Вы находитесь на странице: 1из 51

WAT IS ZINGEN?

Zingen is een vocale muzikale verklanking van wat er leeft in ons hart en in onze
ziel. Vocaal betekent: met de stem.
Zingen is een belangrijke drager van onze cultuur en een uiting van ons
menszijn. Het is het oudste muziekinstrument.
Mensen zijn de enige wezens op aarde die kunnen zingen, dat heeft te maken
met de unieke vorm van ons strottenhoofd en de vorm van onze mond,
mondholte en keelholte.
En….zingen is heerlijk om te doen!

Dit schrijven kun je gebruiken als naslagwerk naast de zanglessen, of gewoon


doorlezen als je het interessant vindt!

HOE WERKT ZINGEN FYSIEK?

Bij zingen kun je drie systemen onderscheiden die met elkaar samenwerken:
het ademhalingssysteem (luchttoevoer), het klinkend systeem (de stem) en het
resonerend systeem (versterkt het geluid en geeft de stem zijn unieke klankkleur).
Als dit geheel fysiek en in muzikaal opzicht samenwerkt ontstaat zang.

Een toon maken begint altijd bij een klankvoorstelling in je hoofd en de zin om
die in geluid om te zetten. Zonder dat gebeurt er niets!

Lucht wordt aangevoerd vanuit de longen via de luchtpijp naar het


strottenhoofd. Daar wordt de lucht door de gesloten stembanden of
stemplooien gestuurd, waardoor deze in trilling worden gebracht.
De in trilling gebrachte lucht vervolgt zijn weg door de keel-neus en mondholte
en verlaat het lichaam via neus en lippen. In ons gehoor worden de trillingen
opgevangen en door de hersenen worden ze vertaald naar geluid.

De ademdruk bepaalt de toonsterkte, de lengte van de stemplooien bepaalt hoe


hoog en hoe laag iemand kan zingen en het resonerend systeem zorgt dat de
klank versterkt wordt en de unieke klank krijgt die bij die ene persoon hoort.
Bij het resonerend systeem hoort ook de articulatie, de uitspraak van klinkers en
medeklinkers.
Het lichaam als geheel en je emotie geven samen de expressie aan je zang.

!1 © 2015 Paula Bär-Giese


afb. 1

HET ADEMHALINGSSYSTEEM

Ademhalen is essentieel om te leven! Daarom hebben wij een ademreflex. Dat


wil zeggen dat er constant, onder welke omstandigheden ook, altijd wordt
gezorgd dat wij ademen. Ook als we slapen, onder spanning staan of
bewusteloos raken. Het is belangrijk je dit te realiseren: voor de adem wordt
gezorgd!

Adem stroom in via de mond en neus, door de luchtpijp in de longen.


Zuurstof wordt uit de lucht gefilterd en in het bloed opgenomen, koolzuurgas
wordt uitgeademd.
De longen kunnen zelf niet ademen, ze worden beademd doordat de
ademspieren de borstholte groter maken. De longen zitten aan de borstholte
vast en bewegen mee. Daardoor ontstaan er onderdruk in de longen wanneer
de borstholte ruimer wordt met als gevolg dat de lucht vanzelf naar binnen
stroomt. Daarna ontspannen de ademspieren zich weer, de borstholte wordt
kleiner en de lucht wordt a.h.w. naar buiten gedrukt. Het lijkt een beetje op het
functioneren van een blaasbalg.

!2 © 2015 Paula Bär-Giese


Zoals gezegd gaat dit proces automatisch al kunnen we er wel invloed op
uitoefenen. Dat gaan we ook zeker doen bij het zingen, maar we maken ook
gebruik van de natuurlijke ademreflex.

De werking van de ademspieren

De grootste ademspier is het middenrif of diafragma. Het is een peesplaat met


een rand van spieren die de borst- en buikholte van elkaar scheidt.
Het middenrif ligt als een soort koepel in de romp. De randen van het
middenrif zijn verbonden aan de onderzijde van de ribben. Aan de voorkant zit
het middenrif vast aan de onderkant van het borstbeen en aan de achterkant
lopen er nog pezen door naar beneden, tot aan het heiligbeen. Het middenrif
ligt aan de voorkant dus wat hoger dan aan de achterkant.

Wanneer je inademt daalt het middenrif, de koepel wordt platter en de randen


gaan naar buiten. Net als bij een paraplu die half open en helmaal open gaat.
Deze beweging kun je goed voelen, je buikwand komt wat naar voren en je
wordt breder in de taille. Als het goed is kun het het ook aan de achterkant
voelen bij de onderrug, want ook daar gaat de rand van het middenrif naar
buiten. Omdat de organen in de buikholte plaats moeten maken voor het
dalende middenrif voel je ook dat je buikwand wat naar voren komt.
Deze manier van ademen heet buikademhaling. Natuurlijk gaat de lucht niet
naar je buik maar als je je het wel zo voorstelt helpt het je om ‘laag’ in te
ademen, dus het middenrif actief te gebruiken.

Het middenrif wordt geholpen door andere ademspieren, de tussenribspieren,


de buik en rugspieren. De tussenribspieren zorgen ervoor dat de ribbenkast
wijder en smaller wordt.
De buik en rugspieren helpen bij het uitademen. En -zoals we straks zullen zien-
spelen ze een belangrijke rol in het reguleren van de adem bij het zingen.
Wanneer je vooral je tussenribspieren gebruikt -en het middenrif wat minder-
voel je bij het inademen voornamelijk de flanken uitzetten.

Je kunt ook hoog inademen, zodat je borst omhoog komt. Nu blijft het
middenrif vrijwel geheel passief en moet al het werk gedaan worden door de
tussenribspieren en de halsspieren. Dit geeft een gespannen ademhaling die
weinig lucht oplevert en veel moeite kost. Bovendien geeft het spierspanning
rond het keelgebied. Dat kunnen we niet gebruiken als we gaan zingen of
spreken.

!3 © 2015 Paula Bär-Giese


De meest ideale ademhaling is een gecombineerde midden-lage ademhaling
(activiteit van resp. de tussenribspieren en het middenrif). Zo krijgen we ruim
voldoende lucht binnen met relatief weinig moeite en veel beheersing.
In het begin concentreren we ons vooral op het lage inademen, dus op het
middenrif.
afb. 2

DE STEM

De stemplooien

Het ademen gaat over de luchttoevoer. Zonder adem geen zang en geen leven!
Maar het geluid wordt geproduceerd door de stembanden, beter ‘stemplooien’
genoemd.
Zij zitten in het strottenhoofd. Het strottenhoofd zit bovenaan de luchtpijp.
Bij mannen kun je goed lokaliseren waar de stemplooien ongeveer zitten,
namelijk bij het meest úitstekende deel van de adamsappel. Bij vrouwen is dat
ook zo maar dat is natuurlijk minder goed zichtbaar.
Mannen hebben een groter strottenhoofd en langere stemplooien, tussen de
17-21 mm. Vrouwen hebben een kleiner strottenhoofd en stemplooien russen de
11-15 mm. Kinderen hebben iets kortere stemplooien dan vrouwen.
Als jongens in de pubertijd raken gaat het strottenhoofd vrij plotseling groeien,
dan ontstaat ‘de baard in de keel’. In ongeveer in 2 jaar tijd gaat de stem
ongeveer 8 tonen (een octaaf) lager klinken.
!4 © 2015 Paula Bär-Giese
Ook meisjes maken zo’n ontwikkeling door maar het verschil in hoogte met de
kinderstem is veel kleiner dan bij jongens (hij gaat ongeveer een terts, 3 tonen
lager klinken). En zij doen er veel langer over, een jaar of 4. Jongensstemmen
zijn niet per sé lager dan meisjesstemmen en hoge kinderstemmen kunnen lage
volwassen stemmen worden, alle combinaties zijn mogelijk.

afb. 3 afb. 4

afb. 5

Op afbeelding 3 en 4 is de ligging van de stemplooien te zien.


Afbeelding 5 toont de stemplooien in actie.

!5 © 2015 Paula Bär-Giese


De twee stemplooien bestaan uit verschillende lagen: elke stemplooi heeft een
stemplooispier, daaroverheen elastisch bindweefsel, een vliesje en dit alles wordt
bedekt door een slijmvlieslaag. Het vliesje zit vast aan een bekervormige
kraakbeentje dat kan kantelen, schuiven en draaien. Zo kunnen de stemplooien
openen en sluiten. Dit bekerkraakbeentje maken ook deel uit van de stemplooi,
voor plm. 2/5 van de totale lengte. Het zachtere deel beslaat plm. 3/5 van de
totale lengte.
Stemplooien liggen horizontaal in het strottenhoofd, aan de voorkant zitten ze
vast aan het schildkraakbeen en aan de achterkant met de twee bekervormige
kraakbeentjes op het ringkraakbeen, bovenaan de luchtpijp.
De gesloten stemplooien liggen netjes tegen elkaar aan. Als ze geopend zijn
liggen ze in een V vorm, vooraan dicht en achter open, dit is de stand bij
ademhalen. Bij geeuwen staan de stemplooien extra ver open.
Boven de zogenaamde ‘ware’ stemplooien bevinden zich de ‘valse’ stemplooien,
die de ware stemplooien beschermen.
Als je veel kracht zet bij bijvoorbeeld tillen sluiten zowel de ware als de valse
stemplooien zich. Met de valse stemplooien kun je niet zingen, wel grommen.

Klank maken

Wanner je klank gaat maken (foneren) bewegen de stemplooien zich naar elkaar
toe. Vanuit de luchtpijp wordt lucht aangevoerd die a.h.w. tussen de
stemplooien naar buiten wordt geblazen, de stemplooien worden in trilling
gebracht. De lucht ontsnapt in kleine ‘plofjes’ lucht, er ontstaat een toon.
Hoe sneller de stemplooien trillen, hoe meer ‘plofjes' lucht er per seconde
ontsnappen en hoe hoger de toon klinkt (het aantal Hz, trillingen per seconde).
Hoe langer de stemplooien zijn, hoe trager ze zullen trillen, hoe lager de stem
klinkt en vice versa.
De stemplooien kunnen aangespannen worden waardoor de toon hoger wordt.
Net als bij een elastiekje: als je dit strak trekt en aan tokkelt klinkt een hogere
toon dan bij een slapper gespannen elastiekje.
Hoe de stemplooien zich openen en sluiten bepaalt voor een deel de klank:
langere sluiting en kortere opening geeft een luidere toon, kortere sluiting en
langere opening geeft een zachter toon, een tragere sluiting geeft een omfloerst
geluid, abrupte sluiting geeft een helder geluid.

Registers

Een stem heeft twee registers. Dat wil zeggen dat de stemplooien op twee
verschillende manieren geluid kunnen produceren waardoor er ook een heel
andere klank ontstaat.

!6 © 2015 Paula Bär-Giese


Hoge register
Het kraakbenige gedeelte van de stemplooien blijft gesloten, dus de
stemplooien trillen maar over 3/5 deel van hun lengte. Dat geeft een hogere
toon. De stemplooispier blijft ontspannen waardoor de stemplooien dun blijven.
Daardoor klinkt de stem ook lichter en zachter.
Hoe hoger de toon wordt, hoe strakker de stemplooien gespannen worden en
hoe meer ze alleen aan de randjes trillen.
Bij vrouwen is dit het register waarin meestal gezongen wordt, behalve bij lage
tonen. Mannen gebruiken dit register bijna nooit, maar kunnen het wel
aanspreken, bijvoorbeeld als een man een vrouwenstem nadoet.
De zogenaamde countertenor of altus zingt juist weer wel in dit register, behalve
in de laagte. De counterstem lijkt een beetje op een vrouwenstem maar heeft
een eigen klankkleur.
In dit register heb je meer stemplooi- opening dan sluiting per trilling.
Dit register wordt kopstem of falset genoemd.

Lage register
Het kraakbenige gedeelte van de stemplooien doet mee bij de opening en
sluiting dus de stemplooien trillen over hun gehele lengte: de toon wordt lager.
De stemplooispier spant zich waardoor de stemplooien dikker worden.
Daardoor trillen ze langzamer en wordt de toon voller en luider van klank.
Meer massa betekent meer luchtverplaatsing en dus meer klank.
Vrouwen zingen alleen in dit register als ze laag zingen. De lage
vrouwenstemmen zingen dus meer in dit register dan de hoge
vrouwenstemmen.
Mannen zingen bijna altijd in dit register behalve de eerder genoemde counter
tenor of altus, die voornamelijk in het hoge register zingt. Bij het praten wordt
dit register meestal gebruikt zowel door mannen als door vrouwen.
In dit register heb je langere stemplooisluiting dan opening per trilling.
Dit register wordt borststem of modaal genoemd.
afb. 6 afb. 7 afb. 8

!7 © 2015 Paula Bär-Giese


Op afbeelding 6 t/m 8 zie je hoe de bekerkraakbeentjes de stemplooien openen
en sluiten.

Fluisteren

Je kunt ook nog fluisteren, dat is eigenlijk ook een register.


