Академический Документы
Профессиональный Документы
Культура Документы
Prijs f 0.25
I
48
ut ZENDINGSKLOK
EEN VERHAAL UIT DEN ZENDINGSARBEID OP NIAS
. ;& - .
.
1
door J. N. BIEGER.
VIERDE DRUK.
ZENDINGSBUREAU|OEGSTGEEST - 1921
DE
ZENDINGSKLOK
EEN VERHAAL UIT DEN
ZENDINGSARBEID OP NIAS
DOOR
J. N. BIEGER
VIERDE DRUK
Niet ver van het groote en machtige dorp BAWOLOWALANGI" in de bocht van Telok-Dalam inZuidNias, waar nu de Chineezen en Maleiers hunne win
keltjes opgeslagen hebben om met de bevolking handel
te drijven, stonden in het voorjaar van 1883 vele Niassers, enkelen met lansen en geweren gewapend, druk
met elkander te praten. Eenigen van hen wezen op eens
met den vinger naar de zee, waar op dat oogenblik een
mooi en tamelijk groot vaartuig het land langzaam
naderde.
Het was de Denninger", het Zendingsschip, dat de
Rijnsche Zendelingen gebruikten om een goede verbin
ding te hebben tusschen het Noordelijk- en het eerst
pas begonnen arbeidsveld in het Zuiden van Nias.
't Schip kreeg den naam Denninger" naar den eer
sten zendeling van Nias, die vele jaren op Borneo
werkte, maar na den zendelingenmoord aldaar op Nias
in Goenoeng'-Sitoli een nieuw zendingsveld gezocht en
ook gevonden had.
Een half uur ongeveer, nadat de zooeven vermelde
Niassers het schip zagen, wierp de Denninger" in de
heerlijke baai een honderd meter van het land verwij
derd, haar anker uit.
Twee Europeanen gingen uit het schip en werden
door eenige jonge matrozen naar het land geroeid.
Het waren de zendelingen Thomas en Lagemann.
De eerste een krachtige verschijning met langen don
keren baard en zeer innemend uiterlijk, een man van
middelbaren leeftijd. De ander een nog jeugdig zende-
s
ken, die nu opeens zijn zwaardmes ontbloot, met zijn
linkerhand zijn geweer in de hoogte steekt en zijn
lichaam opwerpt, terwijl hij den bekenden oorlogskreet
uitstoot.
Nauwelijks hebben de Niasser strijders, met gewe
ren, lansen, speren en schilden gewapend en in dikke
oorlogsmantels gekleed, terwijl hunne hoofden met
ijzeren helmen bedekt zijn, dit gehoord, of de oorlogs
kreet wordt door allen herhaald. Onderwijl slaan zij
opspringende en dansende de schilden tegen hunne
speren, waardoor een eigenaardig geluid onstaat, waar
mede zij bij een gevecht hunne vijanden bevreesd wil
len maken.
Welk een woest, romantisch schouwspel!
De vredeboden, geheel ongewapend, hebben voor een
oogenblik een onbeschrijfelijk, onaangenaam gevoel.
Of dit de jonge Sioeloe en zijn strijders wel bemerkt
hebben? Woest lachend, terwijl de oogen van onder de
helmen verschrikkelijk schitteren, herhalen zij nog eens
dien oorlogskreet.
Een slaaf biedt daarna den jongen vorst een pruimpje
aan en terwijl hij dit aanneemt en in den mond steekt,
zegt hij tot den oudsten zendeling: Volg mij!"
De zendelingen, gescorteerd door den woesten troep,
volgen den vorsteliiken jongeling naar het dorp van
Faosi-Aro.
De weg naar het dorp begint aan den voet van den
berg erg steil te worden. Hij is met groote en kleinere
steenen belegd, wat het klimmen vergemakkelijkt. Aan
de rechterzijde van den weg, nadat men eenige minuten
geloopen heeft, staat een Hele" (badplaats). Heerlijk
bergwater stroomt met geweldige kracht in de badkom.
