Академический Документы
Профессиональный Документы
Культура Документы
Abstract
In one of his latest essays “About the Dual Form” („Über den Dualis“, 1828) Wilhelm von
Humboldt issues a warning, that we should not consider the dual form as a superfluous luxury in
linguistics. The dual form contributes to the precision in internal relations between words and
enhances the impressive and expressive powers.1
Von Humboldt does not really explain the fundamental backgrounds of the dual forms, which may
be concentrated in the 3-letter header-information of the runic alphabet, the identity of the dual form
“wit” („we two“) and the English word “wit” (“the Greek νοῦς or νόος ”).
In this essay the role of the Germanic dual form will be derived from concepts, which share the
linguistic evolution and the Creation Legends in Genesis and Greek legends such as Plato's
Symposium. The fundamental symbolism of the dual form “wit” (“we two”) is explained by the
identity with the fundamental sky gods Tiw and Wut (Woden).
According to Udo Waldemar Dieterich the runes FuþiR and Faþir cover (1) birth and raise, (2)
fatness, (3) father, (4) food, (5) fostering, (6) madness, (7) female and (8) male private parts, (9)
sex, copulation. Additionally I include the special words (10) fetter, (11) the Dutch word “fut” for
sperm and (12) widows and widowers as abandoned partners.
These runes FuþiR and Faþir tend to refer to the first 3 symbols Fuþ of the Fuþark-array.
The list of Tiw-dictionary includes most of the FuþiR/ Faþir-symbols in some of the Germanic
languages, but only English language allows us to identify all 9 Fuþ-categories as integrated inside
FuþiR/ Faþir which are correlated to the “fuþ”-core in “fuþark”: (1) to feed up, (2) fat, (3) father,
(4) fodder, (5) foster, (6) wod, (7) fud, (8) butt, (9) futter, (10) fetter.
Most of these words had been listed in the vocabulary of William Barnes, who wrote a book named
TIW, which he had identified as the name of the god from which the Teutonic race seem to have
taken their name.
50% of the10 categories have been found in his list, but probably for prudency (?) the private parts
fud & butt (female resp. and male) and futter (copulation) as well as “fat” and “feed up” are
missing.
The important entries “wit” and “witness” (Dutch “weten”, German “wissen”) are missing in
Barnes' view of the English as a Teutonic tongue.
9 wir, pron. In Deutsches Wörterbuch von Jacob Grimm und Wilhelm Grimm
10 Een scenario voor de middeleeuwse kerstening van een heidens volk
Der verificatie van de these Wit o-o Tiw
Om de beduiding van de dualis te bewijzen moeten wij onderzoeken welke godennamen met de
dualis “wit” (“wij twee”) overeenkomen.
De Langobarden en Westfalen spellen Wôdan ook wel als Guôdan12, wat door het enorme
klankbereik van de digamma begrijpelijk is. De Friezen spellen de naam als Wêda:
The Longobards spelt it Wôdan or Guôdan, the Old Saxons Wuodan, Wôdan, but in
Westphalia again with the g prefixed, Guôdan, Gudan, the Anglo-Saxons Wôdan, the
Frisians Wêda from the propensity of their dialect to drop a final n, and to modify ô
even when not followed by an i.
Grimm gaat ervan uit, dat de naamgeving afgeleid werd van “waden” (“energiek voortgaan”) en
duidt op een samenhang tussen het “energieke waden” met “verwoed” en “woede”:
It can scarcely be doubted that the word is immediately derived from the verb OHG.
watan wuot, ON. vaða [[to wade through, to rush]], ôð [[óðum – rapidly, vehemently]],
signifying meare, transmeare, cum impetu ferri, but not identical with Lat. vadere, as the
latter has the a long, and is more likly connected with OS. gavitan, AS. gewitan. From
watan comes the subst. wuot (our wuth, fury), as menoj and animus properly mean
mens, ingenium, and then also impetuosity, wildness; the ON. öðr [[óðr - frantic, mad,
furious, eager or mind, song, poetry]] has kept to the one meaning of mens or sensus.
(3) According to this, Wuotan, Oðinn would be the all-powerful, all-penetrating being,
qui omnia permeat; as Lucan says of Jupiter: Est quodcunque vides, quocunque
moveris, the spirit-god (4); conf. Virg. Georg. 4,221: Deum ire per omnes terras, and
Ecl. 3, 60: Jovis omnia plena. In the popular language of Bavaria, wueteln is to bestir
oneself, to swarm, grow luxuriantly, thrive, Schm. 4, 203 (see Suppl.)
