Академический Документы
Профессиональный Документы
Культура Документы
apotropaia
Functie en betekenis van de omramingen op magische gereedschappen uit het Middenrijk, in het bijzonder op tovermessen.
iw ts h (.w) ir (i)=f dqr.w (pRam. I, B, 1.19)1
Fred Vink
Afb. 1a Toverstaf MMA 26.7.1275 uit de 12e dynastie, regering Senwosret III, lengte 27,5 cm, groene steatiet. New York, MMA (foto Jan Koek)
Afb. 1b Idem, detail. (foto Jan Koek)
Op gereedschappen in het kader van de defensieve magie (apotropaia), 2 die zich in de loop van
het Egyptische Middenrijk ontwikkelden, zijn de kwaadafwerende entiteiten vrijwel zonder
uitzondering gesitueerd binnen evenwijdige kaderlijnen, omrandingen of omramingen. Onderstaande bijdrage behandelt de vraag naar de betekenis van deze omramingen. Zijn deze louter
decoratief, hebben deze slechts betekenis ter bepaling van de typologie van dergelijke apotropaia of hebben de omramingen ook magische betekenis?
1 I nleiding
In de literatuur over oud-Egyptische magie is aan het
aspect van de omramingen niet of nauwelijks aandacht
besteed. Om die reden ontbreken dan ook precieze beschrijvingen van dergelijke omramingen die rondom de
beeldfriezen van tovergereedschappen zijn aangebracht.
Petrie acht een symbolisch-religieuze functie weliswaar
mogelijk, maar ziet de omramingen toch vooral als versiering.3 Daressy vermeldt de omraming slechts plichtmatig
in het kader van de beschrijving van een object of tekst,4
zonder deze in samenhang met haar magische functie
te betrekken. Hoewel deze soms in deelpublicaties5 wel
worden genoemd, zien de meeste moderne auteurs de
omraming geheel over het hoofd, beschouwen haar hoogstens als een typologisch hulpmiddel6 of een decoratief
element. Zo beschrijven Hornung en Staehelin de ovale
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
M e h e n 2 0 14
41
42
zullen breuk, slijtage en reparatie uitvoerig worden geanalyseerd. Het onderzoek naar de grenzen op tovergereedschap geschiedt vanuit drie met elkaar samenhangende
dimensies: een kosmische, een mythische en de mythischmagische dimensie, waar de mythologie is getransformeerd
in praktisch toegepaste tovenarij.
M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia
M e h e n 2 0 14
13
14
15
16
43
44
M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia
3 Magische grensbewaking op
apotropaia?
3.1 Inleiding
Aan het begin van het Middenrijk was derhalve een klimaat
ontstaan waarin de ontwikkeling van wapens om de slag
der gebeurtenissen af te wenden, kon gedijen en die door
de mens, dankzij het creatieve vermogen hem door de
goden gegeven, allerlei gedaanten konden aannemen. Dit
betekende overigens niet dat deze apotropaia voor iedereen waren weggelegd. Net als de sarcofaagteksten waren
zij slechts voorbehouden aan de elite van de Egyptische
samenleving, wat niet alleen blijkt uit het materiaal 34
waarvan zij werden vervaardigd, maar ook uit de grafcontexten waarin men deze apotropaia aantrof.35
Op dergelijke magische gereedschappen zijn godheden
en demonen afgebeeld, die altijd binnen een bepaalde
begrenzing waren gesitueerd en die in diverse varianten
voorkomt. Op een tovermes bestaat die begrenzing uit
een elliptische lijn,36 meestal aan de uiteinden afgesloten
M e h e n 2 0 14
typen ontwikkeld , n.l. de zgn. court-type burials van koninklijke personen en hofdignitarissen waarbij de overledene als
de god Osiris werd behandeld en bijzettingen die niet tot het
Osirificatietype behoorden. In beide zijn apotropaia, waaronder tovermessen, als grafgoed meegegeven, Miniaci 2010: 114
e.v.; Grajetzki 2009: 54-57.
36 Vergelijking tussen de verschillende tovermessen leert dat
de omraming in de volgende varianten voorkomt: (1) de eenvoudige elliptische lijn, zie bijv. Cairo E.2007.04.58 (afb. 12); (2) de
elliptische lijn waarbij de omtrekken van vossen- en panterkop
onderdeel zijn van de omraming, bijv. Liverpool World Mus M 11001
(afb. 3 ); (3) als omschreven onder (2), maar met een extra afgrenzing die gevormd wordt door het uiteinde van een lelieknop
die uit de oren van de vossenkop bloeit, bijv. Boedapest 2005.1-E.