Men heeft hier verschillende badinrichtingen. Voor
mannen en voor vrouwen afzonderlijk. Hier aangeko
men blijven de zendelingen een oogenblik staan en ver-
6
wonderen zich over de architectuur der Zuid-Niassers.
Zoo iets hebben zij in het Noorden van Nias niet
gezien. Men gaat verder. Aan de linkerzijde staat een
graf van een Sioeloe met doeken, poppen en hanefiguren getooid. Eenige afgodsbeelden en jonge blade
ren van den kokospalm omgeven het eigenaardig graf.
Hier ontmoeten zij Faosi-Aro, het gevreesde hoofd der
Bawo-Lowalangirs. Uiterst vriendelijk spreekt het
hoofd de zendelingen aan: Zijt ge eindelijk gekomen.
Hoe blijde ben ik. Ik had niet meer op uw komst
gerekend!".
Faosi-Aro verblijdt zich, omdat hij in den geest de
schatten der Europeanen in zijn bezit ziet. Hij weet,
dat de Europeanen kunstvaardiger zijn dan de Niassers,
dat zij geweren en kanonnen hebben om den vijand
te vernietigen. Hij ziet in zijn verbeelding reeds geheel
Zuid-Nias onder zijn heerschappij, want, daar twijfelt
hij niet aan, de Europeanen zullen hem helpen. Immers
ze zijn gekomen om met hem handel te drijven, om
hem te brengen tot aanzien en macht!
Hij vat Thomas bij de hand en beiden gaan voor, ter
wijl Lagemann met de anderen volgen.
Aan den ingang van het dorp staat een poort. Het
geheele dorp is van eenen steenen wal omgeven, waar
op hier en daar stekelige bamboe groeit, en waar het
niet groeien wil, stekelige bamboe geworpen is om. den
vijand het beklimmen van den wal te bemoeilijken.
Het dorpsplein is met steenen belegd. In het midden
liggen groote steenen, terwijl kleinere daarnaast een
soort trottoir vormen.
Het huis van Faosi-Aro is groot. Voor vele woningen
heeft men groote steenen banken geplaatst en voor de
huizen van enkele hoofden staan kolossaal groote stee
nen gedenkteekens.
De zendelingen zijn in het huis van Faosi-Aro
7
gegaan en hebben daar in de groote voorkamer op een
verhevenheid, vanwaar men op het dorpsplein zien kan,
en die ook als slaapplaats voor gasten gebruikt wordt,
plaats genomen. De strijders hebben het zich ook in
de woning gemakkelijk gemaakt. Vele jongens van
verschillenden leeftijd hebben in de nabijheid van de
Europeanen een plaatsje veroverd en zien nu vol aan
dacht naar elke beweging van de vreemdelingen.
Daar opeens slaat een slaaf op de groote, langwer
pige trommel. En anderen beginnen op grootere en
kleinere gongs een geweldig lawaai te maken. Men wil
daarmede de gasten eeren en tevens iedereen verkon
digen, dat er iets bijzonders plaats grijpt in het paleis
van den vorst.
Langzamerhand vult zich de woning van het opper
hoofd, maar merkwaardig, het zijn allen mannen. De
vrouwen geneeren zich om zich openlijk te vertoonen.
Zij zitten in het achtervertrek, dat dienst doet als slaap
kamer van den vorst en diens familie.
Eindelijk houdt het geweldig rumoer van de gongs
op. De trommel- en gongslagers nemen tusschen de
anderen plaats.
't Opperhoofd gaat naar de achterkamer en komt
dan na eenigen tijd terug met zijn vrouw, die zich bij
zonder mooi gekleed heeft en begeleid wordt door
andere Sioeloevrouwen. In haar hand houdt zij een bie
zen zakje, waarin zij dingen verborgen houdt, die voor
een smakelijk Niassisch pruimpje onontbeerlijk zijn.
Zij hebben op Indische wijze, met de beenen onder
het lichaam, voor de Europeanen plaats genomen. De
vrouw van Faosi-Aro ziet nu voor het eerst de zende
lingen aan. Hare begeleidsters daarentegen houden nog
steeds hare oogen op den grond gericht. De Sioeloevrouw opent het bewuste biezen zakje, haalt een half
verdord blad er uit te voorschijn, legt daarin kalk en een
.. . . en chudden hartelijk en dankbaar gestemd d e hand van den jongen 3ioeloe. (pag. 4).
