Вы находитесь на странице: 1из 89

Over dit boek

Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.
Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.
Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.

Richtlijnen voor gebruik

Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op
automatisch zoeken.
Verder vragen we u het volgende:

+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden.
+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe-
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien
hiermee van dienst zijn.
+ Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.
+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is
voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.

Informatie over Zoeken naar boeken met Google

Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken
op het web via http://books.google.com
ARTIS-BIBt W
Planta
Plantage
-

, 101 8 DC AM
Tihe Netherlands
- -

- - --
- x
*

n -
*
-
. -- t
-
r * -- - ,
- - %
- "- - - * i ;
* *
- 's , - , tº • 4

w
, - - 4 ºf - ,
,
-
'

A 5 º . . k & -
- - ' ,
- - • W. - -- -- 't , < . - , zº
+
i , - - . - v
e- -- - - -- « A'
- • - , * * , S - -

- - ; • t *, , . >
-
-
A'
,
- - - w.s * * - *
-

». •
-
- , - - *
- , , e .
- ' - - -- w -

- v - , * t - -
- - , w * A - Y
- - * , w - , -
-
- x ,
* * -
-

- ,
's.* - * * , '-/ . w - . -r . - - • N

. -- V - ' -' . - * ts
- , is - - - - -
w- - - - - ." ,
'- v w
> f - * * * t - * * - * -

- -- ,
z - -
-- - . -
\ -
* •, ' s ,
- 4 --
" ,
-
- e s
- -- - - A' ---
-

- - t s » - v
- - . .. .. v r -

- -

/ w
,- -- -
v t -
/ . . .w * -
f - -- ' - ' fº t
- * .
- --
-

-
-, w
-

>
- *
s t
. s
- - -
w
k *
-- *

- -- -,
- -

e - - - - -
*
-
- - - - r -

n
a l - w w
-
r - * - ; * r
! . . . ſ # x
, w e * *

" ) */ - - - - 3 z 'º -
* - ' s er ' * r

-- t *, we A -

* * * - -
- -- *. * . z
-
*

s- *
*. - - - -- »
+
-

t
- *: 1.. *
- * . . . . - ', Tw
»
- - w
-
* . * .

s" * .* - , s . - . - * k - - - t
- w
g - . -

w * * * - j -

- t w -

-
*-- --
-

* *- r
*
, - - - , - - r -

* e
- - *, w - * -
l * * -- / . -
-
- -- e - e '-

- ' •
. . - e * 4 - r

. . . \ - s -
d
N

. ' - -

n -
- 7
,- * -
, - - i
-

- N- -

- - , - - , -
*. -

- 1
r v . . . . . .. ... en
n - * * * **
-- - v
vA w
- - t - s * - r
- . x
» -

- *.
en
- - - -- - - A - A - -

l s -

', -

- / - --

t * . -
n * *
* 'A- 1 - Zº
- --

, ' -
*

* .
-
- -

-
* .* .
» t e - e
- w

* - , “s
-

1 - A -
- - 's
- - f
- e' s : t -. * -
*,
* n « A . - . - . .
-

*
- iſ - : -

,- A. "
- " - - w
*- -

- --
- - --

e' -
- e
- * -
-
4 -

w
t - / / º
A

/ .
w

-
HANDBOEK
VO O R

LIEFHEBBERS EN WERZAMELAARS

VAN •

WhlNDERS,
• DOOR

Q. M. R. VER-HUELL,
K AP IT E IN - T ER zE E,

RIDDER VAN DE DERDE KLASSE DER MILITAIRE WILLEMS-ORDE EN VAN


DE ORDE VAN DEN NEDERLANDSCHEN LEEUw , DIRECTEUR DER
MARINE IN HET HooFD-DEPARTEMENT VAN DE MAAs, LID DER
MAATSCHAPPIJ VAN NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE TE LEIDEN,
VAN HET BATAAFSCH GENOOTSCHAP DER PROEFONDERWIN

DELIJKE wIJSBEGEERTE TE ROTTERDAM, EN VAN


HET PROVINCIAAL UTRECHTSCH GENOOTSCHAP VAN
KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN.

4.

no 47 * * *
r: R 0 T T ER DAM, E 11
M. WIJ T & ZON EN.
1 8 4 2.
voo R B e R 1 G T.

Van mijne vroegste jeugd af aan, was het


verzamelen van vlinders eene mijner meest gelief
koosde uitspanningen. Met een kinderlijk genoe
gen bewonderde ik de oneindige verscheidenheid
van vorm en kleurschakering dezer heerlijke
schepsels. Het was toen slechts kinderspel,
doch werd in rijperen leeftijd, hoe meer ik in
de kennis dezer kunstgewrochten der Goddelijke
almagt voortgang maakte, eene bron van reine
genoegens en eene steeds opwekkende prikkel van
nieuwsgierigheid, om hier al de geheimen tU6272
het leven en de wording te leeren kennen. Te
vergeefs zocht ik naar volledige voorschriften,
hoe daartoe te geraken. Ik vond wel, hier en
daar, in lepidopterologische werken het een en
ander, dat licht over die wetenschap verspreid
de, doch niet genoegzaam, om in allen deele
mijnen weetlust te bevredigen. Toen mijn beroep
van zeeman mij aan verafgelegen gewesten ver
bond, ook daar ging ik rusteloos voort, met
rupsen en vlinders op te sporen, te onderzoeken
l
IV

en af te beelden, zonder evenwel andere takken


der natuurlijke geschiedenis te verwaarloozen.
Hierdoor verkreeg ik, zoo door eigen onder
vinding, als door het van tijd tot tijd in handen
nemen van boekwerken , daarover handelende,
een aantal voorschriften en bijzonderheden, be
trekkelijk het verzamelen en bewaren van dit
insecten-geslacht. Mijner jeugd indachtig, hoe
menigmalen ik toen wenschte een handboek te
bezitten, waarin dit alles vereenigd was,
vertrouw ik, eenigen bijval te vinden bij de
liefhebbers eener studie, die zoo zeer geschikt
is, den geest te verheffen tot den Schepper en
Onderhouder van het Heelal. Misschien zal
bij hen mijn werk niet als geheel en al doelloos
beschouwd worden, en mogt ik iets hebben toe
gebragt, om , ook bij jeugdige liefhebbers, den
lust tot het beoefenen van dezen tak der Wa
tuurlijke Historie op te wekken, en bij de na
tuurkundigen in het algemeen eenig nut te
stichten, dan zal ik de schoonste vrucht voor
mijnen arbeid inoogsten.
I N L E I D I N G.

ve

Wanneer men de vlinders, zoo merkwaardig


door hunne gemakkelijke en bevallige vlugt, als
door de pracht hunner vlerken, gadeslaat, wordt

men als van zelf geneigd aan te nemen, dat de


Schepper der natuur hun eenigen voorrang heeft
willen geven boven al de andere insecten, en het
is onverklaarbaar, dat zij, die zich met de studie
van dezen tak der natuurlijke historie bezig hou
den, den vlinder niet aan het hoofd van het on
telbaar heirleger van insecten geplaatst hebben.
Als men de harmonie, die in al het geschapene
doorstraalt, tot stelregel raadpleegt, is immers de
colibri, door den rijkdom en voortreffelijkheid zijner
vederen, de natuurlijke opvolger van den vlinder.
Dit prachtige vogeltje dartelt met hem om de bloe
men van America, en wedijvert met het insect,
• ' 6
om den honig uit derzelver kelken te zuigen. De
vlinder is dus de schakel, die hem aan de meer
volmaakte schepsels bindt. -

De torren en andere vliegende insecten hebben


de vlerken juist lang genoeg, om hunne bewe
gingen te volbrengen, en deze zijn, wel is waar,
veelmalen glinsterend en rijk gekleurd, doch bloot
bij wijze van vernis. De vleugels van de vlinders
hebben meer uitgebreidheid, en de natuur heeft
op derzelver duizenderlei vormen de rijkste Mosaik
nedergelegd, door het regelmatig inplanten van
ontelbare vedertjes, op elkander geschikt als leijen
van een dak, beschilderd met oneindige kleurschake
ringen, schitterende met den gloed van edelgesteen
ten, en dat op beide zijden met eene bewonderens
waardige harmonie, waardoor het gezigt gestreeld 9

en de gevoelige mensch met verbazing vervuld


wordt. Al is eene tor van boven nog zoo levendig
gekleurd, de vleugels zijn van onderen dof en wan
kleurig: het was onnoodig die zijde met zooveel
pracht te versieren! Bij de vlinders alleen is dik
wijls de onderzijde der vleugels keuriger en rijker
getooid dan de bovenzijde; de natuur is voor deze
schepsels zoo verkwistend geweest, dat zij ons vier
tafereelen in één en hetzelfde insect doet bewon
deren. -

Hoe meer men zich verdiept in de werken van


den Schepper, altoos bewonderenswaardig in zijne
voortbrengsels; hoe meer men in alle den stempel
7

van eene aanbiddelijke wijsheid en grenzelooze magt


terugvindt! De beschouwing van een enkel veder
tje uit de vlerk eens vlinders, brengt ons evenzeer
in verrukking, als die ontzaggelijke hemellichten,
die boven ons hoofd zweven. Ziet een vedertje,
bij voorbeeld, uit de parel d'amour vlekken van
een vlindervleugel onder den microscoop. Waar is
de kunstenaar, die zulk een stofje zoo regelmatig
met ontelbare ribbetjes kan doorgroeven, en door
de breking der lichtstralen het heerlijkste parel
d'amour doen doorschitteren? Heeft men dezen
gloed niet flaauw nagebootst, door van eene fijne
witte stof zekere sieraden te vervaardigen, met fijne
ribbetjes doorgroefd, voor zooveel de grove werk
tuigen gedoogden ; en heeft men ooit die speling
van verschillende kleuren verkregen ?
Zoude ik gewagen van die verbazende menigte
insecten, die onzen aardbol tot in de geheimste
schuilplaatsen vervullen, en waarvan het maaksel
en de bewegingen zoo volkomen zijn? Het zijn de
werken van de Opperste Wijsheid! En als God, om
zoo te spreken, zich verwaardigd heeft, zulk eene
ontzettende menigte van kleine dieren in het aanzijn
te roepen, zou dan de mensch, met het dubbel
voorregt van verstand en rede begaafd, het beneden
zich achten, de aandacht daarop te vestigen? Dan
het menschelijk leven is te kort, om slechts een
gering gedeelte dezer myriaden van levendige we
zens te leeren kennen. En hoeveel wordt er nog
8

niet van tijd tot tijd ontdekt, alleen van het ge


slacht der lepidoptera, of schupvleugeligen, waar
wij ons alleen mede zullen bezig houden! De
tijd is voorbij, toen men de beschouwing, het ver
zamelen en onderzoeken dezer heerlijke schepsels,
eene dwaasheid, een kinderspel noemde. Dubbel '
aanbevelenswaardig blijft zulk eene bezigheid voor
de jeugd, die, bij het doorgronden der werken van

de natuur, een duidelijker begrip kan erlangen van


eene altoos werkende en besturende Voorzienigheid.
Die jeugd is voor levendige indrukken en geestbe
schouwingen vatbaar. Zij bezit nog die kalmte en
rust, die daarna vaak zoo spoedig in het wereld
gewoel verloren gaan. Gij, die in rijper leeftijd
dit duidelijker zult bevatten, ga moedig voort op de
ingeslagen baan, en laat de beschouwing der wonde
ren Gods u dankbaar opleiden tot Hem, die zich
in zijne geringste schepsels als een verzorgend vader
openbaart. Hier is eene onuitputbare bron van de
j
aangenaamste en edelste bezigheid. Iedere nieuwe
ontdekking is eene verfijnde prikkel voor de nieuws
gierigheid, die, hoe langer hoe meer, opgewekt
wordt, naarmate men in de kennis dezer bewon
derenswaardige schepsels vordert. Spreiden hunne
eigenschappen niet de kunstigste bewerkingen en
handelingen ten toon? Hunne geheele levensloop is

een weefsel van gedaanteverwisselingen, wonderlij


ker, dan de fabel ooit verzonnen heeft.
De rups, waaruit de vlinder voortkomt, vindt het
9

voedsel ter plaatse, die haar is aangewezen, hetzij


uit de bladeren van boom-, of plant, of uit het
merg der stelen, het hout der boomstammen, de
bloemen en het zaad van vruchten en planten, het
binnenste van Fungi of paddestoelen, uit harst,
vettigheid, zelfs kleedingstoffen. Sommigen leven
meestal onder water, en voeden zich met water
planten, anderen met de wortels van planten en
gewassen.
Is de aard van het voedsel verschillend, even
zoo verschillend is de tijd, wanneer zij dit nut
tigen. Eenigen zijn van eenen onverzadelijken hon
ger, zich voedende den geheelen dag door, anderen
kruipen in den grond, of zoeken eene schuilplaats,
die zij niet eer verlaten, voor dat de nacht haren
valen sluijer gespreid heeft.
Hoe oneindig verschillen zij niet in gedaante en
voorkomen. Zij zijn van andere rupsen, of Larven,
waaruit wespen en andere vliesvleugelige insecten
(Hymenoptera) voortkomen, te onderscheiden, dat
zij nimmer minder dan tien , en nimmer meer dan
zestien pooten hebben; de een is met sierlijke
pluimen en borstels bezet, de andere met doorns,
of geheel ruig, met lange haren, of glad, of ge
knobbeld. Eenigen leven in zeer kunstige zelf ver
vaardigde woningen, die zij nimmer verlaten en
overal medevoeren. Kortom, het schepsel, waaruit.
de vlinder geboren wordt, verschilt evenzeer in
gedaante, als levenswijze en eigenschappen, volgens
10

onveranderlijke wetten, van het begin der schep


ping af aan.
De rups brengt het leven door met zich te voe
den , en naarmate zij in grootte toeneemt, wordt
de huid haar te naauw. Zij verwisselt dezelve drie-,
vier-, vijf-, ja zesmalen, en meer, en verandert
dikwijls even zoo veel van gedaante en voorkomen.
Deze gedaanteverwisselingen openbaren zich door eene
soort van ziekte. Het insect voedt zich dan niet
meer, zit bijna onbewegelijk en krank, want het
moet eene ziekte zijn. Velen schieten er het leven
bij in. Wanneer het eenigen tijd in dien toestand
verkeerd heeft, begint het vel op den rug bij den
kop open te bersten. Van lieverlede verwijdt het
dier die opening, door zich in te krimpen en uit te
rekken: de kop geraakt het eerst bevrijd, vervol
gens scheidt zich het geheele ligchaam van het
vorige vel af. Het moet het schepsel veel moeite
kosten, wanneer men nagaat, hoe alle de ledematen
ten naauwsten daarin besloten zijn geweest.
Wanneer zij, herhaalde reizen, op zulk eene ver
moeijende wijze van bekleedsel verwisseld hebben,
doen zij dit eindelijk voor de laatste maal, en nemen
eene geheel vreemde gedaante aan. Al de ledema
ten verdwijnen om zich te verplaatsen en te voeden ;
en de vlinder verschijnt als in zwachtels gewonden,
door eene harde huid omgeven. Dit is de middel
staat van het insect, dat Pop, of Chrysalide, ge
noemd wordt.
11

