Вы находитесь на странице: 1из 18

VERSIE 1

TENTAMEN MARKETING BEDRIJFSKUNDE


2 november 2007
09:00 – 12:00
Examenhal

Naam:

Collegekaartnummer:

Ik ben: □ student TBK □ student Bedrijfskunde □ AVV-er


Lees eerst dit:
• Dit tentamen heeft 17 pagina’s (dubbelzijdig), inclusief voorblad. Controleer dit.
• De antwoorden op de 30 meerkeuzevragen (opgave 1) moeten ingevuld worden op het
uitgereikte rode formulier. De antwoorden op de open vragen moeten op het tentamen zelf
ingevuld worden. Hiervoor is onder elke (sub)vraag voldoende ruimte.
• Zet op dit formulier je naam & collegekaartnummer.
• Zet op het rode formulier het juiste ‘exam number’ (versienummer).
• Leg je collegekaart links op de tafel klaar met de foto naar boven.
• Na afloop lever je dit vragenformulier en het rode formulier in. Je mag je meerkeuzevraag
antwoorden meenemen (op kladpapier geschreven). De goede meerkeuzevraag antwoorden
zullen op Nestor komen.
• Voor 09.30 en na 11.30 is het niet toegestaan naar het toilet te gaan.
Veel succes!
SCORE Punten Maximum
Opgave 1: Multiple Choice (30 MC-vragen) 35*
Opgave 2: Kant-en-klaar maaltijden 12
Opgave 3: Marketingconceptie 10
Opgave 4: Prijsstelling Opdi 15
Opgave 5: Verkoopbevorderings- en reclamebeslissingen 12
Opgave 6: Oud Kampen 16
Totaal 100
* Deze 35 punten worden toegekend middels een verdeelsleutel waarbij rekening wordt gehouden met de gokkans.

1
Opgave 1 Meerkeuze vragen (35 punten)

1. Wat wordt verstaan onder megamarketing?

a. Een benadering waarbij de organisatie zich met verschillende marketing mixes gaat
richten op verschillende doelgroepen.
b. Het direct beïnvloeden van beslissingen van overheden. (3/56)
c. Het beïnvloeden van de publieke opinie.
d. Een benadering die gericht is op het bestuderen van interacties van participanten in het
marketingproces.

2. Beschouw de volgende stellingen:

I Marketing als functie betekent: Het ontwikkelen van technieken en methodieken om


marktingproblemen te beschrijven, te verklaren of om bepaalde voorspellingen te
kunnen doen.

II De term 'marketing als probleemgebied' gebruiken we om een deel van de werke-


lijkheid dat 'object van studie' is te omschrijven of af te bakenen.

Welke stelling is juist?

a. Beide stellingen zijn juist.


b. Alleen stelling I is juist.
c. Alleen stelling II is juist. (1/24,26)
d. Beide stellingen zijn onjuist.

3. Het vaststellen van de hoogte van de prijs is een voorbeeld van …

a. een operationele marketingbeslissing.


b. een strategische marketingbeslissing.
c. een operationele instrumentbeslissing. (4/71,73)
d. een strategische instrumentbeslissing.

4. Strategische marketing houdt zich niet direct bezig met…

a. het promoten van klantgericht denken binnen de organisatie.


b. kansen en bedreigingen in de omgeving van de organisatie.
c. de integratie van marktinstrumenten teneinde synergie te realiseren. (5/88)
d. de verdedigbare concurrentievoordelen van produkten op markten.

