust op de vastgesteld voor Almelo-Noord en bij brief van 7 juli
nodige kennis omtrent de relevante feiten 2003 kenbaar gemaakt aan de initiatiefnemers.
en de af te wegen belangen.’
Vanwege de kritiek van de Raad van State op het
Flora- en faunaonderzoek (punt 3 in dit overzicht) is
zowel in het zoekgebied Almelo-Noord als de locatie
Almelo-Zuid een grondig Ecologisch onderzoek
uitgevoerd door EgoGroen Advies BV. De resultaten
daarvan zijn verwerkt in het MER. Ook is, mede
vanwege kritiekpunt 4 in dit overzicht, een rapport
‘Waardering landschappelijke eenheden’ opgesteld. In
het Inrichtings-MER is hiermee rekening gehouden bij
de door initiatiefnemers voorgetelde inrichting.
Gedurende het hele proces is door de stuurgroep
teruggekoppeld naar de betrokken gemeenteraden en
provinciale staten, en zijn burgers en
belangengroeperingen geïnformeerd.

2. Bezwaren met betrekking tot de financiële Ten tijde van het streekplanbesluit op 31 oktober 2001
haalbaarheid was de financiële haalbaarheid van het RBT nog niet
‘Hieruit volgt dat op het moment dat het vastgesteld. Initiatiefnemers wilden eerst zekerheid
bestreden besluit werd genomen, onzeker verkrijgen over de locatiekeus door Provinciale Staten.
was of de vestiging van een RBT op deze Vóór de uitspraak van de Raad van State van 23 april
locatie financieel haalbaar was en dat 2003 heeft de stuurgroep RBT wel de financiële
deze onzekerheid in ieder geval tot mei haalbaarheid van het RBT op de locatie Almelo-Zuid
2003 voortduurt. Gelet op het belang van onderzocht. Op grond daarvan hebben de stuurgroep
appellanten om duidelijkheid te verkrijgen RBT (maart 2003) en daarop volgend de betrokken
omtrent hun situatie, getuigt het naar het colleges van Burgemeester en Wethouders en
oordeel van de Afdeling niet van een Gedeputeerde Staten wel geconcludeerd dat het RBT
evenredige belangenafweging om de haalbaar is. Staten- en raadsvoorstellen terzake zijn
locatiekeuze voor een RBT reeds voordat echter teruggenomen na de uitspraak van de Raad van
duidelijkheid bestond over de financiële State van 23 april 2003.
haalbaarheid daarvan, als concrete In het kader van het aanvullend locatieonderzoek zijn
beleidsbeslissing in een de locaties Almelo-Noord en Almelo-Zuid in financieel
streekplanherziening vast te leggen.’ opzicht vergeleken. Conclusie is dat op beide locaties
een RBT geëxploiteerd kan worden maar dat in Almelo-
Zuid t.a.v. de uitgifte en beoogde looptijd minder
risico’s te verwachten zijn. Na de hernieuwde
locatiekeuze van de stuurgroep voor Almelo-Zuid is de
eerder opgestelde exploitatieopzet voor Almelo-Zuid
geoptimaliseerd. Kostenposten en projectgebonden
risico’s die aanvankelijk grof waren geschat zijn nader
onderbouwd en berekend. Ook is de gehanteerde
rentevoet, gezien de marktsituatie, met 1% verlaagd
tot 6%. De inrichting is daarnaast verder
geoptimaliseerd.
In januari en februari 2005 hebben de raden van de
gemeenten Almelo, Borne, Hengelo en Enschede en
Provinciale Staten van Overijssel als initiatiefnemers
ingestemd met het gezamenlijk ter hand nemen van de
ontwikkeling, exploitatie en beheer van het RBT en met
als doel het realiseren ervan met een minstens
sluitende exploitatie. Zij hebben daartoe de
Gemeenschappelijke regeling Regionaal
Bedrijventerrein Twente vastgesteld en voorts besloten
in te stellen het Openbaar Lichaam Regionaal
Bedrijventerrein Twente.
3. Bezwaren met betrekking tot beschermde In opdracht van de initiatiefnemers heeft EcoGroen
diersoorten Advies een jaar lang (vanaf juni 2003 t/m juli 2004),
‘Gelet hierop diende in dit geval dan ook ecologisch onderzoek uitgevoerd in het zoekgebied
voorafgaand aan het nemen van het Almelo-Noord en de locatie Almelo-Zuid. Het onderzoek
bestreden besluit onderzocht te worden is gebaseerd op een groot aantal veldbezoeken,
welke dier- en plantensoorten hun beschikbare informatie uit beleidsdocumenten en
natuurlijke leefomgeving in het gebied databanken. Onderzochte soortengroepen zijn: flora,
hebben en welke gevolgen verstedelijking zoogdieren, broedvogels, amfibieën en reptielen,
van het gebied heeft voor het vissen en insecten. Van deze gegevens is gebruik
voortbestaan van deze dier- en gemaakt bij het opstellen van het MER (aanvulling
plantensoorten in hun natuurlijke locatiekeuzedeel en Inrichtings-MER Almelo-Zuid)
leefomgeving. Aan de hand van een Bovendien is aan de hand van deze gegevens de
dergelijk onderzoek kon worden ontheffingsaanvraag Flora- en Faunawet voor Almelo-
vastgesteld of een ontheffing op grond Zuid vernieuwd. Deze is op 25 augustus 2004
van de ten tijde van het bestreden besluit toegezonden aan het agentschap Laser i.h.k.v. de
geldende Natuurbeschermingswet (thans lopende bezwaarprocedure tegen eerdere formele
Flora- en Faunawet) vereist was en in weigering van de ontheffing (omdat het
hoeverre redelijkerwijs te verwachten was streekplanbesluit was vernietigd).
dat deze ontheffing, indien vereist, zou Uit het onderzoek blijkt dat de kamsalamander niet in
worden verleend. het onderzoeksgebied voorkomt. De soort komt wel
Uit de aanvulling op het MER blijkt, voor aan de andere zijde van het Twentekanaal.
voorzover hier van belang, dat in het Bovendien ontbreekt in de locatie Almelo-Zuid een
gebied van de locatie Almelo-Zuid zeven geschikt leefgebied (habitat) voor deze soort. In het
soorten vleermuizen voorkomen en het gebied zijn foeragerend zeven vleermuissoorten
vrijwel zeker is dat in het gebied ook de aangetroffen. Vaste verblijfplaatsen van vleermuizen
kamsalamander voorkomt. Alle zijn, ondanks intensief onderzoek, niet in het
vleermuissoorten en alle plangebied aangetroffen. Van een aantal soorten is wel
salamandersoorten zijn beschermde vaste verblijfplaatsen te verwachten, met name in de
diersoorten in de zin van de omgeving van landgoed ’t Wolbert. Het waardevolle erf
Natuurbeschermingswet. Bovendien zijn en opstallen van het landgoed zijn als te behouden
alle vleermuissoorten en de opgenomen in het stedenbouwkundig plan en de

58
kamsalamander in bijlage IV, letter a, van voorkeursinrichting van de initiatiefnemers.
de Habitatrichtlijn aangewezen als Bij de realisering van het RBT zal schade ook worden
diersoorten van communautair belang die voorkomen door vlak voor de sloop van de overige
strikt beschermd moeten worden. Gelet gebouwen en kap van bomen, waar zich mogelijk
hierop is de enkele stelling van verblijfplaatsen van vleermuizen in zouden kunnen
verweerders dat de diersoorten die ter bevinden, (buiten de wintermaanden) een controle te
plaatse voorkomen niet zeldzaam zijn in laten uitvoeren. Indien op een bepaalde locatie
Twente en hun voortbestaan in zoverre vleermuizen zijn aangetoond, zal door regelmatige
dan ook niet wordt bedreigd, onvoldoende controle het moment afgewacht worden tot de
nu deze stelling niet berust op vleermuizen weer vertrokken zijn (vleermuizen
onderzoeksgegevens dan wel anderszins verblijven namelijk niet permanent in dezelfde
aannemelijk is gemaakt. Bovendien blijkt verblijfplaats). Er zullen daarnaast maatregelen worden
niet dat verweerders op basis van uitgevoerd om vleermuizen te begunstigen: twee
onderzoeksgegevens hebben afgewogen vleermuisbunkers in de verbrede Doorbraak en nieuwe
of op voorhand redelijkerwijs te verblijfplaatsen in nieuwbouw. Gelet op het
verwachten was dat een ontheffing op voorgaande is geen ontheffing Flora- en Faunawet voor
grond van de Natuurbeschermingswet, vleermuizen gevraagd en is er geen strijd met bijlage
indien vereist, zou kunnen worden IV, letter a, van de Habitatrichtlijn.
verleend. Het bestreden besluit is in
In de vernieuwde ontheffingsaanvraag is gemotiveerd
zoverre onzorgvuldig voorbereid en
waarom een ontheffingsmogelijkheid aanwezig is voor
berust in zoverre op een gebrekkige
de plant- (dotterbloem) en diersoorten waarvoor wel
motivering.’
ontheffing wordt gevraagd.
4. Bezwaren met betrekking tot de In het kader van de aanvulling MER is een rapport
cultuurhistorische en landschappelijke ‘Waardering landschappelijke eenheden’ opgesteld.
waarde van het gebied Daarmee is vervolgens rekening gehouden bij het
‘Uit het deskundigenrapport van de maken van het stedenbouwkundig plan en de
Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voorkeursinrichting van de initiatiefnemers voor de
komt naar voren dat met name het locatie Almelo-Zuid. De belangrijkste landschaps- en
westelijke deel van de locatie Almelo-Zuid natuurelementen zijn in het structurele groen
landschappelijk karakteristiek is door opgenomen. De herziening van het streekplan, in de
zogenoemde kampen, graslanden, vorm van een concrete beleidsbeslissing, gaat uit van
houtwallen en waterlopen. Voorts volgt deze voorkeursinrichting. Zowel met de verbreding van
daaruit dat een deel van de de Doorbraak als de groene geleding van het terrein
karakteristieke bebouwing en wordt recht gedaan aan de landschappelijke en
erfbeplanting nog in het gebied aanwezig cultuurhistorische waarden van het gebied.
is. Gelet hierop wordt door verweerders
aan de landschappelijke en
cultuurhistorische waarden van het
gebied geen recht gedaan met de enkele
vaststelling dat het gebied in vergelijking
met andere gebieden geen bijzondere
landschappelijke waarde heeft. Daarbij
dient te worden opgemerkt dat deze
waarden blijkens het bovenstaande
provinciaal ruimtelijk beleid door
verweerders wel van belang worden
geacht. Het bestreden besluit berust ook
in zoverre niet op een zorgvuldige
voorbereiding en een deugdelijke
motivering.’

