Академический Документы
Профессиональный Документы
Культура Документы
Java is niet het eenige eiland, dat met een van het Sanscrit
afgeleiden naam door den Alexandrijnschen geograaf genoemd
wordt. Zoo vermeldt hij ook drie eilanden als op de Westkust
van Java gelegen, de Saladibai (Sala dwipa) ). Bedenkt men nu,
2
dat er zeker een geruime tijd verloopen moet zijn tusschen het
tijdstip, waarop deze Sanscritsche namen, door Hindoes aan die
eilanden gegeven zijn en dat, waarop zij zoo algemeen in ge-
bruik gekomen waren, dat een aardrijkskundige, die in de eerste
helft der tweede eeuw onzer jaartelling Egypte bewoonde, er
kennis van kreeg, zoo zal' men er wel toe mogen besluiten aan
te nemen, dat het oogenblik, waarop Java en de in zijne nabij-
heid liggende eilanden aan de Hindoes bekend werden, zeker in
') Deze zoo algemeen bekende omstandigheid vindt men onder anderen
ook vermeld in Lassen's I n d i s c h e A l t e r t h u m s k u n d e , deel III,
blz. 251.
-) Aldus genoemd naar den boom C^ala. Lassen, I n d . A l t e r t h u m s -
k u n d e , deel III, Madz. 251, noot 2.
een tijdperk verscheidene eeuwen Christus geboorte) voorafgaande
gezocht moet worden ) . Daaruit volgt natuurlijk dat in over-
l
pag. 244.
-) Zie onder anderen B i j d r a g e n t o t de k e n n i s van het H i n d o e -
isme op Java, door J . P. G. Bramand enz., voorkomende in de V e r -
h a n d e l i n g e n van het Bat. Gen. voor kunsten en wetenschappen, deel
XIII, Mz. 17.
*) Lassen, Ind. A l t e r t h u n i s k u n d e , deel IV, blz. 883.
') Gelegen aan de monden van den Ganges, ten westen van liet tegen-
woordige Calcutta.
groote gevaren doorstaan te hebben, bereikte dat schip Java, waar
zich Fa-Hian vijf maanden lang ophield. Hier ging hij aan boord
van een ander groot schip, dat even als dat, waarmede hij van
Ceylon gekomen was, twee honderd personen bergen kon en
voor 50 dagen levensmiddelen innam. Ook deze reis ging met
vele gevaren gepaard, en het was eerst in 414 dat Fa-Hian in
de haven van Pang-tang-keu aanlandde i). Het schip, waarmede
Fa-Hian van Ceylon naar- Java kwam, was geheel anders ge-
bouwd dan dat, waarmede hij van dit eiland zijne reis naar
China voortzette, en dat, zooals uit de bijzonderheid, dat het in
verscheidene vakken verdeeld was, opgemaakt worden kan, blijk-
baar eene Cbineesche jonk was.
Uit dit reisverhaal blijkt duidelijk, dat de weg, dien de pro-
ducten van China en Indië destijds namen, door straat Sunda
liep; dat er toen op Java een of meer handelsplaatsen bestaan
moeten hebben, waar zij van Indische in Chinesche bodems
overgeladen werden en omgekeerd. Daar bleven deze waarschijn-
lijk op den voor hunne te huisreis gunstigen moesson wachten,
en daar ook ontmoetten, gedurende de twee eeuwen, dat alle
betrekkingen tusschen de regeringen hunner landen geschorst
waren, de kooplieden uit de gewesten, gelegen bewesten Sumatra
en het schiereiland van Achter-Indië, elkander als het ware op
onzijdig terrein, terwijl de bewoners van Java en de overige
eilanden van den Archipel aan de toenmalige handelswegen zeker
niet vreemd gebleven zullen zijn.