5. Welke van de volgende variabelen is geen voorbeeld van een demografische


omgevingsvariabele?

a. Grootte van de huishouding.


b. Urbanisatie-graad.
c. De samenstelling van de beroepsbevolking.
d. Opvattingen op het gebied van huwelijk en gezin. (6/101,104)

2
6. Bij segmentatie hebben de voorwaarden homogeniteit en heterogeniteit betrekking op

a. het koopgedrag.
b. de attitude.
c. de levensstijl.
d. de respons op marktinstrumenten. (14/271)

7. Welke van de volgende uitspraken is juist?

a. De communicatie-mix heeft geen eigen doelstelling.


b. De communicatie-mix wordt gehanteerd teneinde consumenten te informeren over de
gevoerde acties.
c. De actie-mix leent zich bij uitstek voor het promoten van de organisatie.
d. De actie-mix is erop gericht het effect van andere instrumenten te vergroten. (19/431)

8. Onder cognitieve dissonantie wordt verstaan …..

a. de mare waarin een koopalternatief niet aan de eis voldoet.


b. de tegenvallende koopintentie naar aanleiding van een negatieve uitzending in
het tv-programma ‘Kassa’.
c. het onbehagen als bijvoorbeeld verwachtingen ten aanzien van een ervaring met
een product niet in overeenstemming met elkaar zijn. (8/142)
d. het op verschillende manieren waarnemen van een identieke boodschap door
verschillende personen.

9. De ‘evoked set’ bestaat uit …

a. zowel voor de consument bekende als niet bekende merken.


b. de verzameling gekochte merkartikelen waarmee de consument zich
identificeert.
c. alle voor de consument acceptabele merken.
d. alle merken, behalve de onbekende merken en de merken die men over het
hoofd ziet. (8/141)

10. Welke van de volgende stellingen over marktonderzoek is juist?

a. Het doel van marktonderzoek is het risico, dat beslissen met zich meebrengt, te
reduceren. (11/187)
b. Schriftelijke enquêtes leveren een hogere respons op dan mondelinge enquêtes.
c. Exploratief onderzoek vindt plaats voordat de secundaire gegevens worden verzameld.
d. Kwalitatief onderzoek wil zeggen dat er een hoge respons bereikt is bij het veldwerk.

11. Een onderzoek naar de effectiviteit van reclame-inspanningen is een …

a. beschrijvend onderzoek.

3
b. exploratief onderzoek.
c. verklarend onderzoek. (11/193)
d. voorspellend onderzoek.

12. Een fabrikant van papieren luiers overweegt uitbreiding van zijn activiteiten. Hierbij
twijfelt hij tussen keukenrollen en luiers voor verpleeginrichtingen. Welke van de
volgende beweringen is juist?

a. Hij twijfelt tussen productontwikkeling en marktontwikkeling. (13/248-51)


b. Hij twijfelt tussen marktpenetratie en marktontwikkeling.
c. Hij twijfelt tussen marktpenetratie en productontwikkeling.
d. Beide alternatieven zijn voorbeelden van marktontwikkeling.

13. Aan welke voorwaarde hoeft niet te worden voldaan om vanuit een ‘differential
advantage’ een ‘distinctive competence’ te ontwikkelen?

a. De ‘competence’ is een succesfactor.


b. Andere organisaties missen deze ‘competence’.
c. De organisatie bezit met betrekking tot de ‘competence’ een rijke historie en
daarmee veel specifieke kennis. (13/255)
d. Concurrenten kunnen deze ‘competence’ slechts tegen hoge kosten en/of over
een lange periode verwerven.

14. Er bestaan verschillende segmentatiestrategieën. Welke van de onderstaande


strategieën hoort bij de onderneming die slechts één product op de markt brengt en alle
(potentiële) kopers tracht te bereiken met slechts één marketingmix?

a. Focusstrategie.
b. Geconcentreerde marketing.
c. Gedifferentieerde marketing.
d. Ongedifferentieerde marketing. (14/287)

15. Als er wordt gesproken over het totale product, dan wordt hier onder verstaan …….

a. een core product met een aantal toegevoegde rationele productwaarden.


b. een door de techniek afgeleverd core product met toegevoegde emotionele en
rationele productwaarden die bij alle aanbieders gelijk zijn.
c. een fysiek product met toegevoegde emotionele en rationele productwaarden die
bij iedere aanbieder verschillend zijn. (16/322)
d. een generiek product met alleen toegevoegde emotionele productwaarden.