Deze afleidingen zijn echter in strijd met de correlaties met de dualis “WUT” respectievelijk „WIT“
(„wij twee“), waarin men normaal gesproken geen spoor van “woede” of “verwoed zijn” herkent.
Als reactie op deze afleiding van “Vut” uit “Wodan” beschrijft auteur U. A. v. H. M de
oorspronkelijke vertaling van het woord “vut” als “afbeelding”, die later in een “afgod” veranderde:
Das älteste vorhandene Wörterbuch von 1729, welches den Oberländer und
Oberhalbsteiner Dialekt mit italienischer Erklärung enthält, überetzt vut ganz richtig mit
imagine, wie denn auch Bifrun in seiner Uebersetzung des Neuen Testaments vom Jahr
1560 die oben angeführte Stelle I. Corinther mit imaega wieder gibt. — Dagegen liest
man in den neuesten Wörterbüchern von Mutli, Conradi und Carisch allerdings nur eine
Verdeutschung mit Götze14.
Ook vermeldt de auteur (U. A. v. H. M), dat Willem von Humboldt ervan uitgaat, dat Vut van het
Latijnse woord futilis (“nietig”) afstamt, wat volgens Humboldt (?) het woord “Vut” een ietwat
denigrerend karakter verleent.
Die gerügte irrige oder doch mangelhafte Verdeutschung von Vut mag auch W. von
Humboldt zu der Annahme veranlasst haben, dass dasselbe zu jener WörterfamiIie
gehöre, welche vom lat. futilis abstammt, und den Begriff von etwas Verächtlichem an
sich trägt. —15
In de Etymologiebank wordt het woord “fut” in het West-Vlaams ook in de betekenis ‘mannelijk
zaad’ [1873; WNT] gedocumenteerd. De etymologie is “onduidelijk”.16
Vooral in de zegswijze ‘er zit geen fut in hem’, of ‘alle fut (fuut) is er uit’, dat wil
zeggen alle kracht, opgewektheid, energie, kavok (Maastricht), is er uit, wat men te
Deventer fup noemt (Draaijer, 12). Zie Opprel, 56 a: fut, kracht, opgewektheid,
levenslust; ook in den zin van sperma (evenzoo in het Westvl.); 17
Oorspronkelijk is deze kern echter niet denigrerend en eerder vergelijkbaar met de parabel van het
kleinste mosterdzaadkorreltje, waaruit wat “groots” kan groeien. Volgens Matteüs 13:31-32 is het
mosterdzaad zelfs het kleinste van alle zaden:
31 Nog een gelijkenis hield Hij hun voor en Hij zeide: Het Koninkrijk der hemelen is
gelijk aan een mosterdzaadje, dat iemand nam en in zijn akker zaaide. 32 Het is wel het
kleinste van alle zaden, maar als het volgroeid is, is het groter dan de tuingewassen en
het wordt een boom, zodat de vogelen des hemels in zijn takken kunnen nestelen.
13 Ueber die von Grimm adoptirte Ableitung des churwäldischen Wortes vut (U. A. v. H. M)
14 Ueber die von Grimm adoptirte Ableitung des churwäldischen Wortes vut (U. A. v. H. M)
15 Ueber die von Grimm adoptirte Ableitung des churwäldischen Wortes vut (U. A. v. H. M)
16 fut (geestkracht, lichaamskracht, pit) M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs
(2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 4 delen, Amsterdam, – Bronverwijzing:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2010), Etymologiebank, op http://etymologiebank.nl/
17 F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e
druk, Zutphen
In de parabel der futiliteit geldt het woord “fut” als “sperma” een symbool voor het aanwas van het
Koninkrijk der hemelen. Wellicht gold het menselijke sperma “fut” bij de Germanen eveneens als
de kern voor een hemelse rijk, dat ongetwijfeld bij vele volkeren als een hiernamaals mocht worden
beschouwd.
Bij Matteüs 13:31-32 wordt niet het denigrerende karakter maar de grootsheid in de groeicapaciteit
van het minieme mosterdzaadje uit de omvang van het zaadkorreltje afgeleid. Er is dus geen sprake
van een minachting voor het “fut”, maar eerder een ontzag voor de enorme boom, die het minieme
zaadje kan voortbrengen.