Immers vinden wij door Cosmas Indicoplusotes, die omstreeks 547
zijne C h r i s t e l i j k e T o p o g r a p h i e opstelde., vermeld, dat des-
tijds, dus ongeveer eene eeuw na Fa-Hian's bezoek aan Java, de
handel in aloë, sandelhout en kruidnagelen tusschen Ceylon en den
Archipel zeer levendig was, en is het wel niet aan te nemen,
dat stoute zeevaarders als de inboorlingen van die gewesten over
't algemeen zijn, den handel in die kostbare voortbrengselen
aan vreemdelingen overgelaten zouden hebben. Men zoude eer-
der geneigd zijn het toenmalige bestaan aan te nemen van drie
handelstroomen, om dit beeld te bezigen, die van Indië, China
en de Oosterdeelen van den Archipel komende, elkander ergens
op Java ontmoetten en van daar weder naar de plaatsen, van
waar zij gekomen waren, terugvloeiden; en hoewel de straks
printed and edited for the Oriental translation fund, of de vroeger aange-
haalde reisbeschrijving in het J o u r n a l A s i a t i q u e .
2
) Zie do Barros, T o g t v a n J o r g e d ' A g u i a r , blz. 12.
87
') Zie V o y a g e s a d v a n t u r e u x de F e n i a n d M e n d e z P i n t o ,
traduit du portugais pat B. Figuier, Paris 1830. Tomé III, pag. 114.
90
voor Bantam, juist bij het zoo door hen begeerde Poeloe Pand-
jang, het anker vallen lieten. Naauwelijks had deze tijding Ma-
lakka bereikt of een Portugeesch gezant begaf zich naar Ban-
tam. Nog niet voorbereid om de Hollanders met geweld uit den
Archipel te weren, trachtten de Portugezen den nieuwen indrin-
gers ten minste den handel onmogelijk te maken. Daartoe bood
deze gezant den „Gouverneur" (Rijksbestierder, voogd van den
minderjarigen zoon van den kort te voren voor Palembang ge-
sneuvelden vorst) van Bantam eenige geschenken en tien dui-
zend realen van achten aan, wanneer hij den Hollanders den
vrijen handel op die stad verbieden wilde. Deze onderhandelin-
gen hadden een voor de Portugezen gewenscht gevolg, in zoo-
verre, dat de „Gouverneur" werkelijk den Hollanders het bij
twee afzonderlijke tractaten toegekende verlof om vrij te han-
delen weder introk onder het voorwendsel, dat de Bantamsche
adel, dit niet langer bestendigen wilde. Toen de Nederlanders
dien ten gevolge Bantam's reede verlieten, was de verhouding
tusschen hen en de inlanders, van gespannen, zooals zij reeds
sedert eenigen tijd geweest was, zoo vijandig geworden, dat het
te verwachten scheen, dat z'ij zich, zoo immer, dan toch zeker
in den eersten tijd, niet weder te Bantam vertoonen zouden.
Juist bij tijds waren de Hollanders van daar vertrokken, want
het duurde niet lang of er vertoonde zich voor die stad eene
Portugeesche vloot, uit eenige oorlogsbodems en galeijen be-
staande, met het doel om hen met behulp der Javanen te over-
vallen. Hen niet meer vindende, geraakten de Portugezen met
de Bantammere in twist, hen beschuldigende van kwade trouw,
omdat zij niet met meer nadruk tegen de Hollanders te werk
gegaan waren, en plunderden eenige ter reede liggende inland-
sche vaartuigen, waaronder eene Chineescue jonk. Welke eigen-
lijk de bedoeling der Portugezen geweest is toen zij met deze
vloot voor Bantam kwamen en of zij niet eene nieuwe poging
hebben willen beproeven om zich van die stad zelve of van eenio-
ander gewichtig punt bij straat Sunda meester te maken, is niet
met zekerheid te bepalen. Hoe het zij, hun toeleg was mislukt
en de Nederlandsche schepen waren ontkomen. De Bantammers
van hun kant waren zeker niet gerust omtrent de gevolgen
welke hunne overwinnning voor hen hebben kon. Zij konden
wel begrijpen dat de Portugezen hunne nederlaag niet ongewro-
ken laten en met eene nieuwe scheepsmagt terug keeren zouden.
99
Niet weinig verheugd zullen zij dan ook geweest zijn toen, onge-
veer twee jaren na Houtman's vertrek, eene nieuwe Ilollandsche
vloot voor hunne stad het anker vallen liet en zij daarin een
teeken zien konden, dat deze door andere uitrustingen gevolgd
zoude worden, waardoor zij van Europesche bondgenoten tegen
de Portugezen verzekerd konden zijn.
