Вы находитесь на странице: 1из 38

c

Hoofdstuk 1 ; terreinverkenning
1.2 Waarom recht?
Vier functies van het recht:
 c J 
; Gedragsregels(normen) worden in ethisch opzicht zo belangrijk
gevonden, dat er straf wordt opgesteld wanneer zij deze overtreden. Moord, diefstal,
verkrachting en terroristische aanvallen en discriminatie wegens ras of geslacht.
 c a    
; µoog om oog, tand om tand¶, is een vorm van eigenrichting. Wij
kennen een rechterlijke organisatie die bij uitsluiting oordeelt of iemand moet worden gestraft;
op welke wijze en langs welke procedure.
 c Π 
 
; Mensen werken niet alles in de puntjes uit. De Wet heeft
aanvullende regelingen. Bijvoorbeeld je koopt een stoel, maar hoeft pas een week later te
betalen. In die week word de stoel gestolen, moet jij dan die stoel alsnog betalen? Art. 7:10
BW.
 c Instrumentele functie; ³Zo doen wij het en niet anders.´

1.3 Waar vinden we het recht ?


Rechtsbronnen;
1.c De wet
2.c ?; overeenkomst tussen twee of meer staten. Bilateraal (twee staten), multilateraal
(tussen meer dan 2 staten).
3.c £
 
 ; rechtspraak; beslissingen afkomstig van een rechter of rechtscollege.
4.c De gewoonte

1.3.1 De wet c
R      
     
·rivaatrecht; Recht dat geldt tussen burgers onderling.
·rivaatrecht word ook wel het civiele recht of burgerlijk recht genoemd. ·rivaatrecht bestaat uit twee
delen: ?         
Het personen- en familierecht regelt zaken als geboorte, huwelijk/geregistreerd partnerschap,
echtscheiding, adoptie, ondercuratelestelling en de regeling van het vermogen tussen echtgenoten
(BW1).
Vermogens recht vallen alle op geld waardeerbare handelingen tussen burgers onderling waaraan
juridische gevolgen verbonden zijn. Daarnaast kun je denken aan talloze ongevallen en ongelukjes die
dagelijks plaatsvinden. Zaken als de aanschaf van een machinepark of kantoorinventaris behoren tot
dit rechtsgebied. Er wordt vaak schade geleden en die wordt via de rechter verhaald op degene die de
schade heeft toegebracht. 3,5 en 6 BW.

Boek 1; personen en familierecht


Boek 2; rechtspersonen
Boek 3; vermogensrecht in het algemeen
Boek 4; erfrecht
Boek 5; zakelijke rechten
Boek 6; algemene gedeelte van het verbintenissenrecht
Boek 7; bijzondere overeenkomsten
Boek 8; verkeersmiddelen en vervoer
Boek 9; rechten op voortbrengselen van de geest
c

R      



     
·rivaatrecht bestaat niet alleen uit personen- en familierecht maar ook uit ondernemingsrecht, het
rechtsgebied dat alles regelt wat ondernemingen en bedrijven betreft. Het uitoefenen van een
onderneming of bedrijf vindt vaak plaats in de vorm van een naamloze of een besloten vennootschap,
soms via een coöperatie of een stichting. Ondernemingsrecht (boek 2BW) Handelsnaamweet,
Handelsregisterwet en de Faillissementswet.

R      


   
   
Heeft iemand privaatrechterlijk geschil met een ander, dan moet die persoon naar de rechter stappen
om zijn gelijk te krijgen. Op het terrein van het privaatrecht is er niet een derde (onafhankelijke
persoon) die dat regelt, dat moet de burger zelf doen, Naar de rechter gaan om een geschil te laten
beslechten, noemen we procederen. (Rv.)

R      


   
Naast wetten op het terrein van het privaatrecht en het ondernemingsrecht kennen we wetten op terrein
van het strafrecht. Kenmerkend voor dit deel van het recht is dat de staat door middel van het openbaar
Minister (OM) actief optreedt teneinde sancties (boete, gevangenisstraf) te eisen bij overtreding van de
normen. Bij het strafrecht bezit de staat een monopoliepositie. Alleen het OM kan tot vervolging
overgaan. (Wetboek van Strafrecht, Wetboek van Strafvordering, Opiumwet)
Het strafrecht en het privaatrecht (vermogensrecht) zijn op een bepaalde manier met elkaar verbonden.

R      


   
Het staatsrecht regelt ruwweg gesproken de wijze waarop de Nederlandse staatsbestel wordt
vormgegeven en de invloed die de burgers daarop kunnen uitoefenen, via bv. Verkiezingen. In de
c
Grondwet staat regelmatig dat de wetgever een bepaalde materie nader moet regelen bij de wet =
Organieke wetten. (Wet op de Raad van State, Kieswet, Wet op de rechterlijke organisatie)

R      


    
Het bestuursrecht heeft betrekking op de mogelijkheden die de overheid heeft om regulerend op te
treden ten aanzien van de maatschappij.
Bij de laatste drie rechtsgebieden zien we dat de overheid steeds een belangrijke plaats inneemt =
publiek recht.

R   
Wetten worden niet alleen vanuit Den Haag uitgevaardigd, veel regelgeving komt van andere organen
of instanties.
Wetgever op centraal niveau is met name de nationale wetgever, die is samengesteld uit enerzijds de
regering en anderzijds de Staten-Generaal (2e +1e Kamer). De wetten van de nationale wetgever
vormen tezamen de hiervoor genoemde regelgeving uit Den Haag(Binnenhof).
Decentrale wetgevers treffen we onder meer aan op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ook
provincies en gemeenten vaardigen dus wetten uit. Door hen uitgevaardigde regels dragen echter niet
de naam µwet¶, maar µverordening¶. Op provinciaal niveau zijn ·rovinciale Staten bevoegd
verordeningen voor hun provincie tot stand te brengen. Op gemeentelijk niveau is de gemeenteraad
bevoegd voor de gemeente in kwestie regels te maken.
De nationale wetgever kondigt op alle rechtsgebieden regels af. Op provinciaal en gemeentelijk niveau
met name op bestuursrecht en het strafrecht.
De Sociaal-Economische Raad en waterschappen kunnen ook wetten uitvaardigen.
c

r
     
  
1.c Hogere regels gaan boven lager regels
als een gemeentelijke verordening in strijd is met een verordening van de provincie
waarbinnen de gemeente zich bevindt, dan zal de rechter de gemeentelijke verordening
onverbindend verklaren. Een wet in formele zin gaat weer boven een provinciale verordening.
2.c Jongere regels gaan boven oude regels
Zijn twee wetten van gelijk niveau met elkaar in strijd, dan zal de rechter de meeste recente
toepassen.
3.c Bijzondere regels gaan boven algemene regels

R 
     
ü    is een wet die tot stand is gekomen op grond van samenwerking tussen regering
en Staten-Generaal, de nationale wetgever.
ü   is ieder wetgevend besluit dat bestemd is voor een onbepaald aantal en dus
niet bij name genoemde personen.
 c Een groot aantal wetten is en wet in formele zin en wet in materiële zin, want de wetten die
door de centrale wetgever (Den Haag) worden uitgevaardigd, zijn meestal tot niet bij name
genoemde mensen gericht.
 c Sommige wetten zijn wel wet in formele zin, maar geen wet in materiële zin want wetten
afkomstig van de centrale wetgever richten zich soms tot bij name genoemde personen of
concreet gemaakte onderwerpen. Bv. Begroting goedgekeurd/huwelijk kroonprins
goedkeuring.
 c Een groot aantal wetten is geen wet in formele zin maar wel in materiële zin, want veel wetten c
op provinciaal en gemeentelijk niveau richten zich tot een onbepaald aantal mensen.
 c Een besluit niet afkomstig van de centrale overheid en niet gericht tot een onbepaald aantal
mensen is noch een wet in formele zin noch een wet in materiële zin. Bv. Verstrekken van een
vergunning.

1.3.2 Het verdrag


Regels in verdagen noem je verdragsbepalingen. Een verdrag is een afspraak, overeenkomst, gesloten
door twee of meer staten. Een verdrag tussen twee staten heeft een bilateraal verdrag; zijn er meer dan
twee staten bij een verdraag betrokken dan noemen we dit een multilateraal verdrag. Vanuit de (E)EG
(EU) kunnen vorderingen en richtlijnen worden uitgevaardigd, waardoor nationale wetgevers
gedwongen kunnen worden hun wetten aan te passen of in te trekken.
1.3.3 De jurisprudentie
R
  

Jurisprudentie betekent rechtspraak. Recht wordt gesproken door een enkele rechter (unus) of door een
rechterlijke college. Hun beslissingen worden vonnissen, arresten of uitspraken genoemd.
Een   wordt gegeven door de rechtbank, een   door een gerechtshof en de Hoge Raad,
procedure moet dan wel d.m.v. een dagvaarding zijn gestart. Een verzoekschrift ? = beschikking.
Rechtbank, gerechtshof en Hoge Raad zijn vooral actief op het terrein van het privaatrecht,
ondernemingsrecht en het strafrecht. De beslissingen van rechters kunnen dus bron van recht zijn.

Ñ     
 
De rechter bezit een aantal hulpmiddelen bij het specificeren van de betekenis van een woord of
zinsnede.
c

 c De grammaticale interpretatiemethode
Bij de uitleg van een woord knoopt de rechter aan bij de betekenis die het heeft in het alledaagse
spraakgebruik.
 c Wetshistorische interpretatiemethode
De rechter beroept zich bij dit hulpmiddel op een passage uit de parlementaire geschiedenis van de
betreffende wet. Over iedere wet wordt in de Eerste en Tweede kamer beraadslaagd. Wanneer nu een
woord of zinsnede onduidelijk is, kan de rechter de parlementaire stukken raadplegen teneinde na te
gaan wat de wetgever over het artikel waarin de onduidelijkheid staat, heet betoogd.
 c Anticiperende interpretatiemethode
Bij het formuleren van zijn regel baseert de rechter zich in dit geval op toekomstig recht, op bijna-
recht dus.
 c De rechtsvergelijkende interpretatiemethode
Als de rechter deze methode hanteert, verwijst hij naar de uitleg van een woord of zinsnede zoals die
in het buitenland gegeven wordt.

r    
Een redeneerwijze is een bepaalde manier van denken om tot een bepaalde uitspraak te komen,
1.c Bij de A-contrarioredenering gaat de rechter ervan uit dat een bepaalde rechtsregel niet van
toepassing is, omdat die regel uitsluitend geschreven is voor de gevallen die uitdrukkelijk in
die regel worden genoemd.
2.c Bij de redenering naar analogie stelt de rechter zich op het standpunt dat een bepaalde kwestie
(die niet wettelijk geregeld is) zoveel lijkt op een kwestie waarin de wet wel voorziet, dat die
laatste regel ook van toepassing wordt verklaard op de niet-geregelde kwestie.
c
1.3.4 De gewoonte
Ook de gewoonte ten slotte kan als bron van recht fungeren. Twee voorwaarden :
Allereerst moet er sprake zijn van een    : binnen de groep in kwestie handelt men
conform de gegroeide opvatting. Daarnaast moeten de betrokkenen het als hun    
beschouwen overeenkomstig de regel te handelen; moreel achten zij zich verplicht de regel te volgen.
Is aan deze twee voorwaarde voldaan, dan is er sprake van gewoonterecht.