De 7 onderdelen waarbij de Raad van State geen aanleiding zag tot vernietiging van het besluit

5. Bezwaren met betrekking tot de De gehanteerde uitgangspunten en de daaruit


noodzaak van een RBT voortvloeiende behoefteraming zijn volledigheidshalve
‘Gelet op het vorenstaande en in herijkt. Bij de behoefteramingen voor het RBT is
aanmerking genomen hetgeen gekeken naar de historische uitgifte aan grote
appellanten hebben aangevoerd, ziet de ruimtevragers in de Netwerkstad en de regio, en is

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 59


Afdeling geen aanleiding voor het oordeel voorts ook een inschatting gemaakt van toekomstige
dat de door verweerders ten tijde van het ontwikkelingen. Nagegaan is of deze berekende
bestreden besluit gehanteerde behoefte zich in redelijke mate verhoudt tot de
uitgangspunten dan wel de daaruit potentiële doelgroep van toekomstige verplaatsers. Dat
voortvloeiende behoefteraming, is van belang omdat de uitgifte van grote kavels veel
onredelijk zijn. Zij hebben deze raming incidenteler verloopt. Onderzoek van Buck Consultants
dan ook ten grondslag kunnen leggen aan International bevestigt de berekende ruimtebehoefte:
het bestreden besluit, voorzover het de gemiddeld circa 6 tot 7 ha per jaar.
daarin vervatte locatiekeuze voor een
RBT betreft.‘

6. Bezwaren met betrekking tot landgoed ‘t Het waardevolle erf en opstallen en de directe
Wolbert omgeving van het landgoed ’t Wolbert zijn als te
‘In de toelichting bij het streekplan is een behouden opgenomen in het stedenbouwkundig plan
lijst opgenomen van de 60 beschermde en de voorkeursinrichting van de initiatiefnemers. Het
buitenplaatsen in de provincie Overijssel. te behouden gebied vormt op deze wijze één geheel
met de verbrede Doorbraak. Met het belang van het
Landgoed ’t Wolbert is niet vermeld op de
landgoed wordt op deze wijze rekening gehouden.
bovenbedoelde lijst en heeft als zodanig
geen beschermde status. Voorts kan
worden opgemerkt dat niet is gebleken
dat het landgoed, afgezien van het te
handhaven waardevolle erf met opstallen,
van grote waarde is vanwege de
aanwezigheid van parken of tuinen. In
dat verband is van belang dat uit de
stukken blijkt dat het grootste deel van
het landgoed verpacht is voor de
landbouw. Verweerders hebben zich dan
ook in redelijkheid op het standpunt
kunnen stellen dat het landgoed niet van
dezelfde betekenis is als landgoederen in
de omgeving welke op de bovenbedoelde
provinciale lijst zijn opgenomen. Het
betoog van appellanten dat het bestreden
besluit in zoverre in strijd is met het
streekplan, faalt derhalve.
De Afdeling overweegt voorts dat in het
MER is vermeld dat gebieden waarin
landgoederen zijn gelegen, negatief
worden beoordeeld voor de vestiging van
een RBT. Deze negatieve beoordeling als
zodanig maakt echter niet dat het gebied
ongeschikt is voor vestiging van een RBT
en laat ruimte voor een nadere
belangenafweging. Verweerders hebben
in dat verband aan het belang dat is
gediend met de vestiging van een RBT
een groter gewicht toegekend. Zij hebben
daarbij aangegeven dat het landgoed
zoveel mogelijk zal worden ingepast en
dat het waardevolle erf met opstallen
behouden zal worden. De Afdeling acht
deze belangenafweging niet onredelijk
zodat verweerders in dit bezwaar in
redelijkheid geen beletsel behoefden te
zien om het gebied aan te wijzen als
locatie voor de vestiging van een RBT.’
7. Bezwaren met betrekking tot de gevolgen In het kader van de hernieuwde afweging zijn de
voor bewoners en bedrijven belangen van bewoners en bedrijven in het gebied

60
‘Uit de toelichting bij het bestreden opnieuw afgewogen. De belangen die worden gediend
besluit blijkt dat de belangen van de met vestiging van een RBT op de locatie Almelo-Zuid
bewoners en de bedrijven in het gebied worden zwaarder gewogen dan die van de bewoners en
bij de afweging van verweerders een rol bedrijven in het gebied. Bij de locatievergelijking
hebben gespeeld, maar dat een groter Almelo-Noord/Almelo-Zuid is ook rekening gehouden
gewicht is toegekend aan het belang dat met de belangen van bewoners en bedrijven in de
is gediend met de vestiging van een RBT. omgeving.
De Afdeling is van oordeel dat Het provinciaal beleid ten aanzien van vervangende
verweerders deze belangenafweging in woonruimte, zoals opgenomen in de provinciale
redelijkheid hebben kunnen maken. ‘Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen’, blijft van
Daarbij neemt zij in aanmerking dat de toepassing.
vestiging van een RBT met een omvang
van ongeveer 185 hectare op iedere in
aanmerking komende alternatieve locatie
ertoe zou leiden dat bewoners dan wel
bedrijven uit het desbetreffende gebied
zouden moeten vertrekken.
Ten aanzien van het betoog van
appellanten dat in het bestreden besluit
onvoldoende duidelijkheid is geboden
over vervangende woonruimte dan wel
een vervangende bedrijfslocatie,
overweegt de Afdeling als volgt. Niet
vereist is dat in de fase van de
besluitvorming over de locatie van het
aan te leggen RBT, reeds volledige
duidelijkheid dient te bestaan over
vervangende woonruimte dan wel een
vervangende bedrijfslocatie. Verweerders
hebben ermee kunnen volstaan vast te
stellen dat er in de regio mogelijkheden
zijn voor het vinden van vervangende
woonruimte dan wel een vervangende
bedrijfslocatie. De daadwerkelijke
invulling hiervan kan in een volgende fase
van de besluitvorming aan de orde
komen. In dat verband is van belang dat
verweerders reeds hebben toegezegd dat
er onder omstandigheden een
uitzondering kan worden gemaakt op het
algemene provinciale beleid om geen
nieuwe burgerwoningen in het
buitengebied toe te staan. Gelet hierop is
de Afdeling van oordeel dat verweerders
in deze bezwaren in redelijkheid geen
beletsel behoefden te zien om het gebied
aan te wijzen als locatie voor de vestiging
van een RBT.’
8. Bezwaren met betrekking tot de gevolgen In de aanvulling op het MER en de Inrichtings-MER is
voor de kern Bornerbroek de mogelijke overlast voor de kern Bornerbroek
‘Ten aanzien van de mogelijke overlast onderzocht. Uit het Inrichtings-MER blijkt dat het RBT-
dan wel hinder van een RBT voor de kern gebied op zodanige wijze kan worden ingericht dat
Bornerbroek overweegt de Afdeling dat overlast voorkomen kan worden. Ook de mogelijke
deze aspecten specifiek zien op de sociaal culturele gevolgen voor Bornerbroek zijn
inrichting van het RBT. Niet aannemelijk beschreven. Zij zijn niet van die aard dat hieraan een
is geworden dat het gebied niet op een overwegend gewicht moet worden toegekend.
zodanige wijze kan worden ingericht dat
overlast voorkomen kan worden. Gelet
hierop hebben verweerders zich in