16. Een B-merk …

a. is steeds een regionaal gevoerd merk (bijvoorbeeld Gulpener bier in de provincies


Noord-Brabant en Limburg). (16/351)
b. wordt door een fabrikant gebruikt als er marktsegmenten zijn die geen prijs stellen op
een hoog kwaliteitsimage.
c. wordt alleen gebruikt door fabrikanten van A-merken en dient ter ondersteuning van het
A-merk van de desbetreffende fabrikant.

4
d. dient alleen te worden gebruikt in het kader van een gemengde merkenstrategie.

5
17. Een reden voor een fabrikant om tot franchising over te gaan kan zijn……

a. het verkrijgen van een snelle uitbreiding van het aantal verkooppunten. (17/388)
b. het bereiken van onafhankelijkheid in de relatie met distribuanten.
c. het decentraliseren van de leiding.
d. het spreiden van de macht in het distributiekanaal.

18. Copeland onderscheidt convenience, shopping en specialty goods. Het verschil is


relatief en de aanduiding van een bepaald goed is gebaseerd op de situatie in het
algemeen. Zo is suiker in het algemeen een convenience good. Welke aanduiding is
van toepassing als een huisvrouw de advertenties napluist op de laagste prijs voor
suiker en bereid is naar de andere kant van de stad te fietsen om het te kopen?

a. Convenience good; suiker is en blijft een niet-duurzaam consumptiegoed.


b. Convenience good; de aankoopfrequentie blijft relatief hoog en de prijs relatief laag.
c. Anders dan een convenience good; er wordt sterk op de prijs gelet.
d. Anders dan een convenience good; de huisvrouw besteed veel tijd aan het napluizen
van de advertenties en is bovendien bereid om naar de andere kant van de stad te
fietsen. (17/375)

19. Beschouw de volgende uitspraken:

I. Skimming houdt in dat men in het begin een hoge prijs vraagt om deze in de loop der
tijd te laten zakken.
II. Een penetratiestrategie wordt doorgaans gebruikt bij nieuwe duurzame
consumptiegoederen.

Welke van deze uitspraken is juist?

a. Beide uitspraken zijn juist.


b. Alleen uitspraak I is juist. (18/418-19)
c. Alleen uitspraak II is juist.
d. Beide uitspraken zijn onjuist.

20. Het begrip prijsperceptie wordt onderverdeeld in een aantal variabelen.


Welke hoort daar niet bij?

a. Prijsbeleving.
b. Indifferentieprijs. (18/412)
c. Prijskennis.
d. Gepercipieerde prijsgevoeligheid.

21. Adverteerder en reclamebureau maken gezamenlijk een campagne. De adverteerder


wenst dat het reclamebureau ook bepaalde reclamedoelstellingen vaststelt. Welke van
de volgende doelstellingen hoort er niet tussen?

a. Het bereiken van een zekere merkbekendheid.


b. Het bereiken van een zeker marktaandeel. (20/455-58)
c. Het ontvangen van een zeker aantal couponinzendingen.
d. Het bereiken van een zeker aandeel in de reclamebestedingen van de markt.

6
22. Beschouw de volgende uitspraken:

I. In de klassieke marketingconceptie heeft de ‘integrated effort’ alleen betrekking op de


samenhang tussen de marketinginstrumenten (4 P’s: product, prijs, plaats, promotie).

II. In de geïntegreerde marketingconceptie heeft de ‘integrated effort’ een


ruimere betekenis en kijkt men ook naar de afstemming met andere
functionele gebieden.

Welke van deze uitspraken is/zijn juist?

a. Beide uitspraken zijn juist. (2/35)


b. Alleen uitspraak I is juist.
c. Alleen uitspraak II is juist.
d. Beide uitspraken zijn onjuist.

23. Welke van de klassiek hiërarchische modellen met betrekking tot de werking van
reclame wordt in de onderstaande figuur weergegeven?

unawareness

awareness

knowledge

liking

preference

conviction

purchase

a. Lavidge-Steiner. (20/464)
b. DAGMAR.
c. Innovatiemodel.
d. AIDA.

