Академический Документы
Профессиональный Документы
Культура Документы
Pinksteren volgens Giotto di Bondone, geschilderd 1320-25 (foto: Web Gallery of Art - wga.hu).
De twee figuren op de voorgrond vragen zich waarschijnlijk af in welke taal de apostelen spreken.
Of juist niet?
1 Corinthiërs 13:8-10 spreekt uit dat er een tijd komt waar er bepaalde gaven van de Heilige Geest
niet meer werkzaam zullen zijn. Is dat al geschied of komt het nog? Dat is het onderwerp van enkele
aantekeningen en we doen het aan de hand van het hoofdstuk 14 van die brief. Het heeft weinig zin te
beweren dat aangezien God die gaven gegeven heeft aan mensen, dat ze er steeds moeten zijn! Toen
God aan Israël veertig jaar lang het manna gaf was dat geen garantie dat ze het daarna nog steeds
zouden ontvangen? God heeft aan wonderen en tekenen steeds een grens in de tijd gezet. Dit schreef
Paulus: “De liefde vergaat nimmermeer; maar profetieën, zij zullen afgedaan hebben; tongen, zij
zullen verstommen; kennis, zij zal afgedaan hebben. Want onvolkomen is ons kennen en onvolkomen
ons profeteren. Doch, als het volmaakte komt, zal het onvolkomene afgedaan hebben.”
(Zonder nadere gegevens is de NBG vertaling gebruikt, onderlijning en hoofdletters zijn van onszelf.)
INHOUD
AANTEKENINGEN BIJ 1 CORINTHE 14 2
I. INLEIDING
II. BESCHRIJVING VAN DE GAVEN
III. DE GAVEN ZIJN REEDS OPGEHOUDEN
I. INLEIDING
In het Nieuwe Testament zijn veel gaven benoemd. Er bestaat veel verwarring betreffende de gaven
van de Heilige Geest. Dat tijdperk dat door de komst van de Heilige Geest werd ingeleid is de tijd van
het ontstaan van de christelijke gemeente. Persoonlijk denken we dat dit begon in 33 na Christus. De
Bijbelteksten die daarover uitvoerig handelen, vinden we in de Handelingen der apostelen, vooral
vanaf hoofdstuk 2.
De enige manier om de gaven van de Heilige Geest te verstaan is er een grondige studie van maken.
In het Nieuwe Testament zijn ze te vinden en nergens anders. De gaven van het OT waren totaal
anders en hadden te maken met de bouw van het tabernakel. Een persoonlijke emotionele ervaring of
inwendig gevoel koppelen aan de gaven van het NT, in deze tijd, zou een verkeerde visie kunnen zijn.
Als de uitingen van onze religieuze dienst aan God niet overeenstemmen met deze in het Nieuwe
Testament beschreven, dan zou ons geestelijk leven bij onze God niet echt geldig zijn.
Dat er overlappingen zijn in deze lijsten is evident, maar niet belangrijk voor wat we te zeggen
hebben. Er is grote verscheidenheid van gaven, toch zijn er dingen die ze gemeen hebben. Ten eerste,
is er de reden waartoe ze gegeven zijn: ze hebben allen hetzelfde doel, ze dienen tot opbouw van de
gemeente. Ten tweede, kwamen ze allen tezelfdertijd tot stand, in het prille begin van de gemeente
van Christus. Ten derde, in de tijd dat deze gaven bestaan, zijn ze aanvullend of complementair aan
elkaar. Maar, als er één van hen ophoudt te bestaan, zullen automatisch ook de andere ophouden.
Hier is in overduidelijke zin beschreven dat deze gaven de gelovigen moesten bekwaam maken. Ze
dienden tot opbouw van de Gemeente gebruikt te worden. De gaven helpen dan ook het opgroeien tot
volwassenheid van de gemeente en de Christenen.
Volgens Judas 3
De tekenen en wonderen die beschreven zijn in het Nieuwe Testament zijn grotendeels voldoende om
een vertrouwend geloof in Jezus te doen ontstaan. Daarbij Gods genade aan toegevoegd maakt de
nieuwsgierige discipel tot een ware christen.
Het zijn slechts “de apostelen” die het onderwerp van dit wonder zijn. Men moet bij het woord “zij”
in het tweede hoofdstuk dezelfde “zij” aanhouden in vers 26 uit het eerste hoofdstuk. Het waren enkel
de twaalf apostelen die stemden welke vervanger er zou zijn voor de verrader Judas. Zij die door
Christus waren uitverkoren hoorden allen aan bepaalde vereisten te voldoen. Zie ook naar
Handelingen 2:14, 37 en 42-43 en 5:12 waar de twaalf steeds prominent zijn in de gebeurtenissen die
geschieden.
Wat Jezus beloofd had bij Zijn Hemelvaart was tot het doel gekomen in deze twee evenementen. De
Heilige Geest had de dingen laten vervullen. Doordat men in tongen sprak, werd bereikt dat de
“ongelovige Jood” een andere visie kreeg op zijn eigen godsdienst en de heidenen zou herkennen als
gelovigen in de Heer. Men was door de Heilige Geest ondergedompeld of overstelpt geworden.
Volgens Handelingen 2, was met de Gemeente van Christus een aanvang genomen onder de Joden.
Met Pinksteren van het jaar 33 na Chr. was er een nieuw hoogtepunt: de onderdompeling in water van
3.000 die de apostelen hoorden prediken. In Handelingen 10 en 11 lezen we over de tweede vorm van
de Gemeente van Christus: ook onder de heidenen heeft God een volk uitgekozen. Op dezelfde wijze
als in Handelingen twee was het beschreven, namelijk door dezelfde kracht. En ook dit werd met de
waterdoop door onderdompeling bezegeld.
Volgens Epheziërs 4:5 is het duidelijk dat er maar ÉÉN DOOP is. Door de Heilige Geest!
Maar zoals het toen was zo is het nu niet meer. Waar nu de boodschap wordt gepredikt en mensen
oprecht het woord van verzoening ontvangen in hun hart zal de Heilige Geest werkzaam zijn zoals
toen in het verleden. Waar God in geest en waarheid wordt gehoorzaamd is de wedergeboorte aan de
gang. Waar dan 2 of 3 christenen samenkomen in Jezus Naam, daar is de gemeente van Christus. De
Heilige Geest moet zelf niet meer optreden als vroeger in Handelingen 2,10 en 11 om een nieuwe
Gemeente te doen ontstaan. Dat is door het spreken in tongen niet iedere keer weer nodig. God
openbaart Zich aan de mensen nu door wedergeboorte alleen.
Er is nog slechts een andere weg die beschreven wordt in het NT om gaven te ontvangen: dat is door
de handoplegging van iemand anders toe ertoe gemachtigd is door God.
Volgens Handelingen 8:1-23 waren het de gelovigen in Samaria
Dit verhaal laat twee vragen gedeeltelijk onbeantwoord. Ten eerste: hoe komt het dat Philippus, die
vol van de Geest was, deze gaven niet kon doorgeven? Ten tweede: waarom werden er in dit geval
apostelen gestuurd want dat geschied niet op andere plaatsen? Het antwoordt ligt voor de hand in de
vete die er is tussen de Joden en de Samaritanen. Philippus was geen apostel, maar slechts een
evangelist. Om echt aan te tonen dat God de Samaritanen had aangenomen als Zijn kinderen was
meer nodig dan gewoon een doop in water. De gave van het overgeven van gaven, door anderen
handen op te leggen, hebben slechts de apostelen van God ontvangen. Alleen door hun handoplegging
zou iemand de wonderbare gaven geschonken worden. Niemand anders dan zij bezaten deze macht en
het maakte deel uit van het teken van de echte apostelen, de twaalf en Paulus.
1. SPREKEN IN TONGEN
Om zich een goed begrip van deze gaven te kunnen vormen moeten we drie Griekse woorden nader
bestuderen. Het eerste begrip is “glôssa.” Er zijn geen goede redenen om te veronderstellen, dat
“glôssa” in het NT soms een andere betekenis heeft dan “taal.” “Glôssa” kan natuurlijk in de plaatsen
waar de letterlijke tong het onderwerp is niet als taal vertaald worden maar wel degelijk als tong. Het
Grieks heeft namelijk die twee betekenissen. De SV schrijft in Handelingen 2:4 zoals ook op al de
andere plaatsen waar “glôssa” de letterlijke tong niet aanduidt: “talen.” De NBG, die steeds “tongen”
vertaalt, is wel in Handelingen 2:11verplicht “taal” te schrijven, want al de aanwezigen hoorden de
apostelen in hun eigen taal spreken. Het tweede Griekse woord dat hier aan bod komt is “dialectos.”
