Вы находитесь на странице: 1из 31

Blok 3.

4: Physiology Files
Fysiologische anatomie van het maagdarmkanaal
Het maagdarmkanaal loopt van de mond tot de anus en is zon 8-9 meter lang. Aanpalend aan deze
holle buis lopen er verschillende klieren, zoals de lever met de galblaas en het pancreas. Het
maagdarmkanaal kan zich vrij in de buik bewegen en zit vast aan het mesenterium. Hierdoor lopen de
bloedvaten en zenuwen die dan de darmwand kunnen bereiken. Deze is omgeven door de serosa of het
buikvlies.

Overal is de wand ongeveer hetzelfde opgebouwd. Van binnen naar buiten:


- Lumen, begrensd door epitheel;
- Enterocyten, een heterogene groep epitheelcellen. Ze hebben een rechthoekige vorm en
worden gekenmerkt door een borstelzoom om het oppervlak verder te vergroten;
- Mucosa;
- Muscularis mucosae, scheidt de mucosa van de submucosa;
- Submucosa, die klieren en bloedvaten bevat;
- Circulaire spierlaag, waarvan de gladde spiervezels als een ring om elkaar liggen en maken dus
het lumen van de darm kleiner als ze samentrekken;
- Longitudinale spierlaag, maken de lengte van de darm kleiner als ze samentrekken;
- Serosa of buikvlies.

In de dunne darm zijn er villi aanwezig, die zorgen voor


oppervlaktevergroting. Ze staan op de mucosa. De villi
bevatten enterocyten. Zij hebben een levensduur van zon 7
dagen, waarna zij afbladderen en worden afgevoerd via de
ontlasting. Villi bevatten ook crypten die in de mucosa zijn
ingegroeid. Hierin liggen de stamcellen.

Naast de borstelzoom en de villi bestaan er ook nog


Kerckringse plooien die dienen als oppervlaktevergroting.
Ze bevinden zich in delen van het jejunum. Ze vergroten het
oppervlak met factor 3. Op die plooien bevinden zich de villi, die het oppervlak met 10 vergroten. Op
de villi zit de borstelzoom, die het oppervlak met 20 vergroot. Samen zorgt dit voor een
oppervlaktevergroting van zon 600.

In feite is het maagdarmkanaal een systeem van compartimenten


aaneengeschakeld door kringspieren.
- Mondholte, afgescheiden door de bovenste oesofagale sfincter;
- Oesofagus, afgescheiden door de onderste oesofagale sfincter;
- Maag, afgescheiden door de pylorus;
- Duodenum, jejunum en ileum (dunne darm), afgescheiden door de
klep van Bauhin;
- Colon, afgescheiden door de interne en externe anale sfincter.

Het maagdarmkanaal is zeer rijk bevolkt met bacterie n. Om bescherming


te bieden tegen kwaadaardige bacterie n, is er epitheel met een slijmlaag.
In de slijmlaag zitten de apicale membranen en de tight junctions van de
epitheelcellen. Dit is voor bacterie n vrijwel onmogelijk om te doordringen.
Wanneer een epitheelcel echter doodgaat, heeft de bacterie daar wel kans
toe.
Hierdoor zitten de mucosa en submucosa vol met galt: gut-associated lymphoid tissue en het malt:
mucosa-associated lymphoid tissue. Als bacterie n dan toch het epitheel overgestoken hebben, worden
ze door de galt alsnog onschadelijk gemaakt.
Enterisch zenuwstelsel
Beweging en watersecretie zijn de twee principie le fysiologische darmresponsen op
mechanische en chemische prikkels: buikloop (diarree). Die prikkels kunnen
voedsel zijn, maar ook schadelijke bacterie n of virussen.

Het zenuwstelsel dat deze prikkels kan waarnemen en kan integreren met andere
prikkels en effectoren inschakelt om de watersecretie op gang te brengen, is het
enterische zenuwstelsel. Deze is verspreid over de maagdarmkanaalwand te vinden,
met op twee plekken geconcentreerder:
- Plexus van Auerbach: gelegen tussen de longitudinale en circulaire
spierlagen. Dit is ook wel de plexus myentericus. Deze is strategisch gelegen
om de darmmotoriek aan te sturen.
- Plexus van Meisner of plexus submucosus: gelegen in de submocusa. Deze
speelt een belangrijke rol in de bloedvoorziening van een actief stuk
darmwand en bij de secretie en absorptie. De plexus is in staat om kleine
bloedvaten te verwijden zodat de cellen in het epitheel over voldoende
plasma beschikken om watersecretie goed te kunnen uitvoeren.

Het enterische zenuwstelsel is chemo-sensitief. De slijmlaag is in staat te


meten of er bijvoorbeeld zuur op terecht is gekomen, gaat die in respons
daarop actiepotentialen vuren. Daarnaast is er ook sprake van mechano-
sensitiviteit: als het lumen van de darm vergroot wordt, worden er ook
actiepotentialen afgevuurd. De darmwand weet dus hoe het gevuld is, en wat
haar diameter is, en wat voor chemische stoffen zijn aangebracht op haar
epitheel. Deze zitten aan de afferente kant van het enterische zenuwstelsel.

Deze sensitiviteit komt tot stand doordat gespecialiseerde enterocyten als


chemoreceptoren dienen. Wanneer zij worden geprikkeld, scheiden zij een
stof af aan de basolaterale zijde die zenuwuitlopers exciteren, waardoor er
actiepotentialen ontstaan welke verlopen naar de plexus submucosus en
plexus myentericus. Dit leidt tot reflexen in de darmwand, bijvoorbeeld het
typische uitscheiden van water.

Bovendien zijn er nog sympathische en parasympatische invloeden zijn van buitenaf. De sympathische
postganglionaire neuronen een remmende invloed van de motiliteit van het maagdarmkanaal en de
secretie in het maagdarmkanaal. Het parasympatische zenuwstelsel heeft een stimulerende functie.

Brush cellen en enterochromaffiene cellen zijn beide chemosensitief. Zij kunnen na prikkeling door vb.
zuur, zout, osmolariteit stoffen vrij te laten in de basolaterale membraan. Hierdoor worden NF-fibers
geprikkeld om actiepotentialen te maken, die dan terug de darmwand ingaan en het enterische
zenuwstelsel verwittigen van de aanwezigheid van een prikkeling. De respons is dan beweging en
secretie van water.
IPAN en EPAN
IPAN staat voor
intrinsieke
primaire
afferente neuronen. Dezen lopen terug naar de darmwand en kunnen de plexus submucosus activeren
voor secretie of de plexus mesentericus voor beweging.

EPAN staat voor extrinsieke primaire afferente neuronen. Dezen lopen helemaal naar de herstenstam
lopen en dit zijn dikwijls vagale afferenten. Ze geven informatie over de vulling en de druk in de darm
door. Onder pathofysiologische omstandigheden, vb. bij kwaadaardige prikkelingen door bacterie n,
kan het sympathische zenuwstelsel worden geactiveerd, wat kan leiden tot remming van secretie en
remming van beweging. Het sympathische zenuwstelsel is dus dikwijls betrokken bi het stilleggen van
de darmfunctie. Dit is een ileus.

De mechano-sensitiviteit wordt gedacht te zitten in


neuronen, die IGLE (intraganglionaire laminaire
endings) en IMA (intamuscular array) heten.

Autonome zenuwstelsel
De sympathicus wordt aangeschakeld bij de fight, flight,
fright reacties. Hierbij wordt het maagdarmkanaal
geremd. Bij rest en digest wordt het parasympatische
zenuwstelsel geactiveerd en zal het maagdarmkanaal
toegestaan worden om vertering, secretie en absorptie
goed te regelen.

Overzicht motoriek
Er zijn een aantal soorten motoriek die het maagdarmkanaal kan aannemen:
- Nuchter migrerende motorische complex. Dit is een serie bewegingen van 10 minuten die om
de 90 minuten plaatsvindt.
- Gevoed: ritmische contractiepatronen. De bron van de ritmiek zit in de interstitie le cellen van
Cajal. Dit zijn gespecialiseerde darmwandcellen van neurale oorsprong die elektrisch actief zijn
en die als het ware een pacemaker functie hebben. Ze veroorzaken de slow waves die lopen
door de gladde spiercellen van de drie spierlagen.
o Segmentaties
o Peristaltiek

Gladde spiercellen zijn gekoppeld door gap junctions zodat ze als een
entiteit bewegen en dus als e en cel gee xciteerd wordt (single unit smooth
muscle). Calcium is een belangrijke factor voor contractie en relaxatie en
komt uit de extracellulaire vloeistof. Er is dus geen SER aanwezig. Dat
calcium komt pas naar binnen als er actiepotentialen in de gladde
spiercellen ontstaan. Er bevinden zich actine myosine bundels in het cytoplasma, die verknoopt zijn
aan dance bodies. Deze bodies zorgen ervoor dat de cel niet kapot getrokken
wordt bij een samentrekking.

De membraanpotentiaal van de gladde spiercellen gaat constant langzaam


op en neer. Dit zijn slow waves. De mechanische activiteit ontstaat pas als er
ook actiepotentialen worden gemaakt. Hierdoor wordt de amplitude van de
slow waves vergroot.
Dit is het geval bij het vullen van de darm: het enterische zenuwstelsel
neemt dit waar, waardoor er neurotransmitters worden uitgescheiden die de
gladde spiercellen extra prikkelen waardoor ze naast de slow waves ook
actiepotentialen gaan maken en er dus ritmische activiteit ontstaat in de
gladde spieren. Een voorbeeld van een exciterende neurotransmitter is
acetylcholine. Inhiberende neurotransmitters zijn VIP en NO.

Segmentale contracties kenmerken zich door ritmiek en een gesoleerde


contractie en relaxatie van de circulaire spierlagen. Dit zorgt dat de
voedselbrij gemengd wordt en dat de voedselbrij in beweging blijft en telkens
op een andere plek contact maakt met de enterocyten zodat er zoveel mogelijk
voedingsstoffen geabsorbeerd worden. Het komt voor in de dunne en dikke
darm. De ritmiek wordt gevoegd door de slow waves, die dan verhoogd
worden naar slow waves met actiepotentialen. Het zijn steeds de cellen van
Cajal die de motor zijn achter de elektrische variaties.

Peristaltiek is een gecoo rdineerde contractie en relaxatie van de circulaire


en de longitudinale spierlaag. Het doel is altijd propulsie. Er is een
contractile ring die opschuift. De bolus schuift dan op naar een plek in de
darm die verwijdt is, dit heet de receptieve relaxatie. De longitudinale
spierlaag trekt samen, en de circulaire spierlaag van het deel dat de bolus
dan ontvangt, zal ontspannen en verwijden.