(afb. 16) Van deze categorien bestaan er allerlei subvarianten
met gesneden vossen- en panterkoppen. Soms werden tussen
de elliptische lijn en de rand verticale inkepingen aangebracht,
die in groepen van drie of vier langs de gehele omraming zijn
aangebracht, zie bijv. London UC 15917 en Lyon MBA G 113/E 472.
45
Afb. 5a, b en c Zegelamuletten (scarabeen), geglazuurd steatiet. Links: Freiburg: Privverz. Otmar Keel SK 1991.9; (midden)
en (rechts): huidige verblijfplaats onbekend. Laat Middenrijk/Tweede Tussenperiode. Dimensies (a): 1,9 x 1,29 x 0,87 cm.
Afb. naar Schroer 2008: 149, Afb. 363; dimensies b en c onbekend. Afbeelding midden en rechts naar Ben-Tor 2007: Pl. 20:
8 en 9.
46
M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia
M e h e n 2 0 14
Excav. Byblos, Find Nrs. 15462-3 (Inv. Nr onbekend) en voormalige verzameling Gnter Grimm (huidige verblijfplaats
onbekend), alle uit het late Middenrijk.
41 Het magische getal vier, dat in het oude Egypte verwees naar
totaliteit en compleetheid, was op zichzelf al een aanduiding
van (de begrenzing van) micro - en macrokosmische gebieden:
naast de vier steunen van het hemelgewelf, het grondplan van
pyramides en tempels en altaren. Het getal vier werd daarenboven in verband gebracht met groepen van goden, altaren
en rituele objecten. Zie hierover Wilkinson 1994: 133-135 en
Raven 2010: 134.
42 Wilkinson 2003: 153
43 Nl. Hathor als kat, hypostase van de zonnegod; als leeuwin
die als het oog van Ra de vijanden van de zonnegod verslaat;
als cobra als personificatie van schoonheid en jeugd of in de
gedaante van Renenoetet en tenslotte Hathor in haar manifestatie van melkgevende koe, zie voor de iconografie van
de figuren op de zijvlakken van de meschenet, Wegner 2009:
454-455.
44 Wilkinson 2003: 143.
45 Westendorf 1986: 1211.
46 Raven 2010: 134. Zie over sympathische verbanden hieronder: 4.1.
47
48
Afb. 10a, en b Het inschrift van tovermes Cairo CG 9433 met Sebkay als Heer der Rituelen (a) en de cartouche eveneens een
magische grens met de volledige geboortenaam van de koning,
Senebkay, zoals deze in het graf van Oeser-ib-Ra (troonnaam)
in januari 2014 werd aangetroffen (b). Opvallend zijn de paleografische overeenkomsten van in het bijzonder het ka en het
s-hiroglief in beide cartouches, wat doet vermoeden dat beide
door dezelfde handwerksman zijn geschreven.
nb t3.wy
De volmaakte god, heer van de Beide Landen, heer
der rituelen Zoon van Ra, Sebkay,58geliefd door de
godin Isis.
Van belang in dit verband is dat de koning wordt genoemd
als Heer der Rituelen. Op grond daarvan was de farao in
zijn rol van god op aarde niet alleen gerechtigd, maar ook
M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia
47 Behrmann ziet deze scne als een verkorte weergave van het
koninklijke harpoeneerritueel: Behrmann 1989, I: 99 e.v. en
II, Dok. 133a/b. Er zijn evenwel aanwijzingen dat het tafereel,
zowel op de scarabeen als op het draagamulet, een weergave is van de mythische strijd tussen Horus en Seth, te
weten vanwege (1) de aanwezigheid van de koninklijke regalia,
de witte en de rode kroon (afb. 9), de rode kroon (afb. 5a), de
urae (afb. 5a-b; 9) en de nemeshoofddoek (afb. 5b); (2) het
geruite motief op het lijf van het nijlpaard (afb. 5a en c), dat
M e h e n 2 0 14
49
Een andere indicatie, waarin het element van de grensoverschrijding, resp. verdediging van de grenzen op een
tovermes verschijnt, vormt het inschrift van tovermes
Kopenhagen NM 7795:
Afb. 11a, b, en c Een tot heft van een dolk verwerkt fragment van
een tovermes, Boston MFA 20.1566. De tekening van de voorzijde
bewijst dat de egyptologie tot nu toe nauwelijks aandacht heeft
geschonken aan de omraming, terwijl de foto ondubbelzinnig
boven en onder de resterende figuren parallelle lijnen te zien geeft.
