Академический Документы
Профессиональный Документы
Культура Документы
Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.
Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.
Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.
Richtlijnen voor gebruik
Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commercile partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op
automatisch zoeken.
Verder vragen we u het volgende:
+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commercile doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commercile doeleinden.
+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelheden tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien
hiermee van dienst zijn.
+ Laat de eigendomsverklaring staan Het watermerk van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.
+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is
voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.
Informatie over Zoeken naar boeken met Google
Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken
op het web via http://books.google.com
EEN VOLKS.DGBOEK
VR
BEWERKT
NAAR
CHRISTIAN SCBIVER
DOOR
ELISE,
Schrijfster van "Hermine enz.
GEDKOOPE UITGAAF.
sCHIEDAM,
H. A. M. ROELANTS.
1857.
want zij het ook geen vrucht van mijn hoofd en mijn hart,
het is 200 geheel de uitdrukking van mijn gevoel, mijn op
vatting, smaak en keuze, maar gevat in zulke klare en een
1I
een
Zijn THEOPHILUs
111
ik ben verzekerd dat gij aan het einde niet voor lang van
hem scheiden wilt.
Te vrijmoediger bied ik u dit werk aan, omdat het reeds
getoetst is door den tijd. Niet slechts jaren, maar bijna twee
eeuwen hebben het beproefd, en nooit was het vergeten. Zeven
Zoo
heeft ook het Godsrijk zijne genin, gelijk het zijne helden heeft.
SCRIVERs muze was een geest van hemelsgezind en Gode ge
l\
ALPHABETISCHE INHOUD.
Bladz.
31.
Aardkluit (de
Bladz.
292.
106.
Altaar (het
Altaar (het schoonste
285.
286.
287, 288.
119.
280.
262, 282.
bijen
137.
286.
Beek (de
Begrafenis (de
Beker (de kleine
Beschonkene (de
Besluit
Bezoarsteen (de
Bij (de
.
Bij (de geroofde
Bijenzwerm (de)
229.
62.
261.
95.
360.
39.
250.
185.
207.
318.
336.
211.
Dans (de
Dauw (de
Deeling (de
Diamant (de
53.
128.
284, 285.
23.
149.
Dienstbode (de
290, 291.
Bloemen(deverplante)enboomen 182.
Bloemen (de verwelkte
192.
Bloemen (de welriekende
206.
Bloempot (de
148.
Bloemperk (het
80.
Boeken (de
319.
Bokaal (de
36.
Boom (de) aan den oever
227.
Boom (de bloeijende
27, 135.
Boom (de gente
200.
Boom (de jonge
244.
Bruiloft (de
172.
343.
224.
26.
174.
341.
352.
301.
162.
165.
325.
Doornen (de
130.
11.
347, 348.
323.
333.
Geleerdheid en Godzaligheid
167.
330.
133.
142.
Gewetensrust (bedriegelijke
5 9.
2222.
37.
166.
126.
54.
Kerktoren (de
Kijkgles (het
Kind (het blozende
Kind(het) dat loopen leert
Kind (het) en het zwijn
Kind (het pasgeboren
19.
254.
60.
8.
115.
351.
107.
20.
321.
Kleeding (de
264.
346.
255.
49.
Klissen (de
Klok (de gescheule
Kolen (de gloeijende
Kolenvuur (het
Kolokwinten (de
Koolplant (de
Hert (het
Hert (het aangeschoten
Hoen (het) in het garen
87.
147.
242.
85.
30.
332.
45.
93.
158.
48.
274-280.
Hamster (de
Handen (het vouwen der
Handen (het wasschen der
Hans Priem
Horologiemeker (de
73.
21.
Kaars (de
Bladz.
Blad1.
199. Intogt (de vorstelijke
210.
Jaarmarkt (de) of kermis
Eenige (het
Elzenboom (de
64.
294.
300.
35.
4.
320.
212.
Legpenningen (de
146.
83.
100.
304.
69, 101.
16.
38.
Leidekker (de
Lelin (de witte
Lindeboom (de irerplaatste
Lijkbaar (de
122.
163.
124.
315.
78.
201.
52.
Houtdruger (de
Huisklok (de
Huisjesslak (de.
272.
322.
156.
Lofzang (de
Loten (wilde
Luchtballen-spel (het
Incognito (het
226.
Luisteraar (de
Luit (de
120, 121.
96, 97.
Bladz.
42'.
239.
44.
153.
Melkweg (de
Middel tegen de treurigheid
Middelpunt (het
66.
197.
195.
Mieren (de
Moeder (de
Moeder (de zegende
337,
Moerbezinboom (de
Mol (de
Molen (de .
Monnik (de) in de eenzaamheid
Morgenster (de
240.
13.
338.
217.
97.
267.
46.
354.
Bladz.
Parelsnoer (het
234, 235.
Pillen (de
29.
Pompoen (de
245.
Populier (de
289.
Post (de
77.
Pot (de overkokende
46.
Pottenbakkers (het huis des
75.
Pronkschotel (de
316.
Raaf (de
177.
295.
68.
340.
333, 336.
230.
154.
180.
179, 180.
Mug (de
Muntstuk (het
Muzijk (de
190, 191.
308.
356.
15.
139, 140.
164.
Nagelwortel (de
306.
Napijnen (de
Nieuwe (het
Nooddruftige (de
Noten (de
293.
355.
226.
266.
Nul (de
Olmboom (de
Ondankbaarheid (de
Schaduw (de
99
Schapen (de
270.
Sehepelingen (de
89.
Schijfschieten het
187.
341.
Schilder (de
214.
216.
Schilderij (de
Schoolknapen (de
Schoonheid (de
352.
92, 157.
171.
357.
Onkruid (het
Onwerswclken (de
Oog (het
213.
151.
103.
327.
118.
266.
Oogst (de
Ooijevaar (de
Oorkussen (het
Opschik
Ouders en kinderen
Overeenkomst (de
344, 345.
54.
258.
309, 310.
Padde (de
Padde (de gespieste
183.
238.
76.
12.
'
301.
105.
243.
Sleutels (de
Slot (het
Sneeuw (de
Sneeuwbal (de
Snoek (de
41.
28.
5.
2
215.
Spaarpot (de
317.
Spiegel (de
Spiegels (de twee
56.
176.
10.
Bladz .
Bladz.
134.
Spijker (de) in den boom
197. Vogel (de) in de kooi
194.
Spin (de
188, 189. Vogel. (de) in kinderhanden
39.
Spotzncht (de
326. Voorschrift (het
Staf (de) van Aron
231. Vorschen (de
81, 82.
108.
Stemmen (het) der luit
273. Vorst (de rijke
233.
Sterrenhemel (de
328. Vriend (de afwezige
34.
Stof (het
185. Vriend (de onbekende
349.
Stofje (het) in het oog
22. Vriendschap (de
14.
Stokpaard (het
57. Vrouw (de verstandige
Vrnebtboomen (de
72.
Tarwe (de
307.
169.
Testament (het
358 Waanzinnige (de
Testament (een ander)
359. Water (het drabbige
117.
339.
Toetsteen (de
28. Waterdroppel (de
150.
Toorn (de
303. Weder (het goede
33.
Touwslager (de
241. Weenenden (Ween met de)
Tranen (de
259. Weezen (de
219.
Treurende (de
296, 297. Wesp (de
208.
Troost (de) der wereld
202. Wijn (de zoete
209.
Tulpen (de
138. Wijnranken (de
195.
Twistenden (de)
116. Wijnstok (de
246.
Wijzerplaten (de
1.
Uil (de vastgespijkerde
263. Wilgentakken (de afgehouwen 155.
Unster (de snelwaag of
94. Winter ede
70.
Uurwerk (het
350. Wolf (de
18.
Wolk (de) der treurigheid
152.
Vader (de
143. Wolken (de
159.
Vat (het onreine
247. Wond (de
44.
55.
Vergroot- (het) en verkleinglas. 256. Wormen (de
Verlorene (het
84.
Vertrek (het beste
88. Zalig worden ? (Zullen er velen 67.
Vijgenboom (de
Viooltje
Vleijer (de
167, 168.
71.
173.
Vliegen (de
Vlierboom (de
Vloek (de
Vloermat (de
Vogel (de blinde
220, 221.
236.
24.
109.
281.
251.
223.
161.
204, 205.
84.
114.
132.
49.
DE WIJZERPLATEN.
JANUAR.
N.
DE SNEEUWBAL.
2 JANUARIJ.
3 JN'UARIJ.
Een knaapje had zich buiten zoo lang met spelen bezig
gehouden, dat zijn handjes blaauw en paars geworden we.
ren van de koude. Toen hij eindelijk de kamer binnen
11!
J,
kwam, en schielijk naar het vuur liep, begon hij door de
snelle afwisseling van koude en warmte over hevige pijn te
klagen. Theophilus had wel medelijden met het knaapje,
maar hij zeide: ik leer toch van dit kind.
Even als het kinderen gaat, die, al spelende, niet den
HET KOLENVUUR.
4 JANUAR.
5
hij wel eens gelezen had van menschen, die door kolendamp
gestikt waren. Ach! dacht hij bij zich zelven, langs hoe
velerlei wegen kan de dood tot ons komen. Geen ding is den
mensch aangenaam en nuttig, dat hem niet, op Gods wenk,
ook schadelijk worden, ja het leven benemen kan.
Het vuur begon te kwijnen, Theophilus blies het een wei
nig op. Daar zag hij zich door de ligte kolonasch over
stuiven. Zie! zeide hij: Hoe ras verboovaardigt zich
toch stof en a.sch. (Sm. X: 8). Door een ligton adem
togt bewogen, verheft het zich; toch blijft het slechts asch
en valt weldra wer neder. Zoo zijn ook wij hoovaardige
menschcn: een gunstige omstandigheid, een geringe lofspraak,
DE
SNEEUW.
W.Mv
5 JANUARIJ.
6
heeft men nog niets bevredigends aan den dag weten te
brengen; ofschoon vele wijze mensehen, die de sneeuw zoo
Hoe koud de sneeuw ook zij, op Gods bevel moet zij als
een witte pels het winterkoren dekken en voor de koude be
schutten. Daarom zegt de koninklijke profeet: Hij geeft
sneeuw als wolle; en de landlieden zeggen: Wanneer de
witte gans goed broeit, d. i. wanneer des winters de sneeuw
de akkers bedekt, dan volgt er een vruchtbaar jaar. Door
het wrijven met koude sneeuw heeft men niet zelden bevroren
menschen weder verwarmd en in het leven teruggeroepen.
Maar hoe verderfelijk kan ook de sneeuw zijn! hoe na
drukkelijk als stem van den goddelijken toorn! In bergach
tige
gebeurt het somtijds
een nietig
sneeuwvlokje,
dat landen
door denwiekslag
van een dat
vogel,
of door
eenigl ander
toeval in beweging wordt gebrtgt, bij het nedervallen van
de hooge gebergten zoodan'g aanwast, dat het in hetdal
nerstortende een bal is, die vele woningen, ja geheelg; or
pen en steden overdekt en begraaft. Hoe vaak hoor
'
niet van overstroorningen, en van allerlei ongelukken die
daarmede gepaard gaan, wanneer de regen en de warmte
in de lente de sneeuw op de bergen schielijk smelten doen,
en het nerstortende water beken en rivieren doet zwellen.
Groote God! van Uwe genade of ongenade hangt alles
af. Door de koude zelfs kunt Gij voor koude beschermen
en nieuwe warmte voortbrengen. Het schadelijke is niet
schadelijk meer, wanneer Uwe liefde het bestuurt.
Het
DE DRENKELING.
Jaxuanu.
zij bij zoo plotseling een afscheid wete, waarheen zij zich
wenden zal.
8
stervens, opdat mijn geduld niet worde uitgeput ! Maar
ik wil zwijgen, en mijn mond met een breidel bewaren.
(PsALM XXXIX: 2). Gij zult het wl maken.
7 JANUARIJ.
9
al mijn zwakheid, kommer en nood in den schoot Uwer
eeuwige liefde te werpen.
DE GOUDSCHAAL.
8 JANUABLL
10
DE TWEE SPIEGELS.
m
9 JANUARLL
die achter haar hing werd opgenomen , werd door den voor
sten in haar oog teruggekaatst. Theophilus zag met ver
wondering de vernuftige vinding en sprak: Weet gij wel
dat de schoonheid, die men niet door kunstmiddelen heeft
noodig dat men haar met geurigen balsem begiet , waardoor haar natuurlijke reuk slechts benadeeld zou worden.
Al te veel naar schoonheid te streven , is bijna leelijk te
zijn. Wees ook daarin matig, en verheug u niet te zeer
over uitwendige bevalligheid die vergaat, even als de sier
lijke wonderboom van Jonas, welke verdort, zoodra God
een worm zendt die er aan knaagt. Maar ik wil u twee
andere spiegels aanwijzen, waarin gij uw beeldtenis ieder
11
10 JANUARIJ.
Maar
pen als zij wel wenschte, en haar geduld raakte ras ten
einde. Zij trok het garen heen en weder, en maakte daar
door het kwaad nog erger; telkens kwamen er nieuwe
einden te voorschijn, zoodat zij eindelijk niet meer wist
welk zij nemen moest.
Theophilus zag dit zwijgend aan, maar dacht bij zich
zelven: Hier zie ik duidelijk hoe het komt dat het verwarde
en verkeerde in de wereld, door de onbedaehte handelin
12
DE PAPIERMOLEN.
11 JANUARIJ.
13
DE MOEDER.
12 JANUAR.
1l
DE VERSTANDIGE VROUW.
13 JANUABIJ.
15
DE DUISTERE NACHT.
14
JANUARIJ.
Of
16
DE LEGERSTEDE.
WW
15 JANUAR.
17
Becldspr. d. Nat.
18
De WOLR
16 JANUARIJ.
19
DE KERKTOREN.
17 JANUAR
18 JANUARLL
20
19 JANUARLL
Een klein kind vermaakte zich zeer met zijn spel: eenige
steentjes waren zijn geld, klosjes hout zijn huizen, een
stok was zijn paard, een pop zijn zoon enz. De vader
21
zat aan de tafel, en was met gewigtige zaken bezig, waar
van hij aanteekening hield en ze in orde bragt, opdat zij
eenmaal den speelzieken knaap ten nutte zouden wezen.
Vaak liep het kind naar hem toe, deed hem vele kin
derlijke vragen, en begeerde nu dit, dan dat te hebben ,
om hem in zijn spel te dienen. De vader beantwoordde
slechts weinige vragen, ging intussehen met zijn arbeid
voort, doch bleef bestendig een waakzaam oog op het
spelende kind houden, opdat het niet vallen, of zich op
eene of andere wijs bezeeren mogt.
Theophilus zag hierin een sprekend beeld van de vader
lijke zorg van God. Wij groote kinderen loopen in de
wereld om, en spelen vaak dwazer spel dan de kleine: wij
verzamelen en verstrooijen, wij bouwen en breken af, wij
planten en roeijen uit, wij rijden en varen, wij eten en
drinken, wij zingen en dartelen, en meenen dat wij wat
groots verrigten, waarop God wel bijzonder acht moet
slaan. Intussehen teekent de alwetende God onze dagen
r1 zijn boek aan; Hij regelt en beschikt al onze lotgeval
eu; bestuurt alles te onzen nutte en tot onze zaligheid,
en houdt steeds een wakend oog op ons en ons kinderspel,
opdat wij niets aangrijpen wat ons schaden kan.
O mijn God! zulk een kennis is mij te wonderlijk en
te verheven, ik kan ze niet bevatten; maar toch wil ik
DE OPENE FLESCH.
20 JANUARIJ.
22
23
het stofje dat er aan bleef vastkleven, was weggenomen.
teeder lid, dat, zooals wij aan dit kind bemerken, zelfs
het geringste stofje niet verdragen kan. Het oog zij ons
dan een afbeeldsel van het geweten. Ook dit is teeder
en ligt te kwetsen; en schoon de menschen het niet altjd
gedenken, merkt het alles op, en bewaart het in geheugenis.
Het gaat het oog zelfs in opmerkzaamheid te boven; want
dat ziet alleen des daags, terwijl het geweten, door inner
DE DIAMANT.
ww_.
)
22 JANUARIJ.
24
die U
en de
en tot
in hen
DE VLOEK.
W
23 JANUARIJ'.
25
Wie zijn broeder vloekt brengt een Vloek over zijn eigen
hoofd. Wat is het vloeken anders dan de bittere gal des
duivels, die het opbruisend en woedend harte uitwerpt!
Gelijk een pot op het vuur staat te koken en afgeschuimd
wordt, zoo ook kookt de duivel in het hart dier bitter;
menschen enkel gift en gal, en de vloek is het afschuim
sel van zulk een hart, ziedende van toorn, dat met de
zich
nog
DE
CITROENSCHIL.
24 JANUARIJ.
wat wij gebeden hebben; voor God echter, die weet wat
wij behoeven, is het genoeg dat wij ons voor Zijn aangezigt
stellen! Ja somtijds laat God het ons aan woorden bij
het bidden ontbreken, opdat wij leeren zouden, niet te zien
op ons zelven en ons vermogen, maar op Hem en Zijn
27
genade.
Wanneer
die tot God sprak, en over zich zelven onvoldaan was , zeide
DE BLOEIJENDE BOOMEN.
W
25 JANUARLL
28
Heer, behoed ons, dat wij hun niet gelijk worden! dat
onze heiligste geloften niet als deze bloesems voorbijgaan.
HET
SL()
26 JANUARIJ.
Eens werd aan Theophilus een slot getoond, dat uit ver
scheidene ringen was zamengesteld, welke met allerlei Iet
ters voorzien waren. Deze ringen kon men ronddraaijen,
en wanneer men dat zoodanig deed, dat de letters den naam
J ezu s vormden, dan kon men het slot openen , maar anders
niet. Deze vinding behaagde hem uitermate, en hij zeide:
Ach dat ik zulk een slot op mijn hart leggen kon! Wel
is waar onze harten zijn vaak gesloten, maar meestal met
een ander slot. Wanneer wij de woorden geld, winst, eer,
lust, rijkdom of wraak hooren, zoo gaat velen van ons
het hart open; doch voor U, Heer Jezus! en voor Uw hei
ligen naam blijft ons hart gesloten. Ach, teeken Gij mij
zelf met Uwen naam , opdat mijn hart voor wereldvreugde
en wereldsehe verlustigingen , voor eigenbaat, vergankelijke
eer en schandelijke wraakzucht gesloten, en voor U alleen
geopend zij !
DE
TOETSSTEEN.
27 JANUARI.)'.
29
Hier gebruikt de eene steen den anderen, sprak Theo
philus tot zich zelven. Waarin is een mensch, die van
niets dan van goud en zilver weet, beter dan een steen!
te meer daar zijn gemoed zich tegen de armoede even
hard toont als steen. Ik lees wel dat de stad Gods van
edelsteenen en paarlen, maar zeker niet van zulke stee
nen gebouwd is (OPENB. XXI: 1821). Ik zou echter
met al mijn hart wel wenschen, dat de kinderen des lichts
zoo verstandig waren als de kinderen dezer wereld in hun
geslacht, en dat zij ook gedurig een toetssteen ter hand
namen; want wij bezitten in Gods woord den proefsteen
van al ons spreken, denken en handelen, waaraan wij
alle dingen beproeven kunnen om alleen het goede te be
houden (I THEss. V: 21). Het geweten moest onze weeg
schaal zijn, ons gewigt het Woord van God, en daarnaar
DE
28
PILLEN.
JANUABI.L
30
zaak, ze ongekaauwd in te slikken. Intusschen kunnen
zij een godzalig Christen zeer dienstig zijn, daar zij hem
of zijn schuld herinneren, hem oefenen in geduld en zacht
moedigheid, of hem toonen waarvoor hij zich te wachten
heeft, of eindelijk om tot eer en roem te gedijen van God,
om wiens wille zj met geduld verdragen worden. Daartoe
echter is het niet raadzaam dat men die pillen van smaad
in zijne gedachte om en om wentele, en ze opneme naar
het bedenken zijns vleesches en der wereld; want daardoor
worden ze telkens bitterder, en vervullen het hart evenzeer
DE GIER1GE HOND.
29 JANUARLL
31
wige tabernakelem
DE ONWILLIGE AALMOES.
30 JANUAR.
sz
bij hem in de kamer; zij bragt hem een briefje van eene
arme weduwe,
33
treedt en den emmer omverwerpt.
arme moet zijn als olie, die, als zij van het eene vat in
31 JANUARLL
Beeldspr. d. Nat.
34
DE ONBEKENDEj VRIEND.
1 FEBRUARIJ.
35
DE GLOEIJENDE KOLEN.
2 FEBRUARLL
36
reld), of ten minste een goed geweten bewaren en zich van
een groote verantwoordelijkheid bevrijden.
En die gloeijende kolen behoeft gij niet ver te zoeken:
wanneer de vlam der Christelijke liefde in uw harte brandt,
dan zal het u evenmin aan de gelegenheid ontbreken, om
uw vijanden goed te doen, als het voormaals op het altaar
des Ouden Testaments, waar het heilige vuur nimmer mogt
uitdooven (NUM. VI: 12), aan gloeijende kolen ontbrak.
O, langmoedige God! hoe zwaar valt het onze verdorvene
natuur, het kwade te verdragen en het goede te doen;
vloek te ontvangen en zegen terug te geven; de hand,
waarmede de vijand ons slaat, aan te grjpen en te kussen.