1.4 Enkele onderscheidingen binnen het recht


1.4.1 Materieel en formeel recht
Materieel recht heeft betrekking op datgene wat mag en niet mag, welke rechten en plichten men
heeft. Materieel recht is dus inhoudelijk van aard.
Het formele recht daarentegen (procesrecht)houdt de regels in die men moet volgen om het materiële
recht te effectueren. Het geeft aan waar men moet procederen. Hoe men moet procederen, welke
termijnen er in acht moeten worden genomen, welke rechten men daarbij heeft en zo meer.

1.4.2 Dwingend en aanvullend recht


Dwingend recht is recht waarvan de burgers niet mogen afwijken. De wetgever vindt in zo¶n situatie
een wetsartikel of een bepaalde wet zo belangrijk dat hij de mening is toegedaan dat men er niet van
mag afwijken, ook al zou men dat in bepaalde omstandigheden wel willen.
Aanvullend recht; van dit recht kan men te allen tijde afwijken; de enige voorwaarde is dat beide
partijen met deze afwijking akkoord gaan.
c

Wanneer het werkwoord MOETEN in het wetsartikel voorkomt, bevat het dwingend recht. KUNNEN
daarentegen duidt op aanvullend recht. Nietigheid, met andere woorden, impliceerteen regel van
dwingend recht.

1.4.3 Objectief en subjectief recht


Als we spreken van objectief recht dan wordt daarmee bedoeld het geldende recht, of ook wel het
positieve recht. Het zijn de regels die in het algemene bewoordingen aangeven wat rechtens is. We
zouden ook kunnen zeggen : objectief recht is het geheel van regels dat uit alle eerder genoemde
rechtsbronnen voortvloeit.
Een subjectief recht is een recht dat een individu in concreto bezit omdat het objectief recht dit met
zoveel woorden zegt.
Aan wie komen subjectieve rechten toe ? Allereerst natuurlijk aan mensen. In juridische bewoordingen
noemt men ze natuurlijke personen. Daarnaast kunnen ook rechtspersonen subjectieve rechten
bezitten. Een rechtspersoon is een ondernemingsvorm die zelfstandig aan het maatschappelijk verkeer
deelneemt.

1.4.4 privaatrecht en publiekrecht


Tot het privaatrecht worden gerekend het burgerlijk recht (zowel het personen- en familierecht als het
vermogensrecht), het burgerlijk procesrecht en het ondernemingsrecht.
Het publiekrecht omdat het staatsrecht, het bestuur(proces)recht en het straf(proces)recht.
Europees/internationaal Recht.
·rivaatrecht ; overheid kan ook als burger optreden bv. Gemeente koopt auto.
·ubliekrecht; overheid als zodanig en de burger.
c
c

2; Verbintenissenrecht ± de overeenkomst
2.1 ·raktijkvoorbeelden
2.2 Wanneer ontstaat er een overeenkomst?
Een overeenkomst, art. 217 boek6 BW, komt tot stand door een    en    daarvan. Kan
je je bod intrekken; 2 voorwaarden. Aanbod mag nog niet aanvaard zijn (art. 6:219 lid 2 BW) of de
aanbieder mag zijn bod niet onherroepelijk hebben gemaakt (6:219 lid 1 BW)
Er ontstaat geen overeenkomst als er geen aanbod, maar een uitnodiging tot het doen van een aanbod
wordt gedaan (prijs n.o.t.k.).
De vraag wanneer een overeenkomst tot stand komt, kan ook nog vanuit een andere invalshoek
worden bekeken (art. 3:33 BW), de wilsverklaringen van beide partijen moet met elkaar
overeenkomen.

2.3 En toch geen overeenkomst?


2.3.1 µMijn wil was niet overeenkomstig mijn verklaring¶
Bij een wilsdefect wordt gesteld: wat ik verklaard heb, wilde ik (eigenlijk) niet; daarom kan er, hoewel
u, wederpartij, dat misschien dacht, ook geen overeenkomst ontstaan.
Wils- en vertrouwensleer; leer waarbij ervan uitgegaan wordt, dat een verklaring die niet strookt met
de wil, niet kan leiden tot het tot stand komen van een overeenkomst. Er komt echter alsnog een
overeenkomst tot stand indien de wederpartij er in redelijkheid op mocht vertrouwen dat er geen
decrepantie(verschil) bestond tussen wil en verklaring

2.3.2 µMijn wil was gebrekkig gevormd¶ = wilsgebrek


Wilsgebreken vallen uiteen in vier categorieën:
1.c Dwaling
2.c Bedrog
3.c Bedreiging
4.c Misbruik van omstandigheden c
Dwaling is geregeld in art. 6:228 BW de overige 3 in art. 3:44BW.
Dwaling doet zich voor wanneer iemand een overeenkomst heeft gesloten terwijl hij, als hij van
werkelijke situatie op de hoogste was geweest, die overeenkomst zeker niet had afgesloten. De
betreffende persoon moet hebben gedwaald over de    .
Naast dwaling omtrent de zelfstandigheid van de zaak moet (6:228lid1BW) ten minste aan één van de
volgende voorwaarden zijn voldaan.
 c De dwaling is te wijten aan een inlichting van de wederpartij
 c De wederpartij had de dwalende behoren in te lichten, maar heeft dit niet gedaan.
 c De wederpartij ging van dezelfde onjuiste veronderstelling uit als de dwalende.
In lid 2 van art. 228 boek 6 BW worden bovendien nog een twee gronden genoemd die maken dat toch
geen geslaagd beroep op dwaling kan worden gedaan.
 c De dwaling betreft een uitsluitende toekomstige omstandigheid
 c De aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden
van het geval brengen mee dat de dwaling voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
Van   is sprake als iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling
beweegt door opzettelijk onjuiste mededelingen te doen of door daarvan juist opzettelijk af te zien.
Bedrog wordt ook wel gekwalificeerde dwaling genoemd. Men kan bij bedrog (bewezen) altijd de
schade verhalen.
Van   is sprake als iemand met ongewone pressiemiddelen een ander beweegt tot het
aangaan van rechtshandeling.
 
     doet zich voor als iemand behendig gebruikmaakt van een bijzondere
situatie waarin een ander verkeert, bijv. abnormale geestestoestand als gevolg van het overlijden van
een familielid. Art. 3:44 lid 4 BW; noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid en onervarenheid.
2.3.3 De overeenkomst is in strijd met de wet, goede zeden of openbare orde
Ook al stemden wil en verklaring overeen en was er geen wilsgebrek aanwezig, dan kan een gesloten
overeenkomst krachteloos zijn omdat deze in strijd is met de wet, goede zeden of openbare orde. De
c

wet zegt in art. 3:40 lid1 BW dat een dergelijke overeenkomst  is. Nietigheid houdt in dat de
overeenkomst geacht wordt nooit te hebben bestaan.
Een   overeenkomst is een overeenkomst die rechtskracht bezit tot het moment waarop
deze door de partij die wordt beschermd, vernietigd wordt.

2.3.4 µIk ben handelingsonbekwaam¶


Ieder natuurlijk persoon is handelingsbekwaam, voor zover de wet niet anders bepaalt art. 3:32BW.
?    is: de mogelijkheid om onaantastbare rechtshandelingen te verrichten.
De rechtshandeling behoort tot de categorie rechtsfeit.    zijn juridisch relevante feiten ; er is
een rechtsregel die een bepaald rechtsgevolg verbindt aan een bepaald feit.
De rechtshandeling is een rechtsfeit, maar met een gewild rechtsgevolg. De wil staat centraal bij de
rechtshandeling. Een rechtsfeit is alleen een rechtshandeling wanneer het al dan niet ontstaan van een
rechtsgevolg enkel en alleen afhankelijk is van de wil van iemand.
 rechtshandelingen ; rechtshandelingen die pas geldig zijn wanneer twee of meer
rechtsubjecten hun op elkaar aansluitende wilsverklaringen kenbaar maken. Een overeenkomst kan
immers pas tot stand komen als er twee wilsverklaringen zijn.
ü  rechtshandelingen ; zijn geldig als zij worden verricht door één persoon. Bijv. het
testament.
Bij een    ontstaat er een rechtsgevolg waarbij volkomen onverschillig is of dit
rechtsgevolg wel of niet gewild is. De meeste bekende is de onrechtmatige daad.
Het blote rechtsfeit is een feit waaruit rechtsgevolgen voortkomen zonder dat de betrokkene in staat is
daarop wezenlijke invloed uit te oefenen ; geboorte, overlijden, het bereiken van de meerderjarige
leeftijd, of de leeftijd van 65.
Twee groepen handelingsonbekwaam;
 c Onder curatele gestelden art. 1:378 e.v. BW
 c Zij die krachtens een rechterlijk bevel in een krankzinnigengesticht zijn opgenomen.
Rechtshandelingen aangegaan door handelingsonbekwamen zijn vernietigbaar. Deze
rechtshandelingen kunnen worden aangetast door degene die waakt over de belangen van de c
betrokkene: de curator.

2.4 Welke inhoud heeft een overeenkomst?


2.4.1 Hetgeen partijen overeenkomen
De context waarbinnen zich de transactie heeft afgespeeld, moet in beschouwing worden opgenomen
om erachter te komen, wat partijen precies hebben gewild.

2.4.2 De wet
Sluiten partijen een overeenkomst, dan kunnen daaruit ook rechten en plichten op grond van de wet
voortvloeien. De wet heeft aanvullende regels.

2.4.3 De gewoonte
Op gelijke wijze kunnen gewoonteregels van toepassing zijn op een contractuele verhouding, zonder
dat de partijen daarover iets hebben afgesproken.

2.4.4 De redelijkheid en billijkheid


Als de contracterende partijen over een bepaalde kwestie (nagenoeg) niets hebben afgesproken en ook
de wet en de gewoonte zwijgen, dan kan het zo zijn dat op grond van de redelijkheid en billijkheid de
inhoud van een overeenkomst wordt vastgesteld.
Bij de       van de redelijkheid en billijkheid hebben partijen A plus B
afgesproken, maar de rechter neemt als standpunt in dat B niet tussen partijen geldt.
Bij de  
   van de redelijkheid en billijkheid zijn partijen C overeengekomen, maar
neemt de rechter als standpunt dat ook D tussen partijen geldt. Niet genoemd, toch van kracht.
Rechtsfiguur die ertoe kan leiden dat tussen partijen iets van kracht is, hoewel dit niet met zoveel
woorden is afgesproken.
c

ü  ; beding waarbij een van de contracterende partijen haar aansprakelijkheid voor
mogelijke schade van de wederpartij heeft uitgesloten.

2.5 Men komt niet na wat is afgesproken


2.5.1 Nakoming ( met aanvullende schadevergoeding)
Nakoming kan altijd worden gevorderd als iemand niet aan zijn contractuele verplichting voldoet. Er
geldt wel een uitzondering: nakoming kan niet worden geëist als dat feitelijk gezien niet meer kan.
Een 
 heeft betrekking op een soort zaak die niet geïndividualiseerd is.
Een    is een geïndividualiseerde zaak. Zodra deze tenietgaan, is het vorderen van nakoming
uitgesloten.
Π
     kan tezamen met nakoming worden gevorderd als men kostenposten
heeft doordat er niet, te laat of ondeugdelijk is nagekomen.

