Вы находитесь на странице: 1из 4

Het meisje, ergens in Afrika

Johan G. Hahn, Utrecht 2017

Het is schemerig, warm en muf in het kleine ziekenhuis, dat uit niet meer bestaat dan een grof in elkaar
getimmerde schuur in het midden van het vluchtelingenkamp. Alles is er oud. De roestige bedden die langs de
muren staan hebben geen matrassen. In elk bed liggen twee patinten. In het midden van de schuur is de
behandelruimte, afgescheiden door een viertal vuilwitte gordijnen. Tijd om ze te wassen is er niet en ook het nodige
water ervoor ontbreekt. Boven de behandeltafel, die ook dienstdoet als operatietafel, hangt een oud armatuur
waarvan de lampen bijna allemaal kapot zijn. Geld om nieuwe te laten komen, laat staan de mogelijkheid daartoe,
ontbreekt. De beide apparaten die op een roestige metalen tafel naast de operatietafel staan zijn oud en defect.
Geschonken door ziekenhuizen in Europa, waar afgedankte apparatuur cadeau wordt gegeven aan ziekenhuizen
in Afrika. Alleen de stethoscopen van de artsen en verpleegkundigen zijn in orde. Die zijn hun persoonlijk
eigendom. De enkele medicijnen in de oude medicijnkast met de gebarsten ruitjes zijn overjarig. Ook welwillende
geschenken van goedbedoelende mensen uit het rijke noorden. Aan alles heerst gebrek: aan verbandmateriaal, aan
medicijnen, aan sterilisatieapparatuur, aan operatie-gereedschap. De lijst van wat er allemaal ontbreekt is lang.
Onder extreme omstandigheden doet de kleine medische staf van het hospitaaltje haar werk zo goed en zo
kwaad als het gaat. Dagelijks waart de dood rond in de oude schuur. Begraven wordt er in kuilen, waar alle doden
van n dag in worden gelegd. Het ontbreekt aan menskracht en aan tijd om voor elke dode een eigen graf te
graven. De meeste doden hebben geen familie of het meegekomen familielid heeft geen keus en stemt geluidloos
knikkend in met deze oneervolle manier van collectief begraven. De mensen in dit deel van de wereld leven met
de dood, elke dag.
De generator en de te kleine airco zijn ook al maanden stuk en er is niemand die ze kan repareren. Het licht
waar de mensen het mee moeten doen komt van een paar olie- en gaslampen. Als de voorraad olie op is of de
laatste gasfles leeg, daalt de schemering over het hospitaaltje en zijn de artsen en verpleegkundigen gedwongen
hun werk te doen bij het vage licht in de schuur of buiten onder de genadeloos brandende zon.
De twee artsen, een Nederlander en een Zweedse en de twee verpleegkundigen uit Frankrijk en Belgi doen
wat ze kunnen, geholpen door een klein aantal lokale mannen en vrouwen, die door hen in de belangrijkste
verzorgende handgrepen zijn ingevoerd. Het hele team van tien mensen is dag en nacht in touw om de niet
aflatende stroom vluchtelingen op te vangen en zo goed en kwaad als het gaat medisch te verzorgen. Ook al lijkt
het op dweilen met de kraan open, de staf weet maar al te goed, dat zij voor velen de laatste hoop zijn.
Het vluchtelingenkamp is hopeloos overbevolkt. De voedselvoorraden in de twee containers naast het
ziekenhuis slinken met de dag. De twee oude bewakers hebben moeite met het veilig stellen van de voorraden. De
dagelijkse rantsoenen zijn onverantwoord klein geworden. Er is nog voedsel voor drie weken. Hoe het daarna