Dit doe je door het kraakbenige deel van de stemplooien open te houden en het
andere deel gesloten te houden. Dat is dus eigenlijk het omgekeerde
stemgebruik vergeleken met de kopstem of de falset.
Omdat de meeste druk op het meer kwetsbare deel van de stemplooien komt is
fluisteren op den duur niet zo goed voor je stem, dit geldt vooral bij heesheid.
Heesheid komt meestal door een verkoudheid of door overbelasting van de
stemplooien. Ze worden geïrriteerd en zwellen op waardoor ze niet goed meer
kunnen sluiten. De lucht die tussen de aangedane stemplooien door ontsnapt
maakt dat de toon hees klinkt. En gezwollen stemplooien klinker lager doordat
ze trager trillen

Passage

De omslagpunt of ‘passage’ van het ene naar het andere register ligt rondom de
toon e1. Dat is de middelste e op de piano. Rondom deze e1 zit een groep van
plm. 5 tonen waar de passage plaatsvindt. Dit geldt voor zowel vrouwen als
mannenstemmen. Dat houdt in dat de register overgang bij vrouwenstemmen in
het laagste deel van de stem omvang zit en bij mannen in het hoogste deel.

Voix mixte en stembreuk

Het gebied van die 5 tonen rondom de stemovergang wordt ook wel eens een
‘gemixte stem’ of ‘voix mixte’ genoemd. Deze term klopt niet, je zingt òf in het
hoge òf in het lage register. Maar door aanpassingen betreffende toonsterkte en
klankvorming kun je deze registerovergang wel heel soepel laten verlopen.
Wanneer dat niet het geval is en de stem een heel duidelijke omslag maakt
noem je dat een stembreuk. Dit geldt vooral voor de vrouwenstemmen, omdat
de mannen het hoge register meestal niet gebruiken of juist (bijna) uitsluitend
gebruiken. Gelukkig is er in dat geval niets ‘gebroken’, maar hoor je alleen een
heel duidelijke plotselinge overgang van de ene klankkleur naar de andere.
Als je snel van het ene naar het andere register schakelt hoor je een jodel geluid.
In het overgangsgebied kun je bewust aansturen of je het hoge of lage register
gaat zingen of spreken. Maar we kunnen de stemspiertjes zelf niet bewust
aansturen. Bij ‘Hoogteverschillen’ lees je meer over het stemgebruik betreffende
stembreuk, passage, voix mixte etc.

!8 © 2015 Paula Bär-Giese


Op afbeelding 9 een overzicht van de registers van de stemplooien.
De stippellijntjes geven aan waar de lucht ontsnapt.

afb. 9

Toonhoogte maken

Doordat de stem twee registers heeft krijg je dus twee verschillende soorten
klank: de lage, luide en volle klank (borststem of modaal genoemd) en de
hogere, zachtere en lichtere klank, (kopstem of falset). Als je dit bij jezelf
bemerkt weet je dus dat het van nature bij de stem hoort!
Binnen deze registers kun je heel precies de toonhoogte maken. Dit gebeurt
door het meer of minder spannen van de stemplooispier en ook door het
kantelen van het strottenhoofd, waardoor de stemplooien nog meer uitgerekt
worden (voor hoge tonen). Zie de afbeeldingen 10 en 11 op blz. 10.
Dit proces gaat onbewust, wij denken een toon en de stemplooien maken de
toonhoogte.
Er gebeurt dus heel wat in het strottenhoofd om al die verschillende tonen te
kunnen maken. Daarom is het ook zo belangrijk dat er geen extra spierspanning
op de keel komt door bijvoorbeeld een verkeerde houding of hoge ademhaling.

!9 © 2015 Paula Bär-Giese


afb. 10 afb. 11

HET RESONEREND SYSTEEM

De in trilling gebrachte lucht komt in de mond- keel en neusholte terecht en


golft verder tot aan de plaats waar de lucht het lichaam verlaat. Dit deel vanaf
de stemplooien tot lippen noemt men wel de stemweg of het aanzetstuk.
De toonhoogte wordt gemaakt door de stemplooien, en de hoeveelheid
uitstromende lucht bepaalt de toonsterkte. In het aanzetstuk wordt de klank
versterkt en krijgt de stem zijn unieke eigen klankkleur.

Het aanzetstuk resoneert

Je kunt het aanzetstuk goed vergelijken met de toeter of beker van een
blaasinstrument. Elk blaasinstrument heeft een eigen vorm en is van een
bepaald materiaal gemaakt. Daardoor heeft een hobo een heel andere klank
dan een dwarsfluit en een trompet klinkt heel anders dan een klarinet. De vorm
is daarbij de belangrijkste factor.

De toeter van een blaasinstrument werkt net zoals de klankkast van bijvoorbeeld
een gitaar of viool: de klank wordt versterkt, doordat delen van de klankkast
gaan meetrillen of: resoneren.

!10 © 2015 Paula Bär-Giese


Zo gaan ook in het aanzetstuk bepaalde delen resoneren. Hierdoor wordt de
klank versterkt en ‘gekleurd’.
Bij mensen is het zo dat de ‘toeter’ van het zanginstrument van vorm kan
veranderen. Dit doen we door een bepaalde houding aan te nemen, onze mond,
verhemelte, kaak, tong, lippen etc. op een bepaalde manier te bewegen.
Als je een toon zingt kun je die heel rond of hol laten klinken maar ook heel
snerpend, om twee voorbeelden te noemen. De vorm bepaalt dus de klank!
En natuurlijk is het zo dat geen twee mensen precies gelijk zijn gebouwd, dus de
vorm (en dus de klank) van elk aanzetstuk is uniek. Dat laatste geldt uiteraard
ook voor de stemplooien.

Op afbeelding 12 zie je de vorm van de menselijke ‘toeter’ de stemweg of het


aanzetstuk, met daaronder de stemplooien en daaronder weer de luchtpijp.
De luchtpijp resoneert ook mee en heeft daarmee invloed op de
registerovergang.

afb. 12

!11 © 2015 Paula Bär-Giese


Boventonen

Om te begrijpen hoe resonans werkt eerst even een technisch verhaaltje over
tonen en boventonen.
Een toon heeft een bepaalde toonhoogte. Maar in die ene toon klinken heel
zachtjes meerdere tonen mee, de zogenaamde boventonen of harmonischen.

De boventonenreeks is een vaste reeks van tonen die meeklinkt in de


‘grondtoon’, zonder dat we dat bewust horen. En zoals het woord al doet
vermoeden zijn de boventonen hoger dan de grondtoon (voor de kenners: resp.
een octaaf, een kwint, een kwart, een grote terts etc, in een verhouding 1:2, 1:3,
1:4 etc. t.o.v. de grondtoon).
De ene boventoon klinkt luider mee dan de andere en dat bepaalt voor een
belangrijk deel het timbre, de kleur van een toon.
In de regel is een boventoonrijke toon prettiger om naar te luisteren dan een
boventoonarme toon. Denk voor dat laatste maar aan de piep van een
elektronische wekker. Boventoonrijke tonen klinken meer sprankelend of warm.
Een toon klinkt ook prettiger wanneer de consonante (goed samenklinkende)
boventonen -t.o.v. de grondtoon- meer mee resoneren en de dissonante (niet
goed samenklinkende) boventonen minder.

Door de vorm van het aanzetstuk worden sommige boventonen versterkt,


anderen niet of zelfs afgezwakt. Door de vorm van het aanzetstuk te veranderen
worden weer andere boventonen versterkt of verzwakt en ontstaat een ander
timbre.
Op deze manier maken wij ook onze klinkers! Of we een OO een AA of een IE
produceren is dus een kwestie van boventonen.
En dat alles doen we geheel onbewust al vanaf het moment dat we gaan
spreken….
In het aanzetstuk bevinden zich 5 gebiedjes waar deze resonantie plaatsvindt, ze
heten formanten. Zij ‘formeren’ a.h.w. de klinkers doordat zij de frequenties
versterken die die klinkers maken.
Onze oren spelen (uiteraard) een essentiële rol in het vormen van de klanken die
we maken. Volgens sommige methodes horen de oren dan ook bij het
aanzetstuk.

!12 © 2015 Paula Bär-Giese


Articulatie

Hiermee zijn we gelijk bij de articulatie beland. Articuleren betekent verbinden,


de ene klank met de andere klank verbinden in dit geval.
Je articuleert met het aanzetstuk en de daarin aanwezige tong, verhemelte en
lippen.
Hoe beter je uitspreekt hoe beter je verstaanbaar bent. Beter uitspreken
betekent: het aanzetstuk zo vormen dat je een duidelijk verstaanbare klinker of
medeklinker maakt. Dit is nodig voor een goede ‘dictie’, de kunst van het goed
uitspreken van de tekst.

Bij zingen is dit zo belangrijk omdat bij zingen de klank veel meer wordt
‘uitgerekt’ in de tijd dan bij het spreken, waarbij we de woorden veel sneller
uitspreken dan bij een zangstuk, waar de woorden op de melodische lijn worden
geplaatst. Zingen doe je op de klinkers (het woord zegt het al), op de
medeklinkers kun je meestal niet zingen. Het zijn dus vooral de klinkers die
verlengd worden bij zingen. Verder bepaalt de articulatie ook mede hoe een
toon klinkt en of hij vrij klinkt.

Duidelijk uitspreken klinkt logisch maar is in de praktijk lastiger dan het lijkt.
Dat komt enerzijds omdat we niet gewend zijn de vorm langer vast te houden
van een klinker, of zelfs ‘uit te vergroten’, anderzijds is het ook zo dat de
toonhoogte en de articulatie elke hun eigen belang hebben….Op een hoge toon
is het makkelijker om de mond verder open te hebben, dus de klank AA is dan
het prettigste om te zingen. Bij lage tonen is een kleine mondstand
comfortabeler, dus bijvoorbeeld een OE of een IE.
Maar zo komt het helaas niet altijd uit en dan wordt het schipperen tussen
makkelijker zingen en verstaanbaarheid.
Ook kan het duidelijk articuleren spanningen veroorzaken in het aanzetstuk die
het zingen bemoeilijken. De kunst is dus de juiste spieren te gebruiken en de
andere spieren zoveel mogelijk met rust te laten.

!13 © 2015 Paula Bär-Giese


Een multifunctionele ruimte

De articulatie vindt dus plaats in het aanzetstuk. Dit deel van het menselijk
lichaam is niet alleen bedoeld om te spreken en te zingen, het speelt ook een
essentiële rol in het verwerken van voedsel. Het aanzetstuk is dus een
multifunctionele ruimte.
Voedsel wordt in de mond vermalen en daarna doorgeslikt, het strotklepje zorgt
ervoor dat voedsel in de slokdarm terecht komt door bij het slikken de luchtpijp
af te dekken. Komt er toch iets in de luchtpijp dan verslik je je en met de
hoestreflex wordt het naar binnen gedrongen voedsel weer snel naar buiten
gewerkt.
Er zijn dus mechanismen die de gevoelige longen moeten beschermen tegen het
binnendringen van zaken van buitenaf. Zo zijn er ook spieren die de luchtpijp
kunnen vernauwen en de keel dicht knijpen. Deze reflexen kunnen makkelijk
zingen tegenwerken omdat zij zijn gericht op ‘naar buiten werken’ en
‘vernauwen’. Dat is precies wat je niet moet hebben als je makkelijk en vrij wilt
zingen. Door ontspanning en suggestie van geeuwen en een gevoel van
verbazing of glimlachen kan het ruim maken van de keelholte weer
gestimuleerd worden. Door te slikken stijgt en zakt het strottenhoofd wat
ontspannend werkt. Probeer het maar eens!

!14 © 2015 Paula Bär-Giese


DE ZANGER IN ACTIE
HOUDING

Inmiddels hebben we gezien dat je zingt met je hele lichaam. Daarom is het zo
belangrijk dat je een lichaamshouding aanneemt die dit proces ondersteunt en
niet tegenwerkt.
Als je alle betrokken lichaamsdelen van je voeten tot je kruin goed boven elkaar
‘stapelt’ kunnen de verschillende lichaamsdelen goed samenwerken.
Een goede houding betekent: inspanning daar waar het moet en ontspanning
daar waar het kan.
Een slappe houding lijkt heel relaxed maar betekent dat voor bepaalde delen
van het lichaam het werk onevenredig zwaar wordt omdat andere delen
verzaken hun werk te doen….

De ademhalingsspieren kunnen alleen goed functioneren met een juiste


lichaamshouding. Ook de ademreflex wordt hierdoor ondersteund. Hier ga ik
bij de ademoefeningen verder op in.

Alle processen in het strottenhoofd, van en rondom de stemplooien, wil je


zonder extra spanningen in dat gebied plaats laten vinden. Extra spierspanning
of druk in dat gebied maakt dat de bewegingen die de stemplooien en het
strottenhoofd moeten maken voor het zingen niet vrij gemaakt kunnen worden.
De stem kan dan geknepen gaan klinken (en aanvoelen), met name in de hogere
of lagere regionen van de stemomvang.

We weten nu ook hoe belangrijk de vorm van de stemweg of het aanzetstuk is.
De vorm bepaalt de klank! Een hele kleine wijziging in de lichaamshouding
verandert de vorm van het aanzetstuk al en dus de klank van de stem.
Goed articuleren valt of staat bij een goede lichaamshouding en ondersteunt de
expressie van de zanger.

