Вы находитесь на странице: 1из 19

Deel 1: Inleiding tot het recht

1. Algemene inleiding

1.1 Verantwoording
Recht speelt een belangrijke rol zowel in het privé- als in het beroepsleven van eenieder, hierdoor
wordt iedereen verondersteld de wet te kennen.

Naast de rechtsregels gelden in onze samenleving nog andere normenstelsels die niet behoren tot
ons rechtssysteem.

Godsdienstige regels: godsdienst beoogt de eeuwige zaligheid van de mens. De regels worden
geopenbaard door het Opperwezen en regelen de relatie tussen de godheid en de mens. Het is
duidelijk dat religie het recht beïnvloedt. (bv. zondag = rustdag, betaalde christelijke feestdagen)

Morale regels: algemene richtlijnen die bij niet-naleving gesanctioneerd worden door een slecht
geweten. Ondanks de verschillen raken recht en moraal elkaar op verschillende vlakken. (bv. goede
zeden art. 6 BW en goede trouw art. 1134 BW

1.2 Het begrip recht


Het objectieve recht is een geheel van algemeen geldende normatieve regelen opgelegd of
ontvangen en bekrachtigd door de staat waarvan de naleving afdwingbaar is en die de ordening van
het maatschappelijke leven beogen

1.2.1 Een geheel van algemeen geldende normatieve regelen


A Verbods-, gebods-, toelatings-, en organieke regels
 Verbodsregels: “je mag niet” (bv. art. 144 BW, art. 215 BW)
 Gebodsregels: “je moet” (bv. art. 203 BW, art. 213 BW)
 Toelatingsregels: het geven van zo’n toelating houdt dan impliciet voor de anderen het
verbod in om de uitoefening van deze bevoegdheid te beperken. Het soort gedrag kun je
meestal afleiden uit het gebruikte werkwoord (bv. moeten, dienen, is toegestaan, … )
 Organieke regels: ze hebben niets te maken met enige gedraging, het zijn regels die iets
organiseren.

B dwingend of aanvullend recht


 Dwingend recht: moeten worden nageleefd door elk rechtssubject. Bij niet-naleving volgt
een sanctie Dit recht wordt nog is opgedeeld in 2 soorten:

De regels die de openbare orde art. 6 BW en de goede zeden art. 143 BW aanbelangen.

De regels die sommige groepen zwakkere personen beschermen. art. 1678 BW


 minderjarigen art. 488 BW
 onbekwaam verklaarde geesteszieken art. 488 BIS en art. 489 BW
 onder invloed van dwaling/dwang art. 1110 BW en art. 1116 BW
 de consument art. VI.85 WER
 Aanvullend recht: ze gelden voor rechtssubjecten enkel voor zover zij geen andere regeling
getroffen hebben. Je hebt als rechtssubject de keuze om de aanvullende bepalingen van de
wet te volgen.

C Individuele of algemene normen


 Individuele normen: slechts weinig individuele normen hebben betrekking op een bepaald
rechtssubject.
 Algemene normen: gelden voor alle rechtssubjecten die zich in dezelfde feitelijke
omstandigheden bevinden. Een aantal gevallen in de wet zijn hierdoor redelijk vaag. (bv.
daad waardoor schade wordt veroorzaakt art. 1382 BW of zware schuld art. 18 W.
arbeidsovereenkomsten)

1.2.2 Door de staat opgelegde of ontvangen en bekrachtigde normen


Een staat kan omschreven worden als een entiteit die beschikt over een bevolking, een grondgebied
en een regering die gezag uitoefent en die bovendien soeverein en onafhankelijk is, aangezien dat de
staat soeverein is geldt het recht boven elk ander normenstelsel. Bovendien kunnen er op
verschillende niveaus binnen de overheid regels uitgevaardigd worden.

Sommige normen ontstaan echter door toedoen van het rechtssubject zelf. (bv. gewoonte = een
herhaaldelijke gedraging van het rechtssubject en een door de overheid erkende of opgelegde
sanctie.) Tenslotte worden rechtsregels ook gecreëerd door rechtsspraak.

1.2.3 Afdwingbare normen


De rechtsregels hebben tot doel om een bepaald gedrag af te dwingen van rechtssubjecten. Meestal
worden de rechtsregels vrijwillig nageleefd. Toch is het voor de overheid noodzakelijk om een
systeem van afdwingbaarheid op te stellen.

In een moderne maatschappij is het ontoelaatbaar dat de rechtssubjecten zelf instaan voor het
afdwingen van de regels. Dit is de opdracht van de staat. De staat moet sancties, gesteld op het niet-
naleven van rechtsnormen, en nodige structuren organiseren (bv. rechtbanken, politie, gevangenis,
…) die over de naleving van het recht oordelen en de sanctie eventueel uitvoeren.

1.2.4 Normen die de ordening van het maatschappelijke leven beogen


De taak van het recht ligt in het scheppen van orde. Het moet verhinderen dat de ‘wet van de
sterkste’ geldt.

2. Indeling van her recht

2.1 Het objectief recht


2.1.1 Inleiding
Traditioneel maakt men een onderscheid tussen privaat- en publiekrecht maar een scherpe scheiding
is niet te trekken. Sommige rechtstakken vertonnen kenmerken van beide categorieën en worden
eerder op grond van een gradueel dan wel van een intrinsiek verschil als publiek- of
privaatrechtrechtelijk geklasseerd.
2.1.2 Het publiekrecht
Hiertoe behoren de objectieve rechtsnormen die het algemeen belang betreffen.

