Вы находитесь на странице: 1из 8

ActiveX: Set van technologien van Microsoft die interactiviteit op een website toelaten.

ADSL: Asymmetric Digital Subscriber Line. Met een ADSL-verbinding kan je toegang krijgen tot het internet. De telefoonlijn wordt hiervoor gesplitst voor het doorgeven van telefoon- en internetverkeer, waardoor je gelijktijdig van je telefoon en internet kan gebruikmaken en er een snellere verbinding tot stand komt dan bij een analoge verbinding. Adware: Analyseert het surfgedrag en achterhaalt de interesses van de computergebruiker. Deze kennis gebruikt het om reclameboodschappen te tonen. (zie ook spyware) Analoge modem: Via een analoge modem kan je een verbinding maken met het internet. De modem is aangesloten op je computer en je telefoonlijn. Tijdens het surfen met een analoge verbinding is het niet mogelijk om gebruik te maken van je telefoon. Attachment: Zie bijlage. Back-up: Een reservekopie van bestanden en/of instellingen, gemaakt met een speciaal daarvoor ontwikkeld programma. Als er gegevens verloren gaan kan je de back-up gebruiken om gegevens te herstellen. Banner: Een grafische reclameboodschap op een website. Als je op een banner klikt word je doorgestuurd naar een andere website. Besturingssysteem: Een verzameling systeemprogrammas en bestanden die ervoor zorgen dat je computer en de aangesloten apparaten functioneren. Bovendien biedt het besturingssysteem een interface aan aan de computergebruiker zodat commandos kunnen doorgeven worden aan de computer. De bekendste besturingssystemen zijn MS-DOS, Windows, MacOS en UNIX. Bijlage: Een bestand dat aan een e-mailbericht wordt toegevoegd. Een bijlage wordt ook wel eens attachment genoemd. BIOS: De BIOS is software die op elke PC aanwezig is en zorgt voor de koppeling tussen de hardware en het besturingssysteem. Bluetooth: Een standaard voor draadloze communicatie tussen draagbare apparatuur zoals laptops en mobiele telefoons.

Bootsector: De bootsector, ook opstartsector genoemd, is een stukje ruimte op de harde schijf. Het bevat informatie voor het besturingssysteem, bvb. Windows, over de bestandenstructuur en het opstarten van de computer. Als de bootsector beschadigd is, moet deze opnieuw genstalleerd worden. Broncode: De uitgeschreven code van een computerprogramma. Het gaat om de programmaregels zoals ze door de programmeurs letterlijk werden ingegeven. Door middel van een speciaal programma wordt de broncode omgezet in uitvoerbare instructies voor je computer. Bij de meeste computerprogrammas is het niet toegestaan om de broncode aan te passen of te bekijken omdat er auteursrechten aan zijn verbonden. Indien dit wel is toegestaan spreekt men van een open source programma. Browser: Een programma dat het mogelijk maakt om een website te bekijken. De meest gekende browser is Internet Explorer. Browser helper object (BHO): Een stuk software dat zich nestelt in de browser om de functionaliteit ervan uit te breiden. Browserhijackers: Browserhijackers of browserkapers zorgen ervoor dat je zelf niet meer de volledige controle hebt over je browser. Ze passen bijvoorbeeld de startpagina aan of onderscheppen aanvragen van webpaginas om je door te sturen naar een andere dubieuze website. Bug: Een fout in een computerprogramma waardoor het niet correct werkt of vastloopt. Chatbox (chatroom): Met een chatbox bedoelt men de omgeving waarin men kan chatten. Chatten: In een chatbox hebben mensen de mogelijkheid om met elkaar berichten uit te wisselen die dan door iedereen in die chatbox kunnen gelezen worden. Client: Een computer die verbonden is met de hulpbronnen van een andere centrale computer (de server). Deze hulpbronnen zijn onder andere bestanden, printers,... Comprimeren: Een methode om de grootte van bestanden te verkleinen. Cookies: Cookies zijn stukjes informatie die bij bezoeken aan een website door de server naar de browser worden gestuurd. Bij een daaropvolgend bezoek wordt deze informatie terug naar de server verstuurd. Op deze manier kan men jouw communicatie met een website een meer persoonlijk tintje geven. Crack: Een klein programmaatje dat gebruikt wordt om een ander programma waarvan je een niet geregistreerde versie bezit te kraken, zodat je over een volledige versie beschikt zonder dat je ervoor moet betalen.

