Вы находитесь на странице: 1из 15

Magische grenzen op

apotropaia
Functie en betekenis van de omramingen op magische gereedschappen uit het Middenrijk, in het bijzonder op tovermessen.
iw ts h (.w) ir (i)=f dqr.w (pRam. I, B, 1.19)1
Fred Vink

Afb. 1a Toverstaf MMA 26.7.1275 uit de 12e dynastie, regering Senwosret III, lengte 27,5 cm, groene steatiet. New York, MMA (foto Jan Koek)
Afb. 1b Idem, detail. (foto Jan Koek)

Op gereedschappen in het kader van de defensieve magie (apotropaia), 2 die zich in de loop van
het Egyptische Middenrijk ontwikkelden, zijn de kwaadafwerende entiteiten vrijwel zonder
uitzondering gesitueerd binnen evenwijdige kaderlijnen, omrandingen of omramingen. Onderstaande bijdrage behandelt de vraag naar de betekenis van deze omramingen. Zijn deze louter
decoratief, hebben deze slechts betekenis ter bepaling van de typologie van dergelijke apotropaia of hebben de omramingen ook magische betekenis?

1 I nleiding
In de literatuur over oud-Egyptische magie is aan het
aspect van de omramingen niet of nauwelijks aandacht
besteed. Om die reden ontbreken dan ook precieze beschrijvingen van dergelijke omramingen die rondom de
beeldfriezen van tovergereedschappen zijn aangebracht.
Petrie acht een symbolisch-religieuze functie weliswaar
mogelijk, maar ziet de omramingen toch vooral als versiering.3 Daressy vermeldt de omraming slechts plichtmatig
in het kader van de beschrijving van een object of tekst,4
zonder deze in samenhang met haar magische functie
te betrekken. Hoewel deze soms in deelpublicaties5 wel
worden genoemd, zien de meeste moderne auteurs de
omraming geheel over het hoofd, beschouwen haar hoogstens als een typologisch hulpmiddel6 of een decoratief
element. Zo beschrijven Hornung en Staehelin de ovale

ring van een zegelamulet uitsluitend als ornament 7, terwijl


door hen de cartouche uitdrukkelijk wl als een beschermende magische ring wordt gezien.8 Ben-Tor gebruikt de
omranding daarentegen alleen als middel ter bepaling van
de typologie.9 Verder beschouwt Robins het rietmatmotief
als afgrenzing van de afzonderlijke segmenten van de
toverstaf New York Metropolitan Museum of Art (MMA)
26.7.1275,10 (afbeelding. 1) maar gaat helaas niet in op de
magische betekenis ervan.11 Pas onlangs heeft Rummel de
omraming van het tovermes genterpreteerd als een onlosmakelijk deel van de figurenprocessie. De afsluitende
panter- en (woestijn)vossenkop zijn de kardinale punten in
de door een elliptische lijn omsloten entiteiten die de loop
van de zon in de hemelse ruimte verbeelden12 en daardoor
de mythologische weergave vormt van de dagelijkse
herhaling van de schepping, waarvoor de opkomst van

1
2

3
4
5


6
7
8
9
10

Een uitspraak houdt stand, indien zij een kader heeft.


Magische gereedschappen met een primair kwaadafwerende functie worden in dit essay met hun verzamelterm apotropaia
aangeduid, vgl. Vink 2012: 115
Petrie 1920: 11.
Daressy 1903: passim (verspreid).
Bijv. bij de talloze in Tell el-Daba gevonden scarabeen, waarvan in Bietak/Hein 1994: 142 (Nr. 104), 143 (Nr. 105), 144 (Nr. 108), 148
(Nr. 122); 168 (Nr. 159) de ovale ringen op de basis terloops als Begrenzung, Umrandung(slinie), Umrahmung of als Abtrennung
worden beschreven, zonder hieraan magische consequenties te verbinden.
In deze bijdrage wordt geen aandacht besteed aan de typologische aspecten van de omraming.
Hornung/Staehelin 1976: 166.
Hornung/Steahelin 1976: 42.
Ben-Tor 2007: passim (verspreid).
Zie voor een afbeelding van magic rod MMA 26.7.1275: Wegner 2009: 474, fig. 13.1, echter onder weergave van de onjuiste orintatie van de daarop gemonteerde driedimensionale demonen. Zie voor complete afbeeldingen van de toverstaf: http://www.met
museum.org/Collections/search-the-collections/544110.
11 Robins 2008: 115 en fig. 124. Zie voor de rietmat en het rietmatmotief: Grumach-Shirun 1977: 1246-1247. Dit motief, dat ook aan de
onderzijde van de magische staf Manchester Museum nr. 1795 wordt aangetroffen, vormt niet alleen een begrenzing maar benadrukt vooral de gewijde sfeer waarin dit apotropaion is gebruikt.
12 Rummel 2008: 139- 140.

M e h e n 2 0 14

41

paradijselijke toestand waarin goden, mensen, dieren en


planten harmonieus met elkaar samenleefden, werd door
de scheppergod, tevens zonnegod, gescheiden in drie
afzonderlijke domeinen: de hemel waarin de goden zich
terugtrokken, de aarde waar de mensen leefden en in een
hiernamaals waar zij na hun dood terechtkwamen. 13 Het is
de splitsing tussen deze drie gebieden geweest, die bepalend was voor de oud-Egyptische visie op het ontstaan
van het universum14 en die in haar meest uitgewerkte vorm
is weergeven op de sarcofaagdeksel van Weresjnefer,
New York MMA 14.7.1 (afbeelding 2). Op het aardse niveau,
waarvan het land Egypte het middelpunt was, zette deze
splitsing tussen de goddelijke en de menselijke wereld zich
voort in de vorm van duidelijk afgebakende gebieden,15
doordat allerlei in de rele wereld aanwezige afspiegelingen
van de macrokosmos blijken te zijn begrensd. In het oude
Egypte werd de grens zowel als een door de goden en mensen bepaalde geografische afscheiding (t3) opgevat, alsook
om een gefixeerde kosmische barrire (dr) aan te duiden. Een
goed voorbeeld waarin deze aspecten van de grens tot uitdrukking komen, is de Egyptische tempel die werd omgeven
door een temenos,16 waarbinnen alleen priesters toegang
hadden. Door het stichtingsritueel, de architectuur en het
decoratieprogramma op de wanden werd de tempel daarnaast als een van de profane wereld afgescheiden pars pro
toto van de schepping(smythe) opgevat.17 Omdat dit voor alle
sacrale domeinen gold, is de vraag of ook apotropaia als zulke
microkosmische gebieden met afgebakende grenzen mogen
worden aangemerkt. In het hierna volgende zal ik proberen
aan te tonen dat dit inderdaad het geval is.

Afb. 2a De scheiding van het universum tussen hemel, aarde met


Egypte als middelpunt en het hiernamaals op de sarcofaagdeksel
van Weresjnefer, New York MMA 14.7.1. De binnenste ring met de
gouwtekens is Egypte, het oosten is links en het westen is rechts.
Hoewel de sarcofaag uit de 30e dynastie dateert, is het oud-Egyptische wereldbeeld altijd tamelijk constant geweest. Dimensies:
292 cm x 155 cm. Lijntekening naar: Allen 2003a: 28, Fig. 2.2.

de zon essentieel is. Door in het bijzonder tovermessen


te vergelijken met andere apotropaia, probeert dit essay
een antwoord te geven op de vraag of deze omramingen
magische betekenis hebben en zo ja, waarom. Hierbij zullen de oud-Egyptische voorstellingen over de schepping,
de inrichting van de kosmos en de principes van de magie
in de beschouwing worden betrokken. Omdat tovermessen als magisch instrument primair tijdens het leven zijn
gebruikt en het materiaal voor aanpassing vatbaar was,

42

Afb. 2b Detail sarcofaagdeksel Weresjnefer, New York, MMA


(foto Jan Koek)

zullen breuk, slijtage en reparatie uitvoerig worden geanalyseerd. Het onderzoek naar de grenzen op tovergereedschap geschiedt vanuit drie met elkaar samenhangende
dimensies: een kosmische, een mythische en de mythischmagische dimensie, waar de mythologie is getransformeerd
in praktisch toegepaste tovenarij.

2 De kosmos, zijn begrenzing en de magie


2.1 De kosmos en zijn begrenzingen
De begrenzing van de gebieden die naar de Egyptische
kosmogonie tot de macrokosmos behoorden, lag reeds
besloten in de situatie die was ontstaan nadat de mensen
tegen hun schepper in opstand kwamen. De oorspronkelijk

M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia

2.2. De magie - (godsdienst)historische achtergrond


Hoewel hemel, aarde en onderwereld strikt van elkaar
waren gescheiden, bleven deze kosmische zones blijkens
een citaat uit Het Boek van de Hemelkoe via de lijnen van
de magie in voortdurende verbinding met elkaar staan.18
De magie, gepersonifieerd als de godheid Heka was
volgens de scheppingsmythe niet alleen de oudste zoon
van de scheppergod, maar gold tevens als de goddelijke
verschijningsvorm (b3), c.q. de magische energie van Ra,
die de verbindende en tevens de drijvende kracht binnen
de hele kosmos vormde en een noodzakelijke voorwaarde
was voor het voortbestaan van de wereld, waarvan zelfs
de goden afhankelijk waren.19 Aan het einde van het Oude
Rijk verkeerde die wereld in acuut gevaar. In de daarop volgende Eerste Tussenperiode (ca. 2181-2055 v. Chr. 20) werd
het machtsvacum door het wegvallen van het centrale
gezag van de farao opgevuld door lokale heersers, die het
leven van de gewone man geweldig zuur moeten hebben
gemaakt. Over hoe het er in die tijd aan toe moet zijn ge-

M e h e n 2 0 14

gaan, kunnen we slechts gissen, maar dat de maatschappij


in wanhoop en chaos verkeerde, klinkt duidelijk door in
de zgn. Vermaningen van Ipoewer21, waaraan de volgende,
met pessimisme overgoten, 22 bloemlezing is ontleend:
(...) het land is vol met benden, men gaat ploegen
met een schild (...). Hapy (de Nijl) overstroomt, toch
ploegt niemand voor hem. (...) Waarlijk, de armen zijn
tot rijken geworden. Hij, die zich geen sandalen kon
veroorloven, is nu de bezitter van rijkdommen. (...).
Overal is bloed, aan dood geen tekort (...) het land is
kleiner geworden, maar de heersers talrijker. 23
Als gevolg van deze toestand van Umwertung aller Werte
ontstond geleidelijk een ander bewustzijn van de mens, die
in de veranderde verhoudingen ook een andere relatie tot
de Scheppergod die toch maar al het kwaad had toegelaten
moest zien te bepalen.24 Het was in deze context dat de
Leer voor Merikara (ca. 2050 v. Chr.) werd opgetekend en
waarin de contouren waarneembaar zijn van een gewijzigde
zonnetheologie, die zich voorheen vooral kenmerkte door
een abstracte, anonieme zonnegod voor wie de mens geen
rol van betekenis speelde. De nadruk kwam vanaf toen te
liggen op een meer persoonlijke relatie tussen de schepperzonnegod en de mens. De onpersoonlijke zonnegod wordt

13
14
15
16

Samengevat naar Raven 2011, 5, e.v.


Over het 0ud-Egyptische wereldbeeld: Allen 2003: 24-30.
Westendorf 1986: 1211.
Van het Oud-Grieks , letterlijk: afgesneden land
van een heiligdom dat omgeven was door een omheining of
d.m.v. grenspalen op de hoeken daarvan.
17 Over de tempel als maquette van de schepping, zie Reynders
2003, 75 e.v.
18 Het Boek van de Hemelkoe, vers 275-277; 286, naar Hornung
1982: 46-47: Ik ben het die de hemel geschapen heeft en deze
heeft ingericht, om er de Bas van de goden in te plaatsen. Ik
ben met hen tot aan het einde van de tijd, die door jaren voortgebracht wordt. Mijn Ba is de magie, zij is ouder dan deze [= de
tijd]. (....), terwijl de Ba van Ra door de hele wereld werkt.
19 Schneider 2000: 46 met verwijzing naar verschillende teksten,
waaronder Sarcofaagtekst 261.
20 Shaw/Nicholson 2003: 310.
21 pLeiden 344 recto, een tekst die slechts is overgeleverd in
een afschrift uit de 19e dynastie, maar die waarschijnlijk van
veel vroeger datum is; de meningen lopen uiteen tussen het
einde van de 6e dynastie tot aan de Tweede Tussenperiode.
22 Gardiner 1909: 8; The entire context from 1,1 to 10,6 constitutes
a single picture of a particular moment in Egyptian history, as
it was seen by the pessimistic eyes of Ipuwer.
23 Naar Lichtheim 150-152.
24 Altenmller 2009: 24-25.

43

en daarom hebben zij hun toverkracht voor een deel aan


hen overgedragen. Het principe van de overdraagbaarheid
van magie blijkt dus uiteindelijk te zijn gebaseerd op een
wederkerige overeenkomst tussen goden en mensen met
de koning als middelaar, die als zoon van Ra de bijzondere
taak had de grenzen tegen de in de vijanden van Egypte
gepersonifieerde chaos te beschermen.33
Afb. 3 Liverpool World Museum Inv. Nr. M 11001, nijlpaardivoor.
Herkomst onbekend, verloren gegaan tijdens het bombardement van
Liverpool op 3 mei 1941. Omraming met eenvoudige elliptische lijn, vgl. afb. 14 met
een complexe omraming. Laat Middenrijk. L. 31,7 cm. Lijntekening: Laura Brouwers, Maastricht.

nu veel meer een god, die de mensheid welgezind


is; niet slechts tijdens het leven maar ook na de dood,
waarin de zonnegod steeds meer wordt vereenzelvigd
met Osiris, waardoor ook voor niet-koninklijke personen
het voortbestaan na het leven mogelijk is. In de Leer voor
Merikara wordt om die reden zelfs uitdrukkelijk gesteld
dat God degene kent, die ten behoeve van hem gehandeld
heeft 25 en vervolgens dat alle handelingen van de scheppergod om hunnentwil (n ib=sn) zijn geschied. 26
Goed verzorgd zijn de mensen, Gods vee.
Om hunnentwil schiep hij hemel en aarde, (...)
Om hunnentwil komt hij (de zonnegod) aan de hemel op
Voor hen schiep hij planten, vee, vogels en vissen, om
hen te voeden.
Hij doodde zijn vijanden en bracht hun kinderen
schade toe,
Omdat zij van plan waren in opstand te komen.
Om hunnentwil schept hij het daglicht,
Om hem te zien, vaart hij ten hemel. 27
()
Machthebbers tot ruggesteun van de zwakken.
Hij schiep voor hen de magie als wapens,
Om de slag der gebeurtenissen af te weren,
Over hen wakend, bij dag en bij nacht.
De scheppergod had het z goed met de mensen voor, dat
hij hen zelfs een deel van zijn toverkracht schonk. Tevens
gaf hij de mens het spraakvermogen, waardoor hij o.a. in
staat was om toverformules te reciteren, of zoals in het
Boek van de Hemelkoe wordt gesteld:

44

Een mens moet spreken, opdat hij zijn bescherming


door de magie bewerkstelligt: Ik ben die zuivere
tovenarij, die eigen is aan de mond en aan het lijf van
Ra (...). 28
Vervolgens was het de god Djehoeti, heer der goddelijke
woorden, 29 die de mens het schrift openbaarde waarmee
de woorden die de toverkracht begeleidden, konden worden vastgelegd, terwijl Ptah of Chnoem afhankelijk van
welk scheppingsverhaal men uitgaat 30 hem zijn creatieve
vermogen schonk, dat de mensen in staat stelde om hun
eigen, twee- of driedimensionale, microkosmische werkelijkheid te scheppen.31
2.3. De magie overdraagbaarheid van toverkracht
Behalve een zoon, Heka, had de scheppergod ook nog een
dochter: Maat , de godin die de kosmische, politieke en
sociale orde personifieerde. Tijdens de schepping zijn de
machten van de chaos die de oertoestand kenmerkten
niet definitief overwonnen. Dat zou trouwens ook niet
goed zijn, aangezien de schepping zich dan niet meer kan
herhalen. Orde en chaos blijken elkaar niet alleen nodig
te hebben, maar staan elkaar ook voortdurend naar het
leven. De zonnegod verkeert in een continu gevecht met
de slang Apep die zowel wordt gezien als een wolkenbank32 die de zon verduistert, maar vooral bekend staat
als de slang die de zonnebark tijdens zijn nachtelijke reis
probeert te ondermijnen. Uit de Leer voor Merikara blijkt
dat de mogelijkheid om toverkracht te kunnen aanwenden aan de farao is meegedeeld. Het is dan ook de koning
die in de allereerste plaats verantwoordelijk is voor de
instandhouding van de Maat, maar daarvoor niet alln
kan zorgen. Bij de strijd tegen de chaos zijn de farao en de
goden aangewezen op de hulp en loyaliteit van de mensen

M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia

3 Magische grensbewaking op
apotropaia?
3.1 Inleiding
Aan het begin van het Middenrijk was derhalve een klimaat
ontstaan waarin de ontwikkeling van wapens om de slag
der gebeurtenissen af te wenden, kon gedijen en die door
de mens, dankzij het creatieve vermogen hem door de
goden gegeven, allerlei gedaanten konden aannemen. Dit
betekende overigens niet dat deze apotropaia voor iedereen waren weggelegd. Net als de sarcofaagteksten waren
zij slechts voorbehouden aan de elite van de Egyptische
samenleving, wat niet alleen blijkt uit het materiaal 34
waarvan zij werden vervaardigd, maar ook uit de grafcontexten waarin men deze apotropaia aantrof.35
Op dergelijke magische gereedschappen zijn godheden
en demonen afgebeeld, die altijd binnen een bepaalde
begrenzing waren gesitueerd en die in diverse varianten
voorkomt. Op een tovermes bestaat die begrenzing uit
een elliptische lijn,36 meestal aan de uiteinden afgesloten

25 Naar Quack 1992: 41.


26 E130-137, vertaling naar Quack 1992: 79
27 D.w.z. met de zonnebark.
28 Het Boek van de Hemelkoe, vers 287-288, Hornung 1982: 47.
29 Te Velde 1986: 63.
30 Ptah was de hoofdgod van de Memfitische theologie; Chnoem
had zijn cultuscentra vooral in Boven-Egypte en Elefantine in Nubi.
31 Raven 2011: 7.
32 Raven 2011: 8-9.
33 Helck 1977: 896.
34 Ivoor was het belangrijkste materiaal waarvan tovermessen
werden gemaakt. Er zijn redenen om aan te nemen dat dit
materiaal werd gedistribueerd door of vanwege de farao
(Krzyszkowska/Morkot 2009: 327), wat evenzeer gold voor
andere materialen waaruit apotropaia werden vervaardigd,
zoals ebbenhout, Egyptisch blauw en faience die alle in elk
geval in het Middenrijk als zeer kostbaar golden, zie voor
ivoor: Caubet 2008: 407; Gale e.a. 2009: 368, waar hout wordt
omschreven alsa scarce commodity, voor ebbenhout waarvan
tovermes Cairo CG 9433 is gemaakt: ibid.: 338-340. Voor faience
en aanverwant materiaal, vgl. Bianchi 1998: 22 e.v. waarvan de
productie eveneens door de staat werd gecontroleerd.
35 Aan het einde van de 12e dynastie hadden zich twee begrafenis-

M e h e n 2 0 14

Afb. 4a, b en c Magische tuitkan New York MMA 44.4.4 in de


vorm van een gestileerde schildpad. Herkomst: Necropolis
van Lisjt-Noord ten westen van de piramide van Amonemhat I.
Faience, 13e dynastie. H. 3,5 cm; B. 8 cm. Foto MMA, New York.
Lijntekening naar Craig Patch 1998: 207.

typen ontwikkeld , n.l. de zgn. court-type burials van koninklijke personen en hofdignitarissen waarbij de overledene als
de god Osiris werd behandeld en bijzettingen die niet tot het
Osirificatietype behoorden. In beide zijn apotropaia, waaronder tovermessen, als grafgoed meegegeven, Miniaci 2010: 114
e.v.; Grajetzki 2009: 54-57.
36 Vergelijking tussen de verschillende tovermessen leert dat
de omraming in de volgende varianten voorkomt: (1) de eenvoudige elliptische lijn, zie bijv. Cairo E.2007.04.58 (afb. 12); (2) de
elliptische lijn waarbij de omtrekken van vossen- en panterkop
onderdeel zijn van de omraming, bijv. Liverpool World Mus M 11001
(afb. 3 ); (3) als omschreven onder (2), maar met een extra afgrenzing die gevormd wordt door het uiteinde van een lelieknop
die uit de oren van de vossenkop bloeit, bijv. Boedapest 2005.1-E.
(afb. 16) Van deze categorien bestaan er allerlei subvarianten
met gesneden vossen- en panterkoppen. Soms werden tussen
de elliptische lijn en de rand verticale inkepingen aangebracht,
die in groepen van drie of vier langs de gehele omraming zijn
aangebracht, zie bijv. London UC 15917 en Lyon MBA G 113/E 472.

45

Afb. 5a, b en c Zegelamuletten (scarabeen), geglazuurd steatiet. Links: Freiburg: Privverz. Otmar Keel SK 1991.9; (midden)
en (rechts): huidige verblijfplaats onbekend. Laat Middenrijk/Tweede Tussenperiode. Dimensies (a): 1,9 x 1,29 x 0,87 cm.
Afb. naar Schroer 2008: 149, Afb. 363; dimensies b en c onbekend. Afbeelding midden en rechts naar Ben-Tor 2007: Pl. 20:
8 en 9.

Afb. 6 Figurenfries op een


zalfvaatje, been. Voormalige
collectie Kofler-Truniger,
Luzern. Laat Middenrijk.
Dimensies zalfvat: H. 3,8 cm;
diameter: 3,2 cm (boven);
3,8 cm (onder). Afbeelding
naar Altenmller 1964: 69.

Afb. 7a, b en c Segment van een toverstaf. Geglazuurd steatiet.


Herkomst: onbekend, voormalige coll. Gnter Grimm, Trier.
Laat Middenrijk. L. 7,1 cm. Fotos: Pierre Berg, Parijs, H.F. Dijkstra,
Rotterdam .

46

M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia

door een vossen- en panterkop (afbeelding 3). Een variant


daarvan vinden we op een tuitkannetje in de vorm van
een gestileerde schildpad,37 waarbij de figurenfries is
omgrensd door twee evenwijdige parallelle lijnen met aan
weerszijden een afsluitende schildpad38 (afbeelding 4).
Op gelijke wijze vormt een ovale ring de gebruikelijke39 omraming van een scarabee of zegelamulet (afbeelding 5).
Omramingen met parallelle lijnen, waarbij de figuren
bovendien door verticale afscheidingslijnen worden begrensd, treffen we aan bij een zalfvat (afbeelding 6) en op
zgn. toverstaven die aan de uiteinden met een omkaderde
panterkop zijn afgesloten40 (afbeelding 7).
De vier 41 zijden van elk vlak op de geboortetegel uit
Wah-Soet (Abydos-Zuid), ook wel meschenet genoemd,
vormen een begrenzing die als het ware voortvloeit uit
(de aard van) het object zelf (afbeelding 8): Meschenet
stelt zowel (de iconografische weergave van) de godin van
de kindergeboorte42 als het determinatief (O 39) van het
woord tegel voor. De centrale scne op de bovenzijde,
met daarop Hathor en de jonge Horus, wordt daarnaast
omsloten door vier 43 zijvlakken die elk bepaalde facetten
van de godin verbeelden. Dat Hathor op de geboortegel is
afgebeeld, houdt niet slechts een verwijzing in naar haar
rol als moedergodin, maar benadrukt tevens haar bijzondere betekenis in de dodencultus , waar zij als de godin
dezelfde status als Osiris innam.44 Vervolgens verwijst
het magische getal vier naar de pilaren van het hemelgewelf en de windstreken45 , zodat geboorte en wedergeboorte langs sympathische weg zijn verbonden met het
voortbestaan van de kosmos zelf.46
Bij het draagamulet Hereyet Raznah/Zagazig, Orabi
Museum H. 820 (afbeelding 9) is er zelfs sprake van een
dubbele begrenzing, die zowel wordt bepaald door het naos-

37 Voor parallelle vormen van gestileerde schildpadden, vgl. in


het bijzonder Fischer 1968: Nr. 33, Pl. 6 en Nrs. 29, 99, Pl. 7.
38 Voor voorbeelden van dergelijke kannetjes waarvan de
figuren met eenvoudige parallelle lijnen zijn omkaderd, vgl.
Londen Petrie Mus. UC 16644 en fragment New York MMA
15.3.777, gevonden in Lisjt-Noord.
39 De ovale ring is standaardomranding van de scarabee, maar
ook hier bestaan er verschillende varianten, zoals begrenzingen d.m.v. gestileerde slangen, concentrische cirkels, bloemmotieven en hiroglifische tekens, vgl. Ben-Tor 2007: passim,
die deze uitsluitend als hulpmiddel bij de typologische classificatie behandelt; Hornung/Staehelin 1976: 166-167, waar de
omraming enkel als Ornamentik wordt beschouwd.
40 Vgl. voor het enige complete voorbeeld van een dergelijke
toverstaf New York MMA 26.7.1275, eveneens van geglazuurd
staetiet en daterend uit het midden van de 12e dynastie. Voor
parallelle magic rods, vgl. New York MMA 10.130.1709; Hannover August Kestner 1949.350; Beiroet, National Museum,

M e h e n 2 0 14

Afb. 8a en b Magische geboortetegel (meschenet), geverfde


klei. Gevonden in het huis van de burgemeester van Abydos,
samen met een fragment van een tovermes. Abydos-Zuid (WahSoet), 13e dynastie. L. 35 cm; B. 17 cm. D. ca. 13 cm. Afbeelding naar
Wegner 2009: 455, figuur 6, 457 en 7.

Excav. Byblos, Find Nrs. 15462-3 (Inv. Nr onbekend) en voormalige verzameling Gnter Grimm (huidige verblijfplaats
onbekend), alle uit het late Middenrijk.
41 Het magische getal vier, dat in het oude Egypte verwees naar
totaliteit en compleetheid, was op zichzelf al een aanduiding
van (de begrenzing van) micro - en macrokosmische gebieden:
naast de vier steunen van het hemelgewelf, het grondplan van
pyramides en tempels en altaren. Het getal vier werd daarenboven in verband gebracht met groepen van goden, altaren
en rituele objecten. Zie hierover Wilkinson 1994: 133-135 en
Raven 2010: 134.
42 Wilkinson 2003: 153
43 Nl. Hathor als kat, hypostase van de zonnegod; als leeuwin
die als het oog van Ra de vijanden van de zonnegod verslaat;
als cobra als personificatie van schoonheid en jeugd of in de
gedaante van Renenoetet en tenslotte Hathor in haar manifestatie van melkgevende koe, zie voor de iconografie van
de figuren op de zijvlakken van de meschenet, Wegner 2009:
454-455.
44 Wilkinson 2003: 143.
45 Westendorf 1986: 1211.
46 Raven 2010: 134. Zie over sympathische verbanden hieronder: 4.1.

47

Afb. 9a en b Naos vormig draagamulet, steatiet. A. Orabi Museum,


Hereyet Razna/Zagazig nr. H.820. Herkomst: Tell Basta. Huidige
verblijfplaats onbekend. 12e dynastie, regering Amonemhat III of
later. H. 2,8 cm; B. 2,2 cm; D. 3,1 cm. Tekeningen naar Brandl 2005:
32, Abb. 6 en 8.

vormige uiterlijk als door de afgebeelde scne, waarin de farao


zich d.m.v. de harpoen van Horus van de krachten van de chaos
tracht te ontdoen47, welk tafereel tevens wordt begrensd
door een met sterren bezet hemelteken (Gardiner N 1). Net
als bij de zegelamuletten (afbeelding 5) treedt de koning
hier op als verdediger tegen de indringer in een kosmische
ruimte die door een grens wordt omgeven. Als bewaker van
de Maat was dit de belangrijkste rol die de farao als middelaar tussen de goden en mensheid had te vervullen.48
Bestaan er voor de bewaking van de grenzen eveneens indicaties die aan het tovermes zijn te ontlenen? Omdat er geen
teksten bestaan die zich specifiek over dit type magisch
gereedschap uitlaten, kunnen eventuele uitspraken hierover alleen worden gedaan door een nauwkeurige bestudering van de gehele objectcategorie. We zijn dus aangewezen
op de iconografie, de inschriften en de beelddrager.
3.2 Iconografische aanwijzingen
De iconografie biedt op het punt van de grensbewaking
een belangrijk aanknopingspunt, doordat op verschillende
tovermessen een bij uitstek koninklijk thema, het neerslaan van de vijand, terugkeert.49 Het waren vooral buitenlanders die buiten de grenzen moesten worden gehouden.
Omdat de Egyptenaren hun land als het middelpunt van het
universum zagen, werden hun opvattingen inzake grenzen
en grensbewaking overwegend daardoor bepaald. In deze
naar binnen gekeerde cultuur werden de grenzen volgens
de officile koningsideologie 50 als territoriale barrires
beschouwd, waarvan de bescherming als n van de
belangrijkste plichten51 van de farao als bewaker van de

48

kosmische orde gold. In de Leer voor Merikara,52 maar ook


in de Hymne op Senwosret III 53 en op de beide grensstles
uit Semna54 wordt het aspect van de verdediging van de
grenzen tegen vijandelijke indringers dan ook uitvoerig
benadrukt. Dat de noodzaak daartoe allesbehalve was
ontleend aan een virtueel-ideologische werkelijkheid,
blijkt uit de actuele politieke toestand van die dagen.
Vooral de regeerperiode van Senwosret III stond voortdurend in het teken van het buitensluiten van Nubische
indringers die de zuidgrens van Egypte bedreigden. Aan
het einde van het Middenrijk voelden de Egyptenaren zich
bovendien bedreigd door binnenlandse vijanden, een
situatie die uiteindelijk zou resulteren in de overheersing
van Beneden-Egypte door de Hyksos.55
3.3 Aanknopingspunten in de inscripties
Vervolgens geven de inschriften op de tovermessen aanwijzingen in verband met de kosmische rol, die de farao
bij de bewaking en bescherming van grenzen heeft te
vervullen. Allereerst is er de inscriptie op tovermes Cairo
CG 9433 met daarop de cartouche56 van de geboortenaam
van koning Oeser-ib-Ra: Sen(eb)-kay, een farao uit een tot
nu toe onbekende dynastie wiens graf in januari 2014 in
Abydos-Zuid57 werd ontdekt (afbeelding 10).