Uitgangspunten

-Om te beginnen is een houding nooit star, en is geen lichaam gelijk aan een
ander lichaam. Een zekere losheid en beweeglijkheid zijn prettig en goed voor
het zingen. De beste houding is de volgende houding!
-De wervelkolom is als een kapstok waar de andere skeletdelen aan opgehangen
zijn: schoudergordel, ribbenkast, armen etc.
De wervelkolom wordt gesteund door het bekken en de benen met de voeten en
bovenop de wervelkolom rust het hoofd als een halve ‘bal’ (bovenop de atlas en
de draaier). Wees je hiervan bewust.
!15 © 2015 Paula Bär-Giese
De onderste helft van je lichaam steunt de bovenste helft waardoor de bovenste
helft zijn werk kan doen.
-Sta je in een goede houding dan is er een minimum aan inspanning nodig om
te blijven staan en een maximum aan bewegingsvrijheid.
Door de welving van de wervelkolom zit er veerkracht in.

Richtlijnen voor een optimale zangers houding:

1- Voeten op heupbreedte (niet te ver uit elkaar), gewicht gelijk verdeeld over
links en rechts.
2- Gewicht iets meer op de voorvoet dan op de hiel (verhouding ongeveer 2/3
en 1/3).
Eventueel de ene voet iets voor de andere zetten alsof je wilt gaan lopen. Voeten
ietsje uitgedraaid.
3- Knieën ietsje gebogen, ‘los’, niet overstrekt.
4- Heupen losjes, bekken in de middenpositie, niet naar achteren en niet naar
voeren gekanteld (dus geen bolle of holle rug).
5- De borst gewoon rechtop houden, niet overstrekken.
6- Schouders en armen en handen los laten hangen. Schouderbladen licht naar
elkaar toe trekken.
7- Nek lang, kruin omhoog richten, kin beetje intrekken alsof je iets op je hoofd
balanceert.
8- Richt je naar voren en houd goed bodemcontact.
9- Houd een mooie trotse houding als een koning of bodybuilder!

Stel je voor dat je hoofd op de plaats van het kruin aan een touwtje vastzit en
aan dat touwtje aan het plafond hangt. Je zult merken dat het lichaam op deze
suggestie gaat reageren door het hoofd met een subtiele beweging naar boven
uit te strekken zonder je bewuste inmenging.
Het gevolg is dat de wervelkolom mee strekt en dat de overige skeletdelen als
vanzelf op de juiste plaats terechtkomen: de borst richt zich op, maar niet
teveel, de schouders vallen op hun plaats, enigszins naar achteren-omlaag, de
nek is lang en recht, de kin is lichtjes ingetrokken.
Kijk alsof je over een leesbril heen kijkt.

Je kunt je een lijn voorstellen van het kruin (dat naar boven weg strekt van het
lichaam) naar de hielen. De hielen en het kruin gaan uit elkaar, en je ervaart een
iets schuine lijn van achter (hielen) naar voren (kruin).
Essentie van het verhaal is dat het lichaam zich aan de achterzijde uitstrekt (lang
maakt) en aan de voorkant daardoor relatief ontspannen is, zodat de spieren en
organen vrij zijn om te doen wat ze moeten doen met zingen.

!16 © 2015 Paula Bär-Giese


Door je enigszins schuin naar voren uit te strekken activeer je de lange
rugspieren, de bovenbenen en de kuiten, en ontspannen de spieren van hals en
buik, vitaal voor het zingen.
Overigens kun je ook uitstekend zittend zingen. Ga goed vooraan op de stoel
zitten. Als je je handen onder je billen legt voel je de zitknobbels goed. Steun
ook op de voeten die je een eindje uit elkaar neerzet.
Zorg dat de rug niet hol of bol is en houd het bovenlichaam en het hoofd net als
in de staande uitgangspositie, ietsje naar voren gericht.
Denk het stuitje en het kruin van elkaar weg, houd de kin in.
Wanneer je inademt voor zingen zul je je wat meer uitstrekken dan bij een
uitademing. Bij de uitademing veer je weer terug maar zakt de wervelkolom niet
in elkaar.

Hieronder zie je een aantal voorbeelden van een verkeerde houding.


Vb. 1: hangen in de rug, bovenlichaam is teveel naar achteren t.o.v. het
onderlichaam.
Vb. 2: de holle rug met daarbij overstrekte knieën. Deze houding ontstaat
makkelijk bij het dragen van hoge hakken.
Vb. 3: de ronde bovenrug met ingezakte borst en ingekorte nek.
Vb. 4: de nek is ingekort en de hals is overstrekt: ‘kameel’.
Vb. 5 geeft de goede houding weer. Het is de enige houding waarbij het gewicht
meer op de voorvoeten komt dan op de hielen. En de enige houding waarbij het
middenrif zowel naar voren als naar achteren optimaal kan expanderen bij
inademing!

Het is ook belangrijk om symmetrisch te staan, het gewicht goed verdeeld over
de beide voeten en de ruggegraat en het hoofd mooi rechtop naar boven
gericht. Het ‘hangen’ in één heup is een hele slechte houding!

afb. 13

!17 © 2015 Paula Bär-Giese


Houdingsoefeningen
Begin steeds in uitgangspositie tenzij anders vermeld. Neem vooral de tijd voor een oefening. Doe
liever één oefening met aandacht dan tien zonder aandacht. Neem een alerte maar ontspannen
lichaamsgevoel als uitgangspunt.

Balansoefening
1- Beweeg het lichaam naar voren en achteren in één rechte lijn.
Voel de spierspanningen voor en achter wisselen en vind het midden.
2- Beweeg nu van links naar recht in één recht lijn, niet doorbuigen in de taille. Voel ook hier de
spiergroepen aan- en ontspannen. Doe dit ook met het loslaten van de voet waar het
lichaamsgewicht niet is. Verklein de beweging en vind tenslotte het midden.
3- Draai rondjes, alsof je met een rechtopstaand potlood op je hoofd een cirkel op het plafond
schrijft. Tast af hoe ver je kunt gaan, maak de cirkels dan steeds kleiner en eindig in het midden.

Bekkenoefening
4- Maak door middel van het kantelen van het bekken de rug bol en hol. Voel na wat het doet met
de rest van het lichaam: spierspanningen, houding etc.
5- Dit kan ook voor een deur: ga met de rug tegen een deur of muur staan, de voeten iets van de
deur af en de knieën gebogen. Het hoofd niet tegen de deur aan, anders houd je het te ver
achterover. Voel het holletje van de rug met de hand. Plat nu het holletje af door het bekken te
kantelen. Een paar keer doen.

Stapeloefening
6- Laat het hoofd hangen. Stel je voor dat er een zware kogel in je voorhoofd zit die je hoofd
rechtstandig naar beneden laat vallen Voel wervel-voor-wervel de rug afrollen (langzaam-aan dus)
totdat je beneden bent, tot zover als het nog prettig aanvoelt (het is geen rekoefening).
Voel alle spierreacties.
Ga weer wervel voor wervel omhoog, laat steeds het hoofd en alles wat laag hangt ook werkelijk
hangen. ‘Duw’ vanaf de voeten het lichaam weer omhoog, totdat het kruin het hoogste punt is (en
niet verder naar achteren ‘doorbuigen’). Voel na hoe je nu staat er vergelijk met voor de oefening.

Aardingsoefening
Dit zijn oefeningen om goed contact met de grond en de voeten te maken.
7- Vanuit de uitgangspositie de romp en het hoofd in één rechte lijn schuin naar voren houden en de
knieën iets verder doorbuigen, armen los laten hangen Dit noem ik de ‘oerang oetang houding’.
Veer een beetje in de knieën en voel goed het lichaamsgewicht in de voeten. Ook een goede
uitgangspositie voor ademoefeningen en resonans oefeningen, zie aldaar.

Schouder/nek-oefening
8- Bij spanningen in de schouders en nek helpt het vaak om nog meer aan te spannen (de schouders
‘naast de oren’) en dan te ontspannen (schouders laten hangen). Door het contrast tussen de
spanning en de ontspanning is het vaak makkelijker om te ontspannen.
9- Doe de bovenarmen opzij en één onderarm in een hoek van 90 graden omhoog en de ander
omlaag. Doe de lage arm nu omhoog en de hoge omlaag, dit afwisselen. Doe het voor de spiegel, het
is niet gemakkelijk!
Goed voor de schouders en schouderbladen.
!18 © 2015 Paula Bär-Giese
10- Het bovenlichaam naar één kant draaien, heupen echt houden. Dan de schouder van de
ingedraaide kant laten hangen; buig het bovenlichaam een beetje mee, houd dit even vol. Voel hoe
de schouder reageert. Daarna de andere kant. Neem de tijd voor deze oefening.
11- Het hoofd heel langzaam van links naar rechts bewegen (nee knikken). Houd de kin altijd
ingetrokken.
12- Een aantal oefeningen (bekken- en een paar schouder-nek oefeningen) kunnen ook zittend
uitgevoerd worden. Ga om de zitknobbels goed te voelen eerst op de handen zitten en schuif de
handen dan langzaam weg.

ADEMEN EN ZINGEN

De grootste ademspier, het middenrif, wordt ondersteund door andere


spiergroepen als de buikspieren, rugspieren, tussenribspieren etc.
Alle bewegingen en spieren beïnvloeden de andere delen.
De luchtpijp is een elastische buis die aan het middenrif vast zit, met aan de
bovenzijde het strottenhoofd, het tongbeen met daaraan weer de tongwortel.
Het strottenhoofd kan stijgen en dalen, het middenrif ook.
Een goede daling van het middenrif heeft direct invloed op de stand van het
strottenhoofd (en vice versa), net zoals de tong- en kaakbewegingen daarop
invloed hebben. Daarom is het goed om bij de inademing de kaak te laten
‘vallen’, dan zakt het strottenhoofd ook, en de luchtpijp en het middenrif.
Zo ‘valt’ de lucht direct laag naar beneden tot in het bekken en voelt de keel vrij
en open.

afb. 14

!19 © 2015 Paula Bär-Giese


Ademsteun

Wanneer we gaan zingen willen hebben we een langere uitademing nodig om


een muzikale zin (frase) uit te zingen. Hiervoor is een ademtechniek nodig die
ook wel ‘ademsteun’ wordt genoemd.
Hoe werkt dat?

Normaliter gaat het ademen als volgt: na de inademing veert het middenrif
weer terug in de ontspannen stand en stroomt de lucht uit. Dan zijn we ook snel
door onze lucht heen.
Om langer te kunnen uitademen willen we het middenrif gecontroleerd laten
terugveren om een constante(re) luchtstroom onder de stemplooien te krijgen.
Nu komen de buik- en rugspieren ook in actie. Zij helpen, -samen met de
tussenribspieren- het middenrif om zoveel mogelijk in de inademstand te
blijven. Voor je gevoel houd je je lichaam breed en open terwijl je uitademt/
zingt. Natuurlijk adem je al zingend toch uit en komt het middenrif wel naar
boven maar nu gebeurt het langzaam en gecontroleerd. En zo kun je een
langere frase zingen.

Als je laag inademt voel je de lucht a.h.w. onder het middenrif tot in de
bekkenbodem. Je hele onderbuik houd je wijd en open.
Door de uitstromende lucht merk je dat je vanaf je lage onderbuik toch aan
wijdte verliest en dit gaat door totdat je zo’n 5 à 7 cm onder je borstbeen bent.
Dan laat je de adem gaan. Er blijft dus een kleine ‘buffer met lucht’ over
voordat je uitademt.

afb. 15

!20 © 2015 Paula Bär-Giese


afb. 16

In de afbeeldingen 15 en 16 kun je zien hoe het voelt:


Fase 1 geeft het begin van de ademsteunfase aan waarbij je voor je gevoel je hele
onderbuik vult met lucht.
Bij fase 2 zie je hoe de buffer van lucht kleiner wordt (stippellijn komt hoger te
liggen maar je blijft hem laag ‘denken’, zodat hij langzaam omhoog komt en
niet snel.
Bij fase 3 zie je de laatste fase van de ademsteun: tot hier kun je het middenrif
wijd houden, daarna lukt het niet meer. De buffer mag niet kleiner worden,
anders zou je middenrif ‘instorten’ en kun je je toon niet meer goed afmaken.
Dit is het moment om de ademsteun te ontspannen waarna je automatisch zult
inademen door de ademreflex en je komt vanzelf weer in fase 1 terecht.
Deze cyclus kun je blijven herhalen tot het einde van het muziekstuk.

Gedurende de ademsteunfases houd je contact met de lage onderbuik, net


boven het schaambeen. Dat gebiedje heet ‘hara of ‘zonnevlecht’ (zie stippel pijl
bij 2 en 3). Van daar af spannen de spieren zich langzaam meer aan. Daardoor
kunt je de uitstroom van lucht blijven beheersen.

!21 © 2015 Paula Bär-Giese


Adembeheersing en ademreflex

Een belangrijk misverstand bij zingen is dat je veel lucht nodig zou hebben. Dat
is niet waar. Als je jezelf helemaal volpompt met lucht kun je het middenrif niet
meer goed beheersen en ben je juist snel door de lucht heen. Bovendien geeft
het spanning rond de keel.
Goed uitademen is essentieel voor een goede inademing. De inademing wordt
na de uitademing vanzelf verzorgd door de ademreflex. En zo kun je achter
elkaar door zingen: na elke frase ontspan je de buik en de inademing is alweer
gebeurd. Dit noem je ook wel ‘Abspannen’.

Door het functioneren van de ademsteun en de ademreflex wordt het


uitademen een actief proces en wordt het inademen juist het moment van
ontspanning.

Neem de uitgangspositie in, ontspannen maar alert.