10
II
12
13
15
achtig en klein. Zij zijn hier wel dichter bij het dorp,
maar ook dichter bij de menschen, die zoo dikwijls
hunne goederen gestolen hebben.
In de baai van Telok-Dalam ligt weer de Denninger", die brieven heeft meegebracht uit Goenoeng-Sitoli
voor de zendingsfamilie en etenswaren en andere
noodige artikelen. Welk een blijdschap voor de zen
dingskolonie ! Snel worden de brieven uit Europa door
gelezen. Wat krijgen zij op eenmaal veel te hooren.
Goede tijding en slechte tijding. De kist uit Europa,
waarop Thomas en Lagemann zoozeer gehoopt had
den en die hun allerhande dingen zou gebracht hebben,
is niet meegekomen, maar in Padang blijven staan. Dat
is te betreuren, want spoedig zal het Kerstfeest zijn en
zij hebben zich al voorgesteld, hoe mooi zij het feest
tezamen zouden vieren temidden der woeste heidenen.
Den volgenden dag, toen het reeds begon te sche
meren, kwamen de beide zonen van het opperhoofd,
Hela ba dan, de n een krachtige jongeling van on
geveer 25 jaar, de andere een jongeling van ongeveer
18 jaren, tot Thomas. Zij zouden gaarne op het schip
overnachten, want, zoo zeiden zij: Wij willen met de
schepelingen over den aankoop van 2000 kokosnooten
spreken!"
Thomas vond dit goed en nadat de beide jongelingen
het avondeten op het zendingsstation gebruikt hadden,
gingen zij tegen 8 uur in de duisternis naar het strand.
> Zij vonden hier een matroos van het schip met een
sloep om ze naar de Denninger" te brengen.
't Vaartuig ligt niet zoo dicht bij de kust, zoodat de
roeiers eenigen {ijd noodig hebben om bij het schip te
komen.
Diepe duisternis omhult de drie jongelingen. De
klapperboomen op het strand zijn niet meer te zien.
Alleen eenigte donkere plekken duiden aan, waar zij
16
17
18
20
21
22
naar de tijden, toen zij nog een jong meisje was. Hoe
goed had ze het vroeger. Zij denkt aan haar ouders, aan
de broeders en zusters, aan het heerlijke land, waar zij
opgroeide. Hoe lieflijk was het thuis op den Zondag
morgen! Dan luidden overal de klokken, die de menschen tot kerkgaan noodden. Dan genoot men in de
kerk van het gemeenschappelijk zingen van die heer
lijke liederen! Hoe mooi speelde het orgel en wat was
het een genot naar de ernstige woorden te hooren van
den vromen prediker. En dan die wandeltochten in
aangenaam gezelschap in het heerlijk bosch!
De vrouw van een zendeling!" Het is waar zij heeft
veel, veel moeten verlaten, maar betreurt zij het inder
daad de vrouw van een zendeling geworden te zijn?
De zee aan haar voet beneden aan den berg met de
opkomende en wegvloeiende golven ziet zij niet meer.
Haar hoofd rust op haar hand. Zij peinst, zij denkt
ernstig over deze vraag na. Als in een nevel komt voor
haar geest het beeld, hoe haar man, als krachtig, jong
zendeling, eenige jaren geleden haar hand vroeg. Hoe
blijde was zij toen met dit aanzoek. De zielsbeelden
volgen snel elkander op. Zij denkt plots ook aan haar
zielszorger, die op de catechisatielessen eens over het
lijden sprak. Hoe hij de menschen in twee deelen groe
peerde. De menschen, die voor zich zelf leefden, die
slechts aan vreugde en genot dachten en de men
schen, die voor anderen leefden, wier lust het was voor
anderen te lijden ja, indien noodig, ook voor ande
ren te sterven. Hij vertelde dan verder, hoe de eerste
soort menschen geen spoor op aarde achter lieten. Zij
leefden zonder blijvend nut voor hunne medemenschen. De tweede soort menschen waren lichten op
deze duistere aarde, waarnaar hunne armere medemenschen opkeken om den weg tot het vaderhuis te vinden.