En echter, Uwe geboden zijn niet zwaar voor degenen
die U liefhebben. Laat een vonk van Uwe liefde mijn
hart slechts onvlammen, dan zal het mij aan vurige kolen
voor mijn beleedigers niet ontbreken!
DE BOKAAL.
3 FEBRUABIJ
37
als Zijn hand door kruis en leed ons vormt en bearbeidt
naar Zijnen wil? Of hebben wij meer regt op hetgeen
geschapen heeft, dan
heeft op ons? Wat zou er
toch uit ons worden, wanneer Zijn liefderijke vaderhand
ons hart niet bewerkte, ons tot Zijn dienst en het hemel
rijk niet bekwaam maakte!
DE GOUDEN KANDELAAR.
4 FEBRUARIJ.
38
DE LEGPENNINGEN.
...NW.N.
5 FEBRUAR.
39
DE BEZOARSTEEN
6 FEBRUARIJL
In
het ligchaam van dit dier vormt zich deze steen, zoodanig,
dat hij in den beginne klein is, maar grooter wordt naar
mate het dier in jaren toeneemt. Deze steen is, volgens
het getuigenis van geneeskundigen, het beste middel tegen
allerlei vergiftiging, zoodat zelfs halfdooden daardoor we
der in het leven werden teruggeroepen.
Mijn Heer en Heiland! Bij U vind ik den regten be
zoarsteen voor mijn vergiftigde en halfdoode ziel. Gij
hebt mij van den dood gered. Door Uwe genade zal
mijn hart eeuwig leven.
HET VOORSCHRIFT
7 F EBRUARIJ.
40
ken.
dan heeft
geduld met onze gebreken, en geeft ons
kracht om ons door Zijne genade en Zijn Geest dagelijks
te volmaken.
De beste leerlingen in de school van Jezus zijn zij, die
altijd blijven leeren; dat is: die wel dagelijks het voor
beeld hnns Meesters voor oogen houden, en daaraan steeds
meer gelijkvormig zoeken te. worden, maar in dit streven
nimmer over zich zalven of hunne navolging tevreden zijn.
Daarom moet men twee dingen vermijden: de onacht
zaamheid en de kleinmoedigheid. Uit de eerste ont
staat traagheid en gerustheid, uit de laatste eene ontmoe
digende treurigheid. De hemel is niet alleen open voor
volmaakten en sterken, maar ook voor dwalenden en zwak
41
DE SLEUTELS.
8 FEBRUARIJ.
42
droefde weduwe, in hare smarten troostte met te zeggen:
God is een groot en rijk Heer. Zijn voorraadkamers zijn
gevuld, en Zijn schatten onuitputtelijk; de sleutel daartoe
is ons aandachtig gebed; wanneer wij nu dien sleutel vlij
tig gebruiken, dan kan ons niets ontbreken. De Heiland
sprak ook: Al wat gij den Vader bidden zult in
mijnen naam, dat zal Hij u geven.
Zoo is dan het gebed de eene, de dood de andere sleu
tel tot den hemel. De laatste echter zou voor ons ligt in
een sleutel tot de hel veranderen kunnen, wanneer wij de
eerste, die door Gods genade steeds tot onze dienst is, in
dit aardsche leven snood verzuimen te gebruiken, en onze
aardsche bezittingen al te angstvallig voor onzen noodlj
denden naaste gesloten honden.
DE ZWAKKE MAAG.
9 FEBRUARLL
43
10 FEBBUARIJ.
Hij zag
44
DE MAGNEETNAALDQ
11 FEBRUARI-L
De magneetnaald heeft geen rust, sprak Theophilus, voor
zij het ware noorden heeft gevonden; ons hart kent geen
vrede, voordat het zijn God heeft gezocht. Door schudden
kan de magneetnaald echter van haar vaste punt gewend
worden; doch zoodra de vreemde aanraking ophoudt, keert
DE
12
WOND.
Fnnnunnn.
45
13 FEBRUARIJ
46
DE MONNIKIN DE EENZAAMHEID.
.wvNv
1st FEBRURLL
DEOVERKOKENDEPO
15 FEBRUARLL
47
voor hen, waardoor hun hart zoodanig aan het opwellen
48
DE HOROLOGIEMAKER.
16 FEBRUAR.
Kom,laat
ons eens bij een horologiemaker gaan. Zie, deze heeft een
kostbaar uurwerk met vele raderen, veren, stiften en spil
geregeld.
heeft oorzaken met oorzaken verbonden,
aan ieder Zijner schepselen zjn vasten werkkring aange
49
HET ZWIJGEN.
M
17 FEBRUARI!
lus antwoordde:
HANS PRIEM.
18 FEBRUARLL
Theophilus hield veel van volksverhalen; en om aan te
50
men zwijgen kan, deelde hij het volgende mede. Hans
Priem, een voerman, werd in het paradijs gelaten, onder
de uitdrukkelijke voorwaarde, dat hij niets gispen, niets
bedillen zou, zoo als hij gewoonlijk deed.
zag dat
twee engelen een balk dwars over den weg droegen, en
daarmede overal tegen aan stieten: hij zweeg; hij zag dat
twee andere engelen water uit een put schepten, en in een
doorboord vat goten: hij verwonderde zich, maar zweeg
toch; hij zag nog meer dergelijke dingen, doch werhield
zich van lagchen en oordeelen, uit vrees dat hj uit het
paradijs mogt verdreven worden. Eindelijk zag hij een
voerman, wiens wagen diep in de klei en modder was
blijven steken; deze had twee paarden vr en twee ach
ter den wagen gespannen, en dreef die te gelijk aan. Dit
kon hij echter, daar het juist zijn beroep betrof, niet
zonder gispen aanzien, en daarom werd hij door twee en
gelen aangegrepen , en moest het paradijs weder ruimen.
Eer de deur achter hem toeging, zag hij nog eens om,
en nu bemerkte hij dat de paarden vleugels hadden, en
zoo den wagen gelukkig in de hoogte bragten. Evenzoo
is er zonder twijfel voor den balk en het vat eene goede
reden geweest.
DE BEKEERDE DRONKAARD.
19 FEBRUAR.
51
ner, die het niet langer kon volhouden, sluipt weg en
besluiten zij hem een trek te spelen, en hem met een schrik
wakker te maken. Maar hoe? Allen verkleeden zich; som
zonden, onboet
52
lijken dood.
mogen.
HET LUCHTBALLEN-SPEL.
20 FEBRUARLL
53
zitten dan anderen? Is de mensch zelf wel iets anders
dan een bal van geluk en ongeluk, die de een den ander
toewerpt? Wordt hij hoog opgeworpen, dan moet hij diep
vallen: en wanneer hij lang genoeg in de wereld heen en
weder geworpen is, dan is men hem moede, en laat hem
DE
DANS.
2l Fn BBUAR
Toen Theophilus op een bruiloft zag dansen, zeide hij ;
Teregt heeft een wijs man gezegd, dat het dansen eene
geoorloofde en eerbare dwaasheid is. Als men de
ooren toestopt, en alleen met de oogen den dans beoordeelt,
dan zal men zich het best van zjne ijdelheid overtuigen. Nu
mag men, wel is waar, aan jonglieden het dansen toestaan,
als een vermakelijke ligchaamsoefening, die de goede hou
ding en welgemanierdheid bevordert; doch zij moeten zich
daarbij te allen tijde wel herinneren, dat zij bij zulk een
verlustiging de vrees voor den heiligen God en een pas
sende eerbaarheid niet uit het oog mogen verliezen! Waar
woestheid en wildheid bij den dans zigtbaar zijn, daar dan
sen duivel, en dood, en allerlei ongeluk vaak mede. Daarom
54
OPSCHIK.
22 FEBRUARIJ.
HET KERKGAAN.
23 FEBRUARLL
gaan, zeide hij tot hen: Uw ijver is niet kwaad, zoo gij
maar niet vergeet, dat een vroom gemoed, begeerig om
den wille Gods te leeren kennen en volbrengen, de ware
kerk is. Neemt gij dat niet naar de kerk mede, dan is uw
55
kerkgaan te vergeefs. De pilaren, stoelen en banken zijn
jaren lang in de kerk geweest, en zij blijven levenlooze
dingen; doch gij zijt redelijke menschen, ja wat meer is,
gedoopte Christenen. Gij hebt ooren om te hooren, en
een hart om het Woord Gods te bevatten. Gebeurt dit nu
niet, zoo zijt gij door uw kerkgaan niets beter geworden;
ja het zal zelfs op den grooten dag des oordeels menigeen,
die nooit in de kerk heeft kunnen komen, beter zijn, dan
hij die er in verschenen is, en er zonder vrucht en zonder
bekeering wer is uitgegaan. Het zal hun, die van Gods
Woord niet geweten hebben, verdragelijker zijn dan deuge
DE WORMEN.
2l FEBRUARIL
56
danig vermagerd, dat zij meer naar een doode, dan naar
een levend mensch geleek; eindelijk openbaarden zich van
tijd tot tijd aan haar uitgeteerd ligchaam opene wonden,
waaruit maden en wormen te voorschijn kwamen. Bij
deze vrouw werd Theophilus geroepen, opdat hij haar met
Gods Woord troosten, en met den edelen spijs der ziele ver
kwikken zou. Toen hij bij haar kwam kon hij haar el
lendigen en beklagenswaardigen toestand niet zonder ont
zetting en diepe verzuchtingen aanschouwen; nadat hij haar
echter had hooren spreken, bevond hij, niet zonder verwondering, dat zij vol geduld en hoop op God, en geheel be
reid was, zich aan Zijn genadigen wil te onderwerpen.
Toen hij weder te huis kwam, zeide hij, ten diepste
Ach,
DE ONGELUKKIGE SPELER.
25 FEBRUARLL
Een oploopend mensch had eens bij het spel eene aan
merkelijke som verloren. Daar
nu zijn toorn niet an
ders wist te koelen, moesten de kaarten er voor boeten;
57
Theophilus, die dit aanzag, kon slechts met moeite een
glimlach bedwingen en dacht: zoo willen wij menschen
nooit de schuld dragen van onze verkeerdheden, maar schui
dan mogten wij, even als zekere wijze Heiden deed, het
geld in de zee werpen, de glazen en drinkscbalen in stuk
ken slaan, den wijn en het bier uitstorten, de naauwste
vriendsclmpsbetrekkingen afbreken, de boeken verscheu
ren, de zijden stoffen in het slijk treden, enz.; daar al deze
dingen, ieder op zijne wijze, aanleiding tot zondigen geven
kunnen.
Mijn God! leer mij inzien dat de fout niet buiten, maar
in mij is! W'at Gij geschapen hebt, en wat het mensche
lijk vernuft door Uwe leiding en onder Uwe toelating heeft
uitgevonden, is goed, of althans niet boos , zoo wij er
slechts het regte gebruik van maken. Onze verdorven na
tuur bederft, door het misbruik, hetgeen anders niet ver
dorven is; daarom moest mijn misnoegen en mijn toorn
tegen mij zelven gerigt zijn.
HET STOKPAARD.
26 FEBRUARLL
58
hij tot zich zelven, hoe gelukkig is de tijd dien wij aldus
in kinderlijke eenvoudigheid doorbrengenl Wat heeft een
volwassen ruiter, die op een trotschen en prachtigen hengst
ronddraaft, toch bij dit kind vooruit, daar toch al ons tij
59
BEDRIEGELIJKE GEWETENSRUST.
27 FEBRUARLL
60
is zeer groot! Gij hebt geen nood ! Het heeft niets te
beteekenen! Het zal alles vergeven worden! enz.
Maar zoodra hij hen met zjne strikken heeft vastgemaakt,
en een wenk van den regtvaardlgen God bekomt, dan
klinkt het anders: Vervloekte mensch! Gij verachter
Gods! Wee over uwe ziel! Mij hebt gij gediend, ik zal
u ook loonen.
Een bedriegelijk waard, die slechts op eigenbelang be
dacht is, geeft zijn gasten de vriendelijkste woorden, discht
rijkelijk op, schenkt gul in, biedt dobbclsteenen en knar
28 FEBRUARLL
61
dan goud en paarlen. Met de laatsten kan men ook een
schaamteloos en losbandig ligchaam omhangen. De eersten
vertoonen zich alleen bij een zedige geaardheid. Een roos
in volleu bloei en met de helderste dmunvdruppelcn bepa
reld,is niet zoo schoon als zulk een kind, dat wegens een
beganen missing op de tercgtwijzing van zijne ouders bloost
en schreit, om de verkeerdheid van zijn gedrag.
De blos der schaamte is het schild, waardoor de natuur
DE WEDERZIJDSCHE ONDERSTEUNING.
29 FEBRUARIJ.
62
niet allen onder n Hoofd en n Heer vereenigd, door
n geest bezield, door de liefde bestuurd zjn.
Heer! verbind mij steeds naauwer aan U , en ik zal
door U aan alle kinderen Gods verbonden zijn.
DE BEGRAFENIS.
1 MAART.
gehoord werd. Ach! dacht hij bij zich zelven, hoe goed
hebben het toch de vrome voorvaderen met deze ceremo
nin gemeend! Deze toch zijn niet zoo zeer voor de over
ledenen, als wel voor de nablijvenden. Vr het lijk uit,
worden langs den weg de !jkgezangen gezongen, opdat hun
63
hooren alsof zij mij betroffen, het gelui alsof het mij gold,
en gedurig wandelen, alsof mijne voeten mij ten grave
droegen.
Geef daartoe, oHeer! Uwen zegen, opdat ik den dood
noch vreeze, noch verachte.
DE DWAALWEG.
2 MAART.
lang zij bespeuren konden, dat zij nog op den regten weg
waren, behielden zij, trots modder en duisternis, goeden
moed.
daar er ook iets aan hun wagen brak, dat zij zoo goed
zij konden herstellen moesten. Wanneer zj een boom
zagen, dachten zij dat het een toren was; een boschje
hielden zij voor een dorp; en zoo reden zij tusschen
vrees en hoop, zoo lang totdat zij inderdaad een dorp
bereikten.
'
Theophilus sprak tot zijn togtgenoot. Even als het
ons heden avond gegaan is, zoo gaat het ook dikwijls op
de levensreis. Zoo lang iemand den voet zet op den weg
waartoe hij geroepen is, zoo lang behoudt hij goeden moed;
zelfs wanneer hem op dien weg een of ander ongeval beje
gent; wanneer de nacht hem overvalt, en hij uit den eencn
modderplas in den anderen geraakt, denkt hij evenwel:
Ik ben toch op den regten weg, waarop God mij geplaatst heeft, en het kan niet anders, of die zal mij tot het
gewensehtc doel brengen; en met deze gedachte overwint
64
hij met standvastig geduld iedere moeijelijkheid. Wanneer
echter het geweten hem zegt, dat hij in eigen wijsheid
van het pad zjner roeping is afgeweken, en beproefd heeft
iets meer of iets anders te verrigten dan God hem bevo
len heeft, dan laat hij , zoodra hem een ongeval bejegent
den moed zinken; hij wordt moede; gaat gebukt onder zorg
en vrees, en weet niet waarheen hem de dooling leiden zal.
Intusschen komt hij toch meestal aan plaatsen en in
uren, waarin hij gelegenheid en tijd heeft om berouw te
hebben over zijne dwaashcid, en God om hulp aan te roe
pen; en wee hem, zoo hij dat verzuimt!
Laat ons daarom steeds de herinnering van den wijzen
man indachtig zijn, die zegt: Grijpt steeds aan wat
God u bevolen heeft; want het baat u niets, te
streven naar hetgeen u niet bevolen is, en laat
uw eigenwaan varen bij hetgeen niet tot uw ambt
behoort.
DE KLEEDING.
3 MAART.
65
groote pracht vertoont; en niemand houdt het bijna meer
voor een zonde het masker der wereld te dragen en met
haar me te doen.
Maar zou dan, sprak zijn vriend, met de veranderlijke
wijze van kleedij zoo veel zonde bedreven kunnen worden?
Theophilus antwoordde: De kleeding op zich zelve be
hoort tot die onverschillige dingen, die den mensch noch
vroom en bij God bemind, noch zondig en verwerpelijk ma
ken; maar naar het kleed kan men den mensch en zijn
hart beoordeelen. Of denkt gij niet, dat menig mensch in
zijn nieuw of naar de laatste mode vervaardigd kleed zijn
eigen afgod is? Daar treedt hij dan heen, vol weelde en
overmoed, en meent beter te zijn dan ieder ander: nie
mand kan spoedig genoeg den hoed voor hem ligten, nie
mand hem nederig genoeg groeten; hij daarentegen keurt
niet ligt iemand een vriendelijken wedergroet waardig.
Alzoo wordt de oude mensch, welke wij met zijne bewegingen en begeerlijkheden kruisigen moesten (GAL. V: 24),
zorgvuldig gekoesterd, kostbaar gesierd, en als een God
vereerd. De middelen, die ons gegeven zijn om onzen
verarmden medebroeder te ondersteunen, worden verkwist,
66
ik ambtshalve of om der eere wille iets daarboven dragen,
DE
MELKWEG.
4 MAART.
67
eenmaal zelven komen, dan zullen wij het tot onze eeuwige
vreugde met eigen oogen in volle heerlijkheid zien.
5 MAART.
68
zwakke vleugelen onzer gedachten den hemel te bereiken,
DE REGENBOOG.
6 MAART.
DE REGENBOOG.
{man roman nnnnn.)
7 MAART.
69
gelijkt deze regenboog niet naar de deur van een voorpor
taal van Uw hemelsch huis!
DE
LEEUWERIK.
8 \IAART.
70
O Heer, mijn God! mijn ziele juicht in mij, mijn hart
springt op, mijn geest verheugt zich, wanneer ik bedenk,
wat Gij dengenen, die U liefhebben, dr hebt toebereid,
waar eene eeuwige lente zal zijn.
DE WINTER.
9 MAART.
71
HET VIOOLTJE.
10 MAART.
naar het hart van hun nederigen Heiland gelijken, die ons
vermaande; Leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en ne
drig van harte;
72
DE VRUCHTBOOMEN.
11 MAART.
In een boomgaard werd onder goede vrienden de vraag
geopperd: wat of beter was, de jonge boomen, door wcgsnijding hunner onderste takken, regt en hoog op te doen
wassen, of ze meer in de breedte
dan in de hoogte te
doen uitgroeijen.
De meesten waren van oordeel, dat het eerste de voor
73
wanneer zij door gierigheid en eigenbaat verder om zich
grijpen, dan hun past, of zich op eene andere wijs onbe
tamelijk gedragen, en daardoor verdienen, dat hun vrucht
verwerpelijk geacht wordt. Zoo spreekt ook Paulus, wan
neer hij zegt: Gelijk de Heer een iegelijk geroepen
heeft, dat hij alzoo wandele (1 COR. VII: 17). Wien
God tot iets hoogs geroepen heeft, die behoort zich ook
steeds dt hooge waardig te toonen; doch niets is huoger,
dan hetgeen hemelsch en goddelijk is. Wien God echter in
een nedurigen stand heeft geplaatst, die moge er zich mede
troosten, dat de godzalige ncdcrigheid de veiligste weg is
tot de ware grootheid. Doch God heeft allen hef, hetzj
hoog, hetzij nederig, die vervuld zijn met vruchten
der geregtigheid, tot Zijn prijs en Zijne heer
lijkheid (PnIL. I: 11).
Mijn God! mogt ik een lage, doch vruchtbare struik
Wezen! In deze wereld echter kom ik toch tot mijn reg
ten wasdom niet; doch wanneer Gij mij in Uwen tuin
wilt overplanten, dan zal ik bloeijeri en opwassen, eeuwig
ljk en altoos. \
DE VORST.ELIJKE INTOGT.
12 MAART.
74
zwaren en zorgen verborgen worden! Een goed en Chris
telijk vorst, hoeveel dienaren hem ook omringen, moet de
dienaar van al zijne onderdanen zijn. Anderen hebben ver
schillende ambten en verpligtingen, op zijne schouders rust
alles; zjn oog moet waken, wanneer anderen slapen; zijn
75
13 MAART.
zijn wij anders dan aarden vaten! Onder deze is, daar
zj allen uit ne klei vervaardigd zijn, geen onderscheid ,
dan dat de hand des meesters het eene dus, het andere
zoo gevormd, met andere kleuren beschilderd, en meer of
dat hij dan wete , dat de ijzeren schepter den Koning, dien
God over Zijn heiligen berg Sion heeft gezalfd, nog niet
uit de handen gevallen is, en dat die daarmede de fraaije
en bontgeschilderde vaten verpletteren en in stukken slaan
kan (Ps. II: 6, 9).
Dunkt een ander, dat hij met kleuren en gaven wat ka
76
maken , welken vorm , welke kleur Gij mij geven zult. Slechts
dit ne bid ik: Laat mij een vat zijn Uwer genade, een
werktuig Uwer barmhartigheid; laat Uw heiligen regtvaar
14 MAART.
en zeide:
Hoe
77
heid, zorg en goedheid bewezen heeft! Wat mij betreft.
wanneer ik al de groote barmhartigheid, die God aan mij
heeft betoond, in bijzonderheden zou willen opschrijven,
ik zou er meer dan een boek papier mede vullen.
