Академический Документы
Профессиональный Документы
Культура Документы
Zingen is een vocale muzikale verklanking van wat er leeft in ons hart en in onze
ziel. Vocaal betekent: met de stem.
Zingen is een belangrijke drager van onze cultuur en een uiting van ons
menszijn. Het is het oudste muziekinstrument.
Mensen zijn de enige wezens op aarde die kunnen zingen, dat heeft te maken
met de unieke vorm van ons strottenhoofd en de vorm van onze mond,
mondholte en keelholte.
En….zingen is heerlijk om te doen!
Bij zingen kun je drie systemen onderscheiden die met elkaar samenwerken:
het ademhalingssysteem (luchttoevoer), het klinkend systeem (de stem) en het
resonerend systeem (versterkt het geluid en geeft de stem zijn unieke klankkleur).
Als dit geheel fysiek en in muzikaal opzicht samenwerkt ontstaat zang.
Een toon maken begint altijd bij een klankvoorstelling in je hoofd en de zin om
die in geluid om te zetten. Zonder dat gebeurt er niets!
HET ADEMHALINGSSYSTEEM
Je kunt ook hoog inademen, zodat je borst omhoog komt. Nu blijft het
middenrif vrijwel geheel passief en moet al het werk gedaan worden door de
tussenribspieren en de halsspieren. Dit geeft een gespannen ademhaling die
weinig lucht oplevert en veel moeite kost. Bovendien geeft het spierspanning
rond het keelgebied. Dat kunnen we niet gebruiken als we gaan zingen of
spreken.
DE STEM
De stemplooien
Het ademen gaat over de luchttoevoer. Zonder adem geen zang en geen leven!
Maar het geluid wordt geproduceerd door de stembanden, beter ‘stemplooien’
genoemd.
Zij zitten in het strottenhoofd. Het strottenhoofd zit bovenaan de luchtpijp.
Bij mannen kun je goed lokaliseren waar de stemplooien ongeveer zitten,
namelijk bij het meest úitstekende deel van de adamsappel. Bij vrouwen is dat
ook zo maar dat is natuurlijk minder goed zichtbaar.
Mannen hebben een groter strottenhoofd en langere stemplooien, tussen de
17-21 mm. Vrouwen hebben een kleiner strottenhoofd en stemplooien russen de
11-15 mm. Kinderen hebben iets kortere stemplooien dan vrouwen.
Als jongens in de pubertijd raken gaat het strottenhoofd vrij plotseling groeien,
dan ontstaat ‘de baard in de keel’. In ongeveer in 2 jaar tijd gaat de stem
ongeveer 8 tonen (een octaaf) lager klinken.
!4 © 2015 Paula Bär-Giese
Ook meisjes maken zo’n ontwikkeling door maar het verschil in hoogte met de
kinderstem is veel kleiner dan bij jongens (hij gaat ongeveer een terts, 3 tonen
lager klinken). En zij doen er veel langer over, een jaar of 4. Jongensstemmen
zijn niet per sé lager dan meisjesstemmen en hoge kinderstemmen kunnen lage
volwassen stemmen worden, alle combinaties zijn mogelijk.
afb. 3 afb. 4
afb. 5
Klank maken
Wanner je klank gaat maken (foneren) bewegen de stemplooien zich naar elkaar
toe. Vanuit de luchtpijp wordt lucht aangevoerd die a.h.w. tussen de
stemplooien naar buiten wordt geblazen, de stemplooien worden in trilling
gebracht. De lucht ontsnapt in kleine ‘plofjes’ lucht, er ontstaat een toon.
Hoe sneller de stemplooien trillen, hoe meer ‘plofjes' lucht er per seconde
ontsnappen en hoe hoger de toon klinkt (het aantal Hz, trillingen per seconde).
Hoe langer de stemplooien zijn, hoe trager ze zullen trillen, hoe lager de stem
klinkt en vice versa.
De stemplooien kunnen aangespannen worden waardoor de toon hoger wordt.
Net als bij een elastiekje: als je dit strak trekt en aan tokkelt klinkt een hogere
toon dan bij een slapper gespannen elastiekje.
Hoe de stemplooien zich openen en sluiten bepaalt voor een deel de klank:
langere sluiting en kortere opening geeft een luidere toon, kortere sluiting en
langere opening geeft een zachter toon, een tragere sluiting geeft een omfloerst
geluid, abrupte sluiting geeft een helder geluid.
Registers
Een stem heeft twee registers. Dat wil zeggen dat de stemplooien op twee
verschillende manieren geluid kunnen produceren waardoor er ook een heel
andere klank ontstaat.
Lage register
Het kraakbenige gedeelte van de stemplooien doet mee bij de opening en
sluiting dus de stemplooien trillen over hun gehele lengte: de toon wordt lager.
De stemplooispier spant zich waardoor de stemplooien dikker worden.
Daardoor trillen ze langzamer en wordt de toon voller en luider van klank.
Meer massa betekent meer luchtverplaatsing en dus meer klank.
Vrouwen zingen alleen in dit register als ze laag zingen. De lage
vrouwenstemmen zingen dus meer in dit register dan de hoge
vrouwenstemmen.
Mannen zingen bijna altijd in dit register behalve de eerder genoemde counter
tenor of altus, die voornamelijk in het hoge register zingt. Bij het praten wordt
dit register meestal gebruikt zowel door mannen als door vrouwen.
In dit register heb je langere stemplooisluiting dan opening per trilling.
Dit register wordt borststem of modaal genoemd.
afb. 6 afb. 7 afb. 8
Fluisteren
Passage
De omslagpunt of ‘passage’ van het ene naar het andere register ligt rondom de
toon e1. Dat is de middelste e op de piano. Rondom deze e1 zit een groep van
plm. 5 tonen waar de passage plaatsvindt. Dit geldt voor zowel vrouwen als
mannenstemmen. Dat houdt in dat de register overgang bij vrouwenstemmen in
het laagste deel van de stem omvang zit en bij mannen in het hoogste deel.
Het gebied van die 5 tonen rondom de stemovergang wordt ook wel eens een
‘gemixte stem’ of ‘voix mixte’ genoemd. Deze term klopt niet, je zingt òf in het
hoge òf in het lage register. Maar door aanpassingen betreffende toonsterkte en
klankvorming kun je deze registerovergang wel heel soepel laten verlopen.
Wanneer dat niet het geval is en de stem een heel duidelijke omslag maakt
noem je dat een stembreuk. Dit geldt vooral voor de vrouwenstemmen, omdat
de mannen het hoge register meestal niet gebruiken of juist (bijna) uitsluitend
gebruiken. Gelukkig is er in dat geval niets ‘gebroken’, maar hoor je alleen een
heel duidelijke plotselinge overgang van de ene klankkleur naar de andere.
Als je snel van het ene naar het andere register schakelt hoor je een jodel geluid.