De vrouw van een zendeling!'' en spontaan roept
23
24
25
26
27
38
29
30
De Priesters.
Het gewone priesterdom is niet erfelijk, maar naast
de priesters staan de priesterkoningen, die dikwijls
meer macht en aanzien hebben dan de opperhoofden.
Hunne kinderen worden gewoonlijk weer priesters.
Verscheidene stammen, die vroeger tot n stam
behoorden dat wil zeggen n stamvader gehad
hebben hebben gemeenschappelijk twee zulke
priesterkoningen. De eene priesterkoning bewaart het
mannelijke afgodsbeeld der voorouders, de andere
het vrouwelijke.
De titel, dien deze priesterkoningen dragen, is: BoroNadoe (d.i. hoeder, bewaarder van het afgodsbeeld).
De Boro-Nadoe zijn van vorstelijken bloede. Zij vor
men den hoogsten adel in het land. Eenmaal in het
jaar offeren alle dorpen in opdracht van de BoroNadoe, opdat de planten en veldvruchten goed mogen
gedijen.
Een verzoek hunnerzijds mag door niemand gewei
gerd worden. Zij dragen geen wapenen. Zij mogen niet
in den strijd mede-optrekken. Wordt een der BoroNadoe's vermoord, dan brengt ieder goud bijeen om
den dood te wreken.
De Boro-Nadoe wordt door ieder Ama (Vader)
31
Het koppensnellen.
Ook het koppensnellen schijnt in Zuid-Nias met
den voorouderdienst verband te houden. In vroeger
tijden (zoo wordt verhaald) hebben de Noord-Niassers
(door de Zuid-Niassers Aramo" genoemd) een hoofd
van een sioeloe gesneld. Daarvoor moet door de ZuidNiassers telkens en telkens weer wraak genomen wor
den. Namen zij geen wraak, dan zouden de voorouders
toornig op hen worden. Dit is ook de oorzaak, waarom
men bij iedere gelegenheid hoofden laat snellen, zoo
b.v. bij het uitbreken van een oorlog, ook wanneer
een sioeloe een huis of een gemeentehuis bouwt, ver
der wanneer een sioeloe sterft of opdat de vestingmuur
niet moge invallen. Voorts dient men hoofden te snel
len, wanneer alle voorgeschreven feesten gevierd zijn.
Ik zag eens in een gemeentehuis 47 hoofden, die op
n dag gesneld waren. Dat noemden zij Goddelijke
Religie".
32
33
34
Het huwelijk.
De Zuid-Niassers mogen niet uit hun eigen stam
een vrouw nemen. Vier getrouwde vrouwen en even
veel mannen halen de bruid af, die stil volgt, zonder
dat men haar behoeft te trekken, zooals dit in NoordNias het geval is.
In en voor het huis van den bruidegom verzamelen
zich de verwanten om bruiloft te vieren. In het huis
vindt de inzegening plaats door een priesteres. Het
jonge paar neemt plaats onder de afgoden der voor
ouders. De priesteres legt haar hand op het hoofd van
de bruid en zegt:
Uw vader en uw moeder zijn tevreden!
Onze vader en onze moeder (het opperhoofd en
diens vrouw) hebben het gehoord
Uw verbintenis is volgens het recht.
De ouden hebben U getrouwd, zooals het behoort.
O, dat ge jongens, o, dat gie meisjes tot kinderen
krijgt!
Uw oom van moeders zijde is met uw huwelijk
tevreden.
Veel goud hebt gij hem gegeven.
Uw moeder is tevreden. Uw vader is tevreden.
Want zij hebben voor u een prijs ontvangen!"
Daarna neemt de priesteres een kind en legt het op
den schoot van de bruid en spreekt:
O, dat ge negen zonen en negen dochters moogt
krijgen!
Opdat het opperhoofd door u verheerlijkt worde!"