Crackers: Computervandalen met een uitgebreide programmeerkennis die ze aanwerven om schade aan te richten aan computersystemen. DDoS (Distributed Denial of Service): Bij DDoS worden verschillende computers tegelijkertijd ingezet om het effect van een DoS-aanval te verhogen. Bijna altijd gebruikt men hiervoor gekraakte computers van gewone gebruikers, verspreid over de hele wereld. Dialer: Een dialer is een programma dat een telefoonnummer draait wanneer daar om gevraagd wordt. Door middel van de dialer wordt je computer verbonden met het internet. DNS (Domain Name Server): De Domain Name Server vertaalt de domeinnaam naar een IP-adres. Domeinnaam: Het internet adres dat we intikken in onze browser om een website te bezoeken (bijvoorbeeld www.vdab.be). DoS (Denial of Service): Een DoS betekent dat een computer, software of het netwerk zodanig overbelast raakt dat het niet meer in staat is om naar behoren te functioneren. Downloaden: Downloaden is een proces waarbij je bestanden die zich op het internet bevinden kopieert naar je eigen computer. Dit kan bijvoorbeeld een computerprogramma, een Worddocument of een afbeelding zijn. Drive-by-download: Proces waarbij software (meestal spyware) wordt genstalleerd tijdens het bezoeken van een website zonder de toestemming van de gebruiker. eID: De elektronische identiteitskaart waarop je gegevens in elektronische vorm op een microchip worden opgeslagen. Het eID heeft als functies identificatie, authentificatie en het plaatsen van elektronische handtekeningen. Deze identiteitskaart is een voorbeeld van een smartcard en heeft de grootte van een bankkaart. E-mail harvesting: Het doorzoeken van het internet via geautomatiseerde technieken met als doel emailadressen te verzamelen. Deze adressen worden dan meestal gebruikt om spam naar te versturen. Encryptie: Encryptie is een proces dat het mogelijk maakt om gegevens onleesbaar te maken voor buitenstaanders. Exploit: Het uitbuiten van beveiligingslekken in computersystemen of software. Firewall: Een firewall bewaakt het in- en uitgaande netwerkverkeer op je computer om hem zo te beschermen tegen misbruik van buitenaf. Hij vormt de doorgang tussen je computer en het internet.

Floppy: Een opslagmedium dat uit een schijf met een magnetische laag bestaat. De floppy is de voorganger van de diskette. Ze is groter en bestaat uit een buigzaam materiaal. De opslagcapaciteit is zeer beperkt, waardoor ze ondertussen nog maar zelden gebruikt wordt. Freeware: Software die je gratis kan downloaden van het internet en die je ook gratis mag blijven gebruiken. Hackers: Hackers gaan op zoek naar beveiligingslekken in computersystemen of software met de bedoeling deze zwakheden bloot te leggen. Een echte hacker gebruikt zijn kennis niet om schade aan te richten. Hoax: Een nepwaarschuwing voor een bedreiging die er niet is. De auteur probeert zijn hoax zoals een kettingbrief te verspreiden. Meestal betreft het onderwerp van een hoax een virus. HTML: Een taal die gebruikt wordt om webpaginas op te maken (tekst cursief weergeven, tabellen maken, nieuwe alineas beginnen, hyperlinks aanmaken, ). De afkorting HTML staat voor Hyper Text Markup Language. HTTP: Een protocol voor het versturen van HTML-paginas. Door middel van dit protocol kan je webpaginas bekijken. De afkorting HTTP staat voor Hypertext Transport Protocol. HTTPS: Protocol voor gecodeerde HTTP-overdracht, gericht op de beveiliging van gegevens. De S staat voor secure. (zie ook Secure Socket Layer) Image: Een back-up waarbij alle gegevens van je harde schijf gecomprimeerd worden tot n bestand. Incubatietijd: De tijd dat een virus aanwezig is op je computer, maar nog geen schade aanricht (ze kunnen zich wel verspreiden in deze periode). Pas na de incubatietijd begint het virus aan zijn destructieve taken. Men zegt ook wel dat het virus slaapt. Internet: Een wereldwijd netwerk van computers die onderling zijn verbonden. Intranet: Een lokaal netwerk van computers die met elkaar zijn verbonden. De computers communiceren met elkaar volgens hetzelfde principe als het internet, maar zijn er niet noodzakelijkerwijs mee verbonden. Internet Service Provider (ISP): Een bedrijf dat computergebruikers toegang geeft tot het internet. IP-adres: Een IP-adres bestaat uit een opvolging van cijfers en bepaalt waar een computer kan gevonden worden in het wereldwijde netwerk van computers. Elke computer die verbinding maakt met het internet krijgt een IP-adres toegewezen.