2.5.2 Vervangende schadevergoeding


- Te verrichten handelingen voordat men een juridische procedure kan starten (Fase A: de
prejuridische fase)
- Te verrichten handelingen tijden de juridische procedure (fase B: de juridische fase)

      


Is nakoming feitelijk onmogelijk, dan kan de eiser die vervangende schadevergoeding vordert direct
doorgaan naar fase B, de gerechtelijke procedure.
Een ingebrekestelling is een schriftelijke aanmaning aan het adres van de debiteur, waarbij deze alsnog
een redelijke termijn krijgt om aan zijn verplichtingen te voldoen. Hoofdregel is dus: eerst een
ingebrekestelling, dan in verzuim, om vervolgens over e stappen naar fase B. Soms is een
ingebrekestelling niet nodig:
 c Er is (meestal ten zijde van het sluiten van de overeenkomst) al uitdrukkelijk een termijn
gesteld waarbinnen de debiteur aan zijn verplichting moet voldoen (fatale termijn)
 c De schuldeiser moet uit een mededeling van de schuldenaar afleiden dat deze tekort zal c
schieten in de nakoming van de verbintenis, m.a.w.: dat deze wanprestatie zal plegen.
†   : bericht aan de schuldenaar waarbij wordt medegedeeld dat wordt afgezien van
nakoming en dat vervangende schadevergoeding zal worden gevorderd.

    


Als de crediteur als eiser de procedure start, zal hij moeten aantonen dat de debiteur tekortgeschoten is
in de nakoming van zijn verbintenis. Bewijzen dat de schuldenaar wanprestatie heeft gepleegd.
Art. 6:75 BW; De debiteur zal moeten aantonen dat:
 c Hij geen schuld heeft aan de tekortkoming van de nakoming van de verbintenis. Hij zal
stellen: mij treft geen verwijt
 c De tekortkoming ook niet voor zijn rekening (risico) komt en niet krachtens de wet en niet
krachtens rechtshandeling en niet krachtens de in het verkeer geldende opvattingen.

Art. 6:75 BW -> overmacht.

Ë 
µEen tekortkoming kan de schuldenaar niet worden toegerekend, indien zij niet is te wijten
aan zijn schuld¶« art. 6:75 BW

      -> art. 6:76+77 BW
In art. 76 staat dat men aansprakelijk is voor de schade die is veroorzaakt door personen die men heeft
ingeschakeld bij de uitvoering van een uit een overeenkomst voortvloeiende verbintenis.

          ; In plaats van krachtens rechtshandeling kan men beter
denken krachtens overeenkomst. Via de overeenkomst kunnen partijen het risico dat men
aansprakelijk zal zijn voor mogelijk te ontstane schade, vergoten of verkleinen. Door middel een
c

  

 kan men zich vrijwaren tegen een bepaalde schadepost; het risico wordt daarmee
verkleind. Het tegenovergestelde beding heet de    .

Voor zijn rekening krachtens verkeersopvattingen ; onder verkeersopvattingen verstaat men: hetgeen
in het algemeen wordt aanvaard, of: wat men doorgaans acceptabel acht.

2.5.3 Aanvullende schadevergoeding


De categorie aanvullende schadevergoeding valt uiteen in twee componenten: vertragingsschade en
gevolgschade.
   heeft betrekking op de schade die is ontstaan ten gevolge van een niet correcte
levering op de overeengekomen datum.
£   heeft betrekking op alle schade die os voortgekomen uit een ondeugdelijke
nakoming. Verkeerde bestrijdingsmiddel geleverd, gevolg: oogst is mislukt.
De gedaagde kan zich kan zich beroepen op overmacht.

2.5.4 Ontbinding (met aanvullende schadevergoeding)


Naast nakoming en schadevergoeding kan ook ontbinding van de overeenkomst worden gevorderd,
ingeval een van de partijen wanprestatie pleegt. Ontbinding heeft tot gevolg dat beide partijen worden
bevrijd van de verplichtingen (verbintenissen) uit de gesloten overeenkomst. Er geldt echter een
beperking: men kan alleen ontbinding vorderen bij een     . Als nakoming nog
mogelijk is moet de wederpartij eerst in verzuim worden gesteld (art. 6: 265 lid 2 BW)
Ontbinding van de overeenkomst kan op twee manieren worden gerealiseerd (art.6:267 BW).
Allereerst door een schriftelijke, buitengerechtelijke verklaring, gericht aan de schuldenaar. Daarnaast
kan de ontbinding van een overeenkomst ook door de rechter worden uitgesproken,. Men moet zich in
dit verband realiseren dat iemand die (nog) geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot
ontbinding, juridisch verplicht is en blijft, te voldoen aan hetgeen waartoe hij zich heeft verbonden.
Ontbinding heeft geen terugwerkende kracht ->art. 6:269BW. Ontbinding betekent: alles keert terug
naar de toestand voordat de overeenkomst gesloten was. c
Op partijen rust slechts (art.6:271 BW) een          van wat zij
reeds ontvangen hebben.

2.5.5 Vervangende en aanvullende schadevergoeding


Ten slotte kan de eisende partij (crediteur) een combinatie van vervangende en aanvullende
schadevergoeding vorderen. Met betrekking tot de vervangende schadevergoeding gelden de regels
met het gemaakte onderscheid tussen fase A en fase B. Aanvullende schadevergoeding valt ook nu
weer uiteen in vertragingsschade en gevolgschade.
c

2.5.6 Overzicht rechten van crediteur bij niet-nakoming door debiteur


 c   cc  c

c c c cc c

cc
cc &   " c  "# c
"   c
  c c
   c !    c
%   cc $c
c  #c   "
#c


cc
cc
cc
cc   c
c cc c c    c "    cc
!    c   c "    c $ "   
  "#c "    c c c c  c
$ "   "    c
c

' ! c  (c c


    c c
2.6 Opschortingsrecht c
2.6.1 De exceptio non adimpleti contractus -> art. 6:262 BW
³Ik presteer pas weer als u presteert´

2.6.2 De onzekerheidsexceptie ; art. 6: 263 BW


6:263 BW ; Hierin staat geschreven dat de partij die verplicht is eerst te presteren, gebruik kan maken
van de onzekerheidsexceptie als hij goede grond heeft te vrezen dat de wederpartij niet zal nakomen.
Hij is dan bevoegd de nakoming van de verbintenis op te schorten totdat zeker is dat de wederpartij zal
presteren. ³Omdat ik terecht mag menen dat u wellicht niet presteert, wacht ik totdat ik daarover
zekerheid heb gekregen.´

2.6.3 Het recht van retentie ; artt. 3: 290 e.v. BW


Het recht heeft betrekking op het geval dat iemand een roerende zaak (een object) van een ander onder
zich heeft. ³Ik geef de roerende zaak pas terug, als u hebt gepresteerd´

2.7 Beëindiging en opzegging


Heel veel overeenkomsten komen ten einde met het nakomen van de verbintenis tussen partijen.
Duurovereenkomsten zijn overeenkomsten die voor onbepaalde tijd zijn gesloten en die naar hun aard
op continuïteit zijn gericht.
Opzegging van een duurovereenkomst wil zeggen: aan de andere partij wordt te kennen gegeven dat
de overeenkomst zal eindigen. Dat kan alleen als een opzegtermijn in acht wordt opgenomen.
Bij geschil zal de rechter die redelijkheid vaststellen aan de hand van de omstandigheden van het
geval. Soms geeft het (duur)contract heel specifieke regels, zoals ; opzegging moet plaatsvinden bij
aangetekende brief en met inachtneming van tenminste twee maanden.
c

3 De arbeidsovereenkomst en de koopovereenkomst
3.1 Het bijzondere van de arbeidsovereenkomst en de koopovereenkomst
Met betrekking tot de arbeidsovereenkomst en de koopovereenkomst geldt dat:
 c De wetsartikelen van boek 3 en 6 BW van toepassing zijn en
 c De wetsartikelen van boek 7 BW, voor zover ze althans op die specifieke overeenkomst
betrekking hebben.

3.2 De arbeidsovereenkomst
3.2.1 Definitie van arbeidsovereenkomst
De      is de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in
dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
Titel 10 van boek 7 BW(arbeidsovereenkomst) bevat veel     ; hier mag niet van worden
afgeweken.
Er zijn nog twee overeenkomst waarin arbeid centraal staat nl.: de overeenkomst van de opdracht (art.
7:400 e.v. BW) en de overeenkomst tot aanneming van werk (art. 7:750 e.v. BW). Deze twee bevatten
voornamelijk  
  , waarvan partijen ten allen tijde kunnen afwijken. Is iemand werkzaam
op basis van een arbeidsovereenkomst, dan is diens wettelijke bescherming veel hoger dan wanneer
iemand een overeenkomst van opdracht of een overeenkomst tot aanneming van werk heeft gesloten.
Een gezagsverhouding is aanwezig als de werkgever bevoegd is tijdens het werk eenzijdig instructies
aan de werknemer te geven.

3.2.2 Enkele afspraken in de arbeidsovereenkomst


Afspraken : loon, functie, standplaats en werktijden. Daarnaast nog een proeftijdbeding en een
concurrentiebeding. c


De hoogte van het te verdienen loon is voor een werknemer natuurlijk van het grootste belang. Even
belangrijk voor de werknemer is dat de werkgever het loon ook daadwerkelijk uitbetaalt.
In de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WMM) staan basisbedragen (minimumloon) die
de werkgever aan de werknemer verplicht ten minste moet betalen.
Wanneer de werkgever het loon niet op tijd betaalt, bepaalt art 7:625BW dat de werkgever de
wettelijke verhoging van maximaal de helft van het loon moet betalen aan de werknemer.
In art. 7:629 BW staat dat een werknemer gedurende maximaal 104 weken 70% van zijn
laatstverdiende loon krijgt als hij wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van de afgesproken
arbeid.
 
In de BW-regeling staat niks over de functie van een werknemer, blijkbaar kunnen werkgever en
werknemer over de functie en de werkzaamheden afspreken wat hun goeddunkt. Zij mogen daarbij
niet in strijd komen met de bepalingen van het verbintenissenrecht. En niet strijdig zijn met de goede
zeden of de openbare orde.
De Hoge Raad oordeelt dat een werknemer als een goed werknemer moet handelen en dat dit betekent
dat hij op redelijke voorstellen van zijn werkgever, verband houdende met gewijzigde omstandigheden
op het werk, behoort in te gaan, tenzij dit niet van de werknemer kan worden gevergd.
 
De regel µafspraak is afspraak¶ geldt niet wanneer gewijzigde omstandigheden op het werk tot
afwijking van die regel noodzaken.


c

R  
De arbeidstijdenwet (ATW) ; in deze wet zijn de voor de werknemer geldende maximale werktijden
en de minimale rusttijden opgenomen.
?  
  
Als een werkgever en een werknemer een arbeidsovereenkomst met elkaar hebben gesloten, willen zij
wel graag zeker weten dat zij zich niet in elkaar vergist hebben. Daarom heeft de wet het mogelijk
gemaakt dat partijen een proeftijd aangaan gedurende de eerste fase van de arbeidsovereenkomst.
Tijdens deze proeftijd is zowel de werkgever als de werknemer bevoegd de arbeidsovereenkomst met
onmiddellijke ingang op te zeggen (art. 7:676 BW).
De maximale duur van de proeftijd staat in art. 7:652 BW. Worden deze termijnen overschreden,d an
is het totale proeftijdbeding in het geheel .
±
     !"#R
Concurrentiebeding ; een afspraak waarbij de werknemer wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het
einde van de overeenkomst op zekere wijze werkzaam te zijn. Met andere woorden: in een
concurrentiebeding wordt het de werknemer gedurende een bepaalde tijd (jaar) onmogelijk gemaakt,
na afloop van de arbeidsovereenkomst bij een concurrent werkzaam te zijn.
Het beding moet schriftelijk worden overeengekomen en de werknemer moet meerderjarig zijn (art.
7:653BW).
De rechter kan het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk vernietigen wanneer de werknemer door
dat beding onbillijk wordt benadeeld, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever.