verder moet weet niemand. Via de korte golf radio weten de hulpverleners dat er de komende twee weken geen
hulp van buiten te verwachten is. De hele regio is door het regeringsleger hermetisch afgesloten. Door het
verschuiven van de fronten is het kamp midden in rebellengebied terecht gekomen. Niemand komt erin en
niemand mag er van de regeringstroepen uit. Het gevolg is een ongekende druk op de beperkte voedselvoorraden.
De voortdurende oorlogshandelingen verhinderen dat er vliegtuigen op de strip verderop langs de rivier kunnen
landen en de begroeiing rond het hospitaaltje is zo dicht, dat een voedseldropping onmogelijk is. De toestellen
moeten laag vliegen en worden een mikpunt voor de regeringssoldaten. Ruim twee weken geleden is het vliegtuig
met hulpgoederen, dat twee pallets met voedsel zou komen afwerpen, door de regeringstroepen beschoten. De
piloot brak de dropping na het afwerpen van de eerste pallet af. De vluchtelingen in het kamp zullen het moeten
uithouden of ze zullen sterven van honger en uitputting. Het gerucht gaat dat een hulpkonvooi vorige week door
hongerige soldaten van het regeringsleger is overvallen en dat de buit door de soldaten op de zwarte markt is
verkocht. Aan een deel van het voedsel dat voor de vluchtelingen bestemd was hebben de soldaten zichzelf tegoed
gedaan. Maar niemand weet of het enkel een gerucht is of dat het verhaal op feiten berust.
De situatie in het al jaren door burgeroorlogen verscheurde land is onmenselijk geworden. De prijzen van rijst,
mas, olie, gierst, zout, suiker en andere basislevensmiddelen zijn weer gestegen. Brood is bijna niet meer te betalen.
De regering blijft zwijgen en verschuilt zich in haar beveiligde compound in de hoofdstad. Regeringssoldaten
doorkruisen moordend, rovend en verkrachtend het land op zoek naar rebellen, naar voedsel en naar buit. Het is
eerder toeval dat het kleine ziekenhuisje nog min of meer functioneert en met rust is gelaten. De rebellen hebben
er een kordon omheen gelegd en houden moedig stand tegen het steeds weer aanvallende regeringsleger.
Regelmatig worden er gewonde rebellen en soms een gevangen genomen, gewonde soldaat van het regeringsleger
naar het hospitaal gebracht. Ook zij krijgen de medische hulp die ze nodig hebben en die de beide artsen kunnen
geven. De rebellen weten dat wapens in het kamp verboden zijn en ze houden zich uit eigen belang aan die regel.
Ze hebben de medische hulp hard nodig en de artsen hebben daardoor een zekere macht, waar zij heel beheerst
gebruik van maken. Een paar weken geleden hebben ze geweigerd een officier van het rebellenleger te verzorgen,
omdat hij zijn bewapende garde meegenomen had het kamp in. De artsen stonden erop, dat zij met hun wapens
zouden vertrekken en pas daarna wilden zij de wonden van de officier verzorgen. De man koos eieren voor zijn
geld, stuurde zijn manschappen weg en liet zich verzorgen. Twee dagen later haalden zijn manschappen hem
ongewapend weer op. Hij bedankte de artsen en verontschuldigde zich bij hen. Op provisorische krukken ging hij
terug naar het front. Gelet op zijn verwondingen leek zijn overlevingskans nihil, maar hij wilde onder geen
voorwaarde blijven. Hij wilde als een held aan het front sterven. Drie dagen later werd zijn stelling door het
regeringsleger opgerold. Er werden geen gevangenen gemaakt.