Het fragment is niet in gebroken toestand, maar als onderdeel
van een magisch wapen in het graf aangetroffen van koningsdochter Anch of Redi-n-ptah (?). Herkomst: Nubi, Kerma,
Datering: Klassieke Kerma-periode, ca. 17001550 v. Chr.
Totale lengte dolk: 45,3 cm; fragment van het tovermes(heft);
lengte 11,5 x 5,3 x 0,7 cm. Foto MFA Boston. Tekeningen:
Susanne Petschel.
50
M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia
M e h e n 2 0 14
51
Afbeelding naar Voss, in: MDAIK (55) 1999, 391, Abb. 18.
52
M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia
72 Zoals de baviaan: Baltimore WAM 71.510; Cairo CG 9437; voormalige privcoll. Kofler-Truniger A 100 (thans Qatar National
Museum, Inv. Nr. onbekend); Londen BM EA 24425, voorzijde;
BM EA 38192; Moskou Pushkin Museum 6736, achterzijde;
New York MMA 86.1.91; Manchester, Inv. Nr. 1798; de jakhals
al dan niet afgebeeld als wsr-teken (Gardiner F12) samen
met wandelende zonneschijf: Boston MFA 03.1703 en Cairo
CG 9435; de jakhals als wsr-teken met uraeus: Philadelphia E
12912; jakhals met leeuwengodheid: Berlijn 6710, alsmede de
talrijke tovermessen waar het oedjatoog aan het begin of het
eind van de figurensequentie is gesitueerd. Over deze figurenconstellaties: Altenmller 2013b: 20-24. Voor een
samenvatting van de mythe van het zonneoog in al zijn variaties en vervlechtingen: Zitman 2008: 41-42.
73 Altenmller 1983: 38-39 en Altenmller 1979: 7-12.
74 Zie bijv. pEbers, Spreuk 2. Voor de interpretatie van deze
tekst, vgl. Van Dijk 1980: 10-25.
75 Vgl. Vink 2012: 119-121 en afb. 6 en 7 met de aldaar vermelde
literatuur.
M e h e n 2 0 14
53
54
M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia
M e h e n 2 0 14
55
4.5 Contactmagie98
Door de wanddecoraties uit de rotsgraven van El-Bersje
en El-Kab weten we dat tovermessen in het kader van een
manuele ritus door magisch bevoegde personen werden
aangewend (afbeelding 13) Hoe deze ritus precies in zijn
werk ging is vooralsnog in nevelen gehuld,99 maar wat
wel vaststaat is dat het cultuspersoneel het magische
gereedschap op bepaalde momenten in de ritus midden in
de hand nam en lijfelijk in aanraking bracht met het kind,
de moeder of de overledene. Aldus waren de te beschermen personen direct met de wereld van de goden in het
bijzonder met de (weder)geboorte van de zonnegod verbonden en werd daardoor een magische barrire tegen
het van buiten komende gevaar opgeworpen. Een zegelamulet werd tijdens het leven aan de vinger of aan de hals
als amulet gedragen, in grafcontexten blijkt dat dit amulet
aan het lichaam van de overledene werd bevestigd. Bij een
draagamulet of een magische tuitkan lag de lijfelijke aanraking met de patint voor de hand, terwijl de bevalling
geschiedde op een set van vier geboortetegels,100 waaraan
volgens Ritner het gebruik van toverstaven wellicht eveneens ten grondslag lag.101 Langdurig ritueel gebruik van tovermessen, waarmee gelet op de slijtagesporen vooral aan de
uiteinden mogelijk magische lijnen werden getrokken,102 is
de hoofdoorzaak van slijtage en breuk van het tovermes en
had, zoals verderop blijkt, vergaande consequenties voor de
verdere aanwending van het magische gereedschap.