Ons woord “dialect” komt daar vandaan. Soms is ook dit woord als “taal” vertaald. We vinden in
Handelingen 21:40 / 22:2 en 26:14 de “(Hebreeuwse) taal” = dialect. Het derde Griekse woord is
“heteros,” dat in verband met tongen maar eenmaal gebruikt is in de Bijbel, in Marcus 16. Dit
voorzetsel “hetero” heeft de letterlijke betekenis van “anders” of “verschillend.” Het is duidelijk uit
de context van Handelingen 2:4, dat we aan niets anders dienen te denken dan een reeks goed
gearticuleerde talen.
De liefde tussen een man en een vrouw is beschreven als een “hetero-sexuele liefde,” een liefde
tussen twee verschillende geslachten. Die betekenis komt uit het Nieuw Testament. Bijbelvertalers
hebben dat woord in verband met tongen uit Marcus 16:17 als volgt vertaald:
“met nieuwe tongen zullen zij spreken” SV-J
“in nieuwe tongen zullen zij spreken” NBG
“nieuwe talen zullen ze spreken” WIL95
AANTEKENINGEN BIJ 1 CORINTHE 14 6
U merkt dat er nogal wat variatie is met ofwel de voorkeur voor “nieuw” of “onbekend.” Daar waar
sommigen in “onbekende tongen” vertalen, vermoed ik een zekere invloed van een Pinkstergedachte.
Namelijk dat God aan zijn geestelijke kinderen een voor hen voordien “onbekende tong of taal”
aanleert. De zin daarvan ontsnapt me. Namelijk daar komt geen controle aan te pas, ieder zou met
God op een eigen wijze spreken. Het is ook strijdig met wat anderen in hun kringen dan zeggen, er is
een mogelijkheid tot het vertalen. Want wat niemand begrijpt, kan toch niet door een ander vertaald
worden! Want Paulus heeft dit aangeven in 1 Cor.14:5 SV-J: “En ik wil wel, dat gij allen in vreemde
talen spreekt, maar meer, dat gij profeteert; want die profeteert, is meerder dan die vreemde talen
spreekt, tenzij dan, dat hij het uitlegge, opdat de Gemeente stichting moge ontvangen.” Hier is een
duidelijke aanwijzing dat het niet om een privé taal gaat die God aan mensen individueel geeft! Niet
iets waar de ander geen zaken mee heeft! Er is namelijk de mogelijkheid dat wat gezegd werd, weer te
geven is in een vertaling! Spreken met God op een unieke individuele manier is niet onderhevig aan
een vertaling. Dit moet dus niet gezien worden als dat de “verschillende talen” niet door anderen te
verstaan zijn. We moeten dat principe eens nagaan in de teksten die over spreken in talen spreken.
Daar waar dit spreken in tongen door mensen werd gehoord in het NT, was die taal “volledig te
begrijpen.” Het ging om een taal die men ergens sprak en niet een soort van “bla-bla-bla.” Sinds God
de mensheid verdeeld heeft in talen, heeft Hem dat er niet van weerhouden naar ze te luisteren als ze
Hem bidden (Genesis 11:1-9). Het heeft geen zin te beweren, zoals sommigen doen in
Pinksterkringen, dat God hen een speciale gebedstaal heeft gegeven.
1 Corinthiërs 14:27,28 leert ons: “Indien er in tongen spreken, laten het er twee, ten hoogste
drie zijn, ieder op zijn beurt, en laat één uitleg geven. Is er echter geen uitlegger, dan moet men
zwijgen in de gemeente, maar tot zichzelf en tot God spreken.” Paulus is hier zeer uitdrukkelijk. Waar
in het openbaar in talen gesproken wordt is een vertaler vereist en het kan dus niet gaan om een taal
die onbegrijpelijk is. Als er geen uitlegger is moet er gezwegen worden. Dat heeft alles te maken met
het beginsel dat er aan “opbouwing” en “onderricht” moet gedaan worden in de gemeente. Als de
luisteraars onbekwaam zijn te begrijpen wat men zegt, heeft dat spreken in talen geen nut. Er is dus
veel verschil met wat in de “tongen sprekende” kerken gaande is. Daar is de emotionele druk zeer
groot en gaat ieder voor zichzelf een soort tongentaal gebruiken. Zo hoor je bij de groep. Zo groeit in
AANTEKENINGEN BIJ 1 CORINTHE 14 7
hun middens steeds grotere verwarring. Het is niet omdat 300 miljoen mensen wat geloven dat het
nog waarheid is wat ze leren! Daar waar er eens een vertaler wat zegt, gaat het niet steeds om
onderricht. En het is niet steeds stichtend. Daar waar er eens vertaling is worden alle onderzoekers
geweerd. Daar waar een wetenschappelijk bewijs uitsluitsel zou kunnen geven of het van God
afkomstig is, ontbreekt het aan moed om het te laten controleren. Moeten we ons dan niet afvragen of
het niet gaat om na-apen van wat men al eens gehoord heeft. Of een op nul zetten van bepaalde
hersengedeelten?
Dat kan toch niet betekenen dat de Heer enkelen hierin zou bevoorrechten en anderen niet. Wij
kunnen toch ook niet beweren dat God dat soort taal tot het onderricht van iemand geeft en dat die
persoon zijn eigen taal, niet verstaat? God is toch ook bij machte om iedereen in zijn eigen moedertaal
te verstaan, zelfs als iemand Hem in zijn “dialect” aanspreekt! Het is niet noodzakelijk voor God
iemand een speciale taal te geven om zijn bidden beter te begrijpen. Het verlenen van dergelijke
speciale voorrechten heeft zelfs een vleugje van superchristendom. En superchristenen voelen deze
mensen zich. Stuur ik u daarover enkele citaten?
de zee ontkomen is. Maar hij schudde het dier af in het vuur, zonder enig letsel te
ondervinden.”
Dit gedeelte van de Bijbel is nu nog door velen uitgebuit. Hun basisstelling is dat wat God (de Heer)
bevolen heeft moet gedaan worden. DE vraag is echter of er hier een bevel staat. Waarschijnlijk niet
want het onderscheid is toch door Mattheus 4:7 gemaakt. Jezus maakt de Satan duidelijk: “Jezus
zeide tot hem: Er staat ook geschreven: Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken.” Indien ons geloof
beproefd dient te worden, dat is het God die ons geloof moet testen. Het mag niet andersom gebeuren
volgens de uitspraak van Jezus. We stellen God niet op de proef door slangen op te nemen of gif te
drinken. Als dat onbewust geschiedt, dan zal God beschermend optreden voor die evangelist.
Het belang van de functie van “de twaalven” is onderstreept in bijvoorbeeld deze teksten:
1 Thes.2:6: “Ook zochten wij geen eer bij mensen, noch van u, noch van anderen, hoewel wij
als apostelen van Christus ons hadden kunnen laten gelden.”
2 Pet.3:2: “om aan de woorden te denken, die door de heilige profeten tevoren gesproken zijn,
en aan het gebod uwer apostelen van de Here en Heiland.”
Judas 1:17: “Gij echter, geliefden, herinnert u de woorden, die vóór dezen gesproken zijn
door de apostelen van onze Here Jezus Christus.”
Openbaring 21:14 geeft dan ook duidelijk aan waar ze staan in Gods gemeente: “En de muur der stad
had twaalf fundamenten en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen des Lams.”
Behalve de twaalven is er ook nog een andere “geroepen apostel” dat is Paulus. Hij zag de Heer in
meerdere visioenen en had dus de kwalificatie apostel genoemd te worden. Maar hij zag hem ook
letterlijk volgens 1 Corinthe 15, want hij vergelijkt “zijn” zien van de Heer met het “zien” van de
anderen. Hij is meer dan de twaalf aangesteld om de heidenen het evangelie te brengen.
Romeinen 1:1: “Paulus, een dienstknecht van Christus Jezus, een geroepen apostel,
afgezonderd tot verkondiging van het evangelie van God.”
Romeinen 11:13: “Ik spreek tot u, heidenen. Juist omdat ik apostel der heidenen ben, acht ik
dit de heerlijkheid van mijn bediening.”
1 Corintiërs 1:1: “Paulus, een geroepen apostel van Christus Jezus door de wil van God, en
Sostenes, de broeder.”
2 Corintiërs 12:12: “De tekenen van een apostel zijn bij u verricht met alle volharding, door
tekenen, wonderen en krachten.” Dit laatste is duidelijke taal, Paulus hoort tot de apostelen.
Deze mannen hebben het niet gemakkelijk gehad zoals Paulus schrijft in 1 Corintiërs 4:9: “Want het
schijnt mij toe, dat God ons, apostelen, de laatste plaats heeft aangewezen als ten dode gedoemden,
want wij zijn een schouwspel geworden voor de wereld, voor engelen en mensen.”