De cellen van Cajal spelen een belangrijke rol bij het verzorgen van de ritmische bewegingspatronen.
Er zijn minimaal vier typen interstitie le typen cellen van Cajal bestaan:
- ICC MY: mysenterische regio
- ICC DMP: deep muscular plexus, met name in dunne darm
- ICC IM: intramuscular, met name in de maag en colon
- ICC SM: submucosal, met name in colon
De potentialen die hierbij horen zijn plateaupotentialen. Deze zijn extreem regelmatig. Er is een
verband tussen de plateaupotentialen en het optreden van actiepotentialen in de circulaire en
longitudinale spierlagen. Zonder de interstitie le cellen van Cajal zouden de slow waves en
actiepotentialen daarop niet plaatsvinden.

Manometrie
Bij manometrie worden er drukken gemeten in het maagdarmkanaal. Dit is
handig om de motoriek van het maagdarmkanaal te bestuderen. Via de
mond of anus wordt er een buis binnengebracht waar drukgevoelige
receptoren zitten gekoppeld aan apparaten die druk meten.

Het migrerende motorische complex begint in het antrum en die zich over
de volledige dunne darm propageren De contracties ervan bewegen van
boven naar beneden en herhalen zich om de 90 minuten en houden zon
10-15 minuten aan. Het doel er van is om de inhoud van de niet gevulde darm vooruit te duwen. Dit
bestaat dan uit dode enterocyten, bacterie n en slijm. Als dit niet wordt opgeruimd, gaat deze brij gisten
met alle onfrisse gevolgen van dien.
Het migrerende motorische complex kenmerkt zich door het knorren van de maag.
De enige manier om dit patroon te doorbreken is door te eten. Dan wordt het migrerende motorische
complex vervangen door segmentale contracties en peristaltiek. Dit is een veel gelijkmatiger patroon.
Dit patroon verschilt in intensiteit naargelang de positie van het voedsel.

Muscularis mucosae
Dit is glad spierweefsel. Als deze samentrekt, zal de links-rechts diameter van een villus kleiner wordt.
Er wordt gedacht dat de spierlaag dus de villus melkt. Als de diameter kleiner wordt, worden de
bloedvaten gecomprimeerd wat zou leiden tot een versterkte bloedafvoer van de darmvlokken.
Aangezien de microcirculatie verzadigd is met suikers en aminozuren opgenomen uit voedsel en de
lymfevaten met vetten, zal de constrictie helpen om de opgenomen stoffen snel beschikbaar te stellen
aan de portale circulatie van de lever. Dit heet de vlokkenpomp.

Ook zou het een beschermende functie hebben. Wanneer er kwaadaardige prikkels komen uit het
lumen, bij bacterie n of virussen, dan trekt de musculairs mucosae samen waardoor een stuk epitheel
wordt ingetrokken en het gevaar dus ontweken wordt.

Daarnaast zou het de secretie van eicosanoden (o.a. prostaglandines) stimuleren. Deze hebben lokaal
een werking op de bloedvaten en enterocyten.

Oesofagusmotoriek
De bovenste oesofagiale sfincter bestaan uit samengevallen wanden van dwarsgestreepte spieren.
Het bovenste 1/3 deel van de oesophagus is dwarsgestreept weefsel. In rust liggen ze tegen elkaar aan
en moet er redelijk wat kracht gezet worden om deze uit elkaar te krijgen.

Na het passeren van de sfincter is er een holle pijp met helemaal onder de onderste oesofagiale
sfincter. Er is sprake van plaveiselcelepitheel. De onderste sfincter is wel een heuse sfincter. Het is een
ring van glad spierweefsel van de oesophagus en gemaakt van de dwarsgestreepte vezels van het
diafragma.

Slikken
Het slikken kent 3 fasen:
- Buccale fase: het voedsel bevindt zich in de mond. Door een
tongbeweging wordt het gemalen voedsel tegen het harde keelholte
gedrukt, waar het sensoren in de wand van de keelholte raakt.
Hierdoor wordt de slikreflex in gang gezet.
- Faryngeale fase: het slikken wordt in gang gezet. Er ontstaat contractie
van de spier die het zachte gehemelte aantrekt, waardoor de neus
wordt afgesloten. De tong maakt een rollende beweging naar achteren,
waardoor de voedselbolus in de oesophagus terecht. Door de epiglottis
wordt voorkomen dat het voedsel naar de trachea gaat door eroverheen
te vlijen.
- Oesofagiale fase: de dwarsgestreepte spieren van de oesophagus voeren
een peristaltische golf uit waardoor het voedsel in de maag terecht komt.
Vanaf de faryngeale fase is het een reflex die niet meer te stoppen is.

Peristaltiek in de slokdarm
Deze wordt gekenmerkt door een contractiele ring met contractie van de circulaire spierlaag die de
voedsel voor zich uitduwt. De onderste oesofagiale sfincter is al gerelaxeerd, dit gebeurt samen met de
slikbeweging. De maag ondergaat receptieve relaxatie: de gladde spierwand van de maag ontspant
omdat er voedsel aankomt.
Slokdarm manometrie
Bij het slikken ontstaat er een golf in de keelholte. Deze propageert zich
door de oesophagus heen. Bij het maken van het slikken, ontspant de
onderste sfincter binnen 2 seconden. De druk daalt naar 0.

De rustsfincterspanning is niet 0, maar iets boven 0. In de bovenste delen


van de oesophagus heerst in rust een negatieve druk, wegens de negatieve
intrapleurale druk.

Het bovenste 1/3 gedeelte van de slokdarm is dwarsgestreept, het


onderste 2/3 is glad spierweefsel. Over het algemeen passeert het voedsel
sneller door het dwarsgestreept gedeelte.
In de overgangszone van dwarsgestreept naar gladspierweefsel is er een mindere druk te zien.

Factoren die de onderste oesofagiale sfincter reguleren


Factoren die de relaxatie bevorderen:
- Maagverwijding door voedsel of lucht
- Faryngale stimulatie, vb. vinger in de keel
- Vetmaaltijden
- CCK-A receptorantagonisten

Factoren die de relaxatie verminderen:


- GABA agonisten
- Anticholinergica
- Opiodreceptor antagonisten
- NO synthase inhibitors
- Endoscopische therapie
- Fundoplicatie

Maagmotoriek
In het corpus van de maag zitten rugae. Dit zijn plooien in het maagslijmvlies waaruit de klieren hun
uitgang hebben. In de fundus betekenen weinig in de fundus, maar wel betekenisvol in de corpus.

Het antrum van de maag is het meest dynamische gedeelte. Hier zit ook de pylorus als uitgang naar het
duodenum. De pylorus alterneert in een gesloten en open toestand na een maaltijd. s nachts is hij
altijd geopend om brokken die niet goed zijn gekauwd en te groot zijn om door de normale opening te
krijgen alsnog toegang te geven tot het duodenum.

Receptieve relaxatie
Als de maag wordt gevuld, ondergaat het receptieve relaxatie. Hier ontspannen de drie spieren (lengte,
kringspier en schuine spier) van de maag anticiperend op de komst van voedsel. De onderste sfincter is
al open voordat het voedsel zal passeren. De receptieve relaxatie plant zich ook voort nadat het voedsel
is opgenomen door de maag.

Accomodatie
Accommodatie van de maag zorgt ervoor dat de druk in de maag pas
vergroot nadat deze een volume van 800ml of meer heeft aangenomen. Dit
komt door de nervus vagus. Als die wordt doorgenomen, een vagotomie, dan
zal de maag zich gedragen als een lege ballon, waarvan de druk meteen stijgt
zelfs als die gering wordt gevuld.

Het geaccommodeerde voedsel bevindt zich als een torentje in de maag. Daar waar het torentje contact
maakt met de wand, wordt het verzadigd met maagsappen. De buitenkant van het torentje zal dus
verweken. Door ritmische wespentailles zal het weke gedeelte van de toren
worden afgemasseerd naar het antrum. De ritmie komt tot stand door de
interstitie le cellen van Cajal. Dit zijn cellen die spontaan actief zijn en zorgen
ervoor dat er zeer regelmatige slow waves ontstaan. Door de aanwezigheid
van voedsel komen deze slow waves tot een actiepotentiaal. Deze potentialen
zorgen dat de wespentailles ontstaan.

Het antrum van de maag wordt initieel dus vrij geh ouden van voedsel doordat
het al weke voedsel daar terecht kan komen. Het zorgt er daarna voor
propulsie en retropulsie. Dit zijn intense contracties. De voedselbrei, ook wel
chym genoemd, wordt tegen een gesloten pylorus geduwd en dan vermalen en
klein gemaakt. Door retropulsie komt het weer terug in het antrum, door
propulsie wordt het terug naar de pylorus gedrukt. Daartussenin vindt er
gemaal plaats.

Als dit lang genoeg geduurd heeft, gaat de pylorus open en gaat een kleine
hoeveelheid naar het duodenum. De pH van de brei is dan 1-2. De bulbus duodeni is daarom ook
uitgerust met grote klierpakketten die uitvoerig slijm kunnen maken om het zuur te neutraliseren. Dit
zijn de klieren van Brunner.

Leging van de maag


Het hangt af van wat er in de maag zit hoe lang die erover doet om
zichzelf te legen. Bovendien doen mannen er minder lang over om
hun maag erover dan vrouwen. Daarnaast wordt een vetrijke
maaltijd als langzaamste geleegd, dan een zure maaltijd en dan een
vloeibare maaltijd. Dit komt omdat vette maaltijden zorgen voor het
vrijzetten van cholecystokinine, wat zorgt voor een remmende
werking op de maaglediging. Vetten moeten namelijk in oplossing
gebracht worden (emulgeren) om verteerd te worden. In totaal duurt dat zon 40 minuten.

Dit kan gemeten worden door proefpersonen radioactief voedsel te laten eten.

Dunne darm motoriek


Anatomie
Het eerste deel van de dunne darm is de bulbus duodeni. Dit deel zal de complete zure inhoud van de
maag moeten neutraliseren. Daartoe is het uitgerust met klieren van Brunner die een slijmlaag
aanbrengt op het epitheel zodat zij geen last ondervindt van de corrosieve maaginhoud.

De papil van Vater is de uitvoeropening van de buis die het pancreassap en het galsap vervoert naar de
twaalfvingerige darm. Hierin zit natrium-bicarbonaat. Deze zal met zoutzuur een neutrale keukenzout
oplossing worden. Na deze papil is de pH in principe weer 7. Daarnaast zal de papil organische
enzymen die de vet-, eiwit- en suikervertering zal bewerkstelligen.