 Het grondwettelijk of constitutioneel recht

Het omvat alle regels die de vestiging, de structuur en de uitoefening van het soevereine gezag
betreffen. Het regelt ook de inrichting van de staatsmachten, hun onderlinge verhoudingen en de
grondrechte die aan de burgers zijn toegekend.

 Het administratief- of bestuursrecht

Het omvat de regels betreffende de inrichting en de werking van de organen van de uitvoerende
macht (de regering en de ambtenaren) waarvoor de principes in het grondwettelijk recht zijn
neergelegd. Het bepaald ook hoe de staat en zijn onderverdelingen (provincies, gemeenten en
openbare instellingen) functioneren.

 Het strafrecht

 Het materieel strafrecht beschrijft de strafbare feiten e de eraan verbonden straffen. Afhankelijk
van de zwaarte van het strafbaar feit onderscheidt het Belgisch Strafwetboek 3 soorten misdrijven:

Politiestraf bij overtredingen: - gevangenisstraf = 1 tot 7 dagen art. 28 SW


- werkstraf = 20 tot 45 uur art. 37 quinquies en art. 2 SW
- geldboete = 1 tot 25 euro art. 38 eerste lid SW

Correctionele straf bij wanbedrijven: - gevangenisstraf = 8 dagen tot 40 jaar art. 25 SW


- Werkstraf = < 300 uur art. 37 quinquies en art. 2 SW
- Geldboete = > 26 euro art. 38 tweede lid SW

Criminele straf bij misdaden: - opsluiting = levenslang = minstens 5 jaar art. 8-9 SW

- hechtenis = levenslang = ten hoogste 40 jaar

 Het formele strafprocesrecht bevat de regels over de wijze waarop een onderzoek naar eventuele
misdrijven gevoerd moesten worden, hoe de procedure voor de bevoegde rechtbank verloopt en op
welke wijze de uitgesproken straffen dienen uitgevoerd te worden.

 Het fiscaal recht

Het geheel van regels betreffende het heffen en innen van belastingen. Zij worden verdeeld in 2
groepen: directe en indirecte belastingen

2.1.3 Het privaatrecht


Het privaatrecht heeft betrekking op private belangen. Het ordent de rechtsverhoudingen tussen
burgers onderling en tegenover publiekrechtelijke rechtspersonen.

Het burgerlijk recht is een “gemeen” privaatrecht: het is een gemeenschappelijk voor alle burgers,
zonder onderscheidt. Het burgerlijk Wetboek bestaat uit 3 boeken

 boek 1: personen- en familierecht

 boek 2: normen over goederen, verschillende beperkingen van het eigendomsrecht

 boek 3: op welke wijze eigendom verkregen wordt


 Het burgerlijk recht

 Het personenrecht: het geheel van regels met betrekking tot de persoon als enkeling in de
maatschappij. Boek 1 van BW

 Het goederenrecht: omvat alle regels die de verhouding van rechtssubjecten ten aanzien van
rechtsobjecten behandelt. Boek 2 van BW

 Het familierecht: het regelt de verhoudingen van personen die met elkaar verwant zijn. Boek 1
van BW

 Het familiaal vermogensrecht: enerzijds het erfrecht, de schenkingen en het testament en


anderzijds het huwelijksvermogensrecht. Het bevat de regels die van toepassing zijn op de
vermogens, de goederen van echtgenoten tijdens en na het huwelijk en de regels die van toepassing
zijn wanneer iemand overlijdt. Boek 1 en 2 van BW

 Het verbintenissenrecht: beschrijving van de diverse wijzen waarop vrijwillige aangegane


verplichtingen ontstaan. Titel 3 van boek 3 van BW

 De contracten: aanvullende regels uitgewerkt om problemen door gebrek aan uitdrukkelijke


overeenkomsten tussen partijen te voorkomen. Vanaf titel 6 van boek 3 van BW

 Het internationaal privaatrecht of IPR

Regelt voor grensoverschrijdende gevallen de bevoegdheid van de Belgische rechters en de


aanwijzing van het toepasselijke recht. Elke staat heeft zijn eigen IPR, dat de collisieregels bevat.
Deze bepalen volgens welk intern recht een conflict opgelost moet worden. Verdragen hebben
ALTIJD voorrang op het nationale recht.

2.1.4 Enkele gemengde takken


Sommige takken vertonen kenmerken van zowel privaat- als publiekrecht.

Het ondernemers- en economisch recht: het bevat een aantal regels die nauw aansluiten bij het
publiekrecht maar ook rechtsbetrekkingen van het privaatrecht. Wetboek van Economisch Recht

 Het vennootschapsrecht: het regelt de oprichting, structuur, werking en verantwoordelijkheden


van vennootschappen en hun organen. De regels met betrekking tot vennootschappen zijn te vinden
in het Burgerlijk Wetboek en de regels met betrekking tot de handelsvennootschappen werden
samengevoegd in het Wetboek van Vennootschappen.

 Het burgerlijk procesrecht: bevat de regels in verband met de organisatie van de echtelijke macht,
de bevoegdheid van de rechterlijke macht en de rechtsplegingsprocedure in verband met de
privaatrechtelijke geschillen maar ook de rechtsregels volgends dewelke de rechtssubjecten via de
rechtbank hun subjectieve rechten verdedigen. Het wordt beschreven in het Gerechtelijk Wetboek.