Afb. 10a, en b Het inschrift van tovermes Cairo CG 9433 met Sebkay als Heer der Rituelen (a) en de cartouche eveneens een
magische grens met de volledige geboortenaam van de koning,
Senebkay, zoals deze in het graf van Oeser-ib-Ra (troonnaam)
in januari 2014 werd aangetroffen (b). Opvallend zijn de paleografische overeenkomsten van in het bijzonder het ka en het
s-hiroglief in beide cartouches, wat doet vermoeden dat beide
door dezelfde handwerksman zijn geschreven.

verplicht het cultische drama van het geschiedenisritueel


te celebreren, in het bijzonder in zijn hoedanigheid als
beschermer en hersteller van de door de Maat vastgestelde
wetmatigheden . Tot herstel van de kosmische orde behoorde in de eerste plaats de uitvoering van het ritueel
van de vereniging der beide landen (sm3-t3wy), speciaal
wanneer na het overlijden van s konings voorganger de
eenheid van het land bedreigd werd. Mythologisch betekende deze toestand dat Seth Horus geacht werd te hebben gedood, wat in de rele wereld een directe bedreiging
van Egyptes eenheid inhield; de goden werden op aarde
immers niet meer vertegenwoordigd waardoor het land
in het ergste geval uiteenviel. Schending van Egyptes
interne grenzen zou dus een kosmische catastrofe betekenen, die alleen kon worden beindigd doordat de
troonopvolger het verenigingsritueel uitvoerde, waardoor
de eenheid en territoriale onschendbaarheid van Egypte
werd veiliggesteld.59

nb t3.wy
De volmaakte god, heer van de Beide Landen, heer
der rituelen Zoon van Ra, Sebkay,58geliefd door de
godin Isis.
Van belang in dit verband is dat de koning wordt genoemd
als Heer der Rituelen. Op grond daarvan was de farao in
zijn rol van god op aarde niet alleen gerechtigd, maar ook

M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia

47 Behrmann ziet deze scne als een verkorte weergave van het
koninklijke harpoeneerritueel: Behrmann 1989, I: 99 e.v. en
II, Dok. 133a/b. Er zijn evenwel aanwijzingen dat het tafereel,
zowel op de scarabeen als op het draagamulet, een weergave is van de mythische strijd tussen Horus en Seth, te
weten vanwege (1) de aanwezigheid van de koninklijke regalia,
de witte en de rode kroon (afb. 9), de rode kroon (afb. 5a), de
urae (afb. 5a-b; 9) en de nemeshoofddoek (afb. 5b); (2) het
geruite motief op het lijf van het nijlpaard (afb. 5a en c), dat

M e h e n 2 0 14

vrijwel altijd met de kleur rood en haar negatieve connotaties


in verband stond; (3) de buitenproportionele grootte van het
nijlpaard ten opzichte van de koning-jager (afb. 5a en c), die
niet alleen de omvang van het gevaar , maar vooral de macht
van de farao tot uitdrukking brengt.
Over Seth als nijlpaard, vgl. Te Velde 1977: 59; vgl. voor de
interpretatie ten gunste van Horus-Seth: Brandl 2005: 35.
Voor de interpretatie van de kosmische rol van de koning ter
handhaving van de Maat: Lacovara 1992: 21. De kleur rood
in samenhang met Seth: Wilkinson 1994: 106; Brunner-Traut
1977: 124. Overigens staat een interpretatie van wedergeboorte en regeneratie -mede in verband met de beelddragerniet in de weg. Een meerduidige uitleg van objecten komt in de
Egyptische kunst wel vaker voor. Indien de afgebeelde jager
een niet-koninklijk persoon is, dan kan er niet sprake zijn van
een harpoeneerritueel, omdat slechts de farao tot de uitvoering als Heer der Rituelen daartoe gerechtigd was. Vgl.
voor afbeeldingen van niet-koninklijke nijlpaardjagers: afb.
5c.; Ben-Tor 2007: 35, Pl. 20:10 en een zegelamulet New York
MMA 26.2.1 (met cartouche van Amonemhat III!). Recent heeft
Altenmller het koninklijke harpoeneren van het nijlpaard ook
in verband gebracht met een ritueel dat de inundatie van de
Nijl bevorderde, zie Altenmller 2013a: 44-55.
48 Helck 1977: 896.
49 Bijv. Baltimore 71.510 (Leeuw slaat vijand neer); Londen Petrie
Mus. UC 15917 (Leeuw onthoofdt vijand, afb. 20, achterzijde);
New York MMA 15.3.197; (Nijlpaard- en leeuwengodheid vertrappen vijanden); Mnchen S 2952 (Leeuwen vertrappen
vijand) en Parijs Louvre E. 3614 + MMA 26.7.1288 A-B (Nijlpaardgodin vertrapt gevangen Aziaat).
50 Dat de werkelijke situatie een veel genuanceerder beeld te
zien gaf, beschrijft Schneider 2010: 146-148.
51 Helck 1977: 896.
52 Zie in het bijzonder de Leer voor Merikara, E39 (Quack 1992:
26-7); E81-E108: Quack 1992: 49-63.
53 In bijv. het derde lied van de Hymne werden de koninklijke
intenties inzake de verdediging van de grenzen als volgt
verwoord: Hoe groot is de heer voor zijn stad: hij is als Sechmet tegenover zijn vijanden, die zijn grenzen overschrijden,
vertaald naar Lichtheim 1973: 200.
54 Zie over de Semna-stelae , resp. uit de jaren 8 en 16 van de
regering van Senwosret III, o.a. Flammini 2008, 50-74 en Eyre
1990: 134-165.
55 Zie over de politieke situatie aan het eind van het Middenrijk
en de Tweede Tussenperiode, Bietak/Hein 1994: 21-27; Ryholt
1997: 293-310.
56 De cartouche, een uitgerekt n -hiroglief vormt bij uitstek
een ring, wiens naam daarbinnen is geplaatst bescherming
verkrijgt, zie: Wilkinson 1992: 193.
57 Naar persoonlijke mededeling van Josef Wegner (16 januari
2014): located adjacent to tomb S10 (belonging to Sobekhotep -probably Sobekhotep I) on the north-west side of the
tomb enclosure of Senwosret III at South Abydos.
58 Het ontbreken van het n-hiroglief (N 35) in de cartouche van
Cairo CG 9433 berust niet op een fout van de handwerksman,
maar kan in verband gebracht worden met de specifieke
functie van het tovermes in het funeraire domein, zie daarover Vink 2012: 122 en Altenmller 1987: 140-141.
59 Over het geschiedenis- en verenigingsritueel: Barta 1977:
490-491.

49

Een andere indicatie, waarin het element van de grensoverschrijding, resp. verdediging van de grenzen op een
tovermes verschijnt, vormt het inschrift van tovermes
Kopenhagen NM 7795:

Woorden te spreken:O Gij, die het hoofd van de


vijand (in) [?] afsnijdt, [van de dode of de doden]
die in het vertrek van de kinderen binnentreedt, die
Nebet-sechet-ra gebaard heeft.
Het vertrek waarop wordt gedoeld, is zowel mythologisch
als in de rele wereld de ruimte waarin de (weder)geboorte
van het (zonne)kind plaatsvindt en kan aldus als een liminale
zone worden beschouwd, die tegen indringers zoals slangen en schorpioenen vijanden van de zonnegod moet
worden beschermd. Overschrijding van deze grens betekent een kosmische catastrofe (de jonge Horus wordt
gedood), in de rele wereld sterft het pasgeboren kind
door toedoen van de vijand(in) en wordt de overledene
niet wedergeboren. De inzet van een tovergereedschap

Afb. 11a, b, en c Een tot heft van een dolk verwerkt fragment van
een tovermes, Boston MFA 20.1566. De tekening van de voorzijde
bewijst dat de egyptologie tot nu toe nauwelijks aandacht heeft
geschonken aan de omraming, terwijl de foto ondubbelzinnig
boven en onder de resterende figuren parallelle lijnen te zien geeft.
Het fragment is niet in gebroken toestand, maar als onderdeel
van een magisch wapen in het graf aangetroffen van koningsdochter Anch of Redi-n-ptah (?). Herkomst: Nubi, Kerma,
Datering: Klassieke Kerma-periode, ca. 17001550 v. Chr.
Totale lengte dolk: 45,3 cm; fragment van het tovermes(heft);
lengte 11,5 x 5,3 x 0,7 cm. Foto MFA Boston. Tekeningen:
Susanne Petschel.

voorkomt een dergelijke ramp, doordat de vijanden van


de zonnegod/het kind worden verslagen. Vervolgens lijkt
het een aantrekkelijke gedachte om ook in de verticale of
horizontale parallelle lijnen, die de hirogliefen omsluiten,
magische grenzen te willen zien. Daar valt wel iets voor te
zeggen: hirogliefen zijn zowel mdw ntrw woorden van
de goden, als afbeeldingen van wezens en voorwerpen die
gevaarlijke krachten konden oproepen. Deze hadden echter in de eerste plaats een functionele betekenis, zodat de
schrifttekens esthetisch en in de juiste proporties konden
worden weergegeven.
3.4. Aanwijzingen, ontleend aan de beelddrager
Het materiaal van de beelddrager, waarop de figuren op
de tovermessen zijn ingegraveerd, was in de meeste gevallen (nijlpaard)ivoor.60 Ivoor was weliswaar hard, maar
een broos materiaal dat tijdens en na het magische gebruik gemakkelijk kon breken. Tevens bracht het gebruik
slijtage van het magische gereedschap met zich mee.
Talrijk zijn dan ook de voorbeelden van tovermessen die,
nadat ze waren gebroken, van reparaties werden voorzien.61 In een aantal gevallen ging de reparatie gepaard
met het bijslijpen van het tovermes, waardoor de oorspronkelijke figurensequentie verloren ging. Wat hierbij
steeds opvalt, is dat zowel de reparatie als het bijslijpen
van het tovermes tot gevolg had dat de omraming telkens
werd aangepast,62 doordat de bestaande gedeeltelijk of
geheel werd vernieuwd. Wanneer de slijtage dusdanig
was, dat van hergebruik geen sprake meer kon zijn, was
het tovermes alleen nog maar geschikt om als grafgift

te dienen, soms nog in een functionele vorm, zoals het


tot dolkheft verwerkte fragment Boston MFA 20.1566
aantoont (afbeelding 11) (misschien een verwijzing naar de
oud-Egyptische benaming?)
Welke magische implicaties breuk, slijtage en reparaties,
hadden zal verderop nog blijken.

4 Magische principes bij het gebruik


van apotropaia
4.1 Inleiding
Een kwestie die tot dusver grotendeels onbeantwoord is
gebleven, betreft de vraag waarop de magische werking
van apotropaia nu eigenlijk berustte. Apotropaia waren
magisch geladen voorwerpen die een door de mens geschapen microkosmische wereld voorstelden. De mogelijkheid
om bijv. magische wapens63 te bedenken, te ontwerpen
en te vervaardigen ontleende hij via de scheppergod (en
de farao die het materiaal ter beschikking stelde) aan de
god Ptah, die de mensheid het vermogen had geschonken
om een in de geest gevormd idee op een analoge, aan
de scheppingsdaad ontleende, wijze gestalte te geven,
waardoor de mens in staat was om zijn eigen twee- of
driedimensionale werkelijkheid te scheppen. De verbindende kracht tussen idee en werkelijkheid was de magie,64
waarvan de werking bovendien werd versterkt door allerlei zgn. sympathische verbanden.65 Volgens het universele
magische principe van de gelijkenis betekende dit dat de
ingegraveerde goden op het tovergereedschap een eigen
leven gingen leiden, omdat ze nu eenmaal een binding hadden met het afgebeelde: wat met de voorstelling (microkosmos) gebeurde, geschiedde ook in de werkelijkheid van
die voorgestelde wereld (macrokosmos).66 Dat het sympathische verband niet uitsluitend op de afgebeelde figuren,
maar ook op het materiaal en de typische vorm berustte,
bewijzen de talrijke ongedecoreerde tovermessen die niet
als halffabricaat, maar als volwaardig magisch gereedschap moeten worden beschouwd.67
Om de zin en betekenis van de omraming op gedecoreerd
tovergereedschap te kunnen doorgronden, volgt hieronder een bespreking van de magische basisprincipes die
aan het gebruik daarvan ten grondslag lagen. Bij dit alles
geldt daarnaast ng een voorwaarde, die nergens expliciet
wordt uitgesproken, maar wel meespeelt, n.l. dat dit allemaal plaatsvindt binnen een cultuur die overtuigd was van
de werking van de magie.68
4.2.1 Mythologische gelijkstelling
Het genoemde tekstgedeelte uit de Leer voor Merikara
vormt de grondslag voor n van de belangrijkste princi-

50

M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia

M e h e n 2 0 14

pes van de beoefening van de oud-Egyptische magie. De


goden hadden blijkens de mededeling aan farao Merikara
een deel van hun toverkracht aan de mensheid overgedragen. Die overdracht69 was noodzakelijk om mythologische
gelijkstelling of analogie70 te bewerkstelligen. Werd de
tovernarij bedreven met apotropaia, dan kan aan het
uiterlijk van het betreffende gereedschap eveneens een
symbolische analogie worden ontleend.71 Uit het iconografische programma van de apotropaia blijkt dat de figuren
rechtstreeks aan de zonnereligie en deels ook aan de

60 Zie voor uitzonderingen: Vink 2012: 128, noot 7. Een in Syri


gevonden stuk, Damascus NM 7021 + 7022, blijkt van het ivoor
van een olifant te zijn vervaardigd. Over ivoor als zodanig
Vink 2012: 130, noot 48.
61 Berlijn MP 18805 (verloren); Cambridge Fitzwilliam Mus.
ANT, E. 205.1900; Cairo CG 9439 bis; Londen BM EA 58794;
Londen BM EA 58794; Londen Petrie Mus. UC 15917; UC
58633 en New York MMA 19.2.18 A-B.
62 Zie voor dergelijke aangepaste omlijstingen: Berlijn MP
6714; Cambridge Fitzwilliam ANT, E. 40.1926; voormalige coll.
Lady W. Cecil (actuele verblijfplaats onbekend); Cairo CG
9438 B; Cairo CG 9439 A ; Londen BM EA 6178; BM EA 17078;
Londen Petrie Mus. UC 15917; Lyon MBA G 113/IE 472 ; Mnchen S 2826; S 2962; New York MMA 22.1.79 A-B; MMA
22.1.153; MMA 32.8.5 en Oxford AN E. 1942.90.
63 Leer voor Merikara E 137 (Quack 1992: 79).
64 Allen 2003: 24-25.
65 De theorie van de sympathische magie is geformuleerd door
Frazer en komt erop neer dat ervan wordt uitgegaan dat
zaken elkaar van op afstand kunnen benvloeden, doordat er
tussen deze een zekere gelijkaardigheid is of dat ze ooit met
elkaar in contact zijn geweest (contactmagie) of omdat ze
deel uitmaken van elkaar, Frazer 1925: 11-48.
66 Raven 2011: 7.
67 Uit verschillende archeologische contexten blijkt dat gedecoreerde stukken naast onversierde tovermessen als grafgift
dienden, bijv. Oxford Ashmolean Mus. AN1896-1908 E. 2223 +
E. 2224 (beide gedecoreerd) werden aangetroffen in Abydos
Cemetery D, tomb 79 samen met AN1896-1908 E.2256 +
E.2257 (beide ongedecoreerd). Het gedecoreerde tovermes
Cairo JE 56273 en de ongedecoreerde stukken New York
MMA 31.3.31 en 31.3.33 zijn afkomstig uit verschillende grafvondsten te Thebe-Asasif uit dezelfde periode, vgl. PM 1.2:
652-653: Cemeteries connected with the temple of Mentuhotep Nebhepetre North Cemeteries, Cemetery 811-26;831-9.
68 Borghouts 2011: 25.
69 Zie voor de overdracht van magie: Schoske 1986: 1011 en
Hubai 2008: 187.
70 Vgl. Borghouts 2011: 31-33.
71 Schneider 2000: 60 omschrijft de analogie als volgt: Die
Analogien sind Fesseln, die eine weitere Desintegration des
Kosmos verhindern, dus noodzakelijk voor de instandhouding
van de kosmos. Doorgeredeneerd betekende de aanwending
van de analogie het handelen overeenkomstig de Maat.