Hierna worden dan de spijsverteringsproducten opgenomen. Hiertoe is de oppervlakte van de dunne


darm sterk vergroot: de Kerkringse plooien zijn duidelijk te zien. Hierop staan de villi en de
enterocyten.

Na het duodenum komt het jejunum. Hier zijn ook Kerkingse plooien. Hierna komt het ileum. Hier zijn
de Kerkringse plooien teruggebracht tot richeltjes. Hier is de absorptie dus ook afgelopen. Het speelt
wel een belangrijke rol in de opname van galzuren en galzouten. In het terminale ileum is er toegang
tot het coecum, het begin van de dikke darm.
Peristaltiek
Afhankelijk of er wel of geen voedsel er in de darm aanwezig is, zijn er drie dominante
bewegingspatronen:
- Nuchter: migrerende motorische complex;
- Gevoede darm:
o Segmentale contracties
o Peristaltische golven

Small intestinal transit time


Dit is de tijd van de maag naar het colon.
Gemiddeld bij jonge vrouwen is dit 3.5 uur, bij vrouwen van middelbare leeftijd is het 3.8 uur.
Gemiddeld bij jonge mannen is dat 3.4 uur, bij mannen van middelbare leeftijd is dat 3 uur.

Motoriek van de dikke darm


Het colon begint bij de valvula Bauhini. Dit is geen kringspier, het is eerder een vetkussen met een
opening. Waarschijnlijk dient de valvula om reflux naar het ileum te voorkomen. Proximaal van de klep
van de Bauhini ligt het coecum, met daaraan de appendix.

Het colon ascendens, het colon transversum en het colon descendens zien er hetzelfde uit. Ze
beschikken over plooiachtige structuren die de voedselbrij omploegen. Na het colon descendens volgt
de zwanenhals van het sigmoid. Hierna komt het rectum.

Aan de binnenkant van de anus zit een veneuze plexus dat niet is aangesloten op het portale stelsel.
Deze draineert op de systemische circulatie, waardoor bij medicamenten het middel eerst de
systemische bloedbaan passeert en via de arteria hepatica bij de lever aankomt. Het first-pass
metabolisme vindt niet plaats.

Het lijkt alsof de dikke darm uit verschillende compartimenten bestaan die achter elkaar geplaatst zijn,
dit zijn haustrae. Deze kunnen contraheren, wat haustrale contracties worden genoemd. De
longitudinale spierlaag heet de taenia coli. Er zijn er drie aanwezig.

De belangrijkste taak van het colon is het ontwateren van de voedselbrij door contact tussen de
voedselbrij en de darmwand. De haustrale contracties helpen om dat contact zo groot mogelijk te
maken.

Voedsel zit bij jonge vrouwen gemiddeld 34,5 uur, bij vrouwen van middelbare leeftijd 61,5uur, bij
jonge mannen 35uur en rond de 60 uur bij mannen van middelbare leeftijd. Voedselresten verblijven
dus zon 1-2 dagen tot 3 in het colon.

Manometrie
Met colonmanometrie kunnen de drukken in de dikke darm zichtbaar worden gemaakt. Er valt op dat
er korte en lange haustrale contracties zijn. Bij een lange haustrale contractie trekken het colon
transversum en het colon descendens tegelijk samen. Bij een korte haustrale contractie vinden alleen
in het bovenste gedeelte van het colon plaats of in de hoek van het colon transversum en het colon
descendens.

Daarnaast vindt er ook peristaltiek plaats. Dit wordt in het colon massabeweging genoemd. Het begint
met een kleine peristaltische golf, die steeds groter wordt en steeds sneller wordt doorgegeven. Deze
geeft een drang tot defaecatie.
Er zijn vreemd genoeg ook drukgolven die de verkeerde kant oplopen. De golf begint in het rectum en
plant zich voort naar het colon transversum. Dit zijn retrograde drukgolven. Dit zou het bestaan van de
valvula Bauhini kunnen verklaren.

Bij een 24-uurs manometrie is te zien dat er een duidelijke relatie is tussen colonactiviteit en eten.
Deze wordt beheerst door de gastro-colische reflex. Dit is een vagale reflex die verraadt aan de
hersenstam dat de maag gevuld wordt met voedsel. De maag prikkelt het colon dan tot het ontstaan
van massabewegingen, met name s ochtends. Dit vindt exclusief plaats rond het nuttigen van voedsel.
De ortho-colische reflex vindt plaats net na het opstaan, bij de overgang van liggen tot rechtstaan. Het
is dus niet raar dat veel mensen meteen na het opstaan moeten defaeceren.

Defaecatie/continentie
Een normale defaecatiefrequentie ligt tussen de 1 per 3 dagen tot 3 keer per dag. Het rectum speelt een
belangrijke rol bij de defaecatiereflex. Bij het inzetten van de massabeweging wordt het voedsel in het
rectum geperst, waardoor deze gaat verwijden. Een reflex zal dan de interne sfincter doen ontspannen.
Bij rectale distentie zal de druk in de interne sfincter relatief met -20 mmHg dalen.

De externe sfincter bestaat uit dwarsgestreept spierweefsel, de interne sfincter bestaat uit glad
spierweefsel. De interne sfincter staat in contact met het enterisch zenuwstelsel. Als het rectum
verwijdt, wordt het waargenomen door mechano-sensitieve neuronen, die dan een recto-anale
inhiberende reflex initie ren. Hierbij wordt er NO uitgescheiden, waardoor de gladde spiercellen van de
interne sfincter relaxeren.

Soms is defaecatie niet gewenst en daarvoor is de externe sfincter die kan worden aangestuurd.
Daarnaast is er nog een mechanisme ter behoud van continentie: musculus puborectalis. Deze begint
op het os pubis en werpt zich als een lasso om de bocht in het rectale kanaal. Tijdens defaecatie zal
deze bekkenbodemspier te ontspannen om het anale kanaal recht te maken en in overeenstemming te
brengen met het rectum. Deze heeft een hoge rusttonus. Bij ophouden van defaecatie, zal deze spier
zich aanspannen en een knik maken, waardoor het materiaal veel moeilijker in het anale kanaal kan
komen.

In rust is de interne gladde spiersfincter voor 55% verantwoordelijk voor de druk die wordt
opgebouwd, 35% door de diepe externe sfincter en 15% door de opgezwollen veneuze plexus. De
externe anale sfincter kan extra worden versterkt als de abdominale druk wordt verhoogd,
bijvoorbeeld bij niezen of hoesten.

Besturing interne sfincters


Sympatisch: stimulering, parasympatisch: remming.
De RAIR komt tot stand door NO. (No NO no shit).

Isotoon secreet
In het lichaam worden er op verschillende plekken vocht geproduceerd:
- Traanvocht
- Transpiratievocht
- Speeksel
- Pancreassap
- Galsap
- Dunne darmwandsap.
Deze beginnen allemaal met de productie van een isotone vloeistof.

Algemene bouw
In het algemeen bevinden zich in de klieren een acinus, waar een primair isotoon secreet wordt
gemaakt. Dit wordt uitgescheiden in de holte van de acinus, die aansluit op een buizenstelsel. In dat
stelsel zitten epitheelcellen, die het secreet bewerken.
Productie isotoon primair secreet
De tight junctions maken het epitheel gesloten en zorgen er ook voor dat er geen menging van de
transporteiwitten van de basolaterale en apicale membraan kan optreden.

De eerste stap is de apicale exit van chloride. Dit wordt gereguleerd door acetylcholine in het geval van
de speekselklier. Hierdoor verhoogt het calciumconcentratie in de cel, welke het chloridekanaal
activeert. Chloride zal de cel verlaten en in het lumen van de acinus terecht komen. Dit maakt de cel
minder negatief. Tegelijkertijd vertrekt er een kaliumion over de basolaterale membraan om het
proces elektroneutraal te maken.

Het aanvullen van chloride gebeurt via de basolaterale membraan. Dit komt dus uit de extracellulaire
vloeistof, die rijk is aan natrium en chloride (145 mM NaCl). Dit kan op twee manieren:
- Natrium/Kalium/2-Chloor cotransoprter. De drijvende kracht voor dit transport is de
inwaartse kracht voor natrium.
o De natrium wordt via een natrium-kaliumpomp weer naar buiten gepompt, net zoals
kalium die direct de cel uit wordt gepompt.
o Het chloride wordt via de apicale membraan doorgegeven.
- Parallele werking van de chloor-bicarbonaat uitwisselaar en de Na-H+ uitwisselaar. De H+
uitwisselaar is nodig om de H+ uit de cel te pompen zodat de omgeving niet te zuur wordt.

De tweede stap is het aantrekken van natrium. Door het rekruteren van chloride ontstaat er een
lumen-negatieve potentiaal. Deze moet geneutraliseerd worden, wat dus gebeurt door natrium. Dit
geschiedt via tight junctions, via de paracellulaire route, waar natrium in de laterale intercellulaire
ruimte zit opgeslagen. Door het voegen van natrium bij chloride ontstaat er een oplossing van
keukenzout in het lumen.

De derde stap heeft te maken met de osmotische druk. Door het constant aanvoeren van chloride en
natrium wordt de osmotische druk hoger omdat de concentratie ionen ook hoger wordt. Dit leidt tot
het aantrekken van water. Dit kan via de tight junctions, maar het water kan ook via de laterale en
apicale membraan bij het keukenzout voegen. Dit wordt gefaciliteerd door waterkanalen, zogenoemde
aquaporinen. Het aanvoeren van water gebeurt net zolang totdat de osmotische druk in het
interstitium en in het lumen aan elkaar zijn, m.a.w. als de NaCl-concentraties gelijk zijn. Er is dan
sprake van isotonie (145 mM).
Samenvatting
1. Apicale Cl- secretie + basolaterale Cl- invoer
a. Lumennegatieve transepitheliale potentiaal
2. Paracellulaire Na+ secretie
a. Osmotisch drukverschil
3. Watersecretie tot isotonie met ECV/ECF
Stap 1 dikwijls hormonaal gereguleerd.
Speeksel
De speekselklieren nemen zon 1.5 liter van
de inflow van het maagdarmkanaal
voor hun rekening. De klieren liggen in de mondholte en bestaan uit een drietal grote gepaarde:
- Parotis: 20%
- Sublingualis: 65%
- Submandibularis: 10%
In de mondholte liggen kleinere speekselklieren in het slimvlies. Zij zorgen voor de overige 5% van de
speekselproductie.

Het type secreet verschilt.