 Het sociaal recht: het bestaat uit 2 takken waaronder het arbeidsrecht wat privaatrechtelijk is en
het socialezekerheidsrecht wat publiekrechtelijk is.
2.1.5 Supranationaal recht
Het internationaal publiek recht of volkenrecht wordt gevormd door de rechtsnormen die de
verhoudingen ordenen tussen de staten onderling en tegenover de andere internationale
rechtsverkeer toegelaten rechtssubjecten (bv. UNO, NATO, EU) en die de strutuur en bevoegdheden
van deze organisaties regelen.

Er is een opkomst van nieuwe takken (bv. Europees recht = de EU kan zelf regels uitvaardigen, deze
regels hebben de vorm van:  verordeningen: algemene strekking
 richtlijnen: bindend voor het resultaat
 besluiten: verbindend in al de onderdelen art. 249 EG-Verdrag
 aanbevelingen
 adviezen

2.1.6 Schematisering objectief recht

Publiekrecht internationaal

nationaal grondwettelijk recht


administratie recht
strafrecht
fiscaal recht

Privaatrecht internationaal
nationaal burgerlijk recht
IPR

Gemengd ondernemersrecht

Burgerlijk proces recht

Sociaal recht

Vennootschapsrecht
2.2 Het subjectief recht
2.2.1 Inleiding
Het subjectieve recht is het objectieve recht beschouwd in de persoon van het rechtssubject in het
voordeel van wie men regelingen treft; het is de individualisering van de rechtsregel.

2.2.2 De publieke subjectieve rechten


De publieke rechtssubjecten zijn die welke voortvloeien uit het objectieve publieke recht. Zij bestaan
in hoofde van de publiekrechtelijke rechtspersonen (bv. staat, provincie, RSZ,…)

Natuurlijke personen hebben publieke subjectieve rechten zoals het politieke recht om mee te doen
aan verkiezingen

2.2.3 De burgerlijke subjectieve rechten


Volgen uit verschillende takken van het privaatrecht.

 vermogensrecht: zij vertegenwoordigen een financiële waarde

 de vorderingsrechten: schuld/prestatie eisen


 de zakelijke rechten: bevoegdheid krijgen
 de intellectuele rechten: recht op bescherming van een creatie

 persoonlijkheidsrechten sensu lato

 sensu stricto: subjectieve rechten die elk individu kan doen gelden tegenover alle anderen in
verband met fysieke, morele en psychische integriteit.
 Familierechten :subjectieve rechten waarover een natuurlijke persoon beschikt als lid van de
familie waartoe hij behoort of die hij zal stichten

2.2.4 Schematisering subjectief recht

Publieke subjectieve rechten rechtspersonen

Natuurlijke personen

Vorderingsrechten vorderingsrechten

Zakelijk rechten

Intellectuele rechten

Burgerlijke subjectieve recht

persoonlijkheidsrecht familierechten

sense stricto
2.2.5 Rechtsmisbruik
Het bezit van bepaalde subjectieve rechten betekent nog niet dat men deze onbeperkt mag
aanwenden.

Rechtsmisbruik kan zich verschillend uiten:

 doordat men zijn recht uitoefent met de bedoeling anderen te schaden

 doordat men zijn recht uitoefent zonder enig nut of redelijk belang voor zichzelf

 doordat men verschillende manieren heeft om zijn recht uit te oefenen en die manier kiest dat
het schadelijkst is voor de andere

 doordat men zware schade toebrengt aan een ander terwijl men slechts een gering voordeel voor
zichtzelf heeft = onevenredigheidscriterium

2.3 Materieel versus formeel recht


Het materieel recht bevat de regels die rechten en plichten opleggen. Het formele recht geeft aan
hoe de naleving van het materieel recht verzekerd kan worden.

3. Bronnen van het recht

3.1 Inleiding
We maken een onderscheid tussen materiele en formele bronnen.
 materiele bronnen gaan opzoek naar de inspiratie bron die de inhoud van de rechtsregels
bepaald. Volgende factoren kunnen een aanleiding zijn:

 Uitwendige factoren: biologische feiten, geografische, klimatologische, economische en


etnografische factoren, sociologische en economische gegevens. (bv. meisjes mogen vroeger
trouwen omdat ze vroeger seksueel rijp zijn.)
 Rationele en intellectuele factoren: de zeden, de godsdienst, opvattingen van de bevolking.
(bv. de zondagsrust, het niet doden)
 Gewoonten en gebruiken: een rechtsnorm kan een reeds bestaande gewoonte overnemen.
 Juridische inspiratiebronnen: rechtsleer, rechtsspraak, de rechtsgeschiedenis en de
rechtsvergelijking
 De ideologische wil van diegenen die de norm vormen (bv. de euthanasiewet en de
abortuswet

 de formele bronnen zoeken de reden waarom sommige regels als rechtsregels te beschouwen
zijn. (Bv. de gewoonte, de wet, de rechtsspraak, de rechtsleer en de algemene rechtsbeginselen.
3.2 wetgeving sensu lato
3.2.1 onderscheid tussen formele en materiële wet
De formele wetten zijn alle handelingen gesteld door de federale wetgevende macht(de kamer,
senaat en koning art. 36 GW)

De materiele wetten zijn alle algemeen bindende voorschriften uitgevaardigd door de in de staat
daartoe bevoegde overheid en beantwoordend aan de omschrijving van het begrip rechtsnorm.

De materiele normen hebben een algemene, abstracte draagwijdte, dat wil zeggen dat ze van
toepassing zijn op alle rechtssubjecten die zich in de omstandigheden bevinden die door de
materiële wet worden aangeduid.