Gedurende drie jaren zeilde inderdaad de eene Nedcrlandsche
vloot na de andere straal Sunda door en zag men bijna zonder
tusschenpoozen Neerlands' driekleur van Bantams reede wapperen.
Van alle eilanden van den Archipel stroomden koopwaren naar
die stad toe en scheen zij een oogenblik eene groote toekomst
te gemoet te gaan, terwijl Grissee zijn tot nu toe zoo belang-
rijken handel met den Molukschen Archipel zag verloopen ). J
I.
II.
Vorstenlanden. Wanneer zij met het smalle spoor van 1,40 wor-
den gebouwd, is liet zoo wenscbelijk doorloopcnd vervoer onmo-
gelijk zoo lang Samarang-Vorstenlanden niet tevens versmald
wordt. E r moet te Djocdjo en Djenkilon aanhoudend worden
gelost en geladen, waardoor de transportkosten niet weing ver-
meerderen. Versmalling van Samarang-Vorstenlanden zal echter
geene kleinigheid zijn. De Nederlandsch-Indische Spoorweg-Maat-
schappij zal voorzeker haar materieel niet willen vernieuwen
zonder eene aanzienlijke tegemoetkoming uit 's lands kas. Stel
dat men dit offer brenge aan de spooreenheid van 1,10 meters.
Intusschen zullen de miniatuur-spoorwegen ingericht naar die
wijdte meer en meer blijken niet meer te voldoen aan de eischen
van het vervoer. Na Samarang-Vorstenlanden te hebben ver-
smald, zal men die lijn weder met de overige lijnen moeten
verbroeden, zoodat, bij slot van rekening, de goedkoope spoor-
wegen op Java, zullen blijken de duurste te zijn die in eenig
land zijn aangelegd.
De minister van koloniën aarzele daarom niet op liet besluit
van 10 januari 1870 terug te komen en, nu in Midden-Java
reeds over bijna 200 kilometers spoorwijdte van 4,45 meter
wordt gestoomd, ook die wijdte voor de aansluitende lijnen aan
te nemen. Men boude zich verder aan de eenvoudige type voor
den spoorweg Samarang-Vorstenlanden aangenomen, en men zal
zuinigheid paren aan de wezenlijke eischen van het vervoer op
Java. Volharding in eene eenmaal, lichtzinnig genomen, beslis-
sing zal tot niets anders leiden dan tot noodelooze geldverkwis-
ting, tot aanhoudend wroeten op eenmaal aangelegde lijnen, tot
morserijen een intelligent volk onwaardig. In plaats van een
deugdelijken spoorweg van 200 kilometers aanzienlijk in waarde
te doen verminderen, richte men de nieuwe lijnen zoodanig in
dat zij niet minder waard zijn dan, en terstond kifnnen aanslui-
ten, aan dien spoorweg. Dit zegt het gezond verstand, dat men
op Java, evenmin als elders, straffeloos geweld kan aandoen. In
plaats van aanzienlijke offers te brengen voor de versmalling
van Samarang-Vorstenlanden, vervolgens voor de verbreeding van
het geheele net, nadat gebleken is dat de spoorwegen van 1,10
meter wijdte niet voldoen, verbreede men liever terstond de lijn
Batavia-liuitenzorg, die misschien nog vóór zij geheel i n exploi-
tatie zal zijn, tot aanhoudende en gegronde klachten aanleiding
zal geven over gemis aan snelheid en gebrekkig vervoer. Men
104
III.
hebben zich echter vele stemmen doen hooren. De tijd zal leeren
of de Staat er werkelijk door wordt bevorderd."