- Waterige secreet: sereus. Dit ontstaat wanneer er bijvoorbeeld iets zuurs wordt genuttigd.
- Slijmerig secreet: muceus. Dit ontstaat wanneer er bijvoorbeeld iets droogs wordt genuttigd.
De parotis is de enige klier die alleen sereus secreet kan uitscheiden, de kleine speekselklieren kunnen
alleen muceus secreet uitscheiden. De submandibularis en de sublingualis scheiden zowel sereus als
muceus secreet uit.

Bouw en werking van speekselklieren


De acini sesaneren een primair secreet, dat wordt opgevangen door ducti, waar het gemodificeerd
wordt wanneer het zijn weg zoekt naar de mondholte. In deze buizen liggen ductale cellen, die in drie
smaken komen:
- Intercalated
- Striated: reabsorptie Na+
- Excretoir:
o Reabsorptie Na+
o Secretie K+
o Secretie HCO3-
Ook hebben acini korrels, dit zijn zymogeen granula. Deze zorgen dat het speeksel organische
bestanddelen bevat.

Als het primaire secreet door de ducti stroomt, zullen de strated cellen
het natrium reabsorberen. Dit zorgt dat het speeksel niet zout smaakt.
Dit doen de excretoire cellen ook, alsmede de secretie van kalium en
bicarbonaat.

Bij de reabsorptie van water vindt er tegenstrijdig genoeg geen


verschuiving van water plaats van het lumen terug in de cel. Dit komt
omdat de membranen relatief waterdicht zijn en geen aquaporines
bevatten die het snel volgen van water kunnen faciliteren.

Ductale cel
Speeksel is arm in natrium en rijk aan kalium. De hoeveelheid
bicarbonaat hangt af van de stroomsnelheid van het speeksel: hoe
langzamer het stroomt, hoe minder bicarbonaat.

Doordat er wel Na gereabsorbeerd wordt, maar water er niet achteraan kan, ontstaat er een negatieve
potentiaal. Deze leidt tot de reabsorptie van chloride door tight junctions of via apicale chloorkanalen.
Het apicale chloorkanaal is gekoppeld aan HCO3-.
Ook moet de H+, die door uitwisseling met Na- in het lumen terecht komt, geneutraliseerd worden. Dit
gebeurt door de uitwisseling van H+ met K+.

Stroomsnelheid van speeksel


Bij een normale productiesnelheid van speeksel (zon 1ml/minuut) is er weinig natrium en chloride
aanwezig. De kaliumconcentratie is hoog, en het bicarbonaat is iets
lager dan in het plasma.

Bij een hogere productiesnelheid neemt de productie van HCO3-


toe, alsook de chloorconcentratie. De kaliumconcentratie neemt
wat af, en de reabsorptie van natrium gaat minder goed, waardoor
de natriumconcentratie hoger wordt.

Deze effecten zijn ook terug te zien in de zuurtegraad van het


speeksel: bij een lage flow is de pH om en nabij de 5,3, bij een hoge
flow is dit 7.8, wat waarschijnlijk komt door de hogere
concentratie HCO3-. Speeksel is een hypotone vloeistof.
Zymogene granula
De acinaire cellen hebben blaasjes aan de apicale membraan. Deze zijn gevuld met
organischebestanddelen. Wanneer ze fuseren met de apicale membraan, scheiden ze hun organische
stoffen uit in het isotone speeksel. De stoffen die de granula bevatten:
- Proline-rijke eiwitten zorgt voor de glazuuronderhoud, binding van calcium, hebben een
antimicrobie le werking en fungeren als glijmiddel;
- Mucine glycoprotene zorgen voor lubricatie
Enzymen:
- Alfa-amylase zorgt voor zetmeel digestie
- Lipase voor vetdigestie
- RIbonuclease: RNA digestie
Antimicrobie le stoffen:
- Lactoperoxidse
- Lactoferrine
- Lysozyme
- IgA receptor
Ondanks deze antimicrobie le stoffen, is de mond alles behalve vrij van bacterie n.

Aansturing speekselklieren
De parotis, sublingualis en submandibularis orden uit de nervus fascialis en de nervus trigeminus
gennerveerd. Kauwen, praten of bewegen geeft speekselproductie, alsook proeven van voedsel en het
ruiken van voedsel stimuleert de speekselproductie.

Dit wordt voornamelijk parasympatisch gedaan, met een cholinerge werking.


Autonome pathway Neurotransmitter Receptor Pathway Respons
Parasympatisch Acetulcholine Muscarine M3 Calcium Fluid > protein secretion
Sympathisch Noradrenaline Alfa-adrenerg Calcium Fluid > protein secretion
Noradrenaline Be ta-adrenerg cAMP Protein > fluid secretion

Maagsap
De maag neemt met 2 liter per dag een belangrijke plaats in in de secretieprocessen van het
maagdarmkanaal.

De uitgangen van de maagklieren zijn gelegen in de rugae. Deze is aan de binnenkant bedekt met
epitheelcellen. Daarnaast zijn er nog andere cellen aanwezig:
- Muceuze nekcel, welke slijm maakt, dat rijk is aan bicarbonaat;
- Partiuetale cellen, die HCl uitscheiden en intrinsic factor, wat belangrijk is voor opname van
vitamine B12;
- Chief cells, welke pepsinogeen produceren;
- Endocriene cellen:
o G cellen: gastrine stimulerende cellen: stimuleren maagsap secretie;
o D cellen, komen voor in de lamina propria, en produceren somatostatine;
o Enterochromaffine like cell, welke ook in de lamina propria ligt en histamine
produceert.
In de cardia en het antrum zijn er geen parie tale cellen aanwezig. Bovendien liggen de D-cellen en G-
cellen in het antrum direct aan het epitheel, terwijl dat niet zo is in het corpus.
Zoutzuursecretie
Bij nauwelijkse stimulatie, is het secreet bijna hetzelfde als het
primaire secreet. Er zit veel natrium in, ook kalium en H+ zijn rijk
aanwezig.

Wanneer de productiesnelheid van maagsap stijgt, zal de H+ ook erg


stijgen. Ook chloor en kalium zijn dan rijkelijk aanwezig.

Zoutzuurproductie
De parie tale cel kent twee toestanden: rust en actief. Het cytoplasma
ligt vol met tubulo-vesicles oftewel buisjesblaasjes. Ook zijn er veel mitochondrie n aanwezig. Bij
stimulatie van de cel zullen de rustende tubulo-vesicles fuseren met de membraan, waardoor de twee
caniculi ontstaan. Uit de caniculi komt het zoutzuur.

In apicale membraan is er een K+-H+ uitwisselaar die H+ ionen van het


lumen van de maag pompt, en K+ in de cel. Deze gebruikt ATP om H+ tegen d
concentratiegradie nt te transporteren. De H+ is afkomstig van een reactie
van H2O en CO2.
Doordat het kalium in het lumen wordt gesesaneerd, ontstaat er een
positieve potentiaal. Deze wordt gebruikt om chloride aan te trekken, welke
dan samen met de H+ zoutzuur vormt.
Het bicarbonaat wordt basolateraal uitgewisseld tegen chloride.

De parie tale cel zal in zijn actieve vorm overgaan door de aanwezigheid van 3 stoffen, waarvan er twee
direct werken en e en indirect:
- Acetylcholine afkomstig van het parasympatische zenuwstelsel. De postganglionaire vezel loopt
tot in het enterische zenuwstelsel.
- Gastrine, uitgescheiden door de G-cellen. Deze prikkelt een receptor (cholecystokinine B-
receptor). Gastrine wordt uitgescheiden wanneer de maagklieren in contact komen met
gedeeltelijk verteerde eiwitten/aminozuren/peptiden. Ze zijn dus chemosensitief. Daarnaast
worden ze gestimuleerd door vagale acetylcholine. Gastrine komt in de bloedbaan terecht,
waar het in de parie tale cel aankomt. Hier zet die de CCKB receptor aan, wat leidt tot
maagzuursecretie. Ook komt het bij de enterochromaffine like cell terecht, waar het leidt tot
bevordering van de histaminesecretie en zo bevordering van de zuursecretie.
- Enterochromaffine like cell, die wordt gestimuleerd door gastrine en acetylcholine. De cell zet
dan vervolgens histamine vrij. Dit is een krachtige stimulator van de zoutzuursecretie. Het
remmen van de receptor op de parie tale cel werkt zeer goed.

Histamine wordt gemaakt uit histidine. In de


maag zal het de histamine-H2-receptor van de
parie tale cel bezetten en de zuursecretie
stimuleren.

Gastrine is een polypeptide van 17. Dit wordt


uitgescheiden door de antrale of duodenale
cellen. Ook is er een big gastrine met 34 peptiden.
Dit wordt door de duodenale cellen
uitgescheiden. Het laatste stukje van
cholecystokinine en gastrine komt overeen met
elkaar.

Remming van maagsapsecretie


Remming van de maagsapsecretie gaat via D-cellen. Deze liggen in de lamina propria in het corpus,
waar ze neuronaal worden getimuleerd, en in het epitheel in het antrum van de maag, waar ze door H+
ionen worden gestimuleerd door luminaal zuur.
D-cellen maken somatostatine. Deze kan in het corpus op directe wijze de enterochromaffine like-cell
remmen via de somatostatinereceptor. Ook kan het paracrien de somastatinereceptor op de parie tale
cel blokkeren. In het antrum van de maag heeft de D-cel een paracriene werking op de G-cel, die naast
de D-cel in het epitheel ligt. De hele gastrine-route wordt dan geremd.Ook kan somastatine in de
circulatie komen en zo endocrien de parie tale cel bereiken. Hij bezet dan de somatostatinereceptor op
de parie tale cel en zet zo de zoutzuursecretie stop.

Acetylcholine remt de D-cel via de M3 receptor. Wanneer er behoefte is aan zoutzuur, wordt de
remming onderdrukt.

Het is niet bekend onder welke omstandigheden de D-cell in de lamina propria somatostaine
uitscheidt. In het corpus ligt de D-cel niet aan het epitheel, waardoor de cellen niet de luminale
zuurtegraad kunnen meten. Door neurale of chemische mechanismen wordt de cel waarschijnlijk op de
hoogte gebracht over het remmen of bevorderen van de productie van somatostatine. Dan wordt op
paracriene wijze de endochromaffine like cel geremd. Daarnaast zal ook op paracriene wijze de
parie tale cel geremd worden.
Zuurgraad in de maag
Normaal gezien is de maag basaal altijd zuur, met een
pH rond de 1-2. Telkens na een maaltijd schiet de pH in
de maag omhoog. De hoge pH komt door de bufferende
werking van het voedsel. De voedselbestanddelen
binden de H+ ionen, waardoor de H+ concentratie in de
maag instort. Deze zal zich herstellen, doordat de
maagsapsecretie op gang komt. Op het moment dat de
pH gedaald is, zal de H+ secretie exponentieel
toenemen. Deze zal na een bepaalde tijd weer afnemen.