Het kleine meisje was in de late namiddag geboren en uren later met haar kind-moeder in het kleine ziekenhuis
aangekomen. Het zou vrijwel zeker de ochtend niet halen. Tenzij er een wonder zou gebeuren. Maar in dit deel
van de wereld zijn wonderen schaars geworden. Even schaars als voedsel en veilig drinkwater.
Ergens langs de kant van de weg had de jonge moeder, een kind van vijftien jaar, haar baby ter wereld gebracht.
Een vreemde vrouw had haar bij de geboorte geholpen en het kind in een vuile lap gewikkeld, op de borst van de
moeder gelegd met het kleine mondje vlak bij een van de tepels van de te slappe en lege borsten van de ondervoede
kind-moeder. Zo zou de baby misschien kunnen drinken, of in elk geval een eerste zuigreflex ontwikkelen. De
kleine dunne lipjes in het minuscule vogel-hoofdje met de veel te grote ogen, hadden de tepel gevonden en in een
reflex was de baby begonnen met zuigen. Om, onwetend en nog niet begrijpend, te merken dat de slappe borsten
geen melk gaven. Zelfs om te huilen van de honger was het kleine mensje te zwak. Het kreunde en haalde hijgerig
en koortsachtig adem.
De vrouw had de navelstreng afgebonden met een stevige knoop. Omdat ze geen mes had, had ze de
navelstreng doorgebeten en de resten samen met de nageboorte onder een boom in de buurt begraven. Zo wilde
het de traditie, ook onder deze barre omstandigheden. De jonge moeder zat dodelijk vermoeid tegen een boom
geleund, drukte instinctief het kleine leven beschermend tegen zich aan en zakte weg in een onrustige halfslaap.
Een paar uur later werd ze wakker. De hulpvaardige vrouw was verdwenen. Ze was weer alleen. Ze stond met
moeite op en strompelde met haar kind in de armen verder langs de weg in de richting van het vluchtelingenkamp
met het hospitaal, dat een paar kilometer verderop lag.
Het meisje bereikte het ziekenhuis even na middernacht. Uitgeput zakte ze bij de ingang neer en merkte amper
dat een grote blanke vrouw haar kind uit haar armen nam en dat vier sterke armen haar optilden en op een bed
onder een afdak van tentdoek naast het hospitaal legden. Binnen in de schuur was geen plaats meer. Een vrouw,
die op de rand van het bed naast haar zat, gaf haar een bakje met een waterige brij te eten. Het vulde in elk geval
een beetje haar meisjeslijf, dat pijn deed van de honger en de geboorte. Diep vanbinnen bleven de honger en de
angst knagen. Dat houdt nooit op.
Ze dacht aan haar dochtertje. Waar was ze? Ze dacht terug aan wat er gebeurd was. Aan alles wat ze vergeten
wilde. De plunderende en moordende regeringssoldaten waren negen maanden geleden gekomen en weer verder
getrokken. Ze hadden haar en de andere vrouwen in het dorp talloze keren verkracht en haar tenslotte, zo bleek
na een paar maanden, zwanger achtergelaten. Ze was met een groep vrouwen het bos in gevlucht. Daar hadden
ze, onder de bescherming van een groep rebellen, maandenlang geleefd. De rebellen hadden hen met rust gelaten
en af en toe voor hen gekookt, maar meestal hadden ze zelf in het bos hun schamele eten van planten en vruchten
moeten zoeken. Soms hadden de vrouwen gekookt voor de rebellen als die met een dood dier terugkwamen van
een patrouille. Dan leek het leven bijna een beetje normaal, als ze etend en pratend rond de kleine kookvuurtjes
zaten.
Een voor een hadden de zwangere vrouwen hun babys ter wereld gebracht. Sommige hadden er niets van
willen weten en hadden het meegenomen het bos in. Ze waren een paar uur later alleen teruggekomen met rood
gehuilde ogen. Niemand sprak erover, maar de dood van de babys drukte zwaar op hen.
Een paar dagen voor haar ween begonnen was ze, zonder iets te zeggen, uit het kamp vertrokken en op weg
gegaan naar het hospitaal in het vluchtelingenkamp. Een oude vrouw, die iedereen oma noemde, had haar verteld