Het is zelfs denkbaar, dat de Germaanse parabel van de “fut” tot een globale canon van
scheppingslegenden behoorde en als parabel van het minieme mosterdzaadje in de Bijbelse canon
opgeslagen werd.
Het woordje *fuþa als model voor de levenskern vulva
Naast het woordje fut, dat het mannelijk zaad representeert, bestond er een vergelijkbaar begrip
voor de vulva, dat eveneens tot een denigrerend vloekwoord uitgegroeid is en in het Nederlands als
“vot” in “hondsvot” bekend staat.
Het woord hondsvot (scheldwoord) wordt soms met vod (lap, lor, prul) verward:
vod v., Mnl. vodde + Ndd. fudde, Mhd. vetze (Nhd. fetzen = vod, en fassen = kleeren),
On. fǫt. — In overdrachtelijke toepassing op een vrouwspersoon heeft men vot, tweede
lid van hondsvot, met dit vod verward. Hetz. voor de uitdr. iem. achter de vodden
zitten18.
In feite baseren het mannelijke “fut” (afgeleid van “ϝuþ” met de digamma Ϝ, ϝ) en het vrouwelijke
“*ϝuþa19” op een gemeenschappelijk stam Wut of Vut, die ongetwijfeld wordt gevormd door de drie
beginletters ϝuþ van ϝuþark.
In de oorspronkelijk woordvorming is nog geen sprake van denigrerende betekenis, die pas veel
later (na de kerstening) is ontstaan:
hondsvot znw. (de, het), sedert de 16. eeuw. = nhd. hundsfott m. “ellendeling” (sedert
de 16. eeuw). Oorspr. bet. “vulva canis”. Het tweede lid is het door Kil. “vetus”
genoemde fotte of ’t door hem “Sax. Sicamb.” genoemde, ook mnd. fut, futte v. “vulva”,
= mhd. fotze, futze v. (nhd. fotze) resp. vut v. “id.”. Uit het On. vgl. fytta v., fuð v.
“vulva”. Men combineert hiermee òf oi. putau (dualis) “billen” òf de basis, die bij vuil
besproken is en waarvan met t-formans ook lat. puter “rot”, misschien ook ier. othar
“een zieke”. Laten wellicht beide etymologieën zich combineeren? Bij namen van
geslachtsdeelen moet men echter met etymologiseeren voorzichtig zijn, aangezien de
mogelijke grondbett. zoo velerlei zijn20.
Door de vrijwel identieke stam van de woorden voor mannelijk en vrouwelijk zaad is de vraag of
het mannelijke “ϝuþ” / “ϝuð” en het vrouwelijke “ϝuþa” / “ϝuða” niet samen een “gezamenlijk”
geslachtsdeel van de eenheid “echtpaar” vormden.
De officiële etymologie van “ϝuþ” en “ϝuþa” lijkt mij onzeker te zijn, maar ongetwijfeld is er
spraken van een samenhang met “wut” (“wij beide”) en de hemelgoden “Vut” (“Wodan”) en “Tuw”,
die alle in de beginletters ϝuþ van ϝuþark gecodeerd staan.
18 J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gent–
Bronverwijzing: Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2010), Etymologiebank, op http://etymologiebank.nl/
19 germ. *fuþa ‘vulva’
20 N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haag
Bronverwijzing: Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2010), Etymologiebank, op http://etymologiebank.nl/
21 De taal van Adam en Eva | Joannes Richter - Academia.edu
Het woord “vader” met als levenskern “ϝuþ”
Tussen de talloze woorden met een “ϝuþ”-kern kan men ook “vader” als levensbron categoriseren.
In het runenalfabet onderscheidt men twee soorten vader:
1. De eerste vader is de zaadvader, die men ook als de biologische vader aanduidt. In de
archaïsche samenlevingen was voor het gewone werkvolk niet de zaadvader van
levensbelang.
2. Veel meer invloed op het overleven stamde daarentegen van de voedvader, die de
voedseltoevoer financierde en organiseerde.22
Zowel de voedvader als de zaadvader baseren op de dezelfde kern “ϝuþ”, waarop ook de
gemeenschappelijke geslachtsorganen “ϝuþ” en “ϝuþa” van de mens baseren.
