Вы находитесь на странице: 1из 4

Molen de Otter verplaatsen of laten staan?

? Een integrale belangenafweging vanuit een cultuurhistorisch perspectief Met belangstelling en toenemende verbazing heb ik de afgelopen jaren de discussie rondom molen De Otter gevolgd, enerzijds omdat ik mijn hele leven al in de buurt woon en er regelmatig langsfiets, anderzijds omdat ik me ook al weer behoorlijk lang bezighoudt met erfgoed en monumentenzorg, en, deels in samenhang daarmee, de cultuurhistorie van Amsterdam. Helaas is het na de zo mooie restauratie langzaam bergaf gegaan met de molen, eerst door de nieuwbouw ertegenover, vervolgens door verwaarlozing door de beheerders en molenaar, die in ieder geval deels lijkt voort te komen uit de problematische windsituatie maar niet helemaal, want de laatste jaren draait de molen, voor zover ik kan beoordelen, ook niet als er wel geschikte wind is, en vindt er geen zichtbaar onderhoud meer plaats. Hoewel ik me kan voorstellen dat er redenen voor frustratie zijn, lijkt deze situatie me fnuikend voor welke toekomst van de molen dan ook. Net zo min als dat ik begrijp dat het stadsdeel eerst de molenbiotoop aantast, en dan de grote waarde van de molen ontdekt, begrijp ik dat degenen die de molen willen verplaatsen, er eerst een wrak van aan het maken zijn. Hoe dan ook, het is helder dat de huidige situatie niet voort kan duren, en er op korte termijn een oplossing nodig is, die er voor zorgt dat de molen weer een, bij voorkeur draaiend, monument wordt. Technisch gesproken zijn daarvoor twee oplossingen, die beide voor en nadelen hebben, en ook nog implicaties die verder gaan dan de molen alleen. Oplossing 1 is dat de molen verplaatst wordt naar een lokatie waar volop wind is. De molen kan dan weer gewoon draaien, en als vanouds functioneren. Door de verplaatsing naar een molenpark wordt de molen ook onderdeel van een min of meer museale en toeristisch context, die bezoekers en aandacht genereert. Daar staat tegenover dat verplaatsing een monument, en dus ook deze molen, per definitie fysiek aantast, door eventuele transportschade, maar ook omdat de molenopbouw zelf wordt gescheiden van zijn fundering en zijn eventuele archeologische context, ondergrondse resten van 400 jaar gebruik. Misschien nog wel belangrijker is dat De Otter nog wordt omringd door bijgebouwen en -structuren, waaronder houtschuren en insteekhaven, die integraal deel uit maken van het molencomplex, en voor een flink deel ook (fysiek en juridisch) onderdeel van het monument zijn. De bijgebouwen worden, naar ik heb begrepen, niet meeverhuisd, waardoor het monument De Otter in feite in twee stukken wordt gesplitst; aangezien de bijgebouwen kwetsbaar zijn, en zonder de molen veel van hun betekenis kwijtraken, is te verwachten dat ze na eventuele verplaatsing van de molen hun monumentenstatus zullen verliezen, en gesloopt zullen worden. Daarmee betekent verplaatsing dus vernietiging van De Otter als complex ten behoeve van behoud van alleen de molen. Een laatste belangrijk aspect van de verplaatsing is dat ze ook de iets minder fysieke cultuurhistorische waarde van De Otter als getuigenis van zeventiende-eeuwse Amsterdamse houtzaagindustie in het algemeen en van het enorme industrieterrein dat zich langs de Kostverlorenvaart uitstrekte. Deze op zich lokale monumentwaarde is van zeer groot bovenlokaal belang, gezien de nationale en internationale rol van Amsterdam in de Gouden Eeuw, en de bijdrage van de houthandel en industrie daaraan. De Otter is bovendien, als ik me niet vergis, de enige werkende molen in Amsterdam die nog op zijn oorspronkelijke plaats staat, en een van de weinige zeventiende-eeuwse molens in Nederland die nooit verplaatst zijn. Dit lijken mij aspecten van groot belang in de belangenafweging met betrekking tot de verplaatsing. Oplossing 2 is dat de molen blijft staan op zijn huidige lokatie. Dit heeft het voordeel dat de cultuurhistorische waarde als ensemble op zijn historische plaats intact blijft, en dus het integrale monument fysiek behouden blijft. De windsituatie is echter problematisch, al is niet precies