AANTEKENINGEN BIJ 1 CORINTHE 14 10
Alle gaven die mensen in de dagen van de apostelen verkregen zijn er alleen gekomen door de
handoplegging van de apostelen op die personen. Zie hierover Handelingen 8 en 19. De enige twee
uitzonderingen zijn dat mensen gaven ontvangen zonder een handoplegging is: met Pinksteren en bij
de honderdman Cornelius. Dat staat in Handelingen 2 en 10. Als iemand in onze dagen beweert een
apostel te zijn dan moet hij noodzakelijkerwijze de ECHTE Christus gezien hebben. We hebben niet
genoeg informatie uit de Bijbel zelf, maar we mogen veronderstellen dat deze “twaalven” en Paulus
alle vermelde gaven uit onze lijst uit het begin van het artikel bezaten. We mogen aannemen dat een
apostel van Christus, alle gaven bezat ten einde te bewijzen dat hij op een speciale manier van
Christus was. Daarbij ook spectaculaire zaken zoals het “opwekken van doden.”
Het verhaal van de gemeente van Jezus is het verhaal van de Heilige Geest en hoe Hij werkzaam is in
de discipelen en vooral de apostelen. De hele operatie van de bouw van de geestelijke tempel is geleid
door de Heilige Geest. De apostelen en de anderen zijn instrumenten in Zijn hand. De Heilige Geest
heeft ze toegerust met alle dynamische krachten die men in het werk nodig had. De aller-
overtreffende boodschap van redding werd ondersteund door wonderbaarlijke werken. De apostelen
en leraren van de plaatselijke gemeenten gaven hoop aan een voor God verloren en stervende wereld.
In woorden die als honing klonken, niet door sentimentele gevoelens of emoties, hoorden de
toehoorders wat God kan en beloofde aan gelovigen.
Johannes 14:26 leert ons dat: “maar de Trooster, de heilige Geest, die de Vader zenden zal in
mijn naam, die zal u alles leren en u te binnen brengen al wat Ik u gezegd heb.”
En verder Johannes 16:12-14: “Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het thans niet
dragen; doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle
waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de
toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen
en het u verkondigen.”
Zodat wat in 1 Corinthiërs 2:13 staat dat men door de Heilige Geest wijsheid ontvangt zeker
waar is: “Hiervan spreken wij dan ook met woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar
door de Geest geleerd zijn, zodat wij het geestelijke met het geestelijke vergelijken.”
Alles wat God ons heeft willen meedelen is voor de gelovigen in het Nieuw Testament
neergeschreven, het tweede deel van de Bijbel. De gemeente van Jezus Christus, Zoon van God, hoeft
de boodschap van het evangelie niet meer te horen in een preek in een vreemde taal, niet ondersteund
in een genezing die er geloofwaardigheid moet aan toevoegen of een profetie die binnen honderd jaar
vervuld zal worden. Alles wat aan de basis van de stichting van de gemeente lag is “geboekt”. Wat we
als centrale boodschappen, raad en aanmoedigingen, leringen en belijdenissen nodig hebben vinden
we in het Nieuw Testament. Het is de enige waarheid en ze moet ons genoeg zijn. Dat is wat Paulus
ons in Epheziërs 2:20 SV-J wil benadrukken: “Gebouwd op het fondament der apostelen en profeten,
waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen.”
De schrijvers van het NT werden door God zelf uitverkoren om dat boek te schrijven dat ons alles kan
leren tot zaligheid. Ze werden onderwezen voor een speciaal doel: de boodschap van verlossing te
prediken op de meest effectieve wijze. Daarom heeft de Heer hen met speciale bekwaamheden
uitgerust. Eén van deze mannen met een opdracht was de apostel Paulus. Hij was voordien als
vroegere wetgeleerde getraind en sprak bij zijn eerste ontmoeting tot Jezus het volgende: “En hij,
bevende en verbaasd zijnde, zeide: Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal? En de Heere zeide tot hem:
Sta op, en ga in de stad, en u zal aldaar gezegd worden, wat gij doen moet.” - Handelingen 9:6 SV-J
Jezus heeft Hem geroepen en aangesteld volgens Galaten 1:1 SV-J: “Paulus, een apostel, (geroepen
niet van mensen, noch door een mens, maar door Jezus Christus, en God den Vader, Die Hem uit de
doden opgewekt heeft).”
AANTEKENINGEN BIJ 1 CORINTHE 14 11
Als iemand zegt de gave van het Apostelschap te bezitten in deze tijd, en zo zijn er te vinden in
bijvoorbeeld Pinksterkringen, dan moet hij al de vermelde eigenschappen wat dat betreft uit het
Nieuwe Testament bezitten. Dat kan niemand meer, men kan geen apostel van Christus meer zijn.
Paulus is daarin duidelijk, want hij noemt zichzelf de laatste van de apostelen. Hij schrijft in 1
Corintiërs 15:8 SV-J: “En ten laatste van allen is Hij ook van mij, als van een ontijdig geborene,
gezien.” We lezen een andere vertaling: “maar het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen”volgens
de NBG. De WV 95 zegt het als volgt: “Het laatst van allen” Dit leert ons wat: Paulus is de
allerlaatste van de apostelen. Aan een nieuwe reeks apostelen is geen nood en is trouwens ook niet
beloofd door God. We hebben vanuit die tekst de verklaring, dat het onmogelijk is dat er nu nog
apostelen zijn. Allen die het nu beweren te zijn bedriegen zichzelf en ook anderen.
We maakten ooit de opmerking tegenover een pinkstergelovige waarom hij dit ook niet navolgde.
Had hij soms te weinig geloof! Hij is ondertussen overleden maar niet van een slangenbeet!
Het is duidelijk dat de gaven een geheel vormen in het begin van de gemeente van Christus. Die
wonderbare gaven van de Geest zijn dingen die hun doel bereikt hebben. Het was zoals profetie, is ze
vervuld dan hoef je niet naar een tweede vervulling ervan te zoeken. Het is niet nodig de gaven door
de eeuwen heen te onderhouden gezien God dat niet gewild heeft. Met het verdwijnen van het
apostelschap zijn ook vele andere zaken gestopt want de apostelen waren er de overdragers van! In 1
Corintiërs 13:8-11 SV-J is dat duidelijk gemaakt: “De liefde vergaat nimmermeer; maar hetzij
profetieën, zij zullen te niet gedaan worden; hetzij talen, zij zullen ophouden; hetzij kennis, zij zal te
niet gedaan worden. Want wij kennen ten dele, en wij profeteren ten dele; Doch wanneer het
volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen ten dele is, te niet gedaan worden. Toen ik een kind was,
sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overlegde ik als een kind; maar wanneer ik een man
geworden ben, zo heb ik te niet gedaan hetgeen eens kinds was.”
Volgens de NBG vertaling leest vers 8:
AANTEKENINGEN BIJ 1 CORINTHE 14 12
Daar waar we over de gaven spreken moeten we vooraf verstaan dat het functioneren ervan als
ondersteuning is gegeven van de prediking. Jezus beschikte er over en zo ook zijn apostelen en enkele
andere discipelen.
Mat.4:17: “Van toen aan begon Jezus te prediken en te zeggen: Bekeert u, want het Koninkrijk
der hemelen is nabijgekomen.”
Marc.1:14: “En nadat Johannes was overgeleverd, ging Jezus naar Galilea om het evangelie
Gods te prediken.”
Heb.12:25: “Ziet dan toe, dat gij Hem, die spreekt, niet afwijst. Want als genen niet ontkomen
zijn, toen zij Hem afwezen, die zijn godsspraak op aarde deed horen, hoeveel te minder wij,
als wij ons afwenden van Hem, die uit de hemelen (spreekt).”
Toen in de vernietiging van Jeruzalem, in 70 na Chr., was aangetoond dat God een nieuw verhaal met
de mensheid aan het schrijven was, toen was ook ongeveer het doel van de apostelen vervuld. Het
boek aan de Hebreeën en de brief van Judas zijn wellicht de laatste boeken die vóór deze tijd
geschreven werden. Vooraf was een deel van het Nieuwe Testament mondeling doorgegeven en nu al
neergeschreven. De apostel Johannes is mogelijks de laatste die nadien nog schreef maar er zijn toch
enkele aanwijzingen dat het ook voor 70 na Chr. was. We citeren een tekst die duidelijk aangeeft wat
we willen zeggen. Zelfs in meerdere versies. Ze staan er om u te overtuigen van wat er aan de orde is:
het schrijven van het NT is met de grote krachten van de Heilige Geest samengegaan met de
bedoeling dat dit een éénmalige gebeurtenis was. Dat was Gods finale Openbaring aan de mensheid.
In Hebreeën 2:3,4SV-J is een duidelijke aanwijzing gegeven wanneer de gaven gestopt zijn.
Dit is de vertaling van de SV-J: “Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid
geen acht nemen? dewelke, begonnen zijnde verkondigd te worden door den Heere, AAN ONS
BEVESTIGD IS GEWORDEN VAN DEGENEN, DIE HEM GEHOORD HEBBEN; GOD
BOVENDIEN MEDEGETUIGENDE DOOR TEKENEN, EN WONDEREN, EN MENIGERLEI
KRACHTEN en bedelingen des Heiligen Geestes, naar Zijn wil.”