51

Afb. 12 Tovermes, gevonden in Thebe-West (DraAboe el-Naga, Areaal


G, graf K 95.1. Datering grafcontext: 17e dynastie. L. 26 cm. Cairo, Egyptisch
Museum E.2007.04.58, met de in vier kolommen gegraveerde toverformules door
het uitspreken waarvan de magir direct mythologisch aan de goden werd gelijkgesteld.
Opvallend is dat de goden hier met hun rele, niet-mythologische naam worden aangeduid.
V.l.n.r. treffen we de volgende spreuken aan:

Woorden te spreken: Ik ben de leeuw.


Ik ben gekomen en breid <bescherming> uit.

Woorden te spreken: Ik ben degene,


die de beide vleugels van de griffoen
aandraagt. Ik ben gekomen [en breid
de bescherming uit].

Woorden te spreken: Ik ben Aha. Ik ben


gekomen en breid de bescherming van
het leven uit.

Woorden te spreken: Ik ben de zeug.


Ik ben gekomen en breid de bescherming uit.

Afbeelding naar Voss, in: MDAIK (55) 1999, 391, Abb. 18.

koningsideologie te zijn ontleend. Daarnaast zijn bepaalde


figurenconstellaties, vooral op tovermessen- en staven,
nauw verweven met de mythe van de terugkeer van het
zonneoog.72 Door de inschriften weten we dat zij vooral
dienden om het leven van kinderen en moeders, tijdens
maar ook ver na de geboorte, te beschermen. Uit de weinige teksten die hierop rechtstreeks betrekking hebben,
in het bijzonder de Toverspreuken voor Moeder en Kind en
die tot Bescherming van het Lichaam, weten we dat het
jonge kind gelijkgesteld werd met de zonnegod.73 Op analoge wijze wordt de overledene met de zonnegod gelijkgesteld 74 en verschaft daarmee de mythologische basis
voor het gebruik van apotropaia in het funeraire domein,
waarvan de scene, afgebeeld op de achterwand van het
graf van Bebi in El-Kab (afbeelding 13) de belangrijkste getuigenis is.75 Mythologische gelijkstelling, betekende dat
de actief aan de ritus deelnemende personen (magirs,
zoogvrouwen en opvoedsters) op grond van het principe
van de overdraagbaarheid van toverkracht gelegitimeerd

52

waren in naam van de goden te handelen of de rituele


handeling te ondergaan (moeder en kind). Illustratief en
iconografisch hoogst belangwekkend is in dit verband
de meschenet (afbeelding 8), waarvan het in Wah-Soet
gevonden exemplaar het enige is dat tot dusver voor het
Middenrijk is geattesteerd.76 Het blauwe haar van zowel
de moeder als de begeleidende vrouwen geeft onmiddellijk de goddelijke status van de afgebeelde figuren aan.
Blauw was namelijk de kleur die zowel werd geassocieerd
met het oerwater waaruit de zon was ontstaan, als met de
hemel uit welke de zon na de nachtelijke reis opkwam: dus
met het concept van vruchtbaarheid en wedergeboorte.
De op de goddelijke troon gezeten vrouw op de bovenzijde
van de geboortetegel stelt daarom de godin Hathor voor,
terwijl de vrouwen voor en achter de godin vrijwel zeker
de plaatsvervangende helpers bij de geboorte van Horus
voorstellen, die op de zijvlakken van de meschenet (afbeelding 8) als manifestaties van de goden, waaronder die van
Hathor zelf, zijn weergegeven.77

M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia

Ook uit de inschriften van tovermes Cairo E.2007.04.58


kan worden afgeleid dat de magir door het uitspreken van
de hierop weergegeven formules onmiddellijk de gewenste
gelijkstelling met de goden tot stand bracht (afbeelding 12).78
Gelijkstelling aan de goden had tot gevolg dat de magische
handeling overeenkomstig het mythologische precedent,
door een rh-jht (= iemand die iets weet of geleerd is),79

ook wel aangeduid als hrj-st3 Hij, die het geheim kent
kon worden voltrokken, waardoor al hetgeen tijdens de
ritus geschiedde volledig aan de magir werd toegerekend.80 In Sarcofaagtekst, Spreuk 267 werd hij zelfs als
Heka (dus geheel in lijn met het principe van de mythologische gelijkstelling!) beschouwd, waardoor hij absolute
macht kon uitoefenen.81 Het mythologische precedent
zelf de hernieuwde geboorte van de zonnegod als onderdeel van de herhaling van de schepping en de terugkeer
van het zonneoog was op zijn beurt gegrondvest op
twee met elkaar samenhangende gedachten. Ten eerste
op de overtuiging dat wat geschiedde in de godenwereld,
eveneens in de rele wereld plaatsvond: wat goed of
slecht was voor de goden, was dus ook goed of slecht
voor de mensen. In de tweede plaats was het mythologische precedent gebaseerd op de idee, dat indien de
magische handeling niet of niet naar behoren zou worden
uitgevoerd, er dan een kosmische catastrofe zou dreigen:
gelijk de zon(negod) niet opkomt/wordt herboren na zijn
nachtelijke reis of zolang het zonneoog niet wordt teruggebracht, zal ook het kind of de overledene niet worden
(weder)geboren of een patint niet genezen. Aldus werden
leven, ziekte en dood van de individuele mens ingebed in
de kosmische structuren.

72 Zoals de baviaan: Baltimore WAM 71.510; Cairo CG 9437; voormalige privcoll. Kofler-Truniger A 100 (thans Qatar National
Museum, Inv. Nr. onbekend); Londen BM EA 24425, voorzijde;
BM EA 38192; Moskou Pushkin Museum 6736, achterzijde;
New York MMA 86.1.91; Manchester, Inv. Nr. 1798; de jakhals
al dan niet afgebeeld als wsr-teken (Gardiner F12) samen
met wandelende zonneschijf: Boston MFA 03.1703 en Cairo
CG 9435; de jakhals als wsr-teken met uraeus: Philadelphia E
12912; jakhals met leeuwengodheid: Berlijn 6710, alsmede de
talrijke tovermessen waar het oedjatoog aan het begin of het
eind van de figurensequentie is gesitueerd. Over deze figurenconstellaties: Altenmller 2013b: 20-24. Voor een
samenvatting van de mythe van het zonneoog in al zijn variaties en vervlechtingen: Zitman 2008: 41-42.
73 Altenmller 1983: 38-39 en Altenmller 1979: 7-12.
74 Zie bijv. pEbers, Spreuk 2. Voor de interpretatie van deze
tekst, vgl. Van Dijk 1980: 10-25.
75 Vgl. Vink 2012: 119-121 en afb. 6 en 7 met de aldaar vermelde
literatuur.

M e h e n 2 0 14

4.2.2 Symbolische gelijkstelling82


De inzet van apotropaia tijdens de magische ritus was echter
niet alleen gebaseerd op de mythologische analogie, tegelijkertijd was er dikwijls sprake van symbolische analogie. Een
zegelamulet is in dit verband gemakkelijk te duiden: de beelddrager is een mestkever, een hypostase van de opkomende
zonnegod zelf, die iedere dag weer opnieuw moet worden
geboren. Aldus staan tekst en/of daarop afgebeelde
figuren in het teken van bescherming bij wedergeboorte en
regeneratie. Bij de magische tuitkan New York MMA 44.4.4
(afbeelding 4) ligt de interpretatie al weer wat moeilijker, al
heeft Altenmller onlangs getracht de iconografie in verband
te brengen met de schildpadden aan beide uiteinden van het
beeldveld.83
76 Zie voor de beschrijving van een soortgelijke meschenet,
echter met een andere iconografie: pBerlijn 3027, Spreuk F,
Yamazaki 2003: 24-26.
77 Zie voor een uitgebreide exegese van de meschenet: Wegner
2009: 455-471.
78 In alle andere gevallen, behalve tovermes Brussel MRAH
2673 en mogelijk London BM EA 18175 heeft de identificatie
van de magir met de goden kennelijk al vr het uitspreken
van de toverformule plaatsgevonden. Daar heet het: Woorden te spreken door deze (talrijke) (bescherm)goden, etc..
Dit verschil in tijdstip van gelijkstelling zou op een gevarieerde toepassing van de magische ritus kunnen duiden.
79 Zo iemand kon een voorleespriester of een schrijver zijn, die
aan een zgn. Huis des Levens was verbonden, zie Schneider 2010:
56-58 Uit de wanddecoraties in de graven van Djehoetihotep (ElBersheh) en Bebi (afbeelding 13) in El-Kab kan worden afgeleid dat
bij de uitvoering van de manuele ritus ook een min of een opvoedster tot de uitoefening van tovermacht bevoegd kon zijn. Voor de
magische gelijkstelling, c.q. benaming van het vrouwelijke cultuspersoneel, vgl. Gnirs 2009: 130; 151 e.v.; Altenmller 1987: 131, 137.
80 En niet, zoals ten onrechte nog wel eens wordt gedacht, dat
hij door slechts tijdelijk de goddelijke rol aan te nemen, daarna
niet meer verantwoordelijk zou zijn, zie Schneider 2000: 65-66.
81 Ibidem (op dezelfde plek).
82 De symbolische gelijkstelling zou evengoed als sympathisch
verband net als trouwens de analogie in de zin van Frazer
kunnen worden opgevat. De geheel eigen aard van de oudEgyptische magie maakt aparte bespreking van dit en andere
principes noodzakelijk.
83 Zie Altenmller 2012, 15-29, waarin de schildpad als een
wezen, met een in hoofdzaak negatieve connotatie, wordt opgevoerd. Als vijand van de zonnegod, die tijdens de nachtelijke
reis van de zonnebark het Nijlwater opslokt, is hij mythologisch
verantwoordelijk voor het stranden van de zonnebark in de Nijl.
Op het aardse niveau wordt het gebrek aan Nijlwater, noodzakelijk
voor een onbelemmerde doorvaart en dus de wedergeboorte, gelijkgesteld aan het gebrek aan moedermelk dat wordt opgeheven
door het kind uit de kan te laten drinken , gelijk de schildpad het
opgeslokte nijlwater weer uitspuwt. Dit alles onder het uitspreken
van pBerlijn 3027, Spreuk O uit de Toverspreuken voor Moeder en
Kind, vgl. Altenmller 2012, 19-20 en Yamazaki 2003: 36-39.

53

waardoor het door mensenhand geschapen beeld in feite


overbodig wordt, terwijl de goden tot inwoning zijn
gedwongen.91 Veelvuldig op apotropaia voorkomende
hiroglifische symbolen, zoals het levensteken anch, het
symbool voor bescherming sa en het teken voor heelheid
en genezing: het oedjatoog, schenen daarentegen telkens
opnieuw magisch te moeten worden geactiveerd.92 In wezen berustte de hele beeldmagie eveneens op het principe
van de mythologische analogie: zoals de scheppergod het
kosmische bestel heeft gecreerd en dit met de b3w van
de goden bezielde, zo schiep de mens in de rele wereld
een microkosmisch gebied op een tovergereedschap.
Daarom kan het haast niet anders dan dat magische wapens zijn bedacht en vervaardigd door degenen, die gerechtigd waren als plaatsvervanger van de scheppergod
op te treden.

Voor een tovermes is de symbolische analogie nog moeilijker


aantoonbaar. Ten eerste, omdat er geen oud-Egyptische
naam hiervan is overgeleverd, hoewel het inschrift op
tovermes Kopenhagen NM 7795 daarover mogelijk een
aanwijzing geeft, waardoor het symbolisch als mes zou
kunnen worden opgevat.84 Weer een andere symbolischanalogische duiding van het gebruik van het tovermes als
magisch wapen zou kunnen zijn, dat de bewerkte nijlpaardslagtand de ultieme overwinning is op het nijlpaard, dat
reeds in de iconografie van het late Middenrijk als bedreiging van de kosmische orde wordt afgebeeld. Voor deze
op zichzelf aannemelijke interpretatie ontbreekt echter
ondersteunend bewijs in de oud-Egyptische teksten.
4.3 Beeldmagie
Apotropaia werden doorgaans voorzien van voorstellingen van dieren, fabelwezens, demonen, antropo- en
zomorfe godheden alsmede van beschermende hiroglifische symbolen.85 Uit de Leer voor Merikara is gebleken
dat het concept van het magische wapen van goddelijke
oorsprong was. Via het principe van de overdraagbaarheid werd dit concept concreet uitgewerkt in de vorm van
apotropaia met een beeldprogramma dat hoofdzakelijk
aan de zonnereligie was ontleend. Een tovermes ontstond,
doordat de handwerksman voor dit goddelijke concept
eerst een nijlpaardslagtand bewerkte tot de voor het tovermes typerende vorm, om vervolgens met een bronzen

54

Afb. 13 Wanddecoratie uit het rotsgraf van Bebi , commandant


van de manschappen van de heerser te El Kab, Graf 8bis, einde
17e dynastie, waaruit duidelijk blijkt dat tovermessen in het
kader van een manuele ritus werden aangewend. De veelvuldige
aanraking door magisch aan de goden gelijkgesteld cultuspersoneel vormde n van de hoofdoorzaken van slijtage ten gevolge
waarvan reparaties en aanpassingen van de omramingen noodzakelijk waren. Tekening: Carola Bronkhorst, Leiden.

stift daarop een figurenprocessie te graveren. Om echter


magisch te kunnen functioneren, moest het apotropaion
eerst nog met het zogenaamde mondopeningsritueel tot
leven worden gewekt;86 pas daarna was de afgebeelde
goden- en demonenconstellatie in staat om via het performatieve handelen van de magir macht uit te oefenen 87.
Daarom zijn deze figuren geen weergave van de werkelijkheid, maar stellen volgens de oude Egyptenaren de werkelijkheid voor. Tekeningen of relifs van goden en demonen
waren, (nl. gemodelleerd), binnengetreden of hadden
zich gevestigd in het tovergereedschap, kortom de goden
woonden als het ware in de beelddrager88 op een wijze, die
zich laat vergelijken met Gods aanwezigheid in de tempel
van Jeruzalem of in een kerk.89 Eschweiler gebruikt in dit
verband de term Prsentifikation,90 wat concreet inhoudt
dat een gewone afbeelding tijdens het creatieve proces
onder bepaalde voorwaarden van voorstelling verandert

M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia

4.4 Bestrijding van het kwade door het kwade


Een apotropaion wordt geacht bescherming te bieden
tegen boze krachten. Toch komen daarop geregeld goden
en demonen voor die vrijwel uitsluitend negatieve connotaties bezaten. We kwamen in tuitkan MMA 44.4.4 de
gestileerde schildpad tegen, waar de figurenfries door dit
dier wordt afgesloten. Het dier is op mythologisch niveau verantwoordelijk voor het stranden van de zonnebark, waardoor
de onbelemmerde doorvaart tijdens de nachtelijke reis van de
zonnegod wordt gehinderd.93 Op tovermessen komen, naast
schildpadden dikwijls ook slangen, ezels(koppen), hagedissen,
hazen en krokodillen voor 94, wezens met in het gunstigste
geval een ambivalent karakter. Een voorbeeld vormt de unieke
omraming van tovermesfragment BM EA 20778, niet
door de gebruikelijke elliptische lijn maar door slangen,95
(afbeelding 28). Slangen werden vooral gevreesd vanwege
hun gif en golden om die reden als uitgesproken vijand van
de zonnegod, maar werden ook door de wisseling van hun
huid in verband gebracht met verjonging en regeneratie.96
Hoe valt dit te rijmen met het beschermende karakter van
het magische wapen? Het antwoord op deze vraag ligt
ook hier besloten in de oud-Egyptische opvattingen over
de inrichting van de kosmos. Volgens de bedoeling van de
scheppergod zijn de boze machten na de schepping niet
verdwenen.
De schepping, op het aardse niveau de geboorte van een
kind, moet telkens opnieuw worden herhaald waarvoor
iedere dag de kwade krachten dienen te worden overwonnen. Anders gezegd: goed en kwaad hebben elkaar nodig
en dit magische beginsel is daarom onlosmakelijk met het
beeldprogramma van de apotropaia verbonden; vandaar
de omraming d.m.v. slangen. Bescherming kan dus ook
worden geboden door kwaad met kwaad te bestrijden.97