24. Wanneer het gaat om concurrentie tussen merken die zich richten op hetzelfde
segment, is er sprake van de concurrentievorm …

a. product-form-concurrentie. (7/121)
b. product category-concurrentie.
c. generieke concurrentie.
d. vertical marketing system-concurrentie.

7
25. Een onderneming die zowel interne als externe gegevens vastlegt en bewaart in
een geautomatiseerd systeem ten behoeve van de marketingfunctie, maakt
gebruik van …

a. een marketingrapportagesysteem.
b. Een kennissysteem.
c. Een niet-marketingrapportagesysteem.
d. Een marketing-beslissingsondersteunend systeem. (10/177)

26. Een wijnimporteur baseert zijn marktprognose op door de overheid verstrekte


statistieken over het totale alcoholverbruik per hoofd van de bevolking over de
afgelopen 10 jaar. Welk element bij de hier omschreven toepassing van deze
statistieken is in het geding?

a. De objectiviteit.
b. De validiteit. (11/198)
c. De betrouwbaarheid.
d. Statistical bias.

27. Een voorbeeld van een segmentatievariabele, die tot de verzameling van
situatiegebonden objectief meetbare segmentatievariabele behoort, is …

a. levensstijl.
b. gebruiksfrequentie. (14/273)
c. leeftijd.
d. postcode.

28. Een breed assortiment wordt gekenmerkt door …

a. een groot aantal artikelen per produktgroep.


b. een groot aantal artikelen in slechts enkele variëteiten.
c. een groot aantal variëteiten per artikel.
d. een groot aantal verschillende produktgroepen. (16/362)

29. Exclusieve distributie wordt gekenmerkt door …

a. het geven van functionele kortingen aan distribuanten.


b. het beperken van het aantal verkooppunten tot de grootste distribuanten.
c. het inschakelen van een beperkt aantal distribuanten. (17/395)
d. een relatief hoge distributiespreiding.

30. Een bierbrouwerij onderzoekt het totaal aantal malen dat één van hun
reclameboodschappen is gezien. Het bedrijf meet …

a. brutobereik. (20/456)
b. gerealiseerde exposure.
c. reclameherkenning (recognition).
d. de attitude t.o.v. de reclameboodschap.

8
Opgave 2 Kant-en-klaar maaltijden (12 punten)

Uit gesprekken met consumenten blijkt dat er in Nederland behoefte zou bestaan aan kant-en-
klaar maaltijden die en weinig calorieën bevatten en waaraan andere kant-en-klaar producten
toegevoegd kunnen worden om je “eigen” maaltijd te bereiden voor jezelf.

a. Noem drie “groepen variabelen” in de macro-omgeving en ga voor elk van deze “groepen
variabelen” na welke recente ontwikkelingen in de omgeving een significante invloed hebben
op de verkoop van dit product. (6 punten)
Antwoordindicatie: [H6; p 94 e.v.]
“Groepen variabelen”
(a) Economische omg. var.
(b) Technologische omg. var.,
(c) Politieke omg. var.
(d) Juridische omg. var.
(e) Culturele en sociale omg. var.
(f) Demografische omg. var.

Recente ontwikkelingen:
zie sheets en boek

b. Wat is het meest belangrijke kenmerk van macro-omgevingsvariabelen? (2 punten)

Antwoordindicatie: [p.67]
Macro-omgevingsvariabelen kunnen noch door de organisatie, noch door andere
belangengroepen uit het core marketing systeem beheerst worden. Macro-
omgevingsvariabelen zijn dus onbeheersbaar.

c. Unilever wil zo’n kant-en-klaar maaltijd met weinig calorieën bevatten en waarbij andere
kant-en-klaar producten aan toegevoegd kunnen worden op de markt brengen. Zij zoekt
daarbij de goede partner-detailhandelaren. Noem twee trends in distributieland die belangrijk
zijn bij deze zoektocht en licht toe waarom deze trends belangrijk zijn. (4 punten)