De rups gevoelt, dat dit gewigtig tijdstip voor


haar nadert. Zij wordt onrustig, verandert veelal
van kleur, sluit zich op in eenen eigen vervaar
digden koker, omringt zich met gesponnen draden,
in een donsig weefsel, hangt zich in de vrije lucht
bij het staarteinde op, of spant zich eenen draad
om het ligchaam, of begraaft zich in de aarde,
naar dat hun aard het medebrengt. Oneindig ver
schillend zijn de gedaante en de kleur der poppen:
sommige als geheel met goud overtogen, andere
met gouden en zilveren stippen, of groen, grijs,
bruin en zwart gekleurd, langwerpig, hoekig of
gedrongen ; eenige bewegen zich, andere zijn stijf
en schijnbaar levenloos. -

Deze poppen hebben negen ringen, waarin het


achterlijf besloten ligt, alleen zigtbaar van boven,
daar de drie eerste van onderen bedekt worden
door de scheede der vleugels. Het bekleedsel van
het hoofd, inhoudende de oogen, sprieten en rol
tong, zit in een afzonderlijk kokertje, het be
kleedsel van het borststuk en de pooten. Behalve
dat, bevinden zich op iederen ring, doch niet op
den voor laatsten, dezelfde stigmaten, of luchtga
ten als op de rups; de negende, die geplaatst was
op den eersten ring der rups, wordt terug gevon
den tusschen de scheede der sprieten en het hulsel
des borststuks. Het staarteinde der poppen is
zeer dikwijls gewapend met eene enkelde, of dub
belde, punt, somtijds omgebogen als een haak, of
12

verzeld van eenige stijve haren en omgebogene


puntjes, die bij sommige soorten, met het gewapend
oog beschouwd, een zeer sierlijk voorkomen aan
dat gedeelte der pop geven, en wel tot een onder
scheidingsteeken, vooral voor de nachtvlinders, kan
dienen; daar anderzins de poppen van dat geslacht
bijna alle op elkander gelijken.
In dezen staat verwacht het schepsel eene nieuwe
geboorte. Het moet uit dit soort van graf, in eenen -
volmaakteren, verheerlijkten, staat verrijzen. Dit
sprekend zinnebeeld der onsterfelijkheid, was reeds
in de vroegste tijden bekend. PsycHE, de met volle
jeugd en leven bezielde minnares
van den god der
liefde, zweefde op de vleugelen eens vlinders.
Psyche en de ziel hebben in de grieksche taal
dezelfde beteekenis. -

Zonder eenig voedsel te nuttigen brengen som


migen slechts korte dagen door, anderen maanden,
ja zelfs één, twee en drie jaren. Dan verbreekt
het schepsel de zwachtels van het doodkleed en
verrijst uit het graf, strevende op breede wieken ,
glinsterende met de heerlijkste kleuren door het
ruim der lucht. Van eenen traag kruipenden worm,
aan duizend gevaren en vijanden blootgesteld, wordt
het nu een luchtbewoner, die niet dan vreugde
ademt, en van den nectar der bloemen leeft.
De natuur, altoos verschillend in hare voort
brengsels, gaf aan den eenen vlinder het voordeel
van te dartelen in de stralen van de zon. Anderen
13

zweven, wanneer het avondrood aan den hemel


gloeit ; en velen verkiezen de duisternis van den
nacht, om zich te voeden, het geslacht voort te
planten, en om, wanneer aan dat groote doel des
Scheppers voldaan is, te sterven!
De natuur wijst aan de moedervlinder de juiste
plaats aan, om hare eijeren te leggen. Zij lijmt de
zelve op een blad, tak, of stam, van dien boom of
plant, waar haar nageslacht zich mede generen moet:
of, van eenen slurpvormigen eijerlegger voorzien,
drijft zij die in de spleten en holligheden der boom
stammen, opdat de jonge rupsjes er dadelijk in kun
nen boren. Anderen laten de eijeren zorgeloos op de
aarde vallen. De rupsen, die er uit voortkomen,
voeden zich met de wortels van kruiden en planten.
Eenigen bedekken de eitjes zorgvuldig met dons, om
dezelve voor de aanstaande winterkoude te beschutten.
Beschouw deze soms zeer kleine eitjes met het
gewapend oog, welk eene bevallige verscheidenheid
van vormen en kleuren ! Eenige zijn rond, als
paarlen, andere, eivormig of langwerpig, vele,
met verheven banden , dwarsbanden, zeshoeken
en ribben versierd, of als een kunstig gevlochten
mandje, meest met levendige kleuren beschilderd.
Ieder vlindersoort brengt een ander gevormd ei
voort, het een verwonderlijker, dan het andere.
Hoe hoogst belangrijk is het, derhalve, de natuur
dezer schepsels en hunne bestemming tot het einde
toe na te gaan.
14

De gedaanteverwisseling van eene rups in eenen


vlinder, zegt de geleerde LAcoRDAIRE, is een der
ingewikkeldste verschijnsels, welke de natuur ons aan
biedt, ofschoon hetzelve dat verwonderlijke, waarin
de alchimisten het grondbeginsel tot het verwisselen
der metalen meenden te vinden, verloren heeft,
blijft er nog genoeg over, om onze bewondering op
te wekken; men heeft het slechts uit gewoonte ge
daanteverwisseling genoemd, daar het inderdaad niets
anders is, dan eene opvolging van ontwikkelingen.
De rups is geen eenvoudig, maar een 'zamengesteld,
dier. De kiem van den vlinder is gesloten in het
bekleedsel, dat eenmaal de pop zal zijn; en dat be
kleedsel is weder omhuld met vele huiden, de een
in de andere gewikkeld. Deze bekleedsels worden
achtervolgelijk afgeworpen, tot dat het schepsel zich
vertoont, zoo als hetzelve voortaan blijven moet.
ZwAMMERDAM, MALPIGHI en andere ontleedkun
digen hebben bewezen, dat dit de wezentlijke ver
laring van dat verschijnsel is. De eerste ontdekte
door ten uiterste fijne ontledingen, dat niet alleen
het omhulsel der pop in de rups besloten was,
maar dat de vlinder zelf met alle zijne ledematen,
hoewel in eenen bijna vloeibaren staat, er in be
sloten was. Hij zag de vlerken als een koord tus
schen den eersten en tweeden ring van de rups,
de sprieten, de roltong op het voorste gedeelte
van het hoofd gedrukt, de poten in die der rups,
ofschoon verschillende van gedaante. -
15

Malrighi en Reaumur onderzochten nog verder.


De eerste ontdekte de eijeren van den zijdeworm in
de pop, en de tweede in de rups van den Bomb.
Liparis Dispar, in dit alles is derhalve niets
wonderdadigs. Deze ontdekkingen wijzen het aan.
Desniettemin blijft het eene zeer ingewikkelde be
werking der natuur, die moeijelijk te verklaren,
en genoegzaam is, om onze rede te verbijsteren. Is
het niet onbegrijpelijk, hoe of eene rups zijn eigen
bekleedsel drievoudig, ja, menigmalen achtvoudig
inhoudt, en daarbij het hulsel van de pop en
den volkomen vlinder, het een in het ander gevou
wen, met een? toestel van vaten, om adem te halen
en spijzen te verduwen, zenuwen voor het gevoel,
spieren om zich te bewegen ! en dat deze onder
scheidene zintuigen hunne gedaanteverwisselingen
ondergaan door middel van eenige bladeren in de
maag! Nog minder kunnen wij beseffen, hoe dit
laatste ingewandsdeel dan eens bladeren, dan weder
enkel honig kan verteren, hoe de zijachtige stoffe,
door de rups uitgestort, geheel en al verdwijnt
in den vlinder; in één woord , hoe zintuigen, in
een zeker tijdvak onontbeerlijk, voor het insecten
leven, in een ander afgeworpen worden, en met
dezelve het geheele stelsel, waartoe ze behoorden.
Zoo heeft de mensch het voorregt, om alles wat
hem omringt te onderzoeken: deze onschatbare en
onderscheidende gaaf brengt, in eenige opzigten,
het heelal onder zijn beheer.
16

Mogelijk zal dit kort overzigt , om de woorden


van den beroemden GEoFFRoy te bezigen, den lust
meer opwekken, om de hoogst verbazende eigen
schappen dezer kleine diertjes te onderzoeken,
waarvan de keurige volmaaktheid ons de grootheid
moet doen bewonderen van Hem, die dezelve ge
schapen heeft.
Zij, die zich met de studie der Lepidoptera,
of schupvleugelige insecten, bezig houden, hebben
ieder, naar hunne wijze van zien, vermeend dit
heirleger van vlinders, of den volmaakten staat van
het dier, in verschillende benden te moeten ver
deelen, en die te rangschikken naar de overeen
komst, welke zij onderling tot elkander hebben,
zoowel aan iedere afdeeling, als aan iederen vlinder
afzonderlijk, de namen gevende, van het latijn of
grieksch afkomstig, die men te vergeefs in onze
beste woordenboeken zal opzoeken. Hierdoor wordt
de wetenschap in eenen sluijer van vreemd klinkende
woorden gewikkeld, dien men nimmer kan op
ligten, doch die evenwel noodzakelijk dient gekend
te worden, wil men de geleerde werken verstaan,
waarin die schepsels beschreven worden.
Het is dikwijls zeer moeijelijk, om het eigenaar
dige, dat den eenen vlinder van den anderen on
derscheidt, te onderkennen en te bepalen, want er
bestaan geen twee, die volkomen aan elkander
gelijk zijn, zoo in den vorm der ledematen, kleur,
sieraden en gedaante van ligchaam en vleugels, als
17

in levenswijze, in zijnen eersten, tusschen- en vol-,


maakten staat. Zelfs die, welke van ééne soort zijn,
verschillen onderling. Een blad van een boom,
een zandkorrel is niet gelijk aan de andere. Deze
opmerkenswaardige verscheidenheid heerscht in al
het geschapene. De natuurkundigen zijn er evenwel
in geslaagd, de kenteekens van ieder geslacht te be
palen. Sommigen nemen tot grondregel de vormen
der sprieten en palpen, of voelers, het aantal poo
ten, het adergestel der vleugels, het insect in
zijne kindschheid, of in den middelstaat van pop. .
Zij derhalve, die eene verzameling willen beginnen,
behooren zich de werken aan te schaffen, welke
over de verdeeling der vlinders in onderscheidene
geslachten en derzelver bijzondere namen handelen.
Het systhema van ocksENHEIMER wordt het meest
gevolgd. Evenwel de groote Lepidopteroloog Bois
DUVAL is opgetreden met zijne Genera et Index
Methodicus Lepidopterorum Europearum, en
heeft eene andere rangschikking daargesteld. Dit
laatste werk is vooral aanbevelenswaardig, omdat
al de synonimen en meer andere bijzonderheden,
iederen vlinder betreffende, daarin gevonden worden.
Zonder evenwel de fijne onderscheidingsteekens,
vooral in het geslacht Woctua, of nachtvlinders,
te kennen, waartoe eene grondige studie vereischt
wordt, zoo is de teekening der vleugels, in zekere
omstandigheden, een beter kenmerk dan de voelers
(palpen), of sprieten (antennes). Men heeft dikwijls
2
18

slechts een gedeelte van een vleugel noodig, om ,


zonder zich te bedriegen, te erkennen, tot welk
vlindergeslacht dezelve behoort. Wij zullen eenige
voorbeelden aanhalen. Alle Thais, een vlindersoort
in ons vaderland niet voorkomende, hebben de
vleugels zwart en rood gevlakt. De Colia's,
waarvan twee soorten hier te lande gevonden wor
den, hebben aan de onderzijde der ondervleugels
op het midden eene verzilverde vlek. De Hippar
chae, het talrijkste geslacht der dagvlinders, heb
ben de vleugels geöogd; de Augynis en Militaea
op de bovenzijde oranjebruin met zwarte vlekken,
en de ondervleugels aan de tegenzijde met parel
d'amour, of geelwitte, vlekken; de Zygaenae de
vlerken meest allen met rood gevlekt. Bij de Sesia's
zijn de vleugels doorzigtig; bij de Catocala's twee
zwarte banden op de ondervleugels; bij de Plusia's
goud, of zilver, gevlakt op de bovenvleugels.
Vele Noctuae verschillen, zoo als hier boven
gezegd is, de eene van de andere door zeer ge
ringe kenteekens; evenwel zijn sommige derzelve
zoo standvastig, dat zij vaste namen ontvangen
hebben. Zoo vindt men op de vleugels van dit
vlinderras twee vlekken, die zoo weinig ontbreken,
dat men dezelve gewone vlekken genoemd heeft:
die, welke het naast bij het grondstuk, of ligchaam,
des vlinders geplaatst, en min of meer rond is,
wordt de ronde vlek genoemd; de andere, daarop
volgende, en die bijna den vorm van eene boon
19

heeft, is de niervlek. Onder deze vlekken ziet


men er dikwijls eene, die lang en rond is, een
weinig kegelvormig, welke kurkvormige vlek ge
noemd wordt.
Het onderscheid der kunne bestaat soms alleen
in de meerdere dikte van het achterlijf der vrouwe
lijke vlinders. Evenwel zijn deze doorgaans grooter
dan de mannelijke, terwijl haar kleur minder le
vendig, of de teekening der vlerken meer uitge
drukt is. Bij sommige soorten wordt het tegendeel
wel eens opgemerkt, dat is te zeggen, dat de
vrouw kleiner is, dan de man. Somtijds zijn de
vleugels der vrouwelijke vlinders zoo kort, dat zij
onbekwaam tot de vlugt zijn ; bij anderen zijn de
vleugels geheel verdwenen. Daar zijn zelfs wijfjes,
die op derzelver rupsen gelijken, zoo als bij het
genus Psyche (Zakkendragers). Men kent tot hier
toe geene mannelijke vlinders, waarvan de vleugels
onbekwaam tot de vlugt zijn. -

Wat de kleur aanbelangt, is het onderscheid ,


somtijds zoo groot tusschen de beide geslachten,
dat men zoude kunnen betwijfelen, of zij tot een
en hetzelfde soort behooren. Zoo is de man van
Bombyx Mendica zwart, en de vrouw wit; de
man van Hipparchia Phryne donker bruin, de
vrouw melk wit; de vrouw van Bombyx Dispar,
de gewone schadelijke Rez vlinder van SEPP, heeft
de grondkleur der vlerken wit; de man, van eenen
anderen vleugelbouw, is daarentegen donker bruin.
2 *t
20

Van de meeste Lycaenae zijn de mannen blaauw


en het andere geslacht bruin. De man van Pieris
Cordaminis, (Pietercelie vlinder, sEPP), heeft de
punten der vleugels oranje, de vrouw wit. Voor
beelden, genoegzaam om te betoogen, welke ver
scheidenheid er tusschen de geslachten der vlinders
heerscht.
21

HET opzoEKEN VAN RUPsEN.