3.2.3 Het ontslagrecht


De arbeidsovereenkomst voor  wordt voor een bepaalde periode gesloten.
Arbeidsovereenkomsten voor een bepaald project, of om een andere werknemer te vervangen zijn c
arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.
Een arbeidsovereenkomst voor  loopt in beginsel door, zonder dat een objectief
criterium automatisch het eind ervan inluidt.

De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege met het verstrijken van de tijd. Er
hoeven vooraf geen mededelingen daarover door de werkgever aan de werknemer te worden gedaan.
Bij een vierde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, wordt deze automatisch omgezet in
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Deze omzetting van een arbeidsovereenkomst voor
bepaalde tijd in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geldt ook nog voor een tweede situatie:
de tijdelijke arbeidsovereenkomst die zijn gesloten, duren bij elkaar langer dan 36 maanden.
Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan op twee manieren eindigen. We gaan er daarbij
vanuit dat de werkgever wil dat de arbeidsovereenkomst ten einde komt. 1) De werkgever kan
toestemming aan de Centrale Organisatie voor Werk en Inkomen(CWI) vragen tot opzegging van de
arbeidsovereenkomst. De CWI onderzoekt of er een redelijke grond is voor de opzegging van de
arbeidsovereenkomst. Is de CWI van mening dat die redelijke grond aanwezig is, dan zal zij
toestemming tot opzegging aan de werkgever verlenen. Hij zal daarbij rekening moeten houden met
een opzeggingstermijn, duurt één tot vier maanden.
2) In plaats van toestemming aan de CWI vragen kan de werkgever ook de rechter verzoeken de
arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens de aanwezigheid van een gewichtige reden. Met de
opzeggingstermijn hoeft de rechter geen rekening te houden. Wanneer de rechter tot ontbinding
overgaat, kan hij de werkgever veroordelen tot het betalen van een vergoeding aan de werknemer.
Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd beëindigen heeft uitzonderingen:
 c Opzegging van de arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd
 c Ontslag op staande voet
c

3.3 De koopovereenkomst
3.3.1 Definitie van koop
Koop is de overeenkomst waarbij de een zich verbindt een zaak te geven en de ander om daarvoor een
prijs in geld te betalen. Het zal duidelijk zijn dat de verkoper zich verbindt tot het geven van een zaak.
De koper verbind zich tot het betalen van een prijs in geld. = wederkerige overeenkomst; zowel een
recht als een plicht. Als uitsluitend een van de partijen een zaak moet geven terwijl de ander daarvoor
geen prijs hoeft te betalen, spreken we van een schenkingsovereenkomst.

3.3.2 Handelskoop en consumentenkoop


Consumentenkoop;
 c Koop moet betrekking hebben op een roerende zaak; huizen en grond vallen daar niet onder
 c Verkoper moet handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf
 c Koper een natuurlijk persoon moet zijn
 c De koper niet mag handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf

Is het geen consumentenkoop dan is het handelskoop. Twee verschillen; 1) bij een consumentenkoop
mag niet van de wettelijke regels worden afgeweken. Art.7:6 lid1 BW. Handelskoop = aanvullend
recht. 2) in boek 7 titel 1 zijn hier en daar bepalingen opgenomen die enkel en alleen op de
consumentenkoop van toepassing zijn.

3.3.3 Verplichtingen van de verkoper


Twee verplichtingen:
 c De verkoper is verplicht de verkochte zaak met toebehoren in eigendom over te dragen en af
te leveren. c
 c De afgeleverde zaak moet aan de overeenkomst beantwoorden.

Toebehoren ; al die onderdelen die bij de hoofdzaak horen.


Leveren ; art. 7:9 lid 2 BW ; het gaat om stellen van de zaak in het bezit van de koper. Kosten
levering voor de verkoper.
De zaak bezit de eigenschappen die voor normaal gebruik daarvoor nodig zijn.\

Met betrekking tot de eis van conformiteit geeft de wet een extra regel voor de consumentenkoop.
Deze extra regel heeft te maken met het feit dat reclame voor een product vaak door een fabrikant
wordt gemaakt, terwijl de consument op grond van reclame het betreffende product bij een ander dan
de fabrikant koopt.

3.3.4 Verplichtingen van de koper


De koper heeft één verplichting: hij moet de koopprijs betalen. Waar en wanneer moet de betaling
plaatsvinden? Art. 26 lid 2 boek 7; ten tijde en ter plaatse van aflevering. = aanvullend recht.

3.3.5 Risico van beschadiging en vernietiging


Wie draagt het risico van beschadiging en vernietiging van een verkochte zaak waarvoor nog niet is
betaald? Art. 7:10 lid 1 BW: de zaak is voor risico van de koper van de aflevering af.
Voor de consumentenkoop is opnieuw een extra bepaling opgenomen, nu met betrekking tot
risicoaspect, art.7:11 BW. Bij consumentenkoop is de bezorging doorslaggevend voor het tijdstip
waarop het risico op hem overgaat.
c

3.3.6 Het recht van reclame


Bij de koop kennen we een extra bevoegdheid voor de verkoper, namelijk het recht van reclame. Voor
waarde voor uitoefening van dit recht van reclame is dat:
c De koopovereenkomst betrekking heeft op een roerende zaak
c De verkoper deze roerende zaak heeft afgeleverd
c De koper de koopprijs niet of niet geheel heeft betaald.
c Voldaan is aan de voorwaarden voor ontbinding.
Recht van reclame ; de verkoper kan door middel van een tot de koper gerichte schriftelijke verklaring
de zaak van de koper kan terugvorderen. Door deze verklaring wordt de koop ontbonden en eindigt het
eigendomsrecht van de koper.

3.3.7 Koop op proef


De wet regelt twee voorwaarden: de ontbindende en de opschortende voorwaarde. Het verschil: Bij
een ontbindende voorwaarde wordt er concreet een overeenkomst gesloten, maar deze kan ongedaan
worden gemaakt als een toekomstige onzekere gebeurtenis plaatsvindt.
Bij de opschortende voorwaarde ontstaat er pas concreet een overeenkomst als een toekomstige
onzekere gebeurtenis intreedt.
De koop op proef is een koopovereenkomst onder opschortende voorwaarde.
Risico als het roerend goed beschadigd of vernield is. Art. 7:46BW ; zolang de koop niet definitief is,
is de zaak voor risico van de verkoper.

3.3.8 Algemene voorwaarden ; art. 6: 231 e.v. BW.


Regeling geldt voor alle overeenkomst.
Zwarte lijst; alle bedingen die in dit wetsartikel worden opgesomd zonder meer als onredelijk c
bezwarend worden aangemerkt.
Grijze lijst; vermoedelijk onredelijk bezwarend voor de wederpartij.
c

‰$     % 


    Art. 6:162BW.    
4.1 Rechtsgrond schadevergoeding
Bij schadevergoeding op grond van schending van een gesloten overeenkomst kan men zich dus nooit
op de onrechtmatige daad baseren.

4.2 Wat te bewijzen?


Er is geen overeenkomst geschonden en derhalve baseert hij zich op de onrechtmatige daad.
1. er moet sprake zijn van een daad die onrechtmatig is
2. deze onrechtmatigheid moet de dader kunnen worden toegerekend
3. er moet schade zijn geleden¶
4. de schade moet het rechtstreekse gevolg zijn van de onrechtmatigheid van de daad; er dient
sprake te zijn van causaal verband tussen schade en daad.
Het gaat hier om cumulatieve vereisten.

4.2.1 De onrechtmatigheid van de daad


Onrechtmatigheid; een daad of handeling die niet te accepteren valt.
Als onrechtmatige daad wordt aangemerkt:
 c Een inbreuk op een recht
 c Een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht
 c Een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk
verkeer beaamt.
Een inbreuk op een recht houdt een inbreuk in op een subjectief recht.
Handelt men in strijd met een plicht door de wet opgelegd, dan levert dit ook een onrechtmatige daad
op. auteursrecht + octrooirecht.
Iemand kan blijkbaar ook een onrechtmatige daad begaan zonder dat hij een geschreven rechtsregel
heeft geschonden. Fatsoenregels, zorgvuldigheidsnormen.
†; alleen een handelen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of een inbreuk op een c
recht werd als onrechtmatige daad aangemerkt. (1838)
Gevaarzetting; iemand schendt een zorgvuldigheidsnorm en pleegt derhalve een onrechtmatige daad
wanneer een gevaar in het leven wordt geroepen waarmee een normaal denken en handelend persoon
geen rekening hoeft te houden.

4.2.2 De toerekening
Het is niet voldoende om de onrechtmatigheid van de daad aan te tonen, wil men schadevergoeding
krijgen. Ook zal men moeten bewijzen dat de daad aan dader kan worden toegerekend. Art. 6:162 lid 3
BW:
 c De dader schuld heeft aan het ontstaan van de onrechtmatige daad; hem moet een verwijt
kunnen worden gemaakt.
 c De gevolgen van de onrechtmatige daad, ook al trof de dader geen enkele schuld, gewoon
voor zijn rekening komen en wel krachtens de wet of krachtens de verkeersopvattingen.
Schuldaansprakelijkheid
Risicoaansprakelijkheid;
Ook bij een vordering op grond van wanprestatie speelt de toerekening een rol. Alleen, de eiser hoeft
deze toerekening niet aan te tonen. Voldoende is als hij aangeeft dat de schuldenaar tekortgeschoten is
in de nakoming van zijn verbintenis. De schuldenaar kan zich vervolgens weren met stelling: maar
deze tekortkoming kan mij niet worden toegerekend. Dit beroep op overmacht wordt gehonoreerd
wanneer de debiteur bewijst dat hij en geen schuld heeft en de tekortkoming ook niet voor zijn
rekening komt krachtens de wet, een rechtshandeling of de verkeersopvattingen.

4.2.3 Schade
Schade bestaat uit vermogensschade en ander nadeel. Vermogenschade omvat zowel geleden verlies
als gederfde winst.
c

Dit µander nadeel¶ heeft betrekking op de mogelijkheid tot het vorderen van immateriële schade, ook
wel smartengeld genoemd. Onder immateriële schade valt gederfde levensvreugde als verdriet,pijn of
teleurstelling als gevolg van de onrechtmatige daad.
Wel heeft een benadeelde recht op schadevergoeding wanneer:
 c De aansprakelijke persoon het immateriële nadeel opzettelijk heeft toegebracht
 c De benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op
andere wijze in zijn persoon is aangetast.
 c De nagedachtenis van een overledene tot in een bepaalde graad is aangetast.
De tweede categorie is wel de belangrijkste. Steeds als men gewond raakt, kan men smartengeld
krijgen. Art. 6: 106 lid 1 BW.

