Вы находитесь на странице: 1из 5

Naam: Guido Poesiat

Studentnummer: 2507263

Inleiding.
Bij het lezen van Kants Kritiek van de zuivere rede kom je al snel tot de
ontdekking dat de uiteenzetting even geniaal als gecompliceerd is. In deze
paper zullen wij dan ook pogen om de kritiek van Kant (deels) inzichtelijk
te maken, daarbij richten wij ons op de titel van paragraaf 17 van dit boek.
Het grondbeginsel van de synthetische eenheid van de apperceptie is het
hoogste principe van alle gebruik van het verstand. Uit deze paragraaftitel blijkt al dat de eenheid van de apperceptie een belangrijke positie
heeft in de kritiek van Kant. In deze verhandeling zullen wij proberen naar
die positie toe te werken, waarbij het ons doel is om aan te kunnen geven
wat in het systeem het bijzondere is van de eenheid van de apperceptie.
We zullen, wegens ruimtegebrek, beginnen bij een definiring van het
verstand. We zullen vervolgens via logische stappen de structuur
doorlopen, waarbij ook niet altijd de verhouding van het zuivere ten
opzichte van het empirische wordt uitgewerkt. Maar daar waar het niet
uitgewerkt wordt kunnen we, denk ik, volstaan met de opmerking dat het
empirische mogelijk wordt gemaakt door het zuivere.
Het Systeem
Het verstand is, negatief gedefinieerd, een niet-zintuigelijk kenvermogen,
het verstand kan enkel a priori kennen door begrippen. Begrippen krijgen
pas betekenis (worden kennis) door verbinding met andere begrippen. Een
verbinding van begrippen noemen we oordelen en zodoende kunnen we
het verstand positief definiren als het vermogen om te oordelen.
Begrippen, zo constateert Kant, berusten op functies, in dit geval op
functies die de eenheid van de handeling zijn die verschillende
voorstellingen onder n noemer brengt. Deze handeling (een verbinden
van voorstellingen) wordt tot stand gebracht door het verstand. Nu is het
echter zo dat er verschillende manieren bestaan waarop we voorstellingen
met elkaar kunnen verbinden. Deze manieren van verbinden zijn de
functies van het zuivere verstand. In de oordeelstafel van Kant vinden we
deze functies, die meteen de volledige functies van het verstand omvat.
De functies die in de oordeelstafel gepresenteerd worden, worden dan ook
de logische functies van het zuivere verstand genoemd. Dat wil zeggen, er
wordt geabstraheerd van alle inhoud van een oordeel, enkel de functies
(oordeelsvormen) die een oordeel eenheid verschaffen zijn gegeven. De
oordeelsvormen zijn dus zonder inhoud, ze betrekken zich nog niet op een
object, dat gebeurt in de volgende stap die gemaakt wordt.
Zoals ons in de transcendentale esthetica duidelijk is geworden, kan
kennis zich alleen middels de aanschouwing op het object betrekken. De
transcendentale logica leert ons op haar beurt dat de kennis in haar
oorsprong ontstaat door synthese. Deze twee constateringen komen
samen als we opmerken dat de verschillende voorstellingen, die zich