In de maanden. Maart en April moet reeds met


het opzoeken van rupsen begonnen worden, daar
er omtrent dezen tijd zeldzame voorkomen; vooral
in boschachtige streken, waar Primula veris en
andere lage gewassen groeijen. Men bedient zich,
om daarin naar wensch te slagen, van eene mand
of geopende paraplui, waarin men, rondom deze
planten, digt bij den grond, opgeraapte bladeren
werpt. Eene genoegzame hoeveelheid daarin zijnde,
schudt men dezelve sterk door elkander; het ge
bladerte er vervolgens uitwerpende, vindt men dik
wijls rupsen, die, in eene doos met vochtige aarde
gedaan, met de bladeren van bovengenoemde plan
ten kunnen opgevoed worden. Ook moet men niet
verzuimen, om op weiden onder het dorre gras
te zoeken, steenen aldaar liggende om te keeren,
waaronder zich dikwijls rupsen verschuilen. De
aangewende moeite zal niet onbeloond blijven,
22

daar de meeste dezer rupsen, die men aldus of


onder het mos opdoet, gemakkelijk te geneeren
zijn met de bladeren van viooltjes, aardbezien,
primula veris, zuring soorten, hazen garve, salade
en andere vroeg ontluikende gewassen.
Ook zoeke men aan de boomen, waar jonge uit
botsels uitspruiten, en vulle daarmede eene groote
welgesloten doos. Deze uitbotsels moeten, te huis
gekomen, nader onderzocht worden, en niet zelden
vindt men daaronder jonge rupsjes, die zoo lang er
nog geene bladeren aan de boomen zijn, met deze
uitbotsels gevoed kunnen worden. Het zijn meestal
zeldzame soorten, die men op deze wijze vindt. -

Daar er zich op de boomen, zoodra de bladeren


ontwikkeld zijn, vele rupsen bevinden, bedient men
zich, om het geboomte niet te beschadigen van een
klopper, op de volgende wijze toegesteld. Men neemt
een stok lang een el, van de dikte eens arms, maar
het einde dunner toeloopende, omwikkeld aan het
dikste gedeelte met oud linnen. Vooraf spreidt men
een tafellaken onder den boom, of men houdt er
eene paraplui onder, dan slaat men met den klop
per twee- à driemalen snel na elkander tegen den
boom, of zwaren tak, dien men kan bereiken. De
rupsen zullen door dat dreunen afvallen. Men moet
daarbij geen acht slaan op alles, wat op het laken,
of in de paraplui valt, daar is men zeker van,
maar wel op datgene, wat er beneven valt.
Ook kan men zich van een zak, van linnen ver
23

vaardigd, op de rupsenjagt bedienen. Deze 'zak aan


een ijzeren beugel, moet nagenoeg een half el in
doorsnede hebben, aan eenen tamelijk langen steel
bevestigd. Hiermede maait men op de grasrijke
weiden een tijd lang heen en weder, en erlangt
slapende vlinders en rupsen. Ook kan deze zak
met vrucht aangewend worden in de bosschen.
Men strijkt met denzelven schielijk van onderen, van
ter zijde, regts en links, en in de hoogte langs de
bladeren, en niet zelden worden er rupsen in ge
vonden.
De plaats, waar zich rupsen ophouden, ontwaart
men aan de afgevreten bladeren. Zij vreten niet
als de slakken, of larven van torren, die de blade
ren doorboren, de rups vreet meestal het blad tot
op de midden ader af, halfmaans gewijze.
Vindt men een takje, waarvan de bladeren ge
heel zijn verteerd, op een klein gedeelte van den
steel na, dan houdt zich hier de rups van eene
sphinx op. Dezen vestigen zich meest in de laag
ste takken, en moeten met het oog opgezocht wor
den, daar zij zich met de sterk zuigende pooten
zoo vast klemmen, dat zij niet ligt door schudden
of kloppen ter neder vallen. Zij zouden zich
bovendien, door hunne zwaarte ligtelijk kunnen
kwetsen.

Zijn de afgevreten kanten van een blad bruin,


zoo is zulks een teeken, dat de rups, die zich daar
heeft opgehouden, lang die plaats heeft verlaten;
24

zijn daarentegen die kanten groenachtig, zoo is de


zelve zeker nog in de nabijheid.
Vele rupsensoorten komen niet, dan na zonsonder
gang, en zelfs niet eer voor het geheel en al nacht
is, uit de aarde, waarin zij den dag hebben door
gebragt, of uit hunne schuilplaats te voorschijn,
om zich te voeden. Deze moeten met eene lan
taarn opgezocht worden, vooral op laag groeijende
planten. Vindt men over dag eene plant, waarvan
de bladeren afgevreten zijn, en ontdekt men op de
aarde verschen rupsendrek, welke doorgaans als
kleine rolletjes aan de einden afgeknot en korrel
achtig is, groen, of donkerder van kleur; zoo kan
men zich met de hoop vleijen, als het donker zal
zijn, de een, of andere rups daar in den omtrek
te zullen vinden. -

Naar deze kenteekens van het aanwezen van


rupsen, zoeke men almede op den een of anderen
boom, vooral gedurende de maanden Julij, Au
gustus en September. Vindt men alsdan verschen
drek onder eenen boom , men zoeke regt daar bo
ven, met het genoegelijk gevolg, het een of ander
te zullen opdoen. Op deze wijze jage men in de
aardappelvelden naar de rups van Sphinx. Atropos,
doodshoofd-vlinder. Hierbij valt echter net volgende
aan te merken: vindt men namelijk rupsendrek onder
eenen boom, of struik, en is er geen genoegzame
tijd om naar de rups te zoeken, of heeft zij zich
zoodanig verborgen, dat al het zoeken vruchteloos
25

blijft, zoo begraaft men dezen drek en onthoudt de


juiste plaats waar dezelve lag; den anderen dag
terugkomende, en op nieuw verschen drek gewaar
wordende, is het zeker, dat de rups zich daar ter
plaatse nog ophoudt, en de hoop daar is, niet te
vergeefs te zullen zoeken.
Ontwaart men in de nabijheid een en anderen
liefhebber, zoo mag men zich eene kleine krijgslist
veroorlooven, door den drek onder een ander
struikje te strooijen. De andere verzamelaar zal
daardoor van dat struikje afgetrokken worden, en
men wordt meer zeker, dat de rups, gedurende de
afwezigheid, niet zal gevonden worden.
Wanneer het stormweer geweest is, waardoor het
geboomte hevig is bewogen, zoeke men in bosschen
en lanen, waar men afgevallen rupsen op den
grond, of tegen de stammen opkruipende zal vinden.
Vele zeldzame rupssoorten voeden zich met de
zaden van plantgewassen, en niet zelden zal de
moeite beloond worden, wanneer men, de zaadhul
sels van onderscheidene planten, onderzoekende, of
de rupsjes zelven, of kleine gaatjes, daarin ontdek- -

kende, dezelve bewaart in goed gesloten doozen.


Alzoo zullen de rupsen eindelijk voor den dag komen.
Zoo dienen de stelen van planten almede tot
voeding van sommige rupsen. Wanneer deze met
gaten doorboord zijn, zoo huist daar veelal eene
rups in.
Ook moet het mos op de boomstammen niet over
26

het hoofd gezien worden vele fraaije spanrupsen


en spinners azen op dat dorre voedsel. Tot laat
in het jaar, zelfs bij het vallen van eene kleine
nachtvorst, laten zich rupsen aan draden van het
mos, vooral van appelboomen, zakken, en kunnen
alsdan hangende gemakkelijk opgevangen worden.
Pas afgemaaide korenvelden leveren meest altijd
een rijken oogst van rupsen op, die zich voeden
met de lage, tusschen het graan groeijende, krui
den en gewassen. -

Nog dient in acht genomen te worden, dat men


zooveel mogelijk vermijde, gladde rupsen van ver
schillende soorten bij elkander in eene doos te
doen. Vele hebben den aard van verscheurende
dieren, en vreten zich onderling op, zoo als bij
voorb. W. Trapezium, Heyena van SEPP en B.
Fagi, Eekhoorn van SEPP.
Een hoofdregel, zoo bij het opzoeken, als op
voeden van rupsen is, dat men zooveel mogelijk
vermijde dezelve met de vingers aan te raken; men
breke het blad met de rups af, of noodzake haar,
met een strootje aanporrende, om in de doos te
kruipen.
Vele beerrupsen veroorzaken, zelfs bij het minste
aanraken, eene ondragelijke jeuking. Eenige, zoo
als B. Processionnea, kunnen eene zoo venijnige
ontsteking veroorzaken, dat het gebruik van den
arm voor eenen geruimen tijd belet wordt.
-
27 r

HET OP WOED EN VAN RU PS EN


* UIT EIJ ER EN.

Verkrijgt men van een gevangen vlinder eijeren,


of vindt men dezelve op een blad, stam, of el
ders; of ziet men dezen of genen dagvlinder in

het veld om eene plant fladderen, en nu en dan op


een blaadje zich ophouden, dat men dit in het oog
houde, en wel eens zal een eitje ontdekt worden
op hetzelve gelijmd. Wenscht men nu rupsen uit
die eijeren op te voeden, zoo doet men dezelve in
/

een glas, hun eene plaats gevende door de zon ver


warmd, doch zoodanig, dat het glas niet beschenen
wordt, waardoor de eijeren door eene al te groote
hitte zouden uitdroogen. Zoodra de rupsjes uit de
eijeren voortgekomen zijn, zet men een bladrijk
takje van de plant, waarmede dezelve gevoed moe
ten worden, in een fleschje met water, en vervol
gens in het glas. Uit voorzorg dient dat fleschje
met een papiertje bedekt te worden, waardoor men
den steel van het takje steekt, opdat de rupsjes,
a
naar beneden kruipende, niet zouden verdrinken.
Gebeurt zulks evenwel, zoo kan men beproeven,
door het diertje op een stukje papier in de zonne
schijn te laten droogen, of het leven terug keert,
dat menigmaal van een goed gevolg is, alzoo eene
rups eenen geruimen tijd in het water kan blijven
alvorens te sterven. Zijn nu alle die diertjes op
28

dat takje gekropen, zoo plaatse men hetzelve in


eene met dubbel gaas bedekte suikerflesch.
Alle rupssoorten, die zich met mos geneeren en
waaronder zeer fraaije zijn, moeten dit haar voed
sel steeds bevochtigd vinden. Nimmer late men de
mosplantjes opdroogen, van dat de rupsen uit de
eijeren voortkomen, tot dat zij volwassen zijn. -
Wanneer de rupsjes alles opgevreten hebben, of
de bladeren beginnen te verwelken, moet er een
versche tak in gestoken worden; de rupsen worden
vooraf met een zacht penseel voorzigtig van de
anderen tak afgeveegd; men vermijde dit echter,
zoo veel mogelijk, vooral in de eerste jeugd, daar
vele de voorzigtigste behandeling op deze wijze
niet kunnen uitstaan. Beter is het, in het fleschje
naast den anderen tak, een verschen te steken,
waarop het broedsel van zelve zal overkruipen.
Want trachtte men de rupsen te verplaatsen tegen
haren wil, vooral bij de eerste vervellingen, zeker
hield men er geene in het leven. -

Indien de vlinder-eijeren met de noodige zorg en


behoedzaamheid behandeld worden, zullen de rup
sen spoedig groeijen, en gave, schoone, vlinders
zullen de verzameling versieren.
Is het twijfelachtig, met welke plant of boom
soort de jonge rupsjes zich voeden, dan worden de
jonge teedere en gave blaadjes van verschillende
kruiden en boomen, vooral zuring-soorten, salade,
hondebloemen, Primula veris, of wilgen-, eiken-,
29

rozen- en beukenblaadjes, in het glas gelegd; en


weldra zal men met het gewapend oog ontdekken,
welke van deze blaadjes door de rupsjes aangetast
zijn; en met dat gewas, of die boomsoort, kunnen
dezelve voortaan gevoed worden.
Wanneer de een of andere zeldzame vlinder van
het vrouwelijke geslacht gevangen wordt, bestaat
er hoop bevruchte eijeren te bekomen. Die vlin
der dient alsdan niet geheel en al gedood te wor
den, of is dezelve te zeer beschadigd en uitgevlo
gen, om in de verzameling geplaatst te worden,
dan is het beter hem in eene doos op te sluiten.
In het eerste geval legt men vooraf een stukje
papier op het plankje, en steekt daarop den vlinder
vast. Daar de meeste eijeren met een lijmig vocht
op alles vast kleven, kan voor dat papiertje verder
de noodige zorg gedragen worden. De meeste vlin
der-soorten, vooral nachtvlinders, ontdoen zich,
alvorens te sterven, van hare eijeren. De door den
alwijzen Schepper en Onderhouder ingeschapene
drift, de voortplanting van het geslacht, is daarvan
de reden. Evenzoo is het gelegen met het tweede
geval, wanneer een vlinder geheel onverlet in eene
doos opgesloten wordt. Voor den dood zullen
meestal de eijeren ontdekt worden.
Weinig vlinder-soorten paren, wanneer zij opge
sloten zijn. Ik heb daarvan menigmalen de proef
genomen. Zelfs zijn er eenige, die, in de vrije na
tuur gepaard geweest zijnde, evenwel zich niet van
-,
30

hare eijeren ontdoen. Bij den dagvlinder heeft zulks


doorgaans plaats, ten ware men van dat vlinder
geslacht gedurende de paring kan magtig worden;
alsdan kan men dikwijls eijeren bekomen.
Doorgaans zijn de eijeren, die vastgelijmd zijn,
bevrucht, doch dit is geen vaste regel, want het
gebeurt wel, dat dezelve, in weerwil van dien,
indutten en vervolgens verdroogen; terwijl daaren
tegen losse eijeren rupsen kunnen bevatten en voort
brengen.
Het kenteeken, dat de jonge rupsjes spoedig zul
len uitkomen, openbaart zich doorgaans aan de
kleursverandering: de meeste eijeren worden alsdan
blaauwachtig.