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 61


redelijkheid op het standpunt kunnen
stellen dat deze aspecten in het kader
van het MER ten behoeve van de
inrichting van het gebied en het
bestemmingsplan nader onderzocht en
uitgewerkt kunnen worden.
Ten aanzien van de sociaal-culturele
gevolgen van de vestiging van een RBT
voor de kern Bornerbroek, overweegt de
Afdeling als volgt. Niet aannemelijk is
geworden dat de vestiging van een RBT in
het gebied zodanige negatieve sociaal-
culturele gevolgen voor de kern
Bornerbroek zal hebben, dat verweerders
daaraan in hun besluitvorming een
overwegend gewicht hadden moeten
toekennen. Gelet hierop is de Afdeling
van oordeel dat verweerders in deze
bezwaren in redelijkheid geen beletsel
behoefden te zien om het gebied aan te
wijzen als locatie voor de vestiging van
een RBT.’
9. Bezwaren met betrekking tot de In de aanvulling op het locatiekeuzedeel van het MER
waterhuishouding en het Inrichtings-MER zijn de waterhuishoudkundige
‘Uit het MER en de aanvulling daarop aspecten opnieuw onderzocht en geactualiseerd.
blijkt dat verweerders de Daaruit is gebleken dat de vestiging van een RBT op
waterhuishoudkundige gevolgen van de zowel de locatie Almelo-Noord als Almelo-Zuid vanuit
vestiging van een RBT op de locatie waterhuishoudkundig oogpunt goed mogelijk is. Het
Almelo-Zuid globaal hebben onderzocht. waterschap Regge en Dinkel heeft weliswaar een
Daaruit is niet gebleken dat de vestiging voorkeur voor de locatie Almelo-Noord t.o.v. Almelo-
van een RBT op deze locatie vanuit Zuid, maar in het kader van de totale
waterhuishoudkundig oogpunt onmogelijk belangenafweging en de mogelijkheid om technische
is. Wel is gebleken dat bepaalde maatregelen te treffen is dit verschil niet van
technische maatregelen noodzakelijk zijn doorslaggevend belang. Het waterschap heeft bij brief
om een goede waterhuishouding te van 21 september 2004 te kennen gegeven de locatie
waarborgen. Verweerders hebben zich Almelo-Zuid acceptabel te vinden.
evenwel op het standpunt kunnen stellen Ook de afstemming met de realisering van de
dat verdergaand onderzoek naar deze Doorbraak is goed onderzocht en geregeld. Realisering
maatregelen kan plaatsvinden in het van Doorbraak en RBT op de locatie Almelo-Zuid gaan
kader van het MER dat ten behoeve van goed samen en geeft geen waterhuishoudkundige
de inrichting van het gebied zal worden problemen, noch kwantitatief noch kwalitatief.
opgesteld. Voorts is van belang dat het
waterschap Regge en Dinkel als
eerstverantwoordelijk orgaan voor de
waterhuishouding in het gebied niet te
kennen heeft gegeven dat indien in het
gebied een RBT wordt aangelegd
onoverkomelijke problemen zijn te
verwachten. Daarbij wordt opgemerkt dat
aan het door appellanten bedoelde
rapport van het waterschap geen
absolute betekenis kan worden
toegekend, nu dit indicatief van aard is en
ruimte biedt voor een nadere afweging.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel
dat verweerders in dit bezwaar in
redelijkheid geen beletsel behoefden te
zien om het gebied aan te wijzen als
locatie voor de vestiging van een RBT.’

62
10. Bezwaren met betrekking tot de Naar de afwikkeling van het verkeer is uitgebreid
infrastructuur onderzoek gedaan door het adviesbureau Goudappel
‘Niet aannemelijk is geworden dat de en Coffeng. Conclusie is dat bij ontwikkeling van het
infrastructuur in het gebied niet op een RBT op de locatie Almelo-Zuid er in de komende 17
zodanige wijze kan worden aangelegd dat jaar aanpassingen nodig en mogelijk zijn op de H.
een goede ontsluiting van het gebied is te Roland Holstlaan en dat daardoor een acceptabele
waarborgen. Verweerders hebben zich in verkeersafwikkeling mogelijk blijft. De ontsluiting van
redelijkheid op het standpunt kunnen het RBT vindt plaats vanaf de nieuwe aansluiting op de
stellen dat deze aspecten in het kader doorgetrokken Rijksweg 35 in het verlengde van de H.
van het MER ten behoeve van de Roland Holstlaan. Ook het RBT-gebied ten oosten van
inrichting van het gebied en het de Pastoor Ossestraat wordt ontsloten via de
bestemmingsplan nader onderzocht en hoofdontsluitingsas over het RBT die de Pastoor
uitgewerkt kunnen worden. Gelet hierop Ossestraat ongelijkvloers kruist.
is de Afdeling van oordeel dat De wijze van hoofdontsluiting van het RBT vormt een
verweerders in dit bezwaar in redelijkheid onderdeel van de concrete beleidsbeslissing in de
geen beletsel behoefden te zien om het streekplanherziening RBT.
gebied aan te wijzen als locatie voor de In de exploitatieopzet van het RBT is een afdracht aan
vestiging van een RBT.’ het fonds Bovenwijkse voorzieningen van Almelo
opgenomen.
11. Bezwaren met betrekking tot gasleidingen Er lopen door het RBT-gebied een
in het gebied hoofdtransportleiding en een regionale gasleiding. Deze
moeten beide worden verlegd om het RBT op een
‘Uit de stukken en het verhandelde ter goede manier te kunnen ontwikkelen en realiseren. De
zitting blijkt dat de gastransportleidingen leidingen zullen langs Rijksweg 35 gesitueerd worden,
die in het gebied gelegen zijn, kunnen mogelijk in samenhang met een nieuwe leiding langs
worden verplaatst. Niet aannemelijk is de A35. De kosten van de verlegging zijn door de
geworden dat verplaatsing van de Gasunie geraamd en opgenomen in de exploitatie-
leidingen tot veiligheidsrisico leidt of opzet. Rijkswaterstaat en Gasunie willen hun
dermate hoge kosten met zich brengt dat medewerking verlenen.
de vestiging van een RBT ter plaatse
financieel onmogelijk zou worden. Gelet
hierop is de Afdeling van oordeel dat
verweerders in dit bezwaar in redelijkheid
geen beletsel behoefden te zien om het
gebied aan te wijzen als locatie voor de
vestiging van een RBT.’

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 63


Bijlage 3: Overzicht rapporten bij MER RBT en Ontwerp-streekplanherziening RBT,
oktober 2004

Product Opgesteld door Datum

MER

1 Startnotitie MER PO Twente/ Grontmij November 1999


2 MER RBT, Reacties op startnotitie deel 1 Provincie Overijssel November 1999
3 MER RBT, Reacties op startnotitie deel 2 Provincie Overijssel November 1999
4 Advies voor richtlijnen voor het MER RBT Commissie voor de m.e.r. Januari 2000
5 MER RBT, richtlijnen Provincie Overijssel Februari 2000
6 Reactienota i.r.t. startnotitie en richtlijnen Provincie Overijssel / Grontmij Februari 2000
MER
7 MER RBT, deel A: locatiekeuze PO Twente/ Grontmij November 2000
8 (1e) aanvullingen op MER RBT, deel A: Grontmij/Provincie Juni 2001
locatiekeuze (Water en Flora en Fauna)
9 Toetsingsadvies over het MER deel A en Commissie voor de m.e.r. September 2001
daarbij behorende aanvullingen
10 Brief gedeputeerde staten over aanvulling Gedeputeerde staten Juli 2003
MER en zoekgebied Almelo-Noord
(RWB/03/1359)
11 Brief betreffende aanbieding (ter Stuurgroep RBT Oktober 2004
aanvaarding) van het aanvullend MER-
onderzoek RBT aan het bevoegd gezag.
12 Aanvullend onderzoek locatiekeuze RBT Grontmij/ Adecs Oost bv Oktober 2004
13 RBT locatie Almelo-Zuid: Inrichtings-MER Grontmij/ Adecs Oost bv Oktober 2004
14 MER Regionaal Bedrijventerrein Twente, Grontmij/ Adecs Oost bv Oktober 2004
Samenvatting
15 Schematisch overzicht werkwijze MER Adecs Oost bv Oktober 2004

Raad van State


16 Uitspraak afdeling Bestuursrechtspraak van Raad van State April 2003
de Raad van State over streekplanbesluit
RBT van oktober 2001 (zaaknummer
200200160/1)

Achtergronddocumenten
Water
17 Afstemming RBT en Doorbraak, water en Arcadis Mei 2002
landschap
Natuur
18 Flora- en faunaonderzoek Regionaal EcoGroen Advies December 2003
Bedrijventerrein Twente (tussenrapportage)
19 Waardering Landschappelijke eenheden EcoGroen Advies December 2003
20 Ecologisch onderzoek Regionaal EcoGroen Advies Augustus 2004
Bedrijventerrein Twente, inventarisatie en
beoordeling van natuurwaarden ten behoeve
van de realisering van een regionaal
bedrijventerrein ten zuiden van Almelo
21 Ontheffingsaanvraag RBT-locatie Almelo-Zuid ProvincieOverijssel/ EcoGroen Augustus 2004
met rapport ‘Ecologisch onderzoek RBT’ Advies

64
Veiligheid
22 RBT, Startnotitie VER Provincie Overijssel Juni 2001
23 Veiligheidsscan RBT Provincie Overijssel Oktober
2002
Verkeer
24 RBT Almelo, Verkeerskundige bevindingen Goudappel Coffeng Juli 2002
(Almelo-Zuid)
25 RBT Almelo, aanvullende rapportage op Goudappel Coffeng April 2003
verkeerskundige bevindingen (Almelo-Zuid)
26 Verkeersafwikkeling A35. H.R.Holstlaan-zuid, Goudappel Coffeng Juni 2003
aanvullend resultaat, externe notitie
27 RBT Almelo-Noord: verkeersgevolgen Goudappel Coffeng April 2004
voorkeurslocatie
Geluid
28 Akoestisch onderzoek ligging geluidcontour Gemeente Almelo Oktober
2004
Lucht
29 Rapportage luchtkwaliteit 2002 Provincie Overijssel September
2003
30 Rapport luchtkwaliteit 2003 Gemeente Almelo Juni 2004
Programmering
31 Specificatie van programmering RBT Buck Consultants International Februari
2002
32 Specificatie van programmering RBT, Buck Consultants International Februari
Bijlagenrapport 2002
33 Actualisatie programmering regionaal Buck Consultants International Juni 2004
bedrijventerrein Twente
Overig
34 RBT kadernotitie duurzaamheid Adecs Oost bv Januari
2003
35 Contourkeuzemodel RBT Adecs bv Juni 2004
36 RBT stedenbouwkundig plan OD205, stedenbouw, Oktober
onderzoek en landschap 2004
37 Stappenplan RBT, samenvatting Adecs Oost bv Oktober
2003

Besluiten
38 Intentieovereenkomst Regionaal Provincie, Almelo, Hengelo, 2002
Bedrijventerrein Twente Borne, Enschede
39 Statenbesluit Verlenging Provincie (en via Juni 2003
intentieovereenkomst en instemming met raadsbesluiten: Almelo,
voorbereiding nieuwe streekplanherziening Hengelo, Borne, Enschede)
RBT
40 Tweede besluit Verlenging Provincie, Almelo, Hengelo, Juli 2004
intentieovereenkomst Borne, Enschede
41 Statenbesluit inzake ‘Regionaal Provinciale Staten (en raden) Oktober
bedrijventerrein Twente en Aanvullend 2004
onderzoek RBT locatiekeuze’

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 65


Bijlage 4: Rapport luchtkwaliteit

66
Adecs Oost BV

Onderzoek luchtkwaliteit
Regionaal Bedrijventerrein
Twente

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 67


Adecs Oost BV

Onderzoek luchtkwaliteit
Regionaal Bedrijventerrein
Twente

Datum februari 2005


Kenmerk AVD007/Wjg/0082
Eerste versie

68
Documentatiepagina

Opdrachtgever(s) Adecs Oost BV

Titel rapport Onderzoek luchtkwaliteit Regionaal Bedrijventerrein Twente

Kenmerk ADV007/Wjg/0082

Datum publicatie februari 2005

Projectteam de heer S. Idema, mevrouw M. van Gerwen


opdrachtgever(s)

Projectteam Goudappel de heren H.M. Golstein en G. Wijnja


Coffeng

Projectomschrijving Onderzoek van de luchtkwaliteit voor de ontwikkeling van het Regionaal


Bedrijventerrein Twente met behulp van het CAR-II-model versie 3.0.