Uit de bij het ontwerp overgelegde adviesen uit Indië, blijkt
dat de Raad van Inclië mede eenparig het beginsel van uitvoe-
ring door de particuliere industrie voorstaat. Staatsaanleg, zegt
de Raad, kan niet anders strekken dan om het ongunstig ver-
schil van het Staatsvermogen tegenover dat van bijzondere per-
sonen of maatschappijen in het licht te doen treden. Voor
Staatsaanleg verklaarde zich echter de directeur van burgerlijke
openbare werken, en met zijne meening vereenigden zich de
kommandant van het leger en cle gouverneur-generaal. Opmer-
kelijk zijn echter de voorwaarden die hij daarbij stelt: 1° vrijheid
om af te wijken van de vigerende wijze van administratie bij
de uitvoering van gouvernementswerken; 2° bevoegdheid om de
hulp der bevolking in te roepen en de gecondemneerden te
benuttigen.
Het zijn juist de voorwaarden om cle werken kostbaar en van
buitensporig langen duur te maken. Wanneer de spoorweg-
ingenieurs hoegenaamd geene verantwoording doen van de te
besteden gelden, behoeft men niet te twijfelen dat zij er duchtig
in zullen hakken, zelfs indien cle uitvoering geschiedt geheel
buiten bemoeienis van het departement van openbare werken.
Dat departement is, volgens de uitdrukking van den heer Nieu-
wenbuyzen, vice-president van den Raad van Indië, zoo weinig
op de hoogte om voogdij over spoorweg-aanleg uit te oefenen,
dat het tot dusverre zijn gebrek aan zaakkennis alleen poogde
te vergoeden door het opwerpen van bezwaren die maar zelden
den toets van een bezadigd oordeel konden doorstaan. Aan eene
inrichting, die nu reeds te kort. schiet bij hare beperkte taak,
zal men wel niet de veel grootere taak opdragen om Java met
spoorwegen te bedekken. Het zullen dus uitgezonden, zelfstandig
handelende ingenieurs zijn die de werken uitvoeren. Maar gelooft,
men dat daarmede tevens de voorwaarden worden aangebracht
van zuinigen aanleg? Niets is minder waarschijnlijk. Dezelfde
ingenieurs, die betrekkelijk goedkoop werken voor maatschappijen,
omdat zij telkens herinnerd worden aan het beperkte kapitaal
waarover men te beschikken heeft, werken duur voor den Staat
omdat zij zich niet behoeven te bekreunen over cle kosten van
aanleg. Voor den Staat werkende, zal hun ijver niet zoo vurig
zijn; zij zullen zich ontslagen achten van het aanhoudend toezicht
107
IV.
(
„ april „ . . . „ 75,676.63
„ mei „ . . . „ 75,000.00
„ juni „ . . . „ 74,000.00
„ juli „ • • . „ 108,000.00
.! 14
V.
schaal der ten honderden snel en, bij moeielijke berglijnen, lang-
saam moeten dalen. Want hierbij moet ook in aanmerking wor-
den genomen, dat i n de begrooting van kosten van vele onder-
deelen, als van dwarsleggers, spoorstaven, stations-inrichtingen
enz., de risico gering is en de kosten daarvan voor berg- of
andere lijnen niet of betrekkelijk weinig verschillen.
Zijn de kosten van de minder veranderlijke onderdeden, bij
voorbeeld ƒ40,000 per mijl, dan zouden, volgens het hierboven
opgegeven voorbeeld, van een spoorweg die totaal op f 80,000
per kilometer geraamd is, de kosten der andere deelen zijn
ƒ 4 0 , 0 0 0 ; in dat geval zal dus de volgende 10 pCt. waarvoor
1 pCt. minder rente wordt gewaarborgd ƒ 8000, of 20 pCt. van de
ƒ 40,000 bedragen. Is de weg moeielijker en bij voorbeeld op
ƒ120,000 per kilometer geraamd, dan zijn de kosten van de
meer onveranderlijke onderdeden ook ƒ 40,000, doch dan blijft
er voor de andere deelen ƒ 80,000 over; de 10 pCt. waarvan
1 pCt. minder rente wordt betaald, is dan echter ƒ 12000 of
slechts 15 pCt. van ƒ 120,000 min ƒ 40,000 of van ƒ 80,000. In
het eerste geval zouden dus bij de minste risico (als de schaal
voor alle gevallen gelijk bleef) betrekkelijk betere voorwaarden
toegestaan worden dan in het tweede geval bij meer risico. De
schaal moet dus voor verschillende gevallen verschillend zijn;
zij is, even als het bedrag der te waarborgen rente, van vele
omstandigheden afhankelijk, en dus vooraf niet op te geven.