OVER HET OP VOEDEN VAN


R UPS EN.

Om de gevonden rupsen op te voeden en vol


groeid te krijgen, tot dat zij zich ter verandering
schikken, rigte men een houten kistje op de vol
gende wijze in. In het deksel, dat zeer goed
sluiten moet, snijde men een groot vierkant gat,
met digt gaas bekleed, om versche lucht in te
laten en het wegloopen der rupsen te beletten. In
dat kistje wordt omtrent een duim hoog vochtige
aarde gedaan, die vooraf doorgezeefd wordt, of er
31

ook soms schadelijke insecten zich in mogten be


vinden : hier wordt in een fleschje, met water
gevuld, dagelijks versch voeder geplaatst.
Verkieslijker blijft het altijd de rupsen in zoo
genaamde suikerflesschen te plaatsen. Men kan als
dan alle derzelver bewegingen beter opmerken.
Voorts bedenke men, dat alle rupsen, welke in het
hout of merg van boom of plant leven, van een
zeer scherp gebit voorzien zijn, en door middel van
hun spinsel tegen het glas wetende op te kruipen,
het gaas op de suikerflesch kunnen doorknagen;
reden, waarom men de flesch met een stukje thee
lood, met gaatjes doorboord, moet bedekken.
Het kan gebeuren, dat rupsen kruipende gevon
den worden, zonder men het gewas kenne, waar
mede zij zich geneeren. Men handele in zulke ge
vallen, als hier boven bij het uit eijeren voortkomen
gezegd is. Men legge hun eenige zeer gave bladen
voor van de boom- of plant-soorten, die in den om
trek, waar de rups gevonden is, groeijen; en spoe
dig zal ieder zijne voedingsplant vinden, dat aan
het invreten der bladeren kan ontdekt worden.
Voornamelijk leert de ondervinding, dat de meeste
rupsen wilgen-, eiken-, rozen-bladeren, kamper
foelie (Rhamnus francula), honde bloemen (Leon
todon tarawicum), weegbree (plantago), salade
(Lactucae sativa), zuring soorten (rumex) en
Primula veris, tot voedsel nuttigen, terwijl de
meeste rupsen, welke op de heide (erica) gevonden
32

worden, met het wilgen-, vooral treurwilgen-blad


kunnen opgevoed worden.
Van alle deze gewassen is de salade het minste
geschikt, om rupsen op te voeden, daar deze plant,
te sappig zijnde, den meesten den buikloop geeft,
waaraan zij spoedig sterven. Doorgaans zal men
hen salade zien nuttigen, en daarenboven nog an
dere planten uitkiezen. Men vermijde daarom zoo
veel mogelijk de salade, of het moet eene rups
soort zijn, die uitsluitend op deze plant leeft.
Ook moet niet verzuimd worden, vooral bij alle
harige rupsen, om dezelve nu en dan in den regen
te zetten, of met versch regenwater te besprengen.
In allen geval is de invloed van versche lucht voor
de gezondheid der rupsen zeer bevorderlijk.
Daar de afwijkingen, of varieteiten van eene en
dezelfde vlinder-soort, het sieraad eener verzameling
uitmaken, zoo kan men, door pas uit de eijeren
gekomen rupsen aan ander voedsel te gewennen,
velerlei afwijkingen verkrijgen. Zeer moeijelijk zou
de dit met reeds volwassene rupsen gelukken. Het
bilsenkruid (Hyosciamus niger), (Cheledonium),
Monniks kap (Aconitum napella) zijn daartoe de
geschikste gewassen. -

Zoo wordt bij voorbeeld Sphinx Tiliae, Linde


pijlstaart (SEPP) bruin, wanneer de rupsen met
eiken-bladeren opgevoed worden. De ondervleugels
van Bom. Caya, groote beer vlinder (SEPP) wor
den donker of zwart rood, wanneer men de rupsen
33

met eiken-bladen, walnoten, of bilsenkruid voedt.


Op deze wijze kan de proef met meer rupsen ge
nomen worden.
Ik geef den liefhebberen hier den raad, om
steeds zelven, zoo veel mogelijk, rupsen van de
meest voorkomende vlinders op te voeden. De
moeite wordt niet zelden door de eene of andere
treffende verscheidenheid, of varieteit beloond; be
halve dat men daardoor een aantal doubles erlangt ,
om met andere liefhebbers eenen soms voordeeligen
ruilhandel aan te gaan. -

Wanneer men sommige rups-soorten, vooral ha


rige, laat vasten, heeft zulks, nu en dan, zonder
linge uitwerksels. Het vermindert het aantal der
huidsverwisselingen, en vervroegt de pop-wording; .
doch deze is alsdan zeer teeder, vooral, wanneer de
rups het voedsel is onthouden na de laatste ver
velling. De vlinder, die daaruit voortkomt, is
minder groot, dante verwachten
zoo als natuurlijk de gewone is.
van zijn geslacht,
t

Eenige liefhebbers verkrijgen door dit middel


verscheidenheden van verschillende grootte, €n WGIT

sieren op deze wijze hunne verzamelingen.


Nogmaals moet den liefhebberen gewaarschuwd
worden, omzigtig te zijn met gladde rupsen, VOOIT

namelijk met die, welke dikke, met punten bezette,


koppen hebben, zoo als hier boven bij het opzoe

ken van rupsen, reeds is aangehaald. Vele onder


die SOorten zijn roofrupsen, die niet bij elkander
- 3
34

behooren geplaatst te worden. Zoo had mijn broeder


eenmaal het geluk, een aantal rupsen van B. Fagi,
eekhoorn (SEPP) te vinden, die hij alle in ééne
doos plaatste. Hoe verdrietig moest hij niet worden,
bij het openen van de doos ! De rupsen waren in
eenen klomp te zamen zoodanig aan het worstelen,
en hadden zich onderling der wijze vernield, dat er
geene enkele gave rups meer overbleef.
Onder de rupsen komen velen voor, die oogen
schijnlijk tot eene en dezelfde soort behooren, vooral
onder diegenen, welke groen van kleur zijn, zoodat
het vermoeden wel eens opkomt, dat de een of
andere vlinder, die uit zulk eene rups moet voort
komen, reeds in genoegzaam getal in de verzame
- ling aanwezig is. Hierin bedriegt men zich dik
wijls, daar er zich onder de gladde rupsen soorten
bevinden, welke onderling zoo weinig verschillen,
dat alleen een zeer scherp onderzoek en grondige
kennis dezer insecten de kenteekenen aanwijzen.
Zoo komen soms vreemde en zeldzame soorten uit
zoodanige rupsen te voorschijn, zonder dat men
bepalen kan, uit welke men zoo aangenaam verrast
wordt. Geene rupsen dezer kleur, of zij moeten
duidelijke kenteekenen dragen, mogen verwaar
loosd worden.
Vele rupsen worden door Ichneumons, of roof
vliegen, gestoken, waarvan de eijeren soms opper
vlakkig op de huid der rupsen kleven. Men kan
beproeven, om dezelve met een fijn nijptangetje te
35

verbrijzelen. Dan meestal is deze moeite te vergeefs.


De vlinder, welke in de rups en pop besloten ligt,
gaat verloren. In plaats van eenen vlinder, komt
eene vlieg uit het pophulsel te voorschijn.
Men dient, bij het opvoeden van rupsen, in acht
te nemen, dezelve niet te storen, wanneer zij, ter
vervelling, eenige dagen zonder voedsel te gebrui
ken stil blijven zitten. Wanneer zij met het boven
lijf eenigzins in de hoogte krom gebogen zit, en
de kop hoornachtig doorschijnend wordt, verkeert
zij in dien ziekelijken toestand; zij gaat meestal
verloren bij de minste stoornis, doordien zij alsdan
de oude huid niet kwijt kan raken. Zelfs zijn er
rupsen, welke de plaats, die zij ter vervelling ge
kozen hebben, met een spinsel bedekken, om zich
vaster te hechten. -

Nadert het tijdstip, dat de rups in eene pop


moet veranderen, dan is het geraden, behalve de
vochtige aarde, eenige drooge bladeren en stukken
ruwe boomschors in de flesch te doen, waarin som
mige zich een verblijf vervaardigen. Somtijds is
zulks het geval met harige rupsen en eenige pijl
staarten ; zoo als : Sphinx Elpenor Porcellus,
Euphorbiae, Stellatarum en Werië, die zich
eene soort van afdak onder drooge bladeren maken;
terwijl de harige rupsen eene holte, of spleet, in
eene boomschors kiezen, om zich in te spinnen.
In het najaar, wanneer men zeker is, dat de
, rupsen, welke in de aarde zijn gekropen, pop zijn
3 t
36

geworden, zoeke men dezelve zorgvuldig op, en men


legge die op fijn gezeefde tuinaarde, met twee à
drie lagen vloeipapier bedekt, waarvan het bovenste
wekelijks tweemalen in water gedoopt wordt, tot dat
de vorst invalt: hierdoor wordt eene genoegzame
vochtigheid onderhouden, die het uitdroogen belet.
De poppen moeten nimmer in warme vertrekken
gebragt worden; voor de meeste is zulks doodelijk.
Bij den aanvang van het zachtere jaargetijde gaat
men voort, het vloeipapier te bevochtigen, ook bij
eene milde weersgesteldheid, zelfs al valt er een
weinig regen in: zoo doende zullen zich van Maart
tot Junij de poppen ontwikkelen. Het spreekt van
zelf, dat men alsdan de lagen vloeipapier weg
neemt, en de poppen alle, nu en dan, met regen
water besprenkelt; dewijl de vlinders dadelijk in
de hoogte klimmen, om de vleugels te laten af
hangen en aldus te doen volgroeijen. Men steke te
dien einde bij de poppen eenige dunne rijsjes in
de aarde.

HET OVERW IN TER EN WAN


RU PS EN.

Daar vele rups-soorten overwinteren, dat is, den


winter in eenen diepen slaap gedompeld doorbren
gen; ja, sommige een tweeden winter en zomer
beleven, eer zij in den volmaakten staat van vlin
37

der verschijnen; zoo zijn er eenige regelen in acht


te nemen, om deze insecten gedurende dien tijd
gezond te houden.
De winterslaap der rupsen begint doorgaans in
het laatst van October, wanneer het weder ruw
wordt en de bladeren beginnen af te vallen. Men
schaffe zich omtrent dezen tijd eene kist aan, ge
evenredigd van grootte naar het aantal rupsen, dat
men te verzorgen heeft, van boven met eenige

groote gaten voorzien, om bij den regentijd de over


vloedige vochtigheid uit te laten. Deze gaten wor
den, om de schadelijke insecten buiten te houden,
met blik, doorboord van kleine gaatjes, beslagen.
Deze kist, tot op de helft met zuivere aarde gevuld,
wordt daarna met mos, dat vooraf sterk geklopt en
geperst wordt, om alle roof-insecten, die er in mog
ten schuilen, te dooden, overspreid. Is de kist
aldus voorzien, dan legge men er ook nog eenige
bladeren in, waarmede de rupsen, die overwinteren
moeten, zich voeden. Nu worden de rupsen er in
geplaatst, en de kist op eene koele plaats, niet
door de zon beschenen, tot aan den rand in de
aarde begraven. Het moge dan regenen, sneeuwen
of vriezen, ' men bekommere zich niet over het lot
dezer rupsen, daar de natuur verder voor haar on
derhoud zorg draagt.
Bij het naderen van het voorjaar, wanneer de
eerste zoele regen valt, ontwaken de rupsen, en de
kist wordt uit de aarde genomen, de rupsen in de
38 .

suikerflesschen gedaan, en met het jonge groen van


hare voedingsplanten verzorgd.
Het dient vooral niet te worden verzuimd, daar
de gezondheid der rups hier van afhangt, om in
de flesschen groene zoden te leggen, welke dage
lijks met een vochtigen schuijer besprenkeld moeten
worden. Tot betere bewaring der rupsen slaat
men gade, of de staartklep gedurende den winter
slaap ook te zamen gekleefd is. Heeft dit plaats,
zoo moet zulks met een vochtig penceel geweekt
worden, en het dier op de vochtige zode gebragt;
waarop het rondkruipende de kleverige stoffe zal
afschuren, en op deze wijze eenig en alleen, in
het leven behouden worden. -

Vele voorname liefhebbers hebben, door het in


acht nemen dezer voorzorgen, het genoegen ge
smaakt, na de overwintering gezonde rupsen te
bekomen, welke spoedig poppen werden, en volko
mene vlinders voortbragten.

HET GRAVEN EN ZOEKEN


NAAR PoPPEN.