voordoen in een aanschouwing, door middel van samenvoeging onder n


kenniseenheid gevat worden. Deze handeling van vereniging van
menigvuldigheid noemen we dus synthese. Met andere woorden kunnen
we zeggen dat kennis pas ontstaat door de synthese van menigvuldigheid
gegeven in de aanschouwing. Deze menigvuldigheid kan empirisch
gegeven zijn, zoals de materie in de aanschouwingen, maar zij kan ook a
priori zijn, zoals de a priori-aanschouwingen van ruimte en tijd. Deze
laatste gaan namelijk vooraf aan de empirische aanschouwing, dat wil
zeggen, zij maakt de empirische aanschouwing mogelijk. (Vandaar dat zij
ook behandeld wordt in de transcendentale esthetica). Betreft het een
synthese van een a priori gegeven menigvuldigheid, dan noemen we haar
zuivere synthese. Waar we naar opzoek zijn, zijn de begrippen die eenheid
geven aan deze zuivere synthese, dit zijn de zuivere bestandbegrippen.
Bij die zoektocht naar de zuivere verstandsbegrippen worden de
oordeelsvormen als leidraad gebruikt. Dit kan omdat dezelfde functie die
de verschillende voorstellingen in een oordeel eenheid geeft, geeft ook de
zuivere synthese van verschillende voorstellingen in een aanschouwing
eenheid. En deze eenheid heet, zoals zojuist al aangegeven, het zuivere
verstandbegrip. Deze verstandsbegrippen betrekken zich, door de eenheid
die zij aan de zuivere synthese geven, a priori op de objecten. Zo krijgen
de verstandsbegrippen een transcendentale inhoud, dat wil zeggen, ze
worden een noodzakelijke voorwaarde voor empirische kennis. Het geheel
van de zuivere verstandsbegrippen noemen we de categorien. Omdat zij
door dezelfde functie tot stand gebracht worden is het geheel van de
categorien in aantal gelijk aan die van de oordeelstafel. Daardoor was het
ook mogelijk om via de logische functies van het verstand tot de zuivere
verstandsbegrippen te komen. Waar de oordeelstafel echter de denkvorm
betreft, zijn het de categorien die haar inhoud uitmaakt. Zo beschouwd
kunnen de categorien gezien worden als een objectieve verwerkelijking
(in de zin van betrokken op het object) van de oordeelsvormen.
De beweging die we zien kunnen we proberen te versimpelen en als volgt
voor te stellen: we hebben kennis van objecten (ervaring). Deze objecten
zijn als de nog te bepalen onbepaaldheid gegeven in de aanschouwing en
ons verstand bepaalt het onbepaalde. Daaruit volgt dat er iets a priori aan
de bepaling vooraf moet gaan. Er moeten in het verstand a priori
begrippen liggen die de bepaling mogelijk kunnen maken. Dit zijn de
zuivere verstandbegrippen.
Hoewel bovenstaande een versimpeling is van de transcendentale
deductieve beweging die gemaakt wordt, geeft het wel de objectieve
geldigheid van de categorien weer. Die geldigheid zit namelijk in het feit
dat de categorien de ervaring berhaupt mogelijk maakt. Door middel
van de zuivere verstandsbegrippen kan het door de aanschouwing
gegeven object als verschijning gedacht worden als een object van de
ervaring. Hiermee zijn de categorien en haar geldigheid wel mee
aangetoond, maar er is niks gezegd over hoe het kan dat a prioribegrippen zich betrekken op een object. Dat wil zeggen, de verklaring van
deze wijze waarop begrippen zich a priori op objecten kunnen betrekken.

Dit is de volgende stap in de transcendentale deductie, namelijk de


transcendentale deductie van de zuivere verstandsbegrippen.
In de transcendentale deductie van de zuivere verstandsbegrippen stelt
Kant de verbinding van die menigvuldigheid van voorstellingen aan de
orde, synthese dus. De verbinding op zichzelf is niet in de aanschouwing
gegeven, daarom voltrekt deze verbinding van menigvuldigheid zich niet
via de zintuiglijkheid, maar via het verstand. Wat ons tot het inzicht brengt
dat elke verbinding een resultaat is van het denken, ze is een handeling
van spontaniteit. Hiermee is in feite al gezegd dat elke analyse al een
synthese vooronderstelt. Aan een geheel, dat ontleden wordt, is
logischerwijs een moment van verbinding vooraf gegaan (anders zou het
niet ontleden kunnen worden). Aangezien alle verbinding een resultaat is
van ons denken, is hetgeen we ontleden eerder al verbonden door ons
denken. In dit verbinden, of beter gezegd, in verbinding in het algemeen,
wordt ook altijd al een eenheid voorondersteld. Bij het verbinden wordt al
uitgegaan van een eenheid, anders zou een verbinding niet eens mogelijk
zijn. Waar je intutief zou denken dat verbinding de eenheid voortbrengt,
blijkt juist het tegenovergestelde het geval te zijn. Het begrip van de
verbinding wordt pas mogelijk door de voorstelling van de eenheid.
Deze eenheid die (a priori) vooraf gaat aan alle verbinding is niet de
categorische eenheid. De categorien zijn namelijk wijzen van oordelen,
oordelen veronderstellen verbinding en verbinding veronderstelt weer
eenheid. Daarom moet deze eenheid op een hoger niveau gezocht worden
dan de categorische eenheid. Een oorspronkelijke eenheid die aan alle
andere eenheden ten grondslag ligt.
In de zoektocht naar deze oorspronkelijke eenheid stelt Kant de
denkbaarheid van de voorstellingen aan de orde. De voorstellingen die ik
heb, die moeten noodzakelijk aan de voorwaarde voldoen dat ik de
voorstelling denken kan. Dit impliceert dat er sprake is van een ik denk
die al mijn voorstellingen begeleidt. De denkbaarheid van een voorstelling
door een ik is namelijk een noodzakelijk voorwaarde voor een voorstelling
die zich aan mij voor doet. Een voorstelling die niet door mij gedacht kan
worden, kan immers nooit mijn voorstelling zijn. De voorstelling ik denk is
een handeling van het denken, zij wordt door Kant dan ook de zuivere
apperceptie genoemd.
Deze voostelling ik denk heeft als inhoud de handeling die ik verricht
wanneer ik de voorstellingen aan mijzelf toeschrijf. Dit toeschrijven van
verschillende voorstellingen aan n en hetzelfde bewustzijn is een
synthetische activiteit waarzonder ik geen enkele aanschouwing tot object
zou kunnen maken. Want alleen wanneer ik de verschillende
(opeenvolgende) voorstellingen toeschrijf aan mijzelf kan ik ze ook
toeschrijven aan n en hetzelfde object. In deze synthetische activiteit
van het ik denk word ik mij bewust van de eenheid van mijn bewustzijn.
Dit wordt de eenheid van de apperceptie genoemd en wel de
transcendentale eenheid van de apperceptie, omdat zij de noodzakelijke
voorwaarde is voor alle synthetische activiteit van het verstand en