In het overgangsgebied kun je bewust aansturen of je het hoge of lage register
gaat zingen of spreken. Maar we kunnen de stemspiertjes zelf niet bewust
aansturen. Bij ‘Hoogteverschillen’ lees je meer over het stemgebruik betreffende
stembreuk, passage, voix mixte etc.
afb. 9
Toonhoogte maken
Doordat de stem twee registers heeft krijg je dus twee verschillende soorten
klank: de lage, luide en volle klank (borststem of modaal genoemd) en de
hogere, zachtere en lichtere klank, (kopstem of falset). Als je dit bij jezelf
bemerkt weet je dus dat het van nature bij de stem hoort!
Binnen deze registers kun je heel precies de toonhoogte maken. Dit gebeurt
door het meer of minder spannen van de stemplooispier en ook door het
kantelen van het strottenhoofd, waardoor de stemplooien nog meer uitgerekt
worden (voor hoge tonen). Zie de afbeeldingen 10 en 11 op blz. 10.
Dit proces gaat onbewust, wij denken een toon en de stemplooien maken de
toonhoogte.
Er gebeurt dus heel wat in het strottenhoofd om al die verschillende tonen te
kunnen maken. Daarom is het ook zo belangrijk dat er geen extra spierspanning
op de keel komt door bijvoorbeeld een verkeerde houding of hoge ademhaling.
Je kunt het aanzetstuk goed vergelijken met de toeter of beker van een
blaasinstrument. Elk blaasinstrument heeft een eigen vorm en is van een
bepaald materiaal gemaakt. Daardoor heeft een hobo een heel andere klank
dan een dwarsfluit en een trompet klinkt heel anders dan een klarinet. De vorm
is daarbij de belangrijkste factor.
De toeter van een blaasinstrument werkt net zoals de klankkast van bijvoorbeeld
een gitaar of viool: de klank wordt versterkt, doordat delen van de klankkast
gaan meetrillen of: resoneren.
afb. 12
Om te begrijpen hoe resonans werkt eerst even een technisch verhaaltje over
tonen en boventonen.
Een toon heeft een bepaalde toonhoogte. Maar in die ene toon klinken heel
zachtjes meerdere tonen mee, de zogenaamde boventonen of harmonischen.
Bij zingen is dit zo belangrijk omdat bij zingen de klank veel meer wordt
‘uitgerekt’ in de tijd dan bij het spreken, waarbij we de woorden veel sneller
uitspreken dan bij een zangstuk, waar de woorden op de melodische lijn worden
geplaatst. Zingen doe je op de klinkers (het woord zegt het al), op de
medeklinkers kun je meestal niet zingen. Het zijn dus vooral de klinkers die
verlengd worden bij zingen. Verder bepaalt de articulatie ook mede hoe een
toon klinkt en of hij vrij klinkt.
Duidelijk uitspreken klinkt logisch maar is in de praktijk lastiger dan het lijkt.
Dat komt enerzijds omdat we niet gewend zijn de vorm langer vast te houden
van een klinker, of zelfs ‘uit te vergroten’, anderzijds is het ook zo dat de
toonhoogte en de articulatie elke hun eigen belang hebben….Op een hoge toon
is het makkelijker om de mond verder open te hebben, dus de klank AA is dan
het prettigste om te zingen. Bij lage tonen is een kleine mondstand
comfortabeler, dus bijvoorbeeld een OE of een IE.
Maar zo komt het helaas niet altijd uit en dan wordt het schipperen tussen
makkelijker zingen en verstaanbaarheid.
Ook kan het duidelijk articuleren spanningen veroorzaken in het aanzetstuk die
het zingen bemoeilijken. De kunst is dus de juiste spieren te gebruiken en de
andere spieren zoveel mogelijk met rust te laten.
De articulatie vindt dus plaats in het aanzetstuk. Dit deel van het menselijk
lichaam is niet alleen bedoeld om te spreken en te zingen, het speelt ook een
essentiële rol in het verwerken van voedsel. Het aanzetstuk is dus een
multifunctionele ruimte.
Voedsel wordt in de mond vermalen en daarna doorgeslikt, het strotklepje zorgt
ervoor dat voedsel in de slokdarm terecht komt door bij het slikken de luchtpijp
af te dekken. Komt er toch iets in de luchtpijp dan verslik je je en met de
hoestreflex wordt het naar binnen gedrongen voedsel weer snel naar buiten
gewerkt.
Er zijn dus mechanismen die de gevoelige longen moeten beschermen tegen het
binnendringen van zaken van buitenaf. Zo zijn er ook spieren die de luchtpijp
kunnen vernauwen en de keel dicht knijpen. Deze reflexen kunnen makkelijk
zingen tegenwerken omdat zij zijn gericht op ‘naar buiten werken’ en
‘vernauwen’. Dat is precies wat je niet moet hebben als je makkelijk en vrij wilt
zingen. Door ontspanning en suggestie van geeuwen en een gevoel van
verbazing of glimlachen kan het ruim maken van de keelholte weer
gestimuleerd worden. Door te slikken stijgt en zakt het strottenhoofd wat
ontspannend werkt. Probeer het maar eens!
Inmiddels hebben we gezien dat je zingt met je hele lichaam. Daarom is het zo
belangrijk dat je een lichaamshouding aanneemt die dit proces ondersteunt en
niet tegenwerkt.
Als je alle betrokken lichaamsdelen van je voeten tot je kruin goed boven elkaar
‘stapelt’ kunnen de verschillende lichaamsdelen goed samenwerken.
Een goede houding betekent: inspanning daar waar het moet en ontspanning
daar waar het kan.
Een slappe houding lijkt heel relaxed maar betekent dat voor bepaalde delen
van het lichaam het werk onevenredig zwaar wordt omdat andere delen
verzaken hun werk te doen….
We weten nu ook hoe belangrijk de vorm van de stemweg of het aanzetstuk is.
De vorm bepaalt de klank! Een hele kleine wijziging in de lichaamshouding
verandert de vorm van het aanzetstuk al en dus de klank van de stem.
Goed articuleren valt of staat bij een goede lichaamshouding en ondersteunt de
expressie van de zanger.
Uitgangspunten
-Om te beginnen is een houding nooit star, en is geen lichaam gelijk aan een
ander lichaam. Een zekere losheid en beweeglijkheid zijn prettig en goed voor
het zingen. De beste houding is de volgende houding!
-De wervelkolom is als een kapstok waar de andere skeletdelen aan opgehangen
zijn: schoudergordel, ribbenkast, armen etc.
De wervelkolom wordt gesteund door het bekken en de benen met de voeten en
bovenop de wervelkolom rust het hoofd als een halve ‘bal’ (bovenop de atlas en
de draaier). Wees je hiervan bewust.
!15 © 2015 Paula Bär-Giese
De onderste helft van je lichaam steunt de bovenste helft waardoor de bovenste
helft zijn werk kan doen.
-Sta je in een goede houding dan is er een minimum aan inspanning nodig om
te blijven staan en een maximum aan bewegingsvrijheid.
Door de welving van de wervelkolom zit er veerkracht in.
1- Voeten op heupbreedte (niet te ver uit elkaar), gewicht gelijk verdeeld over
links en rechts.