Hebreeën 2:3,4 NBG-vertaling 1951: “hoe zullen wij dan ontkomen, indien wij geen ernst
maken met zulk een heil, dat allereerst verkondigd is door de Here, en door hen, die het
gehoord hebben, OP BETROUWBARE WIJZE ONS IS OVERGELEVERD, TERWIJL OOK
GOD GETUIGENIS DAARAAN GEEFT DOOR TEKENEN EN WONDEREN EN VELERLEI
KRACHTEN en door de heilige Geest toe te delen naar zijn wil.”
Hebreeën 2:3,4 Willibrordvertaling van 1995: “hoe zullen wij dan ontkomen, wanneer wij een
zo grote redding verwaarlozen, die eerst verkondigd is door de Heer, EN GETROUW AAN
ONS IS DOORGEGEVEN DOOR HEN DIE HEM GEHOORD HEBBEN; GOD HEEFT
DAARAAN ZIJN GETUIGENIS TOEGEVOEGD IN DE VORM VAN TEKENEN,
AANTEKENINGEN BIJ 1 CORINTHE 14 13
WONDEREN EN VELERLEI MACHTIGE DADEN, en door de heilige Geest uit te delen naar
zijn wil?”
Hebreeën 2:3,4 Nederlandse Luther-vertaling: “hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zulk
ene zaligheid geen acht geven? die, nadat zij eerst gepredikt is door den Heer, ONDER ONS
BEVESTIGD IS GEWORDEN DOOR DEGENEN, DIE HEM GEHOORD HEBBEN;EN GOD
HEEFT MEDEGETUIGENIS GEGEVEN DOOR TEKENEN EN WONDEREN EN
MENIGERLEI KRACHTEN, en met uitdelingen des Heiligen Geestes naar zijnen wil.”
Hebreeën 2:3,4: Leidsche vertaling: “hoe zullen wij dan ontvlieden indien wij op een zo grote
redding geen acht slaan? Deze is eerst door den Heer gepredikt en DAARNA VOOR ONS
BEVESTIGD DOOR HEN DIE HEM GEHOORD HEBBEN,TERWIJL GOD
MEEGETUIGDE DOOR TEKENEN EN WONDEREN, VELERLEI
KRACHTSOPENBARINGEN en bedelingen des Heiligen Geestes naar zijn wil.”
In Judas 3,4 staat een tekst die aangeeft dat de gaven gebruikt werden om de boodschap van
verlossing in het bloed van Christus in die dagen te bevestigen. Maar er blijkt ook uit dat de extra
gaven van spreken in talen enz. als tot het verleden moet gezien worden.
Dit staat er in de NBG vertaling: “Geliefden, daar ik mij in alle opzichten beijver u te
schrijven over ons gemeenschappelijk heil, zie ik mij genoodzaakt het te doen met de
vermaning, tot het uiterste te strijden voor het geloof, DAT EENMAAL DE HEILIGEN
OVERGELEVERD IS. Want er zijn zekere mensen binnengeslopen – reeds lang tevoren tot dit
oordeel opgeschreven – goddelozen, die de genade van onze God in losbandigheid veranderen
en onze enige Heerser en Here, Jezus Christus, verloochenen.”
De Nederlandse Luther-vertaling zegt: “Geliefden, terwijl ik alleen ijver had om u te schrijven
over ons gemeenschappelijk heil, ben ik genoodzaakt u te schrijven om u te vermanen, dat gij
strijdt voor het geloof, DAT EENMAAL DEN HEILIGEN OVERGELEVERD IS. Want er zijn
sommige mensen ingeslopen, reeds lang te voren tot dit oordeel opgeschreven, goddelozen,
die de genade onzes Gods tot ongebondenheid misbruiken, en verloochenen onzen Heere jezus
Christus, den enigen Heerser.”
De Willibrordvertaling van 1995 zegt: “Geliefden, ik was volop bezig u te schrijven over de
redding waaraan u en ik deelhebben, toen ik mij genoodzaakt zag u deze brief te sturen, met
de aansporing het geloof dat eens en voorgoed aan de heiligen werd overgeleverd, krachtig te
verdedigen. Want bepaalde mensen, van wie het vonnis allang staat opgeschreven, zijn erin
geslaagd heimelijk uw gemeente binnen te dringen; goddeloze mensen zijn het, die de genade
van onze God misbruiken als voorwendsel voor losbandigheid, en die zowel de enige meester
als onze Heer Jezus Christus verloochenen.”
De boodschap van het evangelie is eenmaal overgeleverd en er wordt over gesproken als al
verkondigd. Het is eerst verbaal overgeleverd en staat ondertussen te boek voor ieder die het wil
lezen. Aan extra talen, of profetie is nu geen behoefte of nood meer.
Judas zou nooit het begrip “eenmaal” of “ eens en voor altijd” hier gebruikt hebben, wanneer “het
geloof” permanent de ondersteuning zou nodig hebben van het spreken in talen of profetie. Het is
trouwens een term die daar waar hij ergens anders in het Nieuwe Testament wordt gebruikt betekend:
dat het niet meer zal herhaald worden. Er schuilt in dat woord een soort volledigheid: de stichting en
evangelisatie van de gemeente is er in vervat. Daarboven ook elke vorm van aanmoediging, van
communicatie en onderricht. Dus is alle nood aan andere gaven uitgeschakeld.
De dood van de laatste apostel (Johannes) betekende het einde van het apostelschap. Niemand van
hen, op wie de apostelen de handen hadden opgelegd, konden deze doorgeven. Daarom was de
situatie dat als de laatste man die de gave bezat stierf deze: alle gaven hielden automatisch op. God
had door natuurlijke middelen voorzien in het nodige voor de gemeente van Christus. In de volheid
van de tijden, de periode van de apostelen is de boodschap van het evangelie op geschreven. Het
resultaat, de Bijbel kan iedere gelovige tot God brengen. De eerste Christenen die het onderricht van
de apostelen navolgden, brachten een eenheid tot stand tot verheerlijking van God: DE GEMEENTE
VAN CHRISTUS.
Epheziërs 3:20,21: “Hem nu, die blijkens de kracht, welke in ons werkt, bij machte is oneindig veel
meer te doen dan wij bidden of beseffen, Hem zij de heerlijkheid in de gemeente en in Christus Jezus
tot in alle geslachten, van eeuwigheid tot eeuwigheid! Amen.”
We kunnen de misleidende kracht van Satan, in deze wereld niet gewoon maar negeren. Wat hij doet
hoort tot de werkelijkheid van elke dag. Zijn tijd dat alle macht van hem zal weggenomen worden is
niet ver af, maar nu gaat hij nog steeds als een leeuw te werk. Dus opgepast of je zit zijn klauwen.
Hoe lief is ons de waarheid? Het moet voor ons christenen de enige maatstaf van waarheid zijn. Hoe
we handelen in onze aanbidding en dienst aan God, moet volgens het Nieuwe Testament geregeld
zijn. Dat hopen we toch! Of laten we ons toch gaan in menselijke speculaties of opinies van een groep
of leraar? Zijn ze wel helemaal te vertrouwen of ook weer niet?
1 Corinthe 14: WAAR PINKSTERKERKEN NIET OVER SPREKEN!
We gaan zeer uitgebreid inzoomen op het fenomeen van het “spreken in tongen.” De grondbetekenis
van “glôssa” in het Grieks is zonder enige twijfel “tong”, namelijk de lichamelijke tong. Dat blijkt uit
Marcus 7:33 “raakte zijn tong aan” of Jakobus 3:5 “Zo is ook de tong een klein lid.” In
overdrachtelijke zin wordt “tong” bijvoorbeeld gebruikt in Handelingen 2:3 waar het verschijnsel dat
op vuur geleek als “tongen als van vuur” zijn. In Handelingen 2:26, dat een vrije aanhaling is van een
Psalmgedeelte staat een andere overdrachtelijke betekenis: “Daarom is (…) mijn tong verblijd.” In
AANTEKENINGEN BIJ 1 CORINTHE 14 15
verband met ons onderwerp, is “glôssa” - volgens de NBG vertaling – in de volgende teksten
gebruikt: Marc.16:17: “in nieuwe tongen zullen zij spreken.”
Hand.2:4: “en begonnen met andere tongen te spreken.”
Hand.2:11: “wij horen hen in onze eigen taal.”
1 Cor.12:10: “en de ander allerlei tongen, en weer een ander vertolking van tongen.”
1 Cor.12:28: “verscheidenheid van tongen.”
1 Cor.12:30: “Spreken soms allen in tongen?”
1 Cor.13:1: “Al ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak.”
1 Cor.13:8: “tongen, zij zullen verstommen.”
1 Cor.14:2: “Want wie in een tong spreekt, spreekt niet tot mensen, maar tot God, want niemand
verstaat het.”
1 Cor.14:4: “Wie in een tong spreekt, sticht zichzelf.”
(Zie ook nog naar Hand. 10:46 / 19:6 / 1 Cor.14:5, 6, 9,13,14,18,19,22,23,26,27,39).