M e h e n 2 0 14

84 De inscriptie verwijst wellicht naar Sarcofaagtekst CT V,


Spreuk [436] 287c, waar de toverspreuk zich richt tot de rrken de nb33-slang -beide vijanden van Osiris- wier gif onschadelijk wordt gemaakt door het afsnijden van hoofd en nek.
Vgl. in dit verband ook de aanduiding van de op tovermessen
veelvuldig voorkomende griffioen, die op de wanddecoraties
op de rotsgraven in el-Bersheh als hij, die doorsnijdt beschreven wordt, vgl. Griffith/Newberry 1896: Pl. XVI.
85 Zie voor een nader onderscheid ;Vink 2012, 115.
86 Raven 2010: 33. Het mondopeningsritueel had oorspronkelijk
alleen betrekking op het tot leven wekken van beelden en relifs, maar werd al spoedig ook op de inwijding van tempels, in
het kader van de mummificatie en op apotropaia, kortom op
allerlei microkosmische domeinen voltrokken, zie Grieshammer 1982: 223-224.
87 Assmann 1990: 10.
88 Eschweiler 1994: 287-288.
89 De goddelijke inwoning of woonplaats van JHWH te midden
van het volk Israels wordt aangeduid als
Sjechiena.
Het theologische concept van Gods woonplaats op aarde, een
centraal thema in het Jodendom, valt mogelijk terug te voeren op de Oud-Egyptische voorstellingen ter zake.
90 Eschweiler 1994: 294 Die Prsentifikation ist die Tat oder
das Vorgehen, durch das ein der unsichtbaren Welt angehrendes Wesen in der sichtbaren Welt der Menschen prsent
wird.
91 Eschweiler, ibid.
92 Eschweiler 1994: 297.
93 Hierover in het bijzonder Altenmller 2012: 16-20.
94 Slangen komen op de meeste tovermessen voor, ezels (koppen)
op: Berlijn MP 8176; Brussel MRAH E. 7063; Cairo JE 56273;
Londen BM EA 24426; Manchester Nr. 1798; New York MMA
15.3.197 (voorzijde) en privcollectie Utrecht. Hagedissen,
meestal als gevangen vijand, zie: Basel Inv. BSAe 991; Berlijn
M 6709; Londen BM EA 20772 en London Petrie Mus. UC
16387. Afbeeldingen van hazen: Berlijn MP 14207; Leiden
RMO F 1953/2.10 (?); New York MMA 26.7.974; MMA 15.3.197
en Louvre E 3614 + MMA 26.7.1288 A-B; Krokodillen: Baltimore JHUAM 2121D; Basel BSAe 991; Basel LgAe NN36;
Berlijn MP 9611; MP 14207; MP 14284; Brussel MRAH E.
2673; MRAH E. 07065; Boedapest Szpm. Mz. Inv. Nr. 2005.1E; Cambridge ANT, E. 40.1926; Highclere Castle H 86; Cairo
CG 9435; Kopenhagen NM 7795; Londen BM EA 18175; BM
EA 24425; Londen Petrie Mus. London UC 16384; UC 58601
(?); Lyon G 113/IE 472; Madrid MAN 1980/91/793; New York
Brooklyn Mus. 16.580.145; MMA 15.3.197; MMA 22.1.105; MMA
22.1.153; MMA 22.1.154 A-B; MMA 30.8.218; MMA 32.8.4; MMA
48.105.1; MMA 86.1.91; Privcollectie Utrecht; Louvre E 3614
+ MMA 26.7.1288 A-B; Parijs, kunsthandel Cyble en Bonhams
Londen 7-11-2002.
95 Bij zegelamuletten uit het Middenrijk en de Tweede Tussenperiode komt de omraming in de vorm van een gestileerde
kronkelende slang veelvuldig voor, vgl. Ben-Tor 2007: passim.
96 Over het ambivalente karakter van slangen, zie Sabek 2003:
139-140.
97 Raven 2010: 145 e.v.

55

4.5 Contactmagie98
Door de wanddecoraties uit de rotsgraven van El-Bersje
en El-Kab weten we dat tovermessen in het kader van een
manuele ritus door magisch bevoegde personen werden
aangewend (afbeelding 13) Hoe deze ritus precies in zijn
werk ging is vooralsnog in nevelen gehuld,99 maar wat
wel vaststaat is dat het cultuspersoneel het magische
gereedschap op bepaalde momenten in de ritus midden in
de hand nam en lijfelijk in aanraking bracht met het kind,
de moeder of de overledene. Aldus waren de te beschermen personen direct met de wereld van de goden in het
bijzonder met de (weder)geboorte van de zonnegod verbonden en werd daardoor een magische barrire tegen
het van buiten komende gevaar opgeworpen. Een zegelamulet werd tijdens het leven aan de vinger of aan de hals
als amulet gedragen, in grafcontexten blijkt dat dit amulet
aan het lichaam van de overledene werd bevestigd. Bij een
draagamulet of een magische tuitkan lag de lijfelijke aanraking met de patint voor de hand, terwijl de bevalling
geschiedde op een set van vier geboortetegels,100 waaraan
volgens Ritner het gebruik van toverstaven wellicht eveneens ten grondslag lag.101 Langdurig ritueel gebruik van tovermessen, waarmee gelet op de slijtagesporen vooral aan de
uiteinden mogelijk magische lijnen werden getrokken,102 is
de hoofdoorzaak van slijtage en breuk van het tovermes en
had, zoals verderop blijkt, vergaande consequenties voor de
verdere aanwending van het magische gereedschap.

de wereld, waarin de verschillende kosmische dimensies


elkaar trachten te benvloeden.

4.6 Begeleidende teksten


De werking van een tovergereedschap kwam niet zomaar
tot stand, maar werd geactiveerd onder het gelijktijdig
uitspreken van toverspreuken. Vandaar dat men ook
spreekt over performatief handelen: handeling(en) die
plaatsvinden onder het uitspreken van toverformules
en die tezamen de ritus vormde waarin met een magisch
wapen het onheil werd afgeweerd. Deze toverspreuken
waren op het mythisch-magische niveau, tijdens welke de
ritus werd uitgevoerd, een concrete uitwerking van n
of meer mythologische (deel)precedenten, belichaamd in
het beeldprogramma van de apotropaia. Juist vanwege hun
mythologische oorsprong hadden zij vaak een lange traditie,
zoals bijv. blijkt uit de tekstoverlevering van de Spreuk tot
Bescherming van het Lichaam in pRamesseum X, 1, 1, die zijn
oorsprong heeft in een niet nader omschreven mythologisch precedent uit de oertoestand, toen er nog geen goden en mensen waren. Deze tekst, uit de late 13e dynastie,
deed nog duizend jaar nadien zij het in gewijzigde vorm
dienst als toverformule.103 Dergelijke teksten, zoals ook
pBerlijn 3027 (Toverspreuken voor Moeder en Kind) geven
duidelijk beeld van de causaal gedachte voorstelling van

5 Technische en magische aspecten


van de omraming

56

4.7 Functionaliteit
Een laatste aspect in dit verband van belang, maar wat
niet als magisch principe als zodanig kan worden beschouwd, is het element van de functionaliteit. Net als
iedere andere creatieve uiting, moet een magisch gereedschap, hoe kunstzinnig ook van afbeeldingen voorzien,
niet worden opgevat als kunst, een woord dat de oude
Egyptenaren trouwens niet eens kenden.104 Terwijl de
kunst tegenwoordig voornamelijk in esthetische zin wordt
beoordeeld, dienden objecten in het antieke Egypte
hoofdzakelijk een functioneel doel, dat in nauw verband
stond met religie en koningsideologie. Zo ook de tovermessen die qua technische uitvoering onderling grote
verschillen vertonen. Deze verschillen zijn wellicht te
verklaren, omdat de handwerksman geen professionele
artiest, maar iemand die in de eerste plaats een rh-jht,
. .
(magisch bevoegd), was en wiens artistieke kwaliteiten
naar esthetische maatstaven soms te wensen overlieten.
Voor de oude Egyptenaren was dit kennelijk van veel
minder belang. Dat het functionele aspect voorop stond,
blijkt niet alleen uit het verschil in technische uitvoering
van zeer primitief tot uiterst verfijnd 105 maar ook uit de
reparaties, inclusief de afgeslepen uiteinden en de zorgvuldig hieraan aangepaste omramingen.

5.1 Slijtage en breuk


Door de sporen van slijtage en de reparaties weten we dat
tovermessen primair dienden als magisch gereedschap
voor de levenden. Slijtage was voornamelijk het gevolg
van veelvuldige aanraking, mogelijk o.a. veroorzaakt door
het opwrijven106 van het oppervlak in het kader van de
contactmagie. Daarnaast zijn vooral op de middelste
delen van de tovermessen vlekken en sporen van verkleuring waarneembaar, die eveneens door langdurige
menselijke aanraking moeten zijn veroorzaakt. Ivoor, in
het bijzonder dat van een nijlpaard, is namelijk poreus en
zeer gevoelig voor vocht en vet (van de menselijke huid).107
Tovermessen uit de relatief schaarse grafcontexten
vertonen daarbij vaak sporen van rituele vernietiging die
ten doel had het vernietigde object met de grafeigenaar
in magisch opzicht gelijk te stellen, alsmede het gereedschap van zijn toverkracht te beroven. Rituele vernietiging
van grafgiften was trouwens gebaseerd op dezelfde gedachte als het gebruik van zgn. incomplete hirogliefen, die

M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia

Afb. 14 Voorzijde van tovermes New York MMA 15.3.197, waarop goed te
zien is dat de gelijkmatig aangebrachte breuken de beschermende goden met een
positieve connotatie hebben ontzien. Lisjt-Noord, Graf van Nacht (493). L. 26.8 cm. Middenrijk, 12e/13e dynastie. Tekening: Susanne Drr, Basel. Foto MMA New York.

in de begrafenispraktijk van het late Middenrijk zijn intrede


deed, toen tovermessen als genre binnen het repertoire
van de apotropaia vrij plotseling van het toneel verdwenen.
Hirogliefen die immers bestaan uit afbeeldingen van
mensen, dieren, planten en voorwerpen werden altijd
beschouwd als een deel van de werkelijkheid, waardoor
ze over potentile toverkracht beschikten.108 Hierdoor
konden deze zich transformeren tot levende wezens, die in
staat waren het lichaam van de overledene aan te tasten,
waardoor diens wedergeboorte werd verhinderd. Vandaar
dat op voorwerpen uit Egyptische graven hirogliefen
van potentieel gevaarlijke wezens, zoals slangen, vogels
en mensen als het ware zijn doorgesneden of anderszins
gemutileerd werden weergegeven. 109 Indien een tovermes
aan de grafinventaris werd toegevoegd, dan bracht rituele
vernietiging door het breken110 van het materiaal tevens de
breuk van de hiroglifische inschriften met zich mee: daardoor sneed het mes zogezegd aan twee kanten!

98 Over de theorie van de contactmagie in het algemeen: Frazer


1925: 37-45; m.b.t. de Egyptische magie, zie Raven 2011: 7-8.
99 Altenmller 1983: 36, 38 en noot 35. Over de precieze wijze
waarop het tovermes tijdens de ritus werd aangewend is
weinig duidelijk, al geeft Hubai 2008: 192-193 een overzicht
van de verschillende mogelijkheden.
100 Wegner 2009: 472-473.

M e h e n 2 0 14

101 Wegner 2009: 473-474.


102 Of dit magische cirkels waren, zoals afgebeeld in Wegner
2009: 481, afb. 15 valt te betwijfelen, aangezien de teksten
hierover zwijgen, vgl. ook Raven 2010: 92.
103 Zie Altenmller 1979: 7-12.
104 Robins 1997: 12.
105 Men vergelijke bijv. tovermes Boston MFA 20.1780 met een
zeer basale gravering met de uiterst verfijnde uitvoering van
het exemplaar Boedapest Szpm. Mz.2005.1-E .
106 Misschien met behulp van organisch materiaal, zoals het
linnen waarin tovermes Cairo JE 91413 (vgl. Allen 2005:30,
fig. 2) was gehuld of menselijk haar waarin de bronzen slangenstaf was gewikkeld die in graf 5 bij het Ramesseum in 1896
werd aangetroffen, zie Quibell 1896: 3; Bourriau 1988: 110, 113?
107 Persoonlijke mededeling Marcel Mare, curator British
Museum, Department Ancient Egypt and Sudan, 10 september 2010.
108 Te Velde 1986: 64 e.v.
109 Zie voor deze praktijk uitvoering Miniaci 2010: 113-134.
110 Rituele vernietiging kon ook door verbranding geschieden
(Schoske 1986: 1010). Aangezien de vondstomstandigheden
indien aanwezig- geenszins uitsluitsel geven of de tovermessen
met sporen van brand inderdaad in het kader van een vernietigingsritueel zijn verbrand. Van de fragmenten, gevonden in
2008/2009 en 2011 door de Oostenrijkse missie in Tell el Daba,
weten we in elk geval zeker dat deze niet ritueel zijn vernietigd,
maar door brand in het Hyskospaleis werden beschadigd. Voor
de vondstomstandigheden van de Tell el Daba-fragmenten zie:
Bietak /Forstner-Mller 2009: 109-111; Forstner-Mller 2011:105.
Overige tovermessen met brandsporen: Atlanta M. Carlos Mus.
2008.55.1; Berlijn MP 18805; Mnchen S 2826; New York
MMA 15.3.124 en MMA 19.2.18 A-B.

57

Afb. 15 Magische tuitkan New York MMA 44.4.4 (afb. 4) in een


vermoedelijk ritueel gebroken toestand samen met een krokodillenfiguur van Egyptisch blauw (MMA 07.227.19), zoals in situ
aangetroffen in de necropolis van Lisjt-Noord, ten westen van de
piramide van Amonemhat I. Wat meteen opvalt is dat de goede
demonen die bij uitstek behulpzaam waren bij de (weder)geboorte,
zoals Aha en zijn metgezellin Ahat tijdens het breken zijn ontzien.
Late 12e, begin 13e dynastie. Foto MMA New York.