En nu, o God! ik heb ondervonden, dat Gij mijn God
zijt; ik heb zoo vele bewijzen ervaren van Uw Vaderlijke
voorzorg en trouw jegens mij, maak mijn hart tot een
boek, waarin al Uwe weldadigheden staan gegrift, een le
vendig handschrift Uwer barmhartigheden.
DE
PUST.
15 MAART.
78
alle vertroosting, die het ons aan zulk een bode niet heeft
laten ontbreken. Ons gebed is de snelpost, onze verzuch
tingen zijn vliegende boden. Dikwijls heeft men duiven
zoo afgerigt, dat zij met briefjes, die men haar aan
hals of pootjes bond, van de eene plaats naar de andere
vlogen: dat is zeker een snelle post! Maar veel sneller
is het gebed, veel vlugger zijn onze verzuchtingen, die in
een oogenblik van de aarde naar den hemel reizen, om de
belangen van ons hart bij God bekend te maken. Geen
vijandelijk geweld kan deze boden ophouden. Zij dringen
door de wolken heen, zij rusten niet voordat zij daar zjn,
en toeven niet totdat de Allerhoogste ze heeft verstaan.
Laat vrij een dwingeland een godzalig mensch in den
diepsten kerker zetten, tusschen dikke muren insluiten, en
hem alle gemeenschap met de mensehen afsnijden; deze
boden kan hij niet weren, die, niettegenstaande alle hin
dernissen, den alwetenden God den nood bekend maken,
en diens troost terugbrengen kunnen.
Mijn Vader! ik dank U, dat Gij ons dit middel hebt
geschonken, om, trots duivel en wereld, met U te ver
toe, waarmede mijne ziel van hier ten hemel reizen moge.
DE LOFZANG.
16 MAART.
Theophilus ging eens voorbij het huis van een handwerksman en hoorde, dat deze met zijne dienstboden, na
79
80
en hart, zooveel ik vermag!
HET BLOEMPERK,
Mvvw
17 MAART.
het gereed maakte, rees deze gedachte bij hem op: Ofschoon
de tuinman aan dit pekje zijn bekwaamheid getoond, en
de aarde door kunst een behagelij k aanzien gegeven heeft,
zoo behoudt zij toch, even als alle andere aarde, haar wil
81
loof en van liefde dagelijks in mij wassen en zich vermeerderen, opdat mijn ziel een lusthof blijve van U!
DE VORSCHEN.
NNWJN
18 l\AART.
82
DEVORSCHEN.
(aan ANDER BEELD.)
19 MAART
Theophilus vervolgde:
83
Mijn God! schenk mij de genade, dat ik mij niet schuldig maak aan deze booze daad. De leugen brengt Gij te
Uwer tjd gemakkelijk aan het licht.
HET KUNSTKABINET.
20 MAART.
Theophilus zeide:
8!
HET
VERLORENE.
21
MAART.
len uitgevonden, om in
Gj weet,
een kleinood voor den mensch, zij is het ook voor U. Zij
is Uw duurgekocht eigendom. Gij zult , hetgeenU toebe
hoort, wel z6 weten te bewaren, dat geen duivel het U
ontnemen kan.
DE ZONNEWIJZER.
Mm.
22 MAART.
'\
85
23 MAART.
86
voordat Hij ons wer iets heeft gegeven, ofschoon wij voor
Hem zoo nuttig niet zijn als de hoenders voor ons. Ik
heb mij dikwijls verwonderd over de vrijmoedigheid, die
wij menschen durven gebruiken, en over de goedheid van
dien Heer, die alle magt bezit; die ons niet alleen gebiedt
te bidden, maar er ook vermaak in heeft, wanneer wij in
DEDRINGENDE BEDELAAR.
24 MAART.
Bedenk eens, vervolgde Theophilus, wat de koninklijke
87
Hoeveel bo
HET
HERT.
25 MAART.
Theophilus zag eens eenige herten, die een vorst had 1a
dagen. Wanneer Gij roept: Mijn kind! waar zijt gij? dan
verbergen wij ons (GEN. III: 10); wanneer Gij ons tot U
noodigt, dan vlugten wij; wanneer Gij ons Uwe genade
88
26
DAAR'T.
89
zenden, waarvan onze Verlosser spreekt: Wanneer gij
bidt, ga in uwe binnenkamer, en uwe deur ge
wille het gansche huis gezegend wordt, als dat van Obed
Edom (II SAM. VI: 11). Zalig de man in wiens huis die
kamer wl ingerigt is, en wl gebruikt wordt! Een arm
zalig hutje, waarin men ijverig bidt, is te verkiezen boven
alle paleizen der goddeloozen. .
Mijn God! de kamer mijns gebeds is dr, waar ik
mijn hart eerbiedig en geloovig tot U ophef. Wel heb ik
een plaats, waar ik gewoon ben tot U te spreken; doch
ik weet dat Uwe goedheid aan geen plaats gebonden is,
en kan derhalve mijn bidvertrek overal bouwen.
DE SCHEPELINGEN.
w"..
27 MAART.
90
ten zij een lang touw aan een boom of paal vast, om
aldus zich zelven en het schip voorwaarts te trekken, dan
eens gingen allen aan wal, grepen een lijn, en sleepten zoo
het schip voort.
Ziedaar! sprak Theophilus, eene voorstelling van de reis
naar den hemel. De wereld. is de snelstroomende rivier,
die velen met zich sleept in de zee des verderfs. Ik moet
met mijn scheepje tegen dezen stroom op, wijl mij bevolen
is, deze wereld niet gelijkvormig te worden, noch
haar lief te hebben (Ron. XII: 2IJoH. II: 15). Hier
moet gearbeid worden. Mijne koorden zijn mijne hoopvolle
verzuchtingen; mijn voornemen is mijn paal; mijn kracht
is in God en in Zijn Geest. Hier strek ik mij tot het
geen voor mij is; hier mag niets verzuimd, niets veron
achtzaamd worden; want even als de stroom, wanneer het
scheepsvolk ophield er tegen te arbeiden, het schip schie
lijk afwaarts drijven en met zich voeren zou , alzoo gaat
het ook met ons Christendom, indien wij ophouden met
ons zelven en de wereld strijd te voeren. Indien wij na
latig worden in het gebed en in andere heilige oefeningen,
dan zullen wij spoedig den achteruitgang, het verminderen
en de schade van onzen inwendigen mensch bespeuren.
Mijn God! help mij steeds met volharding worstelen,
opdat ik, door dood en leven, tot U naderen moge.
28 MAART.
91
Hij
92
DE SCHILDERIJ.
29 1\IAART.
uitwisschen.
93
DE
HOOGTE.
30 MAART.
Toen een arbeider aan de kerk iets bezigtigen, en daar
De eerste
94
trap tot volmaking is, zich zelven en zijn nietigheid te
kennen; en de laatste en hoogste, zich zelven en zijn
voorregten te vergeten. Wie hoog staat, en van die hoogte
bewust is, die begint reeds te vallen; en het zou hem
DE SNELWAAG OF UNSTER.
31 MAART.
De
belast is; dan moet het hart, hoe klein het ook zij, aan
de andere zjde tegen die centenaarszwaarte opwegen.
Even nu als aan deze waag de zwaarste last het gemakke
9.3
wendt, en zijne bekommeringen op den Heer werpt, niet
twijfelende of die zal voor hem zorgen.
Daarom is het een dwaasheid , wanneer wij meenen
dat wij voor het kruis het best de weegschaal houden,
wanneer ons hart het naast daarbij is, om alles naauw
gezet te overwegen. Het verst daarvan is het beste. Men
moet een plaatsje open laten, opdat de goede God er ook
bij komen kan.
DE BESCHONKENE.
1 APRIL.
96
DELUIT.
2 APRIL.
97
DE
LUIT.
3 APRIL.
aan zich
zelf heeft,
DE
MOL.
4 APRIL.
98
was, gelukkig betrapte, met de spade uit de aarde wierp,
en er hem met het leven voor boeten liet. Dit diertje,
dacht Theophilus, doet niets, dan dat het, om zich te voe
het laat hier en daar een teeken achter van zijn vijandig
en baatzuchtig gemoed; en hoe wijs en ervaren hij in we
reldsche en ijdele dingen ook zij, van goddelijke, hemelsehe
en geestelijke zaken weet hij minder dan niets. De dood
echter staat en wacht op des Hoogsten wenk, en maakt
spoedig een einde aan alle aardsche aanslagen en listen;
hij werpt den beklagenswaardige uit het aardsche in de
aarde, uit zijne aardsche goederen in het graf. Daarheen
kan hij niets medenemen, en zijn heerlijkheid volgt hem
99
DE SCHADUW.
5 APRIL.
DE
SCHADUW.
6 APRIL.
100
een zon
zoeken.
En
dezulken hebben
II: 17).
HET
LAM.
.\\..\M
7 APRIL.
101
Hij zal de lammeren in zijne armen vergaderen en in Zijn schoot dragen, de zogenden zal
Hij zachtjes leiden.
En daarop zeide
bij zich
zelven: Nu dan zij het verre van mij, dat ik ooit geloo
ven zou, dat deze herder zorgvuldiger en liefderijker met
zijn kudde omgaat, dan Gij, Heer Jezus! met Uw ge
meente, die Gij U met Uw eigen bloed gekocht hebt.
Wildet Gij, getrouwe Herder! de teedere en zwakke lam
meren niet dragen en verzorgen, het verlorene niet zoeken,
het verdwaalde niet wederbrengen,
DE LEEUWERIK.
8 APRIL.
102
Hoe juist toont deze vogel de ware wijze aan, waarop
men tot God bidden en Hem loven moet! Hij heeft, ge
lijk men zegt, vaste uren, waarop hij zich van de aarde
verheft, en zijn Schepper ter eere, zijn lied hooren doet,
en dat zoowel des nachts als des daags; zou ik dan trager
zijn om mijn God te loven dan een vogel? ik, die wel
honderd duizendmaal meer goeds ontvang dan deze? Dat
zij verre! Ik wil den Heer loven te allen tijde, Zijn lof
zal steeds in mijn mond zijn, en ofschoon ik somtijds be
speur, dat mijn geest traag is in mij, zoo zie ik toch aan
dit vogeltje, en weet het ook bij ervaring, dat de ijver
zou niet
vol
DE LEGGENDE HEN.
9 APRIL.
De hen heeft, gelijk bekend is, de gewoonte om, wan
103
HET
OOG.
10 APRIL.
Theophilus vervolgde:
DE ROZEMARIJNPLANT.
11 APRIL.
104
bij haren arbeid ook goede gedachten had. Zij antwoordde:
Daarbij herinner ik mij, dat even als dit edel kruid een
vreemdeling is in ons land, goede verpleging behoeft en
voor hitte en koude bewaard moet worden, wanneer het
gedijen en wassen zal, ik even zoo, als een geloovige en
gedoopte Christinne mijn vaderland niet heb in deze wereld
maar in den hemel.
Opdat ik echter onder de .menigvuldige wisselvallighe
den van dit moeijelijk leven niet bezwijke, moet mij de
genade Gods tegen de hitte des kruises beschutten, en in
allen nood verkwikken.
DE ROZEMARIJNPLANT.
(EEN ANDER BEELD).
12 APRIL.
des hemels
verstikken zouden;
DE
SLANG.
13 APRIL.
kunt
bevreesd
haar geworden
met een kleinen
zijt, is stok
schuw
doodenslaan;
ontvlugt
dochu, deen hel
sche slang sluipt u overal na, zij ontziet geen mensche
lijke magt, en hare wreedheid vindt geen vermaak dan in
het eeuwig verderf der ziele. Wandel daarom te allen
tijde voorzigtig; vertraag niet in het gebed; draag steeds
in uw hand en in uw hart den staf des goddelijken
Woords, waardoor alleen de slang verjaagd wordt. Hoed
u met het tegengift van het bloed des Heeren Jezus Chris
tus, vermijd boven alles de gelegenheid tot zondigen,
en wacht u voor kwaad gezelschap; want hij, die dat
niet doet, speelt reeds met de helsche slang, en komt
zonder doodelijke vergiftiging niet vrij. Mijn zoon! in
dien de zondaars u aanlokken, bewillig niet
(SPREUK. I: 10).
106
DE AARDKLUIT.
14 APRIL.
Dit zou,
zoo
107
vinden zou! Zoo gaat het ook met ons; al onze moeije
lijke zorg, onze arbeid, onze eer, onze geleerdheid en ander
schaduwwerk loopt eindelijk op een handvol aarde uit: wan
neer daarom de wijze man ons opgeblazen ziet als de vor
schen, ons met een trotsche houding ziet heentreden, dan
kan hij niet nalaten met ons te spotten en te zeggen:
Wat verheft zich toch aarde en asch! Is hij
niet nietig en vuil slijk zoolang hij leeft? en wanneer hij
dood is, dan is hij een prooi voor de wormen.
O mogten wij ons dit toch altoos, ook zonder aard
kluit herinneren!
15
APRIL.
108
Ik, wil voorU geen kind, maar een wijs man wezen. Ik
wil mede zorgen en raadgeven. Ik wil U helpen in de
regering van wereld en Kerk. Ik wil mijn welvaart en
die der mijnen door mijne gedachten en raadslagen ver
DE RIJKSTE VORST.
mm
16 APRIL.
109
leggen in den schoot van God, mijn hemelschen Vader
en op de borst van mijnen Heer Jezus, waar ik ver
zekerd ben, dat noch wereld, noch duivel iets tegen mij
vermogen.
DE VLOERMAT.
17 APRIL.
Eens had men over een goed gemeende daad van Theo
philus een onchristelijk en liefdeloos oordeel geveld; dit
maakte hem mismoedig en bedroefd, vleesch en bloed valt
het ook moeijelijk de doornekroon van Jezus Christus te
dragen als een bloemkrans. In diepe gedachte liep hij het
huis op en neder. Zijne aandacht viel op een vloermat en
daarbij dacht hij aan den vromen monnik Heinrich Suso;
110
ger op te nemen en op dergelijke wijze te gebruiken. Wij
moeten ons aan den heiligen raad en wil van God over
geven, en Hem naar welgevallen met ons laten handelen,
'
DE
KINDERTUIN.
18 APRIL
111
plantten die op
stellen burgemeesters,
eenige steentjes in
den zak
dragen;
doch moeten,
112
HET
GOUDSTUK.
W.
19 APRIL.
113
ik geloof het gaarne; want zulke dingen, niet alleen de
muntstukken,
leenen
waarde
van de inbeelding
ponius, hun
Mela
en Tertullianus
Igewagender
vanmenschen.
een volk,Pom
dat
zij Macrobios noemen, hetwelk de ketenen en boeijen der
misdadigers uit goud maakte; en dit, voegt de laatste
er bij, is een goede uitvinding om de liefde tot het goud
te verdrijven.
Want wat is goud? Het is een blinkende, gele aar
de, even als de mensch zelf ook slechts aarde is; het is
20 APRIL.
114
ren, den blanken, beveelt, ons met rust te laten. Nu werd
DE ZWAKHEDEN.
21Arn1L.
115
dige goddelijke vergeving en erbarming komt niemand in
den hemel.
in Christus.
116
zonden.
DE
TWISTENDEN.
23 APRIL.
117
Toen Theophilus dit vernam, zeide hij: Eilieve! wanneer
gij een berg op wildet gaan, en er werd u een groote steen
of een blok te geinoet gerold, zoudt
het dan ook ver
achtelijk rekenen op zijde te treden, om het voorbij te 1a
ten rollen? Welnu, wat is er dan voor schandelijke in,
wanneer men een mensch, die door dronkenschap of toorn
24 APRIL.
118
duurt slechts zoo lang, als hij niet in beweging gebragt
wordt: dat wil zeggen zoo lang hij geen gelegenheid, geene
aansporing tot zondigen heeft; wanneer deze zich echter
vertoont, dan stijgen de wereldsche lusten zoodanig op
waarts, dat men in alle gedachten, woorden en werken en
DE BEDORVEN SCHRIJFPEN.
25 APRIL.
119
zoo tooruig werd, dat zij in drift de pen op de tafel stootte
en bedierf. Theophilus zag dit en zeide: Zoo iets ziet men
dikwijls in het dagelijksch leven, dat de menschen de werk
tuigen, die hen niet naar hun wil dienen, stooten, smijten,
in stukken slaan en bederven; waarmede zij echter niets anders
bewijzen, dan dat de hoogste Werkmeester van alle goede
dingen, ons met regt in Zijn toorn verbrijzelen en in Zijn
grimmigheid verderven kon; want
overvloedig
die aan mij bewezen hebt. Doch wan
neer ik aan de ongeloovige menigte van die duizend maal
duizend menschen denk, die U iederen dag, ja ieder uur
vertoornen en beleedigen, en evenwel steeds Uw goedheid
begeeren en ontvangen, dan is het of mijn gemoed in de
diepte der zee wegzinkt, en ik beklaag niets meer, dan
dat men U, die de liefde zelve zijt, niet liefheeft.
DE
AVONDSCHADUW.
26
APRIL.
120
DE
LUISTERAAR.
27 APRIL.
Een
121
ren vijf en tachtig priesters met vrouwen en kinderen om
het leven bragt. Maar zeg mij, hoe zijt gij ook zoo on
voorzigtig met uw woorden geweest? Weet gij niet
dat het dikwijls beter zijn zou een parel van
de snoer te verliezen, dan
een
woord
van
de
rekken het uit of krimpen het in, naar het goeddunken van
hun hart. Begeert gij dit niet, zwijg dan en houd uwe
woorden voor u zelven.
DE LUISTERAAR.
(Een ANDER BEELD.)
28 APRIL.
122
dat door God is gesteld, om van alles wat wij doen aan
teekening te houden. Zeg mij, zoudt
zonder terughou
ding en onbedaeht alles willen zeggen, wanneer
wist,
DE
LEIDEKKER.
29 APRIL.
123
DE DORPEN.
30 APRIL.
124
heen zij gaan , dat zie en weet ik niet: Gij, echter woont
zeer hoog en ziet zeer laag in den hemel en op aarde (Ps.
CXIII: 5, 6). Gij ziet en telt alle landen, steden en dor
DE VERPLAATSTE LINDEBOOM.
1 MEI.
125
jongen lindeboom, dien hij tot sieraad en om schaduw te
hebben uit het veld had laten nemen en voor zijn woning
doen planten.
Hij u alles ontnomen heeft, gij toch een kruis hebt, dat
gij den Heer Jezus nadragen kunt.
126
MEI.
127
\
Maar wanneer
hij in zijn ge
niet genoeg om
brengen of te
Te midden der bloemen was op een bloembed een koolplant opgewassen; men vond ze en roeide haar uit. Deze
plant, zeide Theophilus, is een nuttig en voedzaam gewas;
maar wanneer zij tusschen rozemarijn en tulpen geraakt is,
en met deze uit hetzelfde bed om strijd haar voedsel trekt,
Zoo ook is
128
het, en zoo ook moet men handelen, met de vreemde ge
dachten, die vaak onder het gebed in ons hart sluipen en
onze aandacht aeiden. Niet zelden valt een huisvader, on
der het gebed of de lezing der Schrift, iets in, dat nuttig
en noodig is voor zijn gezin; een regent komt een maat
regel voor den geest, waarop hij lang vergeefs gepeinsd
heeft, of een predikant de wijze, hoe hij een leerrede wil
aanvangen, inrigten en sieren. Dit is nu wel op zich zelf
niet boos, maar het is hier noch op zijn tijd, noch aan
zijn plaats, noch in zijne orde, en benadeelt grootelijks de
aandacht; dan geeft het hart den oorblazer ligt gehoor, en
de mond spreekt veel uit, waarvan het gemoed niets weet,
en waarvan God daarom ook niets weten wil.
Schenk mij, mijn Heer en God! Uw bijstand, opdat ik
van ganscher harte, in geest en in waarheid, Uvereere, en
DE
DAUW.
MEI.
129
DE ROOS EN DE DOORNEN.
6 MEI.
'
130
DE
DOORNEN.
7 Mar.
DE
OOIJEVAAR.
8 MEI.
131
zijn voedsel zocht. Een hunner zeide: laat ons hierbij aan
de klagt denken van den liefderijken God (JEE. VIII:7);
Zelfs een ooijevaar aan den hemel weet zijne
gezette tijden, en een torteldnif en kraan en
zwaluw nemen den tijd harer aankomst waar;
132
DE
ZWALUW.
moeide vlijt in weinig tijds zoo ver, dat haar woning zich
rondde en voltooid werd. Ziedaar, zeide hij bij zich zel
ven, eene treffende voorstelling van een naarstig en god
zalig mensch. Menigeen vangt even zoo gering aan, als
dit vogeltje, dat niets heeft, dan wat God hem doet vin
den, en wat hij met zijn snavel bijeen brengt; en ech
ter, wanneer hij in gebed, in godzaligheid en vlijtigen ar
beid niet veraauwt, zoo doet de milde Gever van alle
goede gaven hem heden een penning vinden, en morgen
wer een, totdat hij een voorraad heeft verzameld, waar
133
10 MEI.
134
beginnen, en dat wil Hij wel aannemen. Hij heeft ons een
blijk gegeven van Zijn liefderijk vaderhart, toen Hij de
twee penningskens, die de arme weduwe in de schatkist
wierp, meer waardig achtte, dan alle gaven der rijken
(LUK. XXI: 2, 3), en verklaarde, dat een beker koud wa
ters, aan de Zijnen gegeven, geenszins onbeloond zou blij
ven (MATTH. X: 42).