De apostel Paulus geeft in 1 Corinthiërs 14:18 een aanwijzing dat hij méér dan de anderen in talen
spreekt. Het gaat niet om onverstaanbare tongen, maar klaarblijkelijk kon de apostel meerdere talen
spreken. In 1 Corinthiërs 14:9 en 19 had hij de nadruk gelegd op het gebruik van de term “logos” =
rede, woord of volzin. We mogen niet doen als de Pinksterkringen die geen goed onderscheid maken
tussen “logos” en “rèma of rhema.” In onze Bijbels is ook “rèma” door “woord” vertaald. De
algemene betekenis van “logos” is de gave van het spreken, het met de mond uitdrukken van een
gedachte, in goed gearticuleerde klanken. Daarentegen heeft “rèma” de betekenis van een taalkundig
woord, samengesteld uit letters.
De klassieke Grieken hebben de term “logos” steeds gebruikt voor een duidelijke, verstandige
uitdrukking. Voor een wartaal, iets onverstaanbaar, zou men dat niet gebruiken. Wanneer Paulus wat
zegt over de “duizenden woorden” van 1 Corinthiërs 14:19 moet het betrekking hebben op zinvolle
woorden en uitspraken, alhoewel ze in een onbekende taal zouden uitgesproken worden. In 1
Corinthiërs 14:9 is “logos” in de SV weergegeven als “rede en de NBG heeft “volzin.” Als het niet:
“betekenisvol”, “duidelijk” of “verstaanbaar” is volgens het Grieks “eusémos” dan is men fout bezig.
Het gaat er steeds om: “om ook anderen te onderwijzen” NBG of “om anderen te onderrichten”
WIL95. Een “logos” die niet betekenisvol zou zijn is niets anders dan een onduidelijke of
onverstaanbare tong of wartaal.
Paulus zegt in 1 Corinthiërs 14:14: “Want indien ik bid in een tong (glôssa), bidt mijn geest wel,
maar mijn verstand blijft onvruchtbaar.” Daaruit schijnt op het eerste gezicht iets in strijd met onze
stelling te zijn, dat een “taal” steeds begrijpelijk is. Ook het volgende vers zou de indruk kunnen
geven, dat bij het bidden in een “glôssa”, alleen onsamenhangende klanken of woorden uitgesproken
worden. Maar dat is Paulus niet goed lezen. We mogen hem toch niet van slordigheid in zijn
taalgebruik verwijten. Wat wil hij ons zeggen? Hoe moeten we het woord “verstand” begrijpen, dat
we in de verzen 14,15 en 19 vinden? De Griekse term is hier “nous”, een term, die meerdere malen
terecht door “denken” vertaald wordt (Rom.1:28 / 12:2 / Eph.4:17,23 / Col.2:18 / 1 Tim.6:5 / 2
Tim.3:8 / Titus 1:5). Romeinen 1:28 beschrijft een soort “verwerpelijk denken.” Dat is het soort
denken van dezen die met hun verstand (Grieks “nous”) in Gods werken (vs.20) Zijn eeuwige kracht
en goddelijkheid niet hebben doorzien. In Epheziërs 4:17 zegt Paulus, dat de heidenen wandelen in de
ijdelheid van hun “denken” (Grieks “nous”) en verduisterd in hun verstand (Grieks “dianoia”). Maar
volgens Romeinen 7:23 en 26 kan het “verstand” (nous), iemand, in dit geval Paulus, aangespoord
worden het goede te wensen.
De voorstanders van het huidige spreken in tongen, gebruiken natuurlijk de Schrift om hun zaak te
ondersteunen. Maar of de authenticiteit ervan echt kan bewezen worden is een ander paar mouwen.
Zijn die tongensprekers niet echt enkele belangrijke elementen uit de Schrift ofwel aan het vergeten of
te wijzigen onder de druk van hun geloof? Laat ons uit de Bijbel onderzoeken hoe de instructies bij
AANTEKENINGEN BIJ 1 CORINTHE 14 16
dat spreken waren. Dan ontdekken we dat er dingen zijn waar tongensprekers niet over spreken.
Meerdere feiten durft men niet onder ogen zien.
De invloed van het charismatische gebeuren heeft de kerk van vandaag tot nadenken doen stemmen.
Moet het spreken in tongen een geaccepteerd fenomeen worden? Tongentaal is ondertussen zelfs al
doorgedrongen waar men het niet zou zoeken: in Gereformeerde kringen en de Roomse Kerk. Is dat
spreken in een tong werkelijk een bewijs van het door de “Geestvervulde leven” en de demonstratie
van Gods werk onder gelovigen in deze tijd?
Hoewel de tongensprekers zeggen “wij onderwerpen ons aan Gods woord en de kracht van Zijn
Geest”, worden in deze zaak bewijzen aangehaald die niet voor ons bedoeld zijn. Wat
voorgeschreven was aan christenen in de eerste eeuw is nog niet op ons van toepassing. Het is niet
omdat Noach ooit het bevel kreeg een ark te bouwen dat we nog steeds hetzelfde hebben als opdracht!
Wat willen de woorden die we in 1 Corinthiërs 14:2 vinden zeggen? We lezen de NBG ervan en de
context want dat is altijd zeer belangrijk: “Want wie in een tong spreekt, spreekt niet tot mensen,
maar tot God, want niemand verstaat het door de Geest spreekt hij geheimenissen. 3 Maar wie
profeteert, spreekt voor de mensen stichtend, vermanend en bemoedigend. 4 Wie in een tong spreekt,
sticht zichzelf, maar wie profeteert, sticht de gemeente. 5 Ik wilde wel, dat gij allen in tongen spraakt,
maar liever nog, dat gij profeteerdet. Wie profeteert, is meer dan wie in tongen spreekt, tenzij hij het
ook uitlegt, zodat de gemeente stichting ontvangt.” Hij, die in de gemeente van Corinthe in een taal
sprak, sprak niet tot mensen, maar tot God: op maar één voorwaarde, als er geen vertaler is. In dat
geval was er een verschil met wat er op Pinksteren gebeurd was. Daar werd namelijk gesproken tot
mensen in een taal, en die het hoorden konden het verstaan. In Corinthe werd soms gesproken in een
taal die niemand verstond, (Grieks “oudeis”) dan is het een spreken tot God. Het was duidelijk wel
een taal der mensen en geen taal der engelen uit 1 Cor.13:1.Want uit de context is het duidelijk, dat
wat die man uitspreekt KAN vertaald worden. Wanneer er geen vertaler was dan klonk het voor de
aanwezigen alsof het slechts klanken waren. Het klonk, zonder vertaler, als een reeks onverstaanbare
volzinnen. Dat was niet tot stichting van de gemeente. Tenzij de spreker daarna uitlegde wat hij tot
God had gezegd (1 Cor.14:13). Ongelovigen zouden zeggen dat het een wartaal was (vs. 23).
De apostel Paulus heeft in 1 Corinthe 14 duidelijk uiteen gezet hoe het gebruik van tongentaal in de
praktijk moet gebeuren. Hij is de geestelijke vader van de gemeente te Corinthe. Maar met het Woord
dat hij predikte hadden ze niet altijd rekening gehouden. Ze waren van de ene moeilijkheid in de
andere geraakt en dat noodzaakt een brief waarin orde op zaken gesteld wordt. Één van de problemen
in Corinthe was dat er misbruik gemaakt werd van de geestelijke gaven die ze gekregen hadden van
de apostel. In 1 Corinthe hoofdstukken 12-14 schrijft Paulus over dit misbruik. In dat gedeelte staan
zeven duidelijke normen hoe met tongentaal moet omgegaan worden. Het is natuurlijk de Heilige
Geest die aan het werk is. Maar de persoon die in een tong spreekt dient zich aan regels te houden.
Die overeenkomsten zijn duidelijk gemaakt zodat alles tot het voordeel is van de gemeente.
Paulus geeft midden in zijn verhaal van instructies een opdoffer. In 1 Cor.14:20 lezen we: “Broeders,
weest geen kinderen in het verstand, maar in de boosheid; wordt in het verstand volwassen.”De
apostel had er al een aanwijzing toe gegeven hoe we dit vers moeten verstaan want we lezen dit
enkele verzen ervoor, namelijk 1 Cor.13:11:
“Toen ik een kind was,
sprak ik als een kind,
voelde ik als een kind,
overlegde ik als een kind.
Nu ik een man ben geworden, heb ik afgelegd wat kinderlijk was.”
Groeien als gelovige verondersteld dat men zich wil laten opvoeden. Opvoeding gaat samen met het
“leren” zoals zout en peper samengaan. Als introductie en als objectieve maatstaf bij het spreken in
tongen was deze eerste regel geldig in die dagen:
NORM 1: SPREKEN IN TONGEN IS NIET ZO BELANGRIJK VOLGENS 1 COR.14:6:
AANTEKENINGEN BIJ 1 CORINTHE 14 17
1 Cor.14:6: “En nu, broeders, als ik tot u kom en spreek in tongen, wat nut zal ik u brengen, als ik
mij niet tot u richt, of met een openbaring, of met kennis, of met profetie, of met onderricht?”