2- Gewicht iets meer op de voorvoet dan op de hiel (verhouding ongeveer 2/3
en 1/3).
Eventueel de ene voet iets voor de andere zetten alsof je wilt gaan lopen. Voeten
ietsje uitgedraaid.
3- Knieën ietsje gebogen, ‘los’, niet overstrekt.
4- Heupen losjes, bekken in de middenpositie, niet naar achteren en niet naar
voeren gekanteld (dus geen bolle of holle rug).
5- De borst gewoon rechtop houden, niet overstrekken.
6- Schouders en armen en handen los laten hangen. Schouderbladen licht naar
elkaar toe trekken.
7- Nek lang, kruin omhoog richten, kin beetje intrekken alsof je iets op je hoofd
balanceert.
8- Richt je naar voren en houd goed bodemcontact.
9- Houd een mooie trotse houding als een koning of bodybuilder!
Stel je voor dat je hoofd op de plaats van het kruin aan een touwtje vastzit en
aan dat touwtje aan het plafond hangt. Je zult merken dat het lichaam op deze
suggestie gaat reageren door het hoofd met een subtiele beweging naar boven
uit te strekken zonder je bewuste inmenging.
Het gevolg is dat de wervelkolom mee strekt en dat de overige skeletdelen als
vanzelf op de juiste plaats terechtkomen: de borst richt zich op, maar niet
teveel, de schouders vallen op hun plaats, enigszins naar achteren-omlaag, de
nek is lang en recht, de kin is lichtjes ingetrokken.
Kijk alsof je over een leesbril heen kijkt.
Je kunt je een lijn voorstellen van het kruin (dat naar boven weg strekt van het
lichaam) naar de hielen. De hielen en het kruin gaan uit elkaar, en je ervaart een
iets schuine lijn van achter (hielen) naar voren (kruin).
Essentie van het verhaal is dat het lichaam zich aan de achterzijde uitstrekt (lang
maakt) en aan de voorkant daardoor relatief ontspannen is, zodat de spieren en
organen vrij zijn om te doen wat ze moeten doen met zingen.
Het is ook belangrijk om symmetrisch te staan, het gewicht goed verdeeld over
de beide voeten en de ruggegraat en het hoofd mooi rechtop naar boven
gericht. Het ‘hangen’ in één heup is een hele slechte houding!
afb. 13
Balansoefening
1- Beweeg het lichaam naar voren en achteren in één rechte lijn.
Voel de spierspanningen voor en achter wisselen en vind het midden.
2- Beweeg nu van links naar recht in één recht lijn, niet doorbuigen in de taille. Voel ook hier de
spiergroepen aan- en ontspannen. Doe dit ook met het loslaten van de voet waar het
lichaamsgewicht niet is. Verklein de beweging en vind tenslotte het midden.
3- Draai rondjes, alsof je met een rechtopstaand potlood op je hoofd een cirkel op het plafond
schrijft. Tast af hoe ver je kunt gaan, maak de cirkels dan steeds kleiner en eindig in het midden.
Bekkenoefening
4- Maak door middel van het kantelen van het bekken de rug bol en hol. Voel na wat het doet met
de rest van het lichaam: spierspanningen, houding etc.
5- Dit kan ook voor een deur: ga met de rug tegen een deur of muur staan, de voeten iets van de
deur af en de knieën gebogen. Het hoofd niet tegen de deur aan, anders houd je het te ver
achterover. Voel het holletje van de rug met de hand. Plat nu het holletje af door het bekken te
kantelen. Een paar keer doen.
Stapeloefening
6- Laat het hoofd hangen. Stel je voor dat er een zware kogel in je voorhoofd zit die je hoofd
rechtstandig naar beneden laat vallen Voel wervel-voor-wervel de rug afrollen (langzaam-aan dus)
totdat je beneden bent, tot zover als het nog prettig aanvoelt (het is geen rekoefening).
Voel alle spierreacties.
Ga weer wervel voor wervel omhoog, laat steeds het hoofd en alles wat laag hangt ook werkelijk
hangen. ‘Duw’ vanaf de voeten het lichaam weer omhoog, totdat het kruin het hoogste punt is (en
niet verder naar achteren ‘doorbuigen’). Voel na hoe je nu staat er vergelijk met voor de oefening.
Aardingsoefening
Dit zijn oefeningen om goed contact met de grond en de voeten te maken.
7- Vanuit de uitgangspositie de romp en het hoofd in één rechte lijn schuin naar voren houden en de
knieën iets verder doorbuigen, armen los laten hangen Dit noem ik de ‘oerang oetang houding’.
Veer een beetje in de knieën en voel goed het lichaamsgewicht in de voeten. Ook een goede
uitgangspositie voor ademoefeningen en resonans oefeningen, zie aldaar.
Schouder/nek-oefening
8- Bij spanningen in de schouders en nek helpt het vaak om nog meer aan te spannen (de schouders
‘naast de oren’) en dan te ontspannen (schouders laten hangen). Door het contrast tussen de
spanning en de ontspanning is het vaak makkelijker om te ontspannen.
9- Doe de bovenarmen opzij en één onderarm in een hoek van 90 graden omhoog en de ander
omlaag. Doe de lage arm nu omhoog en de hoge omlaag, dit afwisselen. Doe het voor de spiegel, het
is niet gemakkelijk!
Goed voor de schouders en schouderbladen.
!18 © 2015 Paula Bär-Giese
10- Het bovenlichaam naar één kant draaien, heupen echt houden. Dan de schouder van de
ingedraaide kant laten hangen; buig het bovenlichaam een beetje mee, houd dit even vol. Voel hoe
de schouder reageert. Daarna de andere kant. Neem de tijd voor deze oefening.
11- Het hoofd heel langzaam van links naar rechts bewegen (nee knikken). Houd de kin altijd
ingetrokken.
12- Een aantal oefeningen (bekken- en een paar schouder-nek oefeningen) kunnen ook zittend
uitgevoerd worden. Ga om de zitknobbels goed te voelen eerst op de handen zitten en schuif de
handen dan langzaam weg.
ADEMEN EN ZINGEN
afb. 14
Normaliter gaat het ademen als volgt: na de inademing veert het middenrif
weer terug in de ontspannen stand en stroomt de lucht uit. Dan zijn we ook snel
door onze lucht heen.
Om langer te kunnen uitademen willen we het middenrif gecontroleerd laten
terugveren om een constante(re) luchtstroom onder de stemplooien te krijgen.
Nu komen de buik- en rugspieren ook in actie. Zij helpen, -samen met de
tussenribspieren- het middenrif om zoveel mogelijk in de inademstand te
blijven. Voor je gevoel houd je je lichaam breed en open terwijl je uitademt/
zingt. Natuurlijk adem je al zingend toch uit en komt het middenrif wel naar
boven maar nu gebeurt het langzaam en gecontroleerd. En zo kun je een
langere frase zingen.
Als je laag inademt voel je de lucht a.h.w. onder het middenrif tot in de
bekkenbodem. Je hele onderbuik houd je wijd en open.