Trefwoorden Luchtkwaliteit, Regionaal Bedrijventerrein Twente, Almelo, CAR-II-model

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 69


Inhoud Pagina

1 Inleiding 71

2 Besluit luchtkwaliteit 72
2.1 Het Besluit luchtkwaliteit 72
2.2 Bronnen en effecten van luchtverontreiniging 73
2.3 Grenswaarden, plan- en alarmdrempels 75

3 Onderzoek van de luchtkwaliteit 76


3.1 Aanpak 76
3.2 Overige uitgangspunten voor het onderzoek 77
3.3 Resultaten onderzoek luchtkwaliteit 78

4 Conclusie 81

5 Referenties 82

70
1 Inleiding

De gemeenten Almelo, Borne, Enschede en Hengelo en de provincie Overijssel willen samen het Regionaal
Bedrijventerrein Twente (RBT) ontwikkelen, exploiteren en beheren. Het wordt een grootschalig terrein van
bruto ongeveer 180 ha en een netto uitgeefbare oppervlakte van ongeveer 125 ha ten zuiden van Almelo.
Het RBT is bedoeld voor bedrijven in de logistiek, transport, distributie en industrie. Met dit terrein willen
de gemeenten en de provincie een impuls geven aan de werkgelegenheid in Twente. De stuurgroep heeft
inmiddels gekozen voor Almelo-Zuid als beste locatie voor de vestiging van het Regionaal Bedrijventerrein
Twente.

Inmiddels is het MER voor het RBT afgerond. Voor het MER zijn de luchtkwaliteitsgegevens gebruikt zoals
berekend voor de A35.
Naar aanleiding van de jurisprudentie die is ontstaan over hoe om te gaan met luchtkwaliteit, heeft de
initiatiefnemer voor het RBT echter besloten aanvullend een apart onderzoek ten aanzien van de
luchtkwaliteit vanwege het RBT te laten uitvoeren voor de situatie in 2020 als het RBT volledig gerealiseerd
is.

In diverse onderzoeken worden de verschillende effecten van de ontwikkeling van een dergelijk terrein
onderzocht. Dit is voortgaand proces, waarbij voortdurend keuzes worden gemaakt die op onderdelen
wettelijk worden getoetst. Dit rapport beschrijft het onderzoek door Goudappel Coffeng BV in opdracht van
Adecs Oost BV naar de luchtkwaliteit van en op het toekomstig bedrijventerrein.

In hoofdstuk 2 wordt in het kort het Besluit luchtkwaliteit, de effecten van de verschillende stoffen en de
grenswaarden zoals gesteld in het Besluit luchtkwaliteit toegelicht. In hoofdstuk 3 staan de aanpak en de
uitgangspunten voor het onderzoek naar de luchtkwaliteit alsmede resultaten van dit onderzoek. In
hoofdstuk 4 zijn de conclusies opgenomen.

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 71


2 Besluit luchtkwaliteit

2.1 Het Besluit luchtkwaliteit

Door de activiteiten van de mens, zoals industrie, verkeer en landbouw, wordt de lucht in meerdere of
mindere mate vervuild. De gevolgen van luchtverontreiniging zijn in algemene zin: schade aan gezondheid
van mens, plant en dier, schade aan gebouwen en stankoverlast. Reeds in de jaren tachtig heeft de Raad
van de Europese Gemeenschap richtlijnen opgesteld betreffende grens- en richtwaarden van de
luchtkwaliteit voor zwaveldioxide, zwevende deeltjes, lood en stikstofdioxide. Deze richtlijnen zijn in
Nederland geïmplementeerd door de Besluiten luchtkwaliteit.

In 1996 heeft de Raad van de Europese Unie de (nieuwe) richtlijn 96/62/EG opgesteld inzake de
beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit (verder te noemen: kaderrichtlijn). In deze richtlijn zijn de
grondbeginselen opgenomen van een gemeenschappelijke strategie voor het vaststellen van de
luchtkwaliteit ter bescherming van mens en milieu, alsmede een programma waarin de Europese Unie zich
ten doel stelt om voor dertien luchtverontreinigende stoffen voorstellen te formuleren voor de
grenswaarden van de buitenluchtkwaliteit.

Op 19 juli 2001 is in Nederland het ‘Besluit luchtkwaliteit en Meetregeling luchtkwaliteit’ van kracht
geworden (bronnen 1 en 2). Dit Besluit luchtkwaliteit bevat de regels ter implementatie van de richtlijn van
de Raad van de Europese Unie van 22 april 1999 betreffende grenswaarden voor zwavel-, stikstofdioxide
en -oxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht. Deze richtlijn is de eerste zogenaamde dochterrichtlijn
die voortvloeit uit de in 1996 opgestelde richtlijn. In het Besluit luchtkwaliteit zijn naast de genoemde
stoffen en in afwachting van de tweede dochterrichtlijn de grenswaarden voor koolstofmonoxide, lood en
benzeen uit de bestaande Besluiten luchtkwaliteit onverminderd overgenomen. Dit Besluit luchtkwaliteit
vervangt daarmee alle eerdere Besluiten luchtkwaliteit in Nederland.

Ingevolge het Besluit luchtkwaliteit hebben de bestuursorganen in Nederland (Rijk, provincies en


gemeenten) de taak om de grenswaarden, plan- en alarmdrempels in acht te nemen. De voorschriften in
het Besluit luchtkwaliteit hebben betrekking op het in kaart brengen van de actuele
luchtverontreinigingssituatie en waar nodig vormgeven en uitvoeren van plannen ter verbetering van de
situatie. Teneinde toekomstige nieuwe situaties met grenswaardeoverschrijding te vermijden, wordt van
overheden verwacht dat zij ook bij de besluitvorming inzake nieuwe ontwikkelingen de grenswaarden en
realisatietermijnen in acht nemen. In het Besluit luchtkwaliteit is dit gespecificeerd als 'bestuursorganen
dienen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen voor de luchtkwaliteit ten aanzien van bepaalde
luchtverontreinigende stoffen kunnen hebben, de betreffende grenswaarden in acht te nemen'. Daarmee
wordt aangegeven dat het bij de toepassing van het Besluit luchtkwaliteit om dié bevoegdheden gaat,
waarbij de luchtkwaliteit ten aanzien van de betreffende stoffen daadwerkelijk beïnvloed kan worden. Het
gaat om taken of bevoegdheden waarmee invloed van enige betekenis uitgeoefend kan worden op de
luchtkwaliteit. Het gaat hierbij onder andere om de bevoegdheden op basis van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening, waaronder het opstellen of herzien van bestemmingsplannen.

De grenswaarden genoemd in het Besluit, gelden overal in Nederland uitgezonderd de werkplek. Elke
situatie in Nederland dient uiterlijk in 2010 aan de grenswaarden te voldoen. Daar waar niet voldaan kan
worden aan de grenswaarden zijn maatregelen noodzakelijk en is geen ontwikkeling van woningbouw of
andere gevoelige bestemmingen mogelijk, tot het moment dat wel aan de normen wordt voldaan. Een en
ander is nader toegelicht in een brief van Staatssecretaris Van Geel van VROM, gericht aan alle Colleges
van Burgemeester en Wethouders naar aanleiding van recente uitspraken van de Raad van State (bron 3).
In deze brief is aangegeven dat dit met name voor de grenswaarden voor NO2 geldt. Het voldoen aan de
grenswaarden van PM10 acht de staatssecretaris primair een taak voor de rijksoverheid, omdat de
concentraties voor groot deel worden veroorzaakt door de emissies in het buitenland. Wel wijst de
staatssecretaris erop dat er lokaal verhoogde concentraties kunnen voorkomen waar de gemeenten
mogelijk wel invloed op kunnen uitoefenen. Hij acht het echter niet wenselijk dat strikte interpretatie van
de verplichting om te voldoen aan de grenswaarde van PM10 leidt tot het maatschappelijk niet
aanvaardbare gevolg dat geen enkel plan of ontwikkeling nog doorgang kan vinden.

In het Besluit luchtkwaliteit is aangegeven dat de luchtkwaliteit mag worden vastgesteld door middel van
meten of berekenen. Voor het berekenen van de luchtkwaliteit wordt door het ministerie van VROM een
programma beschikbaar gesteld, waarmee deze berekeningen langs stedelijke wegen kunnen worden
uitgevoerd: CAR-II-model. Voor complexere situaties zoals bijvoorbeeld langs rijkswegen is het CAR-II-

72
model niet geschikt. Voor dergelijke situaties moeten de berekeningen uitgevoerd worden met zogenaamde
verspreidingsmodellen, zoals bijvoorbeeld het TNO-verkeersmodel of het Nieuw Nationaal Model van KEMA.