De Ϝutiᛣ- en de Ϝaþiᛣ-rune
In de Runen-Sprach-Schatz van Dieterich kan men aflezen, dat het runenwoord ϝutiᛣ samen met
het ϝaþiᛣ talloze begrippen definieert: (1) voeden, (2) ter wereld brengen, (3) dik worden, (4) vet,
(5) opvoeden {maar dan in de vorm van “vetvoeren”}, (6) de voedvader {niet als zaadvader, maar
als voeder}, (7) de vagina, (8) het mannelijke geslachtsdeel, (9) het foedraal (als schede).
Al deze woorden zijn inmiddels in eigen Nederlandse woorden overgegaan, die vaak nog steeds de
oorspronkelijke ϝ*T-kern bevatten, die van levensbelang voor de levensenergie “fut” blijken te zijn.
Men kan dus stellen dat de Nederlandse taal (naast het Engels en Duits) destijds als een doelbewust
taalconcept is ontstaan en deze structuur althans in de basisvorm nog afleesbaar is:
• In het woord “voeden” is nog duidelijk de kern Fuþ (“fut”) van “futhark” afleesbaar, waarin
de klinker “u” door de “oe”-klank vervangen wordt.
• In het woord “fit” (weldoorvoed) volgt een V*T-patroon, waarin de klinker “u” door een “i”
vervangen wordt.
• Ook “vet” is opgebouwd als een V*T-patroon, waarin de klinker door een “e” vervangen
wordt.
• Het woord “vader” kan men als “vader” eveneens van de kern Fuþ (“fut”) van “futhark”
afleiden, waarin de klinker door een “a” vervangen wordt.
• Het vrouwelijke geslachtsdeel werd destijds van de kern Fuþ (“fut”) van “futhark” afgeleid,
waarin de klinker door een “o” vervangen wordt en resulteerde in het (nu onwaardige)
scheldwoord “vot” (in “hondsvot”) of ”fot”, maar moet oorspronkelijk als even belangrijk
gewaardeerd zijn als het voedsel, de vader en het vet (als het voedsel en de energiereserve in
de lichaamsbouw).
• Het mannelijke zaad wordt alleen in het Nederlands “fut” genoemd. Dit wordt niet door
Dieterich in de runen-reeks van de Runen-Sprach-Schatz vermeld, omdat het wellicht nooit
in runen neergeschreven werd.
23 Although "fud" is widely accepted in Scotland as being a slang term for the female reproductive organs, it is
generally used as a pejorative to describe someone who has just done something stupid, often in situations where
they've either been impulsive or it was blindingly obvious beforehand that it was a stupid thing to do.
Het grootste deel van deze woorden baseert op de stam “ϝuþ”. Kennelijk vormen de drie
beginletters de drie elementaire sleutels waarin:
• de eerste letter digamma ϝ een grote keur aan fonemen /f/, /v/, /u/, /y/,/g/, /b/ toelaat,
• de tweede letter (“u”) vrijwel alle klinkers (a, e, i, o, u, ij) representeren kan en
• de derde letter de þ van de dualis (“het tweetal”) vertegenwoordigt.
Als woorddefinitie vormt “ϝuþ” een compacte definitie van de Germaanse religie, die voornamelijk
op de begrippen geslachten “ϝuþ” en “ϝuþa”, de echtparen, de wet, het wettelijk huwelijk, “wij
beide”, voeden (opvoeden, vetmesten) en de godennamen Vut, Tuw, Wêda, Wodan, Guodan, God,
Tiw en Futhark baseert.
Voor de beschrijving van de elementaire Germaanse grondbeginselen kan men vrijwel elk
sleutelbegrip met de twee consonanten “ϝ” en “þ” en een handvol “oer”-klinkers “a”, “i”, “u” of de
Latijnse standaardreeks “a”, “e”, “i”, “o”, “u” neerschrijven.
Het boek Tiw (1861) van William Barnes
In het boek Tiw (1861) beschrijft William Barnes dat de Engelse woordenschat grotendeels op een
kern van ongeveer 50 Duitse woordstammen bestaat, waarin men door klinkersvariaties talloze
woordvarianten samenstellen kan.