Nu, mijn Vader! mijn ziele verheugt zich en juicht,
dat Gij haar God zijt, dat zij alles van U mag verwachten, en Gij de geringe gaven, die zij U met een kinderlijke
en zwakke hand aanbiedt, genadig wilt aannemen. Doch
ik wil er mij op toeleggen, dat mijn geschenk telkens be
ter worde. Het beste dat ik vind, in al mijn krachten
en vermogens, zal ik U brengen en laten overlcveren door
de hand van mijnen Middelaar; dan zal het U aangenaam
DE VOGEL IN DE KOOI.
135
Och, lieve
neer Gij het niet wilt. Ja ik zal niet naar den hemel
verlangen, zoo lang
wilt dat ik in deze treurige we
reld, in dit kommcrvolle leven, U en Uwe Kerk nog die
nen zal. Uw wil
mijn hemel, Uw raad mijn wijsheid,
Uw welgevallen mijn genoegen!
Mijn begeerte is, dat het mij in den tijd en in de
eeuwigheid wel moge gaan; en dat wilt
immers ook!
Onze bedoeling is dus ne en dezelfde; maar vaak ver
DE BLOEIJENDE BOOMEN.
12
MEI.
136
zijn tuin was, sprak: Deze boomen hebben veel meer
bloesem dan zij vruchten dragen kunnen, en toonen daar
door, hun natuurlijke neiging, om de plaats die zij be
slaan, rijkelijk te betalen; waarin zij echter later, door
uiterlijke omstandigheden, min of meer verhinderd worden:
zoo zijn ook de godzalige harten. Hoe veelomvattend, hoe
ijverig, hoe menigvuldig zijn dikwijls hun goede voor
nemens en innige begeerten om God lief te hebben en te
dienen! Dikwijls zeggen zij: O mijn God! wanneer ik
de liefde van alle engelen en menschen te zamen in mij
vereenigde, dan zou ik U alleen daarmede liefhebben! Wan
neer ik honderd duizend harten bezat, dan zou ik ze allen
137
13 MEI.
14 M E 1.
138
bij de bloesems zoo blijde hoor ganzen, dan denk ik aan
de vreugde des hemels, aan den boom des levens in het
midden van het paradijs, vol van den zoeten honig des
eeuwigen vredes en van nimmer eindigenden troost. In
en om dien boom zullen de verlosten eeuwig zweven en
leven, naar den vollen lust hunner ziel zijne zoetigheden
genieten, en in eeuwige vreugde leven en loven.
O hoe vrolijk zullen wij dan inzamelen, hoe zullen wij
juichen en ons verblijden! Daartoe helpe ons God, door
Christus Jezu!
Amen.
DE
TULPEN.
15 MEI.
139
elkander, alsof zij elkander wilden kussen, zoo vaak een
liefelijk koeltje haar omsuist!' Het schoon van de eene
schaadt dat der andere niet, maar verhoogt het! Wie kan
deze welgeordende en schoone verscheidenheid zonder ver
rukking aanschouwen! Al deze dingen werkt n
en dezelfde Geest, deelende aan een ieder in
DE
NACHTEGAAL.
16 MEI.
140
Hij den mensch kosteloos zulke voortreelijke zangers doet
hooren, die met hun teedere kelen zoo verscheidene en
DE NACHTEGAAL.
(EEN ANDER BEELD).
17 MEI.
O
141
DE
RUPSEN.
18 MEI.
142
DE
RUPSEN.
(EEN ANDER BEELD).
opdat ze vele
143
zich, dat hij wel eens gelezen had, dat sommige eilanden,
DE
VADER.
21 MEI.
144
DE RUPSENNESTEN.
22 MEI.
145
eer en vreugde is, daar ontbreekt het ook niet aan zorg
en smaad, wederwaardigheden en kwelling des geestes, en
bovenal niet aan begeerige medehelpers om het te deelen
en er als gulzige rupsen op te azen. Zoo ook in den hof
des harten. Ieder vrucht, die daar zal rjpen, ieder bloem,
die daar zal bloeijen, moet gehard en gezuiverd worden,
of de rupsen van ijdel zelfbehagen en trotschen roem be
derven de beste vruchten, ja maken ze walgelijk voor God.
DE RUPSENNESTEN.
(aan ANDER BEELD).
NWvWW
23 MaI.
Bceldspr. d. Nat.
10
146
DE RUPSENNESTEN.
(noer aan ANDER naaw).
24 MEI.
DE
KRANKE.
25 MEI.
147
26 MEI.
Theophilus ging voort. Even als een hert, dat door den
jager is getroffen, door bosschen en struiken, over heggen
en greppels heenrent, waardoor het zich wel afmat, maar
niet van den doodelijken kogel verlost wordt, zoo leert ook
de ervaring, dat het knagend geweten den mensch wel van
de eene plaats naar de andere voortjaagt, maar dat hij
daardoor niet van zijn wroeging ontheven wordt. In der
gelijke gevallen is niets beter dan geduld, en het woord van
den profeet: Ik zal des Heeren gramschap dragen, \
want ik heb tegen Hem gezbndigd (MIGHA VII: 9).
Het zuchten, het roepen, het weenen is niet verboden;
maar ongeduld en een rusteloos rondijlen maken het kwaad
slechts erger.
10r
148
DE BLOEMPT.
27 MEI.
149
GEKNAKTE BLOEMEN.
MNNA.
28 MEI.
Ik
150
151
DE ONWEERSWOLKEN.
30 MEI.
de zegen.
Zoo is het ook met de droefenis en den kommer van
den geest: zorg en leed worden gevolgd door geestelijke
en goddelijke blijdschap en vreugde. Bestendigetijdelijke
voorspoed daarentegen, is menigmaal een voorbode van groot
ongeluk, ja zelfs wel van het eeuwig verderf, zoo als men
aan den rijken man in de gelijkenis en aan duizend an
deren ziet; want tegen een enkelen, dien ramp en tegen
152
31 MEI.
door kwam (KLAAGL. III: 44). Ook mij gaat het dik
wijls zoo met U, dat een duistere wolk der treurigheid
zich legert tusschen U en mij; ik mag mj daarover niet
beklagenwant zijrijst op uit mijn zonden en ongeregtig
heden. Maar even als de zou ook achter de wolken schijnt,
HET VOGELNESTJE.
1 JUN.
153
vinden, is een beeld van zulke ouders, die met regt of
2 JUNIJ.
154
in een gezelschap van jongelieden wegens hare armoedige
tranen van
DE
ROEIJERS.
155
de riemen, zoo als gewoonlijk, met den rug naar den oe
ver gekeerd dien zij wenschten te bereiken; n echter
bleef aan het roer staan en had het aangezigt onveran
derlijk naar de plaats gewend, waar zij moesten aanko
men, en die zj snel naderden.
Zie hier, sprak hij tot degenen die bij hem waren, een
goede herinnering. Dit leven is een snelvlietende stroom,
die naar de zee der eeuwigheid voortvloeit en nimmer we
derkeert. Op dien stroom heeft ieder het scheepje van zijn
werkkring, dat met de riemen van vlijtigen arbeid in bewe
ging gebragt wordt. Daarbij moeten wij, even als deze
roeijers, onzen weg naar de toekomst wenden, en in ver
trouwen op God, die aan het roer staat, en het scheepje
ter plaatse stuurt, waar het ons nuttig en zalig is te wezen,
steeds vlijtig arbeiden en om het overige onbekommerd zijn.
Zouden wij niet lagchen, indien de roeijers zich omkeer
den, en voorgaven dat
zoo blindelings niet varen kon
den, maar ook zien moesten waar zij heengingen? Welke
dwaasheid is het dus ook , dat wij in het toekomende, zoo
DE AFGEHOUWEN WILGENTAKKEN.
4 JUNIJ.
156
DE HUISJESSLAK.
5 Juuw.
Theophilus zag een slak, met haar huisje beladen, voor
157
ziel; daar spreek ik heimelijk en vertrouwelijk tot U; daar
drenkt Gj mij met Uw zoetheid, zoodat ik alles ver
geten, en in den schoot Uwer genade, onder de schaduw
DE
SCHILDERIJ.
6 JUN.
Eens kwam Theophilus in de woning van een aanzienlijk man een kamer binnen, die met verscheiden schoone
schilderijen versierd was. Op een van dezelve zag hij,
naar de regels der doorzigtkunde, een gewelfd gebouw af
gebeeld, door vele pilaren ondersteund; en ofschoon door
den schilder daartoe een effen doek was gebruikt, had het
toch volkomen den schijn alsof de pilaren achter elkander
stonden.
Deze schilderij, sprak hij , stelt de voorwerpen, hoe nabij
ze elkander inderdaad ook zijn, zoodanig voor, alsof ze
zeer verre waren; dit kunstig bedrog der oogen moge ons
opmerkzaam maken, dat vele zaken, die zeer verre van
dat de smart achter ons staat, eer wij het weten. -- Die
gezond is wachtte alzoo de krankheid, de zieke de gezond
heid in; ja alle levenden, die den dood zoo verre wanen,
158
DE HOPPLANTEN.
7 JUNIJ.
159
ik met al mijn zwakheid bestand tegen de aanvallen van
de poorten der hel met hare dagelijksche verzoekingen.
DE
WOLKEN.
8 JUN.
DE
WOLKEN.
(EEN ANDER BEELD).
9 JUNIJ.
160
DE
HEN.
10 JUN.
161
DE
ZIJDEWORM.
11 JUNIJ.
DE
ZIJDEWORM.
(EEN ANDER BEELD).
12 JUN.
11
162
noeg gegeten, en zijn tijd uitgediend heeft, dan zoekt hij
een plaatsje waar hij veilig en in stilte sterven kan; daar
ombouwt en omwikkolt hij zich zelven met zijn spinsel,
en al de voorraad dien hij heeft verzameld, dient hem ner
gens toe, dan om zich een graf te maken.
nen gaan.
O getrouwe God! mijn grootste zorg betreft mijn ziel,
die ik niet beter te bekleeden en te omhullen weet, dan
DE
DISTEL.
13 JUN.
en aankweken.
Zoo is het ook met ons eigen hart, dat wel is waar
somtijds door Gods genade en Geest goede vruchten be
gint te dragen maar hoe veel distelen en onkruid zaait
163
de vijand daartusschen, en hoe veel schiet er van zelf op
in dien verdorven akker.
Zoo gaat het eindelijk met ons geluk en onze tijdelijke
welvaart. Wanneer onze tarwe op het schoonste staat,
en wij meenen spoedig te kunnen maaijen en volle garven
in te oogsten, dan heeft de Heer er distels onder laten
wassen. Hij heeft het geluk met het ongeluk vermengd,
opdat wij de nietigheid der wereld erkennen, en des te
eerder en te vuriger naar den hemel verlangen zouden.
Mijn God! er is in de wereld geen wijsheid zonder
dwaasheid, geen geluk zonder ongeluk, geen vroomheid
zonder zonde, geen goed zonder kwaad , geen gebruik zon
der misbruik. Leid mij daarheen, waar Gij zijt! Aan
U is niets boos, alles zal ik hebben in U, die alles in
DE WITTE LELIN.
14 JUNIJ.
164
Zoo is het, dacht Theophilus, ook met den roem der
wereld en met den lof van hen, van welke mijn Zaligma
kcr zegt: Wee u, wanneer alle menschen wl van
Velen,
die in
onverdiende
DE
NACHTUIL.
15 JUN.
165
DE
DOOD.
16 Jurua.
166
sterf ik niet, maar mijne zonden en ellenden. Zoo vaak
ik aan den dood denk, is het mij, of
van verre een
bode naderen zie, die mij een blijde tijding brengen komt
van mijn Verlosser, van den Bruidegom mijner ziel, van de
erfenis, die Hij met Zijn bloed verworven en in den he
mel weggelegd heeft. Wat deert het mij of die bode er
leelijk uitziet, een scherpe zeissen en een gescheurd kleed
draagt, en onstuimig aanklopt? Ik vraag niet hoe hij er
uitziet, maar wat hij doen moet. Niet bij zijn gestah
maar bij zijn taak heb ik belang.
Mijn getrouwe Verlosser! het zou mij niet tegenstaan
wanneer zelfs al de vogels mij iederen dag en ieder uur
mijn sterfelijkheid voorzongen en voonpredikten. De zoet
heid, die ik uit Uwe van bloed druipende wonden smaak,
doen de weinige bittere druppelen verdwijnen, die de dood
mij bij mijn afscheid van deze wereld in den beker giet.
Wat zou ik vuriger wenschen, dan ontbonden te worden
en met U, oHeer, te zijn!
DE KAPELLENVANGER.
17 JUNIJ.
167
leerden is even zoo groot als die van deze kinderen.
Zij
GELEERDHEID EN GODZLIGHEID.
18 JUN.
DE
VIJGENBOOM.
19 JUNIJ.
168
Theophilus bekenden was in dien tuin geweest, had van
den genoemden boom een blad afgeplukt en liet het The
ophilus zien, zeggende: zou het nu zulk een boom zijn
geweest, waaraan de eerste zonde is begaan en zulke bla
deren, waaruit de eerste kleederen gemaakt zijn geworden?
Theophilus antwoordde: Wat zou het ons baten, al of niet
te weten, wat voor een boom het geweest is, waardoor
DE
VIJGENBOOM.
(EEN ANDER BEELD).
20 JUNIJ.
Verwonder u over
169
genwoordig is, schijnt geen zaak van vreugde
maar van droefheid te zijn; doch daarna geeft
zij van zich eene vreedzame vrucht der ge
regtigheid dengenen, die door
dezelve
geoe
fend zijn.
Aan het kruis is alles bitter: het staat ons vleesch te
ren, dat zijn wil niet hebben mag: dat is bitter; het
ais is onze lievelingsneiging tegen: dat is bitter; het
dgchaam en ziel te gelijk aan: dat is bitter. Maar
. 1 leert door het kruis bidden, gelooven, hopen, stil
jn, geduld oefenen; men wordt ootmoedig, men leert zich
zelven verloochenen, de wereld versmaden, en verlangend
uitzien naar den hemel: dat zijn er de zoete vruchten van.
Teregt antwoordde een voortreffelijk godgeleerde, toen
men hem vroeg, hoe hij zoo stichtelijk en vertroostend
prediken kon: Dat hebben mij mijne aauvechtingen ge
leerd. Zoo zou ook menig vroom Christen, die vurig bid
den en anderen in kruis krachtig toespreken kan, zeggen
kunnen; dat heeft mij mijn kruis geleerd.
Wat schaadt het dan, dat de boom des kruises bitter
is, zoo hij slechts zoete vruchten draagt van alle godza
ligheid en vreugde? Plant, o God! Uwen boom in mijn
tuin, al is hij ook bitter; ik zal hem vrolijk ontvangen,
en hem met mijne tranen zoo lang besproeijen, totdat hij
mij te zijner tijd zoete vruchten van troost voortbrenge.
DE WAANZINNIGE.
WMW
21 JUN IJ.
170
De meesten echter waren voorbarige regters, en meenden,
dat die mensch een bijzonder groot zondaar moest geweest
zijn, daar God hem zoo zwaar gestraft had. Theophilus
zeide daarop: Weest verzekerd, dat God ons menigmaal
kastijdt op den rug van anderen; Hij slaat vaak den hond,
opdat het kind zich verbetere. Gelooft
dat deze mensch
de grootste der zondaren is, dan hebt gij u zelven nog niet
regt leereu kennen, en nog niet geleerd met den Apostel te
zeggen: Ik ben van alle zondaren de voornaamste
(1 TIM. I: 15). Deze mensch moet mij en u ten voorbeeld
dienen, opdat wij bedenken zouden wat wij verdiend heb
ben. Herinnert u den vijgenboom aan den weg, die op
een enkel woord van Gods Zoon verdorde, opdat hij ieder
Wanneer men tegen een klok slaat, zoo ontvangt zij alleen
wel deu slag, maar de klank weergalmt in veler ooreu.
Zoo behoort het ook te zijn, en dat is ook de bedoeling
met de straffen van den regtvaardigen en barmhartigen
God.
slaat er n, om er velen af te schrikken en
tot boete te drijven. Laat ons derhalve bezorgd zijn
over hem , door allerlei
liefdediensten
en een hartelijk
171
DESCHOOLKNAPEN
22 JUN.
172
te zetten. Wees Gij daarom de Opzigter en Bestuurder
van alle scholen. Geef dat ook in onze dagen degelijke
mannen worden aangekweekt, opdat zj na onze dagen
DE
BRUILOFT.
23 JUN.
ven hem met hun kind tevens hun hart, en vatten dikwijls
zoo veel liefde voor hem op, alsof hij hun eigen zoon ware.
De dochter verlaat nu ook haars vaders huis en alle ge
noegens, die zij daarin gesmaakt heeft, om door het huwe
lijk onderdanig te worden aan iemand, die haar voor eeni
gen tijd nog geheel onbekend was. Waarlijk hierbij is een
hoogere hand werkzaam, die de harten der menschen weet
173
Mijn God! terwijl wij menschen plannen maken en uit
voeren, denken wij er dikwijls niet aan, dat het Opper
bestuur over alle dingen in Uw hand is, en
bestiert
de zaken dikwijls zoo onmerkbaar, en laat alles zoo zon
derling gebeuren, dat men er vaak niet aan denkt, dat
Uw hand er in medewerkte. Doch wanneer men de din
gen van naderbij gadeslaat, dan ziet men spoedig, dat Gij
8 ote wanorde der wereld door Uw bestuur tot orde
l
'_H" i= regering.
1
DE
VLEIJER.
24 JUNIJ.
Eens werd er van een vrouw verhaald, dat zij zich zeer
medelijdend en liefdadig jegens de armen betoonde, doch
dat een harer geburen niet alleen hare weldadigheid jegens
de behoeftigen, maar ook haar geheelen handel en wandel
met vele vleijerijen prees, zoowel in haar bijzijn als in
hare afwezigheid; waarom deze dan ook bijzonder in hare
gunst stond en bij voorkeur het voorwerp van haar lief
dadigheid was.
Theophilus zeide daarvan: Wat doet die vleijer toch
anders, dan dat hij aan de weldaden dezer goede vrouw
. alle waarde ontneemt! Want terwijl hij hare aalmoezen
rondbazuint, en zich daardoor welgevallig maakt in haar
oog, brengt hij haar in den rang dergenen, van welke
onze Verlosser zegt: Zij hebben hunnen loon weg.
(MATTH. VI: 2).
prijst haar niet omdat zij mild je
gens de armen is, maar opdat zij door zijne lofspraak te
milder zou worden jegens hem.
174
Even als deze booze man, zoo handelt ook de overste
der boozen. De duivel is de vleijer van de vromen. \Van
neer hij hun niet beletten kan, goed te doen, dan houdt
hij hun een spiegel voor, opdat zij daarin de vruchten hun
ner vroomheid zien zouden. Daardoor wil hij in hen een
welgevallen in zich zelven opwekken, en hen tot hun eigen
afgod maken, om ze aldus onverwacht in de diepste diepte
te storten. Daarom wanneer gij aalmoes doet, zoo
laat uw linkerhand niet weten, wat uw regter
hand doet (MATTH. VI: 3); dat wil zeggen: laat het
niet alleen andere lieden niet weten,maar tracht er naar,
25 JINIJ.
nen moest, dat God haar tot nog toe bijna in het geheel
niet waardig gekeurd had kruis te dragen, zij daarom dik
wijls in treurige gedachten was vervallen, zoodat zij twij
felde of zij wel tot het getal der kinderen Gods behoorde.
Theophilus zeide: Ik moet bekennen, dat mij dergelijke
klagten niet dikwijls voorkomen, daar de meeste Christe
175
nen geen reden hebben, om zich bezwaard te maken over
gebrek aan kruis, en zij, die weinig kruis te dragen heb
ben, zich echter inbeelden, dat zij niet meer dragen kun
nen; voornamelijk houden zj, die weinig aan kruis ge
woon zijn het hunne voor het grootste. Doch wat u betreft,
ik denk, dat gij het kruis, dat God u biedt, over het hoofd
ziet, terwijl
door een treurige gedachte u eigenwillig
met een kruis belast dat Hij u niet oplegt. De woorden
toch
onzen Heiland: Wie zijn kruis niet opneemt
en l
n*elijks navolgt, die kan Mijn discipel
u tot dus
te dragen.
176
harte nemen en medegevoelen. Indien gij iemand ziet, die
treurt, zoo treur met hem en troost hem; ziet gij iemand,
vallen en bijna bezwijken onder den last van zijn kruis,
zoo bied hem de behulpzame hand om hem weder op te
heffen; spijs den hongerige, drenk den dorstige, kleed den
naakte; sta vrome Christenen, die gebrek lijden met uw
overvloed bij; deel aldus in het lijden van anderen; help
hen hun kruis dragen, even als Simon van Cyrenen den
Heer Jezus. Gewis, dan zult gij in hun midden onder de
goede kruisdragers gerekend worden.
