De persoonsvorm

De persoonsvorm vind je door een vraag te maken van je zin. Het woord dat vooraan komt
te staan is de persoonsvorm.
Bijvoorbeeld: Piet vindt een mooie armband op straat.
Vindt Piet een mooie armband op straat?
Vindt is de persoonsvorm
Het onderwerp vind je door te vragen: over wie of waarover wordt er iets gezegd in de
zin.
Bijvoorbeeld: Piet vindt een mooie armband op straat.
Over wie of waarover wordt iets gezegd? Piet
Piet is het onderwerp

Onderstreep de persoonsvorm , omcirkel het onderwerp.

1. De auto reed veel te snel op de autoweg.

2. De meester had een pak met een geschenk bij zich.
3. De dikke loden buizen en de brede zinken goot zijn versleten.
4. De betonnen vloerplaten bieden aan het grote gewicht goed weerstand.
5. Rode en gele tulpen pronkten netjes in de kristallen vaas.
6. Frank behaalde mooie cijfers op zijn laatste toets voor rekenen.
7. De papegaai pronkt met zijn kleurrijke veren.
8. Hij wenst een kooi met gouden tralies.
9. Elke dag ging Lutgarde met Foksie naar een dierenarts.
10. De baas van Foksie keek even door het raam.
11. Aan het drukke kruispunt regelt de politieagente het verkeer.
12. Gisteren blusten de brandweerlieden een felle brand aan de Schoolstraat.
13. De boom krijgt een fijn plaatsje in de woonkamer.
14. Viviane hangt gekleurde lampjes in de kerstboom.
15. De feestdag van Kerstmis valt op de vijfentwintigste december.
16. Pasen en Pinksteren vallen steeds op een zondag.
17. Omstreeks Pasen hebben we paasvakantie.
18. Iedere zondag gaan we op bezoek bij onze grootouders.
19. Onze grootouders wonen even buiten de stad.
20. In een dikke sneeuwvlaag doen de vrienden van Alex hun rondgang met de ster.