Waarom kunnen deze Pinkstermensen geen rekening houden met de onderwijzingen en regelingen
van 1 Cor.14:6. Men tracht door enkele voorbeelden uit de Schrift aan te halen, de uitdrukkelijke
voorschriften te negeren en dat is pertinente ongehoorzaamheid. Een ander woord zou er niet bij
passen, in de Bijbel zijn genoeg waarschuwingen voor wie niet naar Gods wet leeft.
Men vergeet in Pinksterkringen dat het in 1 Corinthe 14 beslist NIET gaat om de persoonlijke
omgang met God. Men wil dat er wel in lezen maar het is duidelijk dat het NIET zo is. Men zegt in
die kringen dat het in vers 2 over het privégebed van de gelovige gaat. Maar dat is een inlegkunde
want het gaat om het gebed (of prediken) in de gemeente. Dat leert dit Bijbelgedeelte duidelijk in vers
16: “Want anders, indien gij een zegen uitspreekt met uw geest, hoe zal iemand, die als toehoorder
aanwezig is, op uw dankzegging zijn amen spreken?” In de gemeente kan men bidden voor zichzelf,
voor elkaar, voor je genezing, namens allen en zeker wat de belangen van Gods koninkrijk aangaat.
Maar hier is nog meer aan de hand, Paulus heeft het vooral over “danken en lofzegging.” Daarom
citeren we het daaropvolgende vers 17: “Want gij dankt wel goed, doch de ander wordt er niet door
gesticht.” Goede zaken doen de gemeente groeien, men wordt er door gesticht.
Voor het persoonlijk gebed ga je tot God in “de binnenkamer” (Mat.6:6). Het kan ook in kleine,
groepjes, maar het is toch anders dan het bidden in de zin van gemeenschappelijk loven en danken.
Daar gaan in werkelijkheid de verzen 14 en 15 over: “Want indien ik bid in een tong, bidt mijn geest
wel, maar mijn verstand blijft onvruchtbaar. Hoe staat het dan? Ik zal bidden met mijn geest, maar
ook bidden met mijn verstand; ik zal lofzingen met mijn geest, maar ook lofzingen met mijn
verstand.” Dat geeft aan dat in Corinthe niet alleen in talen werd gesproken, maar men er ook in talen
bad en ook zong. Maar daar mag men niet aan koppelen dat er niets werd vertaald! Want dat men het
begrijpt als bezoeker, daar legt Paulus een grote nadruk op. Als de lering, het bidden of het zingen
alleen in een andere taal zou gebeuren dan zou Paulus dat afwijzen. Hij zou steigeren bij zo iets.
Maar wat heeft dat te maken met wat we lezen in 1 Corinthiërs 14:14. Paulus geeft er bij aan dat bij
het “bidden van zijn geest” iets anders dan het bewust alledaags denken aan gang is. Het zal om geen
gewone redenering gaan. Maar het is een stap te ver te beweren, dat hier sprake is van
onsamenhangende klanken. Het zou een spontaan gebed geweest zijn door Gods Geest gedreven. Het
gewone denken, van alledag, zou dan afwezig zijn en dus onvruchtbaar in de zin, dat het geen vrucht
kan dragen bij de toehoorders. Daarom is volgens Paulus het bidden en lofzingen, waar zowel de
geest als het verstand/denken mee gemoeid zijn belangrijker (vs.15). De apostel geeft de voorkeur aan
het bidden en loven in een taal, die door de toehoorders wordt verstaan. Zich uitdrukken in een
bewust denken kan meer voor de luisteraars betekenen dan in een “tong” spreken. Maar spreken in
een “taal” is geen goede optie als het niet vertaald word. Met God spreken is goed. Maar tot de
mensen spreken en ze onderwijzen in een vergadering is veel beter. In 1 Corinthiërs 14:16 staat
letterlijk gezien: “indien gij een zegen uitspreekt in geest.” Paulus zal dus een loven van God
bedoelen in een onbekende taal. Een bidden (of zingen) geleid door Gods Geest, zonder het gewone
denken van de bidder.
Maar er is nog meer aan de hand bij de Corinthiërs. Het heeft toch geen waarde dat er zou gezongen
en gebeden worden als er geen vreemden in de vergadering zijn! Dat zou geen waarde hebben als
lofzegging, het zou buiten ons verstand omgaan? Een mooi voorbeeld is Pinksterdag, daar zijn
mensen aanwezig die de Aramese taal niet verstaan, de apostelen spreken dus ook in andere talen. Als
in de gemeente iets geen versterkende functie voor de anderen heeft, en niet tot geloofsopbouw is dan
doet men zoiets niet. Het is dus beter in de gemeente vijf woorden te spreken die men verstaat, dan
10.000 in een taal. Gaat het er anders aan toe, hoe kan iemand dan instemmen met het gebed en
“amen' zeggen. Wie een slag in de lucht wil slaan moet gewoon maar bidden en zingen in een taal,
wat men zegt wordt niet verstaan. Dat wil men toch niet!
AANTEKENINGEN BIJ 1 CORINTHE 14 18
Of moeten de mensen die het horen, zeggen dat men wartaal spreekt bij die christenen (vs.23).
Daarom een opmerking over 1 Corinthiërs 13:1: over talen der mensen en der engelen. Het is
duidelijk dat menselijke talen geen wartalen zijn. Dus zegt ons dit vers ook, dat van engelentalen mag
gezegd worden: het zijn geen wartalen. Zo heeft Paulus volgens 2 Corinthiërs 12:4 “onuitsprekelijke
woorden gehoord” NBG of volgens de WIL95: “onzegbare woorden vernam.” Johannes luisterde
naar een hemels gezang en merkt op in Openbaring 14:2,3: “En ik hoorde een stem uit de hemel als
de stem van vele wateren en als de stem van zware donder. En de stem, die ik hoorde, was als van
citerspelers, spelende op hun citers; en zij zongen een nieuw gezang vóór de troon en vóór de vier
dieren en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de honderdvierenveertigduizend, de
losgekochten van de aarde.” De talen van de verlosten zijn dus talen en zo ook die van engelen, ze
kunnen ook een geheime taal zijn die de mens thans nog niet kan verstaan.
NORM 2: SPREKEN IN TONGEN, IS TEN BATE VAN HET VOLK ISRAËL VOLGENS 1
CORINTHE 14:21,22:
“In de wet staat geschreven: Door lieden van een andere taal en door lippen van vreemden zal Ik tot
dit volk spreken, en toch zullen zij naar Mij niet luisteren, zegt de Here. Derhalve zijn de tongen een
teken niet voor hen, die geloven, maar voor de ongelovigen; de profetie echter is niet voor de
ongelovigen, maar voor hen, die geloven.” Bekijken we eens wat in de wet van Mozes stond. Het vers
komt uit de Septuaginta vertaling van Jesaja 28:11. We citeren de Masoretische tekst van de NBG en
lezen daar: “Voorwaar, door mensen die een onverstaanbare taal spreken, en in een vreemde tongval
zal tot dit volk spreken Hij, die tot hen gezegd heeft.”
Het is duidelijk dat “DIT VOLK” zonder enige twijfel verwijst naar het volk Israël. We moeten dat
gewoon maar aannemen: de tongentaal van die dagen was er omdat ze een teken zouden zijn voor de
JODEN. Van een teken als tongentaal bestemd voor de heidenen is er geen sprake, niet hier en ook
nergens anders. De Schrift in 1 Cor.14:22 laat er geen enkele twijfel over bestaan. We citeren de
Willibrordvertaling 1995: “Spreken in talen is dus een teken, niet bestemd voor de gelovigen, maar
voor de ongelovigen; de profetie daarentegen is niet bestemd voor de ongelovigen, maar voor de
gelovigen.”
Tongentaal is ten bate van het volk Israël. Dat spreken is ook representatief voor de gaven in hun
geheel. Ze zijn gegeven aan dat uitverkoren volk. In Marcus 16:17,18 is dat al aangegeven. We
citeren uit de Willibrordvertaling 1995: “De volgende tekenen zullen hen die tot geloof gekomen zijn,
begeleiden: in mijn naam zullen ze demonen uitdrijven, nieuwe talen zullen ze spreken, met hun
handen zullen ze slangen opnemen, en als ze dodelijk gif drinken, zal dat hun niet deren. Zieken
zullen ze de handen opleggen en zij zullen gezond worden.’” Wanneer we deze tekst goed bekijken
dan gaat het om een “pakket van gaven” met het doel het Woord dat de apostelen spreken te
“bevestigen,” Die gaven en de prediking uit deze tekst van Marcus staat in onmiddellijk verband en
relatie tot Gods programma met Israël. Het slot van Marcus 16 geeft dat aan en zo ook Hebreeën 2:4.