4.2.4 Causaal verband


Aan het vereiste van causaal verband is voldaan wanneer de schade noodzakelijkerwijs uit de
onrechtmatige daad is voortgekomen. Met andere woorden: als de schade ook was ontstaan indien de
onrechtmatige daad niet was begaan, is de voorwaarde van het causaal verband niet vervuld en zal de
verordening tot schadevergoeding worden afgewezen.
Er is ook een causaal verband tussen daad en schade, dan is in beginsel duidelijk dat schadevergoeding
moet worden betaald, maar nog niet hoeveel.
Onrechtmatigheid van de daad; 1) inbreuk op een recht 2) strijd met wettelijke plicht 3) strijd met
ongeschreven recht:zorgvuldigheidsnorm.
Toerekening; 1)Schuldaansprakelijkheid 2)risicoaansprakelijkheid
Schade; 1) Vermogenschade 2) ander nadeel (immaterieel)
Causaal verband

4.3 Verweermiddelen gedaagde


De gedaagde (schade toe brenger) heeft twee verweermiddelen:
 c Hij had een rechtvaardigheidsgrond waardoor de daad bij nadere beschouwing niet als
c
onrechtmatig te bestempelen valt
 c Wel een norm geschonden, maar de norm strekt niet tot bescherming tegen schade zoals de
benadeelde die heeft geleden.

4.3.1 De rechtvaardigingsgrond
Er zijn 4 rechtvaardigheidsgronden;  ; iemand die door aan een maatschappelijke plicht
voldoet, een delict pleegt , iemand zich noodzakelijk verdedigt tegen een ogenblikkelijke,
wederrechtelijke aanranding,     en . Als iemand een daad pleegt die
in eerste instantie een onrechtmatige daad blijkt te zijn, maar deze daad wordt verricht als gevolg van
overmacht, noodweer, wettelijk voorschrift of ambtelijk bevel, dan ontvalt de onrechtmatigheid van de
daad.

4.3.2 Het relativiteitsvereiste


Art. 6: 163 BW, men spreekt ook wel van de Schutznorm-theorie.

4.4 Omvang van de schade


Adequatieleer ; hierin staat de volgende vraag centraal: welke schade was redelijkerwijs te voorzien?
Toerekenen naar redelijkheid.
Wat betreft de aard van de aansprakelijkheid: we mogen aannemen dat bij een schuldaansprakelijkheid
schade eerder kan worden toegerekend dan bij een risicoaansprakelijkheid.

4.5 Andere vorderingen dan schadevergoeding


Soms heeft een benadeelde er belang bij dat hij op grond van onrechtmatige daad iets ander vordert
dan schadevergoeding:
 c Art. 6:103 BW zegt dat de rechter op vordering van de benadeelde de schadevergoeding
anders dan in geld kan vaststellen. Men kan denken aan vergoeding in natura en herstel in
oude toestand.
c

 c Art. 6:167 BW een veroordeling tot rectificatie ; kan alleen wanneer de benadeelde daarom
verzoekt.
 c Art. 6:168BW de rechter kan een verbod uitvaardigen tot het (niet meer) plegen van een
onrechtmatige daad.
 c Art. 3:302 BW, verklaring voor recht. De benadeeld verzoekt de rechter dat een bepaalde daad
het karakter van een onrechtmatige daad heeft.

4.6 Risicoaansprakelijkheid voor andere personen


4.6.1 Ouders/voogden ten opzichte van hun kinderen
De wet introduceert een driedeling als het gaat om de aansprakelijkheid van ouders bij onrechtmatige
daden gepleegd door hun kinderen:
 c Kinderen t/m 13 jaar
 c Kinderen van 14 en 15 jaar
 c Kinderen van 16 jaar en ouder
Uit art. 6:164 BW blijkt dat kinderen t/m 13 jaar wel een onrechtmatige daad kunnen plegen, maar
deze hun niet kan worden toegerekend. Hun ouders/verzorgers moeten de schade vergoeden. Zij
dragen een risicoaansprakelijkheid voor onrechtmatige daden, gepleegd door hun kinderen t/m 13 jaar.
Bij kinderen van 14 en 15 jaar kan zowel het kind als de ouders worden aangesproken. De
ouder/voogd heeft een ontsnappingsmogelijkheid: mij kan geen verwijt worden gemaakt, dat mijn
kind een onrechtmatige daad heeft gepleegd.
Bij kinderen van 16 jaar en ouder, zijn de ouders niet meer (juridisch) aansprakelijk.
Schadevergoeding kan worden verhaald op WA verzekering van het kind.

4.6.2 Werkgevers ten opzichte van hun werknemers


Risicoaansprakelijkheid bestaat alleen uit bepaalde voorwaarden:
 c De werknemer moet een onrechtmatige daad hebben begaan die hem kan worden toegerekend,
er moet schade zijn & er moet causaal verband bestaan tussen schade en daad. c
 c De kans op het plegen van de onrechtmatige daad moet zijn vergroot door de opdracht tot het
verrichten van een bepaalde taak.
 c De werkgever moet zeggenschap hebben gehad over de gedragingen waarin de onrechtmatige
daad was gelegen.
Keuzemogelijkheid; degene die de schade heeft geleden kan of de werkgever of de werknemer
aanspreken.
De werknemer kan voor de schade op zijn werkgever verhalen, behalve als de gevolg is geweest van
opzet of roekeloosheid.

4.6.3 Overzicht risicoaansprakelijkheid

Risicoaansprakelijkheid
Ouders/voogden werkgevers
Kinderen t/m 13 jaar alle medewerkers, mits is voldaan aan art. 6:170BW

4.6.4 Andere vormen van risicoaansprakelijkheid


 c De bezitter van een roerende zaak en van een opstal draagt een risicoaansprakelijkheid voor
schade door deze zaak veroorzaakt
 c De bezitter van een dier draagt risicoaansprakelijkheid voor de door dat dier aangerichte
schade
 c De producent is onder bepaalde voorwaarden aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door
een gebrek in zijn product.
c

4.7 De rechtmatige daad


4.7.1 Zaakwaarneming
Bij zaakwaarneming behartigt iemand, zonder daartoe verplicht te zijn, de redelijke belangen van een
ander. Art. 6:198 BW.
Juridische gevolgen van zaakwaarneming; art. 6:200 BW

4.7.2 Onverschuldigde betaling


Men heeft betaald zonder dat aan die betaling een overeenkomst ten grondslag lag.

4.7.3 Ongerechtvaardigde verrijking


Er is een rechtsgrond ; alleen op grond daarvan werd een situatie in het leven geroepen, waardoor de
ene partij ten koste van de andere voordeel heeft behaald, zonder dat dit redelijk te noemen is.

 

c
c

"&
    
5.1 Onderscheid tussen verbintenissenrecht en goederenrecht
Ging het u in de koopfase primair om een persoon die moet doen wat hij heeft beloofd, na de
eigendomsoverdracht ging het u met name om het behoud van het object, in de staat waarin het zich
bevindt. Met dit gemaakte verschil is een belangrijke tweedeling binnen het vermogensrecht te
verduidelijken, namelijk tussen verbintenissenrecht en goederenrecht.
Bij het     staat niet allereerst de juridische relatie tussen twee partijen centraal maar de
relatie tussen een persoon en zijn goed.

5.2 Absoluut en relatief recht


Een relatief recht is een recht dat uitsluitend van toepassing is op en van belang is voor bepaalde
personen die met elkaar in een rechtrelatie staan. Voorbeeld: verbintenis. Een verbintenis koppelt twee
partijen in juridisch opzicht aan elkaar. Verbintenissen vloeien voort uit een overeenkomst,
onrechtmatige daad of een rechtmatige daad, ontstaan relatieve rechten uit het sluiten van een
overeenkomst of het begaan van een (on) rechtmatige daad.
Een absoluut recht is niet alleen ten opzicht van bepaalde personen te handhaven, maar in beginsel
tegenover iedereen. Welke recht kunnen als absolute rechten worden aangemerkt? Eigendom.

5.3 Goed, zaak en (vermogens)recht


Goederen zijn alle zaken en vermogensrechten ; zaken zijn de voor menselijk beheersing vatbare
stoffelijke objecten. Het gaat dus om materiële dingen die we kunnen beheersen. Zaken vallen weer
uiteen in onroerende en roerende zaken. Art. 3:3 BW; welke zaken zijn onroerend :
 c Grond
 c Nog niet gewonnen delfstoffen
 c Met de grond verenigde beplantingen
 c Gebouwen en werken die rechtstreeks of indirect duurzaam met de grond verenigd zijn.
Bij zaken speelt de tem natrekking een belangrijke rol. c
Goederen bestaan niet alleen uit zaken maar ook uit vermogensrechten. Art.3:6BW, vermogensrecht is
een recht is dat financiële waarde in zich draagt.

5.4 Uitwerking absoluut recht


In Nederland kennen we acht absolute rechten:
De volgende vijf staan in boek 5, en kunnen enkel op een zaak worden gevestigd:
 c Het recht van eigendom (titel 1t/m5)
 c Het recht van erfdienstbaarheid (titel6)
 c Het recht van erfpacht (titel 7)
 c Het recht van opstal (titel 8)
 c Het appartementsrecht (titel 9)
De andere drie staan in boek 3 en kunnen zowel op een zaak als op een vermogensrecht worden
gevestigd:
 c Het recht van vruchtbaarheid (titel 8)
 c Het pandrecht (titel 9)
 c Het hypotheekrecht (titel 9)

5.5 De verschillende absolute rechten


5.5.1 Eigendom
Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. Art 5:1BW. We zijn
eigenaar van een huis, auto,surfplank,winkel enz.
Er worden drie categorieën genoemd die inbreuk kunnen maken op de bevoegdheden van een
eigenaar.
 c Rechten van anderen; het zal vaak zo zijn dat de eigenaar die beperkingen zelf tot stand heeft
gebracht.
 c Wettelijke voorschriften; Onteigeningswet, als de plaatselijke overheid te realisering van
doeleinden van algemeen belang een stuk grond nodig heeft dat eigendom is van een
c

particulier, dan kan deze grond zo nodig tegen zijn zin worden onteigend. Tegen een reële
schadevergoeding.
 c Regels van ongeschreven recht; Men moet denken aan de situatie dat men via de uitoefening
van eigendomsrechten een onrechtmatige daad kan plegen jegens een ander.
? 
Art. 5:37BW; de eigenaar van een erf maf niet in een mate of op een wijze die volgens art. 6:162 BW
onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van
rumoer, trillingen,stank,rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen
van steun. Het moet dus gaan om hinder die een onrechtmatige daad oplevert.
 
     
 c Het recht wordt met geen ander doel uitgeoefend dan om een ander schade te berokkenen.
 c Het recht kan in redelijkheid niet worden uitgeoefend omdat er een te grote onevenredigheid
bestaat tussen het belang tot uitoefening van het eigendomsrecht en het belang dat daardoor
wordt geschaad.

5.5.2 Erfdienstbaarheid
Bij het recht van erfdienstbaarheid wordt een onderscheid gemaakt tussen een heersend erf en een
dienend erf. Het heersende erf bezit een erfdienstbaarheid ten laste van het andere, het dienende
erf(art. 5:70BW) . Het meest voorkomende voorbeeld van erfdienstbaarheid is het recht van overpad.
Retributie = geldsom.

5.5.3 Erfpacht
Erfpacht is een zakelijk recht dat de erfpacht de bevoegdheid geeft eens anders onroerende zaak te
houden en te gebruiken.
Er is echter een verschil tussen het recht van erfpacht en het eigendomsrecht: de erfpachter kan de
betreffende onroerende zaak niet in eigendom aan een ander overdragen, de eigenaar uiteraard wel.
Canon = geldsom
 c
5.5.4 Opstal
Door dit absolute recht in het leven te roepen bewerkstelligt men dat iemand eigenaar van een huis
wordt, hoewel hij geen eigenaar is van de grond waarop dit huis staat. Een doorkruising van het
natrekkingprincipe. Het recht van opstal kan uitsluiten op een onroerende zaak worden gevestigd.