56
4.7 Functionaliteit
Een laatste aspect in dit verband van belang, maar wat
niet als magisch principe als zodanig kan worden beschouwd, is het element van de functionaliteit. Net als
iedere andere creatieve uiting, moet een magisch gereedschap, hoe kunstzinnig ook van afbeeldingen voorzien,
niet worden opgevat als kunst, een woord dat de oude
Egyptenaren trouwens niet eens kenden.104 Terwijl de
kunst tegenwoordig voornamelijk in esthetische zin wordt
beoordeeld, dienden objecten in het antieke Egypte
hoofdzakelijk een functioneel doel, dat in nauw verband
stond met religie en koningsideologie. Zo ook de tovermessen die qua technische uitvoering onderling grote
verschillen vertonen. Deze verschillen zijn wellicht te
verklaren, omdat de handwerksman geen professionele
artiest, maar iemand die in de eerste plaats een rh-jht,
. .
(magisch bevoegd), was en wiens artistieke kwaliteiten
naar esthetische maatstaven soms te wensen overlieten.
Voor de oude Egyptenaren was dit kennelijk van veel
minder belang. Dat het functionele aspect voorop stond,
blijkt niet alleen uit het verschil in technische uitvoering
van zeer primitief tot uiterst verfijnd 105 maar ook uit de
reparaties, inclusief de afgeslepen uiteinden en de zorgvuldig hieraan aangepaste omramingen.
M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia
Afb. 14 Voorzijde van tovermes New York MMA 15.3.197, waarop goed te
zien is dat de gelijkmatig aangebrachte breuken de beschermende goden met een
positieve connotatie hebben ontzien. Lisjt-Noord, Graf van Nacht (493). L. 26.8 cm. Middenrijk, 12e/13e dynastie. Tekening: Susanne Drr, Basel. Foto MMA New York.
M e h e n 2 0 14
57
58
M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia
Afb. 16a, b Tovermes Boedapest 2005.1-E met een dubbele omraming. Links voor de lelieknop de antieke reparatie. L. 32.0 cm.
Herkomst:onbekend. Datering: Laat Middenrijk. Tekening: Laura Brouwers, Maastricht. Foto: Boedapest, Szpmvszeti Mzeum.
Afb. 17a en b Reparaties van de spitse uiteinden van tovermessen Cairo CG 9434
en Manchester, Inv. Nr. 1801 d.m.v. houten afsluitingen met een woestijnvossenkop.
(fotos Jan Koek (a) en Campbell Price (b), Manchester)
M e h e n 2 0 14
59
60
M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia
M e h e n 2 0 14
vroegere gravering. In een aantal gevallen kon de omraming helemaal niet meer worden aangepast; dan was de
slijtage van de onderste en/of bovenste rand dusdanig ver
gevorderd, dat nieuwe parallelle lijnen nagenoeg de gehele
figurenprocessie zouden aantasten. Dit is bijv. duidelijk
waarneembaar bij de tovermessen Boston MFA 20.1780
(afbeelding 18), Cambridge Fitzwilliam ANT, E. 40.1926 en
op het exemplaar uit de voormalige collectie Lady William Cecil, waar linksboven nog een poging is gewaagd een
vernieuwde parallelle lijn aan te brengen, maar waarvan al
snel om bovengenoemde reden is afgezien (afbeelding 19).
Een voorbeeld van een tovermes dat meerdere keren is gerepareerd, inclusief een aanpassing van de omraming vormt
het breukstuk Petrie Museum UC 15917 (afbeelding 20).
Minstens n maal moet de omraming totaal opnieuw zijn
aangebracht, al dan niet onder gelijktijdig herstel van de
breuk. Hiervoor pleit niet alleen de nauw bemeten ruimte
waarin de beschermende entiteiten zijn geplaatst, maar
ook de transparante weergave daarvan op de voor- en
achterzijde.121 Dat van magisch hergebruik geen sprake
meer kon zijn, zal mede zijn veroorzaakt door het feit dat
de hiroglifische inschriften door de eventuele gravering
61
Afb. 23 Berlijn MP
6714. Herkomst:
onbekend. L. 3,5 cm.
Tekening naar Legge
1905: 148, Pl. 13, fig. 41.