-Blaas voor elke oefening eerst uit. Hoe hoog, veel of gespannen je ook hebt
ingeademd, als je uitblaast blaas je dat alles ook ‘weg’. 
-Wacht rustig tot het lichaam weer wil inademen.
-Doe ademoefeningen nooit lang achter elkaar, zeker in het begin niet. Omdat
je het nog niet gewend bent kun je duizelig worden of gaan hyperventileren.
Doe altijd dat wat goed voelt.
-Laat de adem gul stromen, ga niet ‘sparen’. Hoe meer je geeft hoe meer je
krijgt!

Ademoefeningen
In eerste instantie begin je altijd met het lage ademgevoel, de ribben ademhaling komt er als vanzelf
later bij. 
1- Laat na de uitademing de kaak ‘vallen’ en neem een ‘hapje’ lucht. Meestal zal die laag instromen:
het middenrif reageert zo op de vallende kaak. Blaas weer uit en trek de buik actief in. Ontspan de
buik en kaak daarna weer: inademing volgt vanzelf.
2- Ruik intens alsof je aan een heerlijk ruikende bloem ruikt. Ook hierbij reageert het middenrif
meestal met daling. Blaas weer krachtig uit en trek de buikspieren in.  Ontspan de buik en kaak
daarna weer: inademing volgt vanzelf.

Bij bovenstaande ademoefeningen voel je goed hoe de buikspieren helpen bij het uitademen en hoe
je als reactie vaak vanzelf laag zal inademen. Let op: geen adem ‘bijhappen’ als je al laag
ingeademd hebt! Je hebt nu voldoende lucht om te zingen.

Bij onderstaande ademoefening doe je het omgekeerde met de buik: je probeert het lichaam juist
‘wijd’ en ‘open’ te houden tijdens het uitademen. Daardoor veert het middenrif langzamer terug en
kun je gecontroleerd en langer uitademen, dus zo train je ademsteun. Als je voelt dat de adem zo’n
beetje ‘op’ is de buik ontspannen, hij zal vanzelf terugveren en de inademing volgt ook vanzelf. Pers
jezelf niet leeg, op is op.

!22 © 2015 Paula Bär-Giese


3- Als 1 en 2 maar nu een op langere uitademing uitblazen op PFFFFF.  Maak er een duidelijk
hoorbare, gelijkmatige luchtstroom van.
4- Idem als 1 en 2 en nu uitblazen op korte stootjes PFF-PFF of KSST. Voel hoe de buikspieren
werken.
5- Als 3. Zet één hand op de handpalm naar beneden voor de buik ter hoogte van de maag. De
andere hand  met de handpalm naar boven onder de eerste hand. 
Bij de inademing de onderste hand laten zakken alsof  een luchtzakje  tussen de handen in
opgeblazen wordt. Bij uitblazen de onderste hand weer naar boven laten komen maar niet tegen de
bovenste hand aan. Er moet nog een beetje ruimte overblijven om te voorkomen dat het lichaam
leeg geperst wordt. Dan zakt de ruggengraat in elkaar. 
Let op dat je de schouders niet optrekt.
Voel ook hoe je romp bij deze ademoefening breder wordt bij het inademen, zet daarvoor je handen
in je zij.

Varianten op bovenstaande ademoefeningen.


Alle bovenstaande ademoefeningen kunnen ook zittend uitgevoerd worden, een alternatief als je
moe of benauwd bent. 
Liggend op een matje op de grond kunnen deze oefeningen ook. Doe wel een kussentje onder het
hoofd zodat de nek recht ligt. De beweging van het bekken bij inademing is goed voelbaar op de
grond: de holte van de rug zal afnemen.
Nog een mogelijkheid: staande tegen een deur of de muur: buig door de knieën en zorg dat de rug
recht tegen de wand aan leunt en het hoofd rechtop houden (niet tegen de achterwand houden
maar vrij).  
In de ‘oerang-oetang-houding’ snuif lucht in en voel de adem naar de rug gaan. 
Deze houding is: staande met gebogen knieën, de hele rug inclusief het hoofd schuin naar voren
houden. Wel de wervelkolom recht houden, dus geen ronde of holle rug maken.
Houd het hoofd in het verlengde van je rug.
Laat de armen losjes bungelen.

De volgende ademoefeningen zijn om de adembeweging ook in de rug goed te


ervaren.
De ‘sfinx-houding’ en de varianten daarop:
-Ga op de knieën op de grond zitten, hielen op de billen. Buig het bovenlichaam naar voren met de
ellebogen vóór de knieën, de handen recht vooruit. Het hoofd in het verlengde van de romp. Adem
in, de lucht kan niet naar de buik, hij zal naar de rug gaan. 
-Wanneer deze houding niet prettig is kan de oefening ook zittend uitgevoerd worden: het
bovenlichaam naar voren gebogen, ellebogen op de knieën.  
-Nog een variant is: Liggen op de buik, handen plat onder het voorhoofd, ellebogen naar buiten.
Adem laag in en voel de rug omhoog komen.

Een hulpmiddel kan zijn: je handen plaatsen op de onderbuik en tegendruk geven tijdens het
inademen. Met je inadem spieren geef je weerstand tegen je duwende handen. Dit volhouden
tijdens het uitademen stimuleert de ademsteun.
Dit zelfde kan ook met de handen in je zij.
In het begin zal de ademsteun lastig zijn, oefen het vaak en kort en het wordt vanzelf meer eigen.

!23 © 2015 Paula Bär-Giese


KLINKEN

Mooi al die (adem)oefeningen…maar we hebben nog geen toon gezongen!


We gaan nu ook de stemplooien gebruiken. De stem opwarmen voor het zingen
noemen we ‘inzingen’. Alle betrokken spiergroepen worden geactiveerd en de
stemplooien worden opgewarmd. Het is ook fijn om de concentratie op te
roepen en de dagelijkse dingen even achter je te laten, want zingen vergt
aandacht.

De oefenruimte

-Om lekker te kunnen (leren) zingen is het fijn als je een ruimte hebt waarin je je
vrij voelt om geluid te maken. Voel je je beschroomd dan zal dat onmiddellijk
effect hebben op de gevoelige stem: je zult niet vrij kunnen zingen en oefenen en
dat geeft spanningen op de stem. Het helpt als het een ruimte is die akoestisch
prettig is: een beetje galm is heel stimulerend. Daarom zingen mensen zo lekker
in de badkamer!
-Het is belangrijk om iets te hebben waar je de toonhoogte mee kunt vaststellen,
een muziekinstrument of een ander hulpmiddel. Je kunt daarvoor ook een app
downloaden op je smartphone of een programma op je computer.
-Het is nuttig als je een (grote) spiegel in de ruimte hebt hangen om je
bewegingen te zien en waar nodig bij te sturen.
-Als je een muziekstandaard gebruikt, zet hem dan op de juiste hoogte en zorg
dat je goed licht hebt.

Tips voor inzingen

-Als je gaat inzingen begin je altijd op een toonhoogte die makkelijk en prettig
aanvoelt. De uitdaging zoeken in hogere en lagere tonen komt daarna pas.
-Houd de oefeningen eenvoudig: hoe minder je hoeft na te denken hoe beter je
de oefening kunt uitvoeren.
-Zing nooit te lang achter elkaar, zeker niet als je net begint. Oefen kort en
geconcentreerd, liever kort en vaak oefenen dan een enkele keer heel lang.
-Ga nog niet teveel af op dat wat je mooi vindt klinken. Je kunt jezelf niet horen
zoals ieder ander je hoort, dat komt omdat je jezelf ook van binnen uit hoort.
Ga vooral af wat fysiek prettig aanvoelt. Dat is meestal ook de goede manier
van zingen.
-Begin iedere zangoefening zoals iedere ademoefening: met actief uitademen,
waarna een lage inademing als vanzelf volgt (kaak laten zakken). En geen extra
lucht ‘bijhappen’….! Vertrouw erop dat je voldoende lucht hebt ingeademd om
te zingen.

!24 © 2015 Paula Bär-Giese


-De kaak losjes houden, niet aanspannen. In de mond: de tong op de
mondbodem laten liggen, vooral achter in de keel niet aanspannen. De punt
van de tong ligt tegen de ondertanden aan. In de mond houd je een gevoel van
losheid, kiezen een stukje van elkaar houden (ook bij gesloten mond) alsof je een
bonbon in je mond hebt.
-Houd de keel open. Denk aan een licht gevoel van verbazing of een hele lichte
geeuwstand, dan opent de keel zich en zakt het strottenhoofd een beetje, dat
geeft ruimte in de keel. Glimlach van binnen. Af en toe slikken of geeuwen
geeft ontspanning en ruimte in de keel.
-Durf geluid te maken, wees niet te voorzichtig. Laat de adem vrij stromen, haal
liever een extra keertje adem dan dat je gaat ‘sparen’.
-En durf te experimenteren, niet elke klank moet ‘mooi’ zijn. Probeer allerlei
geluiden uit, hard zacht, trek gekke bekken…alles om je klank te ervaren en hoe
het aanvoelt.

Dagelijkse klanken als uitgangspunt

Het is heel ontspannen en leuk om klanken te maken die je al kent uit het
dagelijks leven om de stem op te warmen. Denk aan roepen, zuchten, sirene-
geluiden, hoog laag, harder, zachter probeer maar wat uit en merk wat je stem
allemaal kan. Overigens gebruik je ook vaak het ‘spreekgevoel’ bij zingen vooral
als je lagere tonen moet zingen.

Neem de uitgangshouding aan en maak de nek lang en trek de kin een beetje in.
De kaak ‘kiept’ naar het kuiltje van je hals. De kaak nooit naar voren steken.

afb. 17

!25 © 2015 Paula Bär-Giese


Klankoefeningen

Roep oefeningen
1- Roep ‘Joehoe!!” (alsof je iemand van verre begroet, ‘Hééé’ (alsof je verontwaardigd bent) en
‘Hoohoo’ (alsof je iemand wilt tegenhouden). Doe dit krachtig en op verschillende toonhoogten.
Voel hoe de buik actief is, hoe het hele lichaam meewerkt aan de klankproductie.

Vrije klank oefeningen


1- Maak glissandi (glijtonen) van hoog naar laag op OE.
Denk hierbij aan een dalend vliegtuig, dat geleidelijk landt. Laat je ‘vliegtuig’ niet naar beneden
storten.
2- Idem van laag naar hoog en dan heen-en-weer (denk aan de sirene op maandagochtend).
3- Zuchten met geluid, geeuw geluiden maken alsof je net wakker wordt.
4- Maak een FFFOOEE geluid: hoog en zacht

Als je op een vaste toonhoogte gaat zingen is het prettig om op één toon te
beginnen op een makkelijke toonhoogte, op een makkelijke klinker
(probeer maar uit welke dat voor jou is).
Maak een mooie lange toon die constant is van toonsterkte.
Daarna kun je variëren met twee of drie tonen. Begin met de hoogste toon en
ga dan naar beneden. Varieer wat in toonhoogte.
Als dat goed gaat zing je vijf tonen. Probeer de tonen mooi vloeiend aan elkaar
te zingen (‘legato’) en er geen hobbeltjes ‘h’tjes of duwtjes in te laten sluipen.
Denk aan een glijbaan waarop je soepel naar beneden gaat.
Vorm de klinkers met zo ontspannen mogelijke mondhoeken, dus maak de
mond niet te breed en houd de lippen zoveel mogelijk ontspannen.
Je kunt ook naar het puntje onder je neus toezingen, dat ontspant de kaak en
voorkomt een te brede mondstand.

Oefeningen:
1- De OO is een makkelijke klinker, vooral voor vrouwen, voor mannen kan de AA ook prettig zijn.
Deze klinker combineren met J M of N voor resonantie en plaatsing voorin (zie
resonansoefeningen).
Bijvoorbeeld NONO/ JOJO/ MOMO op één (makkelijke) toonhoogte of een stijgende en dalende
kwint (Boer daar ligt een kip...). Als tussenstap tussen op één toon zingen en op een tonen reeks
kunnen er ook glissandi (glijers) gemaakt worden op de klinker.
2- Overgaan op andere klinkers als de OE, Ò, À, È
3- Dan op IE, UU, EU
4-Twee klinkers combineren op één toon en ervaren hoe het aanzetstuk verandert, als AA-EE
IE-UU, OE-OO.

!26 © 2015 Paula Bär-Giese


De steminzet en een toon afronden

Zoals eerder gezegd zing je op de klinkers en kunnen de medeklinkers helpen.


Als je een toon moet inzetten op een klinker voel je soms een klein ‘plofje’ in je
keel. Dat komt omdat de stemplooien gesloten zijn en je de lucht er doorheen
duwt. Dit noem je een stemplooiklap of glottisklap/glottis-slag. Een glottisklap
is niet erg en hoort van nature bij de steminzet, bijvoorbeeld als je ‘Amsterdam’
zegt. Maar probeer het ‘klap’ niet te hard te maken. Om deze harde steminzet
te voorkomen kun je een ‘H’ voor de toon zingen of denken, of je denkt aan
lichte verbazing als je inzet, alsof je de toon naar binnen haalt i.p.v. naar buiten
gaat zingen. Als je de luchtstroom en de vorming van de klank precies op elkaar
afstemt heb je een simultane steminzet.
Om een toon mooi af te ronden is het belangrijk om de ademstroom dóór de
denken, a.h.w. tot ná de gezongen toon. Anders heb je kans dat de toon voor het
einde afgeknepen wordt. Het helpt om bij een langere toon een voortdurend
crescendo te denken, dus de toon geleidelijk aan steeds ietsje luider zingen.
In feite werkt het afronden van een toon net zo als de steminzet.