Op basis van metingen en empirische gegevens worden de invoerparameters voor de rekenmodellen


gevalideerd. Door VROM wordt daarom jaarlijks een nieuwe versie van het CAR-II-model beschikbaar
gesteld. In deze nieuwe versies (inmiddels is versie 3.0 beschikbaar) worden de achtergrondniveaus van
het voorgaande jaar op basis van het landelijke meetnet opgenomen. Vanaf versie 2.0 is tevens een
nieuwe prognose van de achtergrondniveaus en emissieparameters van het voertuigpark geïntegreerd,
gebaseerd op de uitwerkingsnotitie Referentie Raming 2010. In deze nieuwe prognoses zijn de
achtergrondniveaus voor stikstofdioxide (NO2) naar boven en die van fijn stof (PM10) naar beneden
bijgesteld.

2.2 Bronnen en effecten van luchtverontreiniging

Een belangrijke bron van luchtverontreiniging is het gemotoriseerde verkeer. Daarnaast zijn ook de
industrie en landbouw belangrijke bronnen van luchtverontreiniging. De concentraties kunnen significant
verhoogd zijn door lokale emissies en door plaatselijke omstandigheden die de verspreiding in de
atmosfeer belemmeren. Het gaat bij deze luchtverontreiniging om een grote verscheidenheid aan
verbindingen die op geringe hoogte worden uitgestoten, dus in ons directe leefmilieu.

De voor de mens meest schadelijke stoffen zijn:


- stikstofoxiden (NO en NO2);
- fijn stof (PM10);
- benzeen (C6H6);
- zwaveldioxide (SO2);
- koolstofmonoxide (CO);
- benzo(a)pyreen;
- lood (Pb).

De bronnen en effecten van deze stoffen zijn hierna aangegeven.

Stikstofoxiden (NO en NO2)


Stikstofoxiden NO en NO2 komen bij alle verbrandingsprocessen vrij door de reactie van de in de lucht
aanwezige stikstof met zuurstof. In het gemotoriseerde verkeer zijn met name de dieselmotoren een
belangrijke bron van de NO-uitstoot. NO bindt zich net als CO aan de hemoglobine. Door de lage
concentraties is dit echter nauwelijks van belang. Wel is van belang dat NO onder bepaalde
omstandigheden gemakkelijk kan oxideren tot NO2. NO2 zorgt voor verlies van de elasticiteit van het
longweefsel en vermindering van de weerstand tegen infecties (bronnen 4 en 5). Door de complexe relatie
tussen NO2 en de andere luchtverontreinigende componenten kan een effect dat gevonden wordt voor NO2,
niet met redelijke zekerheid aan deze component worden toegeschreven. De WHO is daarom terughoudend
om resultaten van epidemiologische studies voor NO2 bij kwantitatieve risico schattingen te gebruiken.

Uit een recente review van de WHO (bron 6) wordt erop gewezen dat NO2 een sterke indicator is voor alle
verkeersgerelateerde emissies en reactieproducten zoals ozon en PM. De review heeft geen nieuw
wetenschappelijk bewijs opgeleverd dat aanscherping van de WHO richtlijnen voor deze component zou
rechtvaardigen.

Overschrijding van de grenswaarden voor NO2 komt nog veelvuldig in Nederland voor, met name langs
drukke (snel)wegen en wegen met veel vrachtverkeer.

Fijn stof (PM10)


Fijn stof is een verzameling van stoffen, ook wel zwevende deeltjes en roet genoemd, met een maximale
grootte van 10 µm. De bronnen van fijn stof zijn zeer divers en kunnen lokaal veel verschillen vertonen.
Een aanzienlijk deel van de totale PM10-concentratie heeft een natuurlijke oorsprong, bijvoorbeeld zeezout.

Fijn stof is een van de meest zorgwekkende luchtverontreinigingscomponenten op Nationaal en Europees


niveau. In epidemiologische studies wordt verondersteld dat de nadelige gevolgen van fijn stof in de
atmosfeer vooral te wijten zijn aan antropogene (door mensen teweeggebrachte) bronnen. Onderzoek
duidt erop dat verkeersgerelateerde fijnstofemissies, zoals elementair koolstof en ultrafijne deeltjes, een

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 73


belangrijk aandeel kunnen hebben in de gezondheidseffecten van fijn stof (bron 7). De transportsector
(wegverkeer, scheepvaart, vliegverkeer etc.) is de belangrijkste bronsector voor (antropogeen) PM. De
antropogene emissies van PM10 (stofdeeltjes ruwweg kleiner dan 10 µm) zijn voor meer dan eenderde
afkomstig van de transportsector, voor PM2,5 (stofdeeltjes ruwweg kleiner dan 2,5 µm) is dit meer dan de
helft. Uit epidemiologische studies over de gehele wereld blijkt dat er significante verbanden zijn tussen
gezondheid en de concentraties PM10 en PM2,5.

Er zijn aanwijzingen dat niet zozeer de massa per m3, maar het aantal deeltjes, het oppervlak en de
chemische samenstelling van belang zijn. Het vermoeden bestaat dat de ultra fijne fractie (kleiner dan 0,1
µm) de meeste effecten veroorzaken. De reden hiervoor is tweeledig:
- de ultra fijne fractie kan verder doordringen in het longsysteem (waar de gasuitwisseling plaatsvindt)
en kan doordringen tot in het longweefsel;
- het specifieke oppervlak van de ultra fijne fractie is veel groter, waardoor toxische stoffen
gemakkelijker kunnen vrijkomen en dus de toxische werking sterk toeneemt.

Om deze redenen is het denkbaar dat niet zozeer de massa fijn stof per m3 maatgevend is voor
gezondheidseffecten, maar eerder het aantal deeltjes per m3. Recente studies naar de effecten van PM op
de gezondheid hebben het bestaande beeld dat PM ernstige gezondheidsschade kan veroorzaken versterkt.
Uit de studies blijkt verder dat de lange-termijneffecten dominant zijn, dus de jaargemiddelde concentratie
is de belangrijkste graadmeter. Op grond van de nieuwe informatie heeft de WHO de richtlijnen voor PM
aangescherpt. Er is voor fijn stof geen drempelwaarde waaronder geen gezondheidsschade verwacht hoeft
te worden.

De effectiviteit van PM10 als maat voor fijn stof is de afgelopen tijd beleidsmatig landelijk aan de orde
geweest. Een mogelijke oplossing kan bestaan uit het invoeren van een gevoeliger maat voor de
hoeveelheid fijn stof. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan PM2.5. Vooralsnog wordt de PM10-norm
gehandhaafd, omdat daarin in ieder geval alle gezondheidsbedreigende stoffen zijn opgenomen.

Overschrijding van de grenswaarden voor PM10 komt in vrijwel geheel Nederland voor. Ondanks dat het
verkeer de belangrijkste bron voor de fijn stof emissies is, is oplossen van het fijn stof probleem nauwelijks
op lokale schaal mogelijk. Dit wordt met name veroorzaakt door de lange verblijfstijd van fijn stof in de
atmosfeer. Het Rijk zet zich daarom in om de emissie van fijn stof in internationaal verband te verlagen
waarmee impliciet de concentraties ook zullen dalen.

Benzeen (C6H6)
Benzeen is een vluchtige, kleurloze en ontvlambare vloeistof met een karakteristieke geur. Het is een
bestanddeel van benzine. Belangrijke bronnen van C6H6 zijn dan ook het verkeer en tankstations. De stof
heeft een toxische werking op het bloed en de bloedvormende weefsels. Het belangrijkste effect is dat
benzeen een rol kan spelen bij het ontstaan van leukemie. Overschrijdingen van de norm voor benzeen
komt op diverse plaatsen in Nederland voor.

Zwaveldioxide (SO2)
Zwaveldioxide wordt uitgestoten door de verbranding van zwavelhoudende brandstoffen. Het is vooral de
diesel en de (zware) stookolie die veel zwavel bevat. Binnenlandse bronnen zijn de industrie, landbouw en
het (zee)scheepvaartverkeer. Diverse maatregelen hebben geleid tot een forse verlaging van de
zwaveldioxide-uitstoot in Nederland. Momenteel leveren buitenlandse bronnen de grootste bijdrage aan de
huidige zwaveldioxideconcentraties in Nederland. Zwaveldioxide behoort met stikstofoxiden en ammoniak
tot de verzurende gassen, waaruit ook weer fijn stof kan ontstaan. De concentraties zijn in Nederland
tegenwoordig zo laag, dat directe gezondheidseffecten niet langer waarneembaar zijn.

Koolstofmonoxide (CO)
Koolstofmonoxide is een stof die ontstaat door onvolledige verbranding in de motor. CO is schadelijk voor
de gezondheid van de mens. CO is in staat om zich te binden aan de hemoglobine (de rode
bloedlichaampjes die zorgen voor het zuurstoftransport in het lichaam) en kan daardoor de opneming van
zuurstof belemmeren. Deze stof verdient uiteraard de nodige aandacht, maar door de invoering van de
driewegkatalysator komt vrijwel nergens in Nederland nog een overschrijding van de norm voor. Wel kan in
enkele specifieke lokale situaties sprake zijn van een (dreigende) normoverschrijding.

Benzo(a)pyreen
Benzo(a)pyreen is een belangrijke indicatorstof van de groep polycyclische aromatische koolwaterstoffen
(PAK’s). De stof komt vrij bij allerlei verbrandingsprocessen, vooral bij onvolledige verbranding. Van het

74
gemotoriseerde verkeer zijn de dieselmotoren een belangrijke bron. De concentratie van benzo(a)pyreen is
de laatste tien jaar vrijwel gelijk gebleven. De gezondheidsrisico’s van PAK’s zijn voornamelijk de
kankerverwekkende eigenschappen.