Mijn Heer Jezus! geef mij het hart van uw Apostel,die
wist vernederd te worden en ook verhoogd te wor
den, verzadigd te zijn en honger te lijden, over
26 JUN1J.
177
hij dit zelf kan. Dat heeft de wijze God ongetwijfeld zoo
verordend, opdat de mensch zjn eigen afgod niet worden,
en op anderen niet met minachting nederzien zou. Hij geeft
het eene kind een appel in de hand, opdat de andere kin
deren zich bij hem voegen en broederlijk met hem spelen
mogen; de eene mensch heeft den anderen noodig, en uit deze
behoefte maakt Hij een band der liefde, waarmede hij ons
allen aan elkander verbindt; daarom laat Hij ook in
n land niet alles wassen; opdat het eene volk door han
del en verkeer met het andere vertrouwd en bevriend zou
worden.
Hoe dwaas zijn dan die menschen, die denken, dat ie
dereen behoefte heeft aan hen, doch dat zj niemand noo
dig hebben; dat zij alles, doch anderen niets verstaan en
weten , en dat de wetenschap van ieder mensch bij hunne
wijsheid achterstaat.
Mijn God! bewaar mij voor zulk een dwaze hoovaardig
heid; geef mij te allen tijde een wijzen, godzaligen en trou
wen vriend, die mij even opregt als een spiegel voorhoudt,
DE
RAAF.
27 JUN
Beeldspr. u. Nat.
12
178
ker inzag , werd door deze
sprak:
omstandigheid opgewekt en
179
DE
ROOFVOGEL.
28 JUNIJ.
DE ROOFVOGEL.
(EEn ANDER BEELD).
12*
180
dra hij ons buiten de hoede der dekkende wieken alleen ziet
omdoolen; gaat niet de satan om als een brieschende leeuw
DE
ROOFVOGEL.
(nou EEN ANDER BEELD).
30 JUNIJ.
DE BLOEIJENDE ROGGE.
1 JUL.
181
182
2 JULIJ.
183
wangunst en vrees, dewijl zij vermeenen, dat naarmate een
ander stijgt, zij dalen moeten. In zijn vaderland geldt iemand
niet meer, dan hem de liefde of de haat, de vriendschap
of de vijandschap, de gunst of de afgunst wil laten gelden.
In den vreemde echter ziet men meer naar den man
dan naar zijn kleed, eh doet men dikwijls even als een
hovenier of een beminnaar van bloemen, die het liefst met
schoone uitlandsche gewassen zijn bloembedden versiert.
Ik dank U, o God! dat Gij mij, tegen alle vermoeden, uit
DE
PADDE.
3 JUL.
181
vlijt geoefend en gevormd ; daarbij leidt hij een eerbaar
en voor het uiterlijke godsdienstig leven , bidt, zingt, en
reikt den armen naar zijn vermogen aalmoezen uit ; maar
hij heeft tegen den een of den ander een bittere vijand
schap , een onverzoenlij ken haat opgevat, en blijft daarin ,
met het voorgeven dat hij daartoe gegronde reden heeft,
volharden. Wat is nu die vijandigheid en haat anders
dan vergiftige duivelspadden , die het goede kruid van zijn
overigen levens wandel vergiftigt en besmet ?
Wel hem , die dit bedenkt , en te allen tij de een wijnruit
plantje uit het goddelijke Woord in het harte draagt. A1
ware het, dat ik de talen der menschen en der
DE GEROOFDE BIJ.
JUL.
185
derde hij ze dikwijls genoeg , doch wanneer hij haar zoo
digt bijeen zitten zag , moest hij toch ledig wer vertrek
ken. Eindelijk kwam er nog ne aan gevlogen ; deze greep
hij terstond aan, viel met haar op den grond en had haar
dus volkomen in zijn magt.
HET
STOF.
5 JUL.
186
187
Hoe ik het dagelijks zoek weg te borstelen en te verdrijven ,
het helpt, helaas! weinig. Vergeef, vergeef het, Vader!
zuiver Gij, oGod! en reinig mij; geef, dat ik steeds be
hoedzaam wandel, om eindelijk reinen zuiver Uw rijk in
te treden.
HET SCHIJFSCHIETEN.
6 JULIJ
188
vreden!
DE
SPIN.
7'JULIJ.
Een groote spin had bij een huis haar jne web gespan
nen, en zat in het midden, de onvoorzigtige vliegen en
189
Theophilus antwoordde:
DE
SPIN.
8 JULLL
190
hem open.
Wil
DE
MUG.
9 JULIJ.
191
Indien alles wat God heeft geschapen, zeide een hunner,
zijn nut heeft, dan zou ik wel eens willen weten, waartoe
DE
MUG.
10
JULIJ.
192
DEVERWELKTE BLOEMEN.
11 JUL.
193
verwelkte, treurende harten zijn er niet, in de treurige tij
den die wij beleven! Hoe menig vroom Christen heeft het
hoofd zoo vol van zorgen, dat hij het naauwelijks meer
kan opheffen, maar het even als een verwelkte bloem laat
nederhangen. Hoeveel duizenden van tranen worden er
dagelijks niet door bekommerde Christenen vergoten, hoe
veel angstige verzuchtingen worden er ten hemel opge
zonden! en de onnadenkende, goddelooze wereld slaat er
geen acht op; zij beleedigt en bespot de arme kinderen
Gods; zij onderdrukt en beangstigt gevoelloos de harten
der Christenen. Maar even als de dampen die van de
aarde opstijgen, eindelijk in regen, wind, donder en blik
sem wer nederdalen, zoo zal het treurig zuchten en jam
meren der vromen eindelijk tot vuur en zwavel worden,
Bceldspr. l. Nat.
13
194
DE VOGEL IN KINDERHANDEN.
HET MIDDELPUNT.
13 JULIJ.
/
doch blijf gij zelf nabij den stok: dan zult gij bevinden,
dat hij vele schreden noodig heeft en zich haasten moet om
zijn kring ten einde te loopen, terwijl
gemakkelijk en
met weinig schreden uw weg aegt. Eveneens is het met
de ziel: hoe meer zij zich van God en van geestelijke
en hemelsche dingen verwijdert, hoe meer zij rondloopen
DE WIJNRANKEN.
14 JUL.
196
197
Besnoei
15 J ULIJ.
Eens had een eenvoudig man in zijn tuin een lat aan
een boompje vastgespijkerd. Hij zag dit boompje allengs
verdorren: dit speet hem zeer, maar hij kon de oorzaak er
Daar hij nu wist, dat deze man zich zelven dikwijls met
treurigheid en bezorgdheid kwelde, zoo sprak hij tot hem;
Hier ziet gij het beeld van een mensch , wien de treurigheid en
zwaarmoedigheid evenals een nagel in het hart steekt; het
kan hem op den duur niet anders gaan, dan dezen boom;
want bekommernis in het hart des mensehen
buigt het neder (SPR. XII: 25), en de droefheid
heeft er velen bedorven en dient tot niets.
16 JUL.
198
17
JULIJ.
dierbaar was.
199
ik niet weet of gij wel tijd hebt aan den Vader in den
Hemel te denken.
. Ziet daarom wel toe, dat gij niet alleen een zoon, maar
een godvreezenden zoon moogt opvoeden en bezitten. Wan
neer men een houten vat in de warme zon en de open
lucht zet, dan trekt het vaneen, zoodat het in duigen valt,
HETjEENIGE.
18 Ju LIJ.
200
DEGENTEBOOM
19 JUL.
niet alleen aan en voedt hen met zijne sappen, maar hij
onderwerpt zich zoodanig aan hun invloed, dat hij zijn
wilde natuur verliest, en schoone en heerlijke vruchten
voortbrengt.
Zijner Kerk gezet heeft. Hier snoeit Hij hem af, maakt
dat hij door boete alle vertrouwen op eigen krachten en
vermogens verliest, en ent er dan Christus Jezus, Zijn
geliefden Zoon, het edele rijsje uit den afgehou
wen tronk van Isa in (Jas. XI: 1), opdat wij door
Hem vervuld met vruchten der geregtigheid, en goede boo
201
WILDE
LOTEN.
20 JUL.
vijand
202
/
21 JUL.
203
in het werk en geef raad en troost aan zulk een diep be
droefd hart, dat met vertwijfeling kampt! Of dunkt
u, dat deze dingen te kostbaar en niet overal voorhanden
zijn? Welaan, zoek dan iets anders, waarmede gij gewoon
zijt uw vrienden te verlustigen. Schenk hier of wijn of
brandewijn, geef tabak en pijpen, bied dobbelsteenen en
kaarten aan, laat uw muzijkanten lustig opspelen, laat
uw scherts den lachlust wekken, joel en juich en zing,
en zie, of gij den bedroefden mensch daardoor van zijn
angst bevrijden kunt. Maar baat dit alles niet, erken dan,
dwaze wereld! dat geheel uw wezen, al uw lust en heer
lijkheid en al uw troost niets is, niets kan, niets vernig.
GOD EN DE WERELD.
22 JUL.
De wereld is
het vol ware van gloed; doch wie er zich aan zoekt te
warmen, die vindt zich bedrogen.
Ach, Heer Jezus! Gij hebt de woorden des eeu
wigen levens (JOH. VI: 68). Gij hebt een duurzamen,
een zekeren troost; Uw hart is rijk in liefde, Uw mond
204
doch Gij nooit. Gij zijt een bloem, die kracht en troost
uitwademt en nimmer verwelkt. Bij U is de bron des
levens, die nimmer uitdroogt. Wie U dan ook mag ver
laten, ik weet niet waar ik iets beters vinden kan, en
zou het ook niet willen; voor eeuwig blijve het dus: Ik
verlaat mijn Jezus niet!
DE
ZON.
23 JULL'L
God doet
leefde, en die sedert vele jaren de zon op- noch onder had
zien gaan; wanneer zij des avonds onderging, dan had
de wijn zijne oogen reeds gesloten en des morgens bij haar
opgaan was hij nog niet uitgeslapen.
dunkt dat er
heden nog, en onder hen die zich Christenen noemen,
velen zijn, die op dezen mensch gelijken, en toch is de
zou een zoo heerlijk wonder der almagt, der goedheid en
der wijsheid van God; zulk een groote weldaad voor alle
mensehen, ja voor de geheele zigtbare schepping. Als zoodanig stelt haar ook de Heiland voor in de boven aange
haalde woorden en noemt haar niet zonder reden Zijn zon.
Theophilus zeide: Gij hebt zeer wel gesproken; sta mij
2 05
echter toe er dit nog bij te voegen: de almagtige, goede
en wijze Schepper heeft ons in dit heerlijk wonder een
beeldtenis van Zich zelven gegeven. Een wijs man heeft
gezegd, dat de zon een zigtbare God, en God eene on
zigtbare zon is. Wanneer men de zon met het gewapend
oog beschouwt, dan schijnt zij een groote zee, waaruit be
stendig dampen opstijgen, als uit gesmolten en vloeibaren erts,
die in de smelterijen in groote kuipen staat, en een rook
doet opstijgen, waarin licht en vuur vermengd zijn. Daar
uit besluit men dat de zon niet alleen de bron is van het
natuurlijk licht, maar tevens de oorsprong van alle voort
brengende krachten het hart der natuur, de ziel der
wereld.
DE
ZON.
24 JUL
Laat ons echter ook niet vergeten, dat Gods kinderen,
navolgers van God zijn moeten. Zij moeten zonnen zjn
op aarde; Gods barmhartigheden zjn alle mor
gen nieuw (KLAAGL. III: 23); de zon gaat iederen mor
gen met nieuwe vrolijkheid op, en een kind van God moet
iederen dag zijn voornemen hernieuwen om iedereen te
dienen, te raden en te helpen, en even als God, zijn Va
206
ontvangen.
DE WELRIEKENDE BLOEMEN.
207
Ons hart moet zich openen als een roos, en enkel goed
heid, liefde,
DE
BIJENZWERM.
26 JUL.
De
bijen hebben zulk een liefde voor haar koningin, dat zij met
haar uitvliegen, haar volgen en haar niet verlaten.
Waar
deze vliegt, vliegen ook zij; waar deze zich nerzet, han
gen zij haar aan; vliegt deze wer weg, zij volgen haar na.
Ik heb met eigen oogen gezien, dat de bijen, toen de ko
ningin door eenig ongeval aan de vleugelen verlamd was,
op de aarde nedervielen en haar bedekten.
Zoo behoorde het in alle maatschappelijke en huiselijke
vereenigingen te zijn, in den staat en in de gemeente: een
hoofd en middelpunt moest allen in liefde en eendragt ver
binden, en durft ook de vermetele knaap een enkel bijtje
vangen, wie waagt zich aan een zwerm. Gelijk de bijtjes
hare koningin, zoo moeten wij ons hemelsch Hoofd, den
208
huis niet opneemt, die niet achter hem wil aantreden, die
DE
WESP.
27 JUL
2o9
kclijk het overigens is; doch waar zou een einde zijn in
de eindelooze eeuwigheid. Hoe kunnen wij dan zoo ver
blind zijn, om de hel zoo ligt te vergeten? Het beste middel
om de hel te ontgaan, is dikwijls aan de hel te denken.
DE
ZOETE
WIJN.
28 JUL.
niet zeggen.
Het is
zoo zoet, dat het alle bitterheid verteert; zoo zoet, dat ik
niet weet, en niet zeggen kan, hoe zoet het is. En dat
zijn, mijn goede God! slechts enkele druppelen Uwer goed
heid; die zoetheid kan mijn verstand niet bevatten en mijn
tong niet uitspreken. Hoe zal het dan eenmaal zijn, wanneer Gij mij in den Hemel met den stroom Uwer liefde
en genade drenken zult!
Bceldspr. d. Nat.
14
210
Oneindige God! Uw zoetheid en zaligheid is eindeloos
als Gij; wanneer zal ik Uw aangezigt aanschouwen, en
Uw zoetheid ten volle smaken! Wanneer Gij alle zeen
stroomen en meeren, alle bronnen en rivieren tot gal en
alo maaktet, en dat alles in en over mij uitgoot, dan zou
den eenige weinige druppelen van Uwe liefde en goedheid
genoegzaam zijn, om dat alles zoet en liefelijk te maken.
DE
ELZENBOOM.
29 JULIJ
Aan den
elzenboom
hout dezer
de weekste
snijden en te
dat het in
duurzaam is:
211
DE DUBBELE BLOEMEN.
30 JULIJ.
141
212
DE
KOOLPLANT.
31
JUL.
213
zouden zij geen vrucht hebben voortgebragt; thans echter
nu zij verpoot zijn geworden, sterft wel het uiterlijke weg,
doch de inwendige bladeren, het hart, blijft leven, en zal
bij vlijtige begieting en verzorging binnen weinig tijds op
wassen, zich sluiten, en op den sterken stam de vaste en
nuttige kool dragen.
HET
ONKRUID.
NMANVV\
1AUGUSTUs.
Juist zoo, dacht hij, gaat het ook met onze bekee
214
gesloten!
DE
OLMBOOM.
Aueusrus.
215
voorspoed kunnen verdragen, dacht
God bevochtigt
hen met Zijn zegen en bestraalt hen met Zijne genade tdt
wasdom, opdat hunne godzaligheid en dankbaarheid zou
den opwassen; doch in hun verdorven hart worden gie
righeid, weelde, trotschheid, ondankbaarheid en goddeloos
heid uitgebroeid.
DE
SNOEK.
3 Aueusrus.
en daarbij zoo gerust is, dat het weinig denkt aan het ge
vaar der ziel en aan de eindelooze eeuwigheid, en in die
216
DE ONDANKBAARHEID.
4 AUGUsTUS.
reine liefde in uw harte bezit, dan zal zij zich steeds vro
217
DE MOERBEZINBOOM.
5 Auousrus.
218
DE BRANDSPIEGEL.
6 AUGUsTUs.
219
Neem mij, o God! in Uwe hoede; geef dat mijne oogen
niet begeerig zijn, opdat door hen het hart niet verleid en
in zondige lust ontstoken worde.
DE
WEEZEN.
7 AUGUsTUs.
220
het verderf der kinderen zijn. Wanneer echter de schaduw
weg is, dan hebben zij niets boven zich dan de vrije, opene
hemel, opdat zij leeren U te vreezen, op U te vertrouwen,
en allen zegen, alle hulp en bescherming van U alleen te
verwachten. Gij zult, o hemelsche Vader ook aan deze
weezen doen, wat hun aardsehe vader, hoe lief hij hen
DE
VLIEGEN.
8 Auousrus.
221
willen brengen, om den vermeenden hoon te Wreken. Ei
lieve! is het niet een dwaasheid, wanneer men zich door
een vlieg op den neus laat dansen, en van een mensch,
DE
VLIEGEN.
(EEN ANDER BaELD).
9 Aueusrus.
222
niets is dwazer, dan de trots en de hoogmoed van hem,
DE JAARMARKT OF KERMIS.
10 AUGUsTUs.
223
Als een kwakzalver zijn bedriegelijke waren met luid
geschreeuw uitvent en aanprijst, dan verzamelen zich hon
derden van menschen om hem heen, en staan geduldig
naar hem te luisteren; doch wanneer een prediker, een die
naar van den Heer Jezus optreedt, en aan iedereen de
hulp en genade zijns Heeren aanbiedt, helaas! hoe weini
DE ZIELVERKOOPERS.
11
AUGUsTUs.
gewin verkoopt!
'Ellendige menschen. die wij zijn! Van waar komt het,
dat wij, die alles zoo naauwkeurig afmeten en afwegen,
die in den wereldschen handel zoo ervaren zijn, het tjde
lijke tegen het eeuwige niet in de weegschaal leggen? dat
wij het vergankelijk gewin niet meten tegen het eeuwig
224
verlies, en daardoor toonen, dat wij in de zaken, die onze
DE CITROENBOOM.
12 AUGUsTUs.
bijna volkomen
225
knoppen aan vinden, waaruit in het volgende jaar blade
ren en vruchten zullen voortkomen; deze blijven in den
Beeldspn d. Nat.
15
226
DE NOODDRUFTIGE.
13
AUGUsTUs.
HET
IN'COGNITO.
14
AUGUsTUS.
227
standigl'k gedraagt jegens een ellendige. Is
er , zou men zeggen, zoo veel nadenkens noodig, wanneer men een mensch in beklagenswaardigen toestand voor
zich ziet? De ongevoelige gaat hem voorbij, denkende: wie
weet wat dat voor een landlooper is, wie weet of hij zich
15 AUGUsTUs.
228
staatkundig schrijver zich van dit beeld bediend had, om
het geheel anders worden , dan het des morgens geweest is.
16 Aueusrus.
2229
heerlijkheid
heeft in de
afgeschetst,
dat is:
DE
17
BEEK.
Auousrus.
230
vermoeide ziel, en even als deze beek de onzuiverheid des
ligchaams niet alleen afwascht, maar ze ook wegspoelt
DE
ROEDE.
18 Auousrus.
231
19 Aueusrus.
dat het lieve kruis ons even noodzakelijk is, als het leven
zelf, ja veel noodiger en nuttiger, dan alle eer
en alle goederen der Wereld.
20 AUGUsTUs.
232
lief te hebben.
21 Aueusrus.
Een kind, dat zich aan tafel wel verzadigd had, vroeg
echter nog een snede brood, en toen men hem die gegeven
had, verkruimelde en verbrokkelde hij ze.
233
ken van verloren ging. Thans echter, daar het verzadigd
is, speelt het er me, en gaat er roekeloos me om. Zoo
gaat het ons groote kinderen ook. In de rnoeijelijkste om
standigheden des levens leeren
het best spaarzaam te
zijn en de gaven Gods met eerbied en dankbaarheid te
genieten; doch de overdaad heeft de verkwisting in haar
DE AFWEZIGE VRIEND.
22 AUGUSTUs.
dig te zijn.
234
dat hij weinig genoegen in den kring zjner tafelvrienden
vond.
HET PARELSNOER.
23 Auousrus.
235
u, sprak hij, dat gij het alzoo bezitten en dragen zult, ge
lijk de heilige vrouwen zich zelven versierden, die, schoon
God en menschen.
HET
PARELSNOER.
(aan ANDER BEELD).
MMNv
24 AUGUsTUs.
236
DE VLIERBOOM.
25 AUGUsTUs.
bij ons niet hooger wordt geacht, daar zijn vrucht zulk
een heilzame artsenij is? Theophilus antwoordde: Ja, wel
is het vreemd, daar er bijna niets aan dezen boom is,
dat niet zijn nut in de geneeskunde heeft. De jonge knop
pen, die in de lente uitspruiten zijn, wanneer zij als salade
in zekere mate gebruikt worden, een heilzaam middel om
de nadeelige vochten af te drijven. Het aftreksel van den
bloesem verkoelt en heeft eene genezende kracht; het sap
der bezin is een middel, dat de uitwaseming bevordert
en is
237
vaardigheid voor- en in zedelijkheid achteruit gaat, heeft
meer verloren, dan hij gewonnen heeft. Even zoo is het
ook met te groote gcmeenzaamheid; en is het wel wonder,
dat anderen geen grooten prijs stellen op koopwaren, die
de verkooper zelf geringschat. Er behoort groote wijs
heid toe, om zich zelven en zijn kunst te regter tijd te doen
opmerken en verborgen te houden.
26 AUGUsTUs.
238
O God! ruk mij niet weg in den bloei van mijn leven,
opdat mijne vrouw geen weduwe, mijne kinderen geen wee
zen blijven, en daardoor tot de ellendigen en troosteloozen
zouden behooren! Doch mogt het U anders behagen, wees
Gij dan de man mijner weduwe. de vader mijner kinderen.
DE GESPIESTE PADDE.