Marcus 16:20 Willibrordvertaling 1995: “Zij trokken eropuit om overal de boodschap uit te
dragen, terwijl de Heer meewerkte en het woord kracht bijzette door de begeleidende
tekenen.” Heb.2:4: “terwijl ook God getuigenis daaraan geeft door tekenen en wonderen en
velerlei krachten en door de heilige Geest toe te delen naar zijn wil.”
Israël had al een drang naar “tekenen en wonderen” wanneer God Mozes roept om het volk te
bevrijden uit Egypte. De wortels van dat denken staan in Exodus 4:8: “Indien zij u niet geloven en
geen acht geven op wat het eerste teken te zeggen heeft, dan zullen zij geloven wat het tweede teken te
zeggen heeft.” Vanaf het moment dat er geen “wonderen” meer verbonden zijn aan het werk van een
profeet, gaat men bezwaren inroepen. Psalm 74:9 NBG: “Onze tekenen zien wij niet, geen profeet is
er meer, niemand onder ons, die weet tot hoelang.” De Willibrordvertaling 1995 zegt hier: “geen
tekens en geen profeet zien wij meer, en niemand van ons weet voor hoe lang.”
AANTEKENINGEN BIJ 1 CORINTHE 14 19
De verwijzing van Christus naar het opnemen van slangen en het genezen van zieken door een
slangenbeet is een verhaal dat het Joodse volk kent. Tekenen en wonderen met slangen waren al eens
beschreven in de geschiedenis van het volk. Numeri 21:9: “Toen maakte Mozes een koperen slang en
plaatste die op een staak; en wie, wanneer een slang hem gebeten had, op de koperen slang de blik
richtte, bleef in leven.”
Dat Israël bij het aanhoren van “tongentaal” dit heeft gekregen als ondersteuning van het feit dat Gods
volk er zou mogen uit opmaken dat er wat veranderd was is dus duidelijk. Maar daar komt ook bij dat
de heidenen de Joodse man Jezus zullen aannemen als hun verlosser. Zacharia 8:23 SV-J: “Alzo zegt
de HEERE der heirscharen: Het zal in die dagen geschieden, dat tien mannen, uit allerlei tongen der
heidenen, grijpen zullen, ja, de slip grijpen zullen van een Joodsen man, zeggende: Wij zullen met
ulieden gaan, want wij hebben gehoord, dat God met ulieden is.” Dus heeft ook Jesaja 2:2,3 er wat
mee te maken: “En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des
HEREN vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En alle
volkeren zullen derwaarts heenstromen en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij
opgaan naar de berg des HEREN, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande
zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des H EREN woord
uit Jeruzalem.” God heeft de gevolgen van de taalverwarring die in Gen.11 is ontstaan teniet gedaan
door de gave van tongentaal. Aangezien de eerste “tongensprekers” uit Israël kwamen, namelijk de 12
apostelen, heeft dit volk haar opdracht vervuld. Het heil is wel degelijk uit “Israël” gekomen, in de
Messias en zijn volgelingen die het woord verder hebben gebracht.
NORM 3: DE BEDOELING VAN TONGEN IS DE ONGELOVIGE JODEN TE
OVERTUIGEN, 1 COR.14:21,22:
1 Corinthiërs 14:22 is de tekst die dat aangeeft: “Derhalve zijn de tongen een teken niet voor hen, die
geloven, maar voor de ongelovigen; de profetie echter is niet voor de ongelovigen, maar voor hen,
die geloven.” Paulus had er al een opmerking over gemaakt in het begin van deze brief. Tongentaal
was in de dagen van de apostelen een getuigenis voor de ongelovige Joden. 1 Cor.1:22: “Immers, de
Joden verlangen tekenen en de Grieken zoeken wijsheid.” We moeten af van de verkeerde gedachte
dat het spreken in tongen iets voor de gelovigen is. Dat blijft men zeggen in Pinksterkringen! Ze zijn
er absoluut niet gekomen om gelovigen te overtuigen. Ze zijn er ook niet gekomen om gelovigen van
heidense oorsprong te overtuigen. Joden hebben moeilijkheid te geloven zonder een teken. De Heer
zegt daarom in Johannes 4:48: “Jezus zeide dan tot hem: Indien gijlieden geen tekenen en wonderen
ziet, zult gij niet geloven.”
In deze periode toen Paulus zijn brief schreef was Israël niet langer het uitverkoren vat van God.
Paulus kan gezien de heidenen er al zijn zondermeer verklaren volgens Romeinen 11:11: “Ik vraag
dan: zij zijn toch niet zo gestruikeld, dat zij wel vallen moesten? Volstrekt niet! Door hun val is het
heil tot de heidenen gekomen, om hen tot naijver op te wekken.” Voordat Paulus wat gaat schrijven
over hoe ze verkeerd omgaan met de gaven die ze ontvangen hebben, komt Paulus tot een conclusie
over het voorgaande dat hij al heeft aangeklaagd in 1 Cor.11:17: “Nu ik dit voorschrijf, moet ik er
(tevens mijn) afkeuring over uitspreken, dat uw samenkomsten niet tot zegen, maar tot schade zijn.”
God is met de roeping van de apostel Paulus als prediker onder de heidenen begonnen aan een grote
ommekeer in Zijn handelen. Voor Paulus is door God het werk onder de heidenen weggelegd. Het
spreken in tongen heeft hij als een speciaal teken gekregen, ten bate van het ongelovige Israël. Dat
was zo in Corinthe, maar het zal in andere steden ook zo geweest zijn. Laat ons hier niet iets verkeerd
bij denken: dat er gelovigen zijn in die havenstad die in tongen spreken is het werk van Paulus. Er zijn
geen aanwijzingen dat er ooit andere apostelen gepredikt hebben. Als geroepen apostel kon hij door
handoplegging gaven overdragen aan mensen, tot opbouw van de gemeente. Dat het in de gemeente
van Corinthe niet goed gaat en niet gebeterd was jaren later merken we uit de tweede brief aan die
mensen. Dit was toen zijn klacht:
AANTEKENINGEN BIJ 1 CORINTHE 14 20
2 Cor.12:12: “De tekenen van een apostel zijn bij u verricht met alle volharding, door
tekenen, wonderen en krachten. Want waarin zijt gij achtergesteld bij de overige gemeenten,
dan alleen hierin, dat ik u niet persoonlijk ben lastig gevallen?”
2 Cor.12:20: “Want ik vrees, dat ik misschien bij mijn komst u niet zó zal vinden, als ik wens,
en zelf door u zó zal gevonden worden, als gij niet wenst. Ik vrees voor twist, naijver,
opwellingen van toorn, van zelfzucht, voor laster, oorblazerij, verwatenheid en
ongeregeldheden.”
2 Cor.13:1,2,11: “Dit is nu de derde maal, dat ik tot u kom: op de verklaring van twee
getuigen of van drie zal iedere zaak vaststaan. Ik heb hen, die vroeger in zonde geleefd
hebben, en al de overigen vooraf gewaarschuwd en waarschuw hen nog, evenals toen ik de
tweede maal bij u was, thans uit de verte, dat ik, als ik nog eens kom, niets zal ontzien.
(…) Overigens, broeders, weest blijde, laat u terecht brengen, laat u vermanen, weest
eensgezind, houdt vrede, en de God der liefde en des vredes zal met u zijn.”
Maar dit is zeker: alles wat er aan tekenen in Corinthe gaande was, diende als teken voor de
ONGELOVIGE JODEN of ongelovige heidenen die in de gemeente werden ontvangen. Heb je dat de
Pinkstermensen ooit horen vertellen? Het is duidelijk uit de verzen 20-22 van 1 Cor. Hoe je het ook
wil uitleggen, dat spreken is er voor de Joden. Als een teken dat God iets doet dat buiten het normale
ligt. Dat buiten het leefwereldje van de Joden ligt, zij alleen zijn Gods volk. Corinthe was toen de
grootste havenstad ter wereld. Veel Joden waren handelaars, ze zullen ook Corinthe hebben
aangedaan. Als er zo iemand in een vergadering van messias-belijdenden terecht komt, dan is dat
spreken in talen een teken voor hen. In de Romeinse en Griekse wereld was er iets wat erop leek: de
brabbeltaal van de sjamanen. Maar wat zich voordoet in de christengemeente is SPREKEN IN
TALEN, geen gebrabbel.
Er heeft voor het volk Israël een verandering plaatsgevonden. Om ze dat te laten inzien wat hen te
wachten staat geeft God aan NIET-JODEN gaven die ze vroeger niet gekend hebben. De
aanwezigheid van tekenen onder de heidenen was een supplement bij het getuigenis dat aan de Joden
werd gebracht: Jezus is de Messias. Vanaf nu is de bedeling van genade begonnen waar zowel Joden
als heidenen Gods volk is.