Het is duidelijk, dat, bij de onderstelde gevallen, in de be-
grooting moeten zijn opgenomen al de kosten voor de admini-
stratie, de kapitaalvorming, het overmaken van geld, de assu-
rantiën, het personeel, de werken, het materieel, het exploitatie-
kapitaal en wat er verder bij behoort.
De concessie moet alleen aan die personen gegeven of overge-
dragen worden, die bij de regering bekend staan als de tot de
uitvoering noodige vereischten te bezitten.
Wanneer de Staat den aanleg der spoorwegen gedeeltelijk zoo
krachtig ondersteunt, is het billijk, niet alleen dat later, als dè
wegen goede opbrengsten geven, de Staat de betaalde rente terug
ontvangt, maar ook dat hij voortdurend in de winsten blijft deelen.
Wanneer bij voorbeeld cle netto opbrengst hooger is dan de
rente van het oorspronkelijk en ook van het later opgenomen
kapitaal, zou daarvan echter eerst als dividend boven de rente
kunnen worden betaald 1 pCt. aan de aandeelhouders. Geene
É
118
H e t ü m b i l i e n - k o l e n v e l d i n de P a d a n g s c h e b o v e n l a n d e n en
het t r a n s p o r t s t e l s e l op S u m a t r a ' s W e s t k u s t , door W. H . de
Greve, eerstaanwezend mijn-ingenieur op Sumatra's Westkust.
' ) D e v e s t i g i n g en u i t b r e i d i n g der N e d e r l a n d e r s t e r W e s t -
k u s t v a n S u m a t r a , door den generaal-majoor H . J. J . L . ridder de
Stuers, oud resident ter Westkust van Sumatra, later kommandant van
het Nederlandsch-Indische leger. Uitgegeven door P. J . Veth, hoogleeraar
te Amsterdam. Met platen en kaarten. Twee deelen. Amsterdam, P. N . van
Kampen. 1849—1850.
121
als eene beschermende macht, die zij niet alleen ontzien, maal-
ais volstrekt noodig voor hunne veiligheid beschouwen. De ver-
standige leiding van kundige, met de taal, zeden en behoeften
der bevolking bekende ambtenaren, wint iederen dag meer hare
toegenegenheid en haar vertrouwen. Het is haar tegenwoordig
eene geruststelling onder het Nederlandsch gezag te leven, en
bestendig verzoeken nog onafhankelijke stammen als eene gunst
onder onze rechtstreeksche bescherming geplaatst te worden.
127
En elders: „het gezag van den vorst van Atjeh schijnt meer
en meer te verzwakken. Herhaaldelijk verzetten zijne vasallen
zich tegen hem; een hunner deed zelfs eene poging om onder
de souvereiniteit van Nederland te geraken. Ook in de onaf-
hankelijke Battalanden, Padang Lawas en sommige streken langs
de Kwanhanrivier openbaart zich meer en meer het verlangen
naar den invloed van het Nederlandsch gezag."
Inderdaad, bemoedigende uitkomsten van onze vredelievende
en beschavende bemoeiingen op de Oostkust. "Van de Westkust
getuigen de officiële statistieken van eene niet onbelangrijke han-
delsbeweging. De invoeren bedroegen daar (Padang, Priaman,
Aijer Bangies, Siboga, Baros, Singkel, Natal) eene waarde van
ƒ 5,157,992 aan koopmanschappen en speciën in 1867 en van
ƒ 4,038,920 in '1868. De uitvoeren vertegenwoordigden i n die ja-
ren eene waarde van ƒ 0,610,203 en ƒ 8,955,239. De goede-
ren werden aangevoerd door 390 vaartuigen metende 24,802
lasten, waarvan 108 Europeesch getuigde.