duidelijk hoe problematisch, gezien de zeer tegenstrijdige onderzoeksresultaten op dit gebied. Je zou kunnen zeggen, bij twijfel niet doen, d.w.z. geen onomkeerbare besluiten nemen (en dus de molen laten staan); een andere mogelijkheid is bij voorbaat op de koop toe te nemen dat de molen niet of nauwelijks meer zal draaien, en daarom mogelijk extra onderhoud nodig heeft. Dat is op zich geen ongebruikelijke gang van zaken bij oude machines (bijvoorbeeld stoomgemalen) of niet meer bruikbare gebouwonderdelen in monumenten (bijvoorbeeld oude gevangeniscellen of kluizen), al gaat het natuurlijk ten koste van de monumentale waarde. In Nederland is er echter (anders dan in andere Europese landen, bijvoorbeeld Griekenland) een lange traditie om monumentale molens zoveel mogelijk (en vaak ook met de nodige concessies aan authenticiteit) in werking te houden, zoals bijvoorbeeld ook gebruikelijk is bij mobiel erfgoed (autos, trams, schepen). Hier is veel voor te zeggen: het maakt een molen in zijn essentie ervaarbaar, en activiteit helpt natuurlijk een monument levend te houden. Daartegenover staat dan slijtage en een verhoogd risico op ongelukken en schade, en in gevallen als het onderhavige, dat de historische lokatie van een molen problematisch kan worden. Dit laatste probleem kan echter eventueel ondervangen worden door de wind een handje te helpen, door een mechanische (electrische) hulp-aandrijving toe te voegen. Dan kunnen zowel de wieken als het mechaniek van de molen blijven draaien, en blijft de molen ervaarbaar en levend, hoewel de authenticiteit van het bewegen zelf natuurlijk minder wordt. Hoewel dergelijke oplossingen elders in Europa volop voorkomen, zijn molens met hulpmotor in Nederland tamelijk zeldzaam, voor zover ik kan beoordelen omdat het primaat in de Nederlandse molen-monumentenzorg altijd bij de molen als machine heeft gelegen, en er dus relatief veel molens verplaatst zijn en/of van een nieuw loopwerk voorzien, als het oude verdwenen was. Vanuit een breder perspectief gezien is dat behoorlijk merkwaardig, enerzijds omdat de Nederlandse monumentenwet en de uitvoeringspraktijk in het algemeen sterk gericht zijn op fysieke authenticiteit en behoud ter plekke, anderzijds omdat internationaal beleid en de, ook door Nederland ondertekende/onderschreven, verdragen en richtlijnen die daaraan ten grondslag liggen, precies dezelfde uitgangspunten hebben, en monumentale waarde ook sterk aan fysieke en cultuurhistorische context koppelen. In dit licht gezien is de Nederlandse omgang met molens een anomalie in de nationale en internationale monumentenzorg, waarvan de juridische inbedding wel eens problematisch zou kunnen zijn, zeker na de recente ratificatie door Nederland van het zogenaamde Verdrag van Malta. Over de precieze implicaties kunnen de juridische experts ongetwijfeld een oordeel vellen, maar het is sowieso wel een factor die mee zou moeten wegen. Mogelijk is dit probleem overigens inmiddels verleden tijd: naar ik heb begrepen is de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed inmiddels zo goed als klaar met het formuleren van een nieuw molenbeleid, dat beter past in de brede nationale en internationale kaders en ontwikkelingen in de monumentenzorg, en de molens ook minder als apparaten en meer als normale monumenten beschouwt zonder hun eigenheid te negeren uiteraard. Dat brengt me terug naar de afweging waar het hier om draait. De keuze die gemaakt moet worden is er, kort samengevat, een tussen behoud van de molen als op de oorspronkelijke manier werkende machine (maar geheel zonder zijn fysieke en cultuurhistorische context) en behoud van de molen in zijn fysieke en cultuurhistorische context, maar met nog nader te bepalen beperkingen in zijn oorspronkelijke functionaliteit. Dat is een moeilijke afweging, maar volgens mij zijn er een aantal factoren die toch pleiten voor behoud ter plaatse, mits aan enige voorwaarden (waarover straks meer) kan worden voldaan:

Behoud ter plaatse kan ongedaan gemaakt worden, d.w.z., als blijkt dat er geen economisch of fysiek haalbare exploitatie mogelijk is, is verplaatsing misschien minder makkelijk dan nu, maar nog steeds goed mogelijk. Er is ook een constructie met een proeftijd of deadline

mogelijk, waarbij verplaatsing alsnog mogelijk wordt als niet aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Omgekeerd: als de molen eenmaal weg is, zal hij nooit meer terugkomen, dat is zeker.