Is de lente en de zomer voorbij, zoo neemt men


het middel te baat , om poppen te zoeken en uit
te delven, voornamelijk rondom de boomstammen.
Men bediene zich te dien einde van eene kleine
spade, ongeveer drie duim breed. Met dit werk
39 •

tuig grave men, op den afstand van vier à vijf


duimen van den boomstam, in de aarde en in het
mos, dat daar meestal groeit, zoeke zorgvuldig de
aarde door, en dikwijls worden poppen gevonden.
Is op deze wijze om den boom de aarde opgegra
ven, dan moeten, nabij den stam, de vergane wor
tels en holligheden onderzocht worden, waar zich
veeltijds rupsen tusschen verstoppen.
De doos, waarin die poppen gelegd worden, moet
tot op de helft met mos en gras opgevuld zijn,
opdat de insecten door het schudden bij het dragen
niets te lijden hebben.
Wanneer poppen, bij het delven, gevonden wor
den in spinsels van draden, of in klompjes aarde;
zoo is het niet raadzaam dezelve daar uit te ne
men, daar de rups dit haar verblijf uit een aan
geboren instinct vervaardigt, en niet zelden daarvan
beroofd zijnde, sterft, of er een kreupele vlinder
uit geboren wordt. -

Poppen, welke aan heiningen, palen, hekken,


of muren hangende gevonden worden, moeten met
de grootste omzigtigheid afgenomen worden. Het
doelmatigste is dezelve met een mes af te snijden,
zoodanig, dat zij nog aan een spaantje blijven han
gen. Hangt de pop daarentegen aan eenen muur,
dan maakt men het dotje spinsel, waaraan zij hangt,
voorzigtig los met eene speld, om het staarteinde
niet te beschadigen.
De rups van Sesia Apiformis, Horzelvor
40 .

mige vlinder (SEPP), bevindt zich laag bij den


grond in de stammen der populieren en elzen. De
poppen kunnen aldaar, doorgaans in de maand Junij,
en zelfs in den grond nabij de stammen gevon
den worden. Die van Cossus Aesculi worden in
appel- en andere boomsoorten gevonden, en de ge
wone Cossus liquiperda meest in wilgen. De
poppen worden aldaar in het voorjaar dikwijls ge
vonden, wanneer men de los zittende schors der
boomen onderzoekt, waar achter het spinsel van
geknaagde houtvezels verborgen zit. In het alge
meen moeten oude boomstammen niet verwaarloosd
worden. In derzelver voegen, schors of vermolmde
deelen, worden niet zelden poppen gevonden.
Ofschoon hier boven reeds van het bewaren der
poppen gesproken is, zoo achten wij het niet on
gepast eenige nadere voorschriften daaromtrent op
te geven. -

Sommige liefhebbers leggen de poppen, of op


aarde, of op mos: beide deze wijzen kunnen even
wel nadeelig zijn. De aarde wordt droog, en ver
stopt de luchtgaten der poppen, doordien zij zich
dikwijls bewegen en omkeeren, en daardoor uit ge
brek aan lucht sterven. Het mos kan wel eens
oorzaak zijn, dat de pas uitgekomen vlinder met
de pooten er in verward raakt, alvorens tegen het
een of ander, ter volgroeijing zijner vleugels, op te
kunnen klauteren, of er langs heen schurende, door
derzelver weekheid zich beschadige. Men heeft
41
derhalve nog een ander middel, om poppen te be
waren, uitgedacht.
In een kistje van ongeveer driekwart el lang, en
een half el breed en hoog, worden van binnen,
drie duim van den bodem, smalle lijstjes aange
bragt, en daarop een met linnen overspannen
raampje gelegd, waarop men de poppen brengt.
Van binnen worden de zijden met gaas bekleed, om
de uitgekomen vlinders gelegenheid te geven er
gemakkelijk op te kunnen klauteren. Het deksel
wordt op dezelfde wijze aldus van binnen bekleed. .
In de zijden van het kistje moeten gaten zijn, om
lucht te geven. Onder het raampje, waarop de
poppen liggen, wordt des zomers water en des win
ters sneeuw ingebragt, om aan de poppen door
het uitwasemen der waterdeelen de noodige voch
tigheid te geven.

HET VAN GEN EN D 0 0 D EN


VAN VLINDERS.

De tijd der vlinder-jagt begint reeds op het einde


van April, en duurt voort tot in den herfst, van
de vroegen morgen tot laat in den nacht.
Het vangen van vlinders is menigmalen in onder
scheidene werken beschreven. Evenwel zijn er nog
hulpmiddelen, die men te vergeefs elders zoeken
zoude, en die ik, uit eigen ondervinding, of van
42

nieuwe schrijvers ontleend, te zamen vergaderd heb.


De liefhebber, die zich volkomen tot deze jagt wil

uitrusten, moet zelf zich in zijne kleeding gemak


kelijk kunnen bewegen: een donker gekleurd of
groen buis, of frak, is zeker het verkieslijkste,
omdat alle lichte kleuren het scherpe gezigt dezer
vlugge diertjes te veel treffen en schuw maken. Dit
kleedingstuk moet van diepe zakken voorzien zijn.
Men heeft op deze soort van jagt vele onmisbare
voorwerpen mede te nemen.
Vooreerst een speldekussen, waarop, in ver
schillende vakken, overvloedig spelden van aller
hande grootte gestoken zijn, en wel de zoogenaamde
Insekten-spelden, die men onder dien naam uit
Duitschland kan ontbieden. Dezelve zijn lang, dun
en scherp, en van kleine knopjes voorzien. Dit
- speldenkussen moet aan een lint om den hals ge
hangen worden, om hetzelve bij het vangen van
een vlinder spoedig bij de hand te hebben, zonder
gevaar te loopen hetzelve te laten vallen, en alzoo
te verliezen.
De vlinderschaar of klap: hiermede vangt men
vlinders, die op bloemen en planten rusten. Dit werk
tuig wordt echter door weinige liefhebbers gebezigd.
Het net, van groen gaas, aan een stevigen ko
peren ring, of hoepel van dun rotting genaaid,
hetwelk niet te klein van omvang moet zijn, en
van eene tamelijke diepte, op eenen stok goed be
vestigd.
4 %
4%NS

||||||||||||
w

Steendr. van H. J. Badker.


43

Een reizend liefhebber kan in de gelegenheid


komen, bij het doorwandelen van streken, waar
zich vlinders ophouden, als hij van een netje voor
zien is, zeldzame voorwerpen op te doen, die bij
gebrek van zoodanig werktuig onmogelijk kunnen
gevangen worden. Ik heb daartoe een zeer be
knopt soort van net uitgevonden, waarvan ik mij
veelmalen in vreemde gewesten met het beste ge
volg bediend heb.
Fig. 4. a is een stevige strook van balein, welke
tot beugel van het net dient, en des
noods in den bol van den hoed kan ge
borgen worden.
Fig. 1. b is een koperen knop, van onderen met
eene schroef voorzien, van boven met
een gaatje en moer, om het bevestigen
de schroefje -

Fig. 2. c in te schroeven.
Fig. 3. d dezelfde koperen knop van ter zijde ge
zien, waarin een vierkant gat (e), die
nende om de uiteinden van de balein (a)
door te steken, welke vervolgens, door
middel van het schroefje (c), bevestigd
GIn aangeschroefd worden.

Fig. 5. e is een wandelstok, waarop bij (f) eene


ijzeren verlenging is gebragt met eene
moer, dienende om den knop (b) er op
te schroeven.

Fig. 4. g is het net van groen gaas, (h) eene schuif


44

van daarop genaaid stevig linnen, bij (i)


open, waaraan twee lisjes van koord zijn,
in deze sleuf wordt de balein (a) geregen.
Fig. 6. Wil men nu den wandelstok als zoo
danig gebruiken, zoo schroeve men den
knop (i) in de plaats van den knop (b) in
dezelve.
Fig. 7. Komt men daarentegen in een oord, waar
men vlinders ziet vliegen, dan rijgt men
het net (g) aan de balein (a), steekt der
zelver beide einden door het gat (e) van .
den knop (b), en bevestigt die met het
aanschroeven van het schroefje (c); ver
volgens op den stok in het ijzer (f) ge
schroefd, heeft men dadelijk een bekwaam
net, waarvan alle de deelen zeer gemakke
lijk in den zak geborgen kunnen worden.
Men zorge vooral, om het schroefje (c) door
de beide oogjes (i) te steken, om het net
aldaar bij elkander te houden.
Het vereischt eenige oefening, om eenen vlinder
te vangen. Men slaagt daarin beter, wanneer de
vlinder den jager komt tegenvliegen, daar men als
dan zekerder van de vlugt is en deszelfs rigting kan
gadeslaan, om den vlinder te scheppen, en, het
net met eenen slag omdraaijende, daarin te houden.
Dadelijk moet zooveel mogelijk het fladderen belet
worden, en den vlinder met de vingers de borst
ingedrukt worden.
45

Wanneer een vlinder rust, of bezig is den honig


uit de bloemkelken te zuigen, kan men de vlinder
schaar gebruiken, en zich zoodanig plaatsen, dat de
veroorzaakte schaduw altijd achterwaarts en nim
mer op den vlinder valt, want het scherpziende
en vlugge insect wordt zulks zoodra niet gewaar,
of het tracht het dreigende gevaar te ontsnappen.
De vlinderschaar heb ik nimmer gebruikt, en
gedurende meer dan dertig jaren, dat ik mij met
het vangen van vlinders, bij voorkomende gelegen
heden, in alle gewesten van den aardbol , heb
- onledig gehouden, steeds het gewone net gebruikt.
Men schept daarmede den rustenden vlinder even
goed, en met meerder zekerheid van de bloemen,
dan met de schaar..
e

Vele vlinder-soorten rusten op den grond, voch


tige steenen, zelfs koedrek, uit. Deze nadere men
omzigtig, altijd acht gevende op de schaduw en
dompele het net er over heen. Waar de vlinder
ook moge zitten, het is altijd geraden, wanneer
men dezelve misslaat, stil te blijven staan. Het ge
beurt dikwijls, dat hij, na in de rondte te hebben
gevlogen, op dezelfde plaats terug komt, vervolgt
men
uit hethem,
gezigtdanverdwijnt.
is het bijna zeker, dat hij spoedig
e

Een zeer doelmatig werktuig is de steker, be


staande uit eene soort van vorkje van twee zeer
fijne naalden, op bijna een duim afstands van elkan
der in een handvatje bevestigd, en dat in een ko
46

kertje voor het stomp worden der punten bewaard


wordt. Daarmede steekt men de in slaap zijnde
nacht-vlinders en spanrups-kapellen tegen boomen,
schuttingen en hekken op. Ook is dat kleine in
strument bijzonder geschikt voor vlinders, die men
uit poppen erlangt. *

De dubbele naalden hebben het voordeel boven


de spelden, van niet uit te glippen, op het harde
borstschild , of Thorax, des vlinders, waardoor hij
ontwaakt en zich door de vlugt tracht te redden,
zoodat men zekerder is denzelven aan te hechten.
*
Daarenboven wordt deze buit verhinderd, zich met
draaijen los te wringen, en door de fijnheid der
punten komt er geene schade aan. Men vatte den
vlinder voorzigtig van onder aan, neme hem van de
punten af, en steke eene speld van boven midden
door het borstschild heen, gevende gelijktijdig een
klein drukje, om het dier het fladderen te beletten.
Behalve deze werktuigen, moet men voorzien zijn
van een genoegzaam aantal doozen, zoo wel voor
de vlinders, als rupsen. -

De eerste moeten eene behoorlijke diepte hebben,


opdat de vlinders met de vlerken niet boven tegen
het deksel komen. De bodem moet met kurk be
legd zijn, eensdeels, om de punten der spelden
niet stomp te maken, en ten andere, om de vlin
ders goed vast te steken; wanneer de eene of andere
los raakte, konden daardoor allen beschadigd worden.
De tweede moeten van een vierkant gat in het
47

deksel voorzien zijn, dat met een schuifje van blik


gesloten kan worden. Men doet de rupsen door die
opening in de doos, zonder bevreesd te zijn, bij
het toedoen, dezelve te klemmen, dat bij het openen
en sluiten van een deksel gemakkelijk gebeuren kan. "
Men moet, op de jagt zijnde, op alles opmerk
zaam zijn. Niet alleen is het vliegende, somtijds
kan het zittende, insekt van meer belang zijn.
Iedere oude muur, houten schutting, hekken,
boomstammen moeten onderzocht worden, voorna
melijk aan de schaduwzijde; ook de onderzijde der
bladeren van groote planten. Men wordt daarin,
op het laatst zoo zeer geoefend, dat niets meer het
oog ontsnapt. - -

De laag afhangende strooijen daken van boeren


woningen, schuren en hooibergen, dienen veelal tot
schuilplaatsen van nacht-vlinders, die door eenige
slagen met eenen stok er uit gedreven kunnen wor
den, en, alsdan of op den grond vallen, of zich
door de vlugt willende redden, met het net opge
vangen worden. - *

Het struikgewas en afhangende takken moeten


onderzocht worden. Vele soorten van spanrups-
kapellen en nacht-vlinders houden zich daarin op,
en kunnen door kloppen met den steel van het
net er uit gedreven worden. «,

Al dit voorgeschrevene heeft betrekking tot de


jagt gedurende den dag, doch ook des nachts moet
men niet onledig zijn.
48

Met het vallen van den avond verschijnen de


pijlstaarten (Sphinx), en zwermen meest alle om
geurige bloemen, voornamelijk om kamperfoelie
struiken. Later komen de spinners (Bombyces) en
uilen (Woctuae), die men door middel van eene lan
taarn, op een wit laken geplaatst, kan lokken,
waarop de vlinders komen fladderen en met het
net gevangen worden.
Even zoo kan men eenen goeden buit maken,
wanneer eene brandende kaars voor het raam van
eene tuinkamer of koepel geplaatst wordt. De
nacht-vlinders zullen op dit licht afkomen, en tegen
de glazen op en neder vliegen, terwijl zij met het
net, buiten gereed staande, er afgeschept kunnen
worden. -

Wanneer men bemerkt, dat er honigdauw ge


vallen is op vrucht- en andere boomsoorten, moe
ten, tusschen licht en donker, de afhangende tak
ken onderzocht worden. Nacht-vlinders zetten zich
op de met deze zoete sappen bedekte bladeren, en
kunnen alzoo gevangen worden. -

Zeker voornaam liefhebber is het meermalen ge


lukt, zeldzame nacht-vlinders op te doen. Hij on
derzocht namelijk, meest vroeg in het voorjaar, de
alsdan bloeijende wilgenboomen, des morgens zeer
vroeg en des avonds, en vond op de zoogenaamde
katjes, of bloemtrossen, vlinders, die zich af lieten
schudden, en als verkleumd nedervielen. Sommige
soorten verlaten inderdaad, reeds zeer vroeg in het
-
-