Antwoordindicatie:
Trends in distributieland
(a) meer consumptieve bestedingen buiten detailhandel om
(b) daling aantal verkoopplaatsen, vestigingen worden groter
(c) concentratie
(d) samenwerking in de detailhandel
(e) oorlogen – verticaal en horizontaal
(f) positionering
(g) internationalisering
(h) nieuwe detailhandelsvormen
(i) parallellisatie

9
Opgave 3 Marketingconceptie (10 punten)

De marketingconceptie is een managementfilosofie die door veel organisaties is geadopteerd.

a. Omschrijf de inhoud van het begrip “marketingconceptie” in één zin. (2 punten)

Antwoordindicatie: [p.34]
De oriëntatie waarbij de wensen en verlangens van afnemers op de markt of dat deel van de
markt waarop de organisatie haar aandacht en inspanningen heeft gericht centraal staan.

b. Aan welke vereisten moeten worden voldaan voordat men de marketingconceptie kan
implementeren? (3 punten)

Antwoordindicatie: [p. 34]


1 punt per vereiste
Customer orientation
Integrated effort
Profit orientation

c. De marketingconceptie heeft de laatste decennia een aantal fasen doorlopen, die kunnen
worden omschreven als verdiepingen van de marketingconceptie in enge zin. Hoe heet de
meest recente fase en noem twee van de drie elementen uit de visie van deze conceptie.
(3 punten)

Antwoordindicatie: [p. 41-43]


De meest recent fase het customer concept.
De drie belangrijke elementen in de visie van dit concept zijn:
selectie klanten
ontwikkeling klantwaarden (customer value)
(her)definiëren aanbod

10
Treacy en Wiersema (1993) hebben een drietal waardestrategieën gedefinieerd. Uit onderzoek
is gebleken dat organisaties die voor één waardestrategie hebben gekozen in het algemeen
betere resultaten hebben dan organisaties die twee of drie van deze waardestrategieën
hanteren.

d. Welke waardestrategie past het beste bij de meest recente fase van de marketingconceptie?
Licht uw antwoord toe. (2 punten)

Antwoordindicatie: [p. 41]


Customer intimacy – de visie die hoort bij het customer concept houdt in dat een organisatie zich
richt op een intieme wederzijdse relatie tussen vrager een aanbieder.

11
Opgave 4 Prijsstelling Opdi (15 punten)

Opdi is een fabrikant van i-pods die graag de Nederlandse markt wil gaan veroveren. Het
product dat Opdi op de Nederlandse markt wil introduceren is een nieuw type i-pod waarmee
Opdi al succesvol is op andere markten. De marketing manager van Opdi wil graag weten welke
prijs hij voor deze i-pod moet vragen. Hiertoe laat hij een marktonderzoekbureau een
prijsonderzoek uitvoeren. In de onderstaande figuur staan de cumulatieve verdelingen van de
meningen van respondenten uit de steekproef over de verschillende prijsniveaus.
Respondenten
%

Prijs (€)

a. In de figuur staan vier kruispunten aangegeven. Benoem elk van de vier punten in
bovenstaande figuur (4 punten)

1. indifferentiepunt

2. marginale duurtepunt

3. optimale prijsstellingspunt

4. marginale goedkooptepunt

12
b. De marketing manager van Opdi overweegt de prijsstelling te bepalen op basis van de
opinie van de respondenten over prijs. Tussen welke prijsniveaus zal de uiteindelijke prijs
komen te liggen? Beargumenteer. (3 punten)

Antwoordindicatie: [p. 413]


De uiteindelijke prijs zal binnen de acceptabele prijsrange (1 punt) moeten liggen. Dit betekent
tussen het marginale goedkooptepunt en het marginale duurtepunt (1 punt). Dus – tussen de
125 en 250 (1 punt).

Een collega wijst de marketing manager van Opdi op het feit dat niet alleen de opinie van de
respondenten, maar dat er ook winst gemaakt moet worden! De marketing manager besluit
hiertoe de uitkomsten van een kostengeoriënteerde benadering te bekijken.