27 AUGUsTUs.
een zoo pijnlijken dood had aangedaan, daar men het toch
even ligt had kunnen doodslaan of vertrappen. Hij ant
woordde: Ik denk, dat sommigen het doen uit wreedheid,
meenende, dat zij zulk een afschuwelijk dier geen pijn genoeg
kunnen aandoen; doch verstandige menschen hebben het ook
gedaan, om het tot artsenij te gebruiken; want hevige neusbloedingen, zegt men, worden gestuit, wanneer de lijder
zulk een gedroogde padde lang in de hand houdt. Ook
wil men, dat zij in pestziekten het gift tot zich trekt en
daarvan opzwelt , wanneer men haar op de pestbuil legt,
even als een schorpioen, op de plaats gelegd waar zij ie
mand gestoken heeft, het tegengift van zijn eigen gift zou
worden.
Wat hiervan zij; wij hebben in deze volksmeeningen een
beeld, hoe de alwijze God onze zonden tot genezing onzer
ziel te gebruiken weet. Gij zult gewis toestemmen, dat de
zonde, die wij dikwijls zoo ligtzinnig begaan, afschuwe
lijker is in de oogen Gods, en voor het welzijn des men
schen schadelijker, dan een padde. Deze vergiftige worm
der ziel wordt door God aan den paal gestoken van het
239
kruis van Christus, om door de hitte van droet'enis en tegenspoed te sterven: aldus sterft dan de zonde; doch het
vleesch en bloed des mensehen maakt hem telkens weder
tot de zonde geneigd; maar God laat hem de gepleegde
zonde steeds voor oogen zweven, ten einde hij er zich in
het vervolg te naarstiger voor hoede. Menig mensch is er,
die met innig berouw aan deze of gene zonde denkt, en door
het geloof in Jezus Christus aan de vergeving daarvan niet
twijfelt; echter kan hij de treurige herinnering daarvan niet
van zich weren; en wel hem! zoo hij zich daardoor niet
tot moedeloosheid of wanhoop laat vervoeren, maar daarin
een middel tegen de zonde vinden kan.
28 AuGusrus.
al
240
zich te verrijken, gewetenloos de liefde tot den naaste ver
geet, en bij zjn voorraad menigen penning voegt, waar
aan de vloek. de zuchten, het bloed en de tranen der ar
men kleven. Maar spoedig groeijen uit die rampzalige be
zitting maden en wormen, die aan zijn geweten, zijn goe
den naam, zijn vermogen knagen en die verteeren; dat is
het, wat Gods woord (SPR. XV: 6) noemt, in des godde
loozen inkomst is beroerte.
Bewaar mij , regtvaardige God! dat ik mijn voordeel
zoeken zou in de schade van anderen: dat ik niet, in plaats
DE
MIEREN.
29
Auousrus.
241
onder zij gebukt gaan, en die, wanneer men het wel over
weegt, zoo veel nuts niet in zich hebben als het strootje
van de mier. Dat noemt de profeet: Zij woelen immers
ijdellijk; men brengt bijeen en men weet niet
wie het naar zich nemen zal (Ps. XXXIX: 7). Aan
het eeuwige wordt het minste gedacht; de minste tijd wordt
besteed ten nutte van het tijdperk, dat door geen tijd af
gemeten wordt. Dewijl ik weet, dat mij ook eenmaal de
winter overvallen zal, wanneer Gij, oGod! mij met zware
beproevingen bezoekt, of wanneer de dood nadert, zoo wil
ik thans de edele graankorrels van de dierbaarste spreu
ken der Heilige Schrift vlijtig bijeenzamelen en in mijn hart
bewaren, opdat het mij, wanneer al het andere verdwijnt,
nooit aan voorraad ontbreken moge tot troost voor mijn ziele.
DE
TOUWSLAGER.
KMANM
30 AUGUsTUs.
16
242
door het plegen der zonde de koord gedraaid, waarme de
roekelooze zondaar bij zijn volharding tot zijn verderf gebonden wordt. Zoo gebeurt het wel eens dat iemand zijn
naaste heimelijk iets ontvreemdt, dit is een zonde; wordt
hij, wanneer het vermoeden op hem valt, daarover onder
vraagd, en loochent hij het, dan is dit een tweede; dringt
men sterker bij hem aan, en verwenscht en vervloekt hij
zich zelven, dan is dit een derde; om die scherpe onder
En
touw steeds langer maakt, zoo handelt ook hij, die altijd
voortgaat in de zonde. Is het niet even alsof hij achter
waarts gaande, zich niet bekommert, waarop het uitloopen
en in welken poel hij zich verliezen zal.
31 Anousrus.
243
gaat het ons als dit hoen, dat met den eenen poot in het
Getrouwe God! leid mij aan Uwe hand en laat mij niet
in de zonde vallen; ook niet in zulke zonden, die ik niet
voor zonden houd of erken, opdat niet de satan, eer ik
er aan denke, daar een strik uit make, waaruit ik niet dan
DE
SLANGENHUID.
1 SEPTEMBER.
16*
244
zonder angst, droefenis, kruis en moeite plaats kan heb
DE JONGE BOOM.
2 SEPTEMBER.
245
DE
POMPOEN.
3 SEPTEMBER.
246
beelden of vertroeteling , zoowel als door verzuim van
goede tucht, de boosheid reeds van der jeugd af aan in
gegrift hebben, die allengs met hen is opgewassen en ten
laatste bijna niet meer uit te wisschen is. Wanneer zul
len de Christenen toch eens aanvangen op de opvoeding
hunner kinderen meer acht geven! Zoolang wij er
onze kinderen niet aan gewennen om bij het
begaan of het plegen eener zonde meer smart
te voelen, dan bij het verlies van duizenden
guldens, ja van het leven, zoolang zullen wij in
ons kroost geen betere Christenen achterlaten.
Heer Jezus! grif mij en den mijnen Uw heiligen naam
diep in het hart, opdat wij U en hetgeen wij U ver
pligt zijn nimmer vergeten.
DE
WIJNSTOK.
a!
SEPTEMBER.
Zoo zal
het ook uw geloof niet schaden, dat het zwak is, indien
het slechts ernstig is en opregt. Laat Zijne genade u ge
noeg zijn, laat het hout des kruises van Uw Verlosser,
en het Woord Gods uw stok en steun zijn, en hecht u
daaraan vast naar de kracht die God u heeft verleend. Uw
hart, dat zijn zwakheid inziet, maar met ootmoedige ver
247
aangenamer dan zulk een, dat door een sterk geloof ge
rust en welligt trotsch wordt. Of zoudt g'ij meenen, dat
de zondares, die weenend aan de voeten
HET
ONREINE
VAT.
5 SEPTEMBER.
nog iets zondige aan, dat wij door de gewoonte wel niet
altijd opmerken, doch
zelven zou hij goed zijn maar hij smaakt naar het vat.
Laat ons dus met een vroom schrijver zeggen: Heer!
Gij kent den grond van alle harten, Gij doorziet iedere
248
DE VRUCHTBARE BOOM.
6 SEPTEMBER.
249
DE VRUCHTBARE BOOM.
(aan ANDER BEELD).
7 SEPTEMBER.
Theophilus ging voort: Maar wat dunkt u, zouden wij
Hem wel noodig hebben? Wat mij aangaat, mijn ziel is
als een hongerig en dorstig kind, ik heb behoefte aan Zijn
liefde en Zijn troost om mij te laven en te versterken;ik ben
als een verdoold en verloren schaap, ik heb behoefte aan
Hem, als aan een goeden en trouwen herder; mijn ziel is
250
l
ik in het graf tot stof en asch verteer, dan moet Hij mijn
opstanding zijn.
Daarom wil ik dan ook liever de geheele wereld met al
wat daarin is ontberen, dan U mijn Verlosser! en Gode
DE
BIJ.
8 SEPTEMBER.
Een bij zweefde om een vat vol honig. Zij scheen zich
daarop neder te willen zetten, om eens volop te genie
ten, doch viel er in, en daar zj uit den klevenden vloei
stof niet kon komen kwam zij daarin om. Zoo gaat het,
dacht Theophilus , met den tijdelijken voorspoed , met
den overvloed van goederen, met eer en wellust, die de
wereld, even als de bijn den honig, gretig zoekt. Een
bij voelt zich gelukkig, zoo lang zij haar honig met zorg
en vlijt uit de bloemen puurt en in den korf verzamelt.
Komt zij echter bij zulk eene groote menigte als hier bij
251
een is, dan weet zj zich hierin niet te schikken, en komt
gevaar.
DE ZONDERLINGE ZEE.
9 SEPTEMBER.
252
het scheepje, en stuur het naar het zalig doel. Hetzij dan
onder een liefelijke kalmte, hetzij bij storm en onweder,
zoo ik maar bij U in de haven der behoudenis te huis kome.
DE
10
HEMEL.
SEPTEMBER.
bekom
253
staan zal. Het ga zoo als het wil, het gaat toch niet anders,
de hemel het
Waar
neer het slechts ten hemel gaat. Wat schaadt het, dat
de goede God u, door de onbestendige, oorlogzuchtige we
reld heen, niet regtstreeks langs een effen pad ten hemel
leidt? Het zij u genoeg, dat Zijn wegen, hoe wonder
lijk zij ook schijnen, louter goedertierenheid en waarheid
zijn (Ps. XXV: 10), en eindelijk op den hemel uitloopen.
DE
GRAFZERK.
11
SEPTEMBER.
z u 1 l e n.
Help mij o God l door Uw genade , dat ik mij een
eervolle nagedachtenis stichte en inschrijf in de gemoede
254
HET
KIJKGLAS.
12 SEPTEMBER.
255
Woords en des geloofs het wezen der wereld gadeslaan,
die zullen spoedig bespeuren, dat in die uiterlijke wanorde
eene innerlijke orde te vinden is; en schoon zij te vo
ren doel noch zamenhang konden vinden, zien zij dan spoe
dig in, dat Gods magtige hand alles met wijsheid aan elk
ander heeft verbonden, en dat, bij zoo menigerlei, ondoor
grondelijke veranderingen, de onveranderlijke Voorzienig
heid zich openbaart, zoodat hetgeen wij gewoonlijk een
geluk, een toeval, eene onvoorziene gebeurtenis noemen,
13 SEPTEMBER.
256
14 SEPTEMBER.
en zeide:
Is
het met de
harten der
257
om; zij vinden daar weinig opmerkelijke in, en alles komt
hun klein en gering voor.
Hunne eigene gebreken en ondeugden, bezien zij
door het verkleinende glas, en houden ze voor onbeduidend;
doch die van den naaste bezien zij van den anderen kant,
en maken uit den mug een adelaar, uit een mier een olifant.
En dit is wel het grootste bedrog in de wereld, dat
de mensch zich zelven opzettelijk bedriegt, en zich met
volle bewustheid tot hoovaardigheid en hoogschatting van
zich zelven en tot verachting van zijn naaste verleidt. Zou
het ook niet zoo gesteld geweest zijn met het hart van den
Farizer, die zich zelven voor een groot heilige, doch den
tollenaar voor een doemwaardige, voor een stokebrand der
Beeldspr. d. Nat.
17
258
15 SEPTEMBER.
Theophilus zag eens een eik, die bijna geheel dor was,
doch die tot aan den top met klimop was begroeid. Dit
gewas, sprak hij , heeft den boom door middel van zijne
vezels, die in zijn schors gedrongen zjn allengs van zjne
sappen berooft, en heeft zich dus te zijnen koste groot
gemaakt: een eigenaardig beeld van listige en baatzuchtige
menschen, die anderen, somtijds juist degenen aan wien
zij hun opkomst te danken hebben, van het hunne beroo
ven, en ze tot dorre boomen maken.
OUDERS EN KINDEREN.
16 SEPTEMBER.
259
en worden daarbij zelven oud en zwak, en dikwijls arm
kinderen, die niet even als dit klimop, den ouden, dorren,
hun beker drinken laten, hen niet met hun mantel dekken
en met liefde en kinderlijken eerbied tot hun einde toe
bejegenen.
DE
TRANEN.
17 SEPTEMBER.
260
treurig hart voor Hem uitgestort had. Doch hij sprak:
Ik denk aan het woord des profeten: daar is een stemme
gehoord in Rama, een klagt, een zeer bitter ge
261
DE KLEINE BEKER.
18 SEPTEMBER.
om uit te drinken, en
te
eten gekocht, opdat zij hun maaltijd tot den inhoud daar
van zouden beperken. Theophilus zag en roemde die hui
selijke schikking, doch zeide tevens: Eilieve! hoe komt
het toch, dat hetgeen wij nuttig vinden voor onze kin
deren, wij bij den alwijzen God jegens ons zelven niet
goed noemen willen? Wij regelen en meten onzen kinde
ren hun bescheiden deel in spijs of drank toe, en stellen
ons toch met hetgeen de Allerhoogste omtrent ons lot be
schikt zoo zelden tevreden.
Of zoudt
262
DE
BEDELAAR.
19 SEPTEMBER.
on
zou
ten
dat
263
Mijn God! grootheid en eere zijn geene behoeften, op
den weg die ten hemel leidt. De vraag is dus niet hoe
maar of ik dien bereiken zal. Voer mij, o God! slechts
daarheen langs den naasten weg, in zulk een kleed en
onder zulke omstandigheden, als het U behaagt.
DE VASTGESPIJKERDE UIL.
MAW
20 SEPTEMBER.
deze , wanneer
gelukte hun dat, dan spijkerden zij hen aan de deur hun
ner woning , in de meening dat nu al het ongeluk over
den vogel zou komen, en de inwoners er dus bevrijd van
264
DE
HAMSTER.
21 SEPTEMBER.
265
kant een gang daarheen te graven, en alzoo, buiten weten
van de nijdige dieren, daarvan mede te eeten.
Toen hij het doode dier beschouwde, dacht hij aan den
gierigen landman, wiens akker wel gedragen had, en die bij
zich zelven overlcgde, hoe hij zijne schuren grooter bou
wen en zijne goederen, die hij had opgelegd, vele jaren
genieten wilde; maar tot wien God sprak: Gij dwaas;
in dezen nacht zal men uwe ziel van u afeischen;
en hetgene gij bereidt hebt, wiens zal het zijn?
(Luo. XII: 20). Het zou te wenschen zijn, dat er thans
van dien dwaas en dit dier niet dikwijls nog het evenbeeld
gevonden werd. Hoe menigeen toch verzamelt zich voor
raad ten koste van anderen.
bouwt zich, even als
de hamster, een plaats waarin hij alles verzamelt, wat
hij met regt of onregt bijeen brengen kan, en is daarbij
zoo vol onvergenoegdheid, nijd en onbarmhartigheid, dat
hij geen acht slaat op den nood des naasten, en niemand,
Ik wil
266
DE
NOTEN.
22 SEPTEMBER.
SCHUIM
EN
KAF.
23 SEPTEMBER.
267
gezuiverd worden. De schoonste tarwe heeft veel kaf, die
er echter door het omwerpen in de wan uitstuift. Alzoo
dulden wij het slechte ook in andere dingen, om den wille
van het goede. Waarom zouden wij het dan ook in ons
zelven niet verdragen? Niemand is rein: onder de kwa
den moet diegene voor het best geacht worden, die de min
I)E
MOLEN.
24 SEPTEMBER.
Het hart des menschen is als een molensteen, zeide een
268
Wanneer de molensteenen niet naauw genoeg aan el
kander sluiten, dan wordt wel het koren opgevoerd, doch
slechts ten halve of geheel niet jngemalen. Even zoo
gaat het ook vaak met ons hart, wanneer onze aandacht
niet met genoegzame inspanning werkzaam is: dan lezen
wij dikwijls de schoonste spreuken, doch weten niet wat
wij gelezen hebben; dikwijls bidden wij, zonder zelven te
verstaan wat wij bidden;
DE VRUOHTBARE BOOM.
MN\W
25 SEPTEMBER.
269
Deze boom herinnert mij, o God! Uwe onbegrijpelijke
en onverdiende goedheid,
die ons
bidden
den een dagelijks
ander bezeten
slechts om
heeftdagelijksch
(1 Kon. III:
brood;
12, doch
13). even
als deze appels mij zoo overvloedig te gemoet vallen, de
wijl zij rijp zijn, zoo doet ook Gij meer dan wij bidden,
wanneer het tot onze zaligheid nuttig en bevorderlijk is.
Doch wat zal een kind met onrijpe appelen doen? En
wat zou het mij baten, datgene waarom ik bid, te ont
vangen, wanneer het gevaarlijk voor mijn ziel zou kun
nen worden?
Wij mensehen moesten ook zoo zijn; ook wij moesten
de vruchten des geloofs allen aanbieden, die er behoefte
aan hebben. Onze takken, die door Gods zegen welgela
den zijn, den behoeftigen toewenden, en met een gewillig
hart en overvloedig van onzen zegen mededeelen. Doch
dewijl dit zoo zelden geschiedt, is er reden om te vree
zen, dat er in den wijngaard Gods vele onvruchtbare boo
men staan, die nutteloos hun plaats beslaan, en daarom
270
DE
SCHAPEN.
26
SEPTEMBER.
Waarom
271
DE
OOGST.
27 SEPTEMBER.
te loven en te danken, daar wij bij het genot van zoo veel
goeds gewis den milden Gever niet vergeten zonden.
Zie eens rondom U! hier en ginds ziet gij wagen bij
wagen, het koren naar de schuur rijden. Wat dunkt u,
zou de milde Vader, die het koren uit de aarde ontsprui
ten doet, voor elke wagenvracht een dankbaar hart te
wachten hebben? En toch zijn wij Hem dat voor iede
ren halm verschuldigd, daar alle menschelijk verstand en
vermogen,
te voorschijn komen.
O, heilige God! wanneer wij U slechts zoo lang wilden
loven, lieven en naar Uw wil leven, als Gij ons weldoet,
272
dan zou ons hart van Uw liefde, onze mond van Uw lof,
DE
HOUTDRAGER.
28 SEPTEMBER.
273
29 SEPTEMBER.
Theophilus vond een zijner vrienden bezig met het stem
men zijner luit, hetwelk hem veel moeite kostte. Men kan
zeide Theophilus, een Christen wel bij een luit vergelijken;
30 SEPTEMBER.
18
274
DE
KAARS.
(EERsTE BEELD).
1 CTOBER.
Op zekeren avond,
maagd een kaars te
echter te veel haastte,
nog niet genoeg gevat
275
heid en bedachtzaamheid wij gebruiken moeten jegens onze
dwalende medemenschen. Indien deze kaars langzaam her
waarts gedragen was, of men haar met de hand beschermd
had voor de lucht die zij doorging, dan zou zij niet uit-
gedoofd zijn, maar spoedig helder opgebrand hebben. Even
zoo kan menig zwak gemoed gesterkt en gered worden
wanneer men het op de regte wijs met vriendelijkheid en
liefde te hulp komt; daarentegen gaat het maar al te ligt
verloren, wanneer men het met onstuimigheid en als met
DE
KAARS.
(TWEEDE BEELD).
2 Ooronnn.
276
ten of te bedekken, nog minder te trachten, om het door
den adem der wangnnst uit te blazen, zoo als de wangunst
poogt te doen, wanneer een arme tot rijkdom, of een on
gekende tot roem en eere geraakt. Laat ons blijde zijn met
den blijde en ons in iedere lichtstraal van geluk verlustigen.
D E
K A A R S.
(DERDE BEELD).
W.
3 Oorosnn.
277
DE
KAARS.
(VIERDE BEELD).
4 OCTOBER
DE
KAARS.
(VIJFDE BEELD).
5 Ooronrcn.
aangeblazen.
278
DE
KAARS.
(ZEsDE BEELD).
6 OCTOBER
DE
KAARS.
(ZEVENDE BEELD).
WAN.
7 OCTOBER.
279
DE
KAARS.
(ACHTsTE BEELD).
W
8 Ooroann.
DE
KAARS.
(NEGENDE BEELD).
9 OCTOBER
280
DE
KAARS.
(TIENDE BEELD).
10 Ooronnn.
DE
BARNSTEEN.
11 OCTOBER.
281
wanneer hij door wrijven warm gemaakt is, allerlei kleine
en ligte voorwerpen tot zich trekt, als: stukjes stroo,
papier, kaf, enz. Op zekeren tijd had Theophilus gele
genheid zich hiervan te overtuigen, en hij zag het niet
zonder genoegen aan; spoedig viel hem daarbij evenwel de
gedachte in, dat het dikwerf een edel, rijk begaafd mensch,
even zoo gaat. De goddelooze wereld komt, eer hij er
aan denkt, met hem in aanraking; dat wekt zijn vleesch
'en bloed op, en in dezen toestand is hij begeerig, om we
reldsche verlustigingen en allerlei beuzelingen te genieten,
tot schade van zijn eenvoudigen, Christelijken wandel, en
met gevaar voor het heil zijner ziel.
Behoed mij, o getrouwe God! opdat ik met de wereld
niet in aanraking of wrijving kome, en mijn hart door
de gelegenheid en de zondige begeerte uitgelokt worde,
Uwe vrees te laten varen, en tot zijn verderf de snoode
ijdelheden aan te kleven.
DE BLINDE VOGEL.