Tovermessen zonder inschriften op de achterzijde werden


over de breedte in gelijkmatige rechte stukken gebroken,
waarbij steeds opvalt dat de goede demonen111 haast altijd
werden ontzien (afbeelding 14). Ook andere apotropaia
werden, voordat ze als grafgift dienst deden, ritueel gebroken zoals bijv. de magische tuitkan MMA 44.4.4 die
samen met een krokodil van Egyptisch blauw in gebroken
toestand werd aangetroffen (afbeelding 15).112 Omdat het
kannetje een gestileerde schildpad voorstelde, een dier
met hoofdzakelijk negatieve associaties, sloeg men door
het zorgvuldig te vernietigen twee vliegen in n klap.
5.2 Magische effecten van een deficinte omraming
Breuk impliceerde dat de ruimte op het tovergereedschap
waarbinnen de goden waren gesitueerd, was verstoord.
Voordat het zorgvuldig verrichte herstel en de aanpassing
van de omraming plaatsvonden, werd het tovermes voor
magische doeleinden voorlopig ongeschikt geacht. Waarom waren de oude Egyptenaren deze mening eigenlijk

58

toegedaan? Het antwoord op deze vraag ligt wederom


besloten in de oud-Egyptische kosmologie. In de kosmische dimensie zijn hoewel door de magie nauw met elkaar verweven hemel, aarde met Egypte als middelpunt
en het hiernamaals strikt afgegrensde gebieden. Op het
mythische niveau is het aspect van de grensbewaking
en de bestrijding van de vijanden van Egypte n van
de hoofdverplichtingen van de farao als analogische
plaatsvervanger van de goden op aarde. Bovendien is hij in
eerste instantie verantwoordelijk voor de instandhouding
van de Maat, zinnebeeldig weergegeven op amuletten
(afbeelding 5; 9), waar de koning zich probeert te ontdoen
van de krachten van de chaos die een liminale zone betreden.
In de mythisch-magische dimensie, waar de praktische
tovenarij plaatsvindt, brengen de magische principes van
de overdraagbaarheid en mythologische gelijkstelling
mee, dat de oude Egyptenaren apotropaia beschouwden
als goddelijke domeinen waarvan de grenzen evenzeer
in acht dienen te worden genomen. Daarnaast is de verdediging van de grenzen al sinds het einde van het Oude
Rijk een gegeven, zoals blijkt uit de literatuur, de epigrafie
en de actuele politieke situatie van het late Middenrijk.
Wordt de omraming op een of andere manier geschonden,
dan dreigt een microkosmische ramp die alleen door
reparatie ongedaan kon worden gemaakt. Is de aard van
breuk of slijtage zodanig dat de deficintie niet kon worden weggewerkt, dan volgt in beginsel rituele vernietiging
van het tovergereedschap.
5.3 Reparaties van breuk en slijtage
Reparaties waren nodig om de breuk te helen, zodat het
tovermes opnieuw in de ritus kon worden aangewend. Het
herstel vond plaats, doordat aan beide zijden van de breuklijn
meerdere boorgaten werden aangebracht,113 waarin leren
banden, touw of ander (organisch) materiaal was bevestigd 114 die het geheel bijeenhield en de constructie duurzaam
trachtte te versterken. Soms werd de breuk eerst provisorisch gelijmd.115 In slechts n geval is de complete antieke
reparatie overgeleverd en wel bij tovermes Boedapest
Szpmvszeti Mzeum 2005.1-E (afbeelding 16b). Analyse
van deze reparaties, alsmede het materiaal waarmee de
gebroken delen van het mes met elkaar zijn verbonden, levert
een aantal interessante inzichten op. Zo blijkt arsenicum
aan het koper te zijn toegevoegd,116 wat de alliage in de
oorspronkelijk gerepareerde toestand een zilverachtig
uiterlijk moet hebben gegeven. Daardoor voorkwam de
reparateur niet alleen dat het koper, van nature een rood
materiaal, afstak tegen de oorspronkelijk witte achtergrond van het magische gereedschap, maar wellicht
belangrijker nog: dat een negatief sympathisch verband

M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia

Afb. 16a, b Tovermes Boedapest 2005.1-E met een dubbele omraming. Links voor de lelieknop de antieke reparatie. L. 32.0 cm.
Herkomst:onbekend. Datering: Laat Middenrijk. Tekening: Laura Brouwers, Maastricht. Foto: Boedapest, Szpmvszeti Mzeum.

Afb. 17a en b Reparaties van de spitse uiteinden van tovermessen Cairo CG 9434
en Manchester, Inv. Nr. 1801 d.m.v. houten afsluitingen met een woestijnvossenkop.
(fotos Jan Koek (a) en Campbell Price (b), Manchester)

111 D.w.z. uitgesproken helpers van de zonnegod of wezens die


behulpzaam zijn bij de (weder)geboorte.
112 Craigh Patch 1998: 207. Hoewel de mand, waarin tuitkan en
krokodil werd aangetroffen, niet afkomstig is uit een graf,
doet de vindplaats vermoeden dat deze apotropaia niet voor
een specifiek kind waren bestemd, maar mogelijk voor alle kinderen die op de begraafplaats van Lisht-Noord waren bijgezet.
113 Tovermessen met boorgaten: Berlijn MP 18805; Boedapest
Szp. Mz. 2005.1-E; Cambridge Fitzwilliam ANT, E. 205.1900;
Cairo CG 9439 bis; Londen BM EA 24426; Londen BM EA
58794; Londen Petrie Mus. UC 15917; Londen UC 35310 en Londen UC 58633; Manchester Mus. 1800; New York MMA 19.2.18

M e h e n 2 0 14

A-B en Oxford Ashmolean AN1896-1908 E. 3953.


114 Altenmller 1965: I, 13.
115 Zie bijv. Londen BM EA 244426 en BM EA 58794. Of het in
alle gevallen antieke lijm betreft, zal langs natuurwetenschappelijke weg moeten worden vastgesteld, Hubai 2008: 176.
116 De koper/arseenverbinding is in elk geval karakteristiek
voor het Nieuwe Rijk, maar sluit een eerdere datum niet uit,
Hubai 2008: 177. De vormgeving van de reparatie, die gelijkenis
vertoont met de kruisband van de hurkende leeuw op tovermes Baltimore WAM 71.50, zou eveneens kunnen spreken voor
een datering in het late Middenrijk of de Tweede Tussenperiode.

59

Afb. 18 Boston MFA 20.1780, Kerma (Nubi), Tumulus K III, A:


XVII. L. 18.5 cm. Hier was de slijtage aan de onderste en bovenste rand
dusdanig dat van een aangepaste omraming geen sprake meer kon zijn. Tekening:
Wolfram Grajetzki, Londen.
Afb. 21a en b Het resultaat van bijgeslepen uiteinden.
Links: BM EA 17078 uit Achmim? L. 15,2 cm. Tekening: Petrie 1927:
Pl. 37: M. Rechts: New York MMA 22.1.79B, Lisjt-Noord. L. 19,2 cm.
Afb. naar Perraud 2002: 326, Fig. 3a.

Afb. 19 Tovermes uit de voormalige collectie Lady William Cecil.


Herkomst: Aswan, Qoebbet el-Hawa, graf 22. L. ca. 25 cm. Tekening: Susanne
Drr, Basel.

Afb. 20 Londen Petrie Museum UC 15917.


Herkomst: Thebe. L. 20 cm. Tekeningen naar
Petrie 1927: Pl. 37.14.

60

M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia

met de kleur rood 117 zodoende werd vermeden. Het herstel


geschiedde dus zoveel mogelijk op magisch-neutrale
wijze. Verder is opvallend dat er vrijwel altijd naar werd
gestreefd dat de boorgaten de oorspronkelijke figuren
trachtten te ontzien.118 Dikwijls kwam het voor dat door
het veelvuldige gebruik alleen de afsluitende kop van de
woestijnvos en/of panterkop was versleten of gebroken;
in een dergelijk geval werd deze deficintie opgelost door
hetzij de ontbrekende dierenkop op plastische wijze uit
te snijden, zoals o.a. bij Cairo CG 9438A (afbeelding 27)
of door de montage van een houten vervanging in het
geval van Cairo CG 9434 (afbeelding 17a) en wellicht ook
bij Manchester Inv. Nr. 1801 (afbeelding 17b).
Als herstel van het tovermes niet mogelijk bleek, dan werd
het breukstuk met daarop de belangrijkste beschermgoden en demonen aan de rand van het breukvlak zodanig
afgeslepen, dat het resultaat daarvan eruit zag als een
compleet tovermes.119 Soms gebeurde dit vrij primitief,
zoals in het geval van BM EA 17078 (afbeelding 21a) en
MMA 22.1.32, waarbij men niet verhulde dat een deel van
de beschermende godheden gedeeltelijk verdween; bij
fragment MMA 22.1.79B resulteerde het bijslijpen in een
stomp uiteinde, waarvan de laatste figuur het achterlijf
van een leeuw voorstelde (afbeelding 21b). Hierdoor zou de
suggestie gewekt kunnen worden van het hiroglief F 22,
dat kracht of macht, betekent en daarom heel goed zou
kunnen passen in het iconografische programma van dit
type tovergereedschap.120 Dat hier inderdaad een hiroglifisch symbool kan zijn bedoeld, wordt versterkt doordat de omraming werd aangepast aan de nieuwe godenconstellatie. Het bijslijpen van het breukvlak geschiedde
bij tovermes MMA 32.8.5 mogelijk met hetzelfde oogmerk,
hoewel hier het zicht op het achterlijf van de leeuwenfiguur gedeeltelijk is ontnomen door de sporen van een

M e h e n 2 0 14

vroegere gravering. In een aantal gevallen kon de omraming helemaal niet meer worden aangepast; dan was de
slijtage van de onderste en/of bovenste rand dusdanig ver
gevorderd, dat nieuwe parallelle lijnen nagenoeg de gehele
figurenprocessie zouden aantasten. Dit is bijv. duidelijk
waarneembaar bij de tovermessen Boston MFA 20.1780
(afbeelding 18), Cambridge Fitzwilliam ANT, E. 40.1926 en
op het exemplaar uit de voormalige collectie Lady William Cecil, waar linksboven nog een poging is gewaagd een
vernieuwde parallelle lijn aan te brengen, maar waarvan al
snel om bovengenoemde reden is afgezien (afbeelding 19).
Een voorbeeld van een tovermes dat meerdere keren is gerepareerd, inclusief een aanpassing van de omraming vormt
het breukstuk Petrie Museum UC 15917 (afbeelding 20).
Minstens n maal moet de omraming totaal opnieuw zijn
aangebracht, al dan niet onder gelijktijdig herstel van de
breuk. Hiervoor pleit niet alleen de nauw bemeten ruimte
waarin de beschermende entiteiten zijn geplaatst, maar
ook de transparante weergave daarvan op de voor- en
achterzijde.121 Dat van magisch hergebruik geen sprake
meer kon zijn, zal mede zijn veroorzaakt door het feit dat
de hiroglifische inschriften door de eventuele gravering

117 Raven 2010: 59-60 over de ambivalente aspecten van de


kleur rood ;voor de negatieve connotaties , zie Wilkinson
1994: 106; Brunner-Traut 1977: 124.
118 Mede daarom wordt aan de authenticiteit van tovermes
London Petrie Mus. UC 35310 getwijfeld.
119 Altenmller 1965: I, 13, vgl. Cambridge Fitzwilliam Mus. ANT,
E. 40.1926; Londen BM EA 17078; Manchester Mus. 1800;
Mnchen S 2962 en Oxford Ashmolean Mus. AN 1896-1908
E.2336.
120 Hoewel het achterlijf van de leeuw uniek is binnen de objectcategorie, komen delen van het dierlijke lichaam als hiroglifisch teken op tovermessen zeer vaak voor, zoals het
wsr-fonogram: F 12, dat ook kracht(ig) of macht(ig) betekent.
Een uniek geval is tovermes Moskou Pushkin Mus. I, Ia 6736,
met aan de voorzijde een schorpioen die als hiroglief L 7 zou
kunnen worden gelezen.
121 Altenmller 1965: II, 21, 67, zie voor een gelijksoortige trans parante weergave op voor- en achterkant, Brussel MRAH E 2673.

61

Afb. 22a en b Detailtekeningen van een van de spitse


uiteinden (bovenkant en onderkant) van tovermes MMA
15.3.197 (afb. 14), met duidelijke sporen van bewerking.
Linker afbeelding: door het oor van de vossenkop is
de bek van een krokodil te zien, terwijl rechts rondom
de vossenkop de contouren van een kikvors met mes
op een neb-mand zijn te onderscheiden. Tekeningen:
Susanne Drr, Basel.

Afb. 23 Berlijn MP
6714. Herkomst:
onbekend. L. 3,5 cm.
Tekening naar Legge
1905: 148, Pl. 13, fig. 41.

Afb. 24 Cairo Egyptische Museum CG


9439A-B. Herkomst: onbekend. L.
14 cm. Tekening: Susanne Drr,
Basel.

Afb. 25 Londen British Museum


EA 6178, herkomst onbekend. L. 12,8 cm.
Afbeelding naar Petrie 1927: Pl. 36: C.

62

M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia

van een nieuwe elliptische lijn zouden worden aangetast,


ten gevolge waarvan de toverspreuk niet op een adequate
wijze kon worden gereciteerd.
Wat bij nadere bestudering ook is opgevallen, was dat bij
een aantal exemplaren geheel werd afgezien van herstel,
de oorspronkelijke afbeeldingen waren verwijderd en
vervangen door een geheel nieuwe figurenprocessie,
eventueel met afslijping van de uiteinden.122 Soms was
het ivoor als gevolg van het wegschuren z dun geworden,
dat het lijkt alsof de artiest het niet heeft aangedurfd om
uit angst voor breuk van het kostbare materiaal alle figuren te verwijderen, zoals duidelijk is te zien bij de spitse
uiteinden van MMA 15.3.197 (afbeelding 22) 123 . Hij heeft
geprobeerd het probleem op te lossen door restanten
van de originele figuren zoveel mogelijk in de vossenkop
aan de spitse einden te integreren, zodat het leek alsof
zij niet of nauwelijks zichtbaar waren. In een enkel geval
werden de decoraties geheel verwijderd en op de andere
zijde opnieuw ingegraveerd 124 of zelfs helemaal niet meer
van versieringen voorzien.125 Tovermessen waarvan het
breukvlak tot een stomp uiteinde is bijgeslepen of waarop
een geheel nieuwe figurensequentie is aangebracht, vertonen haast altijd een aangepaste of een geheel nieuwe
omraming.
Dat de beelddrager als palimpsest in voorkomende gevallen is gebruikt, betekent in elk geval dat het iconografische concept van de apotropaia voor verandering vatbaar
was, wat consequenties zou kunnen hebben voor de datering, mogelijk voor de hele objectcategorie.126
5.4 De technisch-magische consequenties van reparatie
Door de herstelwerkzaamheden: reparatie van de breuk,
het afslijpen daarvan of de vervanging van de gehele
godenconstellatie, werden de afzonderlijke figuren nog
verder beschadigd, dan wel geheel onzichtbaar. Deze omstandigheid leverde blijkbaar geen problemen op, aangezien er diverse voorbeelden van tovermessen bestaan, die
daarna voor magisch hergebruik geschikt zijn bevonden.
Wat men wl belangrijk achtte, was dat de reparatie werd
afgerond door het aanbrengen van een aangepaste of een
geheel nieuwe omraming. In het geval van fragment Berlijn
MP 6714 (afbeelding 23) is tenminste de bovenste parallelle
lijn opnieuw gegraveerd, wat blijkt uit de verhouding tot de
rug van de nijlpaardgodin, terwijl van Mnchen S 2826 in
elk geval de onderste kaderlijn opnieuw is gegraveerd. Nadat de slijtage de oorspronkelijke parallelle lijn heeft doen
verdwijnen zijn zowel de verhoging waarop de dubbele leeuw
is gezeten als de voeten van de schrijdende zonneschijf
door de nieuwe omraming doorbroken. Het linkerdeel van
tovermes Cairo CG 9439 A-B (afbeelding 24) vertoont

M e h e n 2 0 14

Afb. 26 Lyon Muse des Beaux Arts G 113/E 472. Herkomst:


Thebe-West, Sheikh Abd el-Qurna. L. 15,3 cm. Foto: Muse des
Beaux Arts, Lyon.

daarentegen duidelijke sporen van een geheel nieuw getekende elliptische lijn. Daarop wijst vooral de koegodin,
die, nadat zij door slijtage afstand heeft moeten doen van
de gebruikelijke schrijn waarop zij was gezeten, nog maar
nauwelijks binnen de omraming paste, maar ook de rugkam van het nijlpaard die door de bovenste parallelle lijn
wordt onderbroken.127 In het geval van breukstuk Londen
BM EA 6178 (afbeelding 25) volgt hergravering eveneens
uit de krap bemeten ruimte van de voorstelling binnen

122 Vgl. bijv. Brussel MRAH E. 6361; Londen BM EA 58794; Manchester Mus. 1799; Moskou Pushkin Mus. I, Ia 6736 ; New
York MMA 15.3.197; MMA 32.8.5 en Louvre E 3614 + MMA
26.7.1288.
123 MMA 15.3.197 had na het afschuren voor de originele figurenprocessie nog maar een maximale dikte van 3 mm, Allen
2005: 28. Waarschijnlijk was het tovermes aan de uiteinden
nog dunner geworden.
124 Zoals bij New York MMA 48.105.1 en Mnchen S 2825.
125 Vgl. Hildesheim RPM, F 14 en New York MMA 31.3. 33.
126 Tovermessen worden meestal gedateerd op grond van de
gehele context waarin zij worden aangetroffen. De archeologische samenhang vormt bij de datering van een tovermes(fragment) hoogstens als terminus ante quem, omdat
het als object of daily use werd aangewend, zodat de aanmaakdatum en het moment waarop het aan de grafinventaris werd toegevoegd ipso facto van elkaar verschillen.
Neemt men daarbij in aanmerking dat het apotropaion tijdens
zijn magisch werkzame leven n of meerdere malen is bewerkt, dan zal duidelijk zijn dat het tovermes als genre binnen
het geheel van apotropaia wellicht ouder is, dan de huidige
opvattingen omtrent de datering, zie Quirke 2014 (in voorbereiding) en Grajetzki 2009: 57-58.
127 De onnauwkeurige tekening van CG 9439A in Petrie 1927;
Pl. 37: O suggereert daarnaast dat het achterste deel van de
slang vloeiend in de bovenste parallelle lijn doorloopt.

63

lijn een conditio sine qua non was om tot magisch hergebruik over te kunnen gaan. Bij de reparatie geldt echter
de randvoorwaarde, dat de resterende figuren weliswaar
mogen worden aangetast, maar dat hun essentie zichtbaar of kenbaar moet blijven of in een sporadisch geval
(MMA 22.1.79B) wordt gesublimeerd tot een figuur dat in
het beeldprogramma van de apotropaia past.

6 Samenvatting en conclusies
Afb. 27 Cairo CG 9438A-B, Lisjt, ten oosten van de piramide van Senwosret I.
L. fragment A: 4,2 cm; fragment B:10,5 cm. Tekening: Susanne Drr, Basel.

de omraming, waarvan bij het nijlpaard een deel van de


rugkam is opgeofferd, de Aha-god de bovenste parallelle
lijn doorbreekt en waarvan tegelijk de kop van de slang in
diens rechterhand als gevolg van de nieuwe omraming is
verdwenen. Een dergelijke doorbreking van de omraming
is tevens te zien op een fragment uit Lyon MBA G 113/E
472 (afbeelding 26), vooral linksonder bij de staart van
de krokodil en boven, waar de Aha-figuur wederom de
elliptische lijn doorkruist.128 De aangepaste omraming
van Londen BM EA 17078 (afbeelding 21a) volgt uit de
wijze waarop de griffioen rechtsboven is weergegeven,
waar de graveur genoodzaakt was de vleugels mogelijk
vanwege zijn overwegend positieve eigenschappen van
het fabeldier te respecteren, terwijl hij er kennelijk geen
probleem mee had om een deel van de linker voorpoot van
de griffioen te doorsnijden. Nadat echter de kop van het
dier door slijtage verdween, kon het tovermes niet meer

Afb. 28 Tovermes Londen BM EA 20778 met een unieke omraming


d.m.v. slangen in plaats van de gebruikelijke elliptische lijn.
Herkomst: Thebe. L. 15,4 cm. Afbeelding naar Legge 1905: Pl. 12,
fig. 27.

64

als magisch wapen verder functioneren. Een bijzondere


oplossing werd gekozen voor Cairo CG 9438A-B (afbeelding 27). Nadat het oorspronkelijke spitse uiteinde was
bijgeslepen, was het niet meer mogelijk de originele omraming van dit type (vossenkop met bloeiende lelie tussen
de oren129, waarbij de omtrek van de vossenkop een deel
van de originele omraming vormt) te graveren. De graveur
verhielp het probleem door de resterende figurenprocessie van een geheel nieuwe omgrenzing te voorzien, waarbij
het oorspronkelijke omramingsconcept werd verlaten.
De afsluitende panterkop links, die een idee moet hebben gegeven van de oorspronkelijke breedte van voor de
slijtage, is daarbij door de reparateur op een plastische
wijze bijgesneden. Tevens werd op de plaats van de niet
meer magisch-functionele afsluiting ter rechterzijde een
gat geboord, mogelijk om het tovermes in het kader van
de contactmagie als draagamulet verder (of anders?) te
doen functioneren.130 Andere voorbeelden van een gedeeltelijk aangepaste omraming geven Florence Museo
Egizio 6883, Manchester Museum 1799 en 1800, Mnchen
S 2962, New York MMA, 22.1.79B (afbeelding 21b), MMA
22.1.153 en MMA 22.1.154A-B. Zij hebben alle met elkaar
gemeen dat de onderste parallelle lijn onaangetast is
gebleven, aangezien de benen of poten van de staande
of schrijdende figuren door de aanpassing niet worden
doorkruist. Daardoor lijkt het erop, dat de graveur aan de
onderste parallelle lijn een zekere functionele betekenis,
nl. als positielijn, heeft willen toekennen. Daarentegen
is de ruimte voor de figurenprocessie aan de bovenzijde
in de meeste gevallen zeer krap bemeten; bij een aantal
exemplaren zijn de lichaamsdelen van de afzonderlijke
entiteiten als gevolg van de hergravering van de bovenste
parallelle lijn zelfs gedeeltelijk opgeofferd.
Uit het voorgaande volgt dat de reparatie de tijdelijke
deficintie van het tovergereedschap opheft, waarvoor
een gehele of gedeeltelijke aanpassing van de elliptische

M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia

Magische gereedschappen voor kwaad afwerende doeleinden zijn in de loop van het Middenrijk ontstaan tegen
de achtergrond van de gebeurtenissen van de voorgaande
periode, waarin de schepper-zonnegod ontwikkelde tot
een zorgzame god die de mensheid welgezind was. Bij het
onderzoek naar de vraag of de omraming op de diverse
tovergereedschappen magische grenzen inhouden zijn
drie dimensies in de beschouwing betrokken.
De begrenzing symboliseert volgens de oud-Egyptische
voorstelling van de wereld in de kosmische dimensie de
geslotenheid, resp. de scheiding van de afzonderlijke domeinen van de kosmos, die echter via de magie nauw met
elkaar zijn verbonden, op elkaar inwerken en door de Maat
in stand worden gehouden. Omdat de schepping iedere
dag opnieuw moet worden herhaald maar tegelijkertijd
wordt bedreigd, moeten de grenzen van alle kosmische
gebieden in acht worden genomen.
In de mythische dimensie houdt de begrenzing van de
figurensequentie van een apotropaion rechtstreeks verband met de zonnetheologie en de mythische aspecten
van het oud-Egyptische koningschap die eveneens met
de zonnereligie zijn verbonden. De geboorte en de wedergeboorte van het zonnekind, vertegenwoordigd door de
farao als zoon van Ra, alsmede de verwijdering van kwade
machten die de grenzen schenden, gelden in de rele wereld als mythische precedenten voor de uitoefening van
de defensieve magie.
Op het niveau van de praktische toepassing van de magie
(de mythisch-magische dimensie) vormen de figurenprocessies op de apotropaia werkelijk bestaande entiteiten,
waarover en waarmee de tovenaar absolute macht uitoefende. Nauwkeurig onderzoek van de verschillende
soorten reparaties leert dat de toenmalige gebruikers
veel waarde hechten aan de omraming van hun magische
gereedschappen. Talrijke voorbeelden tonen aan dat, als
gevolg van de toepassing van de contactmagie, de omramingen van in het bijzonder tovermessen telkens opnieuw
worden aangebracht of gedeeltelijk aangepast. Indien de
deficintie niet meer kon worden verholpen, resteerde in
beginsel nog een gebruik in ritueel vernietigde toestand
als grafbijgift.

M e h e n 2 0 14

Op grond van de bevindingen kan worden aangenomen dat


de omraming een wezenlijk onderdeel van een magisch
gereedschap uitmaakt en onlosmakelijk met de afgebeelde
figuren is verbonden. De omraming stelt aldus in eerste
instantie een gefixeerd microkosmisch domein (dr) voor,
die mede vanwege de negatieve connotaties van een aantal goden en demonen in het kader van de defensieve magie als barrire tegen deze kwade machten is op te vatten,
maar deze tegelijkertijd binnen de perken houdt. Daarnaast brengt de omraming de volledigheid en geslotenheid
tot uitdrukking die met de oorspronkelijke figurensequentie
werd beoogd, welk concept na reparatie of aanpassing
geheel of gedeeltelijk kon worden herzien of zelfs verlaten.
Vervolgens is de omraming een directe verwijzing naar
de hemelse ruimte waarbinnen de afgebeelde figuren zijn
gesitueerd, zodat langs deze weg uitdrukking wordt
gegeven aan het mythologische precedent dat aan het
tovergereedschap ten grondslag ligt. Tenslotte lijkt de
onderste parallelle lijn bij tovermessen ook een functioneel doel te dienen, n.l. als positielijn waarop de figuren
staan, schrijden of zijn gezeten.
De werking van een apotropaion houdt daarom stand,
indien het een kader heeft.

128 Het is echter niet uit te sluiten dat de omraming van Lyon G
113/E 472 de oorspronkelijke is, aangezien dit fragment
tot een groep tovermessen behoort, waarvan de uiteinden
noch door een vossenkop, noch door een panterkop worden
afgesloten: Berlijn MP 14207 (achterzijde); Brussel MRAH
E 2673; MRAH E 7065; Cairo CG 9437; Cairo E.2007.04.58 ;
Florence ME 9345; Kopenhagen NM 7795; Londen BM EA
18175; BM EA 20772; BM EA 24425; Londen Petrie Mus. UC
16387; UC 15917; Madrid MAN 16303 + MAN 16304; MAN
1980/91/793; Moskou Pushkin Mus. I, Ia 6736 (
2036); New
York MMA 22.1.103; MMA 22.1.153; MMA 22.1.154 A-B; MMA
86.1.91 en Parijs Louvre E 3614 + New York MMA 26.7.1288.
129 Deze omraming behoort typologisch tot een gesloten groep
met een figurenprocessie die kenmerkend is voor het
Midden-Egyptische cultusgebied, vgl. Altenmller 1965: I, 54
waartoe o.a ook Boedapest 2005.1-E behoort.
130 De boorgaatjes op de bovenste parallelle lijn zetten zich niet
door, anders zou dit een bijkomend argument zijn voor een
functie als draagamulet. Een voorbeeld van een tovermes
dat zeker als draagamulet werd gebruikt, met aan beide
uiteinden van boorgaten voorzien, is Mnchen S 2952.

65

Bibliografie
Allen 2003: Allen, J.P., The Celestial Realm, in: Silverman, D. P. Ancient Egypt, Oxford: OUP, 2003, 114-131.
Allen 2003a: Allen, J.P., The Egyptian Concept of the
World, in: (David OConnor and Stephen Quirke, Eds.) Mysterious Lands (Encounters with ancient Egypt), London:
UCL Press, Institute of Archaeology 2003, 23-30.
Allen 2005: Allen, J.P, The Art of Medicine in Ancient
Egypt. New York, New Haven, London: Metropolitan Museum of Art; Yale University Press, 2005.
Altenmller 1964: Altenmller, H., Zaubergerte zum
Schutz des Kindes, in: H.W. Mller, gyptische Kunstwerke, Kleinfunde und Glas in der Sammlung E. und M.
Kofler-Truniger, Luzern, MS 5, Berlin 1964, 66-69.
Altenmller 1965: Altenmller, H., Die Apotropaia
und die Gtter Mittelgyptens: Eine typologische
und religionsgeschichtliche Untersuchung der sog.
Zaubermesserdes Mittleren Reiches, Teil I: Abhandlung.
Teil II: Katalog, Mnchen 1965.
Altenmller 1965: Altenmller, H., Ein Zauberspruch
zum Schutz des Leibes, in GM 33 (1979), 7-12.
Altenmller 1983: Altenmller, H., Ein Zaubermesser
aus Tbingen, in: WdO 14 (1983), 30-45.
Altenmller 1987: Altenmller, H., Totenglauben und
Magie, in: Roccati, A., Siliotti, A. (eds.). La magia in Egitto
ai tempi dei faraoni: atti, convegno internazionale di studi,
Milano, 29-31 ottobre 1985. Verona: Arte e natura libri,
1987, 131-146.
Altenmller 2009: Altenmller, H., Gott und Gtter im
alten gypten, in: Friedhelm Hartenstein/Martin Rsel
(Hg.), JHWH und die Gtter der Vlker. Symposium zum
80. Geburtstag von Klaus Koch,.Neukirchen-Vluyn, 2009,
17-58.
Altenmller 2012: Altenmller, H., Die Schildkrte in
Ritual und Magie des alten gypten, in: Beinlich, H /Hallof,
J. (Hg.) Studien zu den Ritualszenen altgyptischer Tempel.
Auf den Spuren des Sobek. Festschrift fr Horst Beinlich
zum 28. Dezember 2012, Dettelbach: 2012, 15-29.
Altenmller 2013: Altenmller, H., Der rettende Greif.
Zu den Bildern des Greifs auf den sog. Zaubermessern
des Mittleren Reiches, in: Flossmann-Schtze, M.C.,
Goecke-Bauer,
M., Hoffmann, F., Hutterer, A., Schlter, K., Schtze, A.,
Ullmann, M., unter Mitarbeit von Brose, P. (Hrsg.) Kleine
Gtter - Grosse Gtter, Tuna el-Gebel - Band 4. Fs. Dieter
Kessler zum 65. Geburtstag. Vaterstetten: Patrick Brose Verlag, 2013, 11-28.