5.5.5 Appartementsrecht
Naar Nederlands recht is het niet mogelijk eigenaar te zijn van slecht één kamer uit een huis. Het
appartementsrecht is een aandeel in de goederen die gesplitst zijn, dat de bevoegdheid omvat tot het
uitsluitend gebruik van bepaalde gedeelten van het gebouw die blijkens hun inrichting bestemd zijn of
worden om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Medegebruiksrecht van de gemeenschappelijke
delen, zoals voorportaal, lift, trappenhuis en tuin.

5.5.6 Recht van vruchtgebruik


Vruchtgebruik geeft het recht om goederen die aan een ander toebehoren te gebruiken en daarvan de
vruchten te genieten. Art. 3:201 BW.

5.5.7 ·andrecht
Een recht van pand kan zowel op een zaak als op een vermogensrecht worden gevestigd en dus is het
een recht met betrekking tot een goed. Als er een recht van pand op een zaak tot stand komt, dan kan
dit uitsluitend een roerende zaak zijn.
Bij een vuistpand heeft de pandgever het betreffende pand niet meer in zijn macht; hij heeft dit
feitelijk aan de schuldeiser overhandigd. Word er een bezitloos pandrecht gevestigd, dan blijft het
pand in de macht van de pandgever, maar dan moet er wel een authentiek(notariële) akte of een
geregistreerde onderhandse akte worden gemaakt.
Een pandrecht biedt het grote voordeel dat daaraan het recht van parate executie verbonden is.
Een pandrecht kan men niet alleen op een roerende zaak, mar ook op een vermogensrecht tot stand
brengen. Het recht van pand heeft een goed als object.
c

Een pandrecht vervalt automatisch op het moment dat de hoofdvordering voldaan is. Het pandrecht is
een afhankelijke recht.

5.5.8 Recht van hypotheek


Het biedt zekerheid voor het geval een geldlener zijn verplichtingen niet nakomt. Eist de geldlener dat
een huis of een stuk grond in onderpand gegeven wordt, dan noemt men dat het recht van hypotheek.
Het recht van parate executie kan tot openbare verkoop overgaan zodra een ander zijn verplichtingen
niet nakomt.
Het hypotheek recht is ook een afhankelijk recht: het vervalt zodra de lening geheel is afgelost.
 c Het huurbeding (art. 3:264 BW). Via een huurbeding wordt het de hypotheekgever onmogelijk
gemaakt het huis waarvan hij eigenaar is, zonder toestemming van de hypotheekhouder te
verhuren of te verpachten.
 c Het beding van niet - veranderen (art. 3:265BW). Een dergelijk beding houdt in dat de
hypotheekgever de inrichting of gedaante van het goed niet mag veranderen zonder
toestemming van de hypotheekhouder.
 c Het beheersbeding (art. 3:267 BW). Het is niet ondenkbaar dat de hypotheekgever zijn
verplichtingen die voortvloeien uit de geldovereenkomst sterk verwaarloost of het betreffende
goed niet voldoende onderhoudt. Onder het beheersbeding valt ook de situatie dat de
hypotheek houder het goed onder zich mag nemen als dat nodig is met het oog op een
aanstaande executie.

5.5.9 Geestesproducten (rechten op immateriële goederen)


Tot nu toe hebben wij gesteld dat een absoluut recht een recht op een goed is. Daarnaast kennen we
tevens absolute rechten op geestesproducten, ook wel immateriële goederen genaamd.
 c Auteursrecht
 c Octrooirecht
 c Merkenrecht
 c
 c Het recht op handelsnaam

5.6 Enkele kenmerken verbonden aan absolute rechten


Absolute rechten kunnen tegenover iedereen worden gehandhaafd als op deze rechten een inbreuk
wordt gemaakt.
1.c A 
     
Zaaksgevolg houdt in dat het absolute recht op het goed blijft rusten in wiens handen dit goed
of deze zaak zich ook bevindt.
2.c Π
                  
 .
We noemen dit ook wel het publiciteitsvereiste. Iedereen kan dus op het hoogte zijn van het
feit dat een absoluut recht in het leven is geroepen
3.c Π
          
In het verlengde hiervan kent het Nederlandse recht slechts een limitatief aantal absolute
rechten. Iedereen weet daardoor waarmee hij te maken kan krijgen.
4.c †
 
     
Als een absoluut recht eenmaal is ingeschreven in de openbare registers, krijgt het zijn volle
werking. Absolute rechten gaan voor relatieve rechten.

5.7 Enkele onderscheidingen


Onder genotsrechten vakken die absolute rechten die profijt, voordeel en/of genot verschaffen aan
degene die dit absolute recht bezit. Zekerheidsrechten geven geen genot, men kan ze ook niet
gebruiken, maar ze geven enkel zekerheid voor het geval dat iemand zijn verplichtingen uit een
geldovereenkomst niet nakomt. Onder genotsrechten vallen: eigendom, erfpacht, erfdienstbaarheid,
opstal en vruchtgebruik.
Een beperkt recht is een recht dat is afgeleid uit een maar omvattend recht, dat met het beparkte recht
is bezwaard. Het meer omvattende recht is het moederrecht.
c

Als moederrecht kunen dus fungeren:


 c Eigendomsrecht
 c Een ander absoluut recht dat desondanks beperkt recht blijft van het eogendoms recht waaruit
het is afgeleid
 c geldvorderingsrecht

5.8 De (eigendoms)overdracht
5.8.1 Beschikkingsbevoegdheid
Alleen een beschikkingsbevoegdheid kan een goed overdragen. De rechthebbende; in hetgeval van
een zaak is dat de eigenaar, betreft het een vorderingsrecht dan is dat de schuldeiser en gaat het om de
overdracht van een beperkt recht dan heet de rechthebbende beperkt gerechtigde. Bij faillissement is
het de curator.

5.8.2 Geldige titel


Titel heeft betrekking op de rechtsverhouding die aan de overdracht ten grondslag ligt. Inde meeste
gevallen een koopovereenkomst.

5.8.3 Levering
Wie eigenaar/rechthebbende is : hij die het meest omvattende recht op een zaak/vermogensrecht heeft.
Een bezitter is iemand die pretendeert eigenaar/rechthebbende te zijn maar dit behoeft niet werkelijk
het geval te zijn.
Een houder is iemand die een goed onder zich heeft, geen eigenaar/rechthebbende is en dit ook in geen
enkel opzicht pretendeert.
      
Onroerende zaken moeten worden geleverd door middel van het opmaken van een notariële akte
(transportakte), die moet worden ingeschreven in de openbare registers. Vandaar ook dat onroerende
zaken vallen onder registergoederen. Art. 3:10BW; registergoederen zijn goederen voor welker c
overdracht of vestiging inschrijving in daartoe bestemde openbare registers noodzakelijk is.
     
De leveringshandeling met betrekking tot roerende zaken vindt plaats door middel van
bezitsverschaffing.
1.c De roerende zaak in kwestie wordt feitelijk in de    gesteld.
2.c Je huurt iets en wil het daarna kopen; In juridisch opzicht was u houder en wordt u eigenaar =
 
 . Tweezijdige verklaring zonder feitelijke handeling
3.c U was eigenaar maar wordt houder. ± 

  
 /c.p.levering. Tweezijdige
verklaring.
!c U huurt iets van een handelaar/eigenaar en deze wil de eigendom van het object aan een derde
overdragen, die instemt met continuering van de huurovereenkomst met u. U  

Tweezijdige verklaring, maar met mededeling aan de houder.
     
1.c Vorderingen op naam: Iedere vordering waarbij de naam van de schuldeiser vaststaat, is een
vordering op naam. Allereerst moet een akte van cessie worden opgemaakt en vervolgens
dient de overdracht re worden meegedeeld aan de debiteur in kwestie. In deze akte moet staan
dat de schuldeiser de vordering overdraagt aan een derde. Ondertekening schuldeiser.
2.c Vordering op toonder: De schuldeiser moet betalen aan degene die hem het papier toont
waarop van de verordening met zoveel woorden melding is gemaakt. Het moet schriftelijk
worden vastgelegd. Feitelijk overgave van het stuk papier dat de vordering belichaamt.
3.c Vordering aan order: De naam van de schuldeiser is wel vermeld, maar achter deze naam staat
µof aan order¶. Daarmee is rekening gehouden met wisseling van de persoon van de
schuldeiser; de naam van de nieuwe crediteur moet met evenwel met zoveel woorden op
papier staan. Het moet schriftelijk worden vastgelegd. Op de achterkant van het papier staat
dan de schuldenaar niet aan de schuldeiser moet betalen maar aan de nieuwe schuldeiser (met
naam). = endossement.
c

5.9 Bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid


Als iemand eigen of rechthebbende van een goed wil worden, moet hij aan drie voorwaarden voldoen;
hij dient het goed te verkrijgen van een beschikkingsbevoegde, er moet sprake zijn van een geldige
titel en de juiste leveringshandeling moet worden verricht.

 

c
c

'     
7.1 Ondernemingsvormen
 c Eenmanszaak
 c ·ersonenassociaties; de bedrijfs- of beroepsuitoefening die gebaseerd is op een overeenkomst
van samenwerking
 c Rechtspersonen; de naamloze vennootschap, de besloten vennootschap, de vereniging, de
coöperatie, de onderlinge waarborgmaatschappij, de stichting en de personenvennootschap
met rechtspersoonlijkheid.
De moedervennootschap wordt de holding genoemd. Deze houdt een aantal businessunits in stand. Zij
zijn de belangrijkste activiteiten van het concern.

7.2 Onderneming, bedrijf en beroep


Een onderneming; een zelfstandig, op winst gericht bedrijf of complex van bedrijven. Bedrijf; de
uitgeoefende werkzaamheid in industrie, handel of verkeer. Beroep; maatschappelijke werkkring
waarvoor men de vereiste bekwaamheid en/of bevoegdheid heeft gekregen.

7.3 De eenmanszaak
De eenmanszaak kenmerkt zich door het feit dat er één eigenaar is, die tegelijkertijd als enige
kapitaalverschaffer en leider van de onderneming optreedt. De ondernemingsschulden die hij maakt
kunnen crediteuren op zijn gehele vermogen verhalen.
 c De ondernemer hoeft niet alleen in zijn zaak werkzaam te zijn. Hij kan met anderen
arbeidsovereenkomsten aangaan. Alleen hij is zelf aansprakelijk voor de nakoming van de
door hem gesloten arbeidsovereenkomst.
 c Ook de eenmanszaak is een ondernemingsvorm, daarop kunnen bepaalde wetten welke voor
ondernemingen verplichtingen in het leven roepen, van toepassing zijn.
 c De vestiging van een eenmanszaak moet worden ingeschreven in het handelsregister.

7.4 Samenwerkingsovereenkomsten: de personenvennootschap c


 c De vennootschap is een overeenkomst, normale obligatoire. De meeste obligatoire
overeenkomst kunnen   worden aangegaan, de wet is niet verplicht dat ze op een
bepaalde manier worden gesloten.
 c De vennootschap is gericht op samenwerking. De vennoten die de overeenkomst sluiten,
worden  
   genoemd.
 c Alle partijen lopen bij de samenwerkingsovereenkomst ondernemingsrisico op.
 c De samenwerking is gericht op het behalen van vermogensrechtelijk voordeel ten behoeve van
alle vennoten, gericht op winst.
 c Iedere vennoot moet voor inbreng zorgen, kan bestaan uit geld maar ook uit arbeid.