Lood (Pb)
Lood wordt hoofdzakelijk geëmitteerd door auto’s die op loodhoudende benzine rijden. Blootstelling aan
lood heeft met name gevolgen voor het functioneren van het centrale zenuwstelsel en de enzymsystemen
in het bloed. Door de toepassing van de katalysatoren worden in Nederland vrijwel geen loodhoudende
benzines meer toegepast. Sinds 1993 is iedere nieuwe auto in Nederland met een benzinemotor voorzien
van een katalysator. Hierdoor is de uitstoot van lood door het wegverkeer tot vrijwel nul gedaald. In het
programma CAR-II is om deze reden de berekening van de concentraties lood ten gevolge van het
wegverkeer niet opgenomen.

2.3 Grenswaarden, plan- en alarmdrempels

In het Besluit luchtkwaliteit worden voor de verschillende stoffen grenswaarden, plan- en alarmdrempels
aangegeven. De definitie van de termen is als volgt:
Grenswaarde: Kwaliteitsniveau van de buitenlucht dat op een bepaald tijdstip bereikt moet zijn. Voor de
grenswaarde geldt een resultaatverplichting, er is geen afwijking van de norm toegestaan.
Plandrempel: Kwaliteitsniveau van de buitenlucht waarbij bij het overschrijden van deze waarde de
overheid een actieplan moet opstellen, teneinde tijdig aan de grenswaarde te voldoen.
Alarmdrempel: Kwaliteitsniveau van de buitenlucht dat bij kortstondige overschrijding directe risico’s
voor de gezondheid van de mens oplevert.

In tabel 2.1 zijn de voor deze rapportage relevante normen voor het jaar 2010 per stof aangegeven. De
zogenaamde plandrempels die voor de huidige situatie van kracht zijn worden jaarlijks verlaagd, teneinde
in 2010 uit te komen op de grenswaarde, daarom zijn in de tabel geen plandrempels meer opgenomen.
Alle normen en grenswaarden staan uitgebreid beschreven in het Besluit luchtkwaliteit.

stof grenswaarde maximaal aantal dagen overschrijding


per jaar
stikstofdioxide (NO2)
- jaargemiddelde 40 µg/m3 -
- uurgemiddelde 200 µg/m3 18 dagen

fijn stof (PM10)


- jaargemiddelde 40 µg/m3 -
- 24-uursgemiddelde 50 µg/m3 35 dagen

benzeen (C6H6)
- jaargemiddelde 10 µg/m3 -

zwaveldioxide (SO2)
- jaargemiddelde 20 µg/m3 -
- 24-uursgemiddelde 125 µg/m3 3 dagen

koolmonoxide (CO)
- 98p 8-uursgemiddelde 6.000 µg/m3 -

benzo(a)pyreen
- jaargemiddelde 1 µg/m3 -

Tabel 2.1: Grenswaarden voor het jaar 2010 conform het Besluit Luchtkwaliteit

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 75


3 Onderzoek van de luchtkwaliteit

3.1 Aanpak

Het is zeer wel denkbaar dat de ontwikkeling van het Regionaal Bedrijventerrein Twente zou kunnen leiden
tot overschrijding van grenswaarden voor met name stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Zoals in
voorgaande hoofdstuk aangegeven komt in Nederland momenteel alleen in uitzonderingssituaties
overschrijdingen van de grenswaarden voor van benzeen, koolmonoxide en zwaveldioxide. Op basis
hiervan wordt verondersteld dat deze stoffen in de toekomst geen overschrijdingen van de grenswaarden
zullen laten zien en daarom in dit onderzoek buiten beschouwing kunnen worden gelaten. In de bedoelde
uitzonderingssituaties wordt overigens ook altijd de grenswaarde voor NO2 en PM10 fors overschreden.

Voor de op het RBT te vestigen bedrijven geldt dat emissies van bedrijven wordt geregeld in de
milieuvergunningen. De vergunningaanvraag wordt getoetst aan de Nederlandse emissierichtlijn (NeR) en
het Besluit luchtkwaliteit. Bij toepassing van de NeR geldt dat in principe geen schadelijke effecten voor de
omgeving ontstaan. Dit onderzoek naar de luchtkwaliteit ten gevolge van de ontwikkeling van het RBT richt
zich dan ook alleen op de berekening van de bijdragen van de bestaande en geplande wegen in het
studiegebied aan de NO2- en de PM10-concentraties. Het is algemeen bekend dat deze twee stoffen
problematisch zijn. Hoewel het niet de verwachting is dat de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsterreinen
altijd tot problematische NO2- en PM10-concentraties zal leiden, is het noodzakelijk om dit op een juist wijze
aan te tonen.

Vanaf 1 januari 2005 dient iedere plek in Nederland te voldoen aan de normen ten aanzien van fijn stof
zoals gesteld in het Besluit luchtkwaliteit. In 2010 dient daarnaast iedere plek in Nederland te voldoen aan
de normen ten aanzien van de overige stoffen zoals gesteld in het Besluit luchtkwaliteit. Het onderzoek
naar de luchtkwaliteit richt zicht dan ook op twee momenten:
- de situatie 2007 voor PM10, het moment waarop de eerste bedrijven zich zullen vestigen;
- de situatie 2010 voor de overige stoffen omdat dan voldaan moet worden aan de normen.

In het jaar 2007 zullen vermoedelijk de eerste bedrijven zich op het RBT vestigen. De verkeersintensiteiten
zullen vanaf dat moment, door het vestigen van nieuwe bedrijven op het RBT, toenemen. Van belang is om
aan te tonen dat tot 2010 voldaan wordt aan de gestelde normen. Daarom is de luchtkwaliteit in beeld
gebracht voor de situatie 2007 waarbij gerekend is met de verkeersintensiteiten zoals die voor de situatie
2010 verwacht mogen worden. Hierbij is ervan uitgegaan dat 10 ha van de beschikbare 125 ha netto
terrein is uitgegeven.

Ten aanzien van de toetsing aan de normen voor 2010 is een zelfde werkwijze gevolgd. De luchtkwaliteit is
berekend voor de situatie 2010 waarbij is gerekend met de verkeersintensiteiten voor de situatie waarin
het RBT volledig ontwikkeld is, namelijk de situatie 2020. De belangrijkste overweging hiervoor is dat als
uitgegaan zou worden van de werkelijke situatie in 2010 waarin het RBT dus gedeeltelijk ontwikkeld zal
zijn, niet gewaarborgd kan worden dat in de jaren na 2010, als het RBT verder ontwikkeld wordt, nog
steeds kan worden voldaan aan de normen van het Besluit luchtkwaliteit.
Daarnaast zijn in het verkeersonderzoek alleen verkeersprognoses gemaakt voor de situatie 2020 waarin
het RBT volledig is ontwikkeld. Er is ook een prognose voor de situatie 2020 gemaakt waarin alleen het
RBT niet is ontwikkeld maar alle andere ontwikkelingen wel. Een prognose voor 2010 met een gedeeltelijk
ontwikkeld RBT is niet beschikbaar en het vergt relatief veel inspanning om een dergelijke prognose op te
stellen. Het is voor dit onderzoek echter niet noodzakelijk om deze situatie op te stellen, gezien de hiervoor
aangegeven overweging ten aanzien van de jaren na 2010.

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van het CAR-II-model versie 3.0 zoals dat door het ministerie van
VROM ter beschikking wordt gesteld. Het CAR-II-model bevat emissieparameters en achtergrondniveaus
voor de situaties 2005 en 2010. Voor de situatie 2007 zijn deze parameters en achtergrondniveaus door
middel van lineaire interpolatie berekend. In het kader van de doortrekking van de A35 tussen Almelo en
Wierden is de lokale luchtkwaliteit door TNO in opdracht van Rijkswaterstaat directie Oost-Nederland
onderzocht (bronnen 10 en 11) voor zowel de situatie 2010 als ook voor 2020. De resultaten van dat
onderzoek zijn een welkome aanvulling aangezien het CAR-II-model minder geschikt is voor het berekenen
van de luchtkwaliteit langs autosnelwegen. In het CAR-II-model kan namelijk geen rekening gehouden
worden met de overheersende zuidwestelijke wind in Nederland noch met afscherming door bebouwing en
geluidsschermen.

76
Daarnaast gaat de methodiek in het CAR-II-model ervan uit dat de rijlijnen van de beide rijrichtingen dicht
bij elkaar liggen hetgeen bij een autosnelweg niet het geval is. Het onderzoek van TNO bevat niet het
wegvak tussen Almelo en het knooppunt Azelo. Op basis van de berekening van TNO en berekening met
het CAR-II-model is voor dit wegvak een schatting gemaakt van de luchtkwaliteit. Tot slot is voor de
wegen op en rond het RBT een inschatting gemaakt van het aandeel vrachtverkeer op basis van de
uitgangspunten zoals die zijn vastgesteld in het verkeersmilieumodel voor de gemeente Almelo.

3.2 Overige uitgangspunten voor het onderzoek

Voor het onderzoek van de luchtkwaliteit is de verkaveling conform de voorkeursinrichting als uitgangspunt
gehanteerd (bron 12). Belangrijkste uitgangspunt daarbij is dat het bedrijventerrein één toegang voor
gemotoriseerd verkeer heeft, en wel de aansluiting op de H.R. Holstlaan/aansluiting A35. De inrichting van
het terrein zelf is voor de lokale luchtkwaliteit langs de wegen overigens van minder belang.