De klinkerdriehoek

Zoals we gezien hebben worden de klinkers of vocalen gevormd door de positie


van het aanzetstuk. Wij kunnen zelf de wijdte (punt 1, 2 en 3) en de lengte (punt
4 en 5) van de stemweg beïnvloeden:

1- Mate van kaakopening en tongstand (hoog-laag)


2- Horizontale beweging van de tong (welving van de tongrug kan voor, midden
of achter in de mond zitten). De tong is voor een belangrijk deel
verantwoordelijk voor de vorm van het aanzetstuk in de mondholte.
3- Stand van het zachte gehemelte (opgetrokken of hangend) en de huig
4- Vorm van de lippen: open, gerond, getuit
5- Dalen/stijgen van het strottenhoofd

1- De lage-midden en hoge klinkers ontstaan (zie klinkerdriehoek)


2- De voor-, midden- en achterlinkers ontstaan (zie klinkerdriehoek)
3- Nasale en niet-nasale klinkers ontstaan
4- Ongeronde en ronde klinkers ontstaan
5- Klankkleur van alle klinkers verandert, bij dalen wordt de klank donkerder.

Klinkers kunnen ook ingedeeld worden in open klinkers of gesloten klinkers. Dit
correspondeert met de opening van de mond, zie 1.

!27 © 2015 Paula Bär-Giese


In de klinkerdriehoek van Hellwag (zie afbeelding 18) is goed te zien waar de
klinkers in de mond gevormd worden en hoe de ene klinker uit de andere kan
voortkomen door verandering van één van de articulatoren:

-Van voor naar achter, verandering van de lipstand :


IE- UU-OE (verticaal: hoog)
EE-EU- OO (verticaal: midden-hoog)
Ì-Ù- stomme E- Ò (verticaal: midden)
È- EU (van freule) - À of Ò (verticaal: midden-laag)
Hoe meer de klinker achter in de mond zit, hoe donkerder hij klinkt.

-Van boven naar onder, verandering van de kaak en tongstand :


IE -EE- Ì- È- (AA)(horizontaal: van voor naar midden)
UU- EU- Ù- EU -(AA) (van freule) (horizontaal: midden)
OE- OO- Ò -À- AA (horizontaal: van achter naar midden)
Alle klinkers komen beneden-midden uit op de AA, de luidste klinker.
Hoe lager de klinker in de mond zit, hoe makkelijk hij is te zingen op hoge
tonen, en vice versa.

afb. 18

!28 © 2015 Paula Bär-Giese


De minst gedefinieerde klinker is de zogenaamde ‘schwa’, de klank die je maakt
wanneer je gedachteloos ‘uhuh’ zegt. Deze klank is de basis voor alle andere
klinkers. Vanuit de ‘schwa’ kunnen alle andere klinkers gevormd worden door
de articulatie aan te scherpen.

In afbeelding 19 kun je zien dat alle klinkers bij hele hoge tonen uitkomen op de
AA, omdat dat de enige klinker is die nog gezongen kan worden. Dit geldt
vooral voor de hoogste vrouwenstem.
Dus hoe hoger je zingt, hoe meer de klinkers naar elkaar toe kleuren en hoe
lastiger het is om verstaanbaar te zingen.

afb. 19

Klinker-egalisatie

Bij het zingen probeer je de klinkers dusdanig te vormen dat je steeds


verbinding houdt met de ‘schwa’. Dus je vormt de klinkers niet te extreem,
maar wel duidelijk. Daardoor blijft de stem door de tekst heen eenzelfde soort
klank houden en schiet hij niet van de ene klank (bijvoorbeeld scherp) naar de
andere (bijvoorbeeld dof). Dit noem je klinker-egalisatie.

!29 © 2015 Paula Bär-Giese


Klinker-egalisatie oefeningen:
1- Oefen de klinker-rijtjes uit het bovenstaande overzicht en ervaar waar de klinkers gevormd
worden en hoe de ene klinker uit de andere voort kan komen. Merk welke articulatoren je constant
kunt houden en welke gaat veranderen. Doe dit op een makkelijke toonhoogte.
2- Probeer ook eens van het ene uiterste naar het andere uiterste te gaan, bijvoorbeeld van de IE
naar de AA en merk hoe de stand van het hele aanzetstuk verandert.
Doe dit heel extreem en probeer het daarna te doen via de ‘schwa’. Bemerk het verschil.
3- Zing een klinker op een makkelijke toonhoogte en probeer dan een andere klinker uit.
Welke toonhoogte is dan prettig, blijft dat hetzelfde of verandert het?

Articulatie van de medeklinkers en de klinkers

Medeklinkers kunnen soms helpen om een toon te zingen, soms is het juist lastig
om ze uit te speken, vooral als het meerdere medeklinkers achter elkaar betreft.
-In de regel is het goed om de medeklinkers heel kort en scherp uit te spreken,
klank maken doe je verder op de klinkers.
-Bij verbuigende klinkers (zogenaamde diftongen, denk aan woorden als eeuw,
kieuw, aai) is het belangrijk de toon voor het overgrote deel op de klinker te
zingen waarheen accent op komt, de andere klinker houd je kort (dus aai wordt
zingend aaaaaaaai).
-Gebruik de tongpunt-R, maak een dunne L en N klank (dicht achter de
voortanden)en maak de harde G minder hard door hem niet ver achter in de
keel aan te zetten maar tegen het zachte verhemelte. Daardoor komt de klank
beter naar voren en blijft de keel vrij.
-Een anders belangrijk uitgangspunt is dat je de lippen niet te breed maakt, de
mondhoeken ontspannen houdt, alsof de mondhoeken niet voorbij de
neusvleugels mogen komen.
Medeklinkers onderbreken de klank, maar doen dat op heel verschillende
manieren. Je kunt ze indelen in groepen, waarbij je kijkt naar de plaats waar ze
gevormd worden, hoe ze tot klinken gebracht worden of je verdeelt ze in
stemloze en stemhebbende medeklinkers. Bij de laatste groep doen de
stemplooien mee bij het maken van de medeklinker (zoals de Z, V, B, D, L), bij
de stemloze medeklinkers blijven de stemplooien in rust (zoals de P, S, T, F).

Articulatie oefeningen

Articulatie-oefeningen voor de kaak


Voor een goede articulatie moet de kaak niet gespannen zijn en goed opengaan.
1- Schudt het hoofd zodat de kaak vanzelf losjes heen-en-weer geschud wordt.
2- Masseer met de handen het kaakgewricht, dat zit vlak voor je oren
3- Laat de kaak langzaam en goed open- en dichtgaan, kin naar het kuiltje van de hals.
4- Beweeg de kaak van links naar rechts, laat hem losjes heen-en-weer gaan.
5- De kaak rondjes laten draaien, links- en rechtsom
6- ‘Klapper’ de kaak open en dicht, kan ook op WAWA of BWABWA.
!30 © 2015 Paula Bär-Giese
Articulatie-oefeningen voor de tong
De tong moet onafhankelijk kunnen bewegen van de kaak.
1- Steek de tong uit en weer terug, paar keer herhalen. Houd de tong achterin los.
2- Beweeg de tong snel heen-en-weer van mondhoek naar mondhoek
3- Laat de tongpunt de lippen aanraken, van boven naar beneden.
4- Nu rondjes draaien, tongpunt langs de lippen, kaak mag niet meebewegen!
5- Tong links- en rechtsom draaien, als een ‘wokkel’.
6- Zeer snel JOEJOE of JOJO zeggen/zingen, laat de tong lekker bewegen.
7- Nog een tong-gymnastiek-oefening: snel LOJOLOJO zeggen/zingen.

Articulatie-oefeningen voor het zachte gehemelte


Het zachte gehemelte kan geheven worden en naar beneden zakken.
1- Denk aan gapen en voel wat er gebeurt. Probeer nu op eigen ‘kracht’ het gehemelte te heffen en
te laten zakken.
2- Denk aan een Franse nasale klank. Voel weer na wat er gebeurt en probeer het ook ‘zelf ’ te doen.
3- Als boven: maak de Franse nasale klank en maak hem dan minder nasaal.

Je merkt: een hangend zacht gehemelte (dat zit achter in de mondholte) geeft een neusklank, een
geheven zacht gehemelte niet. Bij een nasale klank ontsnapt er meer lucht via de neus.

Articulatie-oefeningen voor de lippen


De lippen moeten actief zijn bij articulatie, zonder dat ze de tong of de kaak teveel meenemen in
hun bewegingen.
1- Maak een klein rondje van de lippen alsof je gaat kussen en wissel af met een glimlach.
Let op dat de kaak en tong niet aanspannen.
2- Tuit de lippen, wissel weer af met de glimlach
3- Glimlach en houd de onderkaak los (combineer een glimlach met een kus). Voel de koontjes, die
kunnen soms helpen om de tonen goed te ‘plaatsen’ (zie resonans oefeningen).
4- Oefen snel op PATATA op een stijgende triool (groepje van 3 tonen) , steeds een toontje hoger,
voor snelle en scherpe articulatie.
5- Zeg snel achter elkaar: piepende pratende poppen. Houd de kaak wel los.

Resonans

Om de trillingen in het aanzetstuk goed te voelen zijn er resonans oefeningen.


Het gaat vooral om de trillingen rondom de neus en ogen (ook wel ‘het masker’
genoemd) en achter de voortanden. Lage tonen kun je ook voelen resoneren in
de borst (vandaar het woord ‘borststem’) maar daar wordt het geluid niet
versterkt.
Als een toon goed resoneert zingt hij makkelijk en klinkt hij prettig. Dit noem je
ook wel het goed ‘plaatsen’ van de toon. Een niet goed geplaatste toon ervaar je
bijvoorbeeld meer in de keel, klinkt dof of geknepen.
Goede resonans kan alleen ontstaan als de toon vrij naar voren kan ‘golven’ in
het aanzetstuk. ‘Naar voren duwen’ van de toon geeft alleen spanning in de
keel.

!31 © 2015 Paula Bär-Giese


afb. 20

Afbeelding 20 toont de sensaties van het zingen zonder en met resonans in ‘het
masker’. Bij het eerste hoofd is te zien hoe de klank gelijk vanuit de keel via de
mond en neus naar buiten komt.
Bij het tweede hoofd zie je hoe de geluidsgolven eerst door de resonansruimte
gaan en daar versterkt worden voordat ze naar buiten komen. Dat geeft extra
straling en kleur aan de stem.
De pijl over het hoofd geeft aan hoe je de adem kunt denken: alsof hij van
achteren komt en met een boog over het hoofd gaat, dat kan helpen bij het laten
resoneren van de klank.
Denk de toon tot achterin de ruimte, alsof je zingt voor degene die op de
achterste rij zit, ook als je zacht zingt!

Resonansoefeningen
1- Houd de lippen gesloten maar de keel open (lichte verbazing, kiezen van elkaar houden).
Neurie zachtjes op MMMMM op een toon in je middengebied (dus makkelijk te zingen). Ervaar de
trillingen in je lippen en neus. Voel hoe de trillingen verplaatsen bij variëren van de toonhoogte.
Niet te hard duwen, de toon moet lichtjes maar duidelijk klinken.
2- Idem maar nu op MMM plus NG (dus achterzijde tong tegen het zachte gehemelte)
3- Nu alleen op NG
4- Varieer dit licht in toonhoogte
5- Hetzelfde als 2/3/4 maar nu op NNN.
6-Tuit de lippen en zing een OE klank, varieer iets in geluidssterkte. Doe heel verbaasd.
Zing in mooie glissandi naar boven en beneden.
7- Neurie-klanken combineren met klinkers, zoals MMMAMMM, MMÒMMM, MMÈMMM
8- Houdingssuggestie: in de ‘oerang-oetang- positie is de sensatie in het masker sterker.
9- Maak een nasale klank om de plaatsing goed waar te nemen. Maak nu hetzelfde geluid zonder te
nasaliseren en ervaar toch de resonans.
10- Voor gevorderden: doe de resonans oefeningen ook in het hogere register en ervaar de plaats
van resonantie en hoeveel ademstroom en energie ervoor nodig is om dit goed uit te voeren.

!32 © 2015 Paula Bär-Giese


Extra klankkleuren

Soms kan een schelle, rauwe of meer ‘metalige’ klank gebruikt worden daar
waar de muziek erom vraagt. Dit kun je verkrijgen door de vorm van het
aanzetstuk, inclusief het strotklepje, aan te passen. Zie verder bij:
‘Meerdere zangstijlen, meerdere klanken’.