dat ze daar hulp kon krijgen. Ze wist dat ze haar kind wilde houden. Ze wist ook dat de baby vrijwel kansloos was,
maar ze wilde haar die ene kleine kans niet ontnemen. Oma had haar gewezen in welke richting ze moest lopen.
Eerst dwars door het bos tot aan de weg en dan naar het noorden, ruim drie dagen lopen, dwars door
rebellengebied. Vooral s nachts, want overdag was het te gevaarlijk. Ook in het rebellengebied zwierven kleine
groepen regeringssoldaten als verkenners rond, die maar al te graag met een zwanger meisje wilden spelen, zoals
zij dat noemden. Drie dagen later waren de eerste ween begonnen. En nu was ze moeder geworden van een
meisje. Ze wist dat haar dochtertje zou sterven omdat ze niets te eten hadden.
De jonge moeder lag in een bed zonder matras onder een dun smerig laken en keek met grote angstige ogen
omhoog naar de blanke vrouw die bij haar bed stond. Ze hield de baby voorzichtig in haar armen. Het meisje was
uitgemergeld. Het kreunde zacht en ademde hijgerig, oppervlakkig en veel te snel. Het bewoog haar lucifer-dunne
armpjes af en toe fladderend, als een klein uit het nest gevallen vogeltje. De oogjes waren plakkerig van pus en
omgeven door vliegen. De arts probeerde de moeder iets te zeggen, maar ze spraken niet dezelfde taal en de vaste
tolk was niet aanwezig op dit uur van de late nacht. Ze keek de arts met grote ogen aan, niet begrijpend en bang.
De arts had de baby meegenomen om te kijken wat ze voor het kleine meisje konden doen. En nu stond ze
weer bij het bed met het in een doek gewikkelde kindje. Er was geen schijn van kans dat het zou overleven. Ze
had het meisje geen infuus kunnen geven omdat ze daarvoor de juiste middelen niet meer hadden. Ze hadden
geprobeerd haar iets te eten te geven, een zuigfles met een dun papje van melkpoeder verrijkt met een paar
versterkende middeltjes die er nog waren. Het meisje was te zwak geweest om te kunnen zuigen en de borsten van
de moeder waren droog. De arts had met haar collega overlegd en ze hadden met pijn in het hart moeten besluiten
dat ze de natuur haar werk zouden laten doen. De honger van de moeder had haar sporen achtergelaten in het
kind. De kans dat het zou overleven was nihil.
Heel voorzichtig legde de arts het kleine levende wezentje in de armen van de moeder. Ze wist dat ze het
neerlegde om het te laten sterven. Over een paar minuten zou de uitgeputte moeder wegdommelen en misschien
een beetje slapen. Ergens in de vroege ochtend zou ze wakker worden en het levenloze kind in haar armen zien.
Een schreeuw van pijn zou de ochtendstilte verscheuren en een van de vrouwen zou het koude lijkje meenemen.
Misschien een paar troostende woorden zeggen. Een koele hand op het hete voorhoofd van de jonge moeder
leggen die haar eerste kind, geboren uit een verkrachting, al op vijftienjarige leeftijd had verloren. Door een zinloze
burgeroorlog, door de honger, door een regering die de eigen bevolking genadeloos uitmoordde. Haar eerste kind
waarvan ze de vader niet kende, omdat hij met zijn kameraden verder getrokken was. Verder de oorlog in,
waarschijnlijk zijn dood tegemoet.
De vrouw zou het kleine lijkje aan een van de oude mannen geven die buiten het hek van het kamp, op een
open veld dat dienstdeed als begraafplaats, het zoveelste gat zou graven. Zonder veel ceremonie zou hij het meisje
in een plastic zak doen en het in de kuil leggen die, nog voordat het avond was, gevuld zou zijn met nog meer
lijken. Misschien zou hij even stilstaan en een gebed prevelen. Even denken aan God of aan Allah. Als er een God
was, waarom liet hij het dan toe dat een vijftienjarig meisje verkracht werd en een kind kreeg dat maar een paar
uur mocht leven?