Door de uitstromende lucht merk je dat je vanaf je lage onderbuik toch aan
wijdte verliest en dit gaat door totdat je zo’n 5 à 7 cm onder je borstbeen bent.
Dan laat je de adem gaan. Er blijft dus een kleine ‘buffer met lucht’ over
voordat je uitademt.
afb. 15
Een belangrijk misverstand bij zingen is dat je veel lucht nodig zou hebben. Dat
is niet waar. Als je jezelf helemaal volpompt met lucht kun je het middenrif niet
meer goed beheersen en ben je juist snel door de lucht heen. Bovendien geeft
het spanning rond de keel.
Goed uitademen is essentieel voor een goede inademing. De inademing wordt
na de uitademing vanzelf verzorgd door de ademreflex. En zo kun je achter
elkaar door zingen: na elke frase ontspan je de buik en de inademing is alweer
gebeurd. Dit noem je ook wel ‘Abspannen’.
Ademoefeningen
In eerste instantie begin je altijd met het lage ademgevoel, de ribben ademhaling komt er als vanzelf
later bij.
1- Laat na de uitademing de kaak ‘vallen’ en neem een ‘hapje’ lucht. Meestal zal die laag instromen:
het middenrif reageert zo op de vallende kaak. Blaas weer uit en trek de buik actief in. Ontspan de
buik en kaak daarna weer: inademing volgt vanzelf.
2- Ruik intens alsof je aan een heerlijk ruikende bloem ruikt. Ook hierbij reageert het middenrif
meestal met daling. Blaas weer krachtig uit en trek de buikspieren in. Ontspan de buik en kaak
daarna weer: inademing volgt vanzelf.
Bij bovenstaande ademoefeningen voel je goed hoe de buikspieren helpen bij het uitademen en hoe
je als reactie vaak vanzelf laag zal inademen. Let op: geen adem ‘bijhappen’ als je al laag
ingeademd hebt! Je hebt nu voldoende lucht om te zingen.
Bij onderstaande ademoefening doe je het omgekeerde met de buik: je probeert het lichaam juist
‘wijd’ en ‘open’ te houden tijdens het uitademen. Daardoor veert het middenrif langzamer terug en
kun je gecontroleerd en langer uitademen, dus zo train je ademsteun. Als je voelt dat de adem zo’n
beetje ‘op’ is de buik ontspannen, hij zal vanzelf terugveren en de inademing volgt ook vanzelf. Pers
jezelf niet leeg, op is op.
Een hulpmiddel kan zijn: je handen plaatsen op de onderbuik en tegendruk geven tijdens het
inademen. Met je inadem spieren geef je weerstand tegen je duwende handen. Dit volhouden
tijdens het uitademen stimuleert de ademsteun.
Dit zelfde kan ook met de handen in je zij.
In het begin zal de ademsteun lastig zijn, oefen het vaak en kort en het wordt vanzelf meer eigen.
De oefenruimte
-Om lekker te kunnen (leren) zingen is het fijn als je een ruimte hebt waarin je je
vrij voelt om geluid te maken. Voel je je beschroomd dan zal dat onmiddellijk
effect hebben op de gevoelige stem: je zult niet vrij kunnen zingen en oefenen en
dat geeft spanningen op de stem. Het helpt als het een ruimte is die akoestisch
prettig is: een beetje galm is heel stimulerend. Daarom zingen mensen zo lekker
in de badkamer!
-Het is belangrijk om iets te hebben waar je de toonhoogte mee kunt vaststellen,
een muziekinstrument of een ander hulpmiddel. Je kunt daarvoor ook een app
downloaden op je smartphone of een programma op je computer.
-Het is nuttig als je een (grote) spiegel in de ruimte hebt hangen om je
bewegingen te zien en waar nodig bij te sturen.
-Als je een muziekstandaard gebruikt, zet hem dan op de juiste hoogte en zorg
dat je goed licht hebt.
-Als je gaat inzingen begin je altijd op een toonhoogte die makkelijk en prettig
aanvoelt. De uitdaging zoeken in hogere en lagere tonen komt daarna pas.
-Houd de oefeningen eenvoudig: hoe minder je hoeft na te denken hoe beter je
de oefening kunt uitvoeren.
-Zing nooit te lang achter elkaar, zeker niet als je net begint. Oefen kort en
geconcentreerd, liever kort en vaak oefenen dan een enkele keer heel lang.
-Ga nog niet teveel af op dat wat je mooi vindt klinken. Je kunt jezelf niet horen
zoals ieder ander je hoort, dat komt omdat je jezelf ook van binnen uit hoort.
Ga vooral af wat fysiek prettig aanvoelt. Dat is meestal ook de goede manier
van zingen.
-Begin iedere zangoefening zoals iedere ademoefening: met actief uitademen,
waarna een lage inademing als vanzelf volgt (kaak laten zakken). En geen extra
lucht ‘bijhappen’….! Vertrouw erop dat je voldoende lucht hebt ingeademd om
te zingen.
Het is heel ontspannen en leuk om klanken te maken die je al kent uit het
dagelijks leven om de stem op te warmen. Denk aan roepen, zuchten, sirene-
geluiden, hoog laag, harder, zachter probeer maar wat uit en merk wat je stem
allemaal kan. Overigens gebruik je ook vaak het ‘spreekgevoel’ bij zingen vooral
als je lagere tonen moet zingen.
Neem de uitgangshouding aan en maak de nek lang en trek de kin een beetje in.
De kaak ‘kiept’ naar het kuiltje van je hals. De kaak nooit naar voren steken.
afb. 17
Roep oefeningen
1- Roep ‘Joehoe!!” (alsof je iemand van verre begroet, ‘Hééé’ (alsof je verontwaardigd bent) en
‘Hoohoo’ (alsof je iemand wilt tegenhouden). Doe dit krachtig en op verschillende toonhoogten.
Voel hoe de buik actief is, hoe het hele lichaam meewerkt aan de klankproductie.
Als je op een vaste toonhoogte gaat zingen is het prettig om op één toon te
beginnen op een makkelijke toonhoogte, op een makkelijke klinker
(probeer maar uit welke dat voor jou is).
Maak een mooie lange toon die constant is van toonsterkte.
Daarna kun je variëren met twee of drie tonen. Begin met de hoogste toon en
ga dan naar beneden. Varieer wat in toonhoogte.
Als dat goed gaat zing je vijf tonen. Probeer de tonen mooi vloeiend aan elkaar
te zingen (‘legato’) en er geen hobbeltjes ‘h’tjes of duwtjes in te laten sluipen.
Denk aan een glijbaan waarop je soepel naar beneden gaat.
Vorm de klinkers met zo ontspannen mogelijke mondhoeken, dus maak de
mond niet te breed en houd de lippen zoveel mogelijk ontspannen.
Je kunt ook naar het puntje onder je neus toezingen, dat ontspant de kaak en
voorkomt een te brede mondstand.
Oefeningen:
1- De OO is een makkelijke klinker, vooral voor vrouwen, voor mannen kan de AA ook prettig zijn.