HOOGTEVERSCHILLEN

Stemindeling

Er zijn hoge en lage stemmen en elke stem heeft zo zijn eigen omvang
(dat is de totale ‘spanwijdte’ tussen de hoogste en laagste toon die je kunt
gebruiken voor het zingen).
Ten eerste zijn er mannen- en vrouwenstemmen. De mannenstemmen liggen
ongeveer 1 octaaf lager dan de vrouwenstemmen.
De kinderstemmen zijn iets hoger dan de vrouwenstemmen en hebben meestal
een wat kleinere omvang dan de volwassen stemmen. De meeste gebruikte en
bekendste stemindeling is de volgende:

vrouwenstemmen van hoog naar laag met de omvang:


1- sopraan: a-b klein tot c3 +hoger
2- mezzo-sopraan: f-g klein tot a2-c3
3- alt: c-d klein tot e2-g2
(hoogte bij de vrouwen in falset, laagte in modaal register)

mannenstemmen van hoog naar laag met de omvang:


4- tenor: b groot-c klein tot c2 d2
5- bariton: f-g- groot tot g1-a1
6- bas: c-d- groot tot e1-f1
(hoogte bij mannen in modaal register)

Deze indeling wordt ook bij koorzang gebruikt, al worden de middenstemmen


vaak weglaten (SATB, sopraan, alt, tenor, bas).
Bij kinderen maken we dezelfde indeling als bij vrouwen al spreek je minder
vaak van een mezzo-sopraan. Jongensstemmen zijn niet per sé lager dan
meisjesstemmen.
We hebben ook nog de mannelijk altstem, de altus of de counter tenor,
omvang ongeveer van g-klein tot f2/g2.
(hoogte in falset, laagte in modaal register).
Vrouwen wisselen van register op de natuurlijke overgangsplaats in het gebiedje
rondom de e1.
!33 © 2015 Paula Bär-Giese
afb. 21

De omvang van de stemsoorten. Individuele verschillen zijn echter groot!

Stemclassificatie

In de opera wordt de stemindeling indeling nog verder verfijnd. Men maakt


tevens een onderscheid in lichtere en zwaardere stemmen en ook in
karakterstemmen.
Zo klinken lyrische stemmen lichter en ze zijn beweeglijker en de dramatische
stemmen klinken zwaarder en zingen langere lijnen. Er zijn ook ‘buffo’
stemmen, met een komisch karakter.
Of een zangstuk geschikt is voor je stem hangt dus niet alleen af van de
toonhoogte maar ook van andere factoren.
Het bepalen welke stemsoort een zanger heeft heet ‘stemclassificatie’.
Dat is niet altijd even eenvoudig, soms ligt het heel erg voor de hand, soms zijn
er tegenstrijdige zaken die het moeilijk maken om te bepalen in welk ‘stemvak’
een stem thuishoort.

Belten of niet

In de klassieke zang is het gebruikelijk dat de mannen in hun modale register


zingen (de altus daargelaten), behalve wanneer ze een speciaal effect willen
creëeren. Dat betekent dat met name de tenor zijn modale register naar boven
toe uitbreidt.
!34 © 2015 Paula Bär-Giese
Hij kan zelfs tot de c2 in modaal register zingen terwijl hij van nature bij de e1-
f1 al over zou gaan op zijn falset register. Dit vergt dus de nodige training.
In de lichte muziek is het heel anders, daar kan de hoge mannenstem
overstappen naar zijn hoge register wanneer het zo uitkomt. Het ligt aan de
klankkleur die hij wil toepassen. De vrouwen doen dit ook, maar in de musical
en pop gebeurt bij vrouwen soms hetzelfde als bij de tenor: dan breiden
vrouwen hun modale register ook naar boven uit, dat heet ‘belten’.
Dit belten van zowel mannen als vrouwen vraagt een krachtige manier van
zingen en dat klinkt spannend en soms spectaculair.

Register-egalistatie

De stem heeft een zwaardere, vollere en lagere klank in het modale of


borstregister, en een lichtere, slankere en hogere klank in het kop- of
falsetregister. Om soepel van het ene naar het andere register door te zingen
kun je aanpassingen maken in het aanzetstuk en in de aanvoer van luchtdruk.
De stemplooien reageren namelijk op de hoeveelheid luchtdruk: hoe meer lucht
je aanvoert, hoe krachtiger ze zullen sluiten en hoe meer lucht er per
‘plofje’ (per trilling) zal ontsnappen, dus hoe luider de toon zal zijn.

Wanneer je van laag naar hoog wilt dóórzingen kun je beter de luchtdruk alvast
wat verminderen zodat de stemplooispier zich minder aanspant (in licht-modaal
zingen). Verder maak je alvast ruimte in het aanzetstuk ter voorbereiding op
hogere tonen. Zo maak je het makkelijk om over te stappen naar het
kopregister, waar de stemplooispier zich helemaal ontspant en de stemplooien
ook gerekt kunnen worden.
Ga je van hoog naar laag dan probeer je in het kopregister al wat steviger te
zingen en je in te stellen op het spreekgevoel, zodat je soepel in het lage register
over kunt stappen. Op deze manier zingt het niet alleen makkelijker maar
voorkom je ook een plotseling klankverschil tussen hoog en laag.
Dit noem je register-egalisatie.

Akoestische stemovergang

Elke stem heeft de maken met de eerder genoemde register overgang van zware
naar lichte stem: van modaal of borststem naar falset of kopstem. En vice versa.
Daarnaast zijn er meerdere akoestische stemovergangen te onderscheiden.
Hierbij gaat de stem niet naar een ander register (al wordt het wel vaak zo
genoemd), d.w.z. dat de geluidsproductie niet wezenlijk anders geschiedt.
Maar om prettig naar een andere hoogte over te gaan moeten er wel wat
aanpassingen plaatsvinden in de stemweg en het strottenhoofd om de toon
makkelijk te zingen en goed te plaatsen.
!35 © 2015 Paula Bär-Giese
Je kunt plm. 6 tonen op rij op ongeveer dezelfde manier zingen, daarbuiten
moet je als zanger aanpassingen doen om makkelijk te blijven zingen.

De eerste en belangrijkste akoestische stemovergang ligt ongeveer 1 octaaf


hoger dan de registerovergang. Dus:

sopranen rond e2
mezzo-sopranen rond d2
alten rond c2
tenoren rond e1
baritons rond d1
bassen rond c1.

Alle stemmen voelen op die plaats de noodzaak om anders te zingen, anders


‘loopt’ de stem ‘vast’.
In de laagte zingt het makkelijk in het ‘spreekgevoel’.
Dat gaat redelijk soepel over in het ‘zanggevoel’ in het middengebied.
Daarboven komt de eerste akoestische stemovergang naar de hogere tonen.
Nu kun je stem gaan ‘dekken’ waardoor je door kunt zingen naar de hogere
tonen (zie hieronder).
Wanneer je daar goed doorheen bent gekomen komt er 4 à 5 tonen hoger nog
een akoestische stemovergang naar de hoogste tonen.

Het dekken van de stem

Deze techniek zorgt ervoor dat je echt wat hoger kunt zingen dan de voor de
hand liggende tonen waarop je ‘voor de vuist weg’ zingt.
Hogere tonen hebben de neiging om naar achteren ‘weg te schieten’, dan krijg
je een pieperige of kelige toon. De keel heeft de neiging om dicht te knijpen.

Om de toon toch naar voren te laten gaan is ‘dekken’ van de stem nodig. Dan
houd je de resonans toch richting mond en ‘masker’ en voorkomt ‘knijpen’.
Voor mannen is deze techniek nodig om de hogere tonen in het borstregister te
blijven zingen.
-Om de hoge tonen te maken zullen de stemplooien extra gerekt worden door
het kantelen van het schildkraakbeen. (Zie afbeelding 10 en 11 op blz. 10).
Dat kantelen gaat vanzelf maar daarvoor is wel extra ruimte en ontspanning
van de keel voor nodig. De kaak gaat verder open en de tong moet goed uit de
keel ‘weg’ (tongpunt tegen de ondertanden en tongwortel niet aanspannen).
-Je strekt je lichaam extra op om het aanzetstuk in de optimale stand te krijgen
(nek lang, kin in) en je denkt aan een lichte geeuwstand waardoor het
strottenhoofd een dalende impuls krijgt. (Zie afbeelding 18, blz. 40).
!36 © 2015 Paula Bär-Giese
Het strottenhoofd stijgt mee bij hoge tonen en daalt bij lagere tonen. Dat is de
natuurlijke gang van zaken. Bij het dekken geef je tegen het stijgen van het
strottenhoofd een lichte tegenactie.
-Door de andere stand van het aanzetstuk komt er meer ruimte in de neus-keel
holte en dat kleurt de stem donkerder.
-De ademstroom wordt intenser en vraagt meer energie. Daardoor is het ook
heel lastig om zacht en hoog te zingen terwijl je wel ‘in het masker’ zingt.

Zacht en hoog zingen kan wel als je het heel licht houdt, dan krijg je alleen een
beetje fluitende toon en kom je sowieso in het falset register terecht.
Bij zacht en hoog zingen is nog wel degelijk ademsteun vereist omdat je anders
de lucht zou moeten tegenhouden met je stembanden, wat spanning oplevert.
Of je laat de lucht meekomen met de zachte toon, dan krijg je een hese klank.

Ga je nog hoger zingen, in je hoogste register, dan zul je merken dat je nog
meer energie moet leveren. Dat betekent niet: harder zingen, maar een intense
en zeer gerichte ademstroom. Dat werkt een beetje als een hogedrukspuit: je
verbruikt niet meer water maar de straal heeft wel veel meer kracht. Zo is het
ook met de luchtstroom.
In het aanzetstuk merk je ook weer veranderingen. Door de nog hogere
strottenhoofdstand kan het makkelijker zijn om de mond weer wat minder ver te
openen en de plaatsing van de toon komt hoger te liggen.
Dit is alleen voor gevorderden en het voelt voor iedereen een beetje anders aan.
Voor mannen is het sowieso anders dan voor vrouwen.

Uitersten

De hoogste vrouwenstemmen hebben soms een zogenaamd ‘fluitregister’.


Daarmee kunnen zijn extreem hoog zingen, soms wel tot een octaaf boven de
hoge c! Hoe dat fysiek in zijn werk gaat weten we nog niet precies, misschien
blijft de stemplooi wel gesloten en ontsnapt er lucht via een heel kleine opening.

Het zingen van laagste tonen van je stemomvang vragen ook extra ademsteun
omdat er meer lucht ontsnapt per stemplooitrilling dan bij hogere tonen.
De stemplooien zijn dan heel ontspannen en dik waardoor het lastiger is ‘grip’
op de toon te houden en klank te houden. Zoveel mogelijk het spreekgevoel
houden en de borstresonantie voelen helpt. Probeer niet op de stem te gaan
‘drukken’ de klank wordt er niet beter van en het geeft spanningen in de keel.

Te lang en te vaak in de uiterste regionen van je stemomvang zingen is erg


vermoeiend en kan schade brengen aan de stem. Maar kort trainen is wel goed
zolang het fysiek goed aanvoelt.
!37 © 2015 Paula Bär-Giese
Datzelfde geldt voor het volume, te hard of te zacht zingen is vermoeiend en
moet je niet te lang doen. Teveel luchtdruk forceert de stem en is schadelijk.
Zoals je hebt gezien is volume verbonden met de toonhoogte van de stem, maar
ook met het register waarin je zingt.

Tessituur en zuiver zingen

De omvang van een stem geeft aan wat de hoogste en laagste tonen zijn die je
kunt zingen. Deze tonen zijn meestal niet echt bruikbaar om te zingen.
Elke stem heeft een bepaald gebied waarin het het makkelijkste zingt, dat is ook
het gebied waarin de stem het het langst volhoudt. Ook heeft elke stem een
voorkeur voor de opbouw van het stuk: zing je liever langere lijnen of houdt je
stem van snelle loopjes?
Hoe een muziekstuk geschreven is, hoe de tonen zich verhouden en op welke
hoogte het meeste gezongen moet worden noem je de tessituur van een stuk.
Dat bepaalt voor een groot deel of een muziekstuk je goed ligt of niet.

Ligt een stuk je goed dan wordt het ook makkelijker om zuiver te zingen:
dat wat je in je hoofd hoort is voor je stem fysiek goed uitvoerbaar.
Een goede klankvoorstelling is noodzakelijk en kan getraind worden.
Als je je zekerder voelt zul je ook zuiverder gaan zingen.
Wanneer de ademdruk te hoog of te laag is kan de toon opgedreven worden of
‘zakken’. Dat is dus lang niet altijd het gevolg van slechte oren, maar eerder van
onvoldoende techniek.
Een zuivere toon is het gevolg van een goede klankvoorstelling en de juiste
balans tussen stromende adem, een vrije stem en goede ontspannen articulatie.
Uit het hoofd zingen helpt ook: doordat je niet hoeft te kijken blijf je beter ‘in je
lijf ’, bij je lichaamsgevoel. Je hebt meer aandacht over voor het zingen zelf.

Inner stretch

De intensere ademstroom vraagt van de zanger dat hij zich optimaal strekt om
het middenrif zo mooi mogelijk ‘op te spannen’. Hoe hoger de toon, hoe meer
je dit moet doen. Denk maar aan een tent die je mooi strak opzet door het
aantrekken van de scheerlijnen en de tentharingen.
Om ervoor te zorgen dat de ademstroom in de rug optimaal gesteund wordt
kantelt het bekken lichtjes. Er komt dan meer ruimte in de onderrug waardoor
de rugspieren de ademsteun extra kunnen helpen. Ondertussen blijft de borst
open en wijd en naar voren gericht. Het lichaam wordt zo extra gerekt van
binnen-uit, dat noemen we ‘inner-stretch’.
Hoe hoger de toon, hoe meer ‘inner stretch’.

!38 © 2015 Paula Bär-Giese


Belangrijk: de toonhoogte bepaalt de intensiteit van de ademstroom. En die
bepaalt weer de mate van strekking van het lichaam. Je hele lichaam beweegt
dus constant mee met de toonhoogte van het zangstuk! Het middenrif is tijdens
het zingen dus zeer flexibel, het veert subtiel mee met elke toon die gezongen
wordt.