In het algemeen kan bij het eten de maagzuurproductie in drie stadia worden onderverdeeld:
1. Cephale fase, bij het ruiken, zien of proeven van voedsel.
Het voedsel is echter nog niet doorgeslikt. De nervus vagus wordt geactiveerd, waardoor de parie tale
cel activeert, de enterochromaffine like cel wordt gestimuleerd tot het uitscheiden van histamine en
gastric releasing peptide wordt uitgescheiden, wat de G-cellen aanzet tot uitscheiding van gastrine.
De foto klopt dus niet helemaal. Er is al sprake van vagale activatie voordat er voedsel in de maag
komt. De sprake van een stijging van de snelheid van de H+ secretie en de H+ concentratie op het
moment dat er voedsel wordt genuttigd.
30% van de totale maagzuursecretie kan afhangen van de cephale fase.

2. Gastrische fase, waarbij de maag gevuld en gerekt is.


De maagwand is chemo- en mechanosensitief. De verwijding en aanwezigheid van voedsel leidt tot
vagale prikkeling en prikkeling van de gastrine-cellen, wat leidt tot maximale stimulering van de
maagsapsecretie.

60% van de zuursecrtie vindt plaats in deze fase. Er is al acetylcholine en


gastric releasing peptide aanwezig van de vorige fase. De vagusactiviteit
wordt gestimuleerd door de vago-vagale reflex wegens verwijding van de
maag door het voedsel.

In de plexus myentericus liggen neuronen gevoelig voor uitrekking van de


wand. Deze maken lange extrinsieke afferente verbindingen met de kernen
van de nervus vagus. Efferent komt er dan sterke vagale stimulatie van de
maagwand.

Maar ook lokale, intrinsieke enterische zenuwstelselreflexen leiden tot het


vrijzetten van acetylcholine. Bovendien zal de vagus gastric releasing
peptide uitscheiden. Deze zal dan de antrale G-cellen stimuleren tot het
uitscheiden tot gastrine. Acetylcholine en gastrine stimuleren dan de
enterochromaffine-like cell tot het uitscheiden van histamine.

Dit geheel wordt van een negatieve feedback voorzien door de D-cellen,
zowel lamina propria D-cellen die neuraal worden gestimuleerd, als de endocriene D-cellen in de
maagklieren van het antrum die door H+ ionen worden gestimuleerd.

3. Intestinale fase, welke 5-10% van de maagzuurproductie voor zijn rekening neemt.
Er is vrij weinig bekend over deze fase. Wat zeker is, is dat eiwitverteringsproducten intestinale G-
cellen stimuleren tot de productie van gastrine. Er zijn ook nog ongedefinieerde cellen waarbij
opgenomen aminozuren leiden tot prikkeling van de parie tale cel. Daarnaast zou een stofje, entero-
oxytine, leiden tot de stimulering van de parie tale cel.

Hormoon Bron
CCK I cellen uit het duodenum, jejunum en neuronen
Secretine S cellen in de dunne darm
VIP ENS neuronem
GIP K cellen in het duodenum en jejunum
Neurotensine Endocriene cellen in het ileum
Peptide YY Endocriene cellen in het ileum en colon
Somatostatine D-cellen van maag en duodenum, deltacellen in de pancreas

Chief cells
Deze cellen maken pepsinogeen, wat dan verpakt wordt in vesicles. Vesicles, gevuld met pepsinogeen,
fuseren niet alleen met de membraan, maar ook met zichzelf. Dit betekent dat er in een korte tijd veel
pepsinogeen kan worden uitgescheiden.

Pepsinogeen zelf is onwerkzaam. Dit wordt basaal uitgescheiden in de interdigestieve periode. Dit
wordt heel langzaam omgezet in pepsine als de pH hoger is dan 3-5. Als de pH onder de 3 is, gebeurt
dat veel sneller. Pepsine wordt inactief bij een pH boven de 3.5.

Gastric diffusion barrier


De maagwand beschermt zichzelf tegen zuur door de gastric diffusion barrier.
Deze barrie re bestaat uit een muceuze gellaag die wordt gemaakt door de
epitheelcellen. De laag wordt dan voorzien van bicarbonaat. Als er H+ ionen in
die laag komen, zullen die meteen worden geneutraliseerd, zodat het uit elkaar
valt in CO2 en H2O.

De mucussecretie vindt plaats onder vagale stimulatie of chemische irritatie.

Viscous fingering is het fenomeen waarbij zoutzuur verticaal door de


bicarbonaatlaag beweegt zonder te worden geneutraliseerd. Dit vindt plaats
wanneer het net in een maagkanaal is uitgescheiden en zijn weg moet banen
door het maagkliertje heen naar het corpus toe.

Pancreassap
De pancreas is in staat om 1.5 liter vloeistof per dag te sesaneren. Deze komt
bij de papil van Vater terecht. Deze bevindt zich vlak na het maagportier en
moet dus de volledige zure maaginhoud verwerken. Zowel galsap en
panreassap zijn daartoe rijk aan bicarbonaat.

De organische componenten van galsap en pancreassap zorgen voor de chemische verkleining van alle
drie de macronutrie nten: vetten, eiwitten en suikers. Galsap zal assistentie verlenen bij de vetvertering
door galzure zouten te doneren. De chemisch verkleinde componenten komen dan op de membraan
van epitheelcellen, waar ze nog meer worden verkleind en uiteindelijk kunnen worden opgenomen.

Bouw van de pancreas


De pancreas bestaat uit lobuli. Uit deze lobuli komen buizen die zich verenigen in een hoofdbuis die
door het lichaam van de pancreas loopt en uiteindelijk met de galbuis zal verenigen.
Een lobulus bevat tientallen acini. Een acinus bestaat uit epitheelcellen, met zymogeen granula met
lipases, peptidases en amylases die voortdurend worden uitgescheiden, zelfs als er niet gegeten wordt.
De ductale cellen zijn gespecialiseerd in de sapsecretie, een waterig serreus vocht, maar ook slijm
(door Goblet cellen). Dit is om de sfincter van Oddi te beschermen tegen bacterie n uit het duodenum.

De ductale cellen produceren 75% van het pancreassap en mucus. De acini produceren 25% van het
pancreassap en enzymen, welke liggen opgeslagen in de zymogeen granula. De granula worden door
middel van exocytose vrijgegeven aan het lumen van de acinus. Het proces van productie via ruw ER,
Golgi, gecondenseerde vacuolen en zymogene granulen neemt zon 2 uur in beslag.
Om te voorkomen dat de enzymen de cel zelf aanvallen, worden ze opgeslagen in een inactieve vorm.
Bovendien is de membraan van de zymogene vesicles impermeabel voor eiwitten en zijn er speciale
chaperones mee verpakt die een remmende werking hebben op de enzymen. Daarbij zijn de condities
in zon vesicle zijn ongunstig voor enzymen. Moest het dan toch nog mis gaan, zijn er lysosomale
enzymen aanwezig met een vernietigende werking.

Regulatie zymogeen uitstoot


In de pancreas bestaan er vijf secretagogen, een stof dat secretie bewerkstelligt. Er zijn er twee
belangrijk:
- Cholecystokinine (CCK)
- Carbachol, een synthetische analoog voor acetylcholine.
Deze twee secretagogen hebben een bifasisch verloop. Andere secretagogen met een eenzijdig verloop:
- CGRP
- VIP
- GRP

Ook als er niks gegeten is, is er een constitutieve productie van secretatogen. Dit is zon 2,5-4%. Bij
regulatie of stimulatie vindt er een verhoging plaats met factor 5 of 10.
Secretagogen hebben een werking via verhoging van de intracellulaire calciumconcentratie. Deze
leiden dan via een cascade tot het vrijzetten van de zymogene granula.

Zymogenen
Een aantal zymogenen worden in een inactieve toestand opgeslagen. Dit zijn:
- Trypsinogeen
- Chymotrypsinogeen
- Proelastase E
- Procarboxypeptidase A
- Procarboxypeptidase B
Deze zijn allen verantwoordelijk voor de digestie. Ze worden geactiveerd door enterokinase. Dit is een
darmwandenzym.

De al actieve enzymen:
- Alfa- amylase
- Carboxy ester ligase
- Ligase
- RNAse
- DNAse
- Colipase

Chaperones:
- Trypsine inhibitor: blokkade van de trypsine-activiteit
- Lithostathine: preventie van de formatie van stenen
- GP2: niemand weet het
- Pancreatitis-associated protein: bacteriostase?
- Na+, Cl-, H20: isotoon secreet

Pancreassap
De vorming van isotoon secreet gaat vrijwel identiek aan dat van de andere klieren in het lichaam. Het
verschil is dat de pancreas geen keukenzout zal uitscheiden, maar natriumbicarbonaat. Er is dus een
extra stap nodig om het secreet te modificeren. Dit gebeurt in de ducti, aangezien zij 75% van de
sapsecretie voor hun rekening nemen. Zie foto voor de precieze stappen. Doordat de bicarbonaat in het
lumen gesesaneerd wordt, ontstaat er een lumennegatieve potentiaal, wat natrium en water aantrekt
totdat er weer sprake is van isotonie. Wat ook kan, is dat de ductale epitheelcel het primaire secreet
afkomstig van de acini bewerkt en het chloor daarvan verruild voor bicarbonaat.
Acini maken vooral een isotone zoutoplossing, de ducti maken vooral een
natriumbicarbonaatoplossing.

De secretie van bicarbonaat wordt


sterk gestimuleerd door secretine. Dit
wordt door de S-cellen in het
duodenum uitgescheiden als het
lumen zuur is. Ook acetylcholine
stimuleert de secretie van
bicarbonaat.

Snelheid van sapproductie


Bij een langzame productie is er een
lage bicarbonaatspiegel en
kaliumspiegel. De chloorspiegel en
natriumspiegel zijn relatief hoog. Als
het sneller gaat stromen, wordt de
chloorspiegel vervangen door de
bicarbonaatspiegel.

Ook hier kan de


pancreassapproductie in drie stadia
worden ingedeeld:
Cephale fase Zicht, reuk, smaak Vagale pathways 25%
Gastrische fase Distentie Vagaal-cholinerg 10%-20%
Intestinale fase Aminozuren, vetzuren, H+ Cholechystokinine, secretine, entero- 50-80%
pancreatische reflexen

In de cephale fase zit het voedsel in je hoofd, waarbij er neuronen geactiveerd worden die de kern van
de efferente neuronen van de nervus vagus, die efferenten naar de maag en de pancreas stuurt. De
postganglionaire vezel gaat naar de acini, die de M3 receptor hebben voor acetylcholine. Hier ontstaat
dan de zymogeensecretie maar ook de keukenzout secretie. Ook de maag is er tussen geschakeld.
Gastrine is ook een secretagoog voor de pancreassapsecretie in de cephale en gastrische fase. Dit is
wanneer bijvoorbeeld GRP in de G-cellen gastrine vrijmaakt. Deze gastrine draagt bij aan de
pancreassap secretie. Daarnaast zal acetylcholine ook postganglionair de bicarbonaatsecretie in de
ducti geactiveerd.