Deze klinker combineren met J M of N voor resonantie en plaatsing voorin (zie
resonansoefeningen).
Bijvoorbeeld NONO/ JOJO/ MOMO op één (makkelijke) toonhoogte of een stijgende en dalende
kwint (Boer daar ligt een kip...). Als tussenstap tussen op één toon zingen en op een tonen reeks
kunnen er ook glissandi (glijers) gemaakt worden op de klinker.
2- Overgaan op andere klinkers als de OE, Ò, À, È
3- Dan op IE, UU, EU
4-Twee klinkers combineren op één toon en ervaren hoe het aanzetstuk verandert, als AA-EE
IE-UU, OE-OO.
De klinkerdriehoek
Klinkers kunnen ook ingedeeld worden in open klinkers of gesloten klinkers. Dit
correspondeert met de opening van de mond, zie 1.
afb. 18
In afbeelding 19 kun je zien dat alle klinkers bij hele hoge tonen uitkomen op de
AA, omdat dat de enige klinker is die nog gezongen kan worden. Dit geldt
vooral voor de hoogste vrouwenstem.
Dus hoe hoger je zingt, hoe meer de klinkers naar elkaar toe kleuren en hoe
lastiger het is om verstaanbaar te zingen.
afb. 19
Klinker-egalisatie
Medeklinkers kunnen soms helpen om een toon te zingen, soms is het juist lastig
om ze uit te speken, vooral als het meerdere medeklinkers achter elkaar betreft.
-In de regel is het goed om de medeklinkers heel kort en scherp uit te spreken,
klank maken doe je verder op de klinkers.
-Bij verbuigende klinkers (zogenaamde diftongen, denk aan woorden als eeuw,
kieuw, aai) is het belangrijk de toon voor het overgrote deel op de klinker te
zingen waarheen accent op komt, de andere klinker houd je kort (dus aai wordt
zingend aaaaaaaai).
-Gebruik de tongpunt-R, maak een dunne L en N klank (dicht achter de
voortanden)en maak de harde G minder hard door hem niet ver achter in de
keel aan te zetten maar tegen het zachte verhemelte. Daardoor komt de klank
beter naar voren en blijft de keel vrij.
-Een anders belangrijk uitgangspunt is dat je de lippen niet te breed maakt, de
mondhoeken ontspannen houdt, alsof de mondhoeken niet voorbij de
neusvleugels mogen komen.
Medeklinkers onderbreken de klank, maar doen dat op heel verschillende
manieren. Je kunt ze indelen in groepen, waarbij je kijkt naar de plaats waar ze
gevormd worden, hoe ze tot klinken gebracht worden of je verdeelt ze in
stemloze en stemhebbende medeklinkers. Bij de laatste groep doen de
stemplooien mee bij het maken van de medeklinker (zoals de Z, V, B, D, L), bij
de stemloze medeklinkers blijven de stemplooien in rust (zoals de P, S, T, F).
Articulatie oefeningen
Je merkt: een hangend zacht gehemelte (dat zit achter in de mondholte) geeft een neusklank, een
geheven zacht gehemelte niet. Bij een nasale klank ontsnapt er meer lucht via de neus.
Resonans
Afbeelding 20 toont de sensaties van het zingen zonder en met resonans in ‘het
masker’. Bij het eerste hoofd is te zien hoe de klank gelijk vanuit de keel via de
mond en neus naar buiten komt.
Bij het tweede hoofd zie je hoe de geluidsgolven eerst door de resonansruimte
gaan en daar versterkt worden voordat ze naar buiten komen. Dat geeft extra
straling en kleur aan de stem.
De pijl over het hoofd geeft aan hoe je de adem kunt denken: alsof hij van
achteren komt en met een boog over het hoofd gaat, dat kan helpen bij het laten
resoneren van de klank.
Denk de toon tot achterin de ruimte, alsof je zingt voor degene die op de
achterste rij zit, ook als je zacht zingt!
Resonansoefeningen
1- Houd de lippen gesloten maar de keel open (lichte verbazing, kiezen van elkaar houden).
Neurie zachtjes op MMMMM op een toon in je middengebied (dus makkelijk te zingen). Ervaar de
trillingen in je lippen en neus. Voel hoe de trillingen verplaatsen bij variëren van de toonhoogte.
Niet te hard duwen, de toon moet lichtjes maar duidelijk klinken.
2- Idem maar nu op MMM plus NG (dus achterzijde tong tegen het zachte gehemelte)
3- Nu alleen op NG
4- Varieer dit licht in toonhoogte
5- Hetzelfde als 2/3/4 maar nu op NNN.
6-Tuit de lippen en zing een OE klank, varieer iets in geluidssterkte. Doe heel verbaasd.
Zing in mooie glissandi naar boven en beneden.
7- Neurie-klanken combineren met klinkers, zoals MMMAMMM, MMÒMMM, MMÈMMM
8- Houdingssuggestie: in de ‘oerang-oetang- positie is de sensatie in het masker sterker.
9- Maak een nasale klank om de plaatsing goed waar te nemen. Maak nu hetzelfde geluid zonder te
nasaliseren en ervaar toch de resonans.
10- Voor gevorderden: doe de resonans oefeningen ook in het hogere register en ervaar de plaats
van resonantie en hoeveel ademstroom en energie ervoor nodig is om dit goed uit te voeren.
Soms kan een schelle, rauwe of meer ‘metalige’ klank gebruikt worden daar
waar de muziek erom vraagt. Dit kun je verkrijgen door de vorm van het
aanzetstuk, inclusief het strotklepje, aan te passen. Zie verder bij:
‘Meerdere zangstijlen, meerdere klanken’.
HOOGTEVERSCHILLEN
Stemindeling
Er zijn hoge en lage stemmen en elke stem heeft zo zijn eigen omvang
(dat is de totale ‘spanwijdte’ tussen de hoogste en laagste toon die je kunt
gebruiken voor het zingen).
Ten eerste zijn er mannen- en vrouwenstemmen. De mannenstemmen liggen
ongeveer 1 octaaf lager dan de vrouwenstemmen.
De kinderstemmen zijn iets hoger dan de vrouwenstemmen en hebben meestal
een wat kleinere omvang dan de volwassen stemmen. De meeste gebruikte en
bekendste stemindeling is de volgende:
Stemclassificatie
Belten of niet
Register-egalistatie
Wanneer je van laag naar hoog wilt dóórzingen kun je beter de luchtdruk alvast
wat verminderen zodat de stemplooispier zich minder aanspant (in licht-modaal
zingen). Verder maak je alvast ruimte in het aanzetstuk ter voorbereiding op
hogere tonen. Zo maak je het makkelijk om over te stappen naar het
kopregister, waar de stemplooispier zich helemaal ontspant en de stemplooien
ook gerekt kunnen worden.
Ga je van hoog naar laag dan probeer je in het kopregister al wat steviger te
zingen en je in te stellen op het spreekgevoel, zodat je soepel in het lage register
over kunt stappen. Op deze manier zingt het niet alleen makkelijker maar
voorkom je ook een plotseling klankverschil tussen hoog en laag.
