Вы находитесь на странице: 1из 32

Elektrische veiligheid.

januari 2002 1

Elektrische veiligheid.
1. Beveiliging tegen overstromen.
1.1 Soorten overstromen.
1.2 Driefasige, tweefasige en eenfasige kortsluitingen.
1.3 Waarom beveiligen tegen overstromen?
1.4 Waarmee beveiligen tegen overstromen?
1.4.1 De smeltveiligheden.
1.4.2 Automaten en vermogenschakelaars.

2. Soorten netten.

3. Beveiliging tegen elektrocutie.


3.1 Gevaren van elektrocutie.
3.2 Absolute conventionele grensspanning / relatieve conventionele grensspanning
/ veiligheidscurven.
3.3 Rechtstreekse en onrechtstreekse aanraking.
3.4 Beveiliging tegen rechtstreekse aanraking.
3.5 Beveiliging tegen onrechtstreekse aanraking.
3.6 Beveiliging tegen onrechtstreekse aanraking in een TT-net.
3.7 Beveiliging tegen onrechtstreekse aanraking in een TN-net.
3.8 Beveiliging tegen onrechtstreekse aanraking in een IT-net.
Elektrische veiligheid. januari 2002 2

1. Beveiliging tegen overstromen.

1.1 Soorten overstromen.

Bij de overstromen maakt men onderscheid tussen overbelastingsstromen en kortsluitstro-


men. Een overbelastingsstroom is enkele keren groter dan de nominale stroom en kan een
tijdje getolereerd worden. Een kortsluitstroom is vele malen groter dan de nominale stroom
en moet onmiddellijk afgeschakeld worden.

1.2 Driefasige, tweefasige en eenfasige kortsluitingen.

1.2.1 Driefasige kortsluiting.

Bij een kortsluiting wordt de kortsluit-


stroom beperkt door de impedantie
van het hoogspanningsnet (ZHS), de
kortsluitimpedantie van de transforma-
tor (ZTR), de impedantie van de verbin-
dingsgeleiders tussen de
uitgangsklemmen van de transformator
en de plaats van de fout (Z...) en de
impedantie van de fout (Zfout). Bij een
symmetrische driefasige kortsluiting
vloeit er geen stroom in de nulgeleider
en moeten we de weerstand van de
nulgeleider dus ook niet in rekening
brengen bij de berekening van de kort-
sluitstroom in de verschillende fasen.

Door de impedantie van het hoogspanningsnet, de kortsluitimpedantie van de transfo en de


impedantie van de fout te verwaarlozen bekomt men een kortsluitstroom die groter is dan
de werkelijke kortsluitstroom. Dit zal bij de keuze van een overstroombeveiliging leiden tot
een overdimensionering van deze beveiliging. De veiligheid komt niet in het gedrang. Of dit
de meest economische oplossing is, is een andere vraag.
We houden uiteindelijk alleen rekening met de weerstand van de geleiders tussen de
secundaire van de transfo en de plaats van de fout. Hoe verder de fout weg is van de
transfo, des te groter is de weerstand van de verbindingsgeleiders en des te kleiner de
kortsluitstroom.
Elektrische veiligheid. januari 2002 3

1.2.2 Tweefasige kortsluiting.

Een tweefasige kortsluiting wordt gevoed met de lijnspanning van het verdeelnet.

1.2.3 Eenfasige kortsluiting.

Een eenfasige kortsluiting wordt gevoed met de fasespanning van het verdeelnet.
Elektrische veiligheid. januari 2002 4

1.3 Waarom beveiligen tegen overstromen?

Stromen hebben zowel thermische als elektrodynamische effecten.

Wanneer de stromen groter worden stijgt het joule-effect. Wanneer er evenwicht ontstaat
tussen de opgewekte warmte en de naar de omgeving afgegeven warmte zal de tempera-
tuur van de geleiders en de hierrond aanwezige isolatie zich op een welbepaalde hogere
waarde instellen. Dit gebeurt niet ogenblikkelijk maar vergt even tijd. Wanneer de tempera-
tuur van de isolatiematerialen te hoog oploopt zullen zij vlugger defecten vertonen en zal
hun isolatievermogen dalen. Er bestaat een vuistregel die zegt dat wanneer de maximale
temperatuur van de isolatie met 8 graden Celsius overschreden wordt de levensduur van
de isolatie halveert. Een overbelastingsstroom is dus gedurende een beperkte tijd tolereer-
baar. De toegelaten tijd is afhankelijk van de maximaal toegelaten temperatuur.
Bij kortsluiting is er een enorme warmte-ontwikkeling in de geleiders. Er kan zich geen
evenwicht instellen tussen de opgewekte warmte en de warmte die naar de omgeving
wordt afgegeven zodat de temperatuur van de geleiders blijft stijgen. Hierdoor zullen
geleiders op hun zwakste punt doorsmelten, worden er bogen getrokken en ontstaat er
brandgevaar. Het is bijgevolg nodig de plaats van het zwakste punt van de kring zelf vast
te leggen en de te grote stromen op die plaats met aangepaste apparatuur voldoende snel
te onderbreken.

Tussen stroomvoerende geleiders ontstaan krachten. Deze krachten zijn vooral bij kortsluit-
stromen zeer belangrijk. Bij grote kortsluitingen kunnen bijvoorbeeld de railsystemen in de
HS-cabine verbogen worden. Ook de polen van de beveiligingstoestellen moeten tegen
deze krachten bestand zijn.