De volgende gegevens zijn bekend:

- het geïnvesteerd vermogen is € 60 miljoen


- de variabele kosten zijn € 100 per i-pod
- het vereiste rendement op het eigen vermogen is 20%
- de verwachtte afzet is 300.000 i-pods

c. Wat is de prijs wanneer uitgegaan wordt van de “target rate of return methode”? Laat de
berekening zien. (2 punten)

Antwoordindicatie: [p. 423]


Prijs = variabele kosten + ((1+rendement)*geïnvesteerd vermogen)/verwachtte afzet
= 100 + (1,20*60 miljoen)/300.000
= 340

13
d. Operationele prijsbeslissingen kunnen gebaseerd worden op kosten, maar kunnen
daarnaast ook gebaseerd worden op twee andere aspecten. Noem deze twee aspecten en
geef een voorbeeld voor beide aspecten. Illustreer uw voorbeeld met de i-pods van Opdi.
(6 punten)

Antwoordindicatie: [p. 421-426]


Concurrentiegeörienteerd (1 punt) - parity pricing, going rate pricing, discount pricing, premium
pricing, prijszetting obv leider- en volgrelaties (vb + relatie i-pod 1.5 punt)

Vraaggeörienteerd (1 punt) – prijsdiscriminatie, prijsdifferentiatie, discontinue prijzen,


meervoudige prijzen, vergelijkende prijsaanduiding, gewoonteprijzen, promotionele prijzen (vb +
relatie i-pod 1.5 punt)

14
Opgave 5 Verkoopbevorderings- en reclamebeslissingen (12 punten)

a. Een trend in marketing is marktfragmentatie. Uit welke drie componenten bestaat


marktfragmentatie? (2 punten)

mediafragmentatie

productfragmentatie

kanaalfragmentatie

b. Geef aan wat onder deze genoemde componenten (onderdeel a.) wordt verstaan.
(2 punten)

Antwoordindicatie: [sheet hc reclame]


Mediafragmentatie: veel nieuwe media

Productfragmentatie: meer variëteit in aanbod van producten en diensten

Kanaalfragmentatie: bedrijven vergroten het aantaal contactkanalen

Zowel in de literatuur als in de praktijk bestaat een groot aantal verschillende


reclamedoelstellingen. Een voorbeeld van een veelvuldig gehanteerde maatstaf om de
effectiviteit van reclame te kunnen meten is bereik.

c. Beargumenteer waarom het gemiddelde bereik van een tijdschrift belangrijker is dan de
gemiddelde oplage van dat tijdschrift. (2 punten)

Antwoordindicatie: [p. 456]


Oplage is het aantal tijdschriften dat wordt uitgebracht, het bereik geeft aan hoeveel mensen je
bereikt met dat aantal tijdschriften.

15
d. De ‘exposure’ maatstaf kan verder worden gespecificeerd naar brutobereik en nettobereik.
Wat is het verschil tussen deze ‘exposure’ maatstaven? (2 punten)

Antwoordindicatie: [p. 456]


Brutobereik is het aantal keren dat personen van een bepaalde doelgroep of van een
bevolkingsgroep worden geconfronteerd met een specifiek medium of met de boodschap die
door het medium gedragen wordt.
Nettobereik is het aantal verschillende personen dat wordt geconfronteerd met een specifiek
medium of met de boodschap die het medium bevat.

e. Na het bepalen van de communicatiedoelstellingen en reclamedoelstellingen moet de hoogte


van het bedrag dat wordt uitgegeven aan reclame worden bepaald. Een taakstellende
budgetbepalingsmethode is aan de hand van Gross Rating Points (GRP). Wat is een Gross
Rating Point? (2 punten)

Antwoordindicatie: [p. 490]


Eénmalige confrontatie bij 1% van de doelgroep / 1% kijk- luisterdichtheid

Stel dat onderzoek aantoont dat tenminste tien confrontaties nodig zijn bij 50% van de
doelgroep om affectie voor een nieuw merk te kunnen realiseren. Daarbij is gegeven dat één
GRP €1800 kost.