Dit noem je register-egalisatie.
Akoestische stemovergang
Elke stem heeft de maken met de eerder genoemde register overgang van zware
naar lichte stem: van modaal of borststem naar falset of kopstem. En vice versa.
Daarnaast zijn er meerdere akoestische stemovergangen te onderscheiden.
Hierbij gaat de stem niet naar een ander register (al wordt het wel vaak zo
genoemd), d.w.z. dat de geluidsproductie niet wezenlijk anders geschiedt.
Maar om prettig naar een andere hoogte over te gaan moeten er wel wat
aanpassingen plaatsvinden in de stemweg en het strottenhoofd om de toon
makkelijk te zingen en goed te plaatsen.
!35 © 2015 Paula Bär-Giese
Je kunt plm. 6 tonen op rij op ongeveer dezelfde manier zingen, daarbuiten
moet je als zanger aanpassingen doen om makkelijk te blijven zingen.
sopranen rond e2
mezzo-sopranen rond d2
alten rond c2
tenoren rond e1
baritons rond d1
bassen rond c1.
Deze techniek zorgt ervoor dat je echt wat hoger kunt zingen dan de voor de
hand liggende tonen waarop je ‘voor de vuist weg’ zingt.
Hogere tonen hebben de neiging om naar achteren ‘weg te schieten’, dan krijg
je een pieperige of kelige toon. De keel heeft de neiging om dicht te knijpen.
Om de toon toch naar voren te laten gaan is ‘dekken’ van de stem nodig. Dan
houd je de resonans toch richting mond en ‘masker’ en voorkomt ‘knijpen’.
Voor mannen is deze techniek nodig om de hogere tonen in het borstregister te
blijven zingen.
-Om de hoge tonen te maken zullen de stemplooien extra gerekt worden door
het kantelen van het schildkraakbeen. (Zie afbeelding 10 en 11 op blz. 10).
Dat kantelen gaat vanzelf maar daarvoor is wel extra ruimte en ontspanning
van de keel voor nodig. De kaak gaat verder open en de tong moet goed uit de
keel ‘weg’ (tongpunt tegen de ondertanden en tongwortel niet aanspannen).
-Je strekt je lichaam extra op om het aanzetstuk in de optimale stand te krijgen
(nek lang, kin in) en je denkt aan een lichte geeuwstand waardoor het
strottenhoofd een dalende impuls krijgt. (Zie afbeelding 18, blz. 40).
!36 © 2015 Paula Bär-Giese
Het strottenhoofd stijgt mee bij hoge tonen en daalt bij lagere tonen. Dat is de
natuurlijke gang van zaken. Bij het dekken geef je tegen het stijgen van het
strottenhoofd een lichte tegenactie.
-Door de andere stand van het aanzetstuk komt er meer ruimte in de neus-keel
holte en dat kleurt de stem donkerder.
-De ademstroom wordt intenser en vraagt meer energie. Daardoor is het ook
heel lastig om zacht en hoog te zingen terwijl je wel ‘in het masker’ zingt.
Zacht en hoog zingen kan wel als je het heel licht houdt, dan krijg je alleen een
beetje fluitende toon en kom je sowieso in het falset register terecht.
Bij zacht en hoog zingen is nog wel degelijk ademsteun vereist omdat je anders
de lucht zou moeten tegenhouden met je stembanden, wat spanning oplevert.
Of je laat de lucht meekomen met de zachte toon, dan krijg je een hese klank.
Ga je nog hoger zingen, in je hoogste register, dan zul je merken dat je nog
meer energie moet leveren. Dat betekent niet: harder zingen, maar een intense
en zeer gerichte ademstroom. Dat werkt een beetje als een hogedrukspuit: je
verbruikt niet meer water maar de straal heeft wel veel meer kracht. Zo is het
ook met de luchtstroom.
In het aanzetstuk merk je ook weer veranderingen. Door de nog hogere
strottenhoofdstand kan het makkelijker zijn om de mond weer wat minder ver te
openen en de plaatsing van de toon komt hoger te liggen.
Dit is alleen voor gevorderden en het voelt voor iedereen een beetje anders aan.
Voor mannen is het sowieso anders dan voor vrouwen.
Uitersten
Het zingen van laagste tonen van je stemomvang vragen ook extra ademsteun
omdat er meer lucht ontsnapt per stemplooitrilling dan bij hogere tonen.
De stemplooien zijn dan heel ontspannen en dik waardoor het lastiger is ‘grip’
op de toon te houden en klank te houden. Zoveel mogelijk het spreekgevoel
houden en de borstresonantie voelen helpt. Probeer niet op de stem te gaan
‘drukken’ de klank wordt er niet beter van en het geeft spanningen in de keel.
De omvang van een stem geeft aan wat de hoogste en laagste tonen zijn die je
kunt zingen. Deze tonen zijn meestal niet echt bruikbaar om te zingen.
Elke stem heeft een bepaald gebied waarin het het makkelijkste zingt, dat is ook
het gebied waarin de stem het het langst volhoudt. Ook heeft elke stem een
voorkeur voor de opbouw van het stuk: zing je liever langere lijnen of houdt je
stem van snelle loopjes?
Hoe een muziekstuk geschreven is, hoe de tonen zich verhouden en op welke
hoogte het meeste gezongen moet worden noem je de tessituur van een stuk.
Dat bepaalt voor een groot deel of een muziekstuk je goed ligt of niet.
Ligt een stuk je goed dan wordt het ook makkelijker om zuiver te zingen:
dat wat je in je hoofd hoort is voor je stem fysiek goed uitvoerbaar.
Een goede klankvoorstelling is noodzakelijk en kan getraind worden.
Als je je zekerder voelt zul je ook zuiverder gaan zingen.
Wanneer de ademdruk te hoog of te laag is kan de toon opgedreven worden of
‘zakken’. Dat is dus lang niet altijd het gevolg van slechte oren, maar eerder van
onvoldoende techniek.
Een zuivere toon is het gevolg van een goede klankvoorstelling en de juiste
balans tussen stromende adem, een vrije stem en goede ontspannen articulatie.
Uit het hoofd zingen helpt ook: doordat je niet hoeft te kijken blijf je beter ‘in je
lijf ’, bij je lichaamsgevoel. Je hebt meer aandacht over voor het zingen zelf.
Inner stretch
De intensere ademstroom vraagt van de zanger dat hij zich optimaal strekt om
het middenrif zo mooi mogelijk ‘op te spannen’. Hoe hoger de toon, hoe meer
je dit moet doen. Denk maar aan een tent die je mooi strak opzet door het
aantrekken van de scheerlijnen en de tentharingen.
Om ervoor te zorgen dat de ademstroom in de rug optimaal gesteund wordt
kantelt het bekken lichtjes. Er komt dan meer ruimte in de onderrug waardoor
de rugspieren de ademsteun extra kunnen helpen. Ondertussen blijft de borst
open en wijd en naar voren gericht. Het lichaam wordt zo extra gerekt van
binnen-uit, dat noemen we ‘inner-stretch’.