Daar waar de thermische effecten met een beetje vertraging ontstaan zijn de elektrodyna-
mische effecten ogenblikkelijk aanwezig.

1.4 Waarmee beveiligen tegen overstromen?

Om overstromen op tijd uit te schakelen maakt men gebruik van smeltveiligheden en


automaten of vermogenschakelaars.

1.4.1 De smeltveiligheden.

De werking van de smeltveiligheden berust op het joule-effect. Er is een bepaalde hoeveel-


heid warmte nodig om de
smeltdraad zodanig te
verhitten dat hij breekt.
Naarmate de overstroom
groter is en het corres-
ponderend joule-effect
sterker zal de smeltveilig-
heid de overstroom snel-
ler onderbreken.
Elektrische veiligheid. januari 2002 5

1.4.2 Automaten of vermogenschakelaars.

Een kleine vermogenschakelaar noemt men ook een automaat.

Opbouw en werking.

Een vermogenschakelaar bestaat uit een thermisch


uitschakelgedeelte voor de onderbreking van overbe-
lastingsstromen en een magnetisch uitschakelgedeel-
te voor de onderbreking van kortsluitstromen.

Het thermisch uitschakelgedeelte bestaat uit een bi-


metaal. Dit is een lamel bestaande uit twee metalen
met verschillende uitzettingscoëfficiënten die in de
lengterichting op elkaar zijn geperst. De stroom
warmt het bimetaal op. Wegens het verschil in uit-
zetting van beide metalen buigt het bimetaal door. Is
de temperatuur van het element voldoende hoog op-
gelopen, dan drukt het tegen het uitschakelmechanis-
me en wordt de stroom onderbroken. Het bimetaal is
zodanig geconstrueerd dat de manier van uitschake-
len vergelijkbaar is met die van een smeltveiligheid.
Hoe groter de overbelastingsstroom des te sneller
spreekt het bimetaal aan en wordt de stroom onder-
broken.

Het magnetisch uitschakelgedeelte bestaat uit een


spoel met ijzeren kern. Wanneer de stroom door de
spoel een bepaalde waarde (Im = magnetische
drempel) overschrijdt wordt het anker van het
uitschakel-mechanisme tegen de kracht van de veer
in aangetrokken, waarop uitschakeling volgt. Dit
maakt dat bij eender welke stroom groter dan de
magnetische drempel van de vermogenschakelaar de stroom prompt wordt afgeschakeld.
Een vermogenschakelaar reageert sneller op kortsluiting dan een smeltveiligheid.

Uitschakelkarakteristiek.

Welke criteria bepalen de keuze van een vermogenschakelaar?


Elektrische veiligheid. januari 2002 6

nominale spanning

nominale stroom = de stroom die continu mag vloeien zonder dat de vermogen-
(In) schakelaar hierop reageert.
Deze stroom wordt bepaald door de verbruiker(s) die gevoed
moet(en) worden.

magnetische drempel = stroomsterkte waarboven de magnetisch uitschakelgedeelte in


(Im = n x In) werking komt.
Im is gelijk aan een aantal keren de nominale stroom. Afhankelijk
van hetgeen men wil beveiligen is deze vermenigvuldigingsfactor
anders.
elektronica,personen,generatoren 2 < n < 12 toestellen met hoge aanloopstromen
(motor)

onderbrekingsvermo- = de maximale kortsluitstroom die de vermogenschakelaar kan


gen onderbreken.
Het is dus van het allergrootste belang dat men weet wat de groot-
ste kortsluitstroom is die kan vloeien op de plaats waar de vermo-
genschakelaar geïnstalleerd zal worden.

uitschakelsnelheid 1. De vermogenschakelaar moet snel genoeg afschakelen zodat de


toegevoerde warmte bij foutstroom beperkt wordt en de kabel niet
beschadigd wordt. De vereiste snelheid is afhankelijk van het soort
kabel, de gebruikte isolatie en de manier waarop de kabel aange-
legd is.(zie verder!)
2. De vermogenschakelaar moet ook snel genoeg reageren wanneer
hij dient als beveiligingstoestel tegen elektrocutie. De vereiste snel-
heid is afhankelijk van de maximale grootte van de contactspan-
ning.
(zie verder!)
Elektrische veiligheid. januari 2002 7

2. Soorten netten.

- Voor het veilig verdelen van elektrische energie is er een samenspel nodig van energiegel-
eiders en beschermingsgeleiders.
Dit heeft uiteindelijk aanleiding gegeven tot het ontstaan van 3 verschillende netstelsels.
De aardingstoestand van het verdeelnet en die van de verbruiker zijn hier de belangrijkste
criteria. Elk van deze systemen heeft zijn voor- en nadelen. De installatiekosten, de exploi-
tatiekosten en de bedrijfszekerheid bepalen uiteindelijk de keuze van het netstelsel.

- We onderscheiden het TT - net, het TN - net en het IT - net.

De eerste letter heeft betrekking op de aardingstoestand van het verdeelnet:


T = rechtstreekse verbinding van een punt van het verdeelnet met de aarde.
Dit punt is meestal het sterpunt van de transfo. (T = terre)
I = verbinding van een punt van het verdeelnet met de aarde via een impedantie.
Als deze impedantie oneindig groot is zijn de actieve delen geisoleerd ten
opzichte van de aarde. (I = isolé)

De tweede letter heeft betrekking op de aardingstoestand van de massa’s van de verbruik-


toestellen.
T = massa’s worden rechtstreeks geaard via een aarding onafhankelijk van een
eventuele aarding van het verdeelnet.
N = massa’s worden met de aarding van het verdeelnet verbonden.