3.2.2 Internationale verdragen en secundair internationaal recht


Bepaalde rechtsregels van internationale aard kunnen geldingskracht hebben binnen het Belgisch
grondgebied en voor Belgische onderdanen, ook al zijn de regels niet gemaakt door Belgische
overheidsorganen. Dit kan gebeuren als de Belgische staat een verdrag sluit met 1 of meerde staten,
hierdoor wordt de Belgische staat lid van een internationale organisatie die een bepaalde
bevoegdheid toegewezen kreeg inzake binnenlandse materies.

Bij tegenstrijdigheid tussen internationale regels en een Belgische wet hebben de supranationale
regels voorrang.

3.2.3 De Grondwet
De grondwet kan beschouwd worden als de meest fundamentele van alle nationale wetten. Het
regelt de inrichting van de machten binnen de staat en waarborgt ze de fundamentele rechten en
vrijheden van de burgers. Het wijzigen ervan is slechts mogelijk via een ingewikkelde procedure art.
195 GW, de wijzigingen gebeuren mitsgoedkeuring van 2/3de van de stemmen zowel in de Kamer als
de Senaat.

Het regelt de samenstelling en de bevoegdheid van de wetgevende macht. Ze bepaalt dat de


federale wetgevende macht wordt uitgeoefend door de Koning, de Kamer van
volksvertegenwoordiging en de Senaat. Art. 36 GW

3.2.4 de wet of sensu stricto


Naargelang het wetsvoorstel/ wetsontwerp moet een andere procedure gevolgd worden. Art. 74-79
GW

A Het wetgevende initiatief


Zowel een individuele volksvertegenwoordiger als een senator (alleen de aangelegenheden uit art.
77 GW) kan een wetsvoorstel indienen. Als een koning het initiatief neemt, spreekt men van een
wetsontwerp. Bij wetsontwerpen moet, en bij wetsvoorstellen kan het advies gevraagd worden van
de Raad van State.
B De rol van Kamer en Senaat

Indien het wetsontwerp of wetsvoorstel wordt neergelegd bij de Kamer. Zal deze dit eerst
behandelen en na goedkeuring ervan overzenden naar de Senaat. Op verzoek van de meerderheid
van zijn leden met ten minste 1/3de van de leden van elke taalgroep, onderzoekt de Senaat het
wetsontwerp dit gebeurt binnen de 15 dagen na ontvangst en binnen de 30 dagen kan het
wetsontwerp geamendeerd worden, in dat geval neemt de Kamer een definitieve beslissing. Indien
dit evocatierecht niet gebruikt wordt, zend de Kamer het wetsontwerp naar de koning art. 78 GW

C De parlementaire commissies
Als het ontwerp of wetsvoorstel door de betrokken kamer in overweging wordt genomen, dan wordt
het niet direct in algemene vergadering besproken maar eerst verzonden naar de bevoegde
parlementaire commissie, de grondige bestudering en bespreking wordt overgelaten aan een
beperkte groep specialisten. Ze spelen een belangrijke rol in de parlementaire werkzaamheden.

Naargelang de noodzaak worden bijzondere commissies opgericht art. 56 GW. Wanneer de


bespreking van het ontwerp of voorstel afgerond is, wordt er een verslag gemaakt dat gepubliceerd
wordt in de ‘Gedrukte Stukken’ en dit vormt de basis voor de bespreking in de plenaire vergadering.

D De plenaire vergadering
Alle parlementsleden ontvangen het verslag uit de parlementaire commissie. Eert is het een
algemene bespreking dan per artikel, hier worden vaak amendementen voorgesteld (= wijzigingen in
de tekst). Wanneer alle artikelen besproken zijn wordt er in het geheel gestemd. Een ontwerp of
voorstel word alleen aangenomen als het de meerderheid van de stemmen verwerft en de
meerderheid van de leden aanwezig zijn.

Bij staking van stemmen (= evenveel ja-nee-stemmen) is het voorstel verworpen art. 53 GW.
sommige wetten vereisen bijzondere meerderheden cf. art. 4 laatste lid GW.

E De bekrachtiging, afkondiging en bekendmaking


Een wetsontwerp dat volgens de parlementaire procedure goedgekeurd is, heeft nog geen kracht van
wet

De bekrachtiging is een schriftelijke verklaring van de Koning, optredend als lid van de wetgevende
macht, waarbij hij de door de kamers gestemde tekst aanneemt en goedkeurt. Het wordt ook
ondertekend door verschillende ministers. Zo hebben de 3 wetgevende takken (= Kamer, Senaat en
Koning) hun instemming mee betuigd

De afkondiging is de plechtige handeling van de Koning, die op treed als hoofd van de uitvoerende
macht.

De bekendmaking is de verrichting waarbij de afgekondigde wet ter kennis wordt gebracht van de
rechtsonderhorigen zodat ze tegenstelbaar wordt aan eenieder. Dit wilt zeggen dat ze de wet gaan
publiceren in het Belgische staatsblad.