62
M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia
M e h e n 2 0 14
daarentegen duidelijke sporen van een geheel nieuw getekende elliptische lijn. Daarop wijst vooral de koegodin,
die, nadat zij door slijtage afstand heeft moeten doen van
de gebruikelijke schrijn waarop zij was gezeten, nog maar
nauwelijks binnen de omraming paste, maar ook de rugkam van het nijlpaard die door de bovenste parallelle lijn
wordt onderbroken.127 In het geval van breukstuk Londen
BM EA 6178 (afbeelding 25) volgt hergravering eveneens
uit de krap bemeten ruimte van de voorstelling binnen
122 Vgl. bijv. Brussel MRAH E. 6361; Londen BM EA 58794; Manchester Mus. 1799; Moskou Pushkin Mus. I, Ia 6736 ; New
York MMA 15.3.197; MMA 32.8.5 en Louvre E 3614 + MMA
26.7.1288.
123 MMA 15.3.197 had na het afschuren voor de originele figurenprocessie nog maar een maximale dikte van 3 mm, Allen
2005: 28. Waarschijnlijk was het tovermes aan de uiteinden
nog dunner geworden.
124 Zoals bij New York MMA 48.105.1 en Mnchen S 2825.
125 Vgl. Hildesheim RPM, F 14 en New York MMA 31.3. 33.
126 Tovermessen worden meestal gedateerd op grond van de
gehele context waarin zij worden aangetroffen. De archeologische samenhang vormt bij de datering van een tovermes(fragment) hoogstens als terminus ante quem, omdat
het als object of daily use werd aangewend, zodat de aanmaakdatum en het moment waarop het aan de grafinventaris werd toegevoegd ipso facto van elkaar verschillen.
Neemt men daarbij in aanmerking dat het apotropaion tijdens
zijn magisch werkzame leven n of meerdere malen is bewerkt, dan zal duidelijk zijn dat het tovermes als genre binnen
het geheel van apotropaia wellicht ouder is, dan de huidige
opvattingen omtrent de datering, zie Quirke 2014 (in voorbereiding) en Grajetzki 2009: 57-58.
127 De onnauwkeurige tekening van CG 9439A in Petrie 1927;
Pl. 37: O suggereert daarnaast dat het achterste deel van de
slang vloeiend in de bovenste parallelle lijn doorloopt.
63
lijn een conditio sine qua non was om tot magisch hergebruik over te kunnen gaan. Bij de reparatie geldt echter
de randvoorwaarde, dat de resterende figuren weliswaar
mogen worden aangetast, maar dat hun essentie zichtbaar of kenbaar moet blijven of in een sporadisch geval
(MMA 22.1.79B) wordt gesublimeerd tot een figuur dat in
het beeldprogramma van de apotropaia past.
6 Samenvatting en conclusies
Afb. 27 Cairo CG 9438A-B, Lisjt, ten oosten van de piramide van Senwosret I.
L. fragment A: 4,2 cm; fragment B:10,5 cm. Tekening: Susanne Drr, Basel.
64
M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia
Magische gereedschappen voor kwaad afwerende doeleinden zijn in de loop van het Middenrijk ontstaan tegen
de achtergrond van de gebeurtenissen van de voorgaande
periode, waarin de schepper-zonnegod ontwikkelde tot
een zorgzame god die de mensheid welgezind was. Bij het
onderzoek naar de vraag of de omraming op de diverse
tovergereedschappen magische grenzen inhouden zijn
drie dimensies in de beschouwing betrokken.
De begrenzing symboliseert volgens de oud-Egyptische
voorstelling van de wereld in de kosmische dimensie de
geslotenheid, resp. de scheiding van de afzonderlijke domeinen van de kosmos, die echter via de magie nauw met
elkaar zijn verbonden, op elkaar inwerken en door de Maat
in stand worden gehouden. Omdat de schepping iedere
dag opnieuw moet worden herhaald maar tegelijkertijd
wordt bedreigd, moeten de grenzen van alle kosmische
gebieden in acht worden genomen.
In de mythische dimensie houdt de begrenzing van de
figurensequentie van een apotropaion rechtstreeks verband met de zonnetheologie en de mythische aspecten
van het oud-Egyptische koningschap die eveneens met
de zonnereligie zijn verbonden. De geboorte en de wedergeboorte van het zonnekind, vertegenwoordigd door de
farao als zoon van Ra, alsmede de verwijdering van kwade
machten die de grenzen schenden, gelden in de rele wereld als mythische precedenten voor de uitoefening van
de defensieve magie.