Dan wordt het kind op den schoot van den bruide
gom gelegd en zegt de priesteres tot hem hetzelfde
an zooeven.
Is deze ceremonie voorbij, dan wordt gegeten. Na
den maaltijd wordt water in een vat gedaan en goud
35
De dood.
Bij het sterven vertoont zich ook bij dit hoogdunkende volk een gevoel van verlatenheid en droefenis,
die mij dikwijls tranen in de oogen deden komen. Niet
den stervende wordt, zooals dit in Noord-Nias
gewoonte is, het laatste eten door de bloedverwanten
gegeven, maar den doode. Zij houden de spijze voor
den mond van den gestorvene. Hier begint reeds de
voorouderdienst.
Wanneer de ziel het lichaam verlaten heeft, begint
het doodenbeklag. Hoe voornamer en rijker de doode
was, hoe luider het geween. Al zijne kleeren en sie
raden worden hem nogmaals aangedaan of in zijn
nabijheid ten toon gespreid.
Wie met den doode het naast verwant was, blijft
tot hij begraven wordt in diens nabijheid. Wordt de
36
doode uit het huis gedragen, dan doen zij alsof zij het
lichaam willen vasthouden en verhinderen, dat het
weggebracht wordt.
Is een groot sioeloe gestorven, dan wordt hij op
een draagstoel met touwen vastgebonden en op het
dorpsplein met veel geschreeuw rondgedragen.
Niet in, maar buiten het dorp wordt de doode in de
kist geborgen, want zou dit in het dorp zelf plaats vin
den, dan ware het niet onmogelijk, dat de geest van
den doode andere geesten van de levenden zou mee
nemen.
Met arme dooden gaat men niet zoo zorgvuldig om.
Zij worden gauw in een kist gelegd of op de begraaf
plaats ergens aan een boom gebonden.
Ook gebeurt het wel eens, dat men ze eenvoudig op
den grond in het bosch neerlegt. Van een b e g r a v e n
der dooden kan men in Zuid-Nias dan ook eigenlijk
niet spreken. Zij worden in hunne kisten op de Atela
(begraafplaats) op palen geplaatst.
Naar het dorp Hili sihn loopt een weg in de na
bijheid van zoo'n Atela. Daar was het mij niet mogelijk
adem te halen, vanwege de slechte lucht, die daar
heerschte."
Eenige maanden zijn na dit onderricht voorbijge
gaan. Moeilijkheden na moeilijkheden stapelden zich
voor de kleine zendingsfamilie op. De zendingsvrouw
wordt ernstig ongesteld. En de jonge De Weerd wordt
krankzinnig. Maar de duisternis der ziel duurt geluk
kig niet lang. Spoedig wordt een tweede graf in ZuidNias gegraven en de jeugdige zendeling daarin
gelegd, ver, ver weg van zijn geliefden.
Weer ligt de Denninger" in de schoone baai van
Telok-Dalam. Mevrouw Thomas is zoo ongesteld
geworden, dat zij het eiland moest verlaten. De moe-
37
38
telde men elkander met die instrumenten kon men
het verborgene openbaar maken.
Eens toen de naburen weer een inval wilden doen
in het dorp, en zij zich in het hooge gras verscholen
hadden, werden zij door Faoela, den hulpgoeroe van
Thomas, gezien, die dit dadelijk Faosi-Aro mededeelde.
Toen de vorst hiervan bericht ontvangen had, zond
hij dadelijk een zijner sioeloe's met een honderdtal
strijders naar de aangeduide plaats. Gelijk slangen
bewoog zich de troep onbemerkt door de boomen en
het hooge alang-alang (gras), tot de in een hinderlaag
liggende vijanden. Hier aangekomen laat plots de
sioeloe den oorlogskreet hooren, die nu door een hon
derdtal kelen herhaald wordt. De zwaardmessen zijn
uit de scheede genomen en gelijk een wervelwind wer
pen zich de woeste strijders vaji Faosi-Aro op de
niets vermoedende vijanden.