Bij een TN - net worden 3 uitvoeringsvormen toegepast. Ze onderscheiden zich in het


gebruik van de nulgeleider (N) en de beschermingsgeleider (PE) en worden met de volgen-
de codering aangeduid:
TN - S = de nulgeleider en de beschermingsgeleider zijn als twee afzondelijke
geleiders beschikbaar. (S = séparé)
TN - C = de functies van nulgeleider en beschermingsgeleider worden verzekerd
door één enkele geleider (PEN - geleider). (C = combiné)

Het TN - C stelsel heeft zijn oorsprong gevonden in Duitsland door het


gebrek aan koper tijdens de oorlogsjaren. In het TN-C stelsel wordt er
immers een geleider minder gebruikt. Dit heeft uiteraard ook gunstige
financiële gevolgen bij de keuze van de bijbehorende verdeel-, schakel-
en beveiligingsuitrustingen: driepolige uitvoeringen volstaan. De dag van
vandaag zijn echter ook andere problemen aan de orde en opteert men
eerder voor een TN - S-net

TN - CS = een gedeelte is uitgevoerd met PEN - geleider, een gedeelte is uitgevoerd


met afzonderlijke N- en PE - geleider.

- Enkele definities:
actief deel = deel dat onder spanning staat en stroom voert.
massa = geleidend omhulsel van een elektrisch toestel dat geen actief deel is
maar dat bij een fout onder spanning kan komen.
Elektrische veiligheid. januari 2002 8
Elektrische veiligheid. januari 2002 9
Elektrische veiligheid. januari 2002 10

3. Beveiliging tegen elektrocutie.

3.1 Gevaren van de elektrocutie.

Men spreekt van elektrocutie als er een gevaarlijke


stroom vloeit door het menselijk lichaam. Elektrocutie
geeft aanleiding tot spierverkrampingen en brandwon-
den met eventueel de dood als gevolg.

De ernst van de letsels is van verschillende factoren


afhankelijk:
1. de grootte van de stroom,
2. de duur van de stroomdoorgang,
3. de weg die de stroom volgt door het menselijk
lichaam. De hartstreek is de gevaarlijkste zone.
4. de fysische en psychische conditie van het
slachtoffer,
5. de frequentie van de stroom.

De hierlangs getoonde thermometer is dan ook geen


absolute maatstaf doch slechts een indicatie.

Wetenschappelijke onderzoekingen hebben aanleiding


gegeven tot het samenstellen van veiligheidscurven.
In onderstaande figuur kan men bv. in functie van de
grootte en de duur van de stroom, die vloeit door het
menselijk lichaam, het te verwachten risico aflezen.

zone 1: geringe waarneming van de stroom.


zone 2: effectieve waarneming, geen blijvende letsels.
zone 3: pijnlijke schokken, moeilijke ademhaling, spiersamentrekkingen zonder gevaar voor hartfibrillatie.
zone 4: zware spierstuiptrekkingen, blokkering van de ademhaling, hartfibrillatie
Elektrische veiligheid. januari 2002 11

3.2 Absolute conventionele grensspanning UL


Relatieve conventionele grensspanning UL(t)
Veiligheidscurven.

Contactspanning : Uc = spanning tussen beide handen of tussen hand en voet.

BB1, BB2, BB3 = code om de toestand van de huid aan te geven.

Een menselijk lichaam opgenomen in een gesloten stroomkring gedraagt zich als een
ohmse weerstand. De weerstandswaarde is sterk onderhevig aan de toestand van de
huid. Een droge huid geeft aanleiding tot een hoge weerstandswaarde (bv 2000 S),
onderdompeling in water doet die waarde sterk verminderen (bv. 480 S). Het AREI,
Algemeen Reglement op de Elektische Installaties, voorziet in een gecodeerde
indeling

code toestand menselijk organisme


BB1 droge of bezwete huid
BB2 natte huid (voeten in water)
BB3 doorweekte huid

Absolute conventionele grensspanning : UL


= contactspanning die onder gegeven omstandigheden zoals de aard van de span-
ningsbron en de omgevingstoestand (droog of vochtig) als volkomen veilig
beschouwd mag worden.

Absolute conventionele grensspanning UL


toestand mense-
lijk organisme wisselspan- gelijkspanning zuivere gelijk-
ning met rimpel spanning
BB1 droog 50 V (25) 75 V (36) 120 V (60)
BB2 nat 25 V (12) 36 V (18) 60 V (30)
BB3 doorweekt 12 V (6) 18 V (12) 30 V (20)

Voor omstandigheden waarbij een persoon voortdurend in contact is met metalen delen op aardpotentiaal moeten de
waarden tussen haakjes als absolute conventionele grensspanningen beschouwd worden.

Relatieve conventionele grensspanning : UL(t)


= maximum toelaatbare contactspanning in relatie tot de blootstellingsduur.

De tabel en de grafiek op de volgende bladzijde tonen dit verband. Voor elke omge-
vingstoestand BB1, BB2 en BB3 is er een curve voorzien. Voor het analyseren van
gevarensituaties is het gebruik van de relatieve conventionele grensspanning een
handig hulpmiddel.

Veiligheidscurven
= grafieken die het verband geven tussen de maximaal toegelaten contactspanning (of
de maximaal toegelaten lichaamsstroom) en de blootstellingsduur.
Elektrische veiligheid. januari 2002 12

maximale Relatieve conventionele grensspanning UL (t)


stroom door
stroom-
menselijk
doorgangs- BB1 BB2 BB3
lichaam
duur
(mA) (S)(*) (V) (S ) (V) (S ) (V)
(s)
4 <25 2000 <50 1000 <25 480 <12
5 25 2000 50 1000 25 480 12
1 43 1750 75 930 40 465 20
0,5 56 1600 90 890 50 464 26
0,2 77 1500 110 840 65 454 35
0,1 120 1250 150 800 96 450 54
0,05 210 1050 220 700 145 390 82
0,03 280 1000 280 700 195 390 110
0,02 350 1000 350 700 250 390 135
0,01 500 1000 500 700 370 390 210

(*) De weerstand van het menselijk lichaam is afhankelijk van de grootte van de contactspanning.

3.3 Rechtstreekse en onrechtstreekse aanraking.


Elektrische veiligheid. januari 2002 13

Aanraking met een gevaarlijke spanning kan op twee wijzen tot stand komen.
- door rechtstreekse aanraking van onder spanning staande actieve delen van een
elektrische uitrusting.
- door onrechtstreekse aanraking. Dit is een aanraking van een massa die als gevolg
van een isolatiefout onder spanning gekomen is.
Bij een isolatiefout is de isolatie van één van de actieve geleiders zodanig beschadigd
dat het koper of aluminium van deze beschadigde geleider contact maakt met de massa
van het toestel. Door de massa van het toestel kan bijgevolg stroom vloeien. Hierdoor
komt de massa van het toestel onder spanning te staan hetgeen gevaarlijk kan zijn voor
de mens.

3.4 Beveiliging tegen rechtstreekse aanraking.

De voor de hand liggende veiligheidsprincipes zijn:

1. Voorkomen van rechtstreekse aanraking.

Dit kan o.a. door de actieve delen ongenaakbaar te maken door deze af te schermen
m.b.v. isolatie, omhulsels, hindernissen of een verwijderde opstelling toe te passen.

isolatie hindernissen verwijdering

Isolatie vormt een goede en doeltreffende beveiliging. Ze wordt dan ook algemeen
toegepast. Doch omwille van constructieve aard is een volledige isolering niet altijd
mogelijk. Denk aan sommige elektrische verwarmingstoestellen en aansluitingsklem-
Elektrische veiligheid. januari 2002 14

men. Isolatie is ook onderhevig aan beschadiging, veroudering en slijtage. Alleen


isoleren is bijgevolg niet 100% veilig en bedrijfszeker.

Een volledig gesloten omhulsel is omwille van praktische redenen voor sommige
toepassingen (denk aan een verwarmingstoestel, een haardroger en dergelijke meer)
uitgesloten. Het AREI hanteert voor het al dan niet toelaten van een elektrische
uitrusting in een bepaalde omgeving de beschermingsgraad van het omhulsel. Dit is
een aanduiding omtrent de indringingsgraad voor vaste bestanddelen (dit is meteen
een aanwijzing voor de genaakbaarheid), de indringingsgraad voor vocht en de
mechanische stevigheid. Daartoe wordt een codering gebruikt bestaande uit de letters
IP gevolgd door twee of drie cijfers. Zie de bijgevoegde tabel op de volgende bladzij-
de. Het eerste cijfer heeft betrekking op de dichtheid tegen het indringen van vaste
bestanddelen, het tweede cijfer op de dichtheid tegen het indringen van vocht en het
derde cijfer op de schokweerstand. Zo hebben spatwaterdichte contactdozen en
schakelaars een beschermingsgraad IP54.

Actieve delen onder spanning kunnen door hindernissen (scherm, reling) afge-
schermd worden. Hindernissen worden alleen toegelaten in ruimten waar enkel
vakbekwaam personeel toegang heeft (BA5 en BA4-personeel) zoals werkplaatsen
waar elektrische apparatuur gemaakt wordt, onderzoeks- en testlaboratoria, elektro-
technische labo’s in onderwijsinstellingen.

Verwijdering van blanke actieve delen wordt veel toegepast bij openluchtdistributie
en in openlucht hoogspanningsposten.

2. Gebruik van een zeer lage veilige spanning (< 25 V).

Een lage veiligheidsspanning aanwenden is ook een


mogelijkheid om risico’s te voorkomen. Een algemeen
gebruik van deze methode stuit op praktische moeilijkhe-
den. Het is bv. ondenkbaar om een motor van 10 kW te
bouwen voor 24 V. De geleidende delen zouden voor
stromen van ca. 400 A gedimensioneerd moeten zijn. De
motor zou erg volumineus worden.
Voor sommige toepassingen wordt het gebruik van een
verlaagde spanning echter verplicht. Zo bijvoorbeeld
voor medische apparatuur, voor kinderspeelgoed, voor
apparatuur die gebruikt wordt tijdens het baden.

3. Snelle afschakeling.

Komt een persoon, spijts alle voorzorgsmaatregelen, toch in aanraking


met een gevaarlijke spanning dan moet er snel genoeg afgeschakeld
worden. Een verliesstroomschakelaar (DFS) is in staat om zeer klei-
ne stromen, reeds vanaf 10 mA, te detecteren en de stroomtoevoer in
een fractie van een seconde te onderbreken. In de figuur onder aan
blz 10 is de afschakelkarakteristiek van een verliesstroomschakelaar
met een gevoeligheid van 30 mA getekend.

We zien dat de uitschakelkarakteristiek binnen de veilige zone van de


veiligheidscurve ligt. Een verliesstroomschakelaar biedt een laatste
kans op veiligheid. Hij wordt niet aanvaard als volwaardige bescherming tegen recht-
streekse aanraking maar wel als aanvullende bescherming. Hij moet een grote tot
een zeer grote gevoeligheid hebben (< 30 mA).
Elektrische veiligheid. januari 2002 15

IPXX-X -waarden.
Elektrische veiligheid. januari 2002 16
Elektrische veiligheid. januari 2002 17

3.5 Beveiliging tegen onrechtstreekse aanraking.

De veiligheidsprincipes zijn o.a.:

1. Voorkomen van een isolatiefout.

Dit kan door gebruik te maken van uitrustingen of apparaten die aan de bescher-
mingsklasse II beantwoorden. Om de kans op isolatiefouten te verminderen wordt bij
deze elektrische uitrustingen en toestellen de basisisolatie versterkt. Zodoende
ontstaat er een dubbele isolatie. Dergelijke uitrustingen en apparaten mogen niet
voorzien worden van een aansluitingsmogelijkheid voor een beschermingsgeleider.
Uitrustingen behorend tot klasse II dragen het symbool .

2. Voorkomen van gelijktijdig contact tussen de massa van het defecte toestel en
andere massa’s of vreemde geleidende delen, die zich t.g.v.de fout op een andere
potentiaal bevinden.

Dit doet men door ofwel het defecte toestel ofwel alle andere massa’s en vreemde
geleidende delen in de onmiddellijke omgeving van het defect toestel ongenaakbaar
te maken door isolering, verwijdering of hindernissen

3. Voorkomen van potentiaalverschillen tussen de massa van het defecte toestel en de


andere massa’s of vreemde geleidende delen.

Men kan een gevaarlijke contactspanning voorkomen door in een omgeving alle
gelijktijdig genaakbare geleidende delen (massa’s, de aarde, vreemde geleidende
delen die niet tot de elektrische installatie behoren) met elkaar te verbinden. Zo kan
er tussen die geleidende delen mits een voldoende lage weerstand van de verbin-
dingsgeleiders en mits goede verbindingscontacten geen spanningsverschil optreden.
Geen spanningsverschil betekent immers geen elektrocutiegevaar. De verbindingen
met de aarde worden beschermingsgeleiders genoemd, die tussen de geleidende
delen noemt men equipotentiaalverbindingen.

4. Gebruik van een zeer lage veilige spanning (< 25 V).

Door een toestel te voeden via een veiligheidstransformator kan er bij een isolatiefout
in dit toestel geen gevaarlijke netspanning op de massa van dit toestel komen en zal
er bijgevolg ook geen aanrakingsgevaar zijn. De uitrustingen en apparaten die via
een veiligheidstransformator op een zeer lage spanning gevoed worden beantwoor-
den aan beschermingsklasse III. Een algemene toepassing van klasse III is echter
zoals reeds eerder vermeld praktisch en economisch niet haalbaar.

5. Snelle afschakeling. (meest toegepaste beveiligingsmaatregel!)

Uitrustingen en apparaten die als extra bescherming van de basisisolatie een metalen
omhulling (de ‘massa’) hebben beantwoorden aan de beschermingsklasse I. De
metalen omhulling is voorzien van de mogelijkheid om er een beschermingsgeleider
op aan te sluiten. Zowel industriële als huishoudelijke installaties bevatten heel wat
uitrustingen die tot de klasse I behoren: bijvoorbeeld elektrische motoren, machines,
koelkasten, elektrofornuizen enz. In geval van isolatiefout komt de massa onder
spanning en moeten er maatregelen getroffen worden om zo snel mogelijk af te
schakelen afhankelijk van het gekozen netstelsel. (zie verder.)

3.6 Beveiliging tegen onrechtstreekse aanraking in een TT-net.


Elektrische veiligheid. januari 2002 18

In onderstaand voorbeeld veronderstellen we een isolatiefout van de derde lijndraad.


De foutstroom die hierdoor ontstaat moet door de aardingspen van de massa’s en de
aardingspen van de transfo. Deze aardingen vertonen een weerstandswaarde die veel
groter is dan de weerstand van de geleiders waardoor de foutstroom passeert. De weer-
standen van de aardingen zullen dus de grootte van de foutstroom bepalen.

We mogen bij benadering zeggen dat :

De foutstroom die hier optreedt is zeker niet van de orde van een kortsluitstroom. De
automaat of vermogenschakelaar zal hier niet reageren.

De potentiaal van de massa t.o.v. de grond is gelijk aan:

Wanneer het mannetje de massa van het defecte toestel aanraakt zal hij tussen hand en
voeten een contactspanning voelen van + 138 V

?1 Is de stroom door het mannetje 9,2 A ?

?2 Beïnvloedt de aanwezigheid van het mannetje de foutstroom en de potentiaal van de massa?

Wat gebeurt met de spanning op de massa’s van de toestellen waarin geen isolatiefout
?3 optreedt?

Opbouw en werking van de differentieelfoutstroomschakelaar.


Elektrische veiligheid. januari 2002 19

We weten dat op ieder ogenblik de som van de stromen die naar een belasting gaan gelijk
moet zijn aan de som van de stromen die van de belasting terugkeren. Normaal gebeurt
deze heen- en terugvoer via het voedende net en niet via de aarde t.g.v. een of andere
isolatiefout.
De differentieelfoutstroomschakelaar is een toestel dat meet of er een verschil bestaat
tussen de stromen die via het net naar de belasting gaan en de stromen die via datzelfde
net van de belasting naar de bron terugkeren. Hiertoe bestaat de differentieel uit een
magnetische ringkern. Elke lijndraad en de nulgeleider worden een zelfde aantal keren
rond deze kern gewikkeld alvorens ze op de belasting aangesloten worden.

Een stroomvoerende geleider produceert een magnetische veld dat zich in dit geval sluit
via de torus. De opgewekte flux ligt volgens de wet van Hopkinson in fase met de stroom
en is er rechtevenredig mee.
Elektrische veiligheid. januari 2002 20

Als de som van de stromen door de spoelen van de differentieel nul is, is de som van de
fluxen ook nul.

Dit betekent concreet dat de fluxen in één richting van de kern gecompenseerd worden
door de fluxen in de andere richting van de kern. Keert een gedeelte van de stroom door
een isolatiefout via de aarde terug en niet via het net dan wordt de flux veroorzaakt door
deze foutstroom niet gecompenseerd. De resulterende flux induceert in een spoeltje dat
gewikkeld is rond dezelfde ringkern een spanning. Deze voedt de bekrachtigingsspoel van
een elektromagneet die in staat is het ontgrendelingsmechanisme te activeren en de
aangesloten belasting af te schakelen van het net. Of deze ontgrendeling gebeurt is
afhankelijk van de gevoeligheid van de differentieel.

Om de goede werking van de differentieel te controleren is een testknop voorzien.


Door de testknop in te drukken schakelt men een geijkte weerstand tussen een lijndraad
voor de differentieel en de nulgeleider achter de differentieel. De stroom vloeit buiten de
differentieel om naar de weerstand maar keert via de differentieel terug. Het stroomeven-
wicht is verbroken en de differentieel zal afvallen. De weerstand in de kring is zodanig
bemeten dat hij aanleiding geeft tot de kleinste foutstroom waarop de differentieel zou
moeten reageren. Het is aan te bevelen de differentieel maandelijks eens te controleren.

Gevoeligheid van de differentieelfoutstroomschakelaar.

De waarde van de kleinste aardlekstroom waarbij de differentieel de stroombaan onder-


breekt, noemt men de gevoeligheid of de aanspreekstroom van de differentieel.
De vereiste gevoeligheid is afhankelijk van de aardingsweerstand van de massa’s, de
aardingsweerstand van de transfo of het verdeelnet en de omgevingstoestand. Voor de
toestand BB1 moet gelden dat de contactspanning < 50 v blijft.

In ons voorbeeld moet de gevoeligheid van de differentieel < zijn dan 50/15 = + 3,3 A.

Men kan de differentieelfoutstroomschakelaars naargelang hun gevoeligheid in vier categorieën indelen:


- toestellen met kleine gevoeligheid: I>1A
- toestellen met middelmatige gevoeligheid: 30 mA < I < 1 A
- toestellen met grote gevoeligheid: 10 mA < I < 30 mA
- toestellen met zeer grote gevoeligheid: I < 10 mA
Elektrische veiligheid. januari 2002 21

Voorwaarden voor een goede werking van de differentieelfoutstroomschakelaar.

1. De transfo moet geaard zijn.


2. De massa’s moeten geaard zijn.
3. De foutstroom moet groter zijn dan de gevoeligheid van de differentieel.
4. De isolatiefout moet optreden stroomafwaarts van de differentieel.

Teken de foutstroom in onderstaande schakeling. Reageert de DFS op deze fout? Kan je een
?4 DFS gebruiken om een kortsluitstroom af te schakelen?
Elektrische veiligheid. januari 2002 22

5. De nulgeleider mag stroomafwaarts van de differentieel niet meer geaard worden.

Door toch een aarding aan te brengen zal een klein gedeelte van de stroom die
terugkeert naar de transformator niet via de nulgeleider terugkeren maar via deze
aarding en de aarding van de transfo. De differentieel merkt dit en zal afschakelen
niettegenstaande er eigenlijk geen gevaar voor onrechtstreekse aanraking is.
Elektrische veiligheid. januari 2002 23

3.7 Beveiliging tegen onrechtstreekse aanraking in een TN-net.

In onderstaand voorbeeld veronderstellen we ook weer een isolatiefout van de derde


lijndraad. De foutstroom die hierdoor ontstaat moet niet door de aardingspen van de mas-
sa’s en de transfo maar passeert alleen via geleiders met een kleine ohmse weerstands-
waarde. De foutstroom die hier optreedt is derhalve van de grootteorde van een kortsluit-
stroom.

De fout wordt gevoed met de fasespanning van het net. De beperking van de kortsluit-
stroom door de geleiders tussen de transformator en het aftakpunt van de belasting breng-
en we in rekening door te veronderstellen dat nog 80% van de spanning staat tussen de
geleiders op de plaats van de aftakking. Voor de soortelijke weerstand van koper gebruiken
we niet 0,0175. 10 -6 Sm maar wel 0,0225 10 -6 Sm aangezien een kortsluitstroom voor
een serieuze verhitting van het koper zorgt. De foutstroom bedraagt hier:

De automaat of vermogenschakelaar zal hierop reageren. De vraag stelt zich nu of de


vermogenschakelaar de fout snel genoeg afschakelt want de fout zou ook kunnen optreden
terwijl het mannetje contact maakt met de massa van het toestel.
Elektrische veiligheid. januari 2002 24

De contactspanning bedraagt:

In ons geval mag men ook zeggen

Dit is een gevaarlijke contactspanning. Voor


de toestand BB1 moet deze foutstroom in
een tijd kleiner dan 0,5 s afgeschakeld zijn.
De minimale foutstroom die in dit net kan
optreden moet dus groter zijn dan de magne-
tische drempel van de overstroombeveiliging
wil men een snelle afschakeling garanderen.
Anders gezegd: de kleinste foutstroom moet
groot genoeg zijn. Dit kan alleen als de
weerstand, m.a.w. de lengte van de geleiders
beperkt blijft.

De beschermingsgeleider moet niet noodza-


kelijk dezelfde doorsnede hebben als de fasegeleiders. De minimum doorsnede van de
beschermingsgeleider bij laagspanning vind je in onderstaande tabel.

doorsnede fasegeleiders minimum doorsnede


(mm2) beschermingsgeleider (mm2)
S < 16 S
16 < S < 35 16
35 < S 0,5 S

Men kan de waarde van de minimumdoorsnede van de beschermingsgeleider ook bereke-


nen met de volgende formule:

I= de effectieve waarde van de maximale foutstroom. Er moet rekening gehouden


worden met het begrenzingsvermogen van het beschermtoestel.
t= de werkingstijd van het onderbrekingstoestel in seconden met een maximum
waarde van 5 seconden.
k= een constante waarvan de waarde afhangt van het metaal en de isolatie van de
beschermingsgeleider.
Elektrische veiligheid. januari 2002 25

De maximale kabellengte berekent men als volgt:

In de veronderstelling dat de beschermingsgeleider een factor m dunner is dan de fasegel-


eiders kunnen we verder afleiden dat:

De maximum toegelaten kabellengte is bijgevolg:

Wanneer de werkelijke kabellengte de maximale kabellengte overschrijdt kan men


- de doorsnede van de fasegeleiders vergroten,
- de doorsnede van de beschermingsgeleiders vergroten,
- de magnetische drempel van de overstroombeveiliging verkleinen en tenslotte
- gebruik maken van een differentieelfoutstroomschakelaar.

?5 Moet deze differentieelschakelaar een grote of een kleine gevoeligheid hebben?


Elektrische veiligheid. januari 2002 26

Wat doet men nu met stopcontacten?

De beveiliging tegen onrechtstreekse aanraking in een TN-net steunt op een maximaal


toegelaten kabellengte om te garanderen dat de foutstroom voldoende groot is om de
overstroombeveiliging in zijn magnetisch uitschakelgebied te laten werken.
De lengte van het snoer van een apparaat, dat men in een stopcontact steekt, is onbe-
kend. Om het risico niet te lopen dat bij isolatiefout op dit aangesloten toestel de fout niet
tijdig afgeschakeld wordt moet men de stroombanen met stopcontacten afzekeren met
differentieelfoutstroomschakelaars. Deze differentieels hebben een kleine gevoeligheid.

?6 Teken de foutstroom en plaats de DFS?


Elektrische veiligheid. januari 2002 27

3.8 Beveiliging tegen onrechtstreekse aanraking in een IT-net.

In onderstaand voorbeeld veronderstellen we weer een isolatiefout van de derde lijndraad.


De foutstroom die hierdoor ontstaat moet door de aardingspen van de massa’s, de aar-
dingspen van de transfo en de impedantie Z. De impedantie is zo groot dat de foutstroom
zo goed als onbestaande is. De massa komt niet onder spanning te staan. Er is geen
gevaar en de installatie kan verder werken. Het is wel verplicht een isolatiewachter te
plaatsen die de eerste fout signaleert. Dit net vereist een onderhoudsdienst die permanent
aanwezig is.

Een probleem treedt echter op als er nog een tweede isolatiefout ontstaat. We onderschei-
den hier twee gevallen naargelang de massa’s van de toestellen een gemeenschappelijke
of een aparte aarding hebben.

De toestellen met de isolatiefouten hebben een gemeenschappelijke aarding.

Bij een dubbele isolatiefout kan de foutstroom zich via de beschermingsgeleider sluiten. De
dubbele fout wordt gevoed op de lijnspanning van het net. De foutstroom passeert alleen
door geleiders en zal dus van de grootte-orde van een kortsluitstroom zijn. De automaat of
vermogenschakelaar zal hierop reageren. Het systeem herleidt zich dus tot een TN-net.
(zie volgende bladzijde!)

De beperking van de kortsluitstroom door de geleiders tussen de transformator en de


aftakpunten van de belastingen brengen we in rekening door te veronderstellen dat op de
plaatsen van de aftakkingen nog 80% van de lijnspanning staat tussen de actieve geleiders
van de toestellen, waarop de isolatiefouten zitten. Voor de soortelijke weerstand van koper
gebruiken we weer 0,0225 10 -6 Sm. Voor de berekening van de foutstroom veronderstel-
len we dat de isolatiefouten en de massa’s van de toestellen weerstandsloos zijn. Voor de
berekeningen te vergemakkelijken gaan we er van uit dat de beschermingsgeleider dezelf-
de doorsnede heeft als de actieve geleiders.
De foutstroom bedraagt hier:
Elektrische veiligheid. januari 2002 28

De contactspanning bedraagt:

In ons geval mag men ook zeggen


Elektrische veiligheid. januari 2002 29

Dit is een gevaarlijke contactspanning. Voor de toestand BB1 moet deze foutstroom in een
tijd kleiner dan 0,1 s afgeschakeld zijn.
De minimale foutstroom die in dit net kan op-
treden moet dus groter zijn dan de magneti-
sche drempel van de overstroombeveiliging
wil men een snelle afschakeling garanderen.
Anders gezegd: de kleinste foutstroom moet
groot genoeg zijn. Dit kan alleen als de weer-
stand, m.a.w. de lengte van de geleiders be-
perkt blijft.

De maximale kabellengte berekent men als


volgt:

In de veronderstelling dat de beschermingsgeleider een factor m dunner is dan de fasege-


leiders en de fasegeleiders van de twee toestellen dezelfde doorsnede en lengte hebben
kunnen we verder afleiden dat:
Elektrische veiligheid. januari 2002 30

De maximum toegelaten kabellengte is bijgevolg:

IT-net zonder nulgeleider

- Wanneer de werkelijke kabellengte de maximale kabellengte overschrijdt kan men de


doorsnede van de fasegeleiders vergroten, de doorsnede van de beschermingsgelei-
ders vergroten, de magnetische drempel van de overstroombeveiliging verkleinen en
tenslotte gebruik maken van een differentieelfoutstroomschakelaar met kleine gevoe-
ligheid.

- De maximale kabellengte van een IT-net is slechts 87% van de maximale kabellengte
van een TN-net. (we veronderstelden de fasegeleiders van de twee toestellen wel even lang en van
dezelfde doorsnede.)

TN-net

- Als in het IT-net de nulgeleider verdeeld is kan een tweede isolatiefout ontstaan op
de nulgeleider. De foutstroom wordt dan gevoed met de fasespanning van het net.

IT-net met nulgeleider

De maximale kabellengte wordt hierdoor nog eens beperkt met een factor %3. Een IT-
net wordt dan ook liefst zonder nulgeleider uitgevoerd.

Wat zou je kunnen doen om de contactspanning tussen de twee massa’s te verminde-


?7 ren?

?8 Is er gevaar voor het mannetje als hij slechts één massa aanraakt?

De toestellen met de isolatiefouten hebben twee aparte aardingen.

Bij een dubbele isolatiefout kan de foutstroom zich via de beschermingsgeleider en de


twee aparte aardingen sluiten. De dubbele fout wordt gevoed op de lijnspanning van het
net. De foutstroom wordt sterk beperkt door de weerstand van de twee aardingen. Het
systeem herleidt zich dus tot een TT-net. De beveiliging tegen onrechtstreekse aarding
moet dus m.b.v. differentieelfoutstroomschakelaars verzekerd worden.
Elektrische veiligheid. januari 2002 31

3.9 Samenvatting.

beveiliging tegen
waar kost- wanneer uitbatingsver-
kenmerken onrechtstreekse
gebruikt? prijs afschakelen eisten
aanraking m.b.v.

massa’s geaard geen permanent exploi-


net geaard residentiële tatietoezicht nodig
TT netten
130% DFS bij 1ste fout
kleine foutstroom goede aarding nodig

massa’s via nul geaard overstroombeveili-


net geaard industriële ging permanent exploitatie-
TN installaties
100% bij 1ste fout
toezicht nodig.
grote foutstroom ev. DFS

permanent exploitatie-
net geïsoleerd daar waar overstroombeveili-
toezicht nodig.
massa’s geaard 100% ging
IT bedrijfszeker
120% bij 2de fout
goed isolatieniveau no-
grote foutstroom heid nodig is ev. DFS
dig.

De bedrijfscontinuïteit is
Keuze van een netstelsel
prioritair niet prioritair

Er is bevoegd personeel IT TT of TN

Geen bevoegd personeel onverenigbaar TT


beveiliging tegen
waar kost- wanneer uitbatingsver-
kenmerken onrechtstreekse aan-
gebruikt? prijs afschakelen eisten
raking m.b.v.
massa’s geaard geen permanent exploita-
net geaard residentiële tietoezicht nodig
TT netten
130% DFS bij 1ste fout
kleine foutstroom goede aarding nodig
massa’s via nul
geaard overstroombeveiliging
industriële permanent exploitatietoe-
TN net geaard
installaties
100% bij 1ste fout
zicht nodig.
ev. DFS
grote foutstroom
daar waar
net geïsoleerd permanent exploitatietoe-
100% be- overstroombeveiliging
massa’s geaard zicht nodig.
IT drijfszeker- 120% bij 2de fout
heid nodig ev. DFS
grote foutstroom goed isolatieniveau nodig.
is

De bedrijfscontinuïteit is
Keuze van een netstelsel
prioritair niet prioritair
Er is bevoegd personeel IT TT of TN
Geen bevoegd personeel onverenigbaar TT

Вам также может понравиться