» -
49 ,
voorjaar het pophulsel, en daar er zich alsdan
weinig bloeijende honigdragende bloemen bevinden,
is de vroege bloesem van den wilg bijna de eenige,
waar zij voedsel kunnen vinden.
Doch al heeft men op al de hier voorschrevene
wijzen eenen vlinder gevangen, altijd is het be
zwaarlijk, om den buit, zonder dien te bescha
digen, te dooden.
Met de dag-vlinders, die een zeer klein ligchaam
hebben, gaat zulks zeer gemakkelijk, zoo als hier
boven gezegd is; doch bij de nacht-vlinders, meest
een ligchaam van meer omvang en met haren be
groeid hebbende, vele met sierlijke kuiven, kragen
en schouder siersels, die het schoonste gezigt op
leveren, is dit menigmalen zeer moeijelijk. De
beste wijze, om daarin te slagen, is, het gaas van
het net, zoo stijf mogelijk, met den vlinder tus
schen beide uit te strekken, zoodat de vlinder be
kneld is; vervolgens steekt men eene speld door het
borststuk, men opent het net, vat de speld van
onderen aan, en haalt den kop door het gaas, den
vlinder vervolgens van onderen aanvattende en eenen
kleinen druk gevende. Hoe behendig men zulks
ook moge bewerkstelligen, altijd zal er een gedeelte
van het los zittende haar op het borstschild ver
loren gaan, doch het geluk is mij meermalen te
beurt gevallen, ofschoon deze vlinders dan ook
een weinig beschadigd waren, zeldzame soorten
niet alleen te verkrijgen, maar daarna bevruchte
4
• 50

eijeren te bekomen, die mij naderhand een aantal


dezer zeldzame voorwerpen, gaaf uit de pop voort
gekomen, bezorgden. -

De nacht-vlinders kunnen wel door den druk


verdoofd, doch niet zoo geheel en al gedood wor
den, om op de spanplank uitgebreid te worden.
Sommigen zijn zelfs zoo taai, bij voorbeeld Cossus
Ligniperda, dat zij zich niet laten verdooven, al
drukt men het dier, om zoo te spreken, te pletter.
Een der beste middelen, om eenen vlinder spoedig
te dooden, hetzij dezelve gevangen, of uit de pop
is voortgekomen, is dit: men steekt den pas ge
boren vlinder om zeker te zijn, eerst met den
vroeger beschreven steker op, vat denzelven daarna
van onderen met de vingers aan, en geeft hem
eenen kleinen druk. De vlinder nu eenigzins flaauw
zijnde, steekt men de speld regt midden door het
borstschild, en plaatst denzelven, stevig vast ge
stoken, op den rand van het plankje, met den kop
naar buiten gekeerd. Vervolgens neemt men eene
stevige lange speld en steekt die eenigzins diep
tusschen den kop en de vlerken, bij de voorpooten,
van onderen in het ligchaam. Men draagt zorg een
pennemes bij de hand te hebben, nu houdt men
den kop van de ingestoken speld in de vlam van
eene kaars, en houdt pooten en sprieten met het
pennemes vrij van de gloeijend wordende speld, die
anders gevaar loopen van te verzengen en in te
krimpen. In weinige oogenblikken zal de vlinder,
51

al ware het een Sphinx. Atropos, of Cossus Li


gniperda, gedood worden. Men houde met het
pennemes, of eenig ander werktuig, tevens den
vlinder in bedwang. n

Men wil, dat deze wijze van dooden het voordeel


heeft, dat de ingewanden des vlinders beter uit
droogen, en derhalve minder aan het zoogenaamde
spekken, of olieachtig worden onderhevig zijn, en
dat de roof-insecten minder op een droogen vlinder
afkomen.
De voorname Entomoloog FREIJER geeft voor,
dat het eenvoudigste middel om eenen vlinder te
dooden, somtijds oogenblikkelijk, of na verloop
van twee à drie minuten, in rein frisch tabak-sap
bestaat, zoo als men in de waterzakken der zooge
naamde duitsche pijpen vindt. In dit sap de speld,
waarmede men den vlinder opsteekt, doopende,
doch zoo dat er altijd een druppel aan blijft han
gen, die met het insteken in het voorlijf des vlin
ders dringt, en het dier oogenblikkelijk doet ster
ven, nadat de gewone druk vooraf gegeven is.
Hij nam daarmede de proef met Sphinx Populi
en Tiliae, die gewoonlijk na het indrukken der
borst, zes à zeven dagen op de spanplank in leven
blijven, en de uitslag was volkomen. Binnen den
tijd van twee à drie minuten waren beide vlinders
dood, hunne vleugels begonnen te sidderen en wer-
den als verlamd, alleen het achterlijf, zoo als ge
woonlijk plaats heeft, bewoog zich bij het aanraken
- 4 *
52
eenigen tijd langer. Kleine vlinders worden door dit
middel oogenblikkelijk gedood, en het is, vervolgt
FREIJER, voor den verzamelaar zeer belangrijk, zulk
een eenvoudig middel, dat de vlinders almede voor
roof-insecten behoedt, gevonden te hebben.
Eenen vlinder door middel van zwaveldamp te
stikken, is geheel en al verwerpelijk, doordien de
kleuren daardoor verschieten.
Minder nadeelig is de stoom van kokend water,
uit de tuit van eenen ketel, waarin de vlinder een
oogenblik wordt gehouden, doch het blijft altijd
gevaarlijk, daar het menigmalen gebeurt, dat de
vleugels daardoor zamenfronsen, vooral bij pas uit
gekomen vlinders.
Zeker Duitsch Entomoloog liet zich den volgen
den toestel vervaardigen, om op eene onschadelijke
wijze vlinders door den stoom van kokend water te
dooden. - .

Op een kleinen drievoet van blik, plaatst men


een blikken keteltje, dat met eenen trechter geslo
ten kan worden, waarvan de van boven toeloopende
spits eene kleine opening heeft van de grootte eener
erwt. Om het water spoedig kokend te maken ge
bruikte hij eene kleine lamp met wijngeest, zoo als
de Apothekers bezigen bij het maken van Decoc
tums. Dan steekt men den vlinder met de speld
in de opening des trechters, de grootsten worden
zeer spoedig, en de kleineren oogenblikkelijk en
zonder de minste beschadiging, gedood.
53

Welk eene wijze van dooden men ook moge ver


kiezen, zoo is het altijd noodzakelijk, wanneer een
vlinder uit de pop gekropen is, en de vlerken in
de natuurlijke houding heeft nedergeslagen, (een
bewijs dat dezelve volgroeid zijn) een paar uren te
wachten, alvorens denzelven op te steken. Hier
door verkrijgen de vlerken de noodige hardheid,
doordien de sappen opdroogen en de zenuwen
kracht erlangen. Wordt een vlinder daarentegen
te vroeg opgestoken, zoo zijn de vleugels te slap,
en verkrijgen naderhand die natuurlijke houding
niet, welke zij behoorden te hebben.
Worden kleine vlindertjes gevangen, als : Pira
les, Tortrices, Tinae, en zelfs kleine Geome
trae, deze sluit men in kleine doosjes. Te huis
gekomen, worden de deksels dezer doosjes afgeno
men en met een stukje gaas overdekt, vervolgens
in het deksel eenige druppelen Zwavel Aether
gedaan, het doosje weder toegemaakt, en het vlin
dertje zal spoedig gestikt zijn.
Men legt het gaas tusschen het deksel en de doos,
om voor te komen, dat de vlinder niet tegen den
aether vliege en zich alzoo beschadige. Men laat
het doosje aldus een paar minuten met het deksel
naar onderen gekeerd staan.
Ofschoon deze zwavel aether niet toereikend is,
om grootere vlinders te dooden, zijn echter eenige
weinige druppels, mits de aether vrij van wijngeest
en water zij, voldoende, om zelfs den grootsten
.54

vlinder geheel en al te bedwelmen, zoodat hij als


dood ligt, en aldus gemakkelijk kan worden opgesto
ken en verder op de voorschreven wijze gedood. Er
dient hierbij in acht genomen te worden, dat men
het fleschje, waarin de vlugtige aether is, goed toe
gemaakt, geheel onder water gedompeld beware.
Het is hier noodig den liefhebbers eene bijzon
derheid bekend te maken, die menigmalen van veel
nut kan zijn bij het verkrijgen van vrouwelijke
vlinders uit poppen. Deze, vooral vele spinners,
of Bombyces, hebben de zonderlinge begaafdheid,
de mannelijke vlinders, op eene voor ons onver
klaarbare wijze, te lokken, waarvan mij vele voor
beelden bekend zijn. -

Even als de magueetnaald, die, onder een dubbel


glas hermetisch gesloten, het ijzer in beweging
brengt, zoo werkt die geheime aantrekkingskracht
bij deze kleine schepsels, en dat meer of minder
sterk, naarmate het eene geslacht, het andere in
vlugheid overtreft. Die vlinders, waarvan de wijfjes
vleugelloos zijn, zijn er het meeste mede begaafd.
Is men nu begeerig het een of ander mannetje
van een uitgekomen wijfje te bezitten, men stelle
hetzelve voor een opengeschoven raam, of wel in
de open lucht, en spoedig zal men, zelfs gedurende
den dag, de mannetjes zien toesnellen, om aan
hunne bestemming, hun door den Alwijze ingescha
pen, de voortplanting van het geslagt, te voldoen.
Vele Natuur-onderzoekers hebben dit zonderling
55

verschijnsel trachten - te verklaren, door het aan


zeker geluid, of wel aan aan uitwaseming toe te
schrijven. De geleerde LAcoRDAIRE schrijft zulks
toe aan den reuk. Ten bewijze haalt hij aan, dat
andere soorten van insecten dit zintuig in een hoo
gen graad van gevoeligheid bezitten, ten opzigte van
het voedsel, terwijl het bekend is, dat de vliegen,
welke hare eijeren leggen in bedorven dierlijke
stoffen, bedrogen worden door den reuk van bedor
ven vleesch, die de bloemen van Stapelias en die
de Cryptogaam Phallus Impudens uitwasemen,
en hunne eijeren leggen op deze planten, in weerwil
zij dezelve door middel hunner voelers kunnen on
derzoeken. Doch de indruksels van den reuk schij
nen zoo sterk, dat deze de overhand behouden
boven het gezigt en het gevoel, zoodat het instinct
dezer insecten in eene der gewigtigste handelingen,
het behoud van het geslacht, zich aan dwaling
overgeeft. Dat zulks het geval bij de vlinders niet
schijnt te zijn, heeft alle waarschijnlijkheid. Eenige
voorbeelden zullen zulks genoegzaam bewijzen. .
Een mijner naaste bloedverwanten, kenner en
verzamelaar van vlinders, had in een vertrek, dat
zelden geopend werd, onder eene met gaas voor
ziene stolp eenige poppen gelegd, waaronder er
zich slechts een van B. Quercus bevond. 's Mor
gens en 's avonds begaf hij zich in het eenzame
vertrek, om te zien, of er ook uitgekomen vlinders
tegen het gaas zaten. Met de grootste verwonde
56

ring zag hij het wijfje van B. Quercus uit de pop


gekomen van binnen tegen het gaas, en van bui
ten een mannetje van dezelfde soort.
Zoo had mijn broeder een wijfje van B. Tri
folii in eene ruime kamer geplaatst, waarvan de
blinden van binnen gesloten waren, terwijl de zon
neblinden van buiten almede digt waren. De tafel,
waarop deze aan de speld nog levende vlinder
stond, bevond zich tegen den wand, aan de over
zijde der gesloten ramen, evenwel fladderden er
verscheidene mannelijke vlinders van buiten tegen
de ramen, en kropen tusschen de latten der zonne
blinden door, alles in het werk stellende, om den
vrouwelijken vlinder te naderen.
Het valt moeijelijk te gelooven, dat noch geluid,
noch uitwaseming, het gehoor , of den reuk dezer
van buiten zwevende vlinders gelokt heeft. Men
zoude kunnen veronderstellen, dat deze schepsels
met een zintuig zijn begaafd, dat in gevoeligheid
al de zintuigen van andere dieren verre overtreft,
of liever, dat het een der tallooze geheimzinnige
wonderen van den Schepper en Onderhouder van
alles is, onverklaarbaar voor ons kortzigtige schep
sels, en die wij te vergeefs door de waarschijn
lijkste hypothesen trachten te verklaren.
Voor zooveel mij bewust is, zijn proeven, om
twee na aan elkander verwante vlindersoorten te
doen paren, slechts met Saturnia Carpini en
S. Spini, en met Sphinx Ocellata en S. Populi,
57

gelukt, en zijn van de eerste alleen vlinders voort


gekomen, onder den naam van Saturnia Hybrida
in enkele verzamelingen voorkomende. In geen
Lepidopterologisch werk wordt van bastaarden van
de tweede vlindersoort gewaagd, ofschoon, volgens
de getuigenis van een voornaam liefhebber, wer
kelijk bevruchte eijeren, rupsen en vlinders bestaan
hebben; reden, waarom het herhalen dezer proef
aangeraden wordt, en het ook wenschelijk is, dat
dezelve tot andere na aan elkander verwante soor

ten worden uitgestrekt.

HET OPZETTEN EN BEWAREN .


VAN VLINDERS.