Na een paar dagen zou de jonge moeder zover hersteld zijn dat ze het ziekenhuisje kon verlaten. Ze zou de
voettocht van drie dagen naar het rebellenkamp weer kunnen maken. Ze zou van het hospitaal wat eten en een
fles water voor onderweg meekrijgen. Maar misschien zou ze in het vluchtelingenkamp blijven, hopend op n
keer per dag een kleine maaltijd van rijst of gierst en af en toe een paar slokken water.
In de boekhouding van het hospitaal zouden ten behoeve van de statistieken de moeder als onbekend en
naamloos en haar kind als overleden gevoerd worden. Als doodsoorzaak zou voedselgebrek opgegeven worden.
De lokale medewerker hoefde het woord maar n keer boven aan de bladzijde van het dikke zwarte schrift te
schrijven. De droogte en de honger hadden genoeg aan een paar aanhalingstekens op elke volgende regel, bladzijde
na bladzijde. De dood was kind aan huis is het kleine ziekenhuis, waar de mensen tevergeefs wachtten op hulp en
op voedsel. Waar ze op vrede wachtten in een geschonden land.

De zon scheen ongenadig brandend op de mensen die al uren in de rij stonden, die maar niet korter leek te
worden. Ze wachtten vandaag met honderden, net als gisteren en eergisteren en elke andere dag. Ze stonden
telkens opnieuw in de rij te wachten op een kleine zak rijst. Soms lukte het om er een te bemachtigen samen met
het felbegeerde stempel op hun arm. Dan hadden zij en hun familie weer een week te eten. Vaak lukte het niet en
daalde de zon over de rest van de wachtende rij als de laatste vrachtwagen van die dag vertrokken was. Sommigen
zochten dan naar de rijstkorrels op de plek waar de vrachtwagen met de zakken rijst gestaan had. Een keer in de
week als ze bij de checkpoints van de regering doorgelaten werden kwam een konvooi het kamp ingereden, al
lang verwacht door de ondervoede kampbewoners. Vrijwilligers uit het kamp kregen een wit hesje met een groot
embleem op hun rug, klommen op de vrachtwagens en gooiden de zaken rijst naar beneden, terwijl de chauffeurs
in de schaduw van de cabines een sigaret rookten. Andere vrijwilligers namen de zakken en droegen ze naar de
twee containers die dienst deden als opslag en verdeelpunt. Bij de containers stonden de mannen, de vrouwen en
de kinderen te wachten tot ze aan de beurt waren. Naamlozen die niets te eten hadden en afhankelijk waren van
de voedselhulp, geschonken door weldoorvoede blanken uit het verre Europa of Amerika.
In het uitgedroogde, zonverbrande land was voedsel schaars geworden. Al maanden viel er geen regen, stond
er geen water meer in de putten, die ook geslagen waren door blanken. Die vertrokken weer als de put gereed was.
Geen water betekende een uitgedroogde aardkorst, schilferig als de huid van de hongerende mensen. Geen water
betekende ook geen zaadgoed, geen oogst en niets te eten. De boeren waren niet meer in staat de mensen te
voeden. Ze konden het land niet meer bewerken door de burgeroorlog of ze waren het kwijtgeraakt aan
nietsontziende bedrijven die met sluwe trucs hun land voor een fooi opkochten. Wat hen restte waren de kampen
waar ze hun hand moesten ophouden voor een minimale maaltijd, als die er al was.
Er heerste honger in het land. Elk jaar weer. Honger, dat onvoorstelbare gevoel dat het lichaam en de geest
opvreet. Dat apathisch maakt totdat de botten het gewicht van het uitgemergelde lijf niet meer kunnen dragen en
de dood hen langzaam uit hun lijden verlost.
Een paar gewapende bewakers zorgden ervoor dat het uitdelen van de zakjes met rijst ordentelijk verliep. Ze
hielden de rij wachtenden nauwlettend in de gaten. Achter hun ruggen werden de zakken opengesneden en werd
de rijst in kleinere zakken verdeeld. Iedere volwassen kampbewoner kreeg, als er voldoende rijst was, per week
driehonderd gram plus een rood stempel op de onderarm dat minstens een week zichtbaar was. Iedereen moest
zijn eigen rantsoen rijst komen ophalen, mannen, vrouwen en kinderen. Alleen dan kon de rijst eerlijk worden
verdeeld. Pas als het rode stempel na een week bijna verdwenen was, hadden ze recht op een nieuw rantsoen. Af
en toe bevatte het rantsoen ook een klein flesje met olie, of mais in plaats van rijst. Dan konden ze op een vuurtje
platte, harde broden bakken en het gevoel hebben dat ze hun eigen eten hadden gemaakt.
Dagelijks reden er tankauto's door het kamp die de tanks vulden waar de mensen water konden tappen. Ook
water betekende wachten in een eindeloze rij. Als de tanks leeg waren, duurde het soms uren voor er weer een
tankwagen kwam om hem opnieuw te vullen.
Niemand wist of het water wel veilig was om te drinken. Het was niet helder en het smaakte naar roest en naar
chloor, dat de hulpverleners erin deden om het drinkbaar te maken. Eigenlijk zouden de mensen het water goed
moeten koken voor ze het dronken, maar er was in de omgeving van het kamp nauwelijks brandhout te vinden.
En wie zich verder van het kamp af waagde, riskeerde in een hinderlaag van verkenners te lopen. Vuur was schaars
en het vuur dat er was werd gebruikt om broden te bakken, zodat het meel en de olie nuttig gebruikt konden
worden.
Het water kwam uit een put dertig kilometer verderop. Het was het enige water dat ze kregen en als je te laat
kwam en de tank was al leeg, dan had je dorst. Honger en dorst, honger, dorst

Lees Honger! mijn documentaire roman over de gevolgen van de honger in Afrika. En over ons onvermogen om daar iets aan te doen.

Honger! verschijnt in november 2017 bij Skidiz in Utrecht. ISBN: 978-90-815587-5-4.

***

Вам также может понравиться