Als onderdeel van de haalbaarheidsstudie zijn in een eerder onderzoek de verkeerskundige consequenties
van het RBT voor de situatie 2020 onderzocht (bronnen 8 en 9). De in die onderzoeken berekende
verkeersintensiteiten van de verschillende wegen zijn in dit onderzoek gebruikt. Het gaat daarbij om de
intensiteiten, zoals die zijn zichtbaar gemaakt in de afbeeldingen 1 en 2 van de rapportage ‘RBT Almelo,
aanvullende verkeerskundige bevindingen’, kenmerk AVD003/Gsh/0055 d.d. april 2003.

Op de wegen op en rond het RBT zijn zeven meetpunten gelegd waarvoor de luchtkwaliteit is berekend dan
wel ingeschat. Deze zeven meetpunten zijn in figuur 3.1 weergegeven.

Figuur 3.1: Meetpunten op de wegen, voorkeursinrichting RBT Almelo-Zuid

Er zijn drie meetpunten op het RBT zelf gelegen. Dit zijn feitelijk de drukste wegvakken op het RBT. Voor
deze meetpunten is met behulp van het CAR-II-model de luchtkwaliteit berekend, deze drie meetpunten
zijn:
- punt 1 op de ontsluitingsweg naar de aansluiting op de A35 en H.R. Holstlaan;
- punt 2 ten westen van de ontsluitingsweg;
- punt3 ten oosten van de ontsluitingsweg.

Verder zijn er twee meetpunten geplaatst buiten het RBT waarvoor eveneens met behulp van het CAR-II-
model de luchtkwaliteit is berekend:
- punt 4 Pastoor Ossestraat, deze weg blijft bestaan maar krijgt geen aansluiting in het RBT;
- punt 5 H.R. Holstlaan ten noorden van de aansluiting op de A35.

Tot slot zijn twee meetpunten op de autosnelweg A35 gesitueerd:


- punt 6 is gelegen ten westen van de aansluiting op de A35 en komt overeen met locatie 8 uit het
onderzoek van TNO;
- punt 7 ligt ten oosten van de aansluiting (luchtkwaliteit berekend met het CAR-II-model).

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 77


De uitgangspunten ten aanzien van de omgeving is voor de meetpunten 1 tot en met 5 gelijk gesteld. Deze
uitgangspunten zijn in tabel 3.1 weergegeven.

variabele toegekende waarde


X-coördinaat 240900
Y-coördinaat 482500
wegtype bebouwing aan beide zijden (2)
snelheidstype doorstromend stadsverkeer (Ve)
bomenfactor niet of nauwelijks aanwezig (1.00)

Tabel 3.1: Uitgangspunten omgevingsvariabelen meetpunten 1 tot en met 5

De verkeersintensiteiten en de bijbehorende aandelen vrachtverkeer staan voor de zeven punten in tabel


3.2. Hierbij is onderscheid gemaakt in het scenario met en zonder RBT. Voor deze punten is tevens de
ophoogfactor opgenomen om de avondspitsuurintensiteiten uit het verkeersmodel op te hogen naar
etmaalintensiteiten.

intensiteit in mvt/etm

situatie met RBT zonder fractie fractie Ophoog-


meetpunt omschrijving wegvak 2007 in 2020 RBT middel- zwaar factor
In 2020 zwaar vrachtver- spits-
vracht keer etmaal
meetpunt ontsluitingsweg RBT 1.600 20.160 0 7,5% 5,5% 9,0
1
meetpunt ten westen ontsluitingsweg RBT 600 7.650 0 7,5% 5,5% 9,0
2
meetpunt ten oosten ontsluitingsweg RBT 1.000 12.510 0 7,5% 5,5% 9,0
3
meetpunt Pastoor Ossestraat 1.200 14.650 13.820 3,5% 1,5% 10,2
4
meetpunt H.R. Holstlaan ten noorden 39.000 48.250 45.060 6,0% 4,0% 10,9
5 aansluiting A35
meetpunt TNO locatie 8, ten westen 23.710 31.620* 26.260** 5,7% 5,7% 10,1
6 aansluiting A35
meetpunt locatie 9, ten oosten aansluiting 50.340 59.280* 50.624** 5,7% 5,7% 10,3
7 A35

* Verkeersintensiteiten afkomstig uit het onderzoek van TNO (opgave Rijkswaterstaat directie Oost Nederland)
** Verkeersintensiteiten berekend op basis van verkeersonderzoek en vastgestelde ophoogfactor

Tabel 3.2: Verkeersintensiteiten meetpunten

3.3 Resultaten onderzoek luchtkwaliteit

Met de uitgangspunten zoals aangegeven in de voorgaande paragraaf is de luchtkwaliteit op de zeven


meetpunten berekend. Voor de situatie 2007 is de luchtkwaliteit berekend en voor situatie 2010 is de
luchtkwaliteit zowel berekend zonder het RBT als met het RBT. De resultaten hiervan worden hierna
toegelicht.

Resultaten berekening luchtkwaliteit situatie 2007


Voor de situatie 2007 is de luchtkwaliteit berekend, waarbij ervan uitgegaan is dat 10 ha van de netto
uitgeefbare 125 ha van het RBT is uitgegeven.
Qua verkeerssituatie is uitgegaan van de beschikbaarheid van de verlenging van de A35 in westelijke
richting, hoewel dat laatste pas in 2008 feitelijk het geval zal zijn. Dit komt omdat alle beschikbare
prognosegegevens (2020 en 2010) zijn gebaseerd op het gereed zijn van de verlengde A35. Voor het jaar
2007 is daarbij de verkeersbelasting van/naar de A35 aangehouden, zoals die voor het jaar 2010 is
opgenomen in het TNO-rapport, zie ook * bij tabel 3.2.
De luchtkwaliteit is berekend op een zo kort mogelijke afstand vanaf de weg. Dit is in beginsel het eerste
punt waar mensen bloot gesteld worden aan de luchtkwaliteit. Als de grenswaarden hier niet worden
overschreden, zal dit ook op grotere afstand van de weg niet het geval zijn omdat de verkeersbijdrage met
het toenemen van de afstand steeds verder verdund wordt. In tabel 3.3 zijn de resultaten van de

78
berekeningen van de situatie 2007 opgenomen. Overigens is ook de concentratie NO2 berekend (hoewel die
in 2007 nog niet hoeft te voldoen aan de gestelde grenswaarde).

concentratie NO2 (µg/m3) concentratie PM10 (µg/m3) aantal overschrijdingen


grenswaarde 24-uursgemiddelde
PM10

jaargemiddelde jaargemiddel totaal


meetpunt afstand (max. nvt µg/m3) achtergrond de achtergrond (max. 35 keer) achtergrond
(max. 40
µg/m3)
1 10 21,9 20,5 29,2 28,8 24 22
2 10 21,0 20,5 29,0 28,8 23 22
3 10 21,4 20,5 29,1 28,8 23 22
4 10 21,1 20,5 29,1 28,8 23 22
5 20 31,4 20,5 33,0 28,8 44 22
8 (TNO) 30 - - - - - -
8 (CAR-II) 30 22,5 20,5 29,7 28,8 27 22
9 30 29,1 20,5 30,7 28,8 32 22

Tabel 3.3: Jaargemiddelde concentratie NO2, PM10 en het aantal overschrijdingen grenswaarde 24-
uursgemiddelde PM10 voor het jaar 2007 met eenderde deel van RBT ontwikkeld

Uit de resultaten blijkt dat er geen overschrijding van de grenswaarden zijn op het RBT. Langs de H.R.
Holstlaan wordt de grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde concentratie 44 keer overschreden terwijl 35
keer maximaal is. Als het RBT-verkeer, veroorzaakt door uitgifte van 10 ha uitgegeven terrein, wordt
weggelaten daalt het aantal overschrijdingen tot 43 keer. Ten gevolge van de ontwikkeling van het RBT
neemt het aantal overschrijdingen dus met 1 toe. Uiteraard geldt hierbij dat het aantal overschrijdingen
altijd in hele getallen wordt uitgedrukt. Langs de autosnelweg liggen de concentraties lager, omdat de
afstand groter is en er rekening is gehouden met een grotere verdunning.

Resultaten berekening luchtkwaliteit, situatie 2010 zonder RBT


In eerste instantie is de luchtkwaliteit berekend zonder rekening te houden met de ontwikkeling van het
RBT. Deze situatie geeft als het ware de autonome situatie weer. De vergelijking van deze resultaten met
de resultaten van de situatie waarin het RBT wel ontwikkeld is, geeft inzicht in de veranderingen door de
ontwikkeling van het RBT op de lokale luchtkwaliteit.
In tabel 3.4 zijn de resultaten van de berekeningen van de situatie zonder RBT opgenomen.

aantal overschrijdingen

concentratie NO2 (µg/m3) concentratie PM10 (µg/m3) grenswaarde 24-


uursgemiddelde PM10

Jaargemid- achtergrond Jaargemid- achtergrond totaal


meetpunt afstand delde delde (max. 35 achtergrond
(max. 40 (max. 40 keer)
µg/m3) µg/m3)
1 10 - - - - - -
2 10 - - - - - -
3 10 - - - - - -
4 10 23,0 19,1 29,3 27,7 24 16
5 20 27,8 19,1 30,8 27,7 32 16
8 (TNO) 30 - - - - - -
8 (CAR-II) 30 22,5 19,1 28,4 27,7 19 16
9 30 25,1 19,1 29,0 27,7 23 16

Tabel 3.4: Jaargemiddelde concentratie NO2, PM10 en het aantal overschrijdingen grenswaarde 24-
uursgemiddelde PM10 voor het jaar 2010 zonder RBT, met verkeersintensiteiten 2020

Voor alle meetpunten geldt dat de concentraties in 2010 zonder RBT ver beneden de grenswaarden van het
Besluit luchtkwaliteit liggen.