IRC (Internet Relay Chat): Met behulp van IRC kunnen internetgebruikers met elkaar chatten. ISDN: Met ISDN beschik je over twee digitale kanalen die je kan gebruiken om te internetten, telefoneren of faxen. Het is dus mogelijk om telefonisch bereikbaar te blijven tijdens het gebruik van het internet. ISDN is sneller dan een digitale modem. De afkorting ISDN staat voor Integrated Services Digital Network. Kabelverbinding: Een kabelverbinding is geschikt om verbinding te maken met het internet. Als je surft via de kabel wordt er geen gebruik gemaakt van je telefoonlijn zoals dat wel het geval is bij een analoge modem of bij ADSL. Een kabelverbinding is momenteel de snelste internetverbinding die beschikbaar is. Keylogger: Een keylogger is in staat alle toetsaanslagen van de computergebruiker te registreren en deze te verzenden naar derden. Deze informatie wordt onder andere gebruikt om je wachtwoorden en kredietkaartgegevens te achterhalen. Macro: Een macro is een reeks van commandos die telkens opnieuw in dezelfde volgorde moet uitgevoerd worden. Macrovirus: Een virus dat verweven zit in een macro. Malware: Malicious software. Het is een verzamelnaam voor software die je pc schade kan toebrengen. Meestal gaat het om virussen, adware of Trojaanse paarden. Messengers: Via een messenger kan je in contact komen met andere internetgebruikers. Je kan berichten naar elkaar sturen en de ontvanger kan deze onmiddellijk lezen en beantwoorden. Je kan het dus vergelijken met chatten. Je hebt meestal ook de mogelijkheid om bestanden uit te wisselen. Enkele voorbeelden zijn MSN Messenger, Yahoo Messenger en ICQ. Netwerk: Een netwerk is een verzameling van afzonderlijke computers die met elkaar in verbinding staan. Nickname: Bijnaam die je op het internet gebruikt om anoniem te blijven. Nicknames worden veelvuldig gebruikt om met elkaar te communiceren op een chatbox of een forum. Open source software: Een computerprogramma waarvan de broncode vrij mag bekeken en aangepast worden, zodat programmeurs over de hele wereld een bijdrage kunnen leveren aan de verdere ontwikkeling van het programma. Het bekendste voorbeeld van een open source programma is het besturingssysteem Linux.

Partitie: Een harde schijf bestaat uit tracks die op hun beurt worden onderverdeeld in sectoren. Een partitie is een verzameling van aaneensluitende sectoren die door het besturingssysteem aanzien worden als een aparte schijf. Elke partitie krijgt dan zijn eigen drive letter toegewezen (zoals C: of D:) Patch: Een kleine wijziging aan een softwarepakket. Patches worden meestal uitgebracht om bestaande fouten in het pakket te corrigeren. (zie ook Service pack) Payload: De payload van een virus is het deel van het virus dat geschreven is om schadelijke intructies uit te voeren. Met de term payload verwijst men ook naar de schade die een virus kan aanrichten. Peer-to-peer (file sharing) netwerk: Een netwerk van computers die rechtstreeks met elkaar communiceren, dus zonder tussenkomst van een centraal opgestelde server. Deze netwerken worden meestal gebruikt voor het uitwisselen van bestanden, zoals bij het populaire programma Kazaa. Phishing: Het vissen naar informatie over een slachtoffer. Meestal probeert men wachtwoorden of kredietkaartgegevens te achterhalen. Polymorf virus: Een polymorf virus is in staat om te muteren waardoor er telkens een nieuwe viruscode ontstaat, maar met dezelfde payload. Het virus verandert dus van gedaante, maar niet van eigenschappen. Elke keer dat het virus een computer infecteert zal het virus muteren, waardoor virusscanners het zeer moeilijk hebben om polymorfe virussen te detecteren. Poort: Communicatie van en naar je pc verloopt altijd over poorten. Een poort specificeert met welke toepassing op de doelcomputer verbinding moet worden gelegd. Als een toepassing wil communiceren met jouw pc zal ze zowel moeten beschikken over een IP-adres als over een poortnummer. Het IP-adres bepaalt waar je computer kan gevonden worden op het internet en je poortnummer bepaalt met welke toepassing op jouw computer moet gecommuniceerd worden. Poortscan: Tijdens het uitvoeren van een poortscan worden systematisch alle poorten van een pc afgetast om te kijken welke poorten toegankelijk zijn. Pop-up: Een venster dat opspringt bij het bezoek aan een bepaalde website. Meestal gebruikt men een pop-up voor reclamedoeleinden. Protocol: Een verzameling regels of standaarden die ontworpen zijn om computers met elkaar en met randapparaten te verbinden. Provider: Een bedrijf dat toegang verleent tot het internet.