Hoe hoger de toon, hoe meer ‘inner stretch’.
Zo kun je de energie op te kunnen brengen voor het zingen zonder dat het
lichaam star wordt. Fixatie verslechtert de zangprestatie omdat er voor elke toon
een specifieke balans moet zijn tussen de ademdruk van de longen en de
spanning waarmee de stembanden naar elkaar toe gehouden worden.
We zien dus dat we enerzijds de ademstroom met het hele lichaam reguleren en
met de houding en articulatie van het aanzetstuk de resonans mogelijk maken.
Het grappige is dat we de stem zelf vooral met rust laten….daar waar de klank
daadwerkelijk gemaakt wordt, bemoeien we ons niet teveel! Precies in dat
gebied zitten ook de meeste spieren die we niet bewust kunnen aansturen.
Na het inzingen komt het instuderen van een stuk aan de orde. Het is handig
wanneer je al weet hoe het stuk klinkt (CD opname) maar ook een valkuil
(bij voorbaat de interpretatie en/of het stemgeluid van je favoriete zanger
overnemen). Als het mogelijk is, luister dan naar verschillende opnames, dan
maak je kennis met meerdere interpretaties en stemmen.
Probeer nooit een andere stem na te bootsen, laat je hooguit door een zanger
inspireren! Het gaat jouw uitvoering worden met jouw stem.
Het belangrijkste is dat je geïnspireerd bent om een muziekstuk te gaan zingen
en er heel veel zin in hebt!
De partituur
-Zorg dat je een stuk zingt dat bij je stem, niveau en persoonlijkheid past.
-Wat voor een soort muziekstuk is het, welke sfeer en emotie heeft het en welke
stijl is passend? Bij opera, oratorium en musical: wat is de context?
-Bekijk de tekst goed. Vaak is een stuk gebaseerd op een gedicht.
Vertaal woordelijk en probeer ook de strekking van het geheel te begrijpen.
Oefen op uitspraak en draag de tekst sprekend voor, leg je gevoel er ook in.
-Kijk naar de tekstplaatsing: hoe heeft de componist de woorden op de muziek
gezet, waar komt het accent op te liggen, waar verandert de harmonie etc.
Het is ook handig de tekst uit te spreken in het ritme van het muziekstuk. Is het
ritme ingewikkeld, klap dit dan eerst met hardop tellen.
-Bekijk de melodische lijn en zoek uit waar je wilt ademhalen (vaak is dit waar
in de tekst komma’s of punten zijn, of bij rusttekens in de muziek).
Neem liever niet te lange frases, liever een extra ademhaling inlassen dan
benauwd naar het einde toe. Zorg dat je de melodische lijn van binnen hoort
voordat je hem (voluit) zingt.
-Maak gebruik van de expressieve ademhaling: een woord benadrukken door
ervóór te ademen en zo het accent op dat woord te leggen.
-Legato (verbinden) is de levensader van het zingen. Denk in lijnen en frases.
Het helpt om crescendo te denken naar het einde van een frase toe.
Dat voorkomt dat je gaat ‘klimmen’ naar de hoogste noot en dat het daardoor
moeizaam wordt. Denk dóór tot over de laatste toon heen, anders kapt het
laatste woord teveel af.
!41 © 2015 Paula Bär-Giese
-Zing op klinkers en neem medeklinkers mee in die stroom, kort en scherp
uitgesproken. Zorg dat je aan het begin van een frase òp de tel op de klinker
bent en aan het eind van een frase ná de tel de medeklinker uitspreekt.
-Een goede manier om lange lijnen te leren zingen is vocaliseren: laat de tekst
weg en zing de lijn(en) op een klinker die je prettig vindt.
-Binnen een lijn kunnen er ook rusttekens voorkomen, of staccato-noten.
Houd de ademsteun op niveau zodat je niet bij elke rust helemaal opnieuw
hoeft te beginnen. Een rust betekent niet per sé dat je moet inademen!
-Stel je fysiek in op de lengte maar ook op de laagte/hoogte van de frase.
Laat je niet verrassen door een (hoge) noot. Moet je van laag naar hoog, stel je
dan in op de energie van de hoogste toon en zing lichter.
Hoe hoger je komt hoe slanker de toon moet worden. Van hoog naar laag: ga
naar het spreekgevoel.
-Zing het stuk eerst zonder de versieringen (de kleine snelle nootjes of
coloratuurtjes). Als je de hoofdlijnen te pakken hebt kun je ze later toevoegen.
Oefen de versieringen eerst altijd in een rustig tempo. De snelheid komt vanzelf
als je je zekerder voelt.
-Begin niet altijd vooraan het stuk te zingen, begin ook eens achteraan, in het
midden, of oefen per dag een gedeelte. Wissel af.
-Houd altijd het geheel van de compositie in de gaten. ‘Eerst techniek oefenen
en dan komt de muziek’ werkt niet. Techniek is een onderdeel van de muziek,
het staat niet apart. Hooguit kun je een accent leggen.
Alles wat je instudeert wordt ingeprogrammeerd, ook de onmuzikale zaken.
Door emotie in de muziek toe te laten wordt het lichaam uitgenodigd hierop te
reageren. Voordrachtstukken roepen een andere instelling, emotie en energie in
je op dan bijvoorbeeld oefeningen.
-Wees wijs met de stem maar ook niet te voorzichtig.
-Oefen zoveel mogelijk met begeleiding. Om eraan te wennen en vooral om
samen met de ander(en) tot een interpretatie te komen.
Het zingt het fijnst als je de muziek uit je hoofd kent! Doordat je niet hoeft te
kijken op de partituur kun je vrij staan en al je aandacht aan de expressie geven.
Moet je toch van de partituur lezen zorg dan dat de standaard op de juiste
hoogte staat, dan blijf je in een goede houding staan om te zingen.
Kijk uit met een leesbril: die hebben soms het leesgedeelte onderin en dan ga je
in de verkeerde houding staan om te kunnen kijken. Neem liever een leesbril
waarbij je je hoofd rechtop kunt houden met lezen. Goed licht helpt ook.
Als je les hebt, maak dan eens een geluidsopname om terug te luisteren.
Omdat je jezelf anders hoort dan de ander kan het heel verhelderend zijn jezelf
terug te horen. Vaak begrijp je de aanwijzingen van je zangleraar dan ook beter.
Je kunt jezelf ook opnemen tijdens de studie, doe dit als je een stuk al goed kent.
Een video opname is ook heel leerzaam.
Soms is het ontspannend om met de handen voor de oren te zingen omdat je
jezelf anders hoort.
Je kunt nog zo enthousiast aan het oefenen zijn toch komt er wel een punt
waarop verder oefenen geen verbetering met zich meebrengt en dat is het
moment om te stoppen. Het is net als bij een feestje: ga naar huis als het nog
leuk is. Oefen liever vaker en korter dan lang achter elkaar. En neem kleine
pauzes tussendoor.