D andere technieken om een wet op te stellen en


 De Senaat heeft geen enkele bevoegdheid in het wetgevend proces art. 74 GW

 De senaat beschikt over dezelfde bevoegdheden als de Kamer art. 77 GW


3.2.5 Decreten en ordonnanties
Decreten worden uitgevaardigd door het Vlaamse Parlement, het Parlement van de Franse
gemeenschap, het Parlement van het Waals gewest en het Parlement van de Duitse gemeenschap.
Deze rechtsbron situeert zich op regionaal niveau. Ze zijn hiërarchisch dit wil zeggen dat een wet
niet boven een decreet staat. Indien er een conflict is hierdoor zal het Grondwettelijk hof zich
hierover moeten uitspreken art. 142 GW

Ordonnanties worden uitgevaardigd door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement. Ook zij moeten bij
gewone meerderheid worden goedgekeurd, nadien bekrachtigd en afgekondigd en tot slot
gepubliceerd in het Belgische Staatsblad.

3.2.6 Koninklijke besluiten


Talrijke rechtsnormen worden uitgevaardigd door de regering onder Koninklijke besluiten. Aangezien
het koninklijk besluitondergeschikt is aan de wet kan het een wet niet wijzigen of opheffen art. 108
GW.

3.2.7 ministeriële besluiten


Een ministerieel besluit wordt uitgevaardigd door een of meerdere ministers en gepubliceerd in het
Belgisch Staatsblad. Meestal is het een verdere detaillering van het Koninklijk besluit.

3.2.8 Besluit van een deelregering


Een ordonnantie of decreet worden uitgewerkt in een besluit. Deze worden uitgevaardigd door:

 De Vlaamse regering
 De Franse gemeenschapsregering
 De Waalse gewestregering
 De Duitse gemeenschapsregering
 De Brusselse Hoofdstedelijke Regering

3.2.9 provinciaal en gemeentelijk reglement


Een provinciaal reglement wordt uitgevaardigd door de provincieraad en gepubliceerd in het
Bestuursmemoriaal van die provincie.

Een gemeentelijk reglement wordt uitgevoerd door de gemeenteraad, de bekendmaking gebeurd


door aanplakking in de gemeente.

3.3 Rechtspraak
Het geheel van de uitspraken van de verschillende rechtscolleges. De rechter kan dor analogie en
rechtsverfijning de toepasselijke rechtsnormen helpen vastleggen. Uitspraken van hoger beroep
tellen zwaarder door.

3.4 Rechtsleer
De rechtsleer of doctrine is het geheel van standpunten van de rechtsgeleerden, zoals die blijken uit
handboeken, proefschriften, artikels en commentaren in juridische tijdschriften.
3.5 De gewoonte
Het gewoonterecht bestaat ui de normen die ontstonden uit een lang en eenvormig gebruik door de
gemeenschap. De meeste gewoonten werden als wet opgenomen.

3.6 algemene rechtsbeginselen


Een algemeen rechtsbeginsel is een formele bron van recht die een rechtsregel vormt dat een
beginsel uitmaakt die samen met nog andere rechtsbeginsels het moreel en institutioneel geraamte
vormen.

4. Structuren en instellingen

4.1 Algemene beginselen


Elk land is georganiseerd volgens een aantal fundamentele staatkundige principes.

4.1.1 Parlementaire democratie


Democratie = macht door en voor het volk. Alle machten gaan uit van de natie. Art. 33 GW
Het zijn de verkozen vertegenwoordigers van het volk namelijk de parlementsleden (=
volksvertegenwoordigers en senatoren) die de machten uitoefenen. Hierdoor is het naast een
parlementaire ook een representatieve democratie.

4.1.2 Scheiding der machten


De wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht controleren elkaar om te voorkomen dat één
macht de overhand neemt.

4.1.3 rechtsstaat
De macht van de verschillende staatsinstellingen worden beperkt door:

 De verdeling van machten


 Het toekennen van fundamentele rechten en vrijheden aan de burgers

4.1.4 Erfelijke constitutionele monarchie


De koning wordt erfelijk aangeduid volgens het geboorte recht.

De koning heeft op grond van art. 105 GW geen andere macht dan die dat de Grondwet hem
uitdrukkelijk toekent. In een constitutionele monarchie is de rol van de monarch vastgelegd art. 85
GW, waardoor de hoogste macht bij het parlement ligt.

4.1.5 Federale staat


Zes staatshervormingen hebben België hertekend tot een federale structuur die de gewestelijke en
de culturele identiteiten met elkaar verzoent.
Het unitair België van 1830 heeft een complexe structuur van 3 niveaus:

 Hoogste niveau: 3 gewesten art. 2 GW en 3 gemeenschappen art. 3 GW


 Middelste niveau: provincies
 Laagste niveau: gemeenten

4.2 Federale politieke instellingen


4.2.1 Het parlement
Het Parlement bestaat uit de koning, de Kamer van Volksvertegenwoordiging en de senaat. Art. 36
GW
Parlementsleden zijn onverantwoordelijk voor de meningen die zij in uitoefening van hun functie in
het parlement hebben geuit art. 58 GW. Bovendien zijn ze ook parlementair onschendbaar waardoor
zij niet strafrechtelijk (wel in burgerlijke, fiscale of handelszaken) kunnen vervolgd worden tenzij bij
betrapping op heterdaad of wanneer de betreffende kamer daartoe toestemming geeft art. 59 GW.