Een hevige strijd vangt aan. De vijand vlucht wel
dra en laat eenige dooden op het slagveld achter. Met
de hoofden der verslagenen komen de krijgslieden van
den strijd terug. Op het dorpsplein aangekomen, voe
ren zij een krijgsdans uit. Zie, hoe woest hunne geba
ren zijn en hunne oogen van onder hunne helmen en
oorlogshoeden schitteren! De trommels en de gongs
worden geslagen. Een gestoelte met den kop van een
draak er voor en de pooten van een draak er onder,
wordt uit een der huizen gehaald. Foasi-Aro plaatst
zich daarop met den sioeloe, die den slag gewonnen
heeft. Sterke mannen nemen het op en dragen het toe
stel met de beide mannen er op, op hunne schouders.
De wilde krijgslieden scharen zich daar omheen. De
bebloede hoofden worden door jongelingen voorop
gedragen en de stoet stelt zich langzaam in beweging.
Een voorzanger dicht een lied ter eere van het opper
hoofd en van de overwinnaars. Het luidt ongeveer als
volgt.
39
40
4i
Zendeling Thomas is in zijn woning alleen. Lagemann is in Saoea. Thomas heeft het woeste zingen en
schreeuwen gehoord. Hij blijft ook tot middernacht
op. Hij kan niet slapen. Hij denkt aan de moeite en
het verdriet in de afgeloopen drie jaren. Zijn hoofd
rust tusschen de beide handen. Zijn gedachten zijn
bij vrouw en kinderen, die nu ver van hem verwijderd
zijn. Hij denkt ook aan het graf aan den voet van den
berg, waarop zijn goede vrouw bij het scheiden nog
eenige roode en gele bloemen geplant heeft. Hij denkt
aan het werk der zending in Zuid-Nias.
Hoe-hoe-hoe-hoe
hoe-hoe-hoe-hoe!" klinkt het
woest en hoonend tot hem door. De zendeling huivert.
Het werk der zending lijkt tevergeefs. Tevergeefs
die tranen. Tevergeefs dat lieve kind. Tevergeefs
die vele goederen door dieven geroofd! O, dat is nog
het minst, maar dat andere
! Alles, alles voor
niets!
Hoe-hoe-hoe-hoe-hoe-hoe-hoe-hoe!"
Zou dat waar zijn? Zijn gedachten gaan terug naar
dien Zondagmorgen, toen hij over de liefde sprak en
toen hij zeide, dat zijn lieve vrouw en hij hun kind
gaarne geofferd hadden, zoo slechts de Niassers Gods
kinderen zouden willen worden. Wat keek Faosi-Aro
hem toen strak aan en wat waren die woeste krijgers
rustig geworden!
Hoe-hoe-hoe-hoe-hoe-hoe-hue-hoe!"
Maar 't tarwegraan, opdat het blij
Ontspruit' en groei' en vruchtbaar zij
Moet sterven in der aarde schoot;
Eerst aan het eigen leven dood,
Door sterven dood,
Aan 't eigen leven dood!
Neen". De zendeling staat op, loopt eenige malen
door het vertrek. Neen!" het kan niet voor niets
42
43
Vele jaren zijn sindsdien voorbijgegaan. In NoordNias gaat het zendingswerk met veel zegen voort. Op
de westkust van Nias heeft zendeling Krumm vrucht
baar mogen arbeiden, maar Gods werk op aarde ver
langt offers en Krumm en zijn voortreffelijke gade
leggen hunne moede hoofden kort na elkander neer in
een Niassisch graf.
^un eenig kind gaat zonder ouders ziekelijk naar
Europa. Andere Godsboden komen en bezetten hunne
plaatsen. Het zendingswerk gaat voort, ook wanneer
de arbeiders er niet meer zijn. Ook de Iraono-Lase,
waar vroeger de zendelingen Kdding en Mohri in
Fagoel hebben gewerkt, maar daarna hun werk heb
ben moeten staken, omdat het slechts ploegen op
rotsen was, krijgen een nieuwen zendeling, die in de
nabijheid van Fagoel zijn woning bouwt en hun van
Jezus vertelt. Het is zendeling Bieger. Maar niet lang,
slechts zes jaren, kan hij hier blijven, dan verlangt men
zijn krachten in Zuid-Nias om daar in de plaats van
Thomas weer opnieuw het Zendingswerk te beginnen.