De handelsbeweging wordt natuurlijk gevoed door den be-
stendig vooruitgaanden landbouw. De rijstbouw is op Sumatra's
Westkust, even als op Java, de lievelings-kultuur van den i n -
boorling geworden. Ontginningen van gronden tot uitbreiding
der beslaande padivelden geschieden in vele streken, hoezeer
de schaarste aan vee, ten gevolge van de veeziekte in de laatste
jaren, de landlieden in hunne middelen heeft beperkt. De aan-
wezige waterleidingen worden zorgvuldig onderhouden en daar
waar het noodig is nieuwe aangelegd. Overal, doch vooral i n de
nabijheid van de kust, worden uitgebreide klapperaanplantingen
aangetroffen. De uitvoer van Aijer Bangies bedroeg 324,000 no-
ten en van Poeloe Tello 3000 noten en 4000 picols olie. De
binnenlandsche handel is zeer levendig en de streken, waar de
klapperboom welig tiert en het product aanzienlijk is, voorzien
geregeld in de behoefte van minder bevoorrechte landschappen.
De aanplant van overjarige katoenheesters neemt toe in de
Padangsche bovenlanden, alwaar voor deze kuituur zeer geschikte
gronden aanwezig zijn. In ïapanoli vindt men bijna om elk
huis overjarige katoen geplant. De kuituur van rameh-vlas breidt
zich mede in de bovenlanden uit. Hoewel men voor den tabaks-
bouw vele geschikte gronden aantreft, maakt de bevolking bijna
geen werk van de kuituur van inlandsche soorten en wordt
door invoer van elders in de behoefte aan tabak voorzien. In de
S
I:JU
worden thans nog niet meer dan 140,000 tot 450,000 picols
koffie in 't jaar uitgevoerd. Op vele plaatsen is de Maleische
bevolking met de kuituur weinig ingenomen en besteedt zij aan
den aanplant, het onderhoud, den pluk en de bereiding weinig
zorg. Maar vooral ziet zij zeer op tegen het planten in geregelde
tuinen. Vroegere proeven van regelmatige aanplantingen mis-
lukten totaal. Na al den vergeefschen arbeid i n die tuinen,
moest het bestuur wel vrede hebben met de tamelijk verwaar-
loosde kuituur in bosschen en kampongs. De jonge plantjes toch
die bij millioenen in de zoogenaamde tuinen voorkomen, worden
zonder eenige voorzorg en in den regel op korten afstand van
elkander in het bosch in den grond gestoken, nadat eenige der
zwaarste boomen zijn omgekapt. Een jaar lang worden die plant-
jes aan zich zeiven overgelaten, vóór dat er aan gedacht wordt
om te onderzoeken hoe het daarmede staat. Dan eerst wordt de
tuin, zoo als men het noemt, geopend, dat is, de aanplanting
ontdaan van bet ellen hooge onkruid, waaronder de koffieplantjes
verscholen zijn. Onder die omstandigheden, zegt de gouverneur
van Sumatra's Westkust, is de oorzaak niet ver te zoeken, dat
van een aantal van 100 millioen vruchtdragende boomen een
oogst van slechts plus minus 142,000 picols wordt verkregen
(gemiddeld ongeveer één picol van de 750 boomen).
Aan den invloed en de goede leiding van een uitmuntend
ambtenaar, den heer Godon, heeft men in de Battadanden Man-
dhéling en Ankola een gunstiger toestand te danken. De aldaar
aanwezige geregelde tuinen worden goed onderhouden, zonder
dat dit°onderhoud bezwarend is voor de bevolking, die in de
onmiddelijke nabijheid der kampongs geschikte terreinen voor de
koffie-kultuur bezit. Gemiddeld oogst dan ook de bevolking één
picol koffie van de 200 boomen, terwijl elders, bij voorbeeld te
Priaman, slechts één picol van de 3000 boomen wordt verkre-
gen. Evenwel, heeft het bestuur aan de bevolking van het district
Ankola-Djai vrijheid moeten geven om te planten waar zij dit
verkoos, omdat de bezwaren aldaar aan den geregelden tuin-
aanplant verbonden, zoo drukkend waren, dat de weerzin dei-
planters steeds toenam en de oogst eindelijk merkelijk verminderde.
Opheffing van het koffie-monopolie en algeheele vrijheid van
productie op Sumatra's Westkust, met een uitvoerrecht op de
koffie als equivalent, is dus een eerste maatregel waartoe het
gouvernement dient over te gaan. Van dien maatregel is het te
Y.Ï1
G. H. VAN SOEST.
De Javanen wel erfpachters, doch geen huurders
van domein-gronden op Java.