66

Altenmller 2013a: Altenmller, H., Magische Riten


zur Beeinflussung von Naturereignissen: Der Fall der Nilpferdjagd, in: tudes et Travaux XXVI.1 (2013),Warschau:
Institut des Cultures Mditeranennes et Orientales de
lAcadmie Polonaise des Sciences, 2013, 44-55.
Altenmller 2013b: Altenmller, H., Anubis mit der
Scheibe im Mythos von der Geburt des Gottknigs, in
SAK 42 (2013), 15-36.
Assmann 1990: Assmann, J., Die Macht der Bilder.
Rahmenbedingungen ikonischen Handelns im Alten gypten, in: Genres in Visual Representations, (Leiden: Visible
Religion 7, 1990), 1-20.
Barta 1977: Barta, W., Knigsdogma, in: L III (1977),
485-494.
Barta 1977a: Barta, W., Materialmagie- und Symbolik, in: L III (1977), 1234-1237.
Behrmann 1989: Behrmann, A., Das Nilpferd in der
Vorstellungswelt der Alten gypter, Teil I, Katalog. Teil
II, Textband. Europische Hochschulschriften, Reihe
(Archologie) XXXVIII, Bd. 22. Peter Lang: Frankfurt/M.,
Bern, New York, Paris, 1989. Teil II, Textband, herzien als
Bd. 62, 1996.
Ben-Tor 2007: Ben-Tor, D., Scarabs, Chronology and
Interconnections. Egypt and Palestine in the Second Intermediate Period. OBO 27, Series Archaeologica. Fribourg/
Gttingen 2007.
Bietak/Forstner-Mller 2009: Bietak, M./ForstnerMller, I., Der Hyksos-Palast bei Tell el-Daba. Zweite und
Dritte Grabungskampagne (Frhling 2008 und Frhling
2009), in: gypten und Levante/Egypt and the Levant, 19,
AdW, Wien, 2009, 91-119.
Bietak/Hein 1994: Bietak, M., Hein I., Pharaonen und
Fremde Dynastien im Dunkel. 1994. Sonderausstellung
des Historischen Museums der Stadt Wien in Zusammenarbeit mit dem gyptologischen Institut der Universitt
Wien und dem sterreichischen Archologischen Institut
Kairo, Rathaus Wien, Volkhalle, 8. Sept.-23. Okt. 1994,
Wien: Eigenverlag der Museen der Stadt Wien, 1994.
Bianchi 1998: Bianchi, R.S., Symbols and Meanings,
in: Florence D. Friedman /Georgina Borromeo / Mimi Leveque (eds.), Gifts of the Nile: Ancient Egyptian Fayence;
published on the occasion of the exhibition of the same
name held at the Cleveland Museum of Art, Cleveland,
Ohio, May 19, 1998 - July 5, 1998; Museum of Art, Rhode
Island School of Design, Providence, R.I., Aug. 24, 1998 Jan. 3, 1999; Kimbell Art Museum, Fort Worth, Tex., Jan. 31,
1999 - Apr. 25, 1999. London / New York 1998, 22-31.

M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia

Borghouts 2011: Borghouts, J.F., Egyptische magische


teksten. Themanummer: Egyptische magie, Phoenix 57
(2011), 18-35.
Bourriau 1988: Bourriau, J., Pharaohs and Mortals.
Egyptian Art in the Middle Kingdom. Catalogue. With a
Contribution by S. Quirke. Exhibition organised by the Fitzwilliam Museum, Cambridge 19 April to 26 June, Liverpool
18 July to 4 September 1988, Cambridge etc., Cambridge
University Press/Cambridge: Fitzwilliam Museum, 1988.
Brandl 2005: Brandl, H., Gtter des Fajjum: Amenemhat III., Sobek und Horus von Schedet. Zur Deutung des Bildprogramms eines ungewhnlichen Naos im Museum von Herreya
Raznah/Zagazig, in: Bulletin of the Egyptian Museum, Volume 2.
Cairo: Supreme Council of Antiquities. 2005, 29-39.
Caubet 2008: Caubet, A., Ivory, Shell and Bone, in:
Aruz, J., Benzel, K., Evans, J.M., (Eds.) Beyond Babylon:
Art, Trade, and Diplomacy in the Second Millennium B.C.
(Yale Univ. in assoc, with the Metropolitan Museum of Art
2008. Ausstellungskatalog MMA), New York, New Haven,
London, 2008, 406-407.
Brunner-Traut 1977: Brunner-Traut, E., Farben, in: L
II (1977), 117-128.
Craig Patch 1998: Craig Patch, D.,Babys Feeding Cup.
(Catalogue Entry), in: Florence D. Friedman / Georgina
Borromeo / Mimi Leveque (eds.), Gifts of the Nile: Ancient
Egyptian Fayence; published on the occasion of the exhibition of the same name held at the Cleveland Museum of
Art, Cleveland, Ohio, May 19, 1998 - July 5, 1998; Museum
of Art, Rhode Island School of Design, Providence, R.I.,
Aug. 24, 1998 - Jan. 3, 1999; Kimbell Art Museum, Fort
Worth, Tex., Jan. 31, 1999 - Apr. 25, 1999. London / New
York 1998, 207.
Daressy 1903: Daressy, M.G., Textes et dessins magiques. Catalogue Gnral des Antiquits gyptiennes du
Muse du Caire, Nos. 9401-9449. Le Caire: IFAO, 1903.
Van Dijk 1997: van Dijk, J., The Birth of Horus according to the Ebers Papyrus, in: Jaarbericht Ex Oriente Lux
26, Leiden 1979-80, 10-25.
Eschweiler 1994: Eschweiler, P., Bildzauber im alten
gypten: die Verwendung von Bildern und Gegenstnden
in magischen Handlungen nach den Texten des Mittleren
und Neuen Reiches. OBO 137, Freiburg (Schweiz); Gttingen: Universittsverlag, Vandenhoeck & Ruprecht, 1994.
Eyre 1990: Eyre C.,The Semna stelae: Quotation,
Genre, and Functions of Literature?, in: Israelit-Groll S.
ed. Studies in Egyptology Presented to Miriam Lichtheim.
Vol. I. Jerusalem: Magnes Press 1990, 134-165.

M e h e n 2 0 14

Fischer 1968: Fischer, H.G., Ancient Egyptian Representations of Turtles. New York: MMA Papers No. 13. 1968.
Flammini 2008: Flammini, R., Ancient Core-Periphery
Interactions: Lower Nubia During. Middle Kingdom Egypt
(ca. 2050-1640 B.C.), in: Journal of World-Systems Research, Vol. 14 Nr. 1 2008, 50-74.
Forstner-Mller 2011: Forstner-Mller, I.(Hrsg,), Wissenschaftlicher Jahresbericht des AI (Zweigstelle Kairo),
Wien 2011.
Frazer 1925: Frazer, J.G., The Golden Bough. A Study in
Magic and Religion, New York: MacMillan 1925.
Gale e.a. 2009: Gale, R., Gasson, P, Hepper, N., Killen,
G., Wood, in: Nicholson, P.T., Shaw, I. (eds.), Ancient Egyptian Materials and Technology. Cambridge: Cambridge
University Press, 2000, 5th printing, 2009, 334-371.
Gardiner 1909: Gardiner, A.H, The Admonitions of an
Egyptian Sage from a Hieriatic Papyrus in Leiden (Pap.
Leiden 344 Recto), Leipzig: J.C. Hinrichs 1909.
Gnirs 2009: Gnirs, A., Nilpferdstozhne und Schlangenstbe: zu den magischen Gerten des sogenannten
Ramesseumsfundes, in: Kessler, D., Schulz, R., Ullmann M.,
Verbovsek, A., Wimmer, S.J., (eds), Texte - Theben - Tonfragmente: Festschrift fr Gnter Burkard, AT 76, Wiesbaden: Harrassowitz, 2009, 128-156.
Grajetzki 2009: Grajetzki, W., Burial Customs in Ancient Egypt: Life in Death for Rich and Poor. London: Duckworth 2003, repr. 2009.
Griffith/Newberry 1896: Griffith: F.L., P.E. Newberry,
El Bersheh, II. Archaeological Survey of Egypt, Memoir 4.
London: EEF, 1896.
Grieshammer 1982: Grieshammer, R.,
Mundffnung(sritual), in: L IV (1982), 223-224.
Grumach-Shirun 1977: Grumach-Shirun, I, `Matte`, in:
L III (1977), 1246-1247.
Hannig 2006: Hannig, R. Groes Handwrterbuch
gyptisch Deutsch (2800950 v.Chr.) Marburger Edition Kulturgeschichte der antiken Welt, Bd. 64, Mainz :
Philipp von Zabern, 4e berarbeitete Auflage 2006.
Helck 1977: Helck, W., Grenze, Grenzsicherung, in: L
II (1977), 896-897.
Hornung 1982: Hornung, E., Der gyptische Mythos
von der Himmelskuh. Eine tiologie des Unvollkommenen
(OBO,. Bd. 46). Fribourg/Gttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 1982.
Hornung/Staehelin 1976: Hornung, E. /Staehelin, E.,
Skaraben und andere Siegelamulette aus Basler Sammlungen. gyptischer Denkmler in der Schweiz, Band I, Mainz 1976.

67

Hubai 2008: Hubai, P., Der zerbrochene Zauberstab:


vom Nutzen der Magie oder das Apotropaion zu Budapest, in: SAK 37 (2008), 169-198.
Krzyszkowska/Morkot 2009: Krzyszkowska, O., Morkot, R., Ivory and Related Materials, in: Nicholson, P.T.,
Shaw, I. (eds.), Ancient Egyptian Materials and Technology.
Cambridge: Cambridge University Press, 2000, 5th printing, 2009, 320-331.
L: Helck, W., Otto, E., Westendorf, W., (Hrsg), Lexikon
der gyptologie, 7 Bnde, Wiesbaden: Harrassowitz, 19751992.
Legge 1905: Legge, G.F., The Magic Ivories of the Middle Empire, in: PSBA 27 (1905), 130-152.
Lacovara 1992: Lacavora, P., A New date for an Old
Hippopotamus, in: JMFA, Vol. 4 (1992), 17-26.
Lichtheim 1973: Lichtheim, M., Ancient Egyptian
Literature, Vol I. The Old and Middle Kingdoms. Berkeley,
Los Angeles, London: University of California Press, 1973,
reprint 2006.
Miniaci 2010: Miniaci, G., The Incomplete Hieroglyphs
System at the End of the Middle Kingdom, in: RdE 61
(2010), 113-134.
Perraud 2002: Perraud, M., Appuis-tte inscription
magique et apotropaa, in: BIFAO 102 (2002), 309-326.
Petrie 1920: Petrie, W.M.F., Egyptian Decorative Art. A
Course of Lectures at the Royal Institution. London: Methuen, 1895, 2nd Edition 1920.
Petrie 1927: Petrie, W.M.F., Objects of Daily Use, BSAE,
London: University College/Quaritch, 1927.
PM: Porter, B, Moss, R., Topographical Bibliography
of Ancient Egyptian Hieroglyphic Texts, Reliefs and Paintings. 7 Vols. Oxford: Griffiths Institute, 1927-1952; 1960 Quack 1992: Quack, J.F., Studien zur Lehre fr Merikare. Gttinger Orientforschungen, Reihe 4: gypten Band
23, Wiesbaden: Harrasowitz, 1992.
Quibell 1898: Quibell, J.E., The Ramesseum / by J. E.
Quibell. With translations and comments by W. Spiegelberg. And The Tomb of Ptah-hetep / copied by R. F. E.
Paget and A. A. Pirie. With comments by F. Ll. Griffith. ERA 2, 1896, London: Quaritch, 1898.

68

Raven 2010: Raven, M.J., Egyptische magie. Op zoek


naar het toverboek van Thot. Leiden, Zutphen: Rijksmuseum van Oudheden, 2010.
Raven 2011: Raven, M.J., Mijn Ba is de magie, hij is
ouder dan de tijd: De principes van de Oudegyptische
magie, Themanummer: Egyptische magie, in: Phoenix 57
(2011), 5-17.
Reynders 2003: Reynders, M., Onder het oog van de
zonnegod. 3000 jaar Oud-Egyptische beschaving. Leuven:
Davidsfonds - Het Spectrum 2003.
Robins 2008: Robins, G., The Art of Ancient Egypt,
London, Published for the Trustees of the British Museum
by British Museum Press, 1997, (revised edition 2008).
Rummel 2008: Rummel, U., Das Pantherfell als Kleidungsstck im Kult: Bedeutung, Symbolgehalt und theologische Verortung einer magischen Insignie, in: Imago
Aegypti 2, 2007 (2008), 109-152.
Ryholt 1997: Ryholt, K.S.B., The Political Situation in
Egypt during the Second Intermediate Period c. 1800-1550
BC.Copenhagen: The Carsten Niebuhr Institute of Near
Eastern Studies University of Copenhagen, 1997.
Sabek 2003: Sabek, Y., Die Schlange und ihre Verehrung in gypten in pharaonischer und moderner Zeit,
in: Fitzenreiter, M. (Hrsg.), Tierkulte im pharaonischen
gypten und im Kulturvergleich, IBAES IV, Berlin, 2003,
137-157.
Schneider 2000: Schneider, T., Die Waffe der Analogie. Altgyptische Magie als System, in: M. Bachmann/K.
Gloy (eds.), Analogiedenken. Vorste in ein neues Gebiet
der Rationalittsforschung, Freiburg/ Mnchen: Karl Alber Verlag, 2000, 37-85.
Schneider 2010: Schneider, Th., Foreigners in Egypt.
Archaeological Evidence and Cultural Context, in: W.
Wendrich (Ed.), Egyptian Archaeology. Blackwell Studies
in Global Archaeology, Malden/Oxford/Chichester 2010:
Wiley-Blackweel, 143-163.
Schoske 1986: Schoske, S., Vernichtungsrituale, in:
L VI (1986) 1009-1012.
Schroer 2008: Schroer, S., Die Ikonographie Palstinas/Israels und der Alte Orient (IPIAO). Eine Religionsge-

M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia

schichte in Bildern, Band 2. Die Mittelbronzezeit, Bibel +


Orient Museum, Freiburg Schweiz 2008.
Shaw/Nicholson 2003: Shaw I., Nicholson, P., British
Museum Dictionary of Ancient Egypt. London: British
Museum Press, 2003.
Te Velde 1977: te Velde H., Seth, God of Confusion. A
Study of his Role in Egyptian Mythology and Religion, P
5, Leiden: E. J. Brill, 1977.
Te Velde 1986: te Velde, H., Egyptian Hieroglyphs as
Signs, Symbols and Metaphors, in: Visible Religion. Annual for Religious Iconography IVV (1985-1986): Approaches to Iconology (Leiden 1986), 6372.
Vink 2012: Vink, E.F., Wij zijn gekomen, en breiden
onze bescherming uit... Aspecten van de defensieve magie
door middel van tovermessen, in: Ta-Mery 5, (2012), 114-131.
Wegner 2009: Wegner, J., A Decorated Birth-Brick
from South-Abydos: New Evidence on Childbirth and
Birth Magic in the Middle Kingdom, in: Silverman, D.P.,
Simpson W.K., and Wegner, J. (eds.), Archaism and Innovation: studies in the culture of Middle Kingdom Egypt. New
Haven, CT; Philadelphia, PA: Department of Near Eastern
languages and civilizations, Yale University; University of
Pennsylvania Museum of Archaeology and Anthropology,
2009, 447-496.
Westendorf 1986: Westendorf, W, Weltbild, in: L VI
(1986) 1211-1213.
Wilkinson 1992: Wilkinson, R.H., Reading Egyptian Art.
A Hieroglyphic Guide to Ancient Egyptian Painting and
Sculpture.Thames & Hudson, London 1992.
Wilkinson 1994: Wilkinson, R.H., Symbol & magic in
Ancient Egyptian Art. London: Thames and Hudson, 1994.
Wilkinson 2003: Wilkinson, R.H., The Complete Gods
and Goddesses of Ancient Egypt, London: Thames & Hudson: 2003.
Yamazaki 2003: Yamazaki, N., Zaubersprche fr
Mutter und Kind: Papyrus Berlin 3027. Berlin: Achet Schriften zur gyptologie B 2. 2003.
Zitman 2008: Zitman, M., Het geheel is meer dan de
som der delen. Over de genezing van het oog van Horus en
de Maan, in: Ta-Mery 1 (2008), 40-59.

M e h e n 2 0 14

69

Вам также может понравиться