In de intestinale fase wordt het geheel voltooid door


de S-cel. Deze wordt geprikkeld door H+ en scheidt
secretine uit. Secretine gaat naar de ductale cellen.
Eiwitten en vetten die stimuleren I-cellen, die CCK
uitscheiden. Samen met acetylcholine is het een
belangrijke stimulator van de acinaire enzymsecretie
en watersecretie.

Daarnaast spelen ook extrinsieke parasympatische


afferente neuronen een rol. Deze chemosensitieve
cellen in het epitheel zullen ook via vagale afferenten
naar de kernen van de nervus vagus lopen en
acetylcholine vrijzetten.

Gedurende de interdigestieve periode is er een enzymatische output van de pancreas. Deze is voor
85% vagaal gemedieerd. Er worden met een basale secretiesnelheid vrijgezet. De golven komen tot
stand door migrerende motorische complexen van de darm. In de gevoede toestand wordt de
enzymatische output van de pancreas erg gestimuleerd door acetylcholine, CCK (I-cellen) en de
sapsecretie door secretine (S-cellen) samen met acetylcholine. Ook komen er eiwitafbraakproducten,
zuur en andere chemische stoffen die op de
darmwand inwerken.

Galsap
Galsapsecretie is ongeveer een halve liter per dag. Dit is
opmerkelijk, want de lever produceert 900-1000
mililiter galsap. De helft van de leverproductie wordt
opgeslagen. Hier dient de galblaas voor. Anatomie van
de gal en pancreas: zie foto.

De organische componenten van galsap en pancreassap


zorgen voor chemische verkleinging voor de vetten,
eiwitten en suikers. Het galsap zal assistentie verlenen
bij de vetvertering door galzure zouten te doneren.

Bouw van de galwegen


De galwegen beginnen bij de canaliculi. Deze worden
gevormd door de hepatocyten. De canaliculi verzamelen
zich in steeds groter wordende buizen, die heten terminale galductuli. Vanaf de dikker wordende
structuren wordt de galgang niet meer gemaakt door hepatocyten, maar door cholangiocyten. De
buizen worden steeds groter, tot de rechter en linker galgang die uitmonden in een grote galgang.

In de kleine canaliculi hebben de hepacotyen een halfmanige uitsparing. pH 7.5


Na 141-165
K 2.7-6.7
Galgang flow Ca 1.2-3.2
De canaliculaire galsecretie wordt verzorgd door de levercellen. Deze is voor Cl 77-117
een deel onafhankelijk van de galzure zouten. Deze is aanwezig in de HCO3- 12-55
Totaal fosfor 0.15
perioden tussen de maaltijden als tijdens de maaltijden. De lever gebruikt de Galzuren 3-45
galwegen als een afvoerput voor de vetoplosbare organische metabolieten Totaal vetzuren 2.7
waar het lichaam vanaf wil. De galgangen worden dus niet alleen gebruikt Fosfolipiden 1.4-8.1
voor de galzure zouten. Bilirubine 1-2
Cholesterol 1-3.2
Als er gegeten wordt, moeten er galzure zouten worden geproduceerd. Dit Eiwitten 2-20
komt tot stand door de galzure zouten afhankelijke galsap stroom. Deze wordt
ook veroorzaakt door de levercellen en maakt deel uit van de canaliculaire
galsecretie. Daarboven zit de ductulaire secretie, die tot stand komt door de
cholangiocyten.

Galsap heeft een organische en anorganische samenstelling .


De galzuur onafhankelijke flow is afhankelijk van de organische vetoplosbare
metabolieten die in de canuliculi worden uitgescheiden. Ze zijn dan osmotisch
actief en trekken water aan. Dit stopt wanneer er sprake is van isotonie.

De galzuur afhankelijke flow is afhankelijk van de galzure zouten. Na het


uitvoeren van hun functie, worden ze via de enterohepatische kringloop weer
opgenomen op het laatste stuk van de dunne darm door de lever, waardoor ze
opnieuw kunnen worden toegevoegd aan de galsappen.
Omdat deze galzuren micellen vormen, zijn ze niet heel erg osmotisch en
trekken ze dus geen water aan. Hier is een ander mechanisme voor nodig, namelijk dat de galzure
zouten positieve kationen om zich heen moeten hebben om de negatieve lading te neutraliseren. Deze
ionen zijn dus osmotisch actief. Om het watertransport te vergemakkelijken, zijn er aquaporines
aanwezig in de membraan van het type AQP type 8. De transporters liggen opgeslagen in levercellen in
blaasjes, en wanneer er een secretagoog langskomt, fuseren de blaasjes met de membraan en kan
water zich snel voegen bij de galzure zouten en de kationen die daarbij meekomen.
Het ductulaire secretiemechanisme is een anorganische bedoeling, met de secretie van NaHCO3. Vooral
HCO3- is belangrijk, omdat die samen met het pancreassap het zoutzuur van het maagsap
neutraliseert.

De wijze waarop de anorganische vloeistofsecretie plaatsvindt in de


cholangiocyt is volkomen gelijk aan hoe het gaat in de pancreas. Secretine,
glucagon en VIP verhogen de intracellulaire cAMP concentratie, waardoor de
chloorkanalen in het apicale membraan open gaan staan.

Galblaas
De lever produceert zon 900 ml galsap per dag. Er wordt slechts 500 ml per
dag uitgescheiden, waarvan 50 ml geconcentreerde galsap uit de galblaas en
450 ml direct uit de galgangen. Er blijft 450 ml over om op te slaan in de
galblaas. Dit vindt vooral plaats in de interdigestieve periode.

De galblaas ontwatert het galsap doordat hun epitheelcellen in de apicale


membraan transporteiwitten bevatten die natrium en chloride de cel in sluizen. Natrium wordt
uitgewisseld voor H+ en chloride voor HCO3-. Natrium wordt dan over de basolateraal kanaal het
interstitium ingesluisd. De osmotische druk van het galsap daalt. Dit trekt water aan naar het
interstitium, waar de osmotische druk een beetje stijgt. Het galsap dikt in. Galsap van dit kaliber
bevindt zich vooral in de galblaas.
In het geconcentreerde gal is de calciumconcentratie vrij hoog. Dit kan leiden tot stenen.

Enterohepatische kringloop
De lever produceert de galzouten, die via de gal in de dunne darm worden uitgescheiden. In ionisch
ongeladen vorm worden ze passief opgenomen. In het terminale ileum moet voorkomen worden dat de
galzouten ontsnappen naar het colon. In het jejunum hebben de enterocyten een apart systeem om de
geconjungeerde galzure zouten op te nemen, namelijk via een cotransport van natriumionen.
Via het bloed komt het terug bij de lever.
Dunnedarmwandsap
De dunne darm produceert per dag ongeveer een liter vocht. Dat vocht is een keukenzout oplossing
waarvan de osmolariteit gelijk is aan het bloedplasma. Het is isotoon of iso-osmotisch.

De secretie vindt voornamelijk plaats in het jejunum. Ook is daar een slijmlaag aanwezig. In het ileum
zijn er geen Kerkingse plooien aanwezig, wat betekent dat de absorptie niet meer plaatsvindt. Het
ileum neemt de galzure zouten weer op. Ook de intrinsic factor en vitamine B12 worden hier
geabsorbeerd.

De dunne en dikke darm hebben een aantal overeenkomsten: zie foto.

De secretie van water bevindt zich Dunne darm Dikke darm


vooral in de cryptcellen in de dunne Lengte 6m 2.4m
darm. Deze zijn in staat om elektrogeen Apicale opp 200 m2 25 m2
chloride te sesaneren over de apicale Plooien Ja Ja
membraan. Dit gaat hetzelfde als bij de Villi Ja Nee
pancreas. Het jejunum krijgt door o.a. Crypten Ja Ja
galsap, pancreassap, maagsap, speeksel Microvilli Ja Ja
en water van het voedsel zon 7-9 liter Nutrintabsorptie Ja Ja
te verduren. Dit wordt voor een groot Actieve natriumabsorptie Ja Ja
gedeelte opgenomen zodat het colon
Actieve kaliumsecretie Nee Ja
nog maar een liter van 1.5-2 hoeft op te
nemen.

Cystische fibrose
In de darm van iemand met CF kunnen er
meconiumpluggen voorkomen in de darm. Het apicale
chloridekanaal is defect, of helemaal niet aanwezig. De
cryptcellen kunnen geen water uitscheiden, waardoor de
inhoud van de darm zal inklinken.

Regulatie apicale chloormembraan


De regulatie gebeurt door vrijgemaakte calciumionen en
door cAMP.

Een aantal stoffen van het enterische zenuwstelsel, zoals


VIP, acetylcholine, serotonine, hebben invloed op de
basolaterale en apicale chloormembranen en
transporteiwitten. Ook inflammatoire mediatoren
kunnen dat doen. Dit is de reden dat bij een
darmwandinfecties diarree aanwezig is.

Het choleratoxine kan de cAMP concentratie verhogen,


waardoor het CFTR open gaat staan en er watersecretie
plaatsvindt. Deze kan in het geval van deze ziekte
levensbedreigend: er wordt zoveel darmvocht geproduceerd dat er een shock ontstaat. De behandeling
is isotoon keukenzout.

NaCl absorptie
Wanneer NaCl wordt gereabsorbeerd, zal water volgen. De reabsoptie kan samen gaan met glucose en
aminozuren, of door H+ uitwisseling of parallelle werking van Na-H+ uitwisselaar en Cl-HCO3-
uitwisselaar of door epitheliale natriumkanalen. Dit proces is dikwijls elektrogeen. De osmotische druk
van het lumen zal dalen, en die van de interstitie le vloeistof zal stijgen. Dit veroorzaakt een
waterstroom optreden dat het water absorbeert.
In het duodenum is er een hoge Natrium glucose/aminozuur
reabsorptie.
In het jejunum is de Na-H+ uitwisselaar belangrijk.
In het ileum en proximale colon zijn de Na-H+ uitwisselaar en
de Cl-HCO3- belangrijk.
In het distale colon zijn de natriumkanalen prominent.
Deze mechanismen zorgen ook allen voor de reabsorptie
van water.