A De Kamer van Volksvertegenwoordiging

 150 leden
 Rechtstreekse verkiezingen om de 5 jaar per provincie
 Per kieskring krijgt elke lijst een aantal zetels in verhouding met de stemmen
 Volksvertegenwoordigers moeten Belg zijn, 18 jaar en genieten van burgerlijke en politieke
rechten
 Vertegenwoordigd het federale niveau

B De Senaat
 60 leden: 29 uit het Vlaamse Parlement  zij kiezen nog 6 senatoren
10 uit het Parlement van de Franse Gemeenschap
8 uit het van het Waalse gewest
2 Franse taalgroep van het Brussels Hoofdstedelijk gewest kiezen 4 senatoren
3 uit het Parlement van de Duistalige gemeenschap

 Geen rechtstreekse verkiezing


 Volksvertegenwoordigers moeten Belg zijn, 18 jaar en genieten van burgerlijke en politieke
rechten
 Vertegenwoordigd de gemeenschappen en gewesten
 Genoeg vrouwen moeten zetelen art. 67 GW
 Brussel moet ook vertegenwoordigd worden
 8 keer per jaar op zitting art. 44 tweede lid GW

C Indeling

Parlementsleden worden ook ingedeeld in taalgroepen. Dit heeft onder meer belang bij:

 Het aannemen van wetten met de bijzondere meerderheid van art. 4 GW


 Het toepassen van de communautaire alarmbelprocedure art. 54 GW
 Het vragen van advies aan de afdeling Wetgeving van de raad van State art. 2 Rv-St-wet
D Onverenigbaarheden
 Men kan niet tegelijkertijd lid zijn van zowel Kamer als Senaat art. 48 GW
 Ze kunnen niet tegelijkertijd lid zijn van een Gemeenschaps- of Gewestparlement art. 119
GW
 Ook het ambt van minister of staatsecretaris in onverenigbaar art. 50 en 51 GW

E bevoegdheden

De belangrijkste taak van het parlement is het maken van wetten. Voor wat de totstandkoming van
wetten in het algemeen betreft wordt deze bevoegdheid in de eerste plaats uitgeoefend door de
Kamer en de Koning, terwijl de Senaat slechts zijn evocatierecht kan uitoefenen en de rol van
reflectiekamer vervult.

De Kamer en Senaat hebben wel dezelfde bevoegdheid voor de aangelegenheden opgesomd in art.
77 GW. Deze lijst kan nog worden uitgebreid via een bijzondere meerderheidswet. De beide kamers
moeten het eens zijn over de tekst. (= obligatoir of verplicht gelijkwaardig tweekamerstelsel)

 Senaat: exclusieve bevoegdheid voor de regeling van belangenconflicten op het niveau van de
gemeenschaps- en gewestraden. Art. 143 GW

 de kamer en koning: de wetgeving wordt met enkele uitzonderingen enkel door hun gemaakt.

Naast de wetgevende taak heeft het parement als tweede belangrijke taak om controle uit te
oefenen op de regering.

 De kamer van volksvertegenwoordigers heeft het recht van onderzoek art. 56 GW om na te gaan
of er uit speciale gebeurtenissen lessen kunnen worden getrokken die eventueel tot wetsinitiatieven
kunnen leiden
(bv. Heizeldrama, zaak-Dutroux, het seksueel misbruik in de kerk, de fortiszaak en de aanslagen in
Brussel)

 De Senaat kan dergelijk onderzoek enkel doen voor vraagstukken die eveneens gevolgen hebben
voor de gemeenschappen

4.2.2 De regering
De uitvoerende macht ligt volledig bij de koning art. 37 GW

A de Koning

De koning is zowel lid van de wetgevende als hoof van de uitvoerende macht.

Hij is politiek onbekwaam (= elke akte die van hem uitgaan, moet meeondertekend worden door een
of meerdere ministers art. 106 GW). Hij is politiek onverantwoordelijk en absoluut onschendbaar art.
88 GW.
Bevoegdheden van de Koning als lid van de wetgevende macht

 Wetsontwerpen indienen art. 75 GW


 Bekrachtiging wetten art. 109 GW
 Grondwetsherzieningen beslist hij of ze vatbaar zijn in overeenstemming met de Kamer. Art.
195 GW

Bevoegdheden van de Koning als hoofd van de uitvoerende macht

 Afkondiging van de wetten art. 109 GW


 Bekendmaking van de wetten art. 190 GW
 Buitengewone zittingen bijeen te roepen van de kamers art. 44 GW
 Buitengewone zittingen te verdragen art. 45 GW
 Buitengewone zittingen te ontbinden art. 46 GW
 De verordeningen en de besluiten die nodig zijn voor de uitvoering van de wet art. 108 GW
 Hij benoemt en ontslaat ministers art. 96 GW
 Verlening van graden in het leger
 Benoeming van de ambtenaren in het algemene bestuur
 Benoeming van de ambtenaren in de buitenlandse betrekkingen
 Bevelvoering over de Krijgsmacht
 Oorlog verklaring
 Afsluiting van vredesverdragen

B Samenstelling van de regering


 Eerste minister: hij zet de vergaderingen van de ministers voor, is woordvoerder van de regering
in het parlement. Als hij ontslag neemt, geldt dit als een aftreding van de volledige regering.

 Vice-eersteminister: vervangen de eerste minister indien nodig, hier is een bepaalde hiërarchie
vastgelegd.

 Ministers: volwaardige leden van de regering die een bepaald departement beheren. Zij zijn
politiek onverantwoordelijk en onschendbaar. Bovendien kunnen zij enkel voor het Hof van beroep

 Staatsecretarissen: Ze beheren hun departement niet zelfstandig maar onder gezag van een
minister.