f. Bepaal wat het minimale budget moet zijn om affectie voor het nieuwe merk te creëren. (2
punten)

Antwoordindicatie: [p. 490]


Aantal benodigde GRPs is 10x50=500
500 GRPs x €1800 per GRP = €900.000

16
Opgave 6 Oud Kampen (16 punten)

In Nederland zijn slechts vijf winkels (I – V) waar zeer exclusieve, met de hand gemaakte
sigaren worden verkocht. Eén van de fabrikanten is ‘Oud Kampen’. De afzet per winkel van alle
exclusieve sigaren en de afzet van ‘Oud Kampen’ zijn opgenomen in de volgende tabel.

Winkel > I II III IV V Totaal


Afzet exclusieve sigaren 3.000 1.500 1.000 2.000 2.500 10.000
Afzet Oud Kampen 1.000 500 - 1.000 1.500 4.000

a. Bereken voor ‘Oud Kampen’ (8 punten)

- de numerieke (ongewogen) distributie


- de gewogen distributie (of marktbereik)
- de selectie-indicator
- het omzetaandeel

Nummerieke Antwoordindicatie: [p. 376]


distributie: De numerieke distributie van ‘Oud Kampen’ is het aantal winkels
waarin ‘Oud Kampen’ verkrijgbaar is, gedeeld door het totaal aantal
winkels waarin exclusieve sigaren verkocht worden. Dus: 4 / 5 = .8 of
80%
Gewogen distributie: Antwoordindicatie: [p. 376-7]
De gewogen distributie kan worden opgevat als het marktaandeel dat
de wederverkopers van ‘Oud Kampen’ hebben in hun branche met
betrekking tot exclusieve sigaren. Dus: (3 + 1.5 + 2 + 2.5) / 10 = .9 of
90%
Selectie-indicator: Antwoordindicatie: [p. 376]
de selectie-indicator is de gewogen distributie gedeeld door de
ongewogen distributie ( .9 / .8 ). Ofwel in woorden: de verhouding
tussen de gemiddelde omzet bij alle wederverkopers van exclusieve
sigaren waar ook ‘Oud Kampen’ wordt verkocht en de omzet van
exclusieve sigaren bij alle potentiële wederverkopers. Dus: (9 / 4) / ( 10
/ 5 ) = 1.125
Omzetaandeel: Antwoordindicatie: [p. 377]
Het omzetaandeel is een indicatie voor de sterkte van de positie die
een bepaald merk inneemt in de gekozen winkels. Omzet in ‘Oud
Kampen’ bij de gekozen wederverkopers / totale omzet van exclusieve
sigaren bij de verkooppunten waar ook ‘Oud Kampen’ wordt verkocht’.
Dus: ( 1 + .5 + 1 + 1.5 ) / ( 3 + 1.5 + 2 + 2.5 ) = 4 / 9 = . 44 of 44%

b. Geef op basis van de bepaalde kerngetallen bij a) een advies aan ‘Oud Kampen’ over hun
distributiestrategie. (4 punten)

17
Antwoordindicatie: [p. 377-8]
In termen van distributiekanaal of distributiekanalen , keuze van de organisatievorm , keuze van
het winkeltype / winkelconcept , intensiteitbeslissingen , kortingen voor de handel , keuze voor
een push- of een pullstrategie. + dit koppelen aan ‘Oud Kampen’. Juiste termen (2 punten) ,
juiste interpretatie van de kerngetallen (2 punten)

c. Beredeneer wat voor soort distributiekanaal gebruikt wordt door ‘Oud Kampen’. (2 punten)

Antwoordindicatie: [p. 378 e.v.]


‘Oud Kampen’ gebruikt een kort, indirect kanaal. Producent – detaillist – consumenten.

d. Leg uit wat het verschil is tussen service retailing en low margin retailing. Welke vorm van
retailing pas het beste bij ‘Oud Kampen’ en waarom? (2 punten)

Antwoordindicatie: [p. 392-3]


Service retailing 1 punt), in antwoord consistentie met voorgaande antwoorden (1 punt)

18

Вам также может понравиться