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 79


Resultaten berekening luchtkwaliteit, situatie 2010 met RBT
Vervolgens is de luchtkwaliteit berekend waarbij wel rekening gehouden is met de ontwikkeling van het
RBT. Op de A35 neemt de verkeersintensiteit met ongeveer 20% toe. Op de H.R. Holstlaan en de Pastoor
Ossestraat is de toename ongeveer 7%. Deze toenamen zijn ook te vinden in de verkeersbijdrage aan de
luchtverontreiniging langs de wegen. Omdat de verkeersbijdrage relatief klein is, is ook de toename in de
totale concentratie kleiner dan de toename van het autoverkeer.

In tabel 3.5 zijn de resultaten van de berekeningen van de situatie met RBT opgenomen. De berekening
van TNO betreft de situatie 2020 voor zowel verkeersintensiteiten als emissieparameters en
achtergrondniveaus. Duidelijk is te zien dat deze concentratie met name als gevolg van de lagere
achtergrondniveaus lager liggen dan de concentraties berekend met het CAR-II-model voor de situatie
2010 met verkeersintensiteiten 2020.

aantal overschrijdingen
grenswaarde 24-
uursgemiddelde PM10
concentratie NO2 (µg/m3) concentratie PM10 (µg/m3)

Jaargemid- Jaargemid- achtergrond totaal achtergrond


meetpunt afstand delde achtergrond delde (max. 35
(max. 40 (max. 40 keer)
µg/m3) µg/m3)
10 28,4 19,1 30,7 27,7 32 16
2 10 23,2 19,1 28,8 27,7 22 16
3 10 25,4 19,1 29,5 27,7 26 16
4 10 23,2 19,1 29,4 27,7 25 16
5 20 28,3 19,1 31,0 27,7 33 16
6 (TNO) 30 16,8 14,5 31,6 31,3 - -
6 (CAR-II) 30 22,9 19,1 28,5 27,7 20 16
9 30 26,1 19,1 29,3 27,7 24 16

Tabel 3.5: Jaargemiddelde concentratie NO2, PM10 en het aantal overschrijdingen grenswaarde 24-
uursgemiddelde PM10 voor het jaar 2010 met RBT en verkeersintensiteiten 2020

Overschrijding van de uurgemiddelde concentratie van NO2 komt niet voor en is daarom niet opgenomen in
de tabel.
Voor alle meetpunten geldt dat de concentraties NO2 en PM10 in 2010 met RBT hoger is dan zonder RBT,
hetgeen logisch is. Uit vergelijking van de uitkomsten van de tabellen 3.4 en 3.5 blijkt echter, dat de
verschillen tussen de situatie zonder en met RBT gering zijn. De jaargemiddelde concentratie van NO2
neemt op bestaande wegen maximaal ongeveer 0,6 µg/m3 toe en de jaargemiddelde concentratie van PM10
neemt met maximaal 0,3 µg/m3 toe. De invloed van het RBT op de lokale luchtkwaliteit is daarmee (zeer)
gering te noemen. De totaalwaarden zijn niet zo hoog, dat op enig punt de normen van het Besluit
luchtkwaliteit worden overschreden.

De verschillen tussen de situatie 2010 met volledig ontwikkeld RBT en de situatie 2007 waarin eenderde
van het RBT is ontwikkeld zijn opmerkelijk. Dit wordt volledig veroorzaakt door de geprognosticeerde forse
daling van de achtergrondniveaus en de emissie van het voertuigpark.

Conclusie is dat de toevoeging van het RBT in 2007 zorgt voor een geringe verdere overschrijding van de
grenswaarde voor PM10 op de H.R. Holstlaan ten noorden van de A35 (waarbij overschrijding ook zonder
RBT optreedt). In 2010 wordt voldaan aan het Besluit luchtkwaliteit, waarbij er moet rekening mee moet
worden gehouden dat voor deze berekeningen het gehele RBT (180 ha bruto oppervlakte) al in 2010
gerealiseerd is gedacht, terwijl dit volgens de vigerende uitgifteplanning pas in 2020 het geval zal zijn.

80
4 Conclusie

Voor de ontwikkeling van het Regionaal Bedrijventerrein Twente ten zuiden van de A35 is de lokale
luchtkwaliteit onderzocht en getoetst aan de normen zoals gesteld in het Besluit luchtkwaliteit. Reeds vanaf
1 januari 2005 dient iedere plek in Nederland te voldoen aan de normen ten aanzien van fijn stof zoals
gesteld in het Besluit luchtkwaliteit. In 2010 dient iedere plek in Nederland te voldoen aan de alle normen
gesteld in het Besluit luchtkwaliteit. Het onderzoek naar de luchtkwaliteit voor het RBT heeft zich dan ook
gericht op de situatie 2007 waarin de eerste bedrijven zich zullen gaan vestigen en de situatie 2010 waarin
voldaan moet worden aan de normen.

Situatie 2007
In de situatie 2007 wordt op het RBT en langs de autosnelweg voldaan aan de normen. Langs de H.R.
Holstlaan ten noorden van de A35 wordt echter de grenswaarde van de 24-uursgemiddelde concentratie
van PM10 in totaal 44 keer overschreden, terwijl 35 keer per jaar is toegestaan. Dit aantal overschrijdingen
wordt slechts voor een klein deel, hooguit 1 keer, veroorzaakt door de ontwikkeling van het RBT. Door de
ontwikkeling van het RBT wordt de overschrijding van de grenswaarde voor PM10 langs dit gedeelte van de
H.R. Holstlaan dus iets groter.

Situatie 2010
De hoogste jaargemiddelde concentratie voor NO2 op bestaande wegen in 2010 is ongeveer 28 µg/m3,
waarvan 19 µg/m3 ten gevolge van de achtergrond. De concentratie NO2 ligt daarmee ver beneden de
grenswaarde van 40 µg/m3. Ook de jaargemiddelde concentraties van PM10 liggen ver beneden de
grenswaarde van 40 µg/m3, de hoogste concentratie is bijna 31,0 µg/m3, waarvan bijna 28 µg/m3 ten
gevolge van de achtergrondconcentratie. De grenswaarde van de 24-uursgemiddelde concentratie wordt
maximaal 33 keer per jaar overschreden en blijft dus ook onder de gestelde maxima van 35 keer per jaar.

De concentraties zijn berekend met een geringe afstand tot de weg. Naar mate de afstand tot de weg
toeneemt neemt de verkeersbijdrage ten gevolge van verdunning af. Op basis hiervan kan gesteld worden
dat ook op grotere afstand van de wegen de normen zeker niet worden overschreden.

Uit het onderzoek is gebleken dat de verschillen tussen de situatie zonder en met RBT gering zijn. De
jaargemiddelde concentratie van NO2 neemt op bestaande wegen maximaal ongeveer 0,6 µg/m3 toe en de
jaargemiddelde concentratie van PM10 met maximaal 0,3 µg/m3. De invloed van het RBT op de lokale
luchtkwaliteit is daarmee zeer gering te noemen; het aandeel van het RBT in de totale berekende
concentraties bedraagt maximaal enkele procenten. De concentraties in de situatie met het RBT liggen ver
beneden de grenswaarden.

De overschrijding van de normen langs de H.R. Holstlaan ten noorden van de A35 in 2007 wordt derhalve
slechts voor een zeer klein deel door het RBT veroorzaakt. Voor de situatie enkele jaren later, in 2010, is
aangetoond dat ook langs de H.R. Holstlaan het aantal overschrijdingen fors is afgenomen (ondanks een
toename van de intensiteiten) en in die situatie wel voldoet aan de gestelde normen. Deze afname wordt
volledig veroorzaakt door de afname van de achtergrondniveaus en de emissies van het voertuigpark.

Afgewogen moeten worden het belang van de ontwikkeling van het RBT tegen de ernst van de tijdelijke
overschrijding van de grenswaarde van PM10 tussen 2007 en 2010.
Omdat het RBT (aangetoond) slechts een zeer geringe toename van de overschrijding van de grenswaarde
van PM10 in 2007 veroorzaakt; de overschrijding tijdelijk is; en de overschrijding in 2010 al geheel is
ondervangen, vinden wij het belang van de verdergaande voorbereiding van het RBT zeker opwegen tegen
de genoemde geringe tijdelijke toename van de overschrijding door PM10.

Partiële herziening Regionaal Bedrijventerrein Twente 81


5 Referenties

1. Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden


Jaargang 2001, nummer 269, Besluit luchtkwaliteit

2. Ministerie van VROM


Besluit luchtkwaliteit en Meetregeling luchtkwaliteit, Den Haag, november 2001

3. Brief staatssecretaris VROM aan alle Burgemeester en Wethouders


Interpretatie Besluit luchtkwaliteit, kenmerk LMV 2004091308, 30 september 2004

4. Acid News NO. 2, ACID RAIN, Air pollution and health, juni 2001

5. B. Brunekreef, et al., Review: Air pollution and health, The Lancet vol. 360, 19 oktober 2002

6. WHO, Health aspects of air pollution with particulate matter, ozone and nitrogen dioxide, 2003

7. RIVM en Rijkswaterstaat (AVV), Verkeersgerelateerde luchtverontreiniging en gezondheid, oktober


2002

8. Goudappel Coffeng BV, Regionaal bedrijventerrein Almelo, Verkeerskundige bevindingen,


AVD001/Gsh/0018, juli 2002

9. Goudappel Coffeng BV, RBT Almelo, Aanvullende verkeerskundige bevindingen, AVD003/Gsh/0055,


april 2003

10. TNO, Lokale luchtkwaliteit in de omgeving van RW35 (wegvak Wierden-Almelo)/RW36 (RW35-
Wierden-oost), R2002/283, juni 2002

11. TNO, Lokale luchtkwaliteit in de omgeving van RW35/36 (geactualiseerde verkeersintensiteiten),


R2003/015, januari 2003

12. Stuurgroep RBT, MER Regionaal Bedrijventerrein Twente, Samenvatting, oktober 2004

82

Вам также может понравиться