daarmee ook voor alle a priori-begrippen en dus vormt zij de bron van alle
(wetenschappelijke) kennis. Laten we dit nog iets verder toelichten.
Zoals reeds al aangegeven wordt in alle verbinding al een eenheid
vooronderstelt, dat was de reden dat we opzoek gingen naar een
oorspronkelijke eenheid, en die oorspronkelijke eenheid is dus de
transcendentale eenheid van de apperceptie. Doordat ik bewust wordt van
deze eenheid door middel van synthetische activiteit, namelijk in de
synthese van menigvuldige voorstellingen, noemt Kant deze eenheid de
oorspronkelijke synthetische eenheid van de apperceptie. Deze
uiteenzetting duidt meteen ook de deductieve beweging aan die Kant
maakt om de eenheid van de apperceptie aan te tonen. Er wordt namelijk
uitgegaan van iets dat gegeven is, in dit geval de synthese van
verschillende voorstellingen, en vervolgens toont Kant aan dat deze
synthese enkel tot stand kan komen als de voorstellingen zich laten
verenigen in n en hetzelfde bewustzijn en doordat ik de voorstellingen
beschouw als mijn voorstellingen is dat mijn bewustzijn waar ze zich in
laten verenigen. Dit bewustzijn moet dan noodzakelijk n zijn, anders zou
zij net zo verscheiden zijn als de voorstellingen waarvan ze bewust van is.
De bijzonderheid van de transcendentale eenheid van de apperceptie is
natuurlijk dat zij de bron is voor alle synthetische activiteit. Als we ons dan
herinneren dat alle kennis resultaat is van synthese heeft dit als implicatie
dat de eenheid van de apperceptie de noodzakelijke voorwaarde is voor
alle kennis. Op deze wijze ondervangt Kant ook de oneindige regressie van
synthese waar we in terecht komen als we aannemen (zoals we gedaan
hebben) dat analyse al synthese verondersteld. Maar de oneindige
regressie wordt dus teniet gedaan door een oorspronkelijke eenheid die
synthese berhaupt mogelijk maakt. Ofschoon Kant het grondbeginsel van
de noodzakelijke eenheid van de apperceptie benoemd als het hoogste in
de gehele menselijke geschiedenis, is het echter een vergissing om te
denken dat deze eenheid van de apperceptie het hoogste is in de zin van
een constituerende entiteit. Zij vormt veeleer een sluitsteen, een
onmisbare schakel in het systeem dat Kant ons presenteert. We kunnen
hier wellicht de vergelijking maken met taal. In de taal op zichzelf gaan we
nooit een fundament vinden, we zullen in de ontleding van zinnen en
woorden nooit op iets stuiten wat we kunnen betitelen als constituerend
voor de gehele taal. De taal berust dan ook op een bepaalde structuur, die
we de grammatica noemen. Evenals de taal zich laat leiden door bepaalde
regels, zo laat het tot stand komen van kennis zich ook leiden door regels.
Dat wil zeggen, de geldigheid van kennis berust op een bepaalde structuur
en precies die structuur wordt ons geleerd door Kant in zijn kritiek van de
zuivere rede.

Slot.
We zijn begonnen de definiring van het verstand om vervolgens met
logische stappen door het systeem te gaan zoals die gepresenteerd is door

Kant. Echter wel steeds met in het achterhoofd het doel waar me heen
wilde, namelijk de eenheid van de apperceptie. Dit doel heeft zowel het
begin als het einde alsmede de genomen stappen bepaald. We kunnen
niet ontkennen dat dit ten koste is gegaan van de volledigheid.
Desondanks hebben we wel het systeem op een goede wijze uiteen
kunnen zetten en stapsgewijs daar naar toe kunnen werken waar we heen
wilde. De eenheid van de apperceptie. Zij heeft als voornaamste
bijzonderheid dat ze een oorspronkelijke eenheid is die als voorwaarde
geldt voor de mogelijkheid van alle kennis. Dit hebben we aan kunnen
tonen en daarmee kunnen voldoen aan het doel wat we aan het begin van
deze verhandeling onszelf hebben gesteld.

Bibliografie.
-

Immanuel Kant (1781), Kritik der reinen Vernunft. Universal-Bibliothek,


Duitsland (1975)

Immanuel Kant, Kritiek van de zuivere rede, Vertaling: J. Veenbaas & W.


Visser. Uitgeverij Boom, Amsterdam (2004)

Karin de Boer, Kants Kritiek van de zuivere rede. Een leeswijzer. Uitgeverij
Boom, Amsterdam (2010)

Tekstcollege Kant. VU, collegejaar 2012/2013. C. Krijnen & W. Goris.

Вам также может понравиться