Zo kun je de energie op te kunnen brengen voor het zingen zonder dat het
lichaam star wordt. Fixatie verslechtert de zangprestatie omdat er voor elke toon
een specifieke balans moet zijn tussen de ademdruk van de longen en de
spanning waarmee de stembanden naar elkaar toe gehouden worden.

Evenwicht tussen ‘boven’ en ‘beneden’

We zien dus dat we enerzijds de ademstroom met het hele lichaam reguleren en
met de houding en articulatie van het aanzetstuk de resonans mogelijk maken.
Het grappige is dat we de stem zelf vooral met rust laten….daar waar de klank
daadwerkelijk gemaakt wordt, bemoeien we ons niet teveel! Precies in dat
gebied zitten ook de meeste spieren die we niet bewust kunnen aansturen.

De ademstroom onder de stemplooien en de resonans boven de stemplooien


willen we op deze manier met elkaar in balans brengen, de energie en
spankracht moet aan beide zijden gelijk opgaan. Zo beneden- zo boven.
Dit noemen we het ‘op de adem zetten’ van de stem.
Als het lukt is het een organisch en veerkrachtig geheel waarbij de adem stroomt
en de stem makkelijk en vrij tot klinken komt. Zo wordt je hele lichaam je
instrument waarmee je je muzikaliteit tot klinken kunt brengen.

Op de afbeeldingen 22 en 23 op blz 40 kun je de inner stretch zien aangegeven


door de stippellijnen.
Vanuit de uitgangspositie (ononderbroken lijnen) wordt het lichaam van
binnenuit verder geopend in een beweging vanaf de voeten schuin naar voren
en naar boven gericht. De achterkant verlengt zich (kruin omhoog), de kin kiept
naar het kuiltje van de hals, de borst gaat verder open naar voren gericht en de
onderrug strekt zich verder uit waardoor het bekken iets kantelt.
De grootte van de beweging is afhankelijk van de toonhoogte en het volume.
Het kan zeer subtiel en nauwelijks zichtbaar zijn.
De stretch van het middenrif veert dus ook mee op de intensiteit van de
ademstroom, ingegeven door de muzikale lijnen.

!39 © 2015 Paula Bär-Giese


afb. 22 afb. 23

!40 © 2015 Paula Bär-Giese


INSTUDEREN

Na het inzingen komt het instuderen van een stuk aan de orde. Het is handig
wanneer je al weet hoe het stuk klinkt (CD opname) maar ook een valkuil
(bij voorbaat de interpretatie en/of het stemgeluid van je favoriete zanger
overnemen). Als het mogelijk is, luister dan naar verschillende opnames, dan
maak je kennis met meerdere interpretaties en stemmen.
Probeer nooit een andere stem na te bootsen, laat je hooguit door een zanger
inspireren! Het gaat jouw uitvoering worden met jouw stem.
Het belangrijkste is dat je geïnspireerd bent om een muziekstuk te gaan zingen
en er heel veel zin in hebt!

De partituur

Een muziekstuk op noten (de partituur) bevat enorm veel informatie.


De toonsoort en de harmonieën, de muzikale lijn (toonhoogte, en frases) het
tempo, de maatsoort en het ritme, de tekst die vaak in een andere taal is
geschreven, de aanwijzingen qua dynamiek (toonsterkte) en expressie….Hierbij
wat richtlijnen om het instuderen aan te pakken.

-Zorg dat je een stuk zingt dat bij je stem, niveau en persoonlijkheid past.
-Wat voor een soort muziekstuk is het, welke sfeer en emotie heeft het en welke
stijl is passend? Bij opera, oratorium en musical: wat is de context?
-Bekijk de tekst goed. Vaak is een stuk gebaseerd op een gedicht.
Vertaal woordelijk en probeer ook de strekking van het geheel te begrijpen.
Oefen op uitspraak en draag de tekst sprekend voor, leg je gevoel er ook in.
-Kijk naar de tekstplaatsing: hoe heeft de componist de woorden op de muziek
gezet, waar komt het accent op te liggen, waar verandert de harmonie etc.
Het is ook handig de tekst uit te spreken in het ritme van het muziekstuk. Is het
ritme ingewikkeld, klap dit dan eerst met hardop tellen.
-Bekijk de melodische lijn en zoek uit waar je wilt ademhalen (vaak is dit waar
in de tekst komma’s of punten zijn, of bij rusttekens in de muziek).
Neem liever niet te lange frases, liever een extra ademhaling inlassen dan
benauwd naar het einde toe. Zorg dat je de melodische lijn van binnen hoort
voordat je hem (voluit) zingt.
-Maak gebruik van de expressieve ademhaling: een woord benadrukken door
ervóór te ademen en zo het accent op dat woord te leggen.
-Legato (verbinden) is de levensader van het zingen. Denk in lijnen en frases.
Het helpt om crescendo te denken naar het einde van een frase toe.
Dat voorkomt dat je gaat ‘klimmen’ naar de hoogste noot en dat het daardoor
moeizaam wordt. Denk dóór tot over de laatste toon heen, anders kapt het
laatste woord teveel af.
!41 © 2015 Paula Bär-Giese
-Zing op klinkers en neem medeklinkers mee in die stroom, kort en scherp
uitgesproken. Zorg dat je aan het begin van een frase òp de tel op de klinker
bent en aan het eind van een frase ná de tel de medeklinker uitspreekt.
-Een goede manier om lange lijnen te leren zingen is vocaliseren: laat de tekst
weg en zing de lijn(en) op een klinker die je prettig vindt.
-Binnen een lijn kunnen er ook rusttekens voorkomen, of staccato-noten.
Houd de ademsteun op niveau zodat je niet bij elke rust helemaal opnieuw
hoeft te beginnen. Een rust betekent niet per sé dat je moet inademen!
-Stel je fysiek in op de lengte maar ook op de laagte/hoogte van de frase.
Laat je niet verrassen door een (hoge) noot. Moet je van laag naar hoog, stel je
dan in op de energie van de hoogste toon en zing lichter.
Hoe hoger je komt hoe slanker de toon moet worden. Van hoog naar laag: ga
naar het spreekgevoel.
-Zing het stuk eerst zonder de versieringen (de kleine snelle nootjes of
coloratuurtjes). Als je de hoofdlijnen te pakken hebt kun je ze later toevoegen.
Oefen de versieringen eerst altijd in een rustig tempo. De snelheid komt vanzelf
als je je zekerder voelt.

Een slimme aanpak

-Begin niet altijd vooraan het stuk te zingen, begin ook eens achteraan, in het
midden, of oefen per dag een gedeelte. Wissel af.
-Houd altijd het geheel van de compositie in de gaten. ‘Eerst techniek oefenen
en dan komt de muziek’ werkt niet. Techniek is een onderdeel van de muziek,
het staat niet apart. Hooguit kun je een accent leggen.
Alles wat je instudeert wordt ingeprogrammeerd, ook de onmuzikale zaken.
Door emotie in de muziek toe te laten wordt het lichaam uitgenodigd hierop te
reageren. Voordrachtstukken roepen een andere instelling, emotie en energie in
je op dan bijvoorbeeld oefeningen.
-Wees wijs met de stem maar ook niet te voorzichtig.
-Oefen zoveel mogelijk met begeleiding. Om eraan te wennen en vooral om
samen met de ander(en) tot een interpretatie te komen.

Het zingt het fijnst als je de muziek uit je hoofd kent! Doordat je niet hoeft te
kijken op de partituur kun je vrij staan en al je aandacht aan de expressie geven.
Moet je toch van de partituur lezen zorg dan dat de standaard op de juiste
hoogte staat, dan blijf je in een goede houding staan om te zingen.
Kijk uit met een leesbril: die hebben soms het leesgedeelte onderin en dan ga je
in de verkeerde houding staan om te kunnen kijken. Neem liever een leesbril
waarbij je je hoofd rechtop kunt houden met lezen. Goed licht helpt ook.

!42 © 2015 Paula Bär-Giese


Terugkoppeling

Als je les hebt, maak dan eens een geluidsopname om terug te luisteren.
Omdat je jezelf anders hoort dan de ander kan het heel verhelderend zijn jezelf
terug te horen. Vaak begrijp je de aanwijzingen van je zangleraar dan ook beter.
Je kunt jezelf ook opnemen tijdens de studie, doe dit als je een stuk al goed kent.
Een video opname is ook heel leerzaam.
Soms is het ontspannend om met de handen voor de oren te zingen omdat je
jezelf anders hoort.

Je kunt nog zo enthousiast aan het oefenen zijn toch komt er wel een punt
waarop verder oefenen geen verbetering met zich meebrengt en dat is het
moment om te stoppen. Het is net als bij een feestje: ga naar huis als het nog
leuk is. Oefen liever vaker en korter dan lang achter elkaar. En neem kleine
pauzes tussendoor.

MEERDERE ZANGSTIJLEN, MEERDERE KLANKEN

Er zijn mondiaal ontzettend veel zangstijlen te onderscheiden. Bij elke stijl en


cultuur hoort een specifiek klankideaal en dus een specifiek stemgebruik. In het
algemeen wordt in Nederland het belangrijkste onderscheid gemaakt tussen
klassiek en niet-klassiek. Binnen het klassieke repertoire is ook weer een groot
onderscheid tussen de verschillende zangstijlen, en datzelfde geldt uiteraard ook
voor niet-klassieke muziek.

Heel globaal kun je o.a. (in alle mogelijke bezettingen) onderscheiden:


Klassiek: oude muziek, liedkunst, opera, operette, oratorium, moderne muziek
Niet klassiek: pop, musical, Nederlandstalig, jazz, gospel, folk, etc. etc.
En deze onderdelen hebben allemaal hun specifieke kenmerken qua zang en
stemgebruik.

Wanneer je de niet-klassieke en de klassieke muziek vergelijkt, springen er een


paar opvallende kenmerken in het oog qua stemgebruik. Dat heeft alles te
maken met het gebruik van elektronische versterking bij lichte muziek.
Klassieke muziek gaat uit van akoestische versterking.

!43 © 2015 Paula Bär-Giese


Klassieke zang

Bij de klassieke zang is het klankideaal meegegroeid met de historische


ontwikkeling van de muziek en de taak van de zanger.
In de Middeleeuwen zong met nauwelijks solo, dus ging het er vooral om egaal
en mooi samen te zingen. Het was niet de bedoeling om als individu op te
vallen. Dat is deels vergelijkbaar met de koorzang van vandaag.
Later kwam de individuele stem meer in de aandacht. De stem werd virtuozer,
ging hoger en lager zingen en er werden meer versieringen en loopjes gezongen.
Er kwam meer persoonlijke expressie bij kijken.
Omdat met goed hoorbaar wilde zijn voor een groter publiek ontwikkelde men
technieken die de stem luider doen klinken, dus er werd steeds meer aandacht
gegeven aan de resonans, die de gezongen tonen immers versterkt.
Zeker in de tijd dat de orkesten groter en de instrumenten luider werden was
volumevergroting bij het zingen van belang. Hieruit vloeide de operastijl voort
die we vandaag de dag nog kennen. De stem wordt donkerder gekleurd door
een lagere strottenhoofd stand en de plaatsing voorin geeft de nodige straling en
reikwijdte (dekken van de stem). Door het grote volume komt er ook vibrato op
de toon, hij gaat een beetje ‘wiebelen’ net als bij een viooltoon.
Mooie legato-lijnen zingen is ook belangrijk en ook het egaliseren van de
klinkers en de registers hoort bij het klankideaal.
I.h.a. is de klank van de gezongen lijn nog net iets belangrijker dan de
verstaanbaarheid van de tekst. Dit alles is uiteraard weer afhankelijk van de
soort opera en van het stemvak van de zanger.

Voor het gezongen lied en het oratorium is volumevergroting minder belangrijk


dus is de zangstijl verfijnder en het vibrato kleiner. Hier is het gedicht van het
lied ook heel belangrijk, dus de dictie, speelt een grote rol.
In de moderne klassieke zang probeert men nieuwe klanken uit, sprekend
zingen, extreme hoogte en laagte, van alles. Dit vergt heel veel van de zanger en
van de techniek! Ook wordt hierbij soms electronica toegepast.

In de klassieke zang geldt een duidelijk klankideaal waarin het als mooi en juist
wordt ervaren om over de totale omvang van de stem een egale klankkleur te
hebben met een zo weinig mogelijk hoorbare overgang tussen het lage en hoge
register, en tussen de verschillende klinkers. Een boventoonrijke toon wordt als
fraai ervaren omdat hij vol en warm of sprankelend klinkt. Verder hoort een
heldere stem bij het klankideaal van de klassieke muziek.
In de moderne klassieke muziek wordt er met dit klankideaal wel
geëxperimenteerd.

!44 © 2015 Paula Bär-Giese


Door de klinker-egalisatie, de grote omvang, het soms virtuoze karakter van de
muziek en de het dekken van de stem t.b.v. de draagkracht is verstaanbaar
zingen lastiger dan bij lichte muziek.
Omdat de klassieke zanger zonder microfoon zingt en zijn eigen versterking
a.h.w. bij zich heeft is het lastig om opnames te maken of het geluid te
versterken in hele grote ruimtes als een stadion. Versterking op versterking klinkt
snel onnatuurlijk.

Lichte muziek

In de lichte muziek is het gebruikelijk om met microfoon te zingen.


