Вы находитесь на странице: 1из 616

HET KONINKRIJK IN DE TWEEDE

DER NEDERLANDEN WERELDOORLOG

1939-1945
DEEL I I

tweede helft

RIJKSINSTITUUT

VOOR

OORLOGSDOCUMENTATIE

DR. L. DE JONG

HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN IN DE TWEEDE WERELDOORLOG


DEEL
II

NEDERLANDS-INDI
tweede helft

II

LEIDEN

/ MARTINUS

NIJHOFF

1985

COPYRIGHT RIJKSINSTITUUT VOOR

1985

OORLOGSDOCUMENTATIE

AMSTERDAM

DRUK:

STAATSDRUKKERIJ PRINTED

'S-GRAVENHAGE

IN THE NETHERLANDS

Inhoud
Hoofdstuk 7 - Uitgemergeld Indi
Borneo en de Grote Oost Sumatra De romcesja's Java's mislukte oorlogseconomie Verarming en hongersnood op Java 509 522 524
528

538 550 575 580 604 608 626 637


665

Hoofdstuk 8 - Krijgsgevangenen
Japan en zijn krijgsgevangenen De inheemse Knil-militairen Krijgsgevangenenkampen - algemeen Buitengewesten Java, eerste periode
Special Party

Scheepstransporten Birma-spoorweg Pakanbaroe-spoorweg/Palembang Floresj Molukken Java, tweede periode Japan Slot

673 682 709 714 735 742 749 753 759 762 769 811 836 842 867 869 886 899

Hoofdstuk 9 - Genterneerden
Buiten Indi Twee fasen Algemene aspecten Isolement Enkele bijzonderheden Enkele bijzonderheden

- Buitengewesten - Java

Hoofdstuk

10 -

Indische Nederlanders onder druk

Java - de gelijkschakeling afgewezen Java - worsteling tegen de ondergang Stemming

INHOUD

Hoofdstuk

II -

De aanloop tot de Republiek

910 918 927 936 952 979 995 999


lOll

Geen 'onafhankelijkheid' 'Deelneming aan het bestuur' De teugels aangetrokken Militarisering Koiso's toezegging Anti-Japanse stemming De nationalistische leiders raken gesoleerd Onderzoek van de 'Onafhankelijkheid' Voorbereiding van de 'Onafhankelijkheid' Uitroeping van de Republiek Slot

1025

rojz
1046

Bijlage

I -

Datumlijst maart 1942-augustus

1945

!O58

Bijlage 2 - Afkortingen en instellingen Lijst van illustraties Lijst van kaarten Lijst van afkortingen, Register

van de namen van organisaties


1064 1066 1070

gebruikt in de voetnoten

171 1074

VI

ISBN

9068900374

HOOFDSTUK

Uitgemergeld Indi
Willen wij beschrijven wat in Indi in de drie-en-een-half jaar van de Japanse bezetting op economisch gebied is gebeurd, dan dienen wij uit te gaan van de situatie die er door de Japanners in '42 was aangetroffen en die wij in ons vorige deel beschreven. Er was, zou men kunnen zeggen, een dubbele economie: de inheemse die een traditioneel, de Europese die een modern karakter droeg. De twee sferen waren niet strikt gescheiden, want de Europese was op tal van wijzen de inheemse gaan benvloeden. In moderne delfstofbedrijven. in de eerste plaats bij de aardoliewinning, hadden tienduizenden Indonesirs werk gevonden en dat gold in nog sterker mate voor de grote cultures: suiker, thee, koffie, rubber, tabak, vezels en oliepalmen. Vele honderdduizenden, misschien welomstreeks een miljoen Indonesirs konden door hun dagelijkse arbeid in de grote Westerse ondernemingen in hun levensonderhoud voorzien - anderen waren er, ook meer dan een miljoen, die bijverdiensten hadden door arbeid in de oogsttijd, bijvoorbeeld op de suiker-, theeen koffieplantages. Daarenboven waren honderdduizenden inheemsen zelf producten gaan voortbrengen die voor de wereldmarkt bestemd waren. De in de Buitengewesten ontstane, op winning van copra gerichte kokospalmcultuur werd bijna uitsluitend door Indonesirs beoefend, naast de Java-koffie die hoofdzakelijk op Westerse ondernemingen werd geteeld, was in de Buitengewesten een koffiecultuur ontstaan die bijna geheel op inheemse aanplantingen plaatsvond. Rubber, naar de waarde het belangrijkste Indische exportartikel, werd voor de helft voortgebracht in Europese, voor de helft in inheemse rubbertuinen. De basis van deze dubbele economie werd gevormd door een modern verkeerswezen dat vooral in de eerste vier decennia van de twintigste eeuw door of met steun van het Nederlands gouvernement was opgebouwd. Trouwens, dat gouvernement had ook tal van taken ter hand genomen die die traditionele inheemse economie ten goede waren gekomen: grote irrigatiewerken waren aangelegd, tegen erosie werd gewaakt, epidemien werden bestreden, aan de landbouwvoorlichting was zorg besteed en er was een uitgebreid volkskredietwezen opgebouwd. De economie als geheel had twee zwakke punten gekend. Ten eerste

509

UITGEMERGELD

INDI

waren er maar weinig moderne industrile bedrijven geweest, hetgeen had samengehangen met het algemene Nederlandse beleid dat de industrie in het moederland wilde bevorderen, n met het feit dat Indi geen rijke ijzerertslagen bezat en dat de steenkool die er gedolven werd, van matige kwaliteit was, vooral op Java - in die moderne bedrijven hadden in '39 slechts ca. dertigduizend inheemse arbeiders gewerkt (tegen ca. twee miljoen die werkzaam waren geweest in wat 'de kleine nijverheid' heette: batikkerijen. blik- en koperslagers, timmerlieden, enz.). In de tweede plaats was Java overbevolkt geraakt: door de betere medische zorg was met name in de twintigste eeuw de bevolking van dit volkrijkste eiland sneller gegroeid dan de werkgelegenheid - het gouvernement was er in de jaren '30 toe overgegaan, de emigratie van Javanen naar de Buitengewesten te bevorderen, t.w. naar Sumatra, Borneo en Celebes. Eind '40 hadden zich in totaal meer dan tweehonderdduizend van die transmigranten in de Buitengewesten bevonden en het plan was geweest (het kon door de oorlogsomstandigheden niet worden uitgevoerd) om in '41 nog eens vijf-en-zestigduizend te doen vertrekken. 'Niet gering, dat aantal!', schreven wij in ons vorige deel. 'Maar in datzelfde jaar '41 zou, naar werd aangenomen, de bevolking van Java op zijn minst met zeshonderdvijftigduizend zielen toenemen', het tienvoud dus. De inheemse miljoenenbevolking op Java had voor haar dagelijks voedsel in de eerste plaats rijst nodig gehad. Naar schatting waren de inheemse landbouwers op Java gewoon geweest, 42 % van hun rijstoogst op de inheemse markten, de passars, te verkopen en 20 % te verkopen aan de rijstpellerijen (die hoofdzakelijk eigendom van Chinezen waren) - de rest, 38 %, hadden zij zelf gehouden: voor nieuwe aanplant, voor de voeding van hun eigen gezin en voor de beloning van de oogsters die in de regel IS tot 20% van de oogst als loon hadden ontvangen. Gouvernementsdiensten hadden nauwkeurig in het oog gehouden of er voldoende rijst was aangeplant - dreigden er tekorten, dan was er rijst ingevoerd. In '37, '38 en '39 waren er inderdaad tekorten geweest maar in '40 had Java een, zij het kleine, hoeveelheid rijst naar de Buitengewesten kunnen uitvoeren. De rijstproductie was in dat jaar (de schatting voor '41 is niet bekend) meer dan 8 mln ton geweest, oftewel ca. ISO kg per hoofd van de bevolking. Bij dit cijfer tekenen wij aan dat het gouvernement er van was uitgegaan dat er op Java, wilde men ernstige ondervoeding en a fortiori hongersnood voorkomen, per hoofd van de bevolking minstens 120 kg rijst per jaar ter beschikking moest zijn. Anders dan Brits-Indi onder het Britse bewind had Nederlands-Indi onder het Nederlandse welondervoeding maar geen katastrofale hon-

510

DE

SITUATIE

BIJ

DE

KOMST

DER

JAPANNERS

gersnood gekend. Op de dreiging daarvan, door misoogst, was het gouvernement voortdurend bedacht geweest: had zich dat gevaar voorgedaan, dan had het kunnen ingrijpen. In de Buitengewesten waren gebieden die meestal een overschot aan rijst hadden en rijst kon ook gekocht worden op de wereldmarkt', anders gezegd: dat er in Indi vrij verkeer was geweest tussen de eilanden van de archipel en dat Indi ingevoegd was geweest in de wereldeconomie, had betekend dat moeilijkheden van kritieke aard konden worden opgevangen ..

*
De Japanse bezetting bracht in de geschetste situatie vier wijzigingen teweeg: in de eerste plaats werd Indi uit de Westerse economie gelicht en deel gemaakt van de economie van het Japanse machtsgebied dat onderworpen was aan een Geallieerde blokkade; in de tweede plaats werd de bestuurseenheid van Indi verbroken; in de derde plaats kwam de leiding van de overheid en van het moderne bedrijfsleven bij Japanners te berusten die daar niet voldoende deskundigheid voor bezaten; en in de vierde plaats hielden die Japanners louter de Japanse belangen in het oog - de Indonesische telden in het geheel niet mee. De eerste wijziging betekende dat er voor de oogst van de suiker-, tabak-, koffie-, thee- en rubberplantages veel minder afzet was. Delen van de betrokken plantages werden gebruikt om er voedsel dan wel voor de Japanners bruikbare grondstoffen aan te planten, van de suikerfabrieken op Java (wij komen er op terug) werden de meeste stilgelegd, op Sumatra werd het aftappen van rubber in juni '43 gestaakt" en het tabaksareaal tot een vierde teruggebracht. Het gevolg van dit alles was dat aanzienlijke delen van de inheemse bevolking de inkomsten of neveninkomsten verloren die zij aan de teelt van de genoemde producten hadden kunnen ontlenen. Was het Japanse machtsgebied een goed functionerend geheel geweest, dan zou wellicht een deel van de export in stand zijn gebleven, maar in dat machtsgebied begon zich, zoals wij in hoofdstuk I uiteenzetten, al eind '42-begin '43 een tekort aan schepen af te tekenen.

I In de regel hadden Birma, Thailand en Frans-Indo-China rijstoverschotten. 2 Er lagen toen op Java zo grote hoeveelheden rubber welke niet afgevoerd konden worden, dat een proef werd genomen, wegen een opperlaag te geven die uit een mengsel van rubber en hars bestond.

SI!

UITGEMERGELD

INDI

In de archipel bleef de inheemse prauwvaart in stand. Hij floreerde in het eerste jaar van de bezetting toen de Japanners zich op Java veel moeite moesten geven om de moderne havens die grondig vernield waren, weer bereikbaar te maken voor grote zeeschepen: ook voor hun eigen interinsulaire verkeer werden toen door hen veel prauwen ingeschakeld die overigens geen aanzienlijke ladingen konden vervoeren. Toen de moderne havens in de loop van '43 weer toegankelijk waren gemaakt, was aan Japanse kant het tekort aan zeeschepen weer groter geworden en van de herfst van '43 af, toen de Amerikaanse onderzeeboten eindelijk met goed-functionerende torpedo's waren uitgerust, ging dat tekort zelfs een katastrofale omvang aannemen. Het wegvallen van de massale invoer uit het buitenland kon door de Japanners maar voor een klein deel gecompenseerd worden - daar vloeide uit voort dat er gebrek kwam aan tal van goederen. De textielnijverheid, afhankelijk van de invoer van katoen, kwam stil te liggen en behalve textiel werden ook tal van andere goederen schaars. Het tekort aan scheepsruimte leidde in '43 tot een fundamentele wijziging in het economisch beleid van de Japanners in het gehele Nanjo-gebied. De Japanse regering die eerst bepaald had dat de industrialisatie er niet moest worden bevorderd (de bedoeling was geweest dat de landen van de Nanjo hun industrieproducten uit Japan zouden betrekken), gaf opdracht dat het Nanjo-gebied ook wat die producten betrof, in de eigen behoeften moest voorzien. Nadien werd zowel in de twee door Japanse legers bestuurde gebieden (Java en Sumatra) als in het gebied dat door de Japanse marine werd bestuurd (Borneo en de Grote Oost), getracht, locale industrien uit te breiden of nieuwe te vestigen. I Op Borneo gingen twee grote Japanse ondernemingen kleine hoogovenbedrijven oprichten met de bedoeling het verkregen staal in de eerste plaats te gebruiken voor granaathulzen - slechts n bedrijfkwam gereed, maar de productie van staal kon door allerlei technische moeilijkheden niet ter

I In dat kader kwam het op Java midden '43 tot een registratie van goederen die voor de bestaande of nieuwe bedrijven nodig waren: machinerien, spijkers, ijzerdraad, drijfriemen enz. Die moesten door de eigenaren binnen vijftien dagen worden opgegeven en wie dat naliet, zou gestraft worden met inbeslagneming van zijn vermogen. Er was zoveel verzet tegen deze registratie dat de gestelde termijn tot veertig dagen moest worden verlengd. Nadien kreeg de inheemse politie opdracht, na te gaan of alles naar behoren was aangemeld. Wat deze actie aan nuttige goederen voor de dag heeft gebracht, is niet bekend, wl dat er een levendige zwarte handel in werd gedreven.

512

VIER

WIJZIGINGEN

hand worden genomen. Dan werd van '43 af ook in de Buitengewesten de bouw van houten schepen, waarmee men in '42 op Java al was begonnen, ter hand genomen. Het werd geen succes. Er waren onvoldoende motoren voor de schepen (een aantal van die welke gereed kwamen, bleek niet bestand tegen de elementen) _en de industrile bedrijven welke motoren trachtten te vervaardigen, waren goeddeels afhankelijk van de invoer van machines en machine-onderdelen uit Japan en die arriveerden Of te laat Of in het geheel niet. Bovendien bleek bij de bouw van nieuwe locale bedrijven dat er een tekort was aan cement en andere bouwmaterialen alsmede aan vrachtauto's die voor de aanvoer moesten zorgdragen. Tenslotte werd op verschillende plaatsen duidelijk dat de Japanners verkeerde locaties hadden uitgekozen. Toen al die gebreken in '44 aan de dag traden, werden nieuwe plannen opgesteld - zij konden niet meer uitgevoerd worden doordat, wegens het naderen van MacArthurs strijdkrachten, de beschikbare scheepsruimte voor militaire doeleinden moest worden gereserveerd. De tweede wijziging: het verbreken van de bestuurseenheid van Indi, betekende dat er in plaats van n overheid die de situatie kon overzien, drie waren die dat deden en die elk hun eigen belangen lieten prevaleren. Java en de Buitengewesten hadden in bepaalde opzichten steeds elkaars tekorten aangevuld: Java had bijvoorbeeld suiker en zout geleverd aan de Buitengewesten, die Buitengewesten (Sumatra en Borneo) steenkool aan Java. Bovendien waren vooral voor Sumatra de verbindingen met Malakka en Singapore van belang geweest. Voor de interinsulaire scheepva rt, voorzover van betekenis voor de inheemse economie, stonden de Japanners geen zeeschepen af. De gevolgen bleven niet uit: in de Buitengewesten kwam er een groot tekort aan suiker en zout en op Java, waar een steenkoleninvoer van 700 000 ton per jaar was weggevallen (een invoer die hoofdzakelijk nodig was voor de gasfabrieken en de spoorwegen), moesten alle krachten worden ingespannen om de steenkolenmijnen in het zuiden van Bantam uit te breiden. Gestreefd werd naar een jaarproductie van 300000 ton. Of die gehaald is, is niet bekend - wl, dat de locomotieven van de weinige treinen die nog reden, meer en meer met hout werden gestookt. Op Java ging op economisch gebied het verbreken van de bestuurseenheid nog verder. In '42 hadden er de Japanse militaire autoriteiten, niet wetend dat in de oorlog in de Pacific het tij al in juni was gekeerd, geen gevaar geducht maar in de tweede helft van '43 gingen zij er rekening mee houden dat het vroeg of laat tot Geallieerde landingen op Java kon komen. Imamoera's opvolger, generaal Harada, had er maar een

UITGEMERGELD

INDI~

kleine legermacht en wist dat Tokio geen nieuwe divisies ter beschikking kon stellen. Hij ging er derhalve van uit dat hij zich tegen de Geallieerden zou moeten verdedigen in locale acties: de gevechten zouden een verbrokkeld karakter krijgen. Met het oog daarop bepaalde hij op loktober '43 dat in elke residentie van java voorraden moesten worden opgeslagen (hier en daar in grote tunnels die door inheemse arbeiders gegraven werden) en dat elke residentie in de eigen behoeften moest voorzien, en als uitvloeisel en ter ondersteuning van dat streven werden de in- en uitvoer van goederen van de ene residentie naar de andere verboden. java (Madoera inbegrepen) werd dus verdeeld in zeventien zelfvoorzieningsgebieden. Het was een absurde maatregel. Hij had het grote nadeel dat bijvoorbeeld residenties waar veel rijst werd geteeld, geen rijst mochten transporteren naar andere residenties die een tekort aan rijst hadden. Uiteraard viel dit verbod van in- en export niet effectief te controleren. Er ontstond dan ook een enorme smokkel - smokkeloverigens van goederen waarvoor extra-hoge prijzen werden gevraagd. De derde wijziging: dat de leiding van de overheid en van het moderne bedrijfsleven bij japanners kwam te berusten die daar niet voldoende deskundigheid voor bezaten, maakte zich op tal van terreinen voelbaar. De drie japanse overheden traden autoritair op. Zichzelf als dragers ziende van de hoogste beschaving op aarde, hadden de japanners geen behoefte aan rele raadpleging van niet-japanse deskundigen (van wie de meesten f gevangen zaten f uit hun ambt waren gestoten) of aan zorgvuldig overleg. Zij decreteerden, d.w.Z. zij maakten doelstellingen bekend zonder zich er van vergewist te hebben of die gehaald konden worden, Wie de desbetreffende opdrachten kreeg, diende er voor te zorgen dat zij werden uitgevoerd - lukte dat niet, dan had hij gefaald, niet het japanse bestuur dat een onmogelijke eis had gesteld. Daar kwam dan nog bij dat de samenwerkingsverbanden en controle-instanties die tijdens het Nederlands bewind geleidelijk in Indi waren ontstaan, alle werden opgeheven om vervangen te worden door japanse corporaties, de z.g. kumiai, die veelal geen greep kregen op de situatie. De vierde wijziging: in het beleid van de japanners, schreven wij, telden de Indonesische belangen in het geheel niet mee. Inderdaad, het Nanjo-gebied moest japan helpen de oorlog te winnen of, zoals het in de eerder al geciteerde 'Beginselen voor het bestuur van de bezette gebieden in de Nanjo' stond: 'Wanneer het verwerven van voor de nationale verdediging vitale hulpbronnen en de zelfvoorziening der militairen schade toebrengen aan het levenspeil der inheemsen, dan moet zulks aanvaard worden.' Dat er schade zou zijn, was dus voorzien en die

VIER

WIJZIGINGEN

schade was in beginsel acceptabel genoemd. Hoeveel schade er zou komen, kon men eind '4I niet weten, maar toen stond al vast dat de militairen die met het bestuur van een land als Nederlands-Indi zouden worden belast, aan die schade niet zwaar zouden tillen. Voor hen was slechts van belang hoe ver zij konden gaan zonder dat het tot talrijke en uitgebreide opstanden kwam. 'Als ik', aldus na de oorlog het hoofd van de afdeling bevoorrading van de staf van het Zestiende Leger (Java), 'bepaalde plannen moest opstellen, dan was het enige dat ik diende te weten, welke mate van exploitatie de inheemse bevolking nog kon verdragen.' ' Van dit beleidsbeginsel uit werden de Indonesirs, zoals Soekarno, Hatta en Sjahrir hadden voorzien, door de Japanners onbarmhartig gexploiteerd. Het moge waar zijn dat dezen (noodgedwongen!) hun best gingen doen om de productie van levensmiddelen, hier en daar ook van simpele industrieproducten te vergroten, daar stond tegenover dat zij bij het vorderen van wat voor 'de zelfvoorziening der militairen' nodig was, geen rekening hielden met de behoeften der inheemsen. Vooral van de rijstoogst (wij zullen er nog cijfers voor geven) werd telkens een groot deel gevorderd en daarbij werd het begrip 'de zelfvoorziening der militairen' aldus genterpreteerd dat Java niet alleen diende te zorgen voor de rijst van de aldaar gestationneerde Japanse militairen (dat waren er, leger en marine bijeengeteld, van eind '42 af misschien vijf-en-twintigduizend) en burgers (dat werden er bij de overheid alleen al meer dan drie-en-twintigduizend) maar ook voor de rijst waaraan de Japanse militairen en burgers in andere gebieden in de Nanjo behoefte hadden. De genoemde vier factoren leidden in Indi tot een aanzienlijke daling van de productie. In deel II van zijn in '75 verschenen SociologischEconomische Geschiedenis van Indonesi heeft prof. dr. D. H. Burger daar cijfers voor gegeven (het zijn wellicht voor een deel schattingen geweest) die op de gehele archipel betrekking hebben." Daar was, vergeleken met de jaren '37-'41, tijdens en als gevolg van de Japanse bezetting de productie van rijst verminderd met 32 %, van mais met 66 %, van cassave' met 56 %, van bataten (zoete aardappelen) met 27 %, van aardnoten met 64 %, van sojabonen met 60%. 'De handelslandbouw', zo schreef hij voorts,
'werd vrijwel volledig stopgezet. De boomgewassen leden zwaar onder de

1 Aangehaald in M. Nakamoera: General Imamura and the early period oj japanese occupation, p. 7. 2 D. H. Burger: Sociologisch-Economische Geschiedenis van Indonesi, dl. II, p. r60-61. 3 een plant waarvan de wortels veel zetmeel bevatten

SIS

UITGEMERGELD

INDI

jarenlange verwaarlozing, waarop alleen de rubber een uitzondering vormde, omdat het niet-tappen gunstig was voor de bomen. Van alle bevolkingshandelsgewassen ging de peper op Zuid-Sumatra voor 75 % en op Banka voor 99 % te niet ... Van de kapok-aanplant werd 30% geveld en ging de rest achteruit. Van de koffie op Zuid-Celebes ging de helft door verwaarlozing verloren. De Westerse landbouwondernemingen werden praktisch geheel gesloten. De eenjarige cultures, zoals de suikercultuur, werden vrijwel geheel stopgezet ... Veelondernemingsaanplanten van meerjarige gewassen gingen verloren, omdat de tuinen door de plaatselijke bevolking gekapt en voor de voedsellandbouw in gebruik werden genomen. Het zwaarst getroffen werden de thee- en koffieaanplantingen, waarvan resp. 30% en 25 % verloren ging. Van de oliepalm- en rubberaanplantingen werd resp. 14 % en 10% gekapt. Slechts de kinacultuur bleef geheel intact' -

de Japanners hadden kinine nodig voor de bestrijding van de malaria onder hun burgers en militairen.
'De veestapel nam in de oorlogsjaren met ongeveer de helft af ... De vissersvloot ging voor 30% verloren. Er ontstond bovendien een groot gebrek aan allerlei vistuig.'

Tenslotte werd, aldus Burger, van de bossen op Java veel vernield en ging in de vijf jaren '42-'47 meer bos verloren dan er in de voorafgaande vijf-en-veertig jaren was bijgeplant. De ontbossing had de erosie bevorderd en die erosie was op haar beurt nadelig geweest voor de landbouw; trouwens, de werkzaamheden welke het Nederlands gouvernement juist ten behoeve van die landbouw ter hand had genomen, waren in de Japanse tijd gestaakt. Treffende cijfers! En misschien is Burgers cijfer voor de daling van de rijstproductie wel het treffendst: een daling van de productie van het belangrij kste volksvoedsel met bijna een derde. Wel te verstaan: dat betekende niet dat iets meer dan de vroegere twee-derde aan de bevolking ter beschikking stond, want van die twee-derde moet men nog het gedeelte aftrekken dat door de Japanners werd gevorderd. Vooral op het overbevolkte Java' was de voedselvoorziening der inheemsen ook in de jaren '37-'4I nogal precair geweest - wij denken dan niet aan de dessa-bewoners maar eerder aan diegenen voor wie er

Wij vermelden in dit verband dat de transmigratie van Javanen naar Zuid-Sumatra in mei '43 werd hervat: daarheen vertrokken toen ruim 100 gezinnen. Of er ook later groepen zijn vertrokken, is niet bekend.
1

5I6

DALING

VAN

DE

PRODUCTIE

geen landbouwgrond meer was geweest en die in de stads-kampongs een meestal schamele behuizing hadden gevonden. Honger werd, gelijk gezegd, in de vooroorlogse jaren op Java niet geleden, maar wl waren, speciaal in overbevolkte gebieden, veel inheemsen ondervoed - ondervoed, en dus bij uitstek gevoelig voor de katastrofale daling van de levensmiddelen-productie.

*
Met die daling van de productie is niet alles gezegd. In alle oorlogvoerende landen, behalve in de Verenigde Staten, leidde de Tweede Wereldoorlog er toe dat minder goederen aan de burgerij ter beschikking konden worden gesteld. Overal werd getracht, de schaarste naar billijkheid te verdelen, en een van de moeilijkheden daarbij was dat de overheid, bij een daling van de civiele productie, ten behoeve van de strijdkrachten die bewapend, gesalarieerd en onderhouden moesten worden, en voor andere urgent geachte taken zoveel uitgaf dat de totale geldcirculatie steeg. In elk oorlogvoerend land kregen burgerij en bedrijfsleven dus de beschikking over formidabele hoeveelheden geld, waar geen goederen tegenover stonden - men noemde dat 'zwevende koopkracht'. Het werd als taak van de overheid beschouwd, te verhinderen dat die 'zwevende koopkracht' op sociaal gebied een ontwrichtend effect zou hebben. Wilde zij bereiken, dat schaarse goederen naar billijkheid onder alle burgers verdeeld werden, dan diende zij om te beginnen de 'zwevende koopkracht' te beperken door het sparen te bevorderen, de belastingen te verhogen en grote, eventueel gedwongen, leningen aan te gaan, en voorts de prijzen streng te controleren en een uitgebreid, op een goede bevolkingsregistratie gebaseerd distributie-apparaat in het leven te roepen om te waarborgen dat ieder tegen inwisseling van bepaalde bonnen bijvoorbeeld bepaalde hoeveelheden voedsel, brandstof en textiel zou kunnen aanschaffen. Voor dit alles was een omvangrijk, geschoold en integer overheidsapparaat nodig, dat op alle sectoren van het economisch leven (productie, vervoer en distributie) regulerend en controlerend aanwezig was. Indi kende geen overheidsapparaat van die omvang en het werd door de Japanners ook niet opgebouwd; dat zou trouwens, gezien het feit dat het overgrote deel van de inheemse bevolking niet kon lezen of schrijven, wel heel moeilijk zijn geweest. De eerder vermelde schattingen welke de Chinezen in Indi werden

UITGEMERGELD

INDI

opgelegd (in '42 op Sumatra f 50 mln), kan men, mt de overige bedragen die zij onder stille dwang aan de Japanse militaire besturen afstonden (hun hoogte is niet bekend), als een van de vormen zien waarin 'zwevende koopkracht' werd 'neergeslagen', zoals dat heette' - heel wat meer koopkracht blf evenwel aanwezig in de vorm van metaalgeld, van muntbiljetten, van bankbiljetten en van tegoeden bij de banken, de kredietbanken en de postspaardienst. Inzake de ontwikkeling van die tegoeden (ze zijn niet hoog geweest) ontbreken de nadere gegevens en van het metaalgeld (Nederlands-Indische halve centen, centen, stuivers, dubbeltjes, kwartjes, halve guldens, guldens en rijksdaalders) weten wij slechts dat het door velen spoedig werd opgepot en dat de Japanners zich moeite gaven om het in te zamelen met de bedoeling, de munten naar Japan te verschepen met het oog op hun gehalte aan koper, nikkel en zilver - dat lukte hun met zilveren munten tot een waarde van f 20 f 25 mln en met bronzen tot een onbekend bedrag," Ten tijde van de capitulatie van Nederlands-Indi beliep de geldcirculatie er f 610 mln", die o.m. voor ca. f 100 mln uit muntbiljetten en voor ca. f 400 mln uit door de Javase Bank uitgegeven bankbiljetten bestond. Die bank had evenwel ten tijde van die capitulatie een reservevoorraad van ca f 3 mln aan muntbiljetten en ca. f 83,5 mln aan bankbiljetten; beide voorraden die, in tegenstelling tot de goudvoorraad van de bank, niet naar het buitenland waren overgebracht (er was niet voorzien dat de strijd op Java slechts kort zou duren), werden door de Japanners in circulatie gebracht. Daarnaast brachten de Japanse besturen eigen munt- en bankbiljetten" in omloop. Het was hun mogelijk geweest, de inwisseling van de biljetten van de Javase Bank tegen Japanse biljetten voor te schrijven, maar dat lieten zij na. Ook die biljetten van de Javase Bank begonnen evenwel vrij spoedig uit de circulatie te verdwijnen, hetgeen betekende dat diegenen in de samenleving die niet al hun geld voor hun levensonderhoud moesten uitgeven (naar verhouding gold dat

I Wij vermelden in dit verband dat eind '42 aan de Brits-Indische handelaren op Java een schatting van f 200 000 werd opgelegd - zij droegen toen f 100 000 af. Gegevens over schattingen, opgelegd aan de Arabieren en aan de Brits-Indische handelaren in de Buitengewesten, ontbreken. 2 Wij ontlenen deze en de volgende gegevens aan het artikelover het geldwezen tijdens de Japanse bezetting dat drs. H. J. Manschot op 2 maart '46 publiceerde in het Economisch Weekblad voor Nederlands-Indi. 'Niet aan Nederlandse maar aan Nederlands-Indische guldens, aangezien het gouvernement kort na de bezetting van het moederland de Indische gulden had losgekoppeld van de Nederlandse. 4 Wij schrijven over 'bankbiljetten' maar het waren biljetten die niet door een bank maar door de Japanse regering waren uitgegeven.

518

INFLATIE

vooral voor veel Chinezen), meer vertrouwen hadden in de blijvende waarde van het Nederlands-Indische dan in die van het Japanse geld. In maart '44 kon men op de zwarte markt in Bandoeng Nederlands-Indisch zilvergeld inwisselen tegen de dubbele waarde aan Japanse muntbiljetten en in mei '45 kreeg men er voor een Nederlands-Indisch bankbiljet van f I 000 f I 600 aan Japans bankpapier. In Medan (meer gegevens hebben wij niet) kon men van maart '45 af op de zwarte markt NederlandsIndische bankbiljetten tegen de dubbele waarde aan Japanse inruilen.' De Japanse legers brachten eigen biljetten mee, invasiegeld, dat coupures had van I, 5, IQ en 50 cent alsmede van I, 5 en 10 gulden. Kwalitatief waren het slechte biljetten, vele waren ongenummerd en handtekeningen en watermerk ontbraken (geen wonder dat Chinezen er, zoals eerder vermeld, in slaagden, nagemaakte biljetten te vervaardigen!). De biljetten van 5 en 10 cent werden van oktober '43 af op Java gedrukt, die van 50 cent en van I, 5 en 10 gulden van september '44 af, en toen werd ook begonnen met de uitgifte van Japanse biljetten van 50 en 100 gulden, alle ongenummerd. Welk totaalbedrag aan Japanse biljetten in omloop is gebracht, staat slechts vast voor Java: f I 569 mln. Manschot achtte voor Sumatra f I 600 mln bij benadering juist - zijn ruwe schatting was dat bovendien op Borneo en in de Grote Oost (de marinegebieden) ca. f 330 mln aan Japanse biljetten was uitgegeven, waarmee het totaal aan in Indi circulerend Japans geld op ca. f 350 mln kwam. Aan Nederlandse en Japanse munt- en bankbiljetten samen circuleerde dus aan het eind van de Japanse bezetting een bedrag van meer dan 4 miljard: bijna het zevenvoud van wat in maart '42 in omloop was geweest. Tegenover dat zevenvoud aan circulerende biljetten stond een productie waarvan men, uitgaande van Burgers cijfers, wellicht de ruwe schatting mag maken dat zij tot drievijfde was ingekrompen. Het onvermijdelijk gevolg was geweest dat er een omvangrijke zwarte handel was ontstaan, vooralook in rijst, waarbij de prijzen (wij zullen ze nog vermelden) voortdurend waren gestegen, en die zwarte handel had alle sociale verhoudingen ontwricht: de minderheid die voldoende geld in handen had gekregen, had haar rantsoenen kunnen aanvullen met zwarte aankopen en de meerderheid was honger gaan lijden in zulk een mate dat alleen al op Java meer dan twee miljoen Indonesirs om het leven zijn gekomen.
I Hierbij moet wl in het oog worden gehouden, dat de Japanners, zoals al vermeld, in oktober '42 de gulden hadden gelijkgesteld aan hun eigen munteenheid, dejen, die vr de oorlog in de Pacific 44 cent waard was geweest.

UITGEMERGELD

INDI

*
Wat er ook misging in de Indische samenleving, de Japanners bleven er tot het uiterste naar streven dat Indi de grondstoffen zou voortbrengen waaraan de Japanse oorlogseconomie en de Japanse strijdkrachten behoefte hadden. In hoofdstuk 1 vermeldden wij al dat Japan er in slaagde, een groot deel van het bauxiet dat het nodig had voor zijn aluminium- (en dus vliegtuig- )productie, uit Indi in te voeren. Het grote bauxietbedrijf op een van de eilanden in de Riouw-archipel leverde tijdens de bezetting bijna 1,4 mln ton aan erts op en daarvan werd in '42 en '43 resp. 275 000 en 600000 ton naar Japan vervoerd: 70 % van de totale Japanse bauxietinvoer in die periode. In '44 daalde de invoer tot 300000 en in '45 tot 25000 ton - tekenend is het dat het laatste schip dat uit Indi Japan wist te bereiken, een lading bauxiet aan boord had. Men kan uit die cijfers afleiden dat bijna 200000 ton bauxiet Japan niet heeft bereikt. Ook voor de aardolie gaven wij al de nodige cijfers. Er werden vierduizendzeshonderd technici uit Japan naar de wingebieden in Indi overgebracht om er samen met Indonesische werkkrachten en groepen Nippon-werkers de vernielingen die aan de boorinstallaties en de raffinaderijen waren aangebracht, te herstellen en de productie weer op gang te brengen. In '41 was in Indi 7,9 mln ton aan aardolie en aardolieproducten gewonnen - van april '42 t.e.m. maart '43 brachten de Japanners het tot bijna 4 mln ton (waarvan 40 % Japan bereikte), van april '43 t.e.m. maart '44 tot ruim 7 mln ton (waarvan 30% Japan bereikte), van april '44 t.e.m. maart '45 tot 51/2 mln ton (waarvan niets Japan bereikte). Hoeveel in totaal naar Japan is verscheept, is niet bekend - een deel van de stookolie en van de geproduceerde benzine is in elk geval in de Nanjo gebleven ten behoeve van het Japanse bestuursapparaat en de Japanse strijdkrachten, van september '43 af vooral voor het van Singapore uit opererende grote Japanse eskader. Wat de benzine betrof, werd vooral vliegtuigbenzine geproduceerd. De Japanse marine had meer aardolieproducten nodig dan het Japanse leger - marine en leger waren de baas in hun eigen wingebieden en aangezien die in de legergebieden, met name op Sumatra, de belangrijkste waren, dreigde het gevaar dat de marine niet voldoende aardolieproducten kreeg. 'Fortunately', aldus Jerome B. Cohen in zijn japan's Economy in War and Reconstruction, 'it held
one trump: it controlled the tankers and the sea lanes. 'But for this', one admiral

520

GRONDSTOFFEN

VOOR

JAPAN
1

declared, 'the Army would undoubtedly have left the Navy without oil. "

Met de belangen van de burgerbevolking werd door de Japanners geen rekening gehouden: petroleum, nodig om te koken en voor de verlichting, werd schaars, benzine was er slechts voor door de Japanners toegelaten autoverkeer en er was van meet af aan een groot tekort aan smeerolie, hetgeen een groot nadeel was voor de machines die nog draaiden. Vooralom in dat tekort aan smeerolie te voorzien gaf het Japanse militaire bestuur op Java al in '42 opdracht dat op alle erven en op braakliggende terreinen castorpitten moesten worden geplant om de nodige castorolie (ricinus- of wonderolie) te verkrijgen. Het poten van de pitten op braakliggende terreinen werd mede aan scholieren toevertrouwd: elke school kreeg er een eigen terrein voor aangewezen en de school die de meeste pitten inleverde, kreeg een premie. Wat deze actie aan olie heeft opgeleverd, is niet bekend. Dan vonden de Japanners in Indi nikkel- en mangaanertsen (nikkel en mangaan zijn nodig voor het harden van staal). Japan had al in '42 een groot tekort aan nikkel - grote hoeveelheden nikkelerts werden in '42 en vooral in '43 van Celebes naar Japan getransporteerd, in '43 bijna 50000 ton - in '44 evenwel kwam slechts ca. 7000 ton in Japan aan. De Japanners waren toen bezig, op Celebes twee grote smelterijen te bouwen die per jaar 8000 ton nikkel moesten opleveren, maar toen die smelterijen in mei '43 gereed waren, konden zij bij gebrek aan cokes en diverse hulpstoffen niet in bedrijf worden gesteld; in augustus '43 werden zij door een Geallieerde luchtaanval vernield. Mangaanertsen werden van Java naar Japan vervoerd - in welke hoeveelheden, is niet bekend. Over de wijze waarop de Japanners de Indonesische werkkrachten behandelden die bij het winnen, het bewerken en het transport van de genoemde grondstoffen werden ingeschakeld, hebben wij geen gegevens. Wij weten slechts dat een Nippon-werker die in de residentie Benkoelen twee jaar lang, van maart '43 tot maart '45, als opzichter fungeerde bij een goudmijn, daar waarnam dat de koelies acht uur per dag zwaar werk moesten doen, slecht behuisd waren, met de lonen die zij kregen (50 cent per dag) niet genoeg voedsel konden kopen en dat zij vaak door Japanners werden mishandeld. 'Veel koelies', zo verklaarde hij in maart '46, 'leden aan tbc maar werden toch gedwongen te werken, zodat velen stierven.' 2

J. B.

Cohen:

II mrt. 1946, van

Japan's Economy in War and Reconstruction, p. 140. J. Th. Sagenschneider, p. I (IC, 390).

WelT

4: P.v.,

52!

UITGEMERGELD

INDI

Het lijkt een plausibele veronderstelling dat zich elders dezelfde of overeenkomstige verschijnselen hebben voorgedaan.

*
Tot dusver hebben wij getracht, een algemeen beeld te geven van de economische en sociale achteruitgang welke zich in Indi onder de Japanse bezetting aftekende. De vergelijkbare achteruitgang die zich in bezet Nederland voordeed (daar daalde het rele nationale inkomen tot ongeveer de helft en was aan het einde van de bezetting ca. vijfmaal zoveel geld in omloop als in het begin), hebben wij in eerdere delen van ons werk, met name in deel y (hoofdstuk I) en in het aan de hongerwinter gewijde deel 10 b in tal van bijzonderheden kunnen weergeven. Dergelijke bijzonderheden staan ons voor Indi lang niet in dezelfde mate ter beschikking. Voor de door de Japanse marine bestuurde gebieden en voor Sumatra ontbreken zij bijna geheel, voor Java zijn er iets meer gegevens o.m. over het lot van de enkele miljoenen Indonesirs die als arbeiders bijeengebracht werden om op of buiten Java te worden ingezet (de romoesja's), maar toch altijd nog heel veel minder dan die welke wij voor bezet Nederland konden bijeenbrengen. Van die gevoelige, ja pijnlijke lacunes in het bronnenmateriaal zijn wij ons ten volle bewust - dat mag ons niet verhinderen te vermelden wat bekend is.

Borneo en de Grote Oost


Borneo en de Grote Oost (Celebes, de Kleine Soenda-eilanden, de Molukken en Nederlands-Nieuw-Guinea), die onder het bestuur stonden van de Japanse marine, waren gebieden die vr de Japanse bezetting een tekort aan rijst hadden van ca. 55000 ton per jaar; het gouvernement had er toen zorg voor gedragen dat er rijst werd gemporteerd, hoofdzakelijk uit Thailand en Frans-Indo-China en, als dat mogelijk was, ook uit Java. Het marinebestuur gaf zich moeite, de aanplant van rijst en andere gewassen te bevorderen - daartoe werden op Ambon vele gezinnen gedwongen te verhuizen naar Ceram waar het oerwoud gerooid moest worden teneinde nieuwe landbouwgronden te krijgen. Het rijsttekort bleef bestaan. Cijfers dienaangaande hebben wij slechts voor de

522

CELEBES

maand mei '44': de Japanners hadden toen becijferd dat er voor de burgerij op Borneo en in de Grote Oost 43300 ton rijst nodig was (23 900 ton op Borneo, 8400 ton in de bewoonde plaatsen op Celebes, I I 000 ton voor de rest van de Grote Oost) en voor de Japanse militairen 75 600 ton, samen II 8900 ton. De Japanse autoriteiten wilden die I 18 900 ton hoofdzakelijk bijeenkrijgen door het opleggen van gedwongen leveranties aan de rijstverbouwers, zulks tot een totaal van 107000 ton. Er was dus een tekort van I I 900 ton en er werd verwacht dat het in feite groter zou zijn, aangezien men er niet van mocht uitgaan dat alle rijstverbouwers de aan hen gestelde eisen zouden nakomen. Vandaar dat besloten was, rijst in te voeren uit Java: 2900 ton per maand. Of die invoer (die dus veel te klein was) is doorgegaan, is niet bekend. Het belangrijkste uit de weergegeven cijfers achten wij dat van de op 107000 ton berekende rijsthoeveelheid die niet behouden werd door de landbouwers of verkocht in de desbetreffende landbouwgebieden, 75600 ton, oftewel o So, bestemd was voor de Japanse militairen en het lijkt ons een redelijke veronderstelling dat dezen voldoende rijst kregen. Een momentopname voor n maand. De situatie is wellicht voordien iets gunstiger geweest, maar vermoedelijk later nog moeilijker geworden doordat het jaar '44 misoogst bracht en alle scheepstransporten beperkt werden. Met dat al werd ons in '82 met betrekking tot de Minahassa (Noordoost-Celebes) bericht" dat zich daar, wat het voedsel betrof, 'geen probleem' voordeed ('hier groeit alles'), maar dat 'honderden stierven aan malaria en dysenterie bij gebrek aan medicijnen? - medicijnen voor de burgerbevolking werden namelijk nimmer uit Japan aangevoerd, niet naar Celebes en evenmin naar de andere eilanden van de archipel. Van Celebes weten wij voorts dat de distributie van die artikelen die schaars waren geworden maar waarvan het Japanse bestuur kleine hoeveelheden had kunnen invoeren (bijvoorbeeld textiel, suiker en zout), een aanfluiting werd. De bedoeling was dat de dessa-hoofden die artikelen naar billijkheid zouden verdelen - in werkelijkheid werden zij, zo rapporteerde een Nederlandse bestuursambtenaar in november '45\ 'verdeeld onder familieleden en vrienden of verkocht op de zwarte markt ... De gewone man ontving zijn bonnen maar geen goederen'. Op datzelfde Celebes, nl. in Makassar, schreef een Europeaan in mei '45 in zijn dagboek, dat er, behalve enkele peperdure levensmiddelen, 'zowat
1 Japanese Military Administration in Indonesia, p. 278. 2 Brief, 3 maart 1982, van M. A. Walsen. 3 Uit de sterfgevallen leiden wij af dat de berichtgever wellicht wat te optimistisch was. 4 Tekst van zijn rapport in NI, p. 158-59.

523

UITGEMERGELD

INDI

niets te krijgen (was) tegen geld, wl tegen barang' (goederen), 'vooral kleding' 1 - kleding was er dus een belangrijk ruilmiddel geworden. Van Borneo kennen wij o.m. de belastingopbrengsten: in '42 f 2,4 mln, in '43 f 3 mln, in '44 f 8,9 mln, in '45 (tot augustus) f 2,3 mln - een opmerkelijke daling die aangeeft in welke mate het Japanse bestuur slechter was gaan functioneren. Buiten de grotere bewoonde plaatsen werden de daarvoor in aanmerking komende belastingen (bijvoorbeeld op de jacht en op het vellen van bomen) ingevorderd door de dessa- of stamhoofden die daar per maand f 90 voor ontvingen en bovendien 4 % van alle ingevorderde bedragen mochten behouden. Tenslotte hebben wij een beschrijving van de toestand welke bij de bevrijding op Nieuw-Guinea in Hollandia en omgeving werd aangetroffen. 'De Papoea's hier in de omgeving hebben', rapporteerde begin juni '44 de betaalmeester van het Nederlands-Indisch bestuursteam dat er was ingezet,
'voor een groot deel de producten uit hun tuinen verloren ... De Japanners betaalden aanvankelijk 20 cent per dag als koelieloon, later 25 cent. Van n kant wordt beweerd: zonder voedsel (Hollandia), anderzijds beweerde iemand: met eten ... Men gaf mij een idee van prijzen door de Jappen voor goederen betaald: f 2 voor een varken en 15 cent voor een kip. Zij schoten eerst en betaalden daarna. Het aantal varkens in de kampongs is dan ook nog slechts zeer gering, kippen zijn een zeldzaamheid. De Japanners brachten aan goederen wit zijden en kunstzijden stoffen in van slechte kwaliteit en toiletartikelen en snuisterijen; kleine ijzerwaren ontbraken geheel. De waren werden ter verkoop aangeboden direct na uitbetaling van de koelielonen, terwijl in de grotere plaatsen de Chinese toko's nog open waren. Deze hadden blijkbaar nog wat oude stock, want zij betrokken niets van de door de Japanners ingebrachte goederen.' 2

Sumatra
Wat de sociaal-economische toestanden op Sumatra betreft, hebben wij slechts gegevens met betrekking tot de inkrimping van het tabaksareaal, de zwarte prijzen in Medan, de situatie in Atjeh en de behandeling van

I H. J. B. J. Lubbers: Dagboek, 27 mei 1945 (IC). 2 Brief, 5 juni 1944, van W. C. Heybroek aan de Nederl.-Ind. Comm. te Melbourne, p. 1-3 (ARA, MK, M 102, N.I.,

1-4)

524

SUMATRA

javaanse koelies in en bij Sabang, dat voor de noordkust van Atjeh op het eiland We ligt. Wat het tabaksareaal betreft: dit werd in het gebied van Medan van 200000 tot 40000 ha teruggebracht - op 160000 ha werd rijst geplant, maar de oogst was slechts groot genoeg om driehonderdvijftigduizend koelies, die er hun inkomsten waren kwijtgeraakt, voor hen en hun gezin zes maanden lang een rijstrantsoen te geven van 15 kg per persoon per maand. Omtrent de zwarte prijzen in Medan is in september '45 een rapport opgesteld '; daaruit blijkt dat de prijs van een blik rijst (16 kg) van f 1,60 vr de komst der japanners in de loop van '43 tot f 35 steeg om in maart '45 f 150 en in augustus '45 f 400 te worden. De prijs van zout steeg van een paar cent per kg tot f 25, die van suiker van 12 cent per kilo tot f 35 in maart '45 en f70 in augustus, die van varkensvlees van 80 cent per kilo tot f 35 in maart' 45 en f 70 in augustus, die van een yard katoen van 80 cent tot f 150 in maart' 45' en f 300 in augustus, die van een katoenen overhemd van f 5 tot f 700 in maart '45 en f I 000 in augustus. Stijgingen waren dat die drierlei aantoonden: dat de schaarste groot was, dat er veel geld in omloop was gekomen en dat de distributie en de prijsbeheersing volledig hadden gefaald. Stellig hebben zich ook elders op Sumatra prijsstijgingen voorgedaan maar daaromtrent ontbreken alle nadere gegevens. Wij zijn, wat dit eiland betreft, door Anthony Reid's in '79 verschenen werk The Blood of the People. Revolution and the End of Traditional Rule in Northern Sumatra het best ingelicht over de ontwikkelingen in Atjeh - het gebied waar de inheemse bevolking de meeste steun had verleend aan de japanse invasietroepen en waar de teleurstelling der nationalisten het diepst was. Atjeh was vr de komst der japanners een rijstexporterend gebied geweest: in '41 was ca. 36000 ton uitgevoerd. De japanners maakten hier, als elders, de fout dat zij de officile prijs voor rijst zo laag stelden dat de meeste landbouwers zich gingen verzetten tegen de hen opgelegde leveranties." Voor eigen gebruik vorderden de japanners in '43 17000 ton rijst, in '4422000 ton, in '45 33000 ton - dat was 10 tot 15 % van de geschatte oogst. Die schattingen waren evenwel te hoog. Veelland werd door de japanners in beslag genomen en steeds meer jongens en mannen

1 TKR-Medan, auditeur-militair: p.v. Sadimin, 12 aug. 1946, p. 2 (IC, 19463). 2 In november '42 weigerde een bij het Tobameer woonachtige groep Bataks, de Japanse belasting in natura te betalen: n blik (16 kg) rijst per gezin per maand. Twee Bataks werden doodgeschoten en hun radja werd gevangen gezet.

UITGEMERGELD

INDI

werden aan het werk gezet om vliegvelden aan te leggen en kustversterkingen op te werpen. Zo werd van de genoemde 17000 ton in '43 nog geen 7 000 geleverd. De lage officile prijs leidde er toe dat veel rijst zwart werd verhandeld en dus bij de gegoeden terechtkwam. In mei' 44 schatte een van de Atjehse hoofden, Teukoe Panglima Polem, dat bijna tweederde van de Atjehse bevolking niet genoeg rijst kreeg: niet alleen de bewoners van de grotere plaatsen en de vissers maar ook landbouwers die uit geldgebrek hun rijst al vr de oogst hadden verkocht of de helft van de oogst als pacht hadden moeten afstaan aan hun landheer. Toen er in '18-'19 rijsttekort in Atjeh was geweest (en elders in Indi), had het Nederlands gouvernement er zorg voor gedragen dat behoeftigen met geleend geld tegen lage prijzen ingevoerde rijst hadden kunnen kopen - de Japanners ondernamen terzake niets: er werd geen rijst ingevoerd, leningen werden niet verstrekt en de rijstprijzen op de zwarte markt waren zo hoog dat alleen de bemiddelden ze konden betalen. Wat het aan het werk zetten vanjongens en mannen betreft: in '44 en '45, aldus Reid, 'the Japanese imposed a scale of forced labour on the Achinese before which the hated herendiensten of the 'Kompenie' paled into insignificance' ': alle jongens en mannen van zestien tot vijf-en-veertig jaar moesten, opgeroepen door de inheemse bestuurders, elke maand twee weken zwoegen. Wie wegbleef, kreeg twintig jaar gevangenisstraf. De inheemse bestuurders zaten, aldus Panglima Polem, 'tussen hamer en aambeeld. Toonden zij medelijden met hun mensen, dan werden zij door de Japanners gestraft en als zij de Japanse bevelen uitvoerden, werd de bevolking onderdrukt. Hun werk was van haat omgeven.' 2 Wij nemen aan dat de Atjehse jongens en mannen die voor allerlei werk werden opgeroepen, door de Japanners hard zijn behandeld maar hebben daar geen nadere gegevens over. Aangezien de betrokkenen telkens na twee weken naar hun woonplaats terugkeerden, kan het zijn dat de Japanners enige terughoudendheid hebben betracht. Van die terughoudendheid was geen sprake jegens een aantal op Sumatra's oostkust wonende Javaanse jongeren van zestien tot vijf-entwintigjaar die in mei '42 bij razzia's gegrepen waren en als koelies waren ingezet in en bij de haven van Sabang dan wel zich voor werk daar hadden laten winnen op grond van de toezegging dat zij per dag driemaal te eten en f 2 loon zouden krijgen en kosteloos huisvesting, kleding en medicijnen zouden ontvangen. Zo kwamen in Sabang in '42 enkele honderden
I Anth. Reid: The Blood of the People, p. 125-26. aangehaald a.v., p. J 26. 2

Panglima Polems herinneringen,

526

ATJEH

maar in '43 enkele duizenden Javanen terecht. Zij werden gehuisvest in loodsen waar zij op de vloer moesten slapen. 'Ik kreeg', aldus later een hunner, 'eens per jaar een dunne juten zak om als kleding te gebruiken en eenmaal een rubberbroekje.' De voedselrantsoenen waren gering en wie niet kon werken wegens ziekte, kreeg niets te eten en kreeg ook geen loon; dat loon was 60 cent per dag in '42-'43, 70 in '44, 80 in '45. Per maand waren er slechts twee rustdagen.
'Er werd tijdens het werk veel geslagen door de Japanners ... Ik ben driemaal gestraft omdat ik een dag niet gewerkt had. Deze straf bestond er uit dat ik opgesloten werd in een zinken hok van twee bij twee meter. Dit hok stond in de brandende zon ... Ik ben tweemaal voor drie dagen en eenmaal voor twee dagen opgesloten geweest in dit hok en kreeg in die tijd geen eten en drinken ... Na afloop van deze straf kreeg ik van de Japanse bewakers twintig stokslagen op mijn zitvlak en moest direct weer aan het werk. ... In het kamp was een ziekenloods ... Bijna alle wonden raakten er genfecteerd door de zeer onhyginische toestanden en de slechte medische verzorging. Ik heb vele koelies met zeer grote en diepe, pikzwarte, verschrikkelijk stinkende wonden zien rondlopen; het witte vocht droop uit deze wonden. Zeer vele koelies zijn aan deze wonden overleden. Zeer veel koelies leden aan hoge koortsen, zeer sterk opgezwollen benen en buiken en aan buikloop. In 1944 en 1945 stierven er dagelijks van twee tot tien koelies per dag.' 2
1

Een tweede Javaan schatte dat van de in en bij Sabang tewerkgestelde Javanen 'meer dan de helft en misschien wel 75 % overleden zijn. Alle koelies liepen als geraamten rond en hadden grote zweren en er waren meer zieken dan gezonden.' 3

*
Dit beeld van de behandeling van de Javaanse koelies op Sabang die Of bij razzia's gegrepen waren Of zich op grond van bedriegelijke Japanse toezeggingen hadden aangemeld, dunkt ons een goede overgang naar wat wij te schrijven hebben over een aanzienlijk grotere groep Javanen, van wie de meesten op Java op een geheel andere wijze in een situatie belandden waarin zij voor de Japanners moesten zwoegen: zij werden er
1 hongeroedeem 2 TKR-Medan, auditeur-militair: p.v. Lias, 12 aug. 1946, p. 1-2 (IC, 17252). 3 A.v.: p.v. Sadimin, 12 aug. 1946, p. 2 (IC, 17255).

UITGEMERGELD

INDI

namelijk op grond van Japanse bevelen door hun eigen inheemse bestuurders toe verplicht, precies als in Atjeh met vele Atjehers geschiedde. Er was evenwel dit verschil dat die Atjehers om de twee weken naar hun woonplaats konden terugkeren, terwijl de bedoelde Javanen, de romcesja's, voor lange tijd werden weggevoerd, velen ver van Java.

De 'romoesja's'
Romoesja is een Japans woord dat zoiets als 'werksoldaat' betekent en de recrutering van die 'werksoldaten' op Java is slechts de voortzetting geweest van wat de Japanners elders in Azi hadden gedaan: ook in Korea, in Mandsjoerije en in bezet China hadden zij regelmatig grote groepen inheemse arbeiders gevormd die onder toezicht van militairen aan het werk waren gezet. Sommigen van die arbeiders waren tot dat werk gedwongen, anderen hadden er zich voor aangemeld op grond van de toezegging dat zij goed betaald en behoorlijk behandeld zouden worden voor arbeid die, aldus de Japanners, als een eer moest worden beschouwd: de glorie van het Japanse leger moest ook op die 'werksoldaten' afstralen. In het Indonesisch heetten zij op Java in de propaganda "pradjoerit ekonomie', 'economische soldaten'. Aanvankelijk was op Java van die propaganda geen sprake. Er lagen bruggen in het water, wegen waren versperd, op vliegvelden waren vernielingen aangericht en dat moest allemaal zo spoedig mogelijk worden hersteld. Soms eisten de Japanse militairen dat de inheemse bestuurders hun daartoe voldoende werkkrachten zouden leveren, soms hielden zij razzia's. Wij gaven daar al een voorbeeld van in hoofdstuk 5: voorbeeld van een inheemse klerk die, in maart '42 van Batavia naar Buitenzorg fietsend, van zijn flets gesleurd was en gedwongen was, mee te helpen bij het herstel van een vliegveld: 'hij had gedurende een maand onder streng toezicht gewerkt, meer slaag dan eten en geen betaling ontvangen. Het had hem eindelijk mogen gelukken te ontsnappen ... Zijn geval was er een uit duizenden.' Met het houden van dergelijke razzia's is het Japanse leger doorgegaan: waren arbeidskrachten nodig voor werk op Java of elders, dan werden dessa's afgezet en alle mannen en jongens onder gewapend geleide afgevoerd. Vooral in '42 en in de eerste helft van '43 is dat het geval geweest. In de eerste maanden van '43 werd een deel van de gegrepenen naar Sumatra overgebracht om daar ingezet te worden bij de aanleg van

'ROMOESJA'S'

IN

PAKANBAROE

de z.g. Pakanbaroe-spoorweg: een spoorwegtraject dat aansluiting moest geven op de bestaande lijn naar Padang (zie kaart XIII op pag. 629). Was die verbinding tot stand gekomen, dan zouden de Japanners van Singapore versterkingen naar de Sumatraanse westkust kunnen sturen zonder dat hun transportschepen zich in de gevaarlijke Indische Oceaan zouden behoeven te wagen. Begin '43 werden de eerste romcesja's op Sumatra's oostkust aan het werk gezet om er in het moerassige gebied, waar veel malaria heerste, te beginnen aan het opwerpen van een spoordijk. In maart '43 nu werden de leerlingen van de derde klas van een school voor voortgezet onderwijs te Djokjakarta, jongens dus van veertien of vijftien jaar, bij het uitgaan van de school door Japanse militairen omsingeld, naar het station gevoerd en met talloze anderen in vergrendelde goederenwagons naar Batavia getransporteerd: een reis van een dag; zij kregen niets te eten of te drinken. In Batavia bleken zich ca. achtduizend romoesja's te bevinden. Dezen gingen met twee schepen naar Singapore onderweg - een van de schepen werd getorpedeerd, ca. vierduizend romcesja's verdronken. De resterende vierduizend kwamen begin april '43 in Pakanbaroe aan. Van een van de uit Djokjakarta afkomstige leerlingen kreeg later een krijgsgevangene van het Knil (een van de velen die aan de romoesja's werden toegevoegd) het volgende relaas te horen:
'Meteen bij aankomst wordt door de Japanners een machtswellust-demonstratie gehouden voor het front van de pas aangekomen romcesja's. Acht van hen worden aangewezen om een rails op te tillen. Zij zijn er niet toe in staat. De Japanner vermindert het aantal, steeds met twee man, tot er vier overblijven. Uiteraard zijn ook zij niet in staat de rails op te tillen ... Deze vier man worden ter plaatse met een samoerai-zwaard onthoofd. De Japanse commandant deelt de aangetreden romcesja's mee, 'dat dit luie romoesja's te wachten staat.' Dan begint het harde leven langs de spoorbaan: weinig eten, geen kleding, geen daggeld en geen geneeskundige verzorging. De barakken voor hun huisvesting moeten zij zelf bouwen. Zolang deze nog niet gereed zijn, wordt in de openlucht geleefd ... Kleding wordt niet verstrekt, evenmin muskietengaas ... De meesten sterven aan ondervoeding, dysenterie, malaria en tropenzweren.' I

In totaal werden ca. twee-en-twintigduizend romoesja's bij de aanleg van de Pakanbaroe-spoorweg ingezet van wie de meesten van Java afkomstig waren, sommigen uit de Buitengewesten, enkelen zelfs uit Frans-Indo-China. Er waren in augustus '45 nog ca. vijfduizend in leven
Aangehaald in H. Neumann en E. van Witsen: De Pakanbaroe-spooru/e (1982),

p.22.

529

UITGEMERGELD

INDI

en van dezen bezweken na Japans capitulatie nog velen aan de gevolgen van hun inzet.

*
Hoeveel Indonesirs gedurende de Japanse bezetting als 'werksoldaten' moesten zwoegen, is niet precies bekend - in ' 5I was de officile schatting van de Indonesische regering: viermiljoenhonderdduizend. De meesten van dezen werden, schijnt het, slechts betrekkelijk korte tijd ingezet en werden ook niet van de eilanden afgevoerd waarop zij woonachtig waren; daar hadden de Japanners al niet voldoende schepen voor. Op Java zijn veruit de meesten dichtbij hun woonplaats aan het werk gezet, naar wij aannemen: voor korte tijd of voor korte perioden. Langer is gewerkt door twee groepen: de romoesja's die uit hun woonplaats naar andere delen van Java werden overgebracht, en de romoesja's die, zoals de aan de Pakanbaroe-spoorweg ingezette groep, overzee werden getransporteerd. Er is evenmin bekend, hoevele romoesja's als gevolg van razzia's in Japanse handen vielen, hoevelen zichzelf aanmeldden omdat zij geen kans zagen op andere wijzen in hun levensonderhoud te voorzien, en hoevelen door de inheemse bestuurders tot vertrek werden gedwongen. Aannemelijk is het dat het aantal vrijwilligers in '42-'43 afnam, toen op Java hier en daar bekendgeworden was dat de Japanners de romoesja's slecht plachten te behandelen. Bovendien gingen de Japanners van eind '43 af systematisch de inheemse bestuurders (de regenten, de districtsen onderdistrictshoofden en de dessa-hoofden) inschakelen. Daarvan is de achtergrond bekend. Er vond namelijk begin oktober '43 in Singapore een conferentie plaats van de hoofden van de afdelingen-arbeidsinzet van de hoofdkwartieren der verschillende legers in het Nanjo-gebied en daar werd afgesproken dat Java het grote reservoir zou zijn waaruit al die legers de arbeidskrachten zouden putten die zij nodig hadden. Nadien richtte het Japanse Zestiende Leger op Java een centraal arbeidsbureau op als deel van het departement van Binnenlandse Zaken. Het bureau droeg er zorg voor dat aan de inmiddels opgerichte Centrale Adviesraad de vraag werd voorgelegd, op welke wijze 'de praktische samenwerking die de inheemse ingezetenen aan de Groot-Oost-Aziatische oorlog verlenen', kon worden versterkt. De Adviesraad, welks leden niet onkundig waren van de willekeur waarmee romoesja's of door de inheemse bestuurders waren aangewezen of door de Japanners waren gegrepen en weggevoerd, gaf het Japanse militaire bestuur in overweging, een Gemeen-

530

DE

'GEMEENSCHAP

VOOR

DE

ARBEID'

schap voor de Arbeid op te richten, alle mannelijke ingezetenen van zestien tot veertig en alle ongehuwde vrouwelijke van zestien tot vijfen-twintig jaar te registreren, in elk van de zeventien residenties een centrum voor de opleiding van arbeiders op te richten en alle maatschappelijke eenheden op Java zoals de overheidsbureaus, de scholen, de ondernemingen en de afdelingen van alle bestaande organisaties van Indonesirs, Chinezen, Arabieren en Indische Nederlanders opdracht te geven, een groep te vormen van op zijn minst vijftig personen die voor romoe~ia-arbeid in aanmerking kwamen - op die groepen zou dan een beroep kunnen worden gedaan als arbeidskrachten nodig waren. Die aanbevelingen werden door het Japanse militaire bestuur overgenomen: de Gemeenschap voor de Arbeid werd opgericht, de registratie vond plaats, elke residentie kreeg een centrum voor de opleiding van arbeiders en de opdracht ging uit om de groepen van op zijn minst vijftig candidaat-romoe~ia's te vormen. Het systeem werd, dat aan elke residentie werd opgegeven hoeveel romcesja's geleverd moesten worden. De residenten gaven die opdrachten door aan de besturen van de stadsgemeenten en aan de regenten, de regenten lichtten de districts- en onderdistrictshoofden (de toedono's en assistent-wedono's) in en dezen, voorzover nodig, de dessa-hoofden. Dit ging allemaal gepaard met een grote propaganda-actie: in alle steden en grote bedrijven dienden bijeenkomsten gehouden te worden, groepen propagandisten moesten in elk regentschap gaan rondtrekken, de radio wijdde op de r ste, rode en zoste van elke maand's avonds van negen tot tien uur een programma aan de arbeidsinzet dat overal uit de publieke luidsprekers (de 'zingende torens') klonk, bij het vertrek van de 'werksoldaten' dienden feestelijkheden georganiseerd te worden en op de deur van de woning van diegenen die buiten Java als romoesja zouden worden ingezet, moest een kenteken geplaatst worden. 'Aan de bevolking moet worden meegedeeld', aldus de richtlijnen terzake', 'dat de bewoners van het huis waarop dit teken voorkomt, zo goed mogelijk verzorgd zullen worden.' Nu de werkelijkheid. Ook onder het nieuwe systeem ging het aanwijzen van de romoesja's met grove willekeur gepaard. De inheemse bestuurders kregen premies, afhankelijk van de aantallen die daadwerkelijk op de verzamelplaatsen verschenen. Sommige inheemse bestuurders maakten het zich gemakkelijk door om te beginnen alle zich in hun gebied bevindende zwervers

Tekst: NI, p. 196-97.

531

UITGEMERGELD

INDI

aan te wijzen (en aan dezen werden dan alle als lastig beschouwde inheemsen, soms ook de gedetineerden uit bepaalde gevangenissen, toegevoegd), anderen deden weten dat wie niet opkwam, voortaan geen rantsoenbonnen zou krijgen. Aanwijzing betekende overigens niet in alle gevallen dat men vertrok: wie daar bezwaar tegen had en over voldoende geld beschikte (dat was bij talrijke Chinezen het geval), kon de inheemse bestuursambtenaren omkopen of, als dat niet mogelijk was, meestal wel een arme Javaan vinden die zich tegen betaling van een zeker bedrag bereid verklaarde, in plaats van de aangewezene te vertrekken. Bij dat vertrek moesten de romoesja's naar verzamelplaatsen lopen waar zij slecht werden behandeld en vervolgens in geblindeerde treinen gestopt die hen vervoerden naar de plaatsen waar gewerkt moest worden, of naar de havens. Nadien vernam men taal noch teken van hen en de overheidszorg voor de gezinnen die zij hadden achtergelaten, was zo beperkt dat particuliere Indonesische comits werden opgericht om voor aanvulling zorg te dragen. Vooral Hatta gaf impulsen in die richting. Een moeilijkheid was daarbij dat geen enkele overheidsinstantie de namen en adressen der romoesja's had genoteerd. Het oproepen via het inheemse bestuur leverde resultaten op, waarover de Japanners alleszins tevreden waren: volgens hun rapporten kregen zij in de eerste grote actie, welke in november '43 begon en in maart '44 eindigde, driemaal meer romoesja's bijeen dan zij nodig hadden - niet duidelijk is of zij da.i t ; t 1 ce bedoelden dat dat hoge aantal op de verzamelplaatsen bijeenkwam of dat het de optelsom was van de schriftelijk aangemelde aantallen. Vaststaat dat de Japanners in het kader van die eerste actie 30% mr romoesja' s van Java konden transporteren dan in hun eigen (vermoedelijk met opzet te hoog gestelde) plannen was voorzien. Gegevens over de tweede actie, die in april '44 begon, zijn niet bekend. Gelijk gezegd: wij veronderstellen dat veruit de meeste romcesja's op Java zijn gebleven. Wat hun inzet aldaar betreft, weten wij dat zij bestaande vliegvelden moesten uitbreiden en nieuwe aanleggen alsmede tunnels moesten graven voor de reserve-voorraden van het Japanse leger; verder, dat zij in Bantam de kolenmijnen moesten uitbreiden en in dat kader ook nieuwe weg- en spoorwegverbindingen aanleggen. Hier bevonden zich in november '44 ca. honderdduizend romoesja's die het in zoverre beter hadden dan hun lotgenoten elders dat zij in die maand textiel en medicijnen uitgereikt kregen. Er waren in totaal naar Bantam evenwel mr dan honderdduizend romoesja's overgebracht, want wie er de kans toe had gezien, had zijn werk in de steek gelaten en was

532

LOT DER 'ROMOESJA'S'

elandestien naar zijn woonplaats teruggekeerd. Voor de in de mijnen werkende romcesja's was dat moeilijk. Dat waren er aanvankelijk twintig-, later vijftienduizend. Tan Malaka, tewerkgesteld bij de administratie van een der mijnen, zag van nabij hoe het hun verging. 'De arbeiders', aldus zijn biograaf Poeze,
'stierven bij tientallen ten gevolge van gebrek aan voedsel en aan medische verzorging. Zij zochten langs de weg een plaats om te sterven. Zij werden vaak in massagraven langs de weg gelegd, die in de natte moesson onderliepen ... Per maand lieten op een totaal van vijftienduizend arbeiders vier- vijfhonderd het leven.'
1

Ten tijde van Japans capitulatie waren bij de mijnen in Bantam nog maar ca. tienduizend romoesja's aanwezig.

*
Onder verscheidene groepen romoesja's die van Java werden afgevoerd, was de sterfte naar verhouding nog aanzienlijk hoger. Wij hebben over de lotgevallen der betrokkenen helaas maar weinig rapporten maar zij wijzen alle in dezelfde richting. Zo vertrok in '43 een zeven-en-vijftigjarige mandoer (opzichter) uit Semarang. 'Ik moest', zo verklaarde hij in augustus '462,
'voor de assistent-wedollo verschijnen. De daar aanwezige Japanners zeiden mij, dat ik voor drie maanden naar Celebes moest om daar te werken. Ik zou een hoog loon, goede voeding en behoorlijke kleding krijgen. Wij vertrokken met honderd man en ik kreeg de leiding. Het waren allen eenvoudige dessa-mensen ... Van ... Midden-Java werden wij naar ... Oost-Java gebracht, waar wij koeliewerk moesten verrichten. De koelies ontvingen 50 cent per dag en ik 75 cent, hoewel men mij n gulden beloofd had. Wij werkten daar twee maanden en in die tijd werden er negenduizend koelies ... verzameld. Daarna werd ik met vijftienhonderd man naar Raha gezonden op het eiland Moena ten zuidoosten van Celebes. Ik kreeg vijftig man onder mij. Wij maakten de overtocht in een houten japans schip, waarin de vijftienhonderd man werden samengeperst ... Na tien dagen bereikten wij Makassar, waar ons n dag rust werd gegeven. Daarna vervolgden wij onze tocht naar Raha. Onderweg vielen er geen doden.

H. A. Poeze: Tan Malaka, p. 517, 519. NI, p. 505-06.


1

Tekst van zijn rapport d.d. 16 aug. 1946 in

533

UITGEMERGELD

INDI

In Raha aangekomen, werden wij meteen aan het werk gezet. Wij moesten het schip lossen en schoonmaken. Dat kostte ons een week. Wij werkten tot tien uur 's avonds ... Wij kregen geen loon en voedsel werd maar eens per dag verstrekt. Toen wij met het schip klaar waren, moesten wij een vliegveld aanleggen. Nu werd aan de koelies weer 50 cent per dag betaald en ik kreeg 75 cent. Op ons loon werd per maand f 3 gekort voor voeding, f 5 moest gespaard worden en f 5 werd ingehouden om naar Java over te maken.' Ons geblokkeerde tegoed is nooit uitbetaald . . . . Wij kregen maar n vrije dag per maand. De zieken werden behoorlijk behandeld: er was een hospitaal met een Japanse dokter voor de ernstige patinten ... Als er iets verkeerd ging met het werk, moesten de mandoers aantreden. Wij kregen dan een schrobbering, gevolgd door een fiink pak slaag. Meestal werden wij met een stok geslagen, liefst op het hoofd. In een jaar tijd stierven er vijfhonderd koelies op Moena, meest ten gevolge van voedselgebrek ... Tweemaal heb ik mij over de voeding beklaagd bij een Japanner ... Beide malen was het enige resultaat een fiink pak slaag. Wij mochten geen brieven schrijven en ontvingen er ook geen.' Op Ambon werd midden '44 een groep Nederlandse krijgsgevangenen gehuisvest in barakken waarin vr hen romoesja's van Java ondergebracht waren geweest. 'Wat hier door Inlanders, van Java geronseld en gedwongen, is geleden, is', aldus een der krijgsgevangenen in zijn rapport, 'onbeschrijfelijk. En die paar overlevenden die er nog rondkropen, totaal uitgemergeld, uitgeteerd door dysenterie en door malaria gesloopt, deze met griezelig grote zweren bedekte stakkers waren aantijgingen aan het Japanse adres om nooit te vergeten.' 2 Andere romoesja's, ongeveer dertig man, waren eind april '44 de eersten met wie officieren van het Nederlands bestuursapparaat op NederlandsNieuw-Guinea konden spreken. Het betrof hier werklozen uit de buurt van Malang en Soerabaja die omstreeks september '43 in contact waren gekomen met ronselaars: Javanen en Chinezen, die hun werk hadden aangeboden waar zij per dag 80 cent tot een gulden betaald zouden krijgen - zij hadden bovendien tien gulden voorschot gekregen. Toen er driehonderdvijftig hunner bijeenwaren, waren zij onder militair geleide per trein naar Batavia gebracht; onderweg waren ongeveer vijf-en-twintig

, Dergelijke gelden zijn daar na enige tijd uitbetaald, maar op welke schaal dat is gebeurd, is niet bekend. 2 Aangehaald in J. H. W. Veenstra: Als krijgsgevangene naar de Molukken en Flores. Relaas van eenjapans transport Vall Nederlandse en Engelse militairen
1943-1945 (1982), P279

534

LOT

DER

'ROMOESJA'S'

ontsnapt. 'De overigen', aldus de samenvatting van de relazen van de dertig romoesja's,
'marcheerden onder Japanse bewaking naar Priok, waar ze aan boord van een schip werden gebracht ... Tot dusver was hun behandeling, ofschoon niemand naar Batavia wilde, vrij goed geweest. Aan boord was de behandeling veel minder, o.m, slecht eten. Het schip bracht hen via Balikpapan naar Palau, vandaar naar Hollandia. Daarna werden ze naar Aitape ' overgebracht. Hier moesten ze graafwerk doen op het vliegterrein en aan de wegen. Ze ... hebben veel te lijden gehad. Geen salaris, dagelijks niet meer dan een handvol rijst met wat gedroogde groenten. Acht-en-zestig zijn door ondervoeding, buikziekte of malaria omgekomen ... Wie ziek was, kreeg geen eten. Wie niet hard genoeg werkte, werd met een zware knuppel afgeranseld. Zeven zijn er op die manier ... doodgeslagen.> Ze hadden in het geheel geen kleren; wat ze van Java hadden meegenomen, was reeds lang versleten. Er waren aanvankelijk ook Papoea's aan het werk, doch die zijn weggelopen.' 3

Er bestaat geen volledig overzicht van de plaatsen waar romcesja's van Java naar toe zijn gebracht. Een vermoedelijk uit eind september '45 daterende Japanse opgave over de periode juni '43-juli '45 (het wegzenden is al vr juni '43 begonnen l)" vermeldt dat er 200 naar Frans-IndoChina zijn gezonden, 56400 naar de Grote Oost, 48700 naar N ederlandsen 31700 naar Brits-Borneo, 120000 naar Sumatra, 31000 naar Singapore en Malakka" en 6 100 naar Thailand. Dit geeft een totaal van 294 1006 en dat totaal is te laag: er zijn ook romcesja's naar Japan en Hongkong getransporteerd" en van de na Japans capitulatie in Thailand aangetroffen ca. 4000 romcesja's werd aangenomen dat zij de overlevenden waren van groepen die tezamen op zijn minst IQ 000 Javanen hadden geteld. Dat was een schatting die een Nederlands officier in september '45 in Bangkok maakte, en hij voegde er waarschuwend aan toe dat uit gedetailleerde gegevens van enkele kleinere van die groepen gebleken was, dat zich

1 in Australisch Nieuw-Guinea 2 Bij Singapore hebben zich gevallen voorgedaan waarbij romoesja's bij wijze van straf levend begraven werden of in een mat gewikkeld die in brand gestoken werd. 3 Brief, 26 april 1944, van de Nica-Nieuw-Guinea aan de Nederl.-Indische autoriteiten te Melbourne (ARA, MK, M I02, N.l., 1-4). 4 Tekst: IC, 5709. 5 Er zijn door de Japanners op Java ook jonge vrouwen aangeworven aan wie gezegd was dat zij in Singapore verpleegster zouden worden - in werkelijkheid werden zij daar in bordelen geplaatst. 6 Brief, 21 sept. 1945, van J. S. Krom (IC, 5228). 7 Bovendien heeft Bali ca. 7 000 romoesja's moeten leveren (van wie ca. 6 000 omkwamen) en Lombok ca. 4 000 (hocvelen van hen zijn omgekomen, is niet bekend).

535

UITGEMERGELD

INDI

onder deze aan de Birma-spoorweg ingezette romcesja's 'een sterfte van 80 en zelfs 90 % had voorgedaan.' I Belast met uitermate zwaar werk, lijdend onder een tekort aan voedsel en verstoken van alle medische zorg, waren zij bovendien door de Japanners op de hardste wijze aangepakt. 'Sommigen van ons', zo herinnerde zich later een van de aan de Birmaspoorweg ingezette Knil-officieren,

'lukte het wel eens, een gesprek met de Javanen aan te knopen, maar dezen waren altijd nog bang dat de Jap het zou merken. Wat ze dan vertelden, was ontstellend. De Jap had niet het minste medelijden. Zij die koorts (malaria) hadden, werden soms door de Jappen de hele dag in de kali gezet met alleen het hoofd boven water, zogenaamd om af te koelen. Anderen die te zwak waren om te werken, werden soms een boom ingejaagd waarvan de takken boven de stromende kali hingen. Als ze dan door uitputting zich niet langer konden vasthouden, vielen ze in de kali en werden door de stroom meegevoerd.' 2 Hoevelen zijn elders en op andere wijzen de dood ingejaagd? Het is niet bekend. Vaststaat dat van de ca. I20000 naar Sumatra getransporteerde romcesja's nog geen 23000 in leven zijn gebleven, van de 3IOOO die naar Singapore en Malakka zij n gezonden, ca. IO 000 en van de 3 I 700 die op Brits-Borneo werden ingezet, slechts ca. 2500. Bekend is voorts dat een grote groep die op Nederlands-Borneo aan het werk gezet werd om dwars door het oerwoud het noordelijk traject van de weg BandjermasinSamarinda aan te leggen, in het geheel geen overlevenden heeft gekend. Na de oorlog was de algemene aanvaarde schatting dat van alle romoesja's die gedwongen waren Java te verlaten (en dat zijn er dus aanzienlijk, misschien wel zeer aanzienlijk mr geweest dan de voor de periode juni '43-juli '45 vermelde 294 IOO), slechts ca. 77000 naar Java zijn terugge-

keerd.'
1 J. S. Krom: Rapport, 21 sept. 1945, p. 4 (IC, 5228). 2 J. van Baarse!: 'Onder de Jappen', p. 67 (IC, 81 359). > Slechts enkele honderden keerden terug vr het einde van de oorlog, t.w. in juli en in de eerste helft van augustus '45. Zij werden toen demonstratief verwelkomd. Ca. driehonderd bijvoorbeeld die op I augustus in Semarang aan land gingen (niet bekend is, waar zij vandaan kwamen), werden door de resident verwelkomd, ontvingen een geldbedrag en kregen kleding uitgereikt. Radio Djakarta berichtte dat hier 'talrijke Japanse en Indonesische functionarissen' bij aanwezig waren. Er werd gezinspeeld op de velen die niet teruggekeerd waren: 'Talrijke toespraken werden gehouden waarin gezegd werd dat geen onafhankelijkheid verkregen kon worden zonder dat offers gebracht werden en bloed werd vergoten.' (Nigis: Monitoring Report no. 1485, IC, L 69).

536

SOEKARNO

EN

DE

'ROMOES]A'S'

*
Zoals al vermeld, konden de romoesja's geen berichten naar hun gezin of familie sturen of, voorzover zij analfabeet waren, laten sturen, maar de meesten werden op Java-zelf ingezet en zeker niet allen voor lange perioden. Wie dan huiswaarts keerde, had weinig goeds te berichten en dat kan de bezorgdheid ten aanzien van het lot van diegenen van wie men niets vernam, slechts aangewakkerd hebben. Er groeide ook wrok tegen de Japanners die zich, voorzover zij beloften hadden gedaan, niet daaraan hielden en trouwens bij de razzia's opgetreden waren met een stuitende bruutheid. Onvermijdelijk was het dat die wrok zich mede richtte tegen de inheemse bestuurders die, ook als zij niet van willekeur of corruptie blijk hadden gegeven, feitelijke hulp hadden verleend aan de Japanse arbeidsinzet en, dat doende, een deel van hun traditioneel prestige hadden ingeboet. Een gelijke wrok gingen velen koesteren tegen de propagandisten die van november '43 af overal waren gaan rondtrekken - hoe lang dezen dat hebben volgehouden, is niet bekend. Een van de belangrijkste propagandisten was Soekarno. Hij hield tal van toespraken waarin hij zijn toehoorders opriep, zich als 'werksoldaat' aan te melden en waarin hij diegenen prees die dat hadden gedaan. Bovendien leende hij er zich op 3 september '44 toe om zelf demonstratief als romoesja te fungeren. Vroeg in de ochtend van die dag verzamelde zich in Djakarta een grote menigte om Soekarno en ca. vijfhonderd andere vrijwilligers (Indonesirs, Chinezen, Arabieren, Indische Nederlanders en een aantal Japanse burgers) uitgeleide te doen bij hun tocht naar het station waar een trein gereed stond die allen naar Bogor (Buitenzorg) zou brengen. 'Precies om tien uur', aldus een persverslag",
'marcheerde de groep af ... onder de bezielende muziek van een Ambonnees fluitorkest." Langs de gehele weg werden zij hartelijk begroet door de bevolking van Djakarta. Uitroepen als 'Leve Boeng Kamo!", 'Leve het Korps Vrijwillige Romoesja's!' waren niet van de lucht. Ir. Soekamo was gekleed in een kort broekje en een gewoon overhemd. Op zijn hoofd had hij een gevlochten hoed.

1 Tekst: NI, p. 506-07. 2 Wij herinneren er aan dat van oudsher slechts een deel van de Ambonnezen aan Nederlandse kant stond. "Broeder (Soe)karno'

537

UITGEMERGELD

INDI

... Na aankomst op de plaats van bestemming marcheerde de troep ... keurig in het gelid naar het kantoor van Openbare Werken, waar werd gerust onder het aanhoren van verschillende redevoeringen' -

redevoeringen ter verwelkoming waren dat. Soekarno sprak er een dankwoord voor uit.
'Hij stelde voor, zich een week lang niet te scheren om te bewijzen dat men zonder ophouden had doorgewerkt. Toen belichtte hij de betekenis van deze groep, waarna het hoofd van de Romoe~a-dienst een doos met suikergoed aanbood, een geschenk van het hoofd van de Propagandadienst aan ir. Soekarno ter verdeling onder de vrijwillige romcesja's. Daarop ging men aan het werk ... De een moest stenen en zand uit de rivier halen, een ander zwaaide de hamer om de stenen tot gruis te slaan, enz .... Ir. Soekarno maakte zich, tezamen met de resident, verdienstelijk met het bewerken van een stapel stenen. Na afloop had men een gezellige avond, die werd verzorgd door het cabaretgezelschap van het Cultureel Centrum te Djakarta, dat met de vrijwillige romoesja's was meegekomen.'

Van Soekarno's optreden werd een filmopname gemaakt en verschenen foto's in de pers. Overeenkomstige foto's verschenen in '45 toen hij samen met het hoofd van het Japanse militaire bestuur een bezoek had gebracht o.m. aan de mijnen in Bantam waar hij, aldus zijn eigen woorden, 'beklagenswaardige skeletten slavenarbeid' had zien verrichten. Die tweede reeks foto's leidde er toe dat hij, gelijk al in hoofdstuk 4 vermeld, bezoek ontving van vijf studenten die hem vroegen hoe hij zijn medewerking aan de romoesja-inzet kon verantwoorden. 'Als ik', zo gaf hij in '64 zijn antwoord wee" 'duizenden moet opofferen om miljoenen te redden, dan zal ik dat doen. Als leider van dit land kan ik mij de luxe van gevoeligheid niet veroorloven.' Bij dit verweer willen wij vooreerst slechts opmerken dat de romoesjainzet niet duizenden maar honderdduizenden te gronde heeft doen gaan.

Java's mislukte oorlogseconomie


Wanneer men het als de voornaamste taak ziet van diegenen die aan een oorlogseconomie leiding geven, om, wat de burgerij betreft, de schaars

INVLOED

DER

JAPANSE

CONCERNS

geworden consumptie-goederen naar billijkheid te verdelen, dan moet geconstateerd worden dat het Japanse militaire bestuur van Java bij de uitoefening van die taak heeft gefaald. Om te beginnen kon het bestuur op het bedrijfsleven onvoldoende greep krijgen. Dat bedrijfsleven werd in de loop van' 42 en '43 corporatief ingericht, d.w.z. dat een veelheid aan nieuwe verbanden werd opgericht, kumiai, die elk een bepaalde bedrijfstak omvatten. Elke kumiai stond onder een centraal bureau waarin Japanners de lakens uitdeelden; sommige hadden adviesraden waarin naast Japanners ook Chinezen en Indonesirs zitting hadden, maar de bureauleiding hoefde zich van eventuele adviezen niets aan te trekken. Veel bedrijven waren Chinees eigendom gebleven, de Europese bedrijven waren door Japanners overgenomen. In de nieuwe directies alsook in de leiding van de bureaus hadden meestl vertegenwoordigers van de grote Japanse familieconcerns veel invloed. Die concerns bleven in Japan naar een zo groot mogelijke winst streven - zij deden op Java hetzelfde en dat laatste gold ook voor de Chinezen die er de handel beheersten en er een aanzienlijk deel van het industrile bedrijfsleven hadden opgebouwd. Van geen van de kumiai is ooit een studie gemaakt en evenmin bestaat er een studie over de werking van het corporatieve stelsel als geheel - wel is bekend dat in de kringen der Indonesische nationalisten al in '42 maar vooral in '43 de overtuiging veld won dat, hoe vaak de Japanners ook gewaagden van het brengen van 'gemeenschappelijke offers' ter wille van het winnen van de oorlog en de opbouw van de 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer', in feite de offers die uit oorlog en bezetting voortvloeiden, hoogst ongelijk waren verdeeld. De betogen dier nationalisten leidden er toe dat het militair bestuur op Java in '44 op Hirohito's verjaardag, 29 april, een 'Voorbereidende Commissie tot de Instelling van een Nieuwe Economische Orde voor de Bevolking van Java' oprichtte; twee-en-dertig Japanners, acht-entwintig Indonesirs, twee Chinezen en n Indische Nederlander waren tot lid benoemd - het militair bestuur had er dus zorg voor gedragen dat de Japanners in de meerderheid waren. Over het beraad in de subcommissies waarin de genoemde commissie zich splitste, hebben wij geen gegevens - bekend zijn slechts de rapporten die in juli en september '44 dom de subcommissies zijn ingediend en die, schijnt het, als het eindresultaat van het werk werden beschouwd.'

Tekst in Japanese Military Administration

in Indonesia: Selected Documents, P: II5-27.

539

UITGEMERGELD

INDI

In die rapporten stonden talrijke aanbevelingen en elk van die aanbevelingen mag men als een aanwijzing zien van wat er, naar het oordeel van de leden der subcommissies, was misgegaan. De eerste twee aanbevelingen luidden: 'Er zorg voor te dragen dat de Chinese, Arabische en inheemse kapitalisten zowel als anderen die voor de economie van betekenis zijn, de conceptie van de individualistische economie met haar najagen van de persoonlijke winst verwerpen en dat zij doordrongen worden van de conceptie dat de publieke belangen prioriteit moeten hebben. Te bevorderen dat de bevolking als geheel een waarachtig begrip krijgt voor de internationale situatie en dat een einde wordt gemaakt aan economische misdaden zoals het hamsteren, het achterhouden van goederen die verkocht kunnen worden en het bedrijven van zwarte handel.'

Voorts werd in de rapporten geadviseerd: alle lonen onder controle te stellen; de kosten van levensonderhoud te stabiliseren door prijsstijgingen tegen te gaan; de werkloosheid te doen verminderen; delen van de lonen in goederen uit te betalen; in alle ondernemingen Indonesirs te benoemen tot chef arbeidszaken ; de medische zorg voor de arbeiders in loondienst te verbeteren; alle technisch geschoolden apart te registreren; te verhinderen dat geschoolde krachten nieuwe betrekkingen zouden zoeken; nieuwe geschoolde krachten op te leiden; het beheer van de in beslag genomen Westerse cultuurondernemingen aan daarvoor gekwalificeerde inheemsen uit de betrokken streek op te dragen; de landbouwcoperaties uit te breiden zodat er in elke dessa op zijn minst n coperatie zou komen; die coperaties te belasten met de koop, het opslaan, het transport en de verkoop van landbouwproducten en het verlenen van voorschotten aan de landbouwers alsmede met de distributie van levensbehoeften en gereedschappen onder de dessa-bewoners; industrile en handelscoperaties op te richten, die laatste vooral in de steden, teneinde de werking van het distributiestelsel te verbeteren; en, tenslotte, in Djakarta een Centraal Industrieel Fonds en in elk regentschap een Industrieel Fonds van dat regentschap in het leven te roepen. Een lange lijst van aanbevelingen dus (geen van alle uitgewerkt, geen van alle voorzien van een uiteenzetting die aangaf hoe zij in de weerbarstige maatschappelijke werkelijkheid het beste opgevolgd konden worden), die tegelijk een lange lijst van klachten was. Wat gebeurde er nadien? Het Japanse militaire bestuur richtte een Kantoor voor de Volkseconomie op dat zich, naar wij aannemen (nadere bijzonderheden zijn niet

54

PLANNEN

VOOR

JAVA

bekend), in alle of in sommige aanbevelingen ging verdiepen. Vervolgens werd in april '45 een 'Commissie tot Instelling van een Nieuwe Economische Orde voor de Bevolking van Java' opgericht. Toen Japan vier maanden later capituleerde, liet die 'Nieuwe Economische Orde' nog steeds op zich wachten. Wat in de daaraan voorafgaande drie-en-een-half jaar bezetting was geschied, kwam hierop neer dat veel van wat door het Europees bedrijfsleven was opgebouwd, zonder voldoende compensatie voor de samenleving verdwenen was en dat in het niet-Europese deel van die samenleving het spel der economische krachten, waar de Japanners geen greep op hadden gekregen, had geleid tot de ondergang van enkele miljoenen Indonesirs.

*
In wat het Europees bedrijfsleven op Java had opgebouwd, namen de grote landbouwondernemingen, de cultures, een belangrijke plaats in. Vijf soorten cultures: die van kina, rubber, suiker, thee en koffie, werden in juni '42 onder de controle geplaatst van een Japans Controlebureau voor Cultuurondernemingen. De Europese administrateurs dienden aan dat bureau opgaven te verstrekken van de bedrijfsinventaris, de aanwezige voorraden en de productiecijfers in '39, '40 en '41. De maatschappijen die de desbetreffende ondernemingen hadden opgebouwd, werden door het Japanse militaire bestuur geliquideerd en al hun sarnenwerkingsverbanden werden opgeheven. Nadien gaf het militair bestuur aan, in hoeverre bepaalde cultures mochten worden voortgezet. In juni '43 werd de controle uitgebreid tot alle ondernemingen voor sisal, kapok