Op het niveau van de praktische toepassing van de magie
(de mythisch-magische dimensie) vormen de figurenprocessies op de apotropaia werkelijk bestaande entiteiten,
waarover en waarmee de tovenaar absolute macht uitoefende. Nauwkeurig onderzoek van de verschillende
soorten reparaties leert dat de toenmalige gebruikers
veel waarde hechten aan de omraming van hun magische
gereedschappen. Talrijke voorbeelden tonen aan dat, als
gevolg van de toepassing van de contactmagie, de omramingen van in het bijzonder tovermessen telkens opnieuw
worden aangebracht of gedeeltelijk aangepast. Indien de
deficintie niet meer kon worden verholpen, resteerde in
beginsel nog een gebruik in ritueel vernietigde toestand
als grafbijgift.
M e h e n 2 0 14
128 Het is echter niet uit te sluiten dat de omraming van Lyon G
113/E 472 de oorspronkelijke is, aangezien dit fragment
tot een groep tovermessen behoort, waarvan de uiteinden
noch door een vossenkop, noch door een panterkop worden
afgesloten: Berlijn MP 14207 (achterzijde); Brussel MRAH
E 2673; MRAH E 7065; Cairo CG 9437; Cairo E.2007.04.58 ;
Florence ME 9345; Kopenhagen NM 7795; Londen BM EA
18175; BM EA 20772; BM EA 24425; Londen Petrie Mus. UC
16387; UC 15917; Madrid MAN 16303 + MAN 16304; MAN
1980/91/793; Moskou Pushkin Mus. I, Ia 6736 (
2036); New
York MMA 22.1.103; MMA 22.1.153; MMA 22.1.154 A-B; MMA
86.1.91 en Parijs Louvre E 3614 + New York MMA 26.7.1288.
129 Deze omraming behoort typologisch tot een gesloten groep
met een figurenprocessie die kenmerkend is voor het
Midden-Egyptische cultusgebied, vgl. Altenmller 1965: I, 54
waartoe o.a ook Boedapest 2005.1-E behoort.
130 De boorgaatjes op de bovenste parallelle lijn zetten zich niet
door, anders zou dit een bijkomend argument zijn voor een
functie als draagamulet. Een voorbeeld van een tovermes
dat zeker als draagamulet werd gebruikt, met aan beide
uiteinden van boorgaten voorzien, is Mnchen S 2952.
65
Bibliografie
Allen 2003: Allen, J.P., The Celestial Realm, in: Silverman, D. P. Ancient Egypt, Oxford: OUP, 2003, 114-131.
Allen 2003a: Allen, J.P., The Egyptian Concept of the
World, in: (David OConnor and Stephen Quirke, Eds.) Mysterious Lands (Encounters with ancient Egypt), London:
UCL Press, Institute of Archaeology 2003, 23-30.
Allen 2005: Allen, J.P, The Art of Medicine in Ancient
Egypt. New York, New Haven, London: Metropolitan Museum of Art; Yale University Press, 2005.
Altenmller 1964: Altenmller, H., Zaubergerte zum
Schutz des Kindes, in: H.W. Mller, gyptische Kunstwerke, Kleinfunde und Glas in der Sammlung E. und M.
Kofler-Truniger, Luzern, MS 5, Berlin 1964, 66-69.
Altenmller 1965: Altenmller, H., Die Apotropaia
und die Gtter Mittelgyptens: Eine typologische
und religionsgeschichtliche Untersuchung der sog.
Zaubermesserdes Mittleren Reiches, Teil I: Abhandlung.
Teil II: Katalog, Mnchen 1965.
Altenmller 1965: Altenmller, H., Ein Zauberspruch
zum Schutz des Leibes, in GM 33 (1979), 7-12.
Altenmller 1983: Altenmller, H., Ein Zaubermesser
aus Tbingen, in: WdO 14 (1983), 30-45.
Altenmller 1987: Altenmller, H., Totenglauben und
Magie, in: Roccati, A., Siliotti, A. (eds.). La magia in Egitto
ai tempi dei faraoni: atti, convegno internazionale di studi,
Milano, 29-31 ottobre 1985. Verona: Arte e natura libri,
1987, 131-146.
Altenmller 2009: Altenmller, H., Gott und Gtter im
alten gypten, in: Friedhelm Hartenstein/Martin Rsel
(Hg.), JHWH und die Gtter der Vlker. Symposium zum
80. Geburtstag von Klaus Koch,.Neukirchen-Vluyn, 2009,
17-58.