Het zijn andere tijden geworden. De regeering heeft
haai beambten ook naar het Zuiden van Nias ge
zonden. Weer wordt Telok-Dalam bezet. Faosi-Aro is
reeds lang dood. Zijn graf staat langs den steilen weg,
die het strand met het dorp verbindt
Bawo-Lowalangi heeft niet meer zoovele inwoners.
Het dorp ziet er vervallen en arm uit. Het is wel het
armste dorp van geheel Zuid-Nias geworden.
Zie, een Europeaan met een breeden 'hoed en een
stok in zijn hand gaat langzaam den bergl op naar
boven. Hij wischt zich het zweet van zijn voorhoofd
en blijft dan even staan om het verrukkelijk schouw
spel aan den voet van den berg te bewonderen. Eenige
meisjes met bamboekokers op haar naakte rugfgen
gaan hem voorbij om in de Hele" (badplaats) water
te halen. Ze gaan schuw zonder een groet voorbij.
44
De zendeling blijft hier eenige minuten staan. Zijn
borst gaat hijgend op en neer, want de steile weg
en de gloeiende middaghitte hebben hem vermoeid.
Zacht fluistert hij: Dus hier hebben Thomas en Lagemann gewerkt. Hier zooveel geleden!"
Hoor, wat is dat? Van boven uit het dorp dringt
een eigenaardig bekend geluid tot hem door. Een
geluid, dat hij meer gehoord heeft, dat hij in het
Noorden van het eiland zoo dikwijls hoorde. Het is
alsof een klok zachte tonen fluisterde! De zendeling
denkt na. Het is toch niet mogelijk, dat men hier een
klok heeft. Hoor, weer die tonen: Bim-bam-bimbam!" Alsof iemand met een hout tegen een klok slaat.
De zendeling hoort nog* eenigen tijd toe, maar de
tonen zwijgen. Nu uitgerust gaat hij weer verder den
berg op. Boven op den berg in het dorp gekomen,
ziet hij hoe arm en vervallen er alles uitziet. Magere
varkens loopen langs de huizen om voedsel te zoeken.
De mannen zijn weg. Het dorp is bijna leeg. Slechts
eenige opgeschoten jongens en oude vrouwen, die
niet meer het dorp verlaten kunnen, zijn in de huizen.
De civiel-gezaghebber heeft de mannen noodig voor
rodidienst. De jongere vrouwen zijn met hare kleine
kinderen in de ver verwijderde velden om de tuinen
te bewerken.
Sidofa is nu opperhoofd van het dorp. Hij heeft
niet meer die macht en het aanzien, dat zijn vader
eens bij het volk genoot. Daar komt hij juist uit zijn
woning, door zijn zonen begeleid, die eenige jacht
honden aan touwen vasthouden.
Schijnbaar zijn ze van plan op de jacht te gaan.
Maar nu zij den zendeling gezien hebben, blijft Sidofa
staan en groet hem. Dan keeren zij allen met den
Toea Pandita terug in het huis. Alleen de jongste zoon
blijft beneden om op de honden te passen.
45
Hoe heerlijk koel is het in het groote huis van den
vorst!
Sidofa schijnt tijd genoeg te hebben, of keert hij
misschien terug om andere dingen van den toean te
bedelen? Bieger heeft zich voorgenomen de menschen
niet te zeer met tabak te verwennen, daarom heeft hij
nu ook niets meegenomen.
Sidofa laat den bezoeker op de plaats zitten, waar
voor jaren Thomas en Lagemann den eersten nacht
sliepen. Hoewel het koel is in de woning, schijnt het
opperhoofd het toch warm te hebben, want hij heeft
zijn jasje met korte mouwen uitgetrokken en wuift
zichzelf met een Japanschen waaier, die een Chinees
hem geschonken heeft, omdat hij er zoo om bedelde,
koelte toe.