Omgekeerd kan vloeiend water, vb. door de tight junctions,


ook stoffen meetrekken, wat solvent drag heet. Dit is typisch
voor de nier en het darmlumen.
Suikers
De digestie en absorptie van suikers vindt voornamelijk plaats rond de papil van Vater. Dit is de plek
waar het pancreassap bij de chym wordt gevoegd en waar de amylasen hun werk kunnen doen op de
voedselbrij. De grootste hoeveelheid van absorptie van suikers vindt dan ook plaats in het duodenum.

De groep suikers die de mens kan veteren zijn sucrose, een dimeer van glucose en fructose, en lactose,
een verbinding met galactose en glucose.
Amylose is een lineaire glucosepolymeer. Wanneer de glucosepolymeer vertakt is, heet dat
amylopectine. Het enzym alfa-amylase en isomaltase breken de vertakte en de lineaire polymeren af.

Luminale digestie
Alfa-amylase wordt uitgescheiden in het speeksel en het pancreassap. Er worden minimaal twee
glucosen afgesplitst van een polymeer. Bovendien is het alfa-amylase niet in staat om de 1,6-verbinding
af te breken. Dit betekent dat de alfa amylase bijvoorbeeld vier glucosen kan splitsen tot 2 aan 2, of 5
glucosen tot een groep van maltotriose en maltose, maar geen maltotriose kan afbreken. Er blijven dus
altijd maltosen of maltotriosen over. Ook ontstaan
er alfa-limited dextrins wegens de 1,6-verbinding
die niet kan worden afgebroken. Dit heet luminale
digestie.
Membraangebonden digestie
Naast luminale digestie is er ook
membraangebonden digestie. Lactase zit op de
membraan van de enterocyt. Uit het lactase wordt
glucose en galactose vrijgemaakt, waarna ze via
een natriumgekoppeld cotransport (SGLT1)
systeem de enterocyt in getransporteerd.
De maltose en de maltotriose worden door
maltase verwerkt tot afzonderlijke
glucosemoleculen, die ook via de SGLT1 worden
geabsorbeerd.
Sucrose wordt door sucrase gesplitst in fructose
en glucose. De glucose gaat weer via de SGLT1 de
enterocyt in. De fructose gaat met de GLUT5-
transporter de cel in. Dit is ondersteunende
diffusie, dus zonder cotransport.
Sucrase maakt deel uit van een groter
enzymcomplex samen met isomaltase. Isomaltase
is het enige enzym dat de 1,6-glycosidische
verbinding kan verbreken. Er ontstaat dan
maltose en maltotriose, die worden afgebroken tot afzonderlijke
glucosemoleculen.

Het transport van glucose en galactose over de apicale membraan is


secundair membraan, de exit-stap van glucose, galactose en fructose is
passief, ondersteund door de GLUT2-transporters.

SGLT1
De SGLT1 transporter is een complex molecuul. Zowel de N- als de C-terminus liggen in het cytoplasma.
De transporter zelf gaat zon 12 keer door de membraan. Het is geglycosideerd en kan dus pyranose
ringen aangrijpen om samen met natrium in het cytosol te transporteren.

Net zoals in de proximale tubulus van de nieren, trekt het stoffentransport het watertransport. Dit gaat
via de staande gradie nt theorie. Wanneer de enterocyten water met glucose of water met aminozuren
opnemen, worden die in de laterale intercellulaire ruimte getransporteerd. Hierdoor stijgt de
osmotische druk daar, wat water zal aantrekken. Er ontstaat een mechanische spanning over de
laterale intercellulaire ruimte. Dit is dan een drijfveer voor het diffunderen van stoffen naar de
capillair.
Bij ORS wordt er een oplossing van keukenzout samen met glucose gegeven. Zo zal er in de darm
water in de enterocyt worden getrokken.

Eiwitten
De digestie en absorptie van eiwitten vindt plaats in het duodenum, net voorbij de papil van Vater. De
eiwitvertering heeft al een beetje plaatsgevonden door de pepsine van het maagsap.

De eiwitten worden luminaal als membraangebonden geabsorbeerd. De luminale enzymen maken van
de lange eiwitten korte ketens. Dit gebeurt door pepsine in de maag en trypsine uit de pancreas in het
lumen. De fragmenten zijn daarna nog te groot om te worden opgenomen, waardoor er
membraangebonden transporters bestaan om ze nog verder af te breken. Het eerste opneembaar eiwit
is tetrapeptide. Het begint echter pas goed te lopen bij tripeptiden, dipeptiden en bij de afzonderlijke
aminozuren.

In de pancreas zorgen tripsiongeen, chymotripsinogeen en prolastase voor het maken van


oligopeptiden (2-6 aminozuren). Alleen procarboxypeptidase A en B leveren enkelvoudige aminozuren
op.

Er zijn vijf groepen aminozuren met elk hun eigen opneemmechanisme:


- Niet-polaire alifatische zijketens;
- Aromatische zijketens;
- Positief geladen zijketens;
- Negatief geladen zijketens;
- Polaire, ongeladen zijketens.
Meestal hebben ze per aminozuurgroep ook eigen membraantransporteiwitten. Vaak gaat het
transport in combinatie met natrium of waterstofionen.

PEPT-1
De PEPT-1 transporter kan zowel tetrapeptiden als tripeptiden en
dipeptiden transporteren. Dit gebeurt in combinatie met H+-ionen.
In de enterocyt wordt het eiwit dan door peptidasen verder
afgebroken tot afzonderlijke aminozuren, die dan via ondersteunde
diffusie naar het interstitium gaan.

Er is sprake van een kinetisch voordeel: wanneer er zowel een enkel


aminozuur (glycine) als een dipeptide (glycineglycine) wordt gegeven, zal de spiegel van glycineglycine
na een bepaalde tijd veel hoger zijn dan die van glycine. Dit impliceert dat de H+ transportsystemen
voor dipeptiden veel sneller gaan dan de transportsystemen voor enkelvoudige aminozuren.

Opname intacte eiwitten


Enterocyten kunnen eiwitten fagocyteren. Zon 10% van die gefagocyteerde eiwitten bereikt
onaangetast het interstitium. De overige 90% wordt in de enterocyt gefuseerd met lysozymen en
zodanig afgebroken. Er wordt dan bewerkt eiwit uitgescheiden.

De plekken van het darmwandepitheel vlak boven de Peyerse plaques zijn speciaal. De plaques zijn
lymfode follikels die betrokken zijn bij de afweer. Waar de plaques liggen, zijn de epitheelcellen gering
gemodificeerd en heten ze M-cellen. Deze cellen zijn instaat om de eiwitten te fagocyteren en te
verpakken in clathrin-coated vesicles. De eiwitten blijven dan intact en worden aangeboden aan cellen
in de lamina propria die betrokken zijn bij de immuniteit. Zo zorgen aminozuren ook voor immuniteit.
Lipiden
De absorptie van lipiden is geconcentreerd in het proximale deel van het duodenum. De digestie vindt
vooral plaats in de maag.

De eerste stap is luminale digestie. De enzymen die hiertoe helpen zijn de lingualipase, gastrische
lipase en door de pancreatische lipasen. Er is echter geen sprake van membraangebonden digestie.
Daarnaast zullen de di- en trilipiden niet verder worden afgebroken in de enterocyt, maar zullen ze
opnieuw worden geassembleerd tot vetten van waaruit zij waren vrijgemaakt.

De grootste groepen vetten:


- Fosfolipiden, met een glycerolruggengraat met daaraan een fosfaatgroep en twee vetzuren
veresterd. Ze zijn afkomstig van de membranen van het voedsel wat er gegeten wordt. 5% van
de vetten zijn fosfolipiden, zon 4-6 gram per dag.
o Phosphatidylcholine, met twee vetzuurstaarten;
o Lysophosphatidylcholine, met een vetzuurstaart.
- Cholesterol, afkomstig van dierlijke celmembranen. In een normaal dieet zit 0.5 gram per dag.
Ook bestaat er een cholesterol met een vetzuur, een cholesterylester. Dit zit enkel in het dieet
bij lever of bloedproducten. Cholesterol bevat een polair en apolair gedeelte. Het is dus zeer
geschikt om neutrale vetten te verleiden aggregaten te vormen, micellen genaamd.
- Triglyceriden, de grootste groep. Dit zijn neutrale vetten. Aan de glycerolruggengraat zijn er
drie vetzuren veresterd, wat een triacylglycerol heet. Hiervan kunnen alleen de twee buitenste
worden afgesplitst, waardoor er een monoacylglycerol ontstaat met twee losse vetzuren. 90%
van de vetten die worden gegeten zijn neutrale vetten. Dit komt neer op 140 gram per dag.
Galsap bevat fosfolipiden en zorgt er voor dat neutrale vetten goed in een waterige oplossing
kunnen worden gebracht waardoor zet efficie nt kunnen worden aangevallen met enzymen en zo
verteerd kunnen worden. Ook bevat het cholesterol, wat de oplossing van neutrale vetten ten goed
komt.
Sfingolipiden bestaat uit een syrinemolecuul in plaats van een vetzuur. Deze zorgen dat onze
membranen robuust zijn.
Verzadigde vetzuren zijn vooral aan te treffen in dierlijk vet, onverzadigde vetzuren in plantaardig
vet.
Absorptie van vetten
De emulsiedruppels van vet zijn afkomstig uit de maag. In de kern zitten triacylglycerolen en aan de
buitenkant zit een membraan van fosfolipiden en cholesterol, uit zowel galsap of dieet. Ook kunnen er
vrije vetzuren in een druppeltje zitten. De emulsiedruppels worden aangevallen door het
pancreatische, alkalische lipase. De triacylglycerolen zullen dan worden gehydrolyseerd. Zo ontstaan er
uiteindelijk gemengde micellen, die bestaan uit monoacylglycerol, lysofosfolipiden, cholseterol en vrije
vetzuren. Deze worden opgenomen door enterocyten. Enterocyten monteren de neutrale vetten en
fosfolipiden terug uit de bestanddelen die ze hebben opgenomen uit de gemengde micellen. Ze worden
dan verbonden met een aantal eiwitten, die als chylomicronen aan de basolaterale membraan van de
enterocyten worden uitgescheiden. Deze zijn te groot om door de gaten van het endotheel te gaan, dus
gaan zij een lymfevat in. Uiteindelijk komen de lymfevaten bij de ductus thoracicus, waar er twee
bestemmingen zijn voor zon chylomicron:
- Dwarsgestreept spierweefsel, die de neutrale vetten kunnen opnemen om te verbranden ten
behoeve van de spierarbeid. Het endotheel van de vaten die leiden naar het dwarsgestreept
spierweefsel bevatten lipoproteinlipase (LPL). Deze maakt uit de triacylglycerolen weer vrije
vetzuren (NEFA: non-esterified fatty acid), die vervolgens naar de spier diffundeert. De
restanten van de chylomicronen worden door de lever geklaard.
- Witte vetweefsel, waar het kan worden opgeslagen. Opnieuw wordt door LPL de vrije vetzuren
vrijgemaakt, waar ze worden opgenomen door de vetcellen en veresterd worden tot neutrale
vetten en alsdus opgeslagen. Het restant zal worden geklaard door de lever.