In de klassieke zang geldt een duidelijk klankideaal waarin het als mooi en juist
wordt ervaren om over de totale omvang van de stem een egale klankkleur te
hebben met een zo weinig mogelijk hoorbare overgang tussen het lage en hoge
register, en tussen de verschillende klinkers. Een boventoonrijke toon wordt als
fraai ervaren omdat hij vol en warm of sprankelend klinkt. Verder hoort een
heldere stem bij het klankideaal van de klassieke muziek.
In de moderne klassieke muziek wordt er met dit klankideaal wel
geëxperimenteerd.
Lichte muziek
Per stijl zijn er verschillende klanken die gemaakt worden die opnieuw
gedefinieerd worden door o.a. twee bekende moderne zangmethodieken:
E.V.T.S. (Estill Voice Training System) en C. Sadolin: complete zangtechniek.
EVTS gaat uit van een wetenschappelijke basis voor het voortbrengen van
verschillende klankkwaliteiten en stemfuncties zonder waarde-oordeel hierover.
Dus er wordt geen mening gegeven over wat ‘goed’ , ‘fout’, ‘lelijk’ of ‘mooi’
zingen is. Wel over wat verstandig of onverstandig is voor de stem.
EVTS gaat uit van het aanleren van structuren: klankkeuren en/of kwaliteiten
te weten: speech, sob, cry, opera, twang en belting. Hierop kan men weer
variëren.
Verder besteedt EVTS weinig aandacht aan ademonderricht, dat zou zich
vanzelf regelen bij juiste manier van de toon aanzetten.
Er zijn in de loop der eeuwen heel wat zangmethodes ontwikkeld die elkaar
soms ook flink tegenspreken. Zo kan ook de aanpak van de ene zangleraar heel
anders zijn dan die van de andere. Het belangrijkste is dat je je prettig voelt bij
je leraar en dat je merkt dat je je stem kunt ontplooien en je muzikaliteit kunt
laten klinken!
Wat een gewenste klank is hangt helemaal af van de stijl en van de smaak van
de zanger. Voor alle stijlen geldt dat een goede techniek nodig is om de
kwetsbare stem gezond te houden. De belastbaarheid van elke stem is anders.
Bij extreem stemgebruik is extra zorg geboden, goed drinken tussen het zingen
door om uitdroging van de stem te voorkomen en genoeg rust nemen. En om
met Sadolin te spreken: voelt het niet goed dan is het ook niet goed.
De ene mens zal van nature makkelijker voorzingen dan de ander, toch is
optreden te leren! Vaak optreden is een must, hoe vaker je op het podium staat
hoe bekender je wordt met het fenomeen optreden en met de zenuwen die
daarbij kunnen komen kijken.
Ben je gespannen ga dan niet tegen de zenuwen vechten. Door ze te
onderdrukken worden ze alleen maar versterkt. Accepteer dat het bij optreden
hoort. Alle artiesten, ook de hele grote, kennen het verschijnsel.
Door de spanning kan het lichaam reageren met de ‘fight, freeze or flight’
reactie waardoor je adrenaline en andere hormonen gaat aanmaken. Daardoor
reageer je anders dan normaal en dat voelt in het begin onwennig aan.
Ook je psyche reageert ook op zo’n stress situatie met twijfel aan je kunnen.
Je kunt je verlamd voelen door angst en het liefst willen wegrennen.
Voorbereiding
Een paar tips die kunnen helpen bij optreden. Dit is slechts ter inspiratie,
iedereen vindt zijn eigen manier om een optreden voor te bereiden.
-Neem de dag van je optreden vrij van andere activiteiten, leeft toe naar het
grote moment. Zing thuis alvast wat in.
-Zorg dat je alle tijd hebt, kom rustig aan, heb je spullen op orde.
-Doe prettig dragende kleding aan, ook de schoenen moeten comfortabel zijn.
Op het podium
-Hoe je je ook voelt: ga ervoor en kom energiek op, buig naar het publiek en
begin.
-Houd je aandacht bij je muzikale verhaal en de emotie die je wilt overbrengen.
Geef wat je hebt maar blijf wel bij jezelf, houd contact met het lijf.
Laat het publiek ‘naar jou toekomen’ i.p.v. ‘naar het publiek te gaan’.
-Geef met je gezicht en met name met je ogen expressie aan je zang.
Richt je blik tot achterin de zaal, maar kijk niet over de mensen heen.
-Spring in het diepe, vertrouw op je lichaam en je voorbereiding.
-Neem de tijd, doe het rustig aan. Door de hogere hartslag ervaar je de tijd
langzamer dan normaal, vandaar dat een uitvoering nogal eens gehaast klinkt.
-Welke ramp er ook gebeurt: zing door en kijk niet terug! Blijf in het moment.
Altijd doorgaan, improviseer maar bij een black-out.
-Maak het optreden altijd helemaal en zorgvuldig af (ook als je denkt dat je er
een potje van gemaakt hebt, het publiek kan het heel anders ervaren).
Buig naar je publiek om het te bedanken en ga dan af.
-Geniet ervan, dit is jouw moment!
-En back-stage: vertel niet aan iedereen wat er eventueel misging, bespreek dit
alleen met je zangleraar. Gun de luisteraar zijn eigen ervaring van jouw
optreden.
DE STEM blz. 4
De stemplooien blz. 4
Klank maken blz. 6
Registers blz. 6
Fluisteren blz. 8
Passage blz. 8
Voix mixte en stembreuk blz. 8
Toonhoogte maken blz. 9
HOUDING blz. 15
Uitgangspunten blz. 15
Richtlijnen voor een optimale zangers houding blz. 16
Houdingsoefeningen blz. 18
KLINKEN blz. 24
De oefenruimte blz. 24
Tips voor inzingen blz. 24
Dagelijkse klanken als uitgangspunt blz. 25
Klankoefeningen blz. 26
De steminzet en tonen afronden blz. 26
De klinkerdriehoek blz. 27
Klinker-egalisatie blz. 29
Klinker-egalisatie oefeningen blz. 30
!49 © 2015 Paula Bär-Giese
Articulatie van de medeklinkers en de klinkers blz. 30
Articulatie oefeningen blz. 30
Resonans blz. 31
Resonans oefeningen blz. 32
Extra klankkleuren blz. 33
HOOGTEVERSCHILLEN blz. 33
Stemindeling blz. 33
Stemclassificatie blz. 34
Belten of niet blz. 34
Register-egalisatie blz. 35
Akoestische stemovergang blz. 35
Het dekken van de stem blz. 36
Uitersten blz. 37
Tessituur en zuiver zingen blz. 38
Inner stretch blz. 38
Evenwicht tussen ‘boven’ en ‘beneden’ blz. 39
INSTUDEREN blz. 41
De partituur blz. 41
Een slimme aanpak blz. 42
Terugkoppeling blz. 43
OPTREDEN blz. 47
Voorbereiding blz. 47
Op het podium blz. 48
INHOUDSOPGAVE blz. 49
AFBEELDINGEN blz. 51
AFBEELDINGEN