B a t a v i a , december 1871. J. C.
Verhuur van grond door inlanders aan niet-
inlanders ').
') Ingezonden.
144
den, waar zij toch niets of zeer weinig aan hebben, mogen ver-
huren? Er is hiervoor geene aannemelijke reden te vinden. In-
tegendeel, kan verhuur van hare woeste gronden, voor vele
tegenwoordig arme dessas de oorzaak worden van voorspoed en
welvaart. Met de te ontvangen huurpenningen zouden zij de
verschuldigde landrenten kwijten en over hare rijstoogsten en
tweede gewassen geheel ten eigen behoefte en voordeel beschik-
ken; en zoo doende, zouden zij vooruitgaan, in plaats van gelijk
thans, altoos in denzelfden bekrompen toestand te vegeteeren.
Tegen mogelijke misbruiken van dessa-besturen kan men wa-
ken zoowel wanneer het geldt verhuur van woeste gronden als
bij verhuur van sawas. Overeenkomsten deswege zouden des
noods kunnen afhankelijk worden gesteld van een onderzoek
door den plaatselijk besturenden ambtenaar, dat de verhuur' geen
der dessagenoten van zijne bestaansmiddelen berooft, of, nog be-
ter, men zou, in de gevallen dat sommige gezinnen eenig voor-
deel van de woeste gronden trekken, hen daarvoor bij het ver-
huren eene behoorlijke schadevergoeding kunnen toeleggen. Verder
zou men de, in de tegenwoordige verordening voorkomende waar-
borgen, het stellen in de landtaal der overeenkomst en de ver-
plichte registratie, op verhuur van woeste dessa-gronden kunnen
toepassen.
De bestaande moeielijkheid, die men thans stilzwijgend tracht
te ontwijken, zou men, op de bovengemelde wijze werkelijk op-
lossen en het doel, ontwikkeling van landbouw en nijverheid in
bevolkte streken, zoo volledig mogelijk bereikbaar maken, zonder
eenig recht of aanspraak der bevolking te verkorten.
A m s t e r d a m , 30 januari 187*2. D.
De tegenwoordige voorwaarden der amfioenpacht.
S a m a r a n g , 20 october 1871.
V A K I A.
Men meldt ons uit Java, dat in de meeste gewesten aldaar nog
oude duiten in omloop zijn, zelfs in die mate, dat op vele plaat-
sen in de binnenlanden een cent even zeldzaam is als een munt-
stuk uit de vóór-Hollandsche tijden. Behalve in eenige weinige
residentien, waaronder de Preanger Regentschappen, geschieden
dan ook de transactiën der bevolking in koperen guldens van 120
duiten. Wel worden de duiten noch bij 's lands kassen, noch bij
de zoutverkooppakhuizen aangenomen, doch dit is geen beletsel
tegen den omloop der oude munt.
De pachters, zoowel die der opium-kitten als die der pandjes-
huizen, ontvangen de duiten in betaling, omdat zij steeds in de
gelegenheid zijn ze bij de suikerfabrikanten en particuliere onder-
nemers tegen bankpapier in te wisselen. Zij zijn hierdoor in
staat hun pachtschat in een wettig betaalmiddel te storten, ter-
wijl de particulier zijn werkvolk kan betalen in duiten a 120
den gulden. De koelis ontvangen bij voorkeur' duiten, omdat in
de warongs de waarde van een duit gelijk wordt gesteld aan die
van een cent.
Die toestand strekt niet. tot bezwaar van de bevolking, welke
bij de gouvernements-kultures is ingedeeld, aangezien door de
betalingen der geleverde koffie en der suikerriet-plantloonen vol-
doende zilveren munt in circulatie komt om alle belastingen te
kunnen afdoen. In die districten echter, waar geen gouverne-
ments-kultures bestaan, veroorzaakt de ongezonde toestand der
geldcirculatie een direct verdies aan de bevolking en geeft boven-
157
G h e r i b o n , 40 december 1871. T.