Niet eerder verstrekt een vlinder tot sieraad


eener verzameling, dan nadat hij behoorlijk opgezet
en uitgebreid is.
De goede inrigting van eene spanplank is van
groot aanbelang, even als de goede uitbreiding van
eenen vlinder veel invloed op zijne waarde heeft.
Men laat eenige planken van linden-, of ander
zacht hout maken, ongeveer vier duimen dik, naar
willekeur lang, en vier palmen breed, in welker
midden eene sleuf is, van verschillende breedte,
voor vlinders van meerdere of mindere grootte,
waar de ligchamen tusschen in kunnen gevoegd
worden. Den bodem dezer sleuf belegt men met
58

een strookje kurk, opdat er de spelden gereeder


zullen indringen, en de vlinder vast staat onder
het uitbreiden. - -

Op deze plank brengt men den in de sleuf pas


senden vlinder, en steekt denzelven zoo diep in
den kurken bodem, dat de vleugels vlak op de
plank komen te leggen, vervolgens brengt men de
sprieten in eene schuinsche rigting uitgestrekt, en
bevestigt die met spelden, om het terugtrekken
voor te komen, de voorste pooten voor- en de ach
terste pooten achteruit, het tweede paar blijft on
der de borst. Dan knipt men strookjes van glad
zilver-papier, van allerhanden breedte en lengte.
Een zoodanig strookje wordt met het verzilverde
naar onderen aangebragt, de losse vederstof wordt
daardoor minder afgeschoven, op de eene zijde
der vleugels gelegd, nabij het grondstuk tegen het
borststuk aan, op eenen geringen afstand van dat
ligchaams deel. Steekt dan eene speld door dit
strookje, op de hoogte van het uiteinde der sprie
ten, en houd aan de onderzijde dit papiertje een
weinig gestrekt vast, waardoor de vleugels bij het
uitbreiden in bedwang worden gehouden. • Breng
nu met eene fijne naald, boven tegen de eerste
dikke ader, de vleugels in die rigting, welke zij in
de vlugt aannemen, zelfs iets hooger, dat sierlijker
en vlugger staat, de ondervleugels even onder den
binnenrand der bovenvleugels. Echter moet er zorg
gedragen worden, dat de ondervleugels, door het ver
59

uitbreiden der bovenvleugels, niet aan het grond


stuk boven dezelve uitschieten door het loslaten
van den toom, eene ader, die gelegen is aan het
grondstuk van den uitwendigen rand des onder
vleugels, en ontstaat door eene verlenging van het
vlies des vleugels, of door een bundel opgerigte
haren, of, eindelijk, door eene uitpuiling, welke
in even zulk eene plooi van den benedenkant des
bovenvleugels sluit, als het ware, de beide vleugels
aan elkander rijgende. Wanneer zulks gebeurt, is
men verpligt den vlinder weder op te nemen, ten
einde door het opligten des bovenvleugels, den on
dervleugel weder in zijnen natuurlijken stand kome. .
Men neme dierhalve in acht, beide vleugels aan
eene zijde des vlinders gelijktijdig uit te breiden,
namelijk eerst den bovenvleugel een weinig, dan
weder den ondervleugel, tot dat beiden eenen be
hoorlijken stand hebben verkregen. Dan spelt men
dat strookje papier vast, hetzelve door het achter
over buigen der speld een weinig spannende. Een
tweede papiertje moet vooral over de buitenranden
der vleugels gespannen worden, omdat die door
het opdroogen geneigd zijn naar boven te krimpen.
Bij groote vlinders is een derde papiertje nood
zakelijk.
De liefhebbers dienen bij het uitbreiden der
vlerken van Sphinx Fuciformis en Sphinx Bom
byliformis, wanneer deze vlinders uit poppen
verkregen worden, ten hoogste omzigtig te zijn;
60

alzoo het grootste sieraad bestaat in het stof, waar


mede versche, pas geboren, vlinders op de vleugels
voorzien zijn, en dat bij de minste beweging der
vleugels verloren gaat. De vlinder moet derhalve,
met den meesten spoed, zoo snel mogelijk gedood'
worden; en, in plaats van papiertjes over de vlerken
te spannen, dezelve met de allerfijnste naaldjes,
op de spanplank uitgebreid, worden vastgehecht.
In zeer weinige verzamelingen zal men vlinders met
den zoo zeer ligt te verdrijven vederstof opmerken;
want heeft het insect eenmaal gevlogen, of met de
vlerken geklapt, dan is de stof reeds verdwenen.
Is de vlinder bij het uitbreiden los op de speld,
dan kan het ligchaam voor draaijen behoed wor
den door eene stevige speld aan de tegenoverge
stelde zijde, waar men met spannen een aanvang
neemt, tusschen de ondervleugels tegen het achter
lijf, zoo nabij het borststuk mogelijk, in de sleuf
te steken. Om het achterlijf op te houden, schuift
men daar een dotje boomwol, stukje kurk, of
propje papier onder.
De uitgebreide vlinder moet nu voor stof be
waard worden, en zoo veel mogelijk voor vernie
lende insecten, die er op uit zijn eijeren er op te
leggen, waaruit naderhand in de verzameling larven
voor den dag komen, die veel schade kunnen aan
brengen. Deze roof-insecten worden gelokt door
den reuk der min of meer tot bederf overgaande
vlinders. Om dezen stank, als ik het zoo noemen
61 '
mag, zooveel mogelijk weg te nemen, heb ik voor
vaste gewoonte aangenomen, iederen vlinder, voor
dat hij op de spanplank gestoken wordt, met eene
kleine hoeveelheid Caja poeti olie, aan de onder
zijde, bij de speld, die door het borststuk gaat,
met een penceel te bevochtigen, en bovendien, in
de sleuf der plank sterk riekende tabak te strooijen.
Het kan gebeuren, dat de speld, door het sterk
droogen des vlinders los raakt, en de vlinder naar
beneden zakt: een weinig gom, of een klein stukje
papier met gom bevochtigd, onder tegen het lig
chaam des vlinders, zal denzelven op eene behoor
lijke hoogte aan de speld bevestigen.
Sommige liefhebbers hebben de goede gewoonte
aangenomen, de groote vlinders, zoo als Sphina en
en Bombyces, het achterlijf van onderen te ope
nen, en door middel van een tangetje de ingewan
den er uit te halen; vervolgens het ligchaam met
boomwol, waaronder poeder van kamfer gemengd
is, op te vullen, dat, wel is waar, eenige moeite
kost, doch voorzeker veel tot het wel bewaren
der vlinders toebrengt, en een behoedmiddel is
tegen het lastige spekken, of olieachtig worden van
sommige vlinder-soorten.
De kleine soorten, als Motten , Wikkelaars,
Spanrups- en Dag-kapellen, behoeven slechts eene
week, anderen, zoo als Spinners en Uilen, drie
tot zes weken, en soms nog langer op de spanplank
te blijven, om kurkdroog te worden. Een voor
62

naam punt ter bevordering van het wel bewaren


eens vlinders, is, de spanplank op eene matig ge
warmde stoof te zetten, want, wanneer den vlinder
te vroeg afgenomen wordt, trekken zich de vleugels
terug, of naar beneden, en het achterlijf verliest
de horizontale strekking.
Om zich te overtuigen, of de vlinder droog is,
zoo bevoele men het achterlijf met eene speld of
naald; is dit nu geheel hard en stijf, zoo kan men
denzelven ontspannen, met voorzigtigheid daarin
te werk gaande, en vooral opmerkzaam zijnde op
de sprieten. Bij de minste aanraking breken die
af. Men begint met de onderste strookjes papier,
daarna de bovenste, en ligt een voor een met de
Brucelle, of het insecten-tangetje, af. Wanneer
een vlinder te droog mogt zijn, om uitgebreid te
worden, of men wil dezelve hooger of lager op de
speld brengen, dan kan zulks alleen op de volgende
wijze geschieden.
Men neme te dien einde eene groote suikerflesch
met een deksel, of bij gebrek van dit, wordt
daarover eene blaas of zeemleder gespannen. Deze
fiesch wordt tot een derde met zand gevuld. Men
giet daarop water, tot dat het een paar duim bo
ven het zand staat; nu plante men stokjes van
vlierhout in het zand, een paar duim boven het
water uitstekende, in het merg dezer stokjes steekt .
men de vlinders, die men weeken wil, en sluit
vervolgens de flesch. Weinige uren zijn voor kleine
63

exemplaren genoegzaam, om de buigzaamheid te


doen terug keeren. Grootere, of dezulke, welke
reeds oud en lang verdroogd zijn, moeten één,
zelfs twee dagen, daarin besloten blijven. Men
onderzoekt met eene naald, of ander werktuig,
zacht tegen den buitenkant der vleugels, of zij de
noodige buigzaamheid verkregen hebben, geeft de
vlerk gemakkelijk mede, het is een bewijs, dat het
uibreiden kan ondernomen worden. Men moet ech
ter niet te vroeg daarmede beginnen, en ook den
regten tijd niet verzuimen, dewijl door eene al te
groote vochtigheid de vlinders beschimmelen.
Men moet echter omzigtig zijn met vlinders van
eene groene, of bleek roode kleur; vele kunnen
het vochtig worden niet uitstaan en verbleeken.
Ook kunnen gedroogde vlinders op nat gemaakte -
aarde, waarover een blad blaauw vloeipapier gelegd
wordt, buigzaam gemaakt worden, waarover ver
volgens eene glazen stolp gezet wordt. Doch de
eerste manier blijft verkieselijk, doordien de vlin
der alsdan met de vleugels vrij blijft, die anders
met het vochtige papier in aanraking komen.
Zit de geweekte vlinder nu te hoog, of te laag
op de speld; met de Brucelle op het borststuk
voorzigtig gedrukt, laat de speld spoedig los. Zelfs
kan de vlinder, wanneer het noodig is, geheel
van de speld genomen worden.
Zeker Entomoloog houdt de volgende wijze, om
drooge vlinders buigzaam te maken, voor de beste.
64

Hij doorstak met eene middelbaar groote speld,


van buiten naar binnen, eene gewone spanen doos
met ontelbare gaatjes, zoodat derzelver boorden als
eene fijne doorslag werden. Hij stak de vlinders
op den bodem dezer doos, dan sloeg hij een in
water even uitgewrongen lap eenige malen om de
doos, die nu met het deksel gesloten was. De naar
binnen enger wordende gaatjes laten geene water
droppen door; de lucht in de doos werd zoo met
vochtigheid bezwangerd, dat zelfs de grootste nacht
vlinders, die jaren lang gelegen hadden, na twee
maal vierentwintig uren zoo goed om uit te span
nen werden, als waren zij pas gevangen. De bonte
kleuren ondergingen daardoor geene de minste ver
andering. Kleine vlinders werden in eenen veel
korter tijd tot uitbreiden geschikt. Het is noodig
de lappen 's morgens en 's avonds vochtig te maken.
Is een vlinder zeer goed uitgebreid, doch de
speld slecht, of zit dezelve niet naar genoegen,
men ligte den vlinder ten onderste boven, in eene
horizontale houding, brenge nu door middel van
een penceel, een drop water bij de speld, en na
verloop van weinige uren weekt de speld los, en
kan uit den vlinder gehaald worden, door op de
hier boven aangehaalde wijze, met de Brucelle op
het borststuk te drukken.
Vlinders, welke aldus geweekt op de spanplank
uitgebreid worden, hebben een langer tijdsverloop
noodig, om weder uit te droogen, dan wanneer zij
65

versch zijn, doordien de spieren langer in eene


andere houding zijn geweest, en nimmer weder zoo.
volkomen buigzaam worden als kort na den dood.
Spoedig zijn de vochten uitgedampt, en de vlinder
schijnbaar droog; doch maakt men de spanpapier
tjes los, dan krimpen de vleugels weder terug.
Het beste middel is, de plank op eene warme stoof
te leggen, gedurende een paar weken, tot dat men
verzekerd is, dat de spieren beendroog zijn.
Bij deze bewerking gebeurt het dikwijls, dat, of
eene spriet, of een achterlijf, zelfs een vleugel af
breekt; men hecht deze weder aan met een weinig
arabische gom, in water opgelost, en waaronder
een weinig meel of suiker gemengd moet zijn, om
het schiften voor te komen.
Het is hier de plaats, den Verzamelaar opmerk
zaam te maken, dat het toeval somtijds een aan
tal vlinders vangen doet, die zeldzaam voorkomen,
doch waaronder zich geen geheel en al gaaf exem
plaar bevindt, zuiver genoeg, om in de verzameling
eene plaats te bekleeden. Het is evenwel raadzaam
die alle te bewaren, en van de jagt te huis ko
mende te onderzoeken , of uit al die vlinders
geen enkel tamelijk gaaf exemplaar kan voortgebragt
worden door van den eenen een boven-, van den
anderen een onder-vleugel af te nemen, ten einde
op eene dusdanige wijze, door middel van aan
hechten, een goed exemplaar te zamen te stellen;
altijd in acht nemende, vlinders van het mannelijk
5
66

met vlinders van dat zelfde geslacht te herstellen »

en omgekeerd.
Evenzoo kan men in de verzameling een gaven
vlinder bezitten, welke een der sprieten, of beide,
of wel het geheele hoofd verloren heeft, ontmoet
men daarvan een exemplaar in de vrije natuur, dan
kan de schade daarmede hersteld worden. Wan
neer de sprieten verloren zijn geraakt, is het altijd
verkieselijk, in plaats van die ledematen afzonder
lijk aan te hechten, den geheelen kop van zulk
een beschadigd exemplaar daartoe te bezigen, men
is alsdan zekerder van den goeden stand der sprieten.
Het is van het uiterste belang, om de plaats,
waarin men de vlinders, met zooveel moeite en
dikwijls groote kosten bij een verzameld, bewaart,
zoo doelmatig mogelijk in te rigten.
Daartoe behoort eene kast, waarvan de uiterlijke
gedaante van den smaak en geldelijke omstandig
heden des verzamelaars afhangt , doch waarvan de
innerlijke inrigting op de volgende wijze moet zijn.
Die kast bestaat uit twee reijen, ieder van twin
tig schuifladen op elkander, die ieder op eene
dwarslijst in- en uitgehaald kunnen worden, ieder
laadje drie en een halve palm breed en diep, van
eikenhout, uitgezonderd de bodem, die van linden
hout moet zijn. Deze laadjes worden met een gla
zen raampje gedekt, hetwelk sluiten moet in eene
sponning in de opstaande randen; van voren wordt
een knopje met eenen ring ingeschroefd. Dezelve
67

moeten van binnen met fijne witte lijm, ten min


sten tweemalen , bestreken worden, iedere opening
vooraf goed digt gestopt. In deze laadjes kunnen,
om de vlinders op te steken, latjes van zeer zacht
hout geplaatst worden, ongeveer een halve duim
breed en hoog, in de lengte op eenen behoorlijken
afstand van elkander, wit gelijmd en door middel
van twee spelden, op de uiteinden vastgehecht.
Ook kan men daartoe strookjes bordpapier bezigen.
Men geeft aan deze wijze van inrigting de voor
keur, ten eerste, omdat zij minder kostbaar is,
dan de bodem geheel met kurk te beleggen, ten
tweede, omdat de verplaatsing van vlinders op deze
latjes minder gevaarlijk is, en gemakkelijker ver
rigt wordt, en ten derde, omdat de nadeelige in
secten minder schuilplaats daarin vinden, dan in
den bodem van kurk.