Altenmller 2012: Altenmller, H., Die Schildkrte in
Ritual und Magie des alten gypten, in: Beinlich, H /Hallof,
J. (Hg.) Studien zu den Ritualszenen altgyptischer Tempel.
Auf den Spuren des Sobek. Festschrift fr Horst Beinlich
zum 28. Dezember 2012, Dettelbach: 2012, 15-29.
Altenmller 2013: Altenmller, H., Der rettende Greif.
Zu den Bildern des Greifs auf den sog. Zaubermessern
des Mittleren Reiches, in: Flossmann-Schtze, M.C.,
Goecke-Bauer,
M., Hoffmann, F., Hutterer, A., Schlter, K., Schtze, A.,
Ullmann, M., unter Mitarbeit von Brose, P. (Hrsg.) Kleine
Gtter - Grosse Gtter, Tuna el-Gebel - Band 4. Fs. Dieter
Kessler zum 65. Geburtstag. Vaterstetten: Patrick Brose Verlag, 2013, 11-28.
66
M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia
M e h e n 2 0 14
Fischer 1968: Fischer, H.G., Ancient Egyptian Representations of Turtles. New York: MMA Papers No. 13. 1968.
Flammini 2008: Flammini, R., Ancient Core-Periphery
Interactions: Lower Nubia During. Middle Kingdom Egypt
(ca. 2050-1640 B.C.), in: Journal of World-Systems Research, Vol. 14 Nr. 1 2008, 50-74.
Forstner-Mller 2011: Forstner-Mller, I.(Hrsg,), Wissenschaftlicher Jahresbericht des AI (Zweigstelle Kairo),
Wien 2011.
Frazer 1925: Frazer, J.G., The Golden Bough. A Study in
Magic and Religion, New York: MacMillan 1925.
Gale e.a. 2009: Gale, R., Gasson, P, Hepper, N., Killen,
G., Wood, in: Nicholson, P.T., Shaw, I. (eds.), Ancient Egyptian Materials and Technology. Cambridge: Cambridge
University Press, 2000, 5th printing, 2009, 334-371.
Gardiner 1909: Gardiner, A.H, The Admonitions of an
Egyptian Sage from a Hieriatic Papyrus in Leiden (Pap.
Leiden 344 Recto), Leipzig: J.C. Hinrichs 1909.
Gnirs 2009: Gnirs, A., Nilpferdstozhne und Schlangenstbe: zu den magischen Gerten des sogenannten
Ramesseumsfundes, in: Kessler, D., Schulz, R., Ullmann M.,
Verbovsek, A., Wimmer, S.J., (eds), Texte - Theben - Tonfragmente: Festschrift fr Gnter Burkard, AT 76, Wiesbaden: Harrassowitz, 2009, 128-156.
Grajetzki 2009: Grajetzki, W., Burial Customs in Ancient Egypt: Life in Death for Rich and Poor. London: Duckworth 2003, repr. 2009.
Griffith/Newberry 1896: Griffith: F.L., P.E. Newberry,
El Bersheh, II. Archaeological Survey of Egypt, Memoir 4.
London: EEF, 1896.
Grieshammer 1982: Grieshammer, R.,
Mundffnung(sritual), in: L IV (1982), 223-224.
Grumach-Shirun 1977: Grumach-Shirun, I, `Matte`, in:
L III (1977), 1246-1247.
Hannig 2006: Hannig, R. Groes Handwrterbuch
gyptisch Deutsch (2800950 v.Chr.) Marburger Edition Kulturgeschichte der antiken Welt, Bd. 64, Mainz :
Philipp von Zabern, 4e berarbeitete Auflage 2006.
Helck 1977: Helck, W., Grenze, Grenzsicherung, in: L
II (1977), 896-897.
Hornung 1982: Hornung, E., Der gyptische Mythos
von der Himmelskuh. Eine tiologie des Unvollkommenen
(OBO,. Bd. 46). Fribourg/Gttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 1982.
Hornung/Staehelin 1976: Hornung, E. /Staehelin, E.,
Skaraben und andere Siegelamulette aus Basler Sammlungen. gyptischer Denkmler in der Schweiz, Band I, Mainz 1976.
67
68
M a g i s c h e g r e n ze n o p a p o t r o p aia
M e h e n 2 0 14
69