Emulsiedruppel
De kernlipiden uit een emulsiedruppels:
- Triacylglycerolen
- Diacylglycerolen
- Cholesteryl esters, bij een speciaal dieet.
De tri- en diacylglyerolen zijn al aangevallen geweest door lipasen in speeksel (linguaal lipase) en
maagsap (gastrisch lipase). Beide hebben gemeenschappelijk dat ze maar e en acylgroep van de
triacylglycerol kunnen afhalen. Een TAG wordt dus een DAG.

Om de kern heen zijn er een aantal ringen gevormd, een trilamellaire structuur. Dit zijn lipide
dubbellagen. In een lamel zitten membraanlipiden van de cellen die zijn gegeten en bijvoorbeeld ook
maagcellen die zijn gee xfolieerd. Daarnaast: gedenatureerd eiwit, polysachariden, vetzuren,
monoacylglycerolen, cholesterol
Een emusliedruppel kan via de chym al in het duodenum terecht gekomen zijn. In het duodenum
kan het door contracties weer retrograad terug door de pylorus in de maagsap terecht komen. Door
het kortdurend verblijf in het duodenum, zeker als het vetdruppeltje de papil van Vater al was
gepasseerd, heeft het vetdruppeltje al kennis gemaakt met fosfolipiden en cholesterol uit het galsap. Zo
worden vetten, die zich normaal gezien niet met water willen verhouden, toch opgelost.

De emulsificatie, het maken van kleine vetdruppels uit een grote, gebeurt al tijdens het kauwen. Ze
worden verder verkleind door de maag, vooral bij propulsie en retropulsie, en ook door de peristaltiek
van maag en duodenum. Ten slotte worden ze chemisch en fysisch verkleind en gestabiliseerd doordat
er al enzymen en galzouten bij kunnen komen. Vooral het linguaal lipase en gastrische lipase kunnen
daar al vrije vetzuren maken, die een lamel kunnen gaan vormen. Na de papil van Vater zijn er pas echt
mooie lamellen te vormen door de cholesterol, fosfolipiden en galzure zouten. De lamellen zorgen
ervoor dat de emulsie mechanisch stabiel is en dat de druppels vervloeien met elkaar.

De aanval op emulsiedruppels geschiedt door enkele enzymen om de


vetten in de kern te kunnen verteren. Er vindt adsorptie plaats van
galzouten op de buitenkant van het druppeltje. Ook het pancreatisch
lipase hecht zich met behulp van colipase aan de lamellen. Het product
van de aanval van triglyceriden met pancreatisch lipase zijn
monoacylglyceriden en vrije vetzuren, C-glyerol door carboxylester-
hydrolase en lysofosfolipide van fosfolipase A2.
Door de aanval van deze enzymen vindt er snelle hydrolyse plaats in de
kern, waardoor er een subvesicle ontstaat die zichzelf afsnoert.
De multilamellaire aggregaten worden dan verder verkleind. Hierbij
spelen galzouten een belangrijke rol. Bij een multilamellaire zitten
vrije vetzuren, lysofosfolipiden, galzure zouten, cholesterol. De
galzouten zorgen ervoor dat de multilamellaire aggregaten steeds
minder lamellen krijgen en uiteindelijk gemixte micellen worden. Ze
zijn dan klaar om te worden opgenomen door de enterocyt.

Vet absorptie 1: LCFA (long chain fatty acids)


Dit zijn vetzuren waarvan de staarten tussen de 6-13 C-atomen lang zijn. Ze zijn aanwezig in de
gemixte micellen. Deze gemixte micel kan diffunderen naar een smalle laag, wat het zure microklimaat
genoemd wordt. Het bevindt zich vlak bij het enterocyt en wordt verzuurd door de natrium-H+
uitwisselaar. De vrije vetzuren zullen in een zuur klimaat associeren met een proton, waardoor ze
ongeladen worden. In deze toestand kunnen ze door de membraan diffunderen, die zelf ook uit vet
bestaat. Dit heet non-ionische diffusie.

De tweede manier is dat de vetzuren


geprotoneerd of ongeprotoneerd kunne
integreren van de celmembraan van de enterocyt
en zo naar binnen kunnen diffunderen.

Bovendien hebben enterocyten ook speciale


moleculen, fatty acid transporters (FAT). Deze
stonden vroeger bekend als CD36.

Vet absorptie 2: cholesterol (MAG en


fosfolipiden)
Er werd eerst gedacht dat zowel MAG, als lysofosfolipiden en cholesterol middels simpele diffusie de
enterocyt konden betreden. Dit bleek niet helemaal waar. Voor cholesterol is er een speciaal
membraantransporteiwit dat het oversteken van het enterocytenmembraan ondersteunt. Dit geldt
waarschijnlijk ook voor MAGs en lysofosfolipiden.
Cholesterol wordt opgenomen door het Niemann-Pick C1 like protein 1 (NPC1L1). Dit molecuul wordt
geremd door en ezetimibe. NPC1L1 kan op twee manieren cholesterol opnemen:
- Apolipoproteine B weg, waarbij het opgenomen unesterified cholesterol ook via het NPC1L1 in
het endoplasmatisch reticulum wordt gestopt. Hier wordt het veresterd met het acyl-coenzym-
A transferase 2 tot een cholesterolester CE. Dit wordt gestopt in een chylomicron in wording,
gebouwd rondom het apoliproteine B samen met triglyceriden.
- Apolipoproteine B-onafhankelijke weg, die naar HDL partikels gaat of naar Apo-A dat in de
buurt wordt gemaakt. Door een ABCA1 molecuul wordt het cholesterol over het membraan
weer naar buiten getransporteerd.

Een ander ATP-binding molecuul, het ABCG5G8 zal cytosterolen naar buiten transporteren, alsook het
onveresterde cholesterol. Het transporteert de cholesterol terug het darmkanaal in.

MAG en

lysofosfolipiden worden op een onbekende manier afgebroken. Er wordt vanuit gegaan dat er
membraantransporteiwitten zijn en dat er ook sprake is van vrije diffusie.

Intracellulaire verwerking
Lysofosfolipide (LPA) wordt door een enzym genaamd AGPAT
bewerkt, waardoor er een fosfolipiden ontstaat. Als hier een
vetzuur vanaf wordt gehaald, ontstaat er een diacylglycerol.

Het MAG zal door monoglycerol-acyltransferase (MGAT) worden


omgezet tot een diacylglycerol. Dit wordt dan door DGAT
omgezet tot een TAG. Middels het microsomale triglyceride
transfereiwit zal die in het gladde ER worden getransporteerd en
in de chylomicronen worden verwerkt.

Het cholesterol wordt door ACAT omgezet en in een chylomicron


gezet met ApoB.

De longchain fatty acids worden veresterd door MAGAT tot DAG.


Deze DAG wordt op de membraan van het ER opgepakt en door DGAT2 verwerkt tot triglyceriden. Deze
worden door MTP verwerkt met ApoB tot een chylomicron. Het chylomicron wordt dan verder vervet
(lipidatie) in het Golgi totdat ze als rijpe chylomicronen worden uitgescheiden. De triglyceriden
worden dan nog omgezet tot triacylglycerolen.
VLDL
Dit zijn very low density lipoprotein. De lever is een belangrijke bron van VLDL. Het is nog onzeker of
ook het maagdarmkanaal hier een rol in speelt. In VLDL worden endogenen lipiden opgeslagen.

Vetabsorptie 3: SCFA (short chain fatty acids)


Deze hebben 1-4 C atomen in de staart. Ze worden
geproduceerd in het colon en bestaan vooral uit
starch (zetmeeel) en de NSP (non-starch
polysacharides, oftewel voedingsvezels), welke
overblijven na de uitgebreide vertering in de dunne
darm. Deze worden dan gefermenteerd, waaruit de
SCFAs komen.

SCFA ontstaat uit de hydrolyse van polysachariden, oligosachariden en disachariden en door de


enzymatishe digestie van de suikers die uit de hydrolyse vrijkomen. De oligo- en disachariden zijn niet-
zetmeel polysachariden en dus
Type Voorbeeld
plantaardige polymeren (vb. inuline).
RS: physically inaccessible Partly milled grains and seeds
De belangrijkste bron voor SCFAs is nog
RS2: resistant granules Raw potato, green banana, some legumes
steeds zetmeel. Er zijn verschillende RS3: retrograded Cooked and cooled potato, bread and cornflakes
soorten: RS4: chemically modified Etherized, esterified or crossbonded starches

NSP
Deze komen in het colon aan. Door de lange transit tijd
hebben de bacterie n veel tijd om met het materiaal aan
de slag te gaan. Dit zijn voornamelijk anaeroben en
bacterodes. De NSP worden gehydrolyseerd, waar
monosachariden uitkomen. Deze worden dan
gefermenteerd, waar korte keten vetzuren van gemaakt
worden. De belangrijkste vormen van SCFAs zijn
acetaat, proprionaat of butyraat.

Acetaat, proprionaat en butyraat


Dit zijn luminale anionen in het proximale colon met een concentratie van 70-140 mmol/liter. In het
distale colon is dat 20-70 mmol/liter.
Er komen protonen vrij waardoor een zure luminale pH (3-5) ontstaat. Deze voorkomt een overgroei
van pH-gevoelige pathogenen, zoals salmonella en E. Coli.

De korte keten vetzuren worden bijna volledig geabsorbeerd door colonocyten. Deze zullen ze
gebruiken voor eigen gewin, omdat ze makkelijk in de citroenzuurcyclus en de glycolyse kunnen
worden ingezet op weg naar ATP. Ze worden door non-ionische diffusie opgenomen. Een andere route
is paracellulair, door de tight junctions. Bovendien wordt een deel omgeruild voor bicarbonaat, waarbij
het gekoppeld wordt aan de resorptie van keukenzout.

Er zouten heel wat voordelen toegeschreven zijn aan de aanwezigheid van korte keten vetzuren:
- Stimuleren van de darmwand circulatie;
- Stimuleren coloncontracties;
- Stimuleren epitheelcelgroei;
- Verlagen risico colorectale tumoren.

Вам также может понравиться