NORM 4: TWEE OF DRIE SPREKEN IN TONGEN IN EEN SAMENKOMST 1 CORINTHE
14:27A:
1 Corinthe 14:27a: “Indien er in tongen spreken, laten het er twee, ten hoogste drie zijn,”
Is dat geen duidelijke instructie, hier aan de Corinthiërs? Maar indien het ook nu nog moet, ook voor
allen vandaag die het doen. Wie heeft het ooit meegemaakt van de lezers. Ikzelf niet en heb het ook
nooit gezien op een YouTube film. Daarom mag ik zeggen op basis van deze uitspraak van Paulus: in
alle samenkomsten waar men deze regel niet opvolgt, doet men niet wat God vraagt.
NORM 5: MEN MOET ZIJN BEURT AFWACHTEN VOLGENS 1 CORINTHE 14:27B:
1 Corinthe 14:27b: “ieder op zijn beurt,” As u weet hoe het er aan toe gaat in Pinkstervergaderingen
dan weet u ook dat men dat nauwelijks opvolgt. Er is een kakofonie van klanken te horen. Om
beurten praat men niet maar allen tesamen en voor een vertaler is er geen plaats of nood. Als het echt
van God is dan doet men zo niet. Niet dat God het niet zou verstaan als er drie tegelijkertijd spreken.
Je doet dat niet want het komt de gemeente niet ten goede.
De Heilige Geest heeft deze regelingen gegeven zodat alles “met orde” zou geschieden (vers 40). Dan
kan iemand die de gemeente opzoekt zeggen wat Paulus schreef: “want God is geen God van
verwarring maar van vrede” (vers 33). Het spreken in tongen is een gave van God die onderworpen
moet zijn aan controle. Het is meer dan wat babbelen en kan niet vergeleken worden met een
gedachteloze activiteit van de hersenen.
AANTEKENINGEN BIJ 1 CORINTHE 14 21
heeft 1 Corinthiërs 12:10 de mooie omschrijving, maar niet echt vanuit het Grieks: “of de betekenis
ervan uit te leggen.” De werkelijke inhoud er achter is “vertaling.” Dit blijkt uit het gebruik van het
werkwoord “hermèneuô.” In Johannes 1:39 is dit weergegeven als “vertaald” in NBG en
“overgezet” de in SV-J. In Johannes 1:43 hebben we “vertaald” in NBG of “betekent” WIL95. Voor
“uitleggen” heeft het Grieks van de Bijbel het werkwoord “diermèneuô” (zie bijvoorbeeld in
Luc.24:27). Als iets in een vreemde taal werd gesproken, moest het vertaald worden. De betekenis
van die taal moest “uitgelegd” worden. Daarom zien we dat woord “diermèneuô” gebruikt in 1
Corinthiërs 12:30 / 14:5,12,27 en het naamwoord “diermèneutès” (uitlegger) in 1 Corinthiërs 14:28.
Het is duidelijk, dat men een taal kan vertalen, maar uitleggen zou hier ook een gepaste term geweest
zijn.
Het spreken in talen wijst op een verstaanbare “tong.” Dat is weergegeven in 1 Corinthiërs 13:8, waar
we lezen dat die talen “zullen verstommen.” Het Griekse werkwoord “pauomai” betekent “ophouden”
bijvoorbeeld in Luc.5:4. De talen zullen ophouden als het “volmaakte” zal gekomen zijn (vs.10). Dat
is dan het Grieks “teleion.” De Heer zal op het einde = telos van het tegenwoordige “aioon” terug
komen in heerlijkheid (Mat.24:14 / Luc.21:9 / 1 Pet.4:7), om zijn Koninkrijk op aarde te bevestigen.
NORM 7: ALLEEN MANNEN MOGEN IN TONGEN SPREKEN VOLGENS 1 COR.14:34:
“Zoals in alle gemeenten der heiligen moeten de vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar
niet vergund te spreken, maar zij moeten ondergeschikt blijven, zoals ook de wet zegt.” Van deze in
onze dagen die in tongen spreken is ook dit een van de duidelijke normen. Ook dit basisbeginsel van
de tongentaal heeft geen opvolging. Iemand vertelde me ooit over een dienst in een Pinkstergemeente
het volgende. De voorganger zei op een bepaald moment, nu gaat een zuster in tongen spreken. Ze
sprak tien minuten lang en daarop kwam een andere zuster om die tien minuten te vertalen, het duurde
ook ongeveer tien minuten. De persoon die me dit mailde (april 2009) merkt op en vraagt of het
mogelijk is dat zo letterlijk te vertalen een verhaal van tien minuten? Neen, dat kan niemand! Maar
daar gaan we niet verder op in. Wat ons stoort is dat een zuster in tongen spreekt en dat een andere
zuster het vertaald. Dat is in flagrante overtreding van wat Paulus hier schrijft aan de Corinthiërs:
vrouwen spreken niet in talen en mogen het dan ook niet vertalen. Het is geen vrouwen toegestaan “in
tongen” te spreken. Hier staat een verbod van Paulus, niet zomaar een losse aantekening. Natuurlijk
mogen vrouwen in de gemeente vele andere dingen doen, maar het spreken in talen en het profeteren
in de gemeente hoort tot de taak van de mannen. Dat de 4 dochters van Philippus die profetessen zijn,
het verslag van hun prediking mogen doen is evident, maar ze “preken” niet in de gemeente. Als we
vrouwen in een gemeente een leidinggevende positie geven, dan kan het slechts als er geen mannen
zijn om hen te vervangen.
Deze opmerking van Paulus volgt de moderne charismatische beweging niet op. Maar weten ze het
betere dan de apostel? Moet hun handelswijze ons niet tot nadenken stemmen! Die mensen zeggen “in
de Geest” te zijn! Waarom willen ze zich niet houden aan de regels die God heeft ingesteld over het
spreken in tongen? En dat alles als getuigenis voor ongelovige Joden is duidelijk! De andere conclusie
is dat God nu niet meer werkt met het spreken in talen, tekenen en wonderen.
Een van de uitzonderingen, een voorbeeld uit het oude verbond, waar de openbare dienst door een
vrouw werd geleid is het geval van Debora. Of moeten we hier niet spreken van leiding geven maar
een richter van Israël zijn. Toen de Israëlieten deden wat kwaad was in de ogen van de Heer, woonde
ze onder een palmboom en men kwam bij haar om “gericht” te worden. Jaël een andere richter
behaalde de overwinning op Sisera in haar tent (Richteren 4 en 5). Dan was ere nog een Hanna (1
Sam. 2) een Hulda (2 Kron.34:22) en we hebben het ongeveer gehad in het OT aan vrouwen met een
prominente plaats. Het heeft geen zin om er naar te verwijzen, want wat in het OT kon hoeft daarom
niet geldig te zijn in het NT. In het Nieuwe Testament is er Anna, een profetes (Luc.2:36-38). En ook
de vier dochters van Philippus profeteerden (Hand.21:9). Ze waren zeker profetessen in een andere
betekenis dan bijvoorbeeld Agabus. Hij was het die Paulus vertelde wat hem in Jeruzalem zou
overkomen. Niet de dochters van Philippus kregen die opdracht.
AANTEKENINGEN BIJ 1 CORINTHE 14 23
Dit is wat we echt vinden in het NT zonder er wat aan toe te voegen, geen enkele brief of boek uit het
NT is door een vrouw geschreven. Alle openbare gemeenschappelijke gebeden die in het NT staan
zijn ofwel uitgesproken door mannen of door mannen geschreven. Dat de ondergeschikte positie van
de vrouw benadrukt is tegenover deze van de man verminderd haar waarde als persoon niet. En
gelukkig nog maar dat er veel heilige vrouwen zijn, vroeger en nu, voor veel mannen een voorbeeld.
Vrouwen hebben op veel punten een morele waarde waar mannen zich niet druk over maken.
Godvrezende ijver kan men meer bij vrouwen dan bij mannen vinden. Paulus was geen vrouwenhater
wanneer hij dit schreef: hij is apostel en schrijft wat door God geschreven wil worden, Hij is op dat
punt gewoon “secretaris.”
In de kerk hebben de mannen het leiderschap en de vrouwen moeten zich daaraan onderwerpen en
moeten zwijgen (1 Corinthiërs 14:34 / 1 Timotheüs 2:11,12). Waarom kan die regeling niet bij de
Pinkstermensen nagevolgd worden? Verachten ze soms deze waarheden? Deze handelwijze
veroorzaakt wanorde. Je hoeft maar naar zo een dienst te gaan om overtuigd te zijn van hoe een
onordelijke ongecoördineerde gemeenschap werkt. Is het niet bedroevend dat dit allemaal kan in
Pinksterkringen.
Deze dame is Vice President van Osborn Ministries Int’l, en dochter van T. L. and
Daisy Osborn die in 1949 de organisatie gesticht hebben. Ze is maar één voorbeeld van
vrouwen die prediken in het openbaar, in tongen spreken en genezen. Er is in het NT
geen enkel voorbeeld van een vrouw die het kon of zou gedaan hebben.Er is geen enkel
voorbeeld van een vrouw in het NT die de titel van “bischop” heeft. Even hierover
nadenken is dus zeker wel gewenst!
*******