Sommige voorname liefhebbers begieten den bo


dem met een mengsel Van :

Rijnsche harst . . . . . . . 3 Ned. oncen,


Gele was . . . . . . . . . . 2 dito.
Talk . . . . . . . . . . . . 6 Looden.
Venetiaansche terpentijn . . 3 dito.
Ondereen gesmolten en door een doek gegoten zijn
de, is de hoeveelheid genoegzaam voor vier laadjes
van plus minus zes vierkante voeten. Het is in
tusschen noodig op te merken, dat de aldus be
goten laadjes lang op eene warme plaats moeten
uitwasemen, voor men er de vlinders inzet, die
e 5 *
68

anders, zoo als de ondervinding leert, vochtig wor


den en schimmelen. Over dezen nu goed opge
droogden bodem spant men wit papier. Het ver
eischt evenwel veel moeite, om dat mengsel goed
en gelijk te doen vloeijen, ofschoon er de vlinders
stevig in vast gestoken kunnen worden.
In deze laadjes worden de vlinders systematisch
gerangschikt, bij paren onder elkander. Op kleine
vierkante papiertjes, daar men een dubbel zwart
lijstje om laat drukken, wordt de naam des vlin
ders geschreven, die, voor denzelven gespeld, tevens
de kunne aanwijst, door achter den naam van het
mannelijke geslacht d', en achter het vrouwelijke P
te voegen, terwijl op dergelijke papiertjes, met een
rood randje en roode letters, het genus boven de
geheele reeks vlinders, welke daartoe behoort, ge
plaatst wordt.
Van de dag-vlinders, wanneer meer dan een
paar van ieder soort voorhanden is, wordt er een,
of ook wel van de beide geslachten, van de onder
zijde gezien, geplaatst, terwijl de nacht-vlinders
nimmer ten onderste boven gezet worden.
Bezit men varieteiten, zoo worden die onmid
dellijk onder den stamaard gestoken, en door den
naam op eene groene etiquette onderscheiden.
Steeds moet in acht genomen worden, voor de
ontbrekende vlinders van ieder geslacht de noodige
ruimte te laten, om daardoor het al te dikwijls
verplaatsen voor te komen. -

t
69

Deze kast moet ten minste eenmaal in de maand


met oplettendheid nagezien worden. Men voorziet
zich, alvorens deze inspectie te beginnen, van een
zeer zacht, vrij groot, penseel, waarmede stof en
onreinheid, die zich op de vleugels mogten bevinden,
omzigtig worden afgeveegd 3 vooral in acht nemende,
van het ligchaam des vlinders te beginnen naar
het uiteinde der vlerken: doet men zulks in eene
omgekeerde rigting, dan zal gewisselijk de vederstof,
in eene strekking van het ligchaam naar het einde
der vleugels op elkander liggende, als lijen van een
dak, afgestroopt worden. In Maart en Augustus
is dit nazien zelfs meermalen noodzakelijk, of er
ook sporen van schadelijke insecten ontwaard wor
den, waarvan zich doorgaans het aanwezen, door
stof onder de vlinders verraadt. Zulk een aange
stoken vlinder neemt men er dadelijk uit, en zoekt,
door de speld te bewegen, den roover uit zijne
schuilplaats te lokken en te dooden, waarna de
vlinder gerust op de vorige plaats gezet kan wor
den. Vindt men op deze wijze het insect niet,
zoo heeft het zich verwijderd, en men tracht het
in de lade te vinden, voornamelijk bij de zich in
den omtrek bevindende vlinders.
Ook dringen er soms kleine kevertjes in de ver
zameling, waarvan de larven, een klein bruin met
lange haren begroeid wormpje, veel schade aan
rigten. Deze kevertjes moeten dadelijk vernietigd
worden.
70

De zoogenaamde papier-luizen kunnen met een


penseel, daar deze insecten zeer teeder zijn, da
delijk gedood worden.
Dikwijls is een aangestoken exemplaar met de
zoogenaamde Mijt, een veel gevaarlijker vijand,
bezet. Dit knagend insect, dat spoedig voortteelt,
is zoo klein, dat het niet dan met een sterk ver
grootglas kan ontdekt worden. Het binnenste van
eenen vlinder wordt door deze onmerkbare witte
luisjes zoodanig uitgevreten, dat eindelijk de enkele
huid aan de speld blijft hangen, of al de vedertjes
op de vleugels zijn afgegraasd. -

Een zoodanige vlinder wordt in een goed digt


gesloten doosje geplaatst, nadat vooraf het ligchaam
met vitriool naptha zoodanig is besmeerd, dat het
door en door nat is, zettende het doosje in de
heete middagzon, en des winters op eene goed
warme stoof. De vleugels zullen zich door de hitte
wel wat krommen, doch na eenige uren in de
koelte te zijn, krijgen zij den vorigen stand weder.
In plaats van Vitriool naptha kan men, alhoewel
veel spaarzamer en slechts éénen druppel, Caja
poeti gieten op de onderzijde van het lijf des
vlinders.
Een stukje zwam, in Caja poeti olie, terpentijn,
lavendel, of anijs olie gedoopt, is almede onder de
goede behoedmiddelen. Vooral is de terpentijn voor
de meeste insecten eene stoffe, welks reuk zij niet.
verdragen kunnen. De laadjes van onderen daar
71

mede van tijd tot tijd te bestrijken, kan als zeer


doelmatig worden beschouwd. Kamfer is niet aan te
raden, alzoo de teedere kleuren daardoor aangedaan
worden. Deze harsachtige zelfstandigheid vervliegt,
en ploft naderhand, in zeer kleine deeltjes, op den
vlinder neder, waardoor de frissche kleuren, vooral
groen, uitgebeten worden en verbleeken.
Grootere vernielende insecten, dan waarvan hier
boven gewaagd is, vernielen in weinige uren eenen
vlinder, en zijn spoedig te ontdekken. Doch de
Mijt, waartegen reeds middelen zijn voorgeschre
ven, is oneindig moeijelijker te vernielen, en deze
plaag is wel de voornaamste, waartegen de verza
melaar te kampen heeft: want al is het lijf des
vlinders van sterk riekende stoffen doortrokken,
deze kleine knagers vlugten op spriet en vleugel,
en zoeken veiligheid op ieder klein plekje, Waar
het, voor hen vijandige, vocht niet is doorgedron
gen. - Het gevolg hiervan is, dat men meermalen
' hoopt het gevaar te boven te zijn, en evenwel na
verloop van weinige weken, andermaal, stof onder
den vlinder het aanwezen der Mijt verraadt.
Van alle de proeven, welke genomen zijn, en
waarvan reeds is melding gemaakt, om die vernie
lers te verdrijven, is de volgende met de beste
uitkomst bekroond geworden.
Men neme den sterksten rooktabak, welke te
bekomen is, wrijve dien tot pulver, zet den aange
stoken vlinder in eene doos, en begrave hem ge
72

heel onder den tabak, latende hem aldus tien à


twaalf dagen staan, opdat de reuk en de kracht
van den tabak er goed indringen, en men verzekerd
kan zijn, dat de roovers of gevlugt, of gedood zijn.
n
Het gevaarlijkste middel, dat men aanwenden kan,
is en blijft het vergiftigen met arsenic., of ratte
kruid, dat men veelmalen, op de aller onvoorzig
tigste wijze, in de bewarings- of verzend-doozen
strooit, en zelfs inwrijft. Ik kan werkelijk mijne
verwondering niet genoeg te kennen geven, dat
verzamelaars zulk een middel aanwenden , en niet
door eene inwendige stem afgeschrikt worden. Zoo
zag een voornaam Entomoloog eene pas aangeko
men bezending, waarschijnlijk uit het zuiden van
Frankrijk. De doozen, waarin de overgezonden
insecten zich bevonden, waren zoo sterk met ratte
kruid, dat bovendien met meel vermengd was,
aangevuld, dat hij er onwillekeurig van ijsde. Aan
welk gevaar is men niet blootgesteld, niet alleen
door inademing der uitwaseming van zulk eene
doos, maar ook door het toevallig verleggen van
eene speld, waarmede zulke vergiftige voorwerpen
opgestoken zijn geweest. Alle liefhebbers worden
hierbij gewaarschuwd voor zulk een dreigend ge
vaar ! Men wende veeleer het bereids opgegeven
middel met tabak aan, en het zal zeker aan het
doel beantwoorden.
Het is hier de plaats, met een paar woorden te
gewagen, omtrent het verzamelen van insecten in
73

landen tusschen de keerkringen gelegen. De groot


ste vernielers zijn aldaar zekere soort van kleine
mieren en kakkerlakken. Om zich voor de aanval
len dezer schadelijke insecten te vrijwaren, dient de
tafel, waarop men die voorwerpen voorloopig plaatst,
met de vier pooten in bakjes met water te staan.'
De kist, waarin ik mijne vlinders bewaarde in
de Oost Indiën, was ingerigt, als volgt.
Ik had dezelve laten maken van campher hout.
Een aantal plankjes rustten, met de noodige tus
schenruimte, op kleine klampjes, die ik door mid
del van stropjes, de een na den ander kon oplig
tan. Tusschen de twee rijen plankjes was eene
genoegzame ruimte gebleven, die ik met allerhande
soorten specerijen aangevuld had, als notenmuscaat,
kruidnagelen, enz. Deze reuk, gevoegd bij dien
van het campher hout, verspreidde zich door de
goed gesloten kist, en mijne vlinder-verzameling
bleef gaaf en ongeschonden,
Nu en dan hebben wij reeds oppervlakkig ge
sproken van het zoogenaamde spekken , of olie
achtig worden van sommige vlinder-soorten, vooral
van die, waarvan de rupsen zich met het merg van
boomen of planten voeden. Men is bedacht ge
weest, om dat gebrek, dat de schoonste kleuren,
ja, zelfs den geheelen vlinder kan vernielen, weg
te nemen. Nadat alle middelen te vergeefs be
proefd waren, vonden eenige duitsche Entomologen
het volgende. *
74

Het is bekend, dat de olieachtige stoffe, welke


soms uit het achterlijf des vlinders, of uit het
borststuk dringt en zich tot over de vleugels uit
breidt, en hem het aanzien geeft, als ware hij in
olie gekookt, werkelijk van eene dierlijke zelfstan
digheid is, die tot vervuiling overgaat. Het mid
del daartegen is zwavel aether, of vitriool naptha
(Waptha Vitrioli). Men wendde dit menigmalen
aan, om schimmelachtige, of bestoven vlinders, er
mede te reinigen, door dezelve met een penseel,
in maptha gedoopt, te bestrijken, waardoor de
vlinder als opgeluisterd en nieuw wordt.
Nu werd de proef genomen, om gespekte vlin
ders insgelijks daarmede te reinigen..
Eene Sesia Apiformis, waarvan het lijf reeds
door die vettigheid geheel zwart was geworden,
werd geheel en al onder de naptha gelegd, dat
des te geruster gedaan werd, daar de kleuren der
vlerken niet in het minste daardoor lijden konden.
Naauwelijks was de vlinder er ingebragt, of de gele
ringen van het achterlijf kwamen weêr voor den
dag, en toen de vlinder er den geheelen dag in
gelegen had, was hij weder als geheel frisch. De
oorzaak van dat olieachtige werd derhalve door de
naptha opgelost; dus al wederom een bewijs, dat
de vochtigheid, welke het ligchaam aangrijpt en
hetzelve een vochtig aanzien geeft, geene water
deelen zijn. -

Om zekerder van deze proef te zijn, werden


75

meer vlinders daaraan onderworpen, als Sesia


Asyliformis, Sphinx Ocellata, Xylena Con
formis, Hepialus Humili etc., waaronder er
waren, waarvan de vlerken reeds door die zelf
standigheid doortrokken waren. Alle werden van
dat kwaad gereinigd. -

Men kan zonder zich te bedenken de vlinders


in de naptha leggen, zelfs uren lang, zonder de
kleuren te bederven. Zelfs geheel zwart en geel
geworden exemplaren van W. Opalina en B. Aes
culi werden door de naptha zoo schoon en wit
gemaakt, als of dezelve pas uit de pop gekomen
Waren,

Ik zelve heb eene Saturnia Pyri de vier uren


in de naptha, geheel onder gedompeld, laten lig
gen. Deze groote vlinder was geheel en al bruin,
alle de olieachtigheid was er uitgetrokken; doch
het rood om de oogen op de vleugels was eenig
zins verbleekt: reden, waarom ik het ongeraden
oordeel, levendig gekleurde, of groene vlinders
daaraan te onderwerpen.
Verzet zich de vlinder door dit middel eenig
zins, wanneer de naptha vervlogen is, kan zulks
op de spanplank verbeterd worden.
De franjes der vleugels kleven wel eens een
weinig aan elkander; doch dit kan, wanneer de
vlinder droog is, met een penseel weder in orde
gebragt worden.
Om de vlinders aan de naptha kuur te onder
76

werpen, moet men eene lange, eenigzins breede


suikerflesch nemen, goed sluitende met een glazen
deksel, of men doet er eene blaas en gewast lin
nen lap over.
De naptha vervliegt spoedig, en moet in fleschjes
met goed passende glazen stopjes bewaard worden,
waarover men bovendien een blaasje bindt.
Wanneer al de voorschriften, in dit werk aan
gehaald, opgevolgd worden, kan men niet alleen
eene verzameling aanleggen en vermeerderen, maar
dezelve bovendien in eenen goeden staat bewaren.
I N H. o U D.

bladz.

Voorberigt - - - - - - - - - -- 3.

Inleiding . . . . . . . . . ..

Het ereten van rupsen . . . . 21.

Het opvoeden van rupsen uit eijeren 27.

Over het opvoeden van rupsen . 30.

Het overwinteren van rupsen. . . 36.


Het graven en zoeken naar poppen. . 38.

Het vangen en dooden van vlinders. . 41.

Het opzetten en bewaren van vlinders. -


57.
, ، . '
-'
* * *|
-. , (*
… *
« » ,-
·».
*, * .
|-|-* :)
*.
- v
-|--
|-(~~~~- , :
~ ~ | °-|
| && (
«.*''
, ,-|
… ** -|
, ,(…
-. ^|
-|-|-
|-* v
^, - „ .… …”
• , !|
. , !«…→
. ' ’ . •
··
·
-
----*^ •|
* ,» . . ~*~
• •
· |-•
*
*|-*ae
, ' -
!·
~ ~ .~·
• , , .
·
· |
! !! !! •••• • • • • • • • ^'
.

Вам также может понравиться