7.4.1 Openbare en stille vennootschap


†  vennootschap; men treedt het publiek tegemoet met behulp van een gemeenschappelijke
naam.
Ë vennootschap; naar buiten toe blijkt niks van een gezamenlijke beroeps- of bedrijfsuitoefening.

7.4.2 De openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid


De flexibiliteit neemt wat af. Zij moeten bij notariële akte worden opgericht.

7.4.3 Vertegenwoordiging
Vertegenwoordigingsbevoegheid, onderscheid tussen beheersdaden en beschikkingshandelingen.
"  zijn die ondernemingsactiviteiten die als normaal zijn te beschouwen voor de
betreffende onderneming. Alle rechtshandelingen die geen beheersdaden zijn, noemen we
      .
Zonder instemming is een vennoot niet vertegenwoordigingsbevoegd, en kan de vennootschap niet
binden.
c

7.4.4 Aansprakelijkheid voor de schulden van de personenvennootschap


De personenvennootschap kan een eigen, afgescheiden vermogen hebben. De geldelijke inbreng van
één van de vennoten met wie de inventaris wordt gekocht, wordt onderdeel van de vennootschap. =
Vennootschappelijke gemeenschap. Daarnaast hebben de vennoten hun eigen persoonlijke vermogen.
Voor alle schulden van de openbare vennootschap betreffende beheersdaden zijn alle vennoten
hoofdelijk aansprakelijk.
Voor de stille vennootschap zijn de vennoten voor gelijke delen aansprakelijk.

7.5 Samenwerkingsovereenkomsten: de commanditaire vennootschap


Onderscheid tussen beherende vennoten en stille vennoten. Tot de categorie   
kunnen worden gerekend de personen die de vennootschap vertegenwoordigen. Zij stellen het beleid
vast en bepalen daarmee het gezicht van de CV.
De   fungeert uitsluitend als geldschieter. Hij mag geen daad van beheer verrichten, noch
op andere wijze in de vennootschap naar buiten toe werkzaam zijn.

7.6 Rechtspersonen: de NV en BV
7.6.1 De oprichting van een NV of BV
Aan de oprichting van een bv of nv moet eerst een besluit van de oprichter ten grondslagd liggen.
Vervolgens moet de oprichting bij notariële akte worden aangegaan. De notaris maakt een
ontwerpakte in concept. Gaat het ministerie akkoord met het ontwerpakte, is het verleden van de
oprichters/bestuurders/commissarissen in orde bevonden en is het wachtgeld voldaan, dan is het
verplicht om een     af te geven.
1.c Rechtshandeling tot oprichting van nv/bv
2.c Conceptakte van oprichting gemaakt door notaris
3.c Concept naar ministerie van Justitie gestuurd
4.c Verklaring van geen bezwaar verstrekt
5.c Akte van oprichting bij notariële akte gepasseerd
6.c Inschrijving in het handelsregister c
7.c ·ublicatie in de Staatscourant

7.6.2 De BV i.o. en de NV i.o.


Tot dat een nv/bv definitief is opgericht verrichten de oprichters vaak allerlei transacties ten behoeve
van de nv/bv in oprichting: gebouwen kopen, schaffen de inventaris aan en sluiten
arbeidsovereenkomsten.
1.c Een eenmaal opgerichte nv/bv is alleen aan de rechtshandelingen gebonden wanneer zij deze
uitdrukkelijk of stilzwijgend bekrachtigt.
2.c Tot het tijdstip van bekrachtiging zijn degenen die de betreffende rechtshandelingen namens
een nv/bv i.o. hebben verricht, hoofdelijk aansprakelijk voor de gevolgen van niet-nakoming.
3.c Ook na de bekrachtiging door de nv/bv blijven zij rechtshandelingen namen een bv/nv i.o.
hebben verricht, hoofdelijk aansprakelijk voor de schade indien de nv/bv i.o. haar
verplichtingen niet nakomt, terwijl degenen die handelen wisten of redelijkerwijs konden
weten dat de nv/bv haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen.

7.6.3 De organen van een NV en BV


Hebben ten minste twee organen; Een algemene ledenvergadering van aandeelhouders (AVA) en een
bestuur (directie).

7.6.4 Aandelen en de aandeelhouder

7.7 De algemene vergadering van aandeelhouders


c

7.8 Het bestuur

7.9 De Raad van Commissarissen

7.10 De structuurvennootschap

7.11 verschillen nv/bv en niet-rechtspersonen

7.12 De coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij

7.13 andere rechtspersonen

7.14 De Wet op de ondernemingsraden

7.15 Het recht van enquête

7.16 De jaarrekening c


c

AB lij t
A
 tlij   i ti
 tt
     
 t ij :
ic   t t
ic  t 
ic  t
ic    R

 
l
 

A   t t  t 
  t t t ll t ÷ ÷    t t t t  l
l t i
   l ijt i
 i  i
 iil t  t t t
ic Ë  :  t i
 t  t 
lt ll t
i   l t  
ij
 
 t

ij
  t   
ic ±   : ll 
i  t/  !


 t  t 
l
  

i 
i tli it 2    ji t i  tt  it   t 
it
 !t  t ti  / t ti 



A    t  t iil


"
 t iil t ll t 
   # 
 l
 i
t ll 
    

i t l t l ll  tij i
 l tt   


 
 li
i   
 
li t lij   li t 

i   $  l 
ll i l t  l  t   lij 
 itt   il
 t  t t
 t  t  t iil  t! t : t t t 
t tt  t !  i
 t t t 
l  l
 i
ij  c

A %t t; t


       B  &! 
 't 
 t i  t !
t      

Bij  t i l it  t 
   ;
i 
 
l   lij
  ij t   i  t il
$
 t t „  ;  iil  t (   l ti    t   

iil   
l  „   i   

A )    R
;   ;  t tll   
l

"
 t i
   R
!
  „
  
 " i       l
it  t  
t 2 
  C  ti t  ij   R


c 
   
   


c 



  
 

±  

c c

A% lt  l ti 


i

*t t
c "t
i  (+ t  t 
 t 
c

b.c Misdrijven -> sector strafrecht van de rechtbank


Civiel recht
a.c ·ersoonlijke en zakelijke vorderingen t/m ¼5.000 en vorderingen met betrekking tot een
arbeidsovereenkomst, een cao, huur(koop)overeenkomst, of een pachtovereenkomst -> sector kanton
van de rechtbank
b.c Alle andere zaken -> sector civiel van de rechtbank

Strafrecht
ic Hoofdregel luidt dat bevoegd is de sector kanton of de sector strafrecht van de plaats waar het delict is
begaan.
Civiel recht
ic Hoofdregel luidt dat bevoegd is de vestigingplaats van de sector kanton of sector civiel van de
woonplaats van de gedaagde.
ic Woonplaats = gemeente
ic In geval van rechtspersoon gaat het om de plaats waar deze statutair is gevestigd.

8.4 Enkele beginselen van burgerlijk procesrecht


8.4.1. De civiele rechter is in vergaande mate lijdelijk
   houdt in dat de civiele rechter afgaat op de informatie die de partijen hem verstrekken
en waarover zij niet van mening verschillen. De strafrechter is in hoge mate actief en probeert te
ontdekken wat er zich nu werkelijk allemaal voor heeft gedaan. De civiele rechtergaat uit van de
waarheid zoals partijen deze weergeven.
Bij deze lijdelijkheid van de civiele rechter moeten we echter twee kanttekeningen plaatsen:
1.c De civiele rechter is veel minder lijdelijk als het gaat om feiten die door een der partijen worden c
betwist. De rechter heeft in dit geval middelen ter beschikking die maken dat hij juist extra informatie
kan verkrijgen om een beter zicht te krijgen op het feiten compleet waarover onenigheid bestaat. Het
gaat daarbij om de volgende middelen:
wc De rechter kan een comparitie van partijen gelasten; hij roept partijen op voor hem te verschijnen.
wc De rechter kan een enquête gelasten. Bij een getuigenverhoor krijgt een rechter uiteraard ook meer
informatie dan die welke de procederende partijen hem tot dan toe hebben aangereikt.
2.c Ambtshalve aanvullen van de rechtsgronden.

8.4.2. Verplichte procesvertegenwoordiging

8.4.3 Beide partijen worden gehoord

8.4.4 De behandeling van de zaak is openbaar

8.5 De civiele procedure: feitelijke gang van zaken

8.6 Dagvaarding en verzoekschrift


c

8.7 De rechtsmiddelen
8.7.1 Verzet

8.7.2 Hoger beroep

8.7.3 Cassatie

8.7.4 Gevolg instellen rechtsmiddel

8.8 Buitengewoon rechtsmiddel: cassatie in het belang der wet

8.9 Het kort geding




 

c
c

X  
9.1 De staat
·ubliekrecht; de verhouding tussen overheid en burger staat centraal.
Een staat vertoont drie kenmerken:
 c De aanwezigheid van een volksgemeenschap, een groep mensen die± vaak als gevolg van
historische gebeurtenissen ± bij elkaar hoort of willen horen (natie).
 c Deze volksgemeenschap bevindt zich op een afgegrensd grondgebied.
 c Binnen deze volksgemeenschap is er één orgaan dat de hoogste macht heeft en dat daartoe bij
macht is het volk via het uitvaardigen van regels zijn wil op te leggen.

9.2 Spreiding van macht: Montesquieu -> trias politica.


 c Wetgevende macht ;
 c Uitvoerende macht ;
 c Rechterlijke macht ;
De wetgever, samengesteld door leden van de volksgemeenschap, vaardigt regels uit die de
uitvoerende macht (gewoon) heeft uit te voeren.

9.3 Spreiding van macht: decentralisatie


£   ; Nederland is in verschillende overheidsniveaus verdeeld. De staatsmacht in ons land
is niet alleen in de handen van de centrale overheid, maar ook van lagere overheden.
U   ; vorm van decentralisatie met lagere overheden die staatsmacht bezitten op
een afgebakend stuk grond.
#
   ; vorm van decentralisatie met lagere overheden die staatsmacht bezitten met
betrekking tot een specifieke taak, zonder gebondenheid aan een afgebakend stuk grond.
In Nederland kunnen we een combinatie van territoriale en functionele spreiding;  .
Het feit van eenheidsstaat houdt het volgende in:
 c Bevoegdheden overnemen
 c
 c ·reventieve toetsing, spontane vernietigingsbevoegdheid
Centrale vraag;
 c Wie oefent of oefenen op het niveau van de centrale overheid de wetgevende, bestuurlijke en
rechtsprekende bevoegdheden uit?
 c Wie oefent of oefenen op het niveau van de lagere overheden de wetgevende, bestuurlijke en
rechtsprekende bevoegdheden uit?