Er zijn, naar ik heb begrepen, nog vier andere werkende molens van een vergelijkbaar type. De molen is dus niet uniek als werkend exemplaar, terwijl hij wel de enige oude Amsterdamse molen op zijn oorspronkelijke plek is, een van de zeer weinige zeventiendeeeuwse, en naar ik vermoed de enige werkende zeventiende eeuwse paltrokmolen. In dit licht zou ik de authentieke lokatiewaarde zwaarder laten wegen dan waarde van het authentiek in werking zijn, net zoals je een unieke vroege auto eerder in een museum zet dan een model waarvan er nog een handvol zijn. Bovendien biedt een constructie met een hulpmotor de mogelijkheid de werking goeddeels intact te laten; een compromis met de lokatie (bijvoorbeeld een verplaatsing over korte afstand) is niet aan de orde. Ook los van de afweging werking/uniciteit, is de monumentale waarde juist door de lokatie zeer groot, zelfs in internationaal perspectief. Het gebied rond de Kostverlorenvaart was een van de eerste grootschalige industriegebieden van Europa, en is van de zeventiende eeuw tot in de jaren dertig van de twintigste eeuw van groot belang geweest voor de ontwikkeling van Amsterdam, als tegenkant van de grachtengordel (hier werd een flink deel van de rijkdom verdiend), maar ook als leverancier van bouwmaterialen, en simpelweg als gezicht van de stad aan de westkant. Van dit gebied met eerst vele tientallen molens, later ook nog vroege stoommachines, zijn alleen een paar kleine twintigste eeuwse resten over, maar juist van de belangrijke vroege periode is dit de enige en zeer sprekende getuigenis. Deze waarde in lokale context lijkt me veel groter en unieker dan de waarde als een van vele werkende molens, en is onvervangbaar. Ik begrijp overigens niet waarom dit aspect, dat een grote rol speelt in de zogenaamde redengevende omschrijving van de molen als monument, nauwelijks een rol heeft gespeeld in afwegingen van de RCE bij de advisering rond de verplaatsing. Dit is een onacceptabele onzorgvuldigheid, die niet past in een correcte procedure. De aanwezigheid van de insteekhaven en bijgebouwen biedt een belangrijke getuigenis van de werking van de molen, die bij verplaatsing niet meer beleefbaar zal zijn, en naar alle waarschijnlijkheid verloren zal gaan. Deze context is bovendien integraal onderdeel van het monument, en zou bij verplaatsing meeverplaatst moeten worden. Ik begrijp niet waarom dit niet gebeurt, en waarom ook dit aspect geen rol van betekenis heeft gespeeld in de afweging van de RCE. Volgens mij is een gezonde exploitatie van de molen op zijn huidige lokatie, bij gebruik van een hulpmotor, goed mogelijk. De molen is goed bereikbaar vanaf de A10 en over het water, en daardoor prima geschikt als toeristische lokatie. Enkele jaren geleden was ik zijdelings betrokken bij een werkgroep van mijn collegas van de opleiding Museumstudies aan de Universiteit van Amsterdam, waarin studenten (onder deskundige begeleiding) diverse inhoudelijke en economische toekomstscenarios voor De Otter als werkend molenmuseum hebben verkend. Daar zaten zeer aantrekkelijke en tegelijk realistische mogelijkheden bij, en ik begrijp ook dat er een groep serieuze en kapitaalkrachtige betrokkenen is die de molen graag in deze lijn zou willen gaan exploiteren. Toeristische/museale exploitatie heeft bovendien het paradoxale voordeel dat zij tegelijk een aanleiding en een financieringsbron vormt voor een meer permanente bezetting van de

molen, waardoor de molen veel meer dan nu (de molenaar was de afgelopen jaren naar ik begreep hooguit een dag in de week beschikbaar) op de wind kan draaien. Een draaiende molen zal ook weer vrijwilligers aantrekken, en levendigheid in de buurt brengen, wat ook alleen maar positief kan zijn voor de zorg voor de molen, om over de belevingswaarde maar te zwijgen. Voorwaarde bij dit alles is wel dat het Stadsdeel (museale) exploitatie faciliteert, door zo nodig het bestemmingsplan aan te passen, en ook door zover dat nog mogelijk is de windtoevoer van de molen te verbeteren (bijvoorbeeld door kap van enkele nabijgelegen bomen). Gezien de inzet van het Stadsdeel voor behoud, zou dat niet zo moeilijk moeten zijn. Ook zouden de huidige eigenaren/beheerders bereid moeten zijn de molen (uiteraard op een redelijke basis) over te dragen aan diegenen die de molen willen exploiteren. Aangezien de molen door deze groep ooit gerestaureerd is met het expliciete doel ter plaatse te blijven werken, en ze naar ik aanneem niet de doel willen laten instorten als ze hun zin niet krijgen, zou ook dit geen probleem moeten zijn. Kortom: volgens mij is een nieuw leven voor De Otter een prima mogelijkheid, die in alle opzichten het best is voor het monument. Prof. Dr. Vladimir Stissi (O.a. voormalig lid en -vice-voorzitter Amsterdamse Raad voor de Monumentenzorg, lid commissie Voorlopige lijst Unesco Werelderfgoed Nederland, bestuurslid diverse erfgoedverenigingen in Amsterdam en landelijke, zelfstandig onderzoeker en adviseur op het gebied van erfgoed en monumentenzorg)

Вам также может понравиться