12 Oorosnn.
282
God, zijn hemelschen Vader, regt kinderlijk en vertrouwe
lijk spreken en Hem voor al Zijne weldaden met vrolijken
mond danken wil. Daartoe is eene afgezonderde en stille
ziel noodig, die tot zjn gebed niet slechts eene afgelegen
plaats kiest, waar hij ongestoord kan zijn, maar zich ook
van alle wereldsche gedachten, van alle zorgen en wen
schen onttrekken, en met kinderlijk vertrouwen aan Gods
wil overgeven kan. Hoe zalig is hij, wiens ziel onder
het gebed als blind is, en niets ziet dan Gods barmhar
tigheicl en majesteit. Zulk een ziel bidt, en zingt, en zucht,
dat God en Zijn heilige engelen het met genoegen hooren.
Komt het ons in den aanvang zonderling en moejelijk
DE
BEDELAAR.
13 OCTOBER.
Eens werd er van een bedelaar verhaald, die des daags,
283
slimmen vogel; doch Theophilus zeide:
is de eerste niet
daarmede vermommen en
daarmede
sterven, even
alsof het zulk een slechte zaak ware, een nieuw schepsel
in Christus te worden.
O Heer Jezus! geen bedriegerj is in de wereld meer
algemeen, dan dat de menschen zich zelven bedriegen.
Zij beschouwen zich in den spiegel der eigenliefde, en ge
284
looven dat zij, daar.zij zich zelven gevallen ook U welge
vallig zijn, ofschoon juist het tegendeel waar is! Laat
Uw heilige Geest mij in alle waarheid leiden en mij voor
zelfbedrog bewaren.
DE
DEELING.
14 Oorosnn.
285
DE
DEELING.
(EEN ANDER BEELD).
15 Oorosnn.
HET
ALTAAR.
16 Oorosnn.
286
17 OCTOBER.
Doch weet
wel, vervolgde Theophilus, dat ook de
geringste onder de heiligen en geloovigen, die den Heer
Jezus liefhebben, nog een beter en kostelijker altaar bou
wen kan? De Jood van wien ik boven sprak, laat op
de aangehaalde woorden nog volgen: En toch is de gehei
ligde ziel de woning Gods, en het boetvaardig en geloovig
hart het schoonste altaar. En dit kan ieder godzalig ge
moed zonder kosten bouwen, zoodat ook de armoede geen
verontschuldiging is.
Zoo zij dan, Heer Jezus! mijn hart Uw altaar, dat ge
287
mijn tranen, verzuchtingen en gebeden ten oer brengen;
18 CTOBER.
allen
ruste
ik U,
Ik in
288
spreekt mijn ziel: Mijn liefste is mijn en ik ben zijn
(HOoGL. II: 16). Na dezen hemelschen maaltijd verkwikt
mij het slot van het gulden achtste hoofdstuk des briefs
aan de Romeinen, van het 31ste vers tot het einde. O, hoe
19 GTOBEB.
289
hebt die in
heeft u Zijn
heeft
woordu vergeving
gegeven, gij
der hebt
zonden
hetbeloofd,
tof eengijspot
hebtgemaakt;
daaruit aanleiding genomen, om onbeschroomder te zondigen; Hij heeft
DE
POPULIER.
20 Oorosnn.
290
DE
DIENSTBODEN.
21 Ooronnn.
291
\
Men verhaalt van een kluizenaar, die zich zelven voor zeer
DE DIENSTBODEN.
(EEN ANDER BEELD).
22 Oorosnir.
gemaakt, dat Gij met mij tevreden zijn koudet! Doch Gij
l9*
292
zijt zoo genadig, dat Gij ook met onze gebreken geduld
hebt.
regeert ons met veel verschooning! Vergun
mj, o God! de eer, dat ik Uw knecht zijn en blijven mag,
zoo lang ik leef, en tot in de eeuwigheid!
DE OMGEWORPEN BOOM.
23 O orosnn.
Weder bestand.
293
Zoo gaat het ook, sprak hij
zich zelven, onder de
menschen, die in de Schrift zoo vaak met boomen verge
leken worden. De ware, hartelijke en welgewortelde Chris
tenen moet men niet zoeken bij de groote menigte, bij ui
terlijk aanzien en hooggaand zelfvertrouwen. Buiten den
storm doen die boomen zich heel goed voor, en steken
hun hooge toppen de liefelijke stralen van de voorspoeds
zon tegen; doch overvalt hen een orkaan, dan worden zij
de een na den ander geveld. Doch zij, die ellendig, afge
zonderd en veracht zijn van de wereld, die van hun jeugd
af door aanvechtingen geoefend en vastgeworteld zijn in
geloof en in liefde, die blijven staan en worden door de
kracht Gods bewaard tot zaligheid.
In Uwe genade wil ik , o God! de wortel van mijn geloof
bevestigen en verre uitspreiden; Gij zijt mijn rotssteen, mijn
heil, mijn hoog vertrek: geen ongeval of storm, hoe groot
ook, zal mij doen wankelen (Ps. LXII: 3).
DE
NAPIJNEN.
MANWN
24 Oorormn.
is, dan als een geheime wenk van den lieven God, waar
door Hij ons herinnert, dat wij, geheel ons leven door,
Hem dank verschuldigd zijn, omdat Hij ons bij zulk een
ongeluk genadig heeft behoed, en niet gewild heeft, dat
wij daardoor gebrekkig of kreupel zouden worden, of er
294
zelfs het leven bij zouden inschieten. Even als het ligchaam,
dacht hij verder, kan ook de ziel vallen, doorwond worden,
DE
KLISSEN.
25 Ooronnn.
295
tijd aan de laatsten iets te berispen; en hoe vaak een vre
delievend hart het ook beproeft, zich van den lasteraar los
te maken, toch blijft die hem gedurig in de wol hangen.
Daarom zegt ook Salomo: Als een wijs man met een
dwaas man zich in regten begeven heeft, hetzij
dat hij verstoord is of lacht, zoo is er toch geene
rust (SPR. XXIX: 9).
O, Heer! red mijn ziel van de valsche lippen
en van de bedriegelijke tong (Ps. CXX: 2).
DE LANGDURIGE REGEN.
.N .N
26 Oorosun.
zijn.
296
chamelijken nooddruft hebt geschonken, dat ik mij bij zulk
een weder niet ginds en herwaart8 behoef te begeven om
brood te zoeken. Mogt het U, o God! naar Uwen altijd
heiligen wil behagen, dat ook mijn ziel onaangenaam we
der trof, dan weet ik geene andere toevlugt, dan tot U,
verder
DE
TREURENDE.
27 OCTOBER.
die zonde dat gift der ziel! die plaagt en knaagt mij aan
mijn arm hart. Daarop hernam Theophilus met een vro
lijk gelaat. Er ontbrak niet veel aan of gij zoudt mij ook
treurig gemaakt hebben, en uw tranen hadden de mijnen
uitgelokt; doch de treurigheid, die ik thans bij u bespeur,
is mij geen oorzaak tot treurigheid. Ja, die treurigheid
verheugt mij, die droefenis is mij lief. De heilige enge
297
len lagchen als zij u zien weenen, en de Heer Jezus ver
omdat
hun wil gehad hebben. Velen treuren om de
wereld, maar weinigen treuren om zich zelven; ongeluk
kig is de ziel, die nog nooit over zich zelve geweend
heeft. De bedroefde harten echter zijn de vaten, die ge
vuld worden met het bloed en den troost van den Heer
Jezus. Daarom, ween, ween bitterlijk! laat vrij de bron
uwer tranen vlieten, de hemelsche Geneesmeester is reeds
DE
TREURENDE.
(EEN ANDER BEELD).
28 Oorosnn.
gen God liever geweest zijn, dat gij niet gezondigd hadt;
nu het echter geschied is, nu h_ebt gij reden den barmhartigen en langmoedigen God te danken, dat Hij u niet oogen
blikkelijk gestraft, en u niet door een plotselingen dood in
het eeuwige verderf weggerukt heeft. De almagtige en goede
23
l/Kl m in twiaten, dan er hraai= in de wereld ge
wmnmn
hml hebt tot berouw en boete, en dat gij tot het inzien
glmmon nt \I\h het grnwelke der zonde, en tot het har.
Y9 eroxxxz.
'l\"n \\ \\i\ w golqganhw gasprnken werd over de
g\\\MQ\ \Qn N'\!\ \\\wm n storten leil iamnui ui: het ge\K'\\N\ h w hem bm l5 i'lij. vnnxtwam, dat
299
ken, wees hem Theophilus naar den bal op der. iiulsll.
die, van beneden gezien, naauwelijks zoo gi\\ s:mn ai
een hoed; en echter
=:l
iz'_lll""
'
=.
..
loof en door vm
-.
sche weten t" '
. ".
"
bol, en d
"T
. ten van 2
nemen
wormez
E
"
=.|.:_;_
-:
=-
noepen, maar
298
God zou niet toelaten, dat er kwaads in de wereld ge
schiedde, indien Hij niet almagtig en goed was, en uit
het kwade het goede niet kon doen voortkomen. Uit over
weging der zonde ontstaat een treurigheid naar God, een
heilige haat tegen het leven der zonde, de versmading van
de wereld, het verlangen naar den hemel; en waar zulk
een regen, als de tranen zijn van uw berouw, nederdaalt,
Niemand heeft den Heer Jezus inniger lief dan hij, wien
vele zonden vergeven zijn; niemand is de genade liefelijker
dan hem, die door de erkentenis zijner zonden den toorn
Gods gesmaakt heeft. Dat gij gevallen zijt, schrijf dat aan
u zelven en aan uwe boosheid toe; doch dat gij tijd ge
had hebt tot berouw en boete, en dat gij tot het inzien
gekomen zijt van het gruwelijke der zonde, en tot het har
telijk verlangen naar de genade Gods, dat is alleen Gods
goedheid, die zoo wonderbaar is, dat zij ons door zwak
heid bevestigen en door vallen oprigten kan.
29 Ooronnn.
299
300
kostelijk, zoo als het past en toekomt aan een Heer, zoo
groot als Hij, die in den hemel woont.
Maak mij, o God! zoo als een ziel het zijn mag, dieU
liefheeft en U tot zijn deel heeft gekozen, regt trotsch,
opdat ik met verachting ner kan zien op het geringe en
vergankelijke wezen dezer wereld, daar het mijne edele,
en bij U hooggeschatte ziel niet vergenoegen kan. Doch
geef mij een vurig verlangen naar U, en Uwen grooten
hemel, waarin alles veel grooter zijn zal, dan mijn klein
verstand hier bedenken kan.
DE GESCHEURDE KLOK.
30 Ooroankh
301
DE ROOKENDE SCHOORSTEEN.
31 OCTOBER.
Theophilus zat op zijn kamer en merkte op, dat uit de
schoorsteenen der huizen veel rook opsteeg; plotseling ech
ter werd zijn vertrek met rook gevuld, en liet zich de on
aangename werking aan zijn oogleden merken. In het eerst
meende hij dat de wind moest zijn gekeerd; doch uit de
overige schoorsteenen zag hij de rook even ongestoord op
rijzen.
onderzocht naarde oorzaak van dit verschijn-
sel en ontdekte, dat men in zijn huis eene deur had open
gelaten, die eene sterke togt veroorzaakt had. Daar deze
zuiging sterker was dan het trekken van den schoorsteen,
sloeg de rook neder. Naauwelijks had Theophilus echter
deur en venster gesloten, \of de rook steeg wer op. Moest
veroor
DE DIEFACHTIGE DIEREN.
NW\AAMA
1 Novnmnnn.
302
zj hier of daar vinden liggen, in hun holen slepen. Hierbij
dacht Theophilus aan de kraaijen en andere vogels, die
men tot zijn vermaak wel eens in de huizen houdt, en die
even zoo doen; althans hij had eens gehoord van zulk een
vogel, die onderscheidene geldstukken, ringen, vingerhoe
den en dergelijke dingen weggenomen en verstoken had,
en daardoor tot vele kwade vermoedens onder de huisgenoo
ten aanleiding had gegeven. Eindelijk had men de plaats
ontdekt, waar hij het verborg, en alles weder weggeno
men, waarover hij zich zeer boos had getoond en duide
lijk had doen merken, dat hij die dingen, ofschoon zij ge
heel nutteloos voor hem waren, niet gaarne wilde missen.
Daarin zien wij, sprak Theophilus tot zijne vrienden,
een beeld van baatzuchtige en gierige menschen, die met
regt of onregt zooveel zij kunnen, schatten bijeenschrapen,
waarvan zij even weinig nut hebben , als de muizen of
kraaijen van goud of zilver. En dit zou nog vergeeijk
zijn, dat zij een dwaasheid begingen, even als de genoemde
dieren, indien het hun even weinig nadeel deed; maar tij
delijke goederen te winnen, en eeuwige te verliezen; goud
te zoeken, en God te vergeten; zijne erfgenamen te doen
lagchen, en zijne arme ziel eeuwige weeningen en knar
singen der tanden te bereiden; dat is toch te erg. En
bovendien, wat beteekent het, de bewaarder van een schat
te zijn? Dat kan een muis, een kraai, een hond even goed
303
DE
TOORN.
2 NOVEMBER.
304
den, wanneer zij een stoot geven, of iemand ter aarde wer
pen willen. En voor zulke menschen moet men zich met
regt in acht nemen. Doch gij, die uwe zondige geaard
heid kent, zoekt gij die het meest te breidelen, waar zij
zich het hevigste openbaart? Versterk den dijk dr het
meest, waar het water doorbreken wil. Houd altijd de
langmoedigheid en liefderijkheid van God, en de vriende
lijkheid en zachtmoedigheid van den Heer Jezus voor oogen,
en houd niet op om dagelijks te smeeken, dat
met een
druppel van Zijn goedheid, de hitte van uw hart afkoelt;
dan zult gij ondervinden, wat de genade en den geest van
God, wat ons gebed en onze strijd tegen onzen zondigen
aard vermogen.
HET
LEEN.
.v WMv.
3 NOVEMBER.
Eens werd er gesproken van eenige huizen in een naburige stad en de daarbij behoorende akkers, waarover de
tegenwoordige bezitters de vrije en volkomene beschikking
hadden, doch onder de voorwaarde, dat zij op zware
straffe verpligt waren op zekeren dag in het jaar een
penning op te brengen. Hierover verwonderden sommigen
zich, en Theophilus zeide: Men vindt dergelijke zaken meer
in de geschiedenis van de regten en verpligtingen van het
leenstelsel. Keizer Karel V heeft aan de ridders van Ro
des het eiland Maltha geschonken, onder voorwaarde, dat
zij hem en zijn nakomelingen , den koningen van Spanje
en Sicili, jaarlijks een valk zouden leveren; zeker Fran
305
kisch edelman moest jaarlijks op St. Maarten aan zijn leen
heer een roodborstje brengen; anderen moesten een zwijns
kop, een bloemkrans, een leeuwerik of een groenen of
bloeijenden tak leveren; nog een ander werd opgelegd, dat
hij ieder jaar op kerstijd een bos hout naar den haard
van zijn leenheer dragen moest; een ander, dat hij ter
eere van de gemalin zjns lcenheers op haar verjaardag
liedjes kwam zingen; nog een ander, dat hij op bepaalde
tijden aan de vorschen gebieden moest om stil te zijn; en
Want anders is er
20
306
de weldaden van God? En toch vergeet gij zoo dikwijls dit
weinige, dit geringe te leveren!
Heer, mijn God! ook ik ben Uw leenman; veel hebt Gij
mij gegeven, weinig, ja niets kan ik U wedergeven; want
mijn dankbaarheid, hoe groot die ook zijn moge , is niets;
doch neem, o Heer! dit niets genadig van mij aan!
DE NAGELWORTEL.
4 Novrmnnn.
307
DE
TARWE.
5 NOVEMBER
Welke hooge
20"
308
HET
MUNTSTUK.
6 NOVEMBER.
Waarom,
309
Theophilus voegde er nog bij: Ik zou het de beteekenis
willen geven, dat een koning met zjn beeldtenis aan zijne
onderdanen zijn magt en geregtigheid voor oogen stellen,
en hen daardoor aansporen wil, om in handel en wandel
zich even naauwgezet en regtvaardig te toonen, alsof de
vorst zelf tegenwoordig was, om elke onderhandeling te
bekrachtigen. Gedenk echter ook bij deze gelegenheid,
dat ons hart een penning Gods zijn moet, die met het
beeld van den Hemelvorst, Christus Jezus, gemerkt is. Al
onze woorden, werken en gedachten behooren een afdruk
DE OVEREENKOMST.
7 NOVEMBER.
310
alles kan en ook alles wil, wat voor onze zaligheid nuttig
en noodig is.
DE OVEREENKOMST.
(EEN ANDER BEELD).
8 NOVEMBER.
Wel, zeide een van de beide buren, wie zou den goeden
God niet vertrouwen?
811
Ja , zeide Theophilus, zoo lang wij het geloof in de hand
of in de beurs hebben; maar anders is het voor het aards
9 Novnmnnn.
312
in beweging te houden, en er levenskracht aan te schen
ken; omtrent even als een waterleiding, die door verbor
10 NOVEMBER.
313
staan, legde den een na den ander de hand op de borst,
en ontdekte op deze wijze dadelijk den misdadiger.
Toen Theophilus zweeg, zeide een der toehoorders, dat
hij onlangs een merkwaardige geschiedenis had gelezen,
die bij het onderwerp des gespreks wel passen zou, en die
hij, indien men het verlangde, wel kortelijk wilde mede
deelen. Men noodigde hem daartoe uit, en hij begon:
In den tijd der hervorming gebeurde het in Zwitserland,
dat een godvruchtig landman, om den wille van het Evangelie,
wiens hart van vrees en angst het hevigst klopt, het mijne
of het uwe. Ik zal vrolijk en getroost tot mijn Heer Je
zus gaan, in wien ik steeds geloofd heb; doch hoe het u
daarbij te moede zijn zal, dat moet gij zelf weten.
De regter wist niet wat hij hierop antwoorden zon, en
beval, dat men den brandstapel zou ontsteken; doch het
314
geschiedenis der martelaren gevonden heb. Laat ons dus,
ging hij voort, van harte begeeren, en in den naam van
Jezus van God bidden, dat Hij ook ons uit genade zulk
een gerust, vrolijk, onverschrokken hart in onze stervens
ure schenken wil.
11 NOVEMBER.
Hem, wien het harte klopt, zoo als hierboven verhaald
is, dien zal het ook rustig slaan wanneer hij sterft. Wel
bespeurt men gewoonlijk bij stervenden, een sterker be
weging des harten, alsof het hart tegen de toenemende
DE
LIJKBAAR.
NV.NN...
12 Novsmsnn.
mij (GAL. II: 20). Even als het hart een werkplaats van
de ziel is, waaruit zij de warmte en alle natuurlijke le
venskrachten in alle aderen en leden verdeelt, zoo moet
316
DE PRONKSCHOTEL.
13 Novmuann.
Onder de toebereidselen tot een feestmaal, werd aan
waren, meer
nog wel men
toegesproken ,
schilderij had
317
gegeven zouden hebben. De mensch laat het zich dus niet
alleen welgevallen, dat hij door een kunstige hand bedro
gen wordt, maar hij betaalt zelfs zulkabedriegelijke kun
sten met veel geld. Ach, hoe nietig zijn toch alle men
schen! Wat is hun lust? IJdelheid. Wat is hun kunst?
Bedrog. Wat is hunne eer? Dwaasheid.
Mijn God! de schoone hemel, het werk Uwer handen
mijn pronkstuk, de gekruisigde Jezus mijn schilderstuk!
Aan den eerste zie ik, wat Uwe hand tot zaligheid ons
bereid heeft, aan den laatste, hoe ik tot zulke zaligheid
DE SPAARPOT.
14 NOVEMBER.
de
wereld gekomen
is,
om geld te verzamelen
318
het niet ongerijmd en te vergeefs ware, menig gierigaard
in zijn testament zich zelven tot erfgenaam zou benoemen.
O, welk een schrikkelijke dwaasheid is het, goud te ver
zamelen, en den hemel te verliezen!
15 NOVEMBER.
319
werkzaamheid en met de blijmoedigheid des geloofs den
laatsten slag afwachte, die mij op den wenk des doods
zal gegeven worden.
DE
BOEKEN.
16 NOVEMBER.
er veel
meer zorg voor draagt, dat zij niet misschien bevlekt wor
den, dan dat hij er zijne onkunde en zijne gebreken door
zou leeren kennen en aeggen. Wanneer gij u met zulke
dwazen vergelijkt, moogt gij u gelukkig noemen. Beter is
een man zonder boeken, dan boeken zonder een man. Kies
320
zien kan, dat gij ze wl gebruikt hebt. Een vrome vrouw
had een exemplaar van het werk eens godvruchtigen schrij
vers zoo veel gebruikt, en met hare tranen besproeid, dat
Streef er daarom
DE KOLOKWINTEN.
17 NOVEMBER.
hem smaken wilde. Vergeefs liet hij zich een ander bord
geven, en kwam ten laatste, daar hem volstrekt niets
smaken wilde, op de gedachte, of hij ook ziek mogt we
zen, waarvan hij voor het overige niets aan zich bespeu
ren kon.