Hierdoor kunnen lichte muziek zangers heel zacht, eventueel geaspireerd (een
beetje hees) en intiem zingen en hoeven zij hun tonen niet te ‘projecteren’ in de
ruimte, de elektronische versterking zorgt ervoor dat het geluid wel overkomt.
Toch wordt er ook in de lichte muziek ook luid tot zeer luid gezongen, o.a.
d.m.v. belten, het zingen in het lage register op hogere tonen. Een roep-techniek
maakt het mogelijk op hogere tonen zeer luid te zingen en er zijn nog meer
klanken mogelijk zoals het gebruik van ‘twang’ (klinkt zo’n beetje als het
Amerikaanse ‘Oh, my God!’).
Het klankideaal voor moderne stromingen ligt sowieso veel minder vast dan in
de klassieke muziek, waardoor er veel meer klanken gebruikt worden: rauw, en
hees zingen mag, zelfs ‘grunting’ (of ‘growl’) wordt toegepast (een soort hard
diep gebrom met de valse stemplooien). Bij rap wordt er meer gesproken dan
gezongen.
Ook is het gebruikelijk om in het lichte genre een groot verschil in klank te laten
bestaan tussen het lage en hoge register, wat soms een ‘stembreuk’ tot gevolg
heeft. De registers worden dus niet geëgaliseerd.
Het zingen van lange legato lijnen komt wel voor maar veel minder vaak dan in
de klassieke muziek. In het algemeen wordt de stem niet gedekt bij lichte
muziek. Het zingen van ingewikkelde loopjes (coloraturen) wordt minder
gedaan, vooral op grote hoogte, maar daarentegen worden wel vaak kleine
versieringen op één toon gemaakt.
In het algemeen zingt een klassiek zanger in een grotere omvang (hoger en
lager) dan de lichte zanger, maar uitzonderingen bevestigen de regel!
Omdat in het algemeen de gesproken tekst heel belangrijk wordt gevonden gaat
de verstaanbaarheid vaak vóór.

!45 © 2015 Paula Bär-Giese


Meerderde methodes

Per stijl zijn er verschillende klanken die gemaakt worden die opnieuw
gedefinieerd worden door o.a. twee bekende moderne zangmethodieken:
E.V.T.S. (Estill Voice Training System) en C. Sadolin: complete zangtechniek.
EVTS gaat uit van een wetenschappelijke basis voor het voortbrengen van
verschillende klankkwaliteiten en stemfuncties zonder waarde-oordeel hierover.
Dus er wordt geen mening gegeven over wat ‘goed’ , ‘fout’, ‘lelijk’ of ‘mooi’
zingen is. Wel over wat verstandig of onverstandig is voor de stem.
EVTS gaat uit van het aanleren van structuren: klankkeuren en/of kwaliteiten
te weten: speech, sob, cry, opera, twang en belting. Hierop kan men weer
variëren.
Verder besteedt EVTS weinig aandacht aan ademonderricht, dat zou zich
vanzelf regelen bij juiste manier van de toon aanzetten.

Sadolin wekt in principe ook zo en noemt de klankkwaliteiten: neutral, curbing,


overdrive en belting of edge. Haar methode noemt ‘overdrive’ wat men meestal
‘belten’ noemt dus dat is verwarrend.
Zij besteedt echter wel veel aandacht aan ademtechniek.
Dat is één van haar drie hoofdpijlers: een open keel, ademsteun en de kaak niet
naar voren steken. Dit geldt voor het zingen in alle stijlen.

Er zijn in de loop der eeuwen heel wat zangmethodes ontwikkeld die elkaar
soms ook flink tegenspreken. Zo kan ook de aanpak van de ene zangleraar heel
anders zijn dan die van de andere. Het belangrijkste is dat je je prettig voelt bij
je leraar en dat je merkt dat je je stem kunt ontplooien en je muzikaliteit kunt
laten klinken!
Wat een gewenste klank is hangt helemaal af van de stijl en van de smaak van
de zanger. Voor alle stijlen geldt dat een goede techniek nodig is om de
kwetsbare stem gezond te houden. De belastbaarheid van elke stem is anders.
Bij extreem stemgebruik is extra zorg geboden, goed drinken tussen het zingen
door om uitdroging van de stem te voorkomen en genoeg rust nemen. En om
met Sadolin te spreken: voelt het niet goed dan is het ook niet goed.

!46 © 2015 Paula Bär-Giese


OPTREDEN

De ene mens zal van nature makkelijker voorzingen dan de ander, toch is
optreden te leren! Vaak optreden is een must, hoe vaker je op het podium staat
hoe bekender je wordt met het fenomeen optreden en met de zenuwen die
daarbij kunnen komen kijken.
Ben je gespannen ga dan niet tegen de zenuwen vechten. Door ze te
onderdrukken worden ze alleen maar versterkt. Accepteer dat het bij optreden
hoort. Alle artiesten, ook de hele grote, kennen het verschijnsel.
Door de spanning kan het lichaam reageren met de ‘fight, freeze or flight’
reactie waardoor je adrenaline en andere hormonen gaat aanmaken. Daardoor
reageer je anders dan normaal en dat voelt in het begin onwennig aan.

Fysieke gevolgen kunnen de tijdservaring doen veranderen door de hogere


hartslag. Alles komt samen op dat ene moment dat een eeuwigheid lijkt te
duren. Het lichaam kan anders aan gaan voelen door knikkende knieën, zweten,
dichtgeknepen en/of droge keel, trilhanden, hartkloppingen, hoge adem.

Ook je psyche reageert ook op zo’n stress situatie met twijfel aan je kunnen.
Je kunt je verlamd voelen door angst en het liefst willen wegrennen.

Niet alle verschijnselen zijn negatief. De adrenaline maakt je ook


energieker. Ademsteun gaat vaak meer vanzelf onder spanning mits de adem
niet te hoog zit. Ook ben je alerter en energieker. Hierdoor reageer je sneller en
adequater. Je kunt het onderste uit de kan halen en alles geven wat je hebt aan
muzikale expressie.
Hoe vaker je zult optreden, hoe vertrouwder het gaat aanvoelen. De helft van
het leed is al geleden als je weet wat je te wachten staat en dat je weet dat je het
zult ‘overleven’. Het lichaam zal steeds minder reageren op de situatie waardoor
je steeds meer ontspannen kunt zingen en je je steeds meer kunt bezighouden
met het overbrengen van je muzikale verhaal.

Voorbereiding

Een paar tips die kunnen helpen bij optreden. Dit is slechts ter inspiratie,
iedereen vindt zijn eigen manier om een optreden voor te bereiden.

-Neem de dag van je optreden vrij van andere activiteiten, leeft toe naar het
grote moment. Zing thuis alvast wat in.
-Zorg dat je alle tijd hebt, kom rustig aan, heb je spullen op orde.
-Doe prettig dragende kleding aan, ook de schoenen moeten comfortabel zijn.

!47 © 2015 Paula Bär-Giese


-Zet alvast klaar wat klaar moet staan, partituur, microfoon, licht, stoel, etc.
Zorg dat je weet waar je moet staan, probeer de ruimte, akoestiek en microfoon
uit (doe een sound-check).
-Neem kruidenthee of water mee (gewone thee droogt de keel uit) en zorg dat je
goed maar niet teveel gegeten hebt. Een volle maag is net zo storend als een
‘suikerdip’. Eet ruim van tevoren en neem nog iets kleins mee voor de
zekerheid. Kijk uit met: gekruid eten (irriterend voor de slijmvliezen en maag),
melk (geeft slijmvorming), bubbels in je drinken (geeft boeren) en koffie
(is opwindend). Iedereen reageert hier echter anders op.
-Begin met goed uitademen, laag ademhalen en weer goed uitblazen.
-Loop rustig wat rond, of doe wat ontspanningsoefeningen (contact maken met
het lichaam). Zing wat in.
-Stel je in op het stuk dat je gaat zingen, houd je met de muziek bezig.
-Ga niet angstvallig alle moeilijke plekken nalopen, je kunt het!
-Perfectie is niet de norm, maar de mate van muzikale expressie, ga daarvan uit.

Op het podium

-Hoe je je ook voelt: ga ervoor en kom energiek op, buig naar het publiek en
begin.
-Houd je aandacht bij je muzikale verhaal en de emotie die je wilt overbrengen.
Geef wat je hebt maar blijf wel bij jezelf, houd contact met het lijf.
Laat het publiek ‘naar jou toekomen’ i.p.v. ‘naar het publiek te gaan’.
-Geef met je gezicht en met name met je ogen expressie aan je zang.
Richt je blik tot achterin de zaal, maar kijk niet over de mensen heen.
-Spring in het diepe, vertrouw op je lichaam en je voorbereiding.
-Neem de tijd, doe het rustig aan. Door de hogere hartslag ervaar je de tijd
langzamer dan normaal, vandaar dat een uitvoering nogal eens gehaast klinkt.
-Welke ramp er ook gebeurt: zing door en kijk niet terug! Blijf in het moment.
Altijd doorgaan, improviseer maar bij een black-out.
-Maak het optreden altijd helemaal en zorgvuldig af (ook als je denkt dat je er
een potje van gemaakt hebt, het publiek kan het heel anders ervaren).
Buig naar je publiek om het te bedanken en ga dan af.
-Geniet ervan, dit is jouw moment!
-En back-stage: vertel niet aan iedereen wat er eventueel misging, bespreek dit
alleen met je zangleraar. Gun de luisteraar zijn eigen ervaring van jouw
optreden.

!48 © 2015 Paula Bär-Giese


INHOUDSOPGAVE

WAT IS ZINGEN? blz. 1

HOE WERKT ZINGEN FYSIEK? blz. 1

HET ADEMHALINGSSYSTEEM blz. 1


De werking van de ademspieren blz. 3

DE STEM blz. 4
De stemplooien blz. 4
Klank maken blz. 6
Registers blz. 6
Fluisteren blz. 8
Passage blz. 8
Voix mixte en stembreuk blz. 8
Toonhoogte maken blz. 9

HET RESONEREND SYSTEEM blz. 10


Het aanzetstuk resoneert blz. 10
Boventonen blz. 12
Articulatie blz. 13
Een multifunctionele ruimte blz. 14

DE ZANGER IN ACTIE blz. 15

HOUDING blz. 15
Uitgangspunten blz. 15
Richtlijnen voor een optimale zangers houding blz. 16
Houdingsoefeningen blz. 18

ADEMEN EN ZINGEN blz. 19


Ademsteun blz. 20
Adembeheersing en ademreflex blz. 22
Ademoefeningen blz. 22

KLINKEN blz. 24
De oefenruimte blz. 24
Tips voor inzingen blz. 24
Dagelijkse klanken als uitgangspunt blz. 25
Klankoefeningen blz. 26
De steminzet en tonen afronden blz. 26
De klinkerdriehoek blz. 27
Klinker-egalisatie blz. 29
Klinker-egalisatie oefeningen blz. 30
!49 © 2015 Paula Bär-Giese
Articulatie van de medeklinkers en de klinkers blz. 30
Articulatie oefeningen blz. 30
Resonans blz. 31
Resonans oefeningen blz. 32
Extra klankkleuren blz. 33

HOOGTEVERSCHILLEN blz. 33
Stemindeling blz. 33
Stemclassificatie blz. 34
Belten of niet blz. 34
Register-egalisatie blz. 35
Akoestische stemovergang blz. 35
Het dekken van de stem blz. 36
Uitersten blz. 37
Tessituur en zuiver zingen blz. 38
Inner stretch blz. 38
Evenwicht tussen ‘boven’ en ‘beneden’ blz. 39

INSTUDEREN blz. 41
De partituur blz. 41
Een slimme aanpak blz. 42
Terugkoppeling blz. 43

MEERDERE ZANGSTIJLEN, MEERDERE KLANKEN blz. 43


Klassieke zang blz. 44
Lichte muziek blz. 45
Meerdere methodes blz. 46

OPTREDEN blz. 47
Voorbereiding blz. 47
Op het podium blz. 48

INHOUDSOPGAVE blz. 49

AFBEELDINGEN blz. 51

AFBEELDINGEN

!50 © 2015 Paula Bär-Giese


afb. 1: Zingen blz. 2
afb. 2: Lage ademhaling blz. 4
afb. 3: Plaats strottenhoofd blz. 5
afb. 4: Ligging van de stemplooien blz. 5
afb. 5: Stemplooien bovenaanzicht blz. 5
afb. 6: Bekerkraakbeentjes sluiten stemplooien blz. 7
afb. 7: Bekerkraakbeentjes openen stemplooien blz. 7
afb. 8: Bekerkraakbeentjes in fluisterstand blz. 7
afb. 9: De registers van de stem - overzicht blz. 9
afb. 10: Stemplooien worden niet gerekt blz. 10
afb. 11: Stemplooien worden gerekt blz. 10
afb. 12: Het aanzetstuk blz. 11
afb. 13: Houdingen blz. 17
afb. 14: Het middenrif bij ademhaling blz. 19
afb. 15: Ademsteun in 3 fases vooraanzicht blz. 20
afb. 16: Ademsteun in 3 fases zijaanzicht blz. 21
afb. 17: Het kiepen van de kaak blz. 25
afb. 18: De klinkerdriehoek van Hellwag blz. 28
afb. 19: De klinkers kleuren naar elkaar toe blz. 29
afb. 20: Resonans blz. 32
afb. 21: De omvang van de stemsoorten blz. 34
afb. 22: Inner stretch blz. 40
afb. 23: Inner stretch schematisch blz. 40

!51 © 2015 Paula Bär-Giese

Вам также может понравиться