Het viel mij nu in het boek Tiw (1861) van William Barnes op, dat er nog andere woorden waren,
die met behulp van dezelfde mechanismen samenhangende woorden genereerden, bijvoorbeeld de
woorden, die het boeien van voeten beschreven. De voeten behoren immers ook tot het
woordpatroon V*þ. Ook de woorden voor weduwen en weduwnaars behoren tot deze categorie
met het woordpatroon V*þ.
William Barnes koos de titel TIW, omdat hij deze godheid als de stamvader van het Teutonische
volk der Duitsers beschouwde, waarbij hij vermoedelijk de Nederlanders meerekende24.
50% van de 10 categorieën werden in de elementen van de 50-tallige lijst geïdentificeerd, maar
gezien de Victoriaanse schaamte voor de geslachtsdelen fud & butt (het vrouwelijk resp. mannelijk
geslacht) en futter (copulatie) en ook vet ( “fat”) en vetmesten (“to feed up”) ontbreken.
De belangrijke elementen “wit” en “witness” (→ Nederlands: “weten”, Duits: “wissen”) ontbreken
in Barnes' studie van het Engels als Duits dialect.
24 „I call my view of Teutonic roots TIW, as the name of the god from which the Teutonic race seem to have taken their
name. (Page V – introduction)“
Samenvatting
In een van zijn laatste publicaties „Über den Dualis“ (1828) waarschuwt Wilhelm van Humboldt,
dat men de dualis niet mag beschouwen als een overbodige luxe der talen. De dualis draagt bij tot
de precisie in de onderlinge relaties tussen de woorden, preciseert en verlevendigt de
uitdrukkingen.25
Van Humboldt gaat niet in op de fundamentele achtergrond van de dualis, die wellicht samenhangt
met de inleidende woordelijke specificatie in het runenalfabet, de identiteit van de dualis “wit”
(„wij twee“) en het Engelse woord “wit” (“de Griekse νοῦς of νόος ”).
In dit essay wordt de rol van de Germanistische dualis afgeleid van de concepten, die de
taalkundige evolutie met de scheppingslegenden in de Genesis en in Griekse legenden deelt zoals
bijvoorbeeld Plato's Symposium. De fundamentele betekenis van de dualis “wit” of “wut” (“wij
twee”) wordt afgeleid van de identiteit tussen “wut” en de hemelgoden Tuw en Wut (Wodan). De
dualis “wit” of “wut” komt 1:1 overeen met Wut (Wodan) en met het gespiegelde woord Tuw.
In de Runen-Sprach-Schatz van Dieterich kan men aflezen, dat het runenwoord Futiᛣ samen met
het Faþiᛣ talloze begrippen definieert: (1) voeden, (2) ter wereld brengen, (3) dik worden, (4) vet,
(5) opvoeden {maar dan in de vorm van “vetvoeren”}, (6) de voedvader {niet als zaadvader, maar
als voeder}, (7) de vagina, (8) het mannelijke geslachtsdeel, (9) het foedraal (als schede), (10)
boeien (veters), (11) het mannelijk zaad, (12) de achtergelaten partners (weduwen en weduwnaars).
Al deze woorden zijn inmiddels in eigen Nederlandse woorden overgegaan, die vaak nog steeds de
oorspronkelijke Ϝ*T-kern bevatten, die van levensbelang voor de levensenergie “fut” blijken te zijn.
Men kan dus stellen dat de Nederlandse taal (naast het Engels en Duits) destijds als een doelbewust
taalconcept is ontstaan en deze structuur althans in de basisvorm nog afleesbaar is.
De runen FuþiR en Faþir baseren grotendeels op de eerste drie symbolen Fuþ van de Fuþark-
reeks.
In het boek Tiw (1861) beschrijft William Barnes dat de Engelse woordenschat grotendeels op een
kern van ongeveer 50 Duitse woordstammen bestaat, waarin men door klinkersvariaties
woordvarianten samenstelt.
50% van de 10 categorieën werden in de elementen van de 50-tallige lijst geïdentificeerd, maar
gezien de Victoriaanse schaamte voor de geslachtsdelen fud & butt (het vrouwelijk resp. mannelijk
geslacht) en futter (copulatie) en ook vet ( “fat”) en vetmesten (“to feed up”) ontbreken.
De belangrijke elementen “wit” en “witness” (→ Nederlands: “weten”, Duits: “wissen”) ontbreken
in Barnes' studie van het Engels als Duits dialect.