Ook heeft hij last van zijn oogen, die geweldig tra
nen. Zijn houding is nog vorstelijk, maar anders heeft
de vorst van Bawo-Lowalangi ook niets, wat hem op
een vorst doet gelijken.
Daar, hoor, weer hetzelfde geluid, dat de aandacht
van den zendeling zooeven op de wandeling trok:
Bim-bam-bim-bam!" De zendeling vraagt Sidofa,
waardoor dit geluid veroorzaakt wordt.
Welk geluid?" vraagt het opperhoofd. De zende
ling bootst het geluid na en wanneer Sidofa hem be
grepen heeft, zegt hij: De klok van Toea Torna!"
(De Niasser kan geen medeklinker aan het eind van
een lettergreep uitspreken).
Mag ik haar zien?" vraagt de zendeling. Daarop
staat Sidofa op en zegt: Kom mede, de klok is in
de achterkamer!"
Sidofa brengt Bieger in de vertrekken, die als slaap
kamers dienst moeten doen. Hier ligt of staat de
zendingsklok, die Thomas voor jaren gebruikte om de
woeste Niassers tot Gods Woord te roepen.
46
De kleine jongen van Sidofa slaat er met een stok.
op. De zendeling treedt nader, legt zijn hand op de
klok en vraagt Sidofa, of hij hem de klok niet geven
wil. Zij zou dan in de loods, waar de godsdienstoefe
ningen gehouden worden een plaats krijgen om haar
werk van vroeger voort te zetten.
Maar Sidofa schijnt daarin geen lust te hebben
Wat eens mijn vader toebehoorde Toea, dat behoort
nu aan mij!" is zijn antwoord.
Nu goed!" zegt de zendeling, gij kunt de bezitter
van de klok blijven, maar geef haar mij in bruikleen,
opdat wil u en de uwen kunnen roepen, wanneer het
Zondag is!"
Neen, Toea!" zegt daarop het hoofd, ik heb de
klok noodig voor mijn feesten. Zij heeft voor mij meer
waarde, dan mijn gongs!"
Goed!" zegt de zendeling weer, ik wil haar van u
koopen!"
Ook dat gaat niet!" zegt stijfhoofdig het opper
hoofd, de klok blijft in mijn bezit!"
Zendeling Bieger heeft om gezondheidsredenen met
zijn familie Zuid-Nias moeten verlaten, nadat hij daar
twee en een half jaar gewerkt had.
Andere vredeboden zijn in zijn plaats gekomen, tot
dat het eindelijk in Zuid-Nias licht werd. Het nieuw
geboren morgenrood belooft ons een heerlijken, kostelijken dag. De ontberingen en het lijden van de zende
lingen en niet minder van de zendelingsvrouwen
beginnen thans vruchten te dragen. Maar Bawo-Lowalangi opent zich niet voor Gods Woord. En de
klok, de zendingsklok blijft nog steeds in de woning
van den vorst hangen.
47
48
Thomas, Lagemann en ook Bieger hebben geploegd
op harde rotsen en in hope gezaaid, anderen mochten
oogsten. Soli Deo Gloria!
Een Zondagmorgen in Zuid-Nias in 1918. Hoor, de
zendiugsklok in Bawo-Lowalangi luidt den Zondag
in hirn-bam-bim bam!"
Zij roept, als in Thomas' tijd, de Niassers tot Gods
Woord. Zij zingt en spreekt van een barmhartigen
en genadigen God. Maar Godlof, zij spreekt niet meer
alleen. Ook in Hili Simaetano en op andere plaatsen
in Zuid-Nias hoort men zendingsklokken, en waar nog
geen klokken zijn, worden de heidensche gongs
gebruikt.
Zie, hoe de vrouwen en meisjes hand aan hand
nu beter gekleed dan voorheen zingende naar 't
huis des Heeren gaan. Hier een kerkje, daar nog een
loods. Kijk, hoe de mannen en kinderen vroolijk
volgen.
O, hoe anders ziet het er nu in Zuid-Nias uit dan
voor 35 jaar, toen Thomas met het Zendingswerk
begon.
.
Lezer (es), wilt ge niet medehelpen, dat overal de
heidenen tot kennis der waarheid komen!