9.4 De organen van de centrale overheid


9.4.1 De Staten-Generaal

9.4.2 De regering

9.4.3 De minister

9.4.4 De staatssecretaris

9.5 Wetgevende macht bij de centrale overheid


9.5.1 Regering en Staten-Generaal

9.5.2 De regering
c

9.5.3 De minister

9.6 Hoe ontstaat een wet in formele zin?


9.6.1 De µgewone¶ wet in formele zin

9.6.2 Wijziging van de Grondwet

9.7 Hoe ontstaat een algemene maatregel van bestuur?

9.8 Hoe ontstaat een ministeriële regeling?

9.9 (Sub)delegatie

9.10 Bestuurlijke macht bij de centrale overheid


9.10.1 De regering

9.10.2 De ministers individueel

9.11 Andere taken van de Staten-Generaal  c


9.11.1 Het vragenrecht

9.11.2 Het recht van interpellatie

9.11.3 Het enquêterecht

9.11.4 Het budgetrecht

9.12 De ministeriële verantwoordelijkheid

9.13 Het einde van het kabinet

9.14 De provincie
9.14.1 ·rovinciale Staten

9.14.2 Gedeputeerde Staten

9.14.3 De commissaris van de Koningin


c

9.14.4 Wetgevende macht op provinciaal niveau

9.14.5 Bestuurlijke macht op provinciaal niveau

9.15 De gemeente

9.16 Klassieke grondrechten

9.17 Sociale grondrechten

9.18 Horizontale werking van grondrechten

9.19 Rechtsbronnen van staatsrecht: het verdrag

9.20 Hiërarchie van regelgeving





c
 
c

Y       


   
10.1 Relatie overheid - burger

10.2 Overheidshandelingen

10.3 De beschikking

10.4 Soorten beschikkingen


10.4.1 Constitutieve en declaratoire beschikkingen

10.4.2 Begunstigende en belastende beschikkingen

10.4.3 Vrije en gebonden beschikkingen

10.5 Algemeen verbindende voorschriften

10.6 Beleidsregels
c
10.7 Het plan

10.8 Attributie, delegatie en mandaat

10.9 Gelede normstelling

10.10 Algemene beginselen van behoorlijk bestuur


10.10.1 De formele beginselen van behoorlijk bestuur

10.10.2 De materiële beginselen van behoorlijk bestuur

10.11 Bestuursrechtelijke sancties

10.12 Rechtsbescherming in het bestuursrecht

10.13 Administratief beroep


c

10.14 Administratieve rechtspraak

10.15 Administratieve rechtspraak krachtens de Awb

10.16 Het procesrecht en de Awb

10.17 De onrechtmatige overheidsdaad

c
c

11 Strafrecht en strafprocesrecht
11.1 Het bereik van het strafrecht
Strafrecht gaat niet alleen over boeven vangen, maar bijvoorbeeld ook over economische delicten.

11.2 De strafprocedure: feitelijke gang van zaken


11.2.1 De opsporing
De opsporing van strafbare feiten is in handen gelegd van opsporingsambtenaren(politie) onder leiding
van de officier van justitie die deel uitmaakt van het OM.
Een   is iemand tegen wie een redelijk vermoeden van schuld bestaat aan enig strafbaar feit.
Alleen dan mag de politie iemand staande houden. Π
 ; de verdachte word meegenomen naar
het politiebureau om te worden verhoord. Als iemand op heterdaad word betrapt mag iedereen hem
aanhouden.   ; de persoon tegen wie de verdenking bestaat dat hij betrokken is bij het in
georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven, maar ten opzichte van wie geen redelijk
vermoeden van schuld bestaat.
De verdachte mag hooguit 6 uur worden verhoord, heeft dan nog geen recht op een advocaat. ±
:
er wordt medegedeeld dat de verdachte niet verplicht is om te antwoorden.
Transactie; de verdachte kan dan instemmen met het voorstel om een bepaald geld bedrag te betalen
voor het begane vergrijp.

11.2.2 De vervolging
De officier van Justitie zorgt voor de vervolging. Opportuniteitsbeginsel; de officier van Justitie mag
maar hoeft de zaak niet perse voort te zetten. De vervolgingsfase treedt daarentegen in wanneer de
OvJ:
 c Voorlopige hechtenis vordert bij de rechter
 c Een gerechtelijk vooronderzoek vordert bij de rechter-commissaris.
Voorlopige hechtenis kan alleen wanneer voor het misdrijf vier of meer jaar gevangenisstraf staat of
wanneer er ernstig vluchtgevaar dreigt dan wel gevaar voor de maatschappij. Be voorlopige hechtenis
bestaat uit 2 componenten.: c
 c De bewaring (14dagen)
 c De gevangenhouding (30dagen, verlenging is 2x mogelijk)

11.2.3 De terechtzitting
Besluit de OvJ om de zaak aan de rechter ter berechting voor te leggen, dan zal hij een dagvaarding
laten uitgaan : de verdachte wordt opgeroepen om op een bepaalde dag en op een bepaald uur voor de
rechter te verschijnen. Tenlastelegging: waarvan wordt de verdachte beschuldigd.

11.3 Misdrijf en overtreding


Strafbare gedragingen(delicten) kunnen worden onderscheiden in misdrijven en overtredingen.
1 In het wetboek van Strafrecht staan in het tweede boek de misdrijven, in het derde boek de
overtredingen.
2 In alle andere wetten die door de nationale wetgever worden uitgevaardigd, wordt precies
aangegeven welke strafbare feiten misdrijven en welke overtredingen zijn.
3 De lagere overheden (provincie,gemeente) kunnen uitsluitend overtredingen uitvaardigen.
'     
Rechtbank, kanton Rechtbank, strafrecht
Verjaringstermijn; 2 jaar Verjaringstermijn; ten minste 6 jaar
Formulering; Willens en weten(opzettelijk)?
Straf; 1jaar of ¼4.500 Maximaal levenslang, 20 jaar gevangenisstraf
geldboete van ¼450.000
Geregistreerd krachtens de wet op justitiële
documentatie. Registratie
11.4 De tenlastelegging
Een strafbepaling bestaat uit twee delen, delictsomschrijving en een sanctienorm. De
delictomschrijving bestaat uit een definitie van de verboden handeling. De sanctienorm heeft
c

betrekking op de straf en/of maatregel die de rechter maximaal kan opleggen wanneer voldaan is aan
de delictomschrijving.
Heeft de OvJ niet kunnen bewijzen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, dan volgt
 .
Heeft de OvJ wel kunnen bewijzen dat de verdacht de ten laste gelegde feiten heeft begaan, maar zijn
desondanks niet alle bestandsdelen van het betreffende delict vervuld, dan volgt   
    
Een     bestaat uit de bestanddelen van het gronddelict, aangevuld met één of meer
extra bestanddelen. Maximale straf is hoger dan bij een gronddelict.
Moord kan worden omschreven als doodslag + de voorbedachte rade en vormt derhalve een
gekwalificeerd delict ten opzichte van doodslag.

11.5 De vragen van artikel 348 Sv.


1.c Is de dagvaarding geldig?
2.c Is de rechter bevoegd een oordeel te vellen?
3.c Is de OvJ ontvankelijk?
4.c Bestaat er reden, de vervolging te schorsen?
Als deze vragen bevestigend zijn beantwoord kan de rechter kijken of bewezen is dat de verdachte de
ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De dagvaarding moet allereerst geldig zijn, in de wet zijn de eisen opgenomen waaraan een
dagvaarding moet voldoen.
Π
  ; welk soort rechter ,mag het geschil beoordelen?
  ; welke rechter van welke plaats is bevoegd?

11.6 Het legaliteitsbeginsel


Een feit is alleen strafbaar wanneer daarvoor een wettelijke strafbepaling is.

11.7 De uitbreiding van µhij die¶ c


Hij = natuurlijk persoon of een rechtspersoon.
Deelneming valt uiteen in 4 categorieën:
1.c >  ; Iemand die het initiatief neemt en aanspoort tot het gaan plegen van een bepaald
delict en iemand die daadwerkelijk het strafbare feit begaat en daardoor ook strafbaar is.
2.c £   ; hetzelfde als uitlokking, maar degene die de daad uitvoert is niet strafbaar,
omdat hem geen enkel verwijt te maken valt.
3.c  ; Diverse personen die allen daartoe het initiatief hebben genomen en het
gezamenlijk ten uitvoer brengen.
4.c  ; De medeplichtige heeft niet het initiatief genomen om een bepaald strafbaar
feit te plegen, en is slechts behulpzaam bij of tot het plegen van een delict.

11.8 De strafuitsluitingsgronden
11.8.1 Rechtvaardigingsgronden
 c Overmacht ; niet strafbaar is hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen.
Een drang van buitenaf waaraan de verdachte geen weerstand heeft kunnen bieden en zou
behoeven te bieden, omdat hij aan een maatschappelijke plicht voldoet.
 c Noodweer ; Noodzakelijk verdediging die geboden is van lijf, eerbaarheid of goed tegen een
ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
 c Wettelijk voorschrift ; niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een wettelijk
voorschrift.
 c Ambtelijk bevel ; Wanneer het bevoegd gezag een bevel geeft en men overtreedt de wet door
dit bevel op te volgen, dan is dat niet strafbaar.
 c Ontbreken van materiële wederrechtelijkheid ; het feit dat ik heb gepleegd is niet strafbaar,
hoewel de bestanddelen van de delictomschrijving zijn vervuld en er geen wettelijke
rechtvaardigheidsgrond valt aan te wijzen.

11.8.2 Schulduitsluitingsgronden
c

 c Overmacht ; dwingt een maatschappelijke verplichting al dan niet tot overtreding van een
strafbaar feit?
 c Noodweerexces ; de reactie die men tegenover de wederrechtelijke aanranding stelt, moet in
beginsel redelijk zijn.
 c Onbevoegd gegeven ambtelijk bevel ; Wanneer iemand beseft dat een ander hem een bevel
geeft waartoe deze niet bevoegd is, dan zal straf volgen.
 c Niet-toerekeningsvatbaarheid ; degene die een feit begaat hem wegens gebrekkige
ontwikkeling of ziekelijke storing van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend, niet
strafbaar.
 c Afwezigheid van alle schuld (AVAS) ; doet zich nooit voor als het om misdrijven gaat!

11.9 De vragen van art. 350 Sv


1.c Is de tenlastelegging bewezen? Nee -> vrijspraak. Ja -> vraag 2.
2.c Is het feit strafbaar? Nee-> ontslag van rechtsvervolging. Ja-> vraag 3
3.c Is de dader strafbaar? Nee-> ontslag van rechtsvervolging Ja-> vraag 4
4.c Welke straf of maatregel moet worden opgelegd? Zie 11.10 Strafoplegging.

11.10 De strafoplegging
Hoofdstraffen;
c gevangenisstraf, misdrijf
c hechtenis, overtreding
c taakstraf die kan bestaan uit een werkstraf/leerstraf,
c geldboete.
Bijkomende straffen;
 c ontzetting van bepaalde rechten,
 c verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen,
 c openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
c
Naast straffen kan een rechter maatregelen opleggen ->TBS, terbeschikkingstelling.

11.11 Economisch strafrecht


Het       is dat deel van het recht dat gericht os op het strafbaar stellen van
activiteiten in ondernemingsverband, die bij overtreding bedrijfseconomische voordelen opleveren,
vaak ten koste van de concurrenten.
c

Y(
) 
  
12.1 Invloed vanuit het buitenland

12.2 Het verdrag

12.3 Verdrag en internationale organisatie

12.4 Dualisme en monisme

12.5 EEG, EG en EU

12.6 De kwestie van de productenaansprakelijkheid


12.6.1 De regeling in het BW

12.6.2 De EU-geschiedenis

12.6.3 De EU-organisatie
c
12.7 Richtlijnen en verordeningen
12.7.1 Compromissen

12.7.2 Harmonisatie van wetgeving

12.7.3 Eén interne markt

12.8 Het Europese Hof van Justitie van de EG

12.9 De EU en de Europese Ondernemingsraad ± Inleiding


12.9.1 De Europese Ondernemingsraad ± Zijn EU-geschiedenis

12.10 Enkele andere bij verdrag opgerichte Europese organisaties


12.10.1 De Benelux

12.10.2 De Raad van Europa

Вам также может понравиться