Dit werd aan Theophilus verhaald; en ofschoon deze het
gedrag van het gezelschap niet geheel kon goedkeuren, ge
321
viel het hem toch, dat men den berisper door middel van
het kolokwintensap een tegenbeeld gegeven had van de hit
terheid van zijn eigen hart. Voorwaar, zeide hij, de vij
andige gezindheid is als het sap der kolokwinten: als zij
ons hart aankleeft, dan kan niets in onze naaste ons be
hagen, wanneer wij hem zien gaan, dan vinden wij hen
trotsch en hoovaardig; wanneer hij lacht, dan is dat om
anderen te hoonen; weent hij, dan is het huichelarij; ziet
hij ernstig, dan is hij hoogmoedig en vermetel; alle ge
breken die hij heeft zijn groot, iedere deugd is gering;
zijn roem hooren wij met tegenzin, zijn schande daaren
tegen gaarne, en wij helpen, om die te vergrooten: en
alzoo neemt de vijandigheid steeds toe, dewijl de satan
altijd hout aandraagt en de achterdocht altijd olie in het
vuur giet. Daarom zegt de Apostel te regt: alle bit
terheid en toornigheid zij van u geweerd (Era.
IV: 31), en elders ziet toe dat niet eenige wortel
der bitterheid opwaarts spruitende beroering
make en door dezelve velen ontreinigd wor
den (Hasn. XH: 15).
Bewaar mij , Heer Jezus! die zachtmoedig zijt van harte,
dat zulk een schadelijke bitterheid zich niet van mijn harte
meester make! Mogt ik uit zwakheid zonder reden toor
nig worden, geef dan, dat ik willig zij ter verzoening en
de zon over mijn toornigheid niet onder late
gaan (EPE. IV: 26).
HET GRIJZE
HAAR.
.......
18 Novnmusnn.
21
322
ven: hoe waar is het wat de schrift zegt, dat de grijs
heid, die op den weg der geregtigheid gevon
den wordt, een sierlijke kroon en de heerlijkheid
der ouden is. (SPR. XVI: 31 en XX: 29).
God zelf heeft der jeugd bevolen, dat zij voor het
graauwe haar opstaan en het aangezigt des ouden ver
eeren zouden. (LIV. XIX: 32). Zelfs de heidenen, door
de natuur alleen voorgelicht, hebben erkend, dat het een
groote schande is, de grijsheid geene eer te bewijzen. En
daar nu de zilveren kroon niet zonder veel zorg, moeite
en bekommering wordt verworven, zoo geeft ieder haartje
van zulk een hoofd aan de jeugd de les, dat zij (len grijs
aard met gepasten eerbied bejegenen, zijn moeite dank
baar erkennen en God bidden zullen, dat Hij dergelijke
hoofden, wier zilveren haren veel wijzen raad. veel on
DE
HUISKLOK.
19 NOVEMBER.
323
Gij
HET
GEHEUGEN.
20 Novnmnnn.
324
Het is
waar, het
325
Verleen mij, o God! zulk een geheugen en zulk een ver
getelheid!
21 NOVEMBER
326
hart van zorg en kommer vervuld, dan kan het u herin
neren, dat eenmaal aan alle droefenis en ellende een zalig
DE
SPOTZUCHT.
22 Novnxunnn.
naaste? Daarom wilt gij vrolijk zijn, zie dan toe, dat het
zonder beleediging uws naasten en te allen tijde zonder
zonde gcschiede, en bedenkt, dat gij van ieder ijdel woord,
dat gij gesproken zult hebben eenmaal rekenschap zult ge
ven (Mnrru. XII: 36).
327
Doch indien gij u lustig wilt maken over een dwaas,
welnu, gij behoeft hem niet ver te zoeken; gij kunt hem
Behoed mij, mijn God! dat ik niet mij zelven voor wijs
en mijn naaste voor dwaas houde. Het goed en vroom ge
moed schenkt Gij Uwe genade.
23 NOVEMBER
328
DE
STERRENHEMEL.
24 NOVEMBER.
25 NOVEMBER.
329
al het goud uit vrees en schrik verkleurd en bleek gewrden is, dewijl er, gelijk een wijs man zegt, zoo vele han
den zijn, die er naar grijpen en zoo vele harten, die het
ijverig zoeken, met geen ander doel dan om het op te slui
ten en als de ergste boosdoener in sloten en banden ge
vangen te houden; hetgeen echter niet uit haat, maar uit
stand. Meer dan God, meer dan het regt, meer dan uw
geweten, meer dan uw naasten, en met alle krachten daar
naar haken.
Oordeelt nu, wiens gebod dezer dagen in de wereld het
ijverigst betracht wordt.
26 Novnmnnn.
330
lijke voorkomen. Gij hieldt dezen ducaat voor valsch
dewijl hij niet hoog van kleur is; zoo meenen wij ook
vaak in andere zaken, dat het de dingen, die geen schoo
27 NOVEMBER.
deste geregt was, dat men zijn gasten voorzetten kon. Een
hunner antwoordde: het vertrouwelijk en leerzaam gesprek
331
met goede vrienden. Even als de wijze koning zegt: Beter
is een geregt van groen moes, waar ook liefde is,
332
Geef mij, Heer Jezus! mijn dagelijksch brood, doch laat
het van Uwen zegen doortrokken, en met Uwe liefde ge
kruid zijn! Dat wil ik met mijn behoeftigen broeder gaarne
deelen; andere en betere geregten ken ik niet.
DE JANKENDE HOND.
28 NOVEMBER.
333
29 Novnmnnn.
DE
RING.
(EERsTE BEELD).
30 Novnnusnn.
334
parel omvat, zoo moet ons geheiligd harte ook den parel
des Evangelies vasthouden, die van de hoogste waardij
is en het in stille pracht op al de onkersteenen der
aarde moet winnen.
DE
RING.
(TWEEDE BEELD).
1 DECEMBER.
ook onverdiende
335
den, weldadig noemt, terwijl
bij u zelven overtuigd
zijt, dat gij u nog niet ernstig hebt toegelegd om wer
kelijk te zijn, waar gij op die wijze den naam van
draagt.
n11
RING.
(DERDE BEELD).
2 DECEMBER.
336
DE
RING.
(VIERDE BEELD).
3 DECEMBER.
HET BLINDEMANNETJES-SPEL.
4 DECEMBER.
337
die haar de oogen toebinden. Ach, God! hoeveel duizen
den van zielen, loopen met toegebonden oogen, met ver
blinde zinnen en met een verstokt hart, lagchend, spelend
en schertsend het verderf te gemoet! o hoeveel verstandige,
geleerde, rijke en aanzienlijke menschen zijn er, met welke
de duivel dagelijks blindeman speelt, ofschoon zij dat geens
zins weten of duchten! Hoe menigeen wordt door kwaad
gezelschap de muts over de oogen getrokken! Hoe me
nigeen laat zich de oogen toebinden door zijn beste vrien
den en zijn naaste bloedverwanten, en wij hebben dit gaarne,
omdat wij het een spel, een vermaak, een vreugde, een
DE ZOGENDE MOEDER.
5 DECEMBER.
22
3. 8
En
DE ZOGENDE MOEDER.
(EEN ANDER BEELD).
6 Dnonmnnn.
339
Wie zou dan nog vreezen bij zulk een toezegging, wie
zou nog bekommerd zijn bij zulk een trouw.
DE WATERDROPPEL.
1 DECEMBER.
Men had van een vat met water de kraan niet behoor
lijk gesloten , zoodat er gestadig een droppel in den daar
onder geplaatsten bak afdroop. Dit schijnt hoogst onbe
duidend, zeide Theophilus, en toch is er niets geschikter
om ons aan iets te doen denken, dat wij geheel ons le
ven niet vergeten moesten. Toen de rijke man de smarte
der hel gevoelde, bad hij om een enkelen waterdroppel,
ten einde zijn brandende tong te verkoelen; doch die bede
bleef onvervuld (LUC. XVI: 24). En welk eene verkoe
ling zou het geweest zjn, zoo veel waters als aan het
uiterste des vingers hangen blijft, wanneer men hem in
het water steekt, in den mond desgenen wien de vlam
der hel de keel uitslaat! en echter werd hem zjn bede
geweigerd, om daardoor aan te duiden, dat in de hel
22*
340
de eene dag den andere, het eene jaar het andere, totdat
neer met het leven alle troost ten einde ware, en ik mij
in alle eeuwigheid met geen enkelen waterdroppel zou
kunnen verheugen?
Mijn God! Uw goedheid en barmhartigheid droppelen
dagelijks van den hemel af zalig is hij, die die droppels
opvangt. Doch wie zich hier in de droppelen Uwer ge
nade verheugt, dien zult Gij daar met Uwe genade uit de
beek Uwer wellusten drenken (Ps. XXXVI: 9).
DE
REIS.
8 Dnonmnnn.
Eens zou Theophilus met eenige vrienden, voor eenige
341
tament maken, zich van de wereld losscheuren, welke hen
dikwijls zoo vast houdt, dat zij onwillig en morrend de
groote reis aanvangen.
9 DECEMBEJR.
Theophilus vervolgde: een Christen behoort in den dood
niet te zijn als een kind, dat met bedreiging gedwongen
moet worden het spel te verlaten; maar als zulk een, dat
DE
NUL.
10 DECEMBER.
342
ter alleen van de nu! spreken. Ik heb eens gelezen van
een wijs man, die op zijn sterfbed door zijn vrienden
verzocht werd hun een aandenken na te laten. Daar bij
niet meer spreken kon, bragt men hem een pen en inkt
en daarme maakte hij op het papier twee kringen of nu!
len. Na zijn overlijden dachten de nablijvenden er over
na, wat daar toch de beteekenis van zijn mogt. De meeste
meenden, dat hij daarmede had willen aanduiden, dat
ligchaam en ziel als in een kring rondloopen; wanneer
zj dien loop voleindigd hebben, keeren zj tot hun oor
sprong weder. Het ligchaam, het stof, tot de aarde en de
geest tot God (FRED. XII: 7). Ik zou denken, dat hij
twee nullen gemaakt heeft om daarmede de ijdelheid van
alle wereldsche dingen af te beelden, gelijk ook de wijsste
koning in alle wetenschap lust, vreugde, eer, rijkdom en
heerlijkheid der wereld niets dan ijdelheid en kwelling des
geestes had kunnen vinden (PRED. 11: 311). Alles, wat
in de wereld is, kan men met regt vergelijken bij een
blad papier dat vol met zulke nullen beschreven is, waar
van de eene zoo veel geldt als de andere, en die te zamen
genomen niets waard zijn.
Gij hooggeleerde kinderen der wereld! wat is al uw
wetenschap? Een welriekende damp, waarmede gij u zel
ven vermaakt, doch die spoedig vervliegt. Waarin, o
wijzen! bestaat uw wijsheid? Zij is het weefsel van een
spin, dat wel zeer jn en kunstig, maar tot niets dienstig
343
11 Dnon1unnn.
344
HET OORKUSSEN.
12 DECEMBER.
345
HET OORKUSSEN.
(EEN ANDER BEELD).
13 Dnonmnnn.
HET OORKUSSEN.
(NOG EEN ANDER BEELD).
14 Dnonmsnn.
346
op te slaan en er zoo lang in te bladeren en te lezen,
totdat hij een spreuk of uitspraak vond, die hem tot troost
in zijn toestand kon strekken. Dan legde hij het hoofd
neder op het boek , en herdacht en overlegde ze zoo lang
in zijn hart, totdat de slaap hem de oogen sloot. Wan
neer hij dan ontwaakte, dan waren gewoonlijk zijn bezwa
ren geweken, hij onderwierp zich aan Gods vaderlijken
wil, en vond daar rust en troost in voor zijne ziel. Wat
dunkt u van zulk een oorkussen? Is dat niet duizend
maal beter dan een harde geldzak?
Heer Jezus! Gij zijt de toevlugt mijner ziel, de troost
en het deel mijns harten, het kussen, waar ik mijn hoofd
op nederleg. Toen Gj als mensch geboren werdt liet Gij
U in een kribbe nederleggen. Men zou denken, dat Gij
daar wel hard in gelegen moet hebben; doch in die kribbe
rusttet Gij op een zacht bed, namelijk, het welgevallen
Uws Vaders.
En
347
de zoo naauw zeem verbonden handen schijnen ons ook
nog aan te duiden dat ecndragt en vreedzaamheid in het
hart des bidders moeten heerschen , dat alle verdeeldheid,
Wie heeft
DE
GEDACHTEN.
16 DECEMBER.
wijn vult, zoo zal ook Gods genade zich niet uitstorten in
een hart, dat zich moedwillig met booze gedachten veront
reinigt. De gedachten zijn de vleugels der ziel, waarme
zij zich hemel- of hellewaarts wendt. Daarmede kan zij
zich als Noachs duif op een olijfboom nederlaten en een
takje afbreken, of als de raaf, zich op aas nederstorten en
348
zich verontreinigen. Zij zijn de bezitting en de rijkdom
des harten, zoo als Job ze noemt (hoofdst. XVII: 11).
De waarde echter van dezen schat des harten hangt van
den stempel af. De gedachten, die het teeken niet dragen
van het zegel Gods, van de liefde van Jezus, en van Zij
nen Heiligen Geest, die hebben als valsche munt geen
waarde. Zie daarom wel toe, dat
geen booze gedachten
in uw hart koestert en aankweekt.
DE
GEDACHTEN.
(aan ANDER naar).
M
17 Dnosmnnn.
349
naarstig bezig houdt, dat zij geen tijd heelt, om op de
inblazingen des duivels acht te geven.
Heer Jezus! mijn ziel is als een huis met het opschrift:
het gebroken hart. Niemand zal daarin ontvangen
worden, dan Gij, mijn Verlosser! en wat van U komt en
tot U gaat. Sluipen er somtijds booze gedachten als bo
den des duivels mede in, zoo wil ik niet rusten voor zij
er uit verdreven zijn.
Help Gij mij, o Heer! dat aldus Uw woning rein en
onbevlekt blijve.
DE VRIENDSCHAP.
18 DECEMBER.
enz.
350
DE DOORNHAAG EN DE VRUCHTBOOMEN.
19 Dnonmnnn.
HET
UURWERK.
20 DECEMBER.
351
den en te arbeiden, hij weet wanneer hij de oogenblikken
heeft uit te koopen.
Heer! leer
niet alleen de dagen, maar ook de uren
tellen; geef mij zulk een wijs hart, dat ik steeds mijne
uren ken.
21
DECEMBER.
Theophilus zag een kind, dat eerst eenige uren oud was.
in zijn wiegje liggen,en zeide: Te regt hebben de ouden
gezegd dat men zulk een kind, zoodra men het zag, kus
sen moest, om alzoo de wonderbare hand van God, in het
loochening die Christus van ons ei.scht. Ach, wat zijn wij
sterke, wijze mannen toch bij Zijne wijsheid, Zijne magt!
nog minder dan dit wichtje. Heer! wij willen kinderen
worden.
352
DE
SCIIILD]ER
_..N..
22 Dnonmnnn.
23 Dscnmnnn.
353
heilig aangezigt gehouden, en dat duidelijk daarin afgedrukt
hebben, welk beeld men nog op eene of andere plaats meent
te bezitten en hoogeljk vereert. Dit moge nu zijn, zoo het
wil! Doch wilt gij weten, hoe Christus gelaat en gestalte
geweest is, beschouw dan slechts een van Zijn regtgeaarde
navolgers: dien blinken de vriendelijkheid, zachtmoedig
heid, ootmoed, kuischheid, matigheid en andere goddelijke
deugden uit de oogen, en daarin bestaat het ware beeld
van Christus, naar welks gelijkenis ons vurigst streven
zich moet uitstrekken.
24 DECEMBER.
23
354
niet laten zinken: al dwalende leeren wij, en de volko
menheid wordt uit de onvolkomenheid geboren.
Heer Jezus! neem ons gebrekkig pogen en onzen goeden
wil welgevallig aan; prent Gij zelf Uw beeld in ons hart,
opdat Gij ook uitwendig in onzen wandel te erkennen zijn
moogt.
DE
MORGENSTER.
25 Dzonmnnn.
355
mijn ziel, de duisternis der zonde, der onwetendheid en
treurigheid verdwijnt, en de dag des heils geeft mij licht
en vreugde, om op den weg des vredes en der godzalig
heid voor Uw aangezigt te wandelen. Menigeen zegt, dat
hij geen gelukkig gesternte heeft: ik heb een voortreffe
lijke ster aan den hemel, die mij uitermate gunstig is, en
dat zijt Gij, o heldere morgenster, mijn Heer en Heiland!
En van U heb ik geluk, zegen en heil tot alles en in al
les, wat ik in Uwen naam aanvang en onderneem.
HET
NIEUWE.
26 DECEMBER.
wordt
alsof Hij
het ons
niet nog
moede,
nimmer
het wordt
weldaden
Hem
bewezen
niet oud
had.
, het is
Zijn lust ons Zijn goedheid te bewijzen. Ach, dat het
ons ook zoo nieuw ware Hem te danken! Mogten de eerste
begeerten en woorden, die onze mond dcs morgens uit
356
niet als oud beschouwen, maar laat ons, als werden wij
er iederen morgen voor het eerst mede bekleed, voor
DE
MUZIJK.
..M
27 DECEMBER.
zwals nooit een oor heeft gehoord. l-Ieerl breng mij tot
de lofzingende schare, bij de eeuwige hallelujahs, en laat
het mij op de reize nooit aan liederen ontbreken.
DE
SCHOONHEID.
28 Daonmnnn.
zegt daarentegen:
Een
358
bestraalt met den glans Uwer goedheid, dat is leelijk en
afschuwelijk. Heer Jezus! Gij schoonste onder de menschen
kinderen werp op mijne arme ziel het schijnsel Uwer liefde!
Andere schoonheid begeer ik niet.
HET
TESTAMENT.
29 DECEMBER.
Toen
359
30 DECEMBER.
360
24111 dunken, te Zijner eere, en tot zaligheid der nablij
venden.
BESLUIT.
31
Dnonmnnn.
duizend harten
361
Uwe majesteit en mijn pligt vorderen, vergeef mij dat
genadig, en gedenk, dat ook de heiligste gedachten door
een zondig hart zijn o"erwogen, de woorden door een
menschelijken tong werden uitgesproken, en de veder door
eene onreine hand gevoerd werd; doch ik ben en blijf, o
Heer! Uw knecht.
II
ren, speelden in den hof bij het ouderlijk huis, en naderden al dartelend zoo digt aan den kant van een zeer die
pen vijver, dat de jongste in het water nerstortte. De
oudste was bij al zijne ontsteltenis toch reeds zoo wijs, dat
hij luid schreeuwende hulp ging zoeken. De moeder hoort
naauwelijks zijn noodkreeten, of zij poogt zich in allerijl
den kortsten weg te banen door een schuur, maar stoot zich
III
De felle
IV
haar kind den Heer wer op. Daar komt een scheme
rende gedachte steeds helderder en klaarder voor haar
geest en gaat eindelijk post vatten, en keert telkens en
telkens weder. Zij heeft nog een vermogend verwant, een
broeder harer moeder. Voor eigen nooddruft zou zij hem
nimmer iets kunnen
kende - als hij dat geestig oog zag stralen bij zijn les
sen als hij dat aanvallig knaapje eens in zijn beminne
lijk gemoed kon lezen . . . . .. wie weet.....? Zij zoekt en
vindt gelegenheid, om haar negenjarigen zoon tot hem naar
Lubeck te zenden. Hij zal dan den knaap leeren kennen,
en het oordeel zijner leermeesters over hem vernemen. De
oudoom staart lang en uitvorschend in de oogen des kleinen
reizigers, die daar met kinderlijke bedeesdheid, maar toch
met een natuurlijke rustigheid en eenvoudige gemakkelijk
heid vr hem staat, en zijn onderzoekenden blik met een
vriendelijk en vertrouwend oog beantwoordt en de knaap
heeft zijn hart gewonnen. Bij nader onderhoud ontdekte
hij de gelukkige ontwikkeling zijns verstands, en als hij
hem door een kundig man had laten ondervragen, en zich
overtuigd had , dat Christian reeds met vlijt moest gewerkt
hebben, liet hij hem bij zich op het kantoor komen. Met
vaderlijke goedheid nam hij het jongske bij de hand, en
sprak ernstig en indrukwekkend: Mijn zoon, vrees God,
bid en studeer vlijtig, wees uw moeder en uw onderwij
zers gehoorzaam. Ik wil voor u zorgen, zoodat gij God
en mij nog danken zult, als ik reeds in het graf zal rusten.
Onthutst wischte de knaap zich een traan van de blo
zende wangen, die meer zeide, dan de fraaiste beloften, en
VI
der zonden.
V11
VIlI
aan
24
IX
Deze was van oordeel, dat hij het verzoek der koningin
moest volgen. Twee andere vrienden echter betoogden,
dat hij ze zonder gewetensbezwaar kon afslaan, en Scriver
besloot, niet zonder gemengde aandoening, te Maagdenburg
te blijven. Kort na dit voorval moest hij er zijn derde
gade ten grave dragen. Zij had hem drie kinderen ge
schonken, die haar echter niet lang overleefden.
Voor Scriver was de dagelijksche omgang met eene aan
hem verknochte ziel zoo groote behoefte geworden, dat hij
nog ten vierden male zich in het huwelijk begaf met Eli
zabeth Slo, die hem nog eene dochter schonk, welke hem
met den zoon overleven mogt, die hij van dertien kinde
ren behouden had.
XI
F
De BEELDsPRAAK, hier den Nederduitschen lezer aangebo
den is bewerkt naar: de siebenundzwanzigste Auage von
'u
& 4.
. .!..
L..1q i .
///