Quarantaine: Een bestand dat men in quarantaine plaatst wordt afgezonderd zodat het geen schade meer kan aanrichten. Scriptkiddies: Computervandalen met een beperkte programmeerkennis. Ze gebruiken meestal kant-en-klare tools die op het internet te vinden zijn om schade aan te richten op computers die ze binnendringen. Secure Sockets Layer (SSL): Een internetprotocol voor beveiligde verbindingen. Als computers communiceren via SSL worden de gegevens gecodeerd en dus onleesbaar voor anderen verzonden. Je kan zon verbinding herkennen aan het prefix https in de adresbalk. Security check: Controle van de beveiliging van een systeem. Server: Een computer die binnen een netwerk voor de afhandeling van bepaalde taken zorgt. De machines die op de server zijn aangesloten noemt men de clients. Service pack: Een update voor een softwarepakket die tot doel heeft om fouten te corrigeren en/of nieuwe functies levert. In tegenstelling tot een patch, die steeds aan n specifiek probleem is gewijd, bevat een service pack altijd meerdere updates. Shareware: Een computerprogramma dat je voor een bepaalde periode gratis mag gebruiken, maar waarvoor je moet betalen nadat je het hebt kunnen uitproberen (als je het verder wil blijven gebruiken). SPAM: E-mail die in grote aantallen wordt verstuurd zonder dat de ontvangers hiervoor hun toestemming hebben gegeven. Meestal betreft het reclameboodschappen. Spoofing: Het bewust misleiden van de computergebruiker met de bedoeling toegang te krijgen tot de gegevens op een bepaalde computer. Met behulp van spoofing kan men zich bijvoorbeeld voordoen als gereputeerde website door het IP-adres te vervalsen. Spyware: Software die persoonlijke gegevens verzamelt over een computergebruiker zonder dat deze daar weet van heeft. Meestal wordt de spyware genstalleerd samen met een ander programma dat je gratis hebt kunnen downloaden op het internet. Stealth: Een poort die niet alleen gesloten is, maar ook verborgen voor de buitenwereld. Als men een poortscan uitvoert kan men deze poorten dus niet vinden. Tracking cookies: Een tracking cookie is een cookie dat bij een bezoek aan een bepaalde website tussen de cookies van je browser wordt geplaatst en dat je surfgedrag in de gaten houdt. Er wordt bijgehouden welke websites je bezoekt, en deze informatie wordt bij een volgend bezoek aan de betreffende website terug naar de server gestuurd. Op die manier kunnen derden achterhalen welke websites je bezocht hebt. (zie ook cookies)

Trojaans paard: Een klein programma, meestal vermomd als een spelletje of een screensaver, dat de beveiliging van je computer omzeilt. Het is in staat om derden toegang te geven tot je computer. Update: Een update wordt gebruikt om een computerprogramma te moderniseren. URL: Een URL is een omschrijving die het adres van een bron op het internet weergeeft, zoals bijvoorbeeld een website. De URL van de VDAB website is http://www.vdab.be. De afkorting URL staat voor Uniform Resource Locator. USB-poort: Een USB-poort wordt gebruikt om snel en eenvoudig randapparatuur op je pc aan te sluiten. De afkorting USB staat voor Universal Serial Bus. Virus: Klein programma dat zich meestal ongemerkt in je computer nestelt en van daaruit een schadelijke invloed uitoefent op je computersysteem. Het is in staat zichzelf te verspreiden en andere computers te besmetten. Het maakt altijd gebruik van een drager (een bestand, document, ). Virusdefinities (virus signatures): Een databank die de programmacode bevat van alle tot op dit moment gekende virussen. Een virusscanner maakt gebruik van de virusdefinities om na te gaan of er virussen op je pc aanwezig zijn. Virusscanner: Het onderdeel van een antivirusprogramma dat controleert of er virussen aanwezig zijn om een bepaalde pc. Wachtwoord: Een combinatie van letters, cijfers en speciale tekens waarmee men toegang krijgt tot een bepaalde toepassing. Zonder het wachtwoord kan je geen gebruik maken van deze toepassing. Worm: Een worm is niet hetzelfde als een virus. Een worm heeft zoals een virus ook de mogelijkheid om zichzelf te verspreiden en andere computers te infecteren, maar in tegenstelling tot een virus heeft hij daar geen drager voor nodig. WWW (World Wide Web): Een wereldwijde verzameling van internettoepassingen die deel uitmaken van het internet.

Вам также может понравиться