C Raden en comités
De belangrijkste vergadering is de ministerraad, deze wordt samengesteld door alle ministers. Het
bepaalt een algemeen beleid van de regering en coördineert de werking van verschillende
departementen. Dit mag ten hoogste leden tellen volgens art. 99 GW

D Bevoegdheden
Deze zijn beperkt tot diegene die haar uitdrukkelijk zijn toegekend door de Grondwet of door
bijzondere wetten art. 105 GW

 Uitvoering van de wetten door het maken van Koninklijke besluiten art. 108 GW
 Zelfstandig verordenende bevoegdheid
 Beheer van openbare diensten
 Buitenlands beleid art. 167 GW
4.3 regionale politieke instellingen
4.3.1 De gemeenschappen
A Structuren
België is opgedeeld in 3 gemeenschappen; het Vlaams, de Franse en de Duitstalige gemeenschap. De
regelgeving is het rechtstreekse verkozen Parlement.

In Vlaanderen worden de gemeeschapsbevoegdheden en de gewestelijke bevoegdheden


uitgeoefend door 1 zelfde instelling: het Vlaams Parlement op wetgevend vlak en de Vlaamse
regering op uitvoerend vlak.
 Vlaamse gemeenschap met Vlaams Parlement

 118 leden waarvan 6 uit het Brussels Hoofdstedelijke Parlement


 Rechtstreekse verkiezingen om de 5 jaar
 Werkt op dezelfde wijze als het Federaal Parlement
 Decreten ipv wetten

 De Vlaamse regering

 Werkt op dezelfde wijze als de federale regering

B Bevoegdheden
 Culturele aangelegenheden
 Onderwijs
 Persoonsgebonden materies
 Gebruik van talen
 De samenwerking tussen gemeenschappen
 Internationale samenwerking betreffende culturele en persoonsgebonden zaken

In Vlaanderen worden de gemeeschapsbevoegdheden en de gewestelijke bevoegdheden


uitgeoefend door 1 zelfde instelling: het Vlaams Parlement op wetgevend vlak en de Vlaamse
regering op uitvoerend vlak.

In Wallonië worden de gemeenschapsbevoegdheden uitgeoefend door het Frans


Gemeenschapsparlement op wetgevend vlak en voor de uitvoerende macht hebben zij de Franse
Gemeenschapsregering.

4.3.2 De gewesten
A Structuren
België is ook opgedeeld in 3 gewesten; het Vlaams gewest (5 Vlaamse provincies), het Waals gewest
(5 Waalse provincies) en het Brussels Hoofdstedelijk gewest (19 Brusselse gemeenten).

 Het Vlaams Parlement: 118 rechtstreeks verkozen leden

 Het Waals Parlement: 75 rechtstreeks verkozen leden

 Het parlement van het Brussels Hoofdstedelijk gewest: 17 Nederlandstalige leden en 72


Franstalige leden
B Bevoegdheden
 Ruimtelijke ordening
 Leefmilieu en waterbeleid
 Landinrichting en het natuurbehoud
 Huisvesting
 Landbouwbeleid
 Economie
 Energiebeleid
 Ondergeschikte besturen
 Tewerkstellingsbeleid
 Openbare werken en vervoer
 Dierenwelzijn
 Verkeersveiligheidsbeleid
 Wetenschappelijk onderzoek

5. Rechtshandhaving h

5.1 Privaatrechtelijk procesrecht


5.1.1 De procedure in eerste aanleg
A De rechtsingang op tegenspraak
De rechtbank komt in beginsel slechts in actie wanneer een partij hiertoe het initiatief neemt. De
normale manier om een vordering voor de rechter te brengen is de dagvaarding. Art. 700 Ger. W
Hiernaast zijn nog twee andere mogelijkheden.
 Het verzoekschrift wordt aan de griffier gezonden die de partijen zal oproepen om te verschijnen
op de zitting die de rechter bepaalt. Dit gebeurt via een gerechtsbrief.

 Bij vrijwillige verschijning kunnen de partijen de oproeping vermijden door een verklaring op te
stellen die ze op een vastgestelde inleidingszitting voorleggen aan de rechter.

B De inleidende zitting

Vooraleer de rechter aan de zaak begint, moet de rechtbank eerst gevat worden. Dat gebeurt door
inschrijving van de zaak op de algemene rol uiterlijk de dag voor de zitting waarvoor de dagvaarding
is gedaan art. 716-717 Ger. W. Er moet ook vooraf een rolrecht betaald worden. Art. 711 Ger. W

Bij elke rechtbank wordt een algemene rol bijgehouden waarop iedere zaak in volgorde van
binnenkomst wordt opgeschreven door de griffier.
Voor elke kamer van het gerecht is er ook een bijzondere rol, die eveneens door de griffier wordt
bijgehouden en die de lijst omvat met alle aan een bepaalde kamer toegewezen zaken.
Je hebt ook nog de zittingsrol, namelijk de rol waarop iedere zaak die op een bepaalde zitting
behandeld wordt in de volgorde van de inschrijving op de algemene rol wordt ingeschreven.

Op de datum vermeld in de dagvaarding of de gerechtsbrief verschijnen de partijen in persoon of


vertegenwoordigd door hun advocaat voor de rechter. In fiscale zaken kan men zich ook laten
bijstaan door een accountant, beroepsboekhouder om mondelinge of schriftelijke toelichting te
geven wanneer de rechter dit nodig vindt.
Voor zaken waar slechts korte debatten nodig zijn, kan de akte van rechtsingang of de verweerder
verzoeken dat ze worden behandeld op de inleidingszitting. Ook beide partijen samen kunnen dit
aanvragen.

C Conclusies
Een conclusie is een geschreven akte waarin een procespartij haar eis of verweer formuleert ten
aanzien van de andere partij en ten aanzien van de rechter. Het bevat een uitzetting van de relevante
feiten, de aanspraken van de concluderende partij, de middelen die worden ingeroepen ter
ondersteuning van de vordering of het verweer en het gevraagde beschikkend gedeelte van een
vonnis. Het is verplicht om de tegenpartij hiervan een kopie te bezorgen art. 745 Ger. W.

D Inlaatstelling
De partijen kunnen zelf overeenkomen binnen welke termijnen ze conclusies moeten nemen en heel
conclusies ze mogen nemen. De rechter zal deze beslissing in een beschikking bekrachtigen en hierin
wordt meestal ook de pleitdatum vastgesteld en de duur van de pleidooien. Wanneer de partijen
geen overeenkomst hebben zal de rechter beslissen.

E Terechtzitting
De pleidooien zijn in het begin openbaar, dit is van Grondwettelijk principe behalve als deze iets
anders oplegt.

Bij de pleidooien lichten zowel de eiser als de verweerder hun standpunt toe.

F Vonnis
Na de pleidooien worden de debatten gesloten. De rechter neemt dan de zaak in beraad om een
vonnis uit te spreken. Deze moet gebeuren binnen de maand na de sluiting van de debatten. Bij
vertraging (uitzonderlijk gerechtelijk verlof) kan de rechter een tuchtsanctie oplopen.

De uitspraak is openbaar en moet gemotiveerd worden met een redengeving en een beschikkend
gedeelte.

 Vonnis: lagere rechtbank of kanton

 Arrest: beslissing van een Hof

5.1.2 rechtsmiddelen
Rechtsmiddelen zijn middelen die de wet aan de partijen of aan derden toekent om een nieuwe
beslissing te verkrijgen in het geschil waarin een rechter reeds al een uitspraak heeft gedaan.

 gewone rechtsmiddelen: verzet, hoger beroep


 buitengewone rechtsmiddelen: voorziening in cassatie, derdenverzet, herroeping van gewijsde,
verhaal op de rechter

De gewone rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld door de verliezende partij. Vonnissen zijn
uitvoerbaar als hoger beroep wordt aangetekend.

Rechtsmiddelen moeten binnen een bepaalde termijn aangewend worden. 1 maand bij hoger beroep
en verzet.
A Verzet
Wanneer een partij niet op de inleidende zitting verschijnt, kan die zitting tegen haar verstek worden
gevorderd. De wet laat echter toe om tegen dat verstekvonnis verzet aan te tekenen.

B Hoger beroep
De verliezende partij vraagt een herziening va het gewezen vonnis door de onmiddellijke hogere
rechtsmacht.

De eiser in hoger beroep wordt de appellant genoemd, de gedaagde de geïntimeerde.

C cassatie
Alhoewel het Hof van Cassatie vaak wordt betiteld als hoogste rechtscollege is het geen gewone
rechtbank, het doet geen uitspraak over het geschil. Het oefent toezicht op de wettigheid van de
rechtelijke beslissingen. Met kan slechts 2 redenen hebben om beroep te doen op het Hof van
Cassatie:

 overtreding van de wet

 schending van de substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen.

5.2 gerechtelijke instellingen


5.2.1 Niveau 1: 1 per kanton
 politierechtbank

Behandelt verkeerszaken en lichte strafzaken: de overtredingen, waar een celstraf op staat van 1 tot
7 dagen en/of boete van 1 tot 26 euro. Beroep is mogelijk bij de correctionele rechtbank

 vredegerecht

Beslecht alle burgerlijke geschillen tot 5000 euro

5.2.2 Niveau2: gerechtelijk arrondissement


 rechtbank van eerste aanleg

 Familie en jeugdrechtbank: beslist respectievelijk over burgerrechtelijke gezinsgeschillen en


over het lot van minderjarigen zonder te straffen.
 Correctionele rechtbank: behandelt de meeste misdrijven
 Burgerlijke rechtbank: bevoegd voor alle burgers geschillen > 5000 euro en het beroep tegen
beslissingen van het vredegerecht
 Fiscale rechtbank: bevoegd voor alle fiscale geschillen

 ondernemingsrechtbank

Bevoegd voor alle commerciële geschillen tussen ondernemers

 arbeidsrechtbank

Buigt zich over conflicten tussen werknemer en werkgevers en over geschillen rond de sociale
zekerheid.
5.2.3 Niveau3: provincie
 hof van assisen

Geen permanente rechtsmacht. Uitzonderlijke samenstelling voor berechting van misdrijven

5.2.4 Niveau4: rechtsgebied


 hof van beroep

Behandelt alle beroepen tegen vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg en de
ondernemingsrechtbank.

 arbeidshof

Buigt zich voor beroepen tegen uitspraken van de arbeidsrechtbanken.

5.2.5 Niveau5: nationaal


 Hof van Cassatie

Oordeelt in feite niet, maar gaat na op de procedure juist verlopen is. Kan beslissen dat een proces
opnieuw moet gedaan worden.

 grondwettelijk hof

Waakt over de inachtneming van de grondwet

 raad van state

Geeft advies bij voorontwerpen van de wet, decreet en Koninklijke besluiten

Kan administratieve beslissingen van nationale en lokale overheden vernietigen

5.2.6 Supranationaal niveau:


Benelux-gerechtshof, Europees hof van justitie en het Europees hof voor rechten van de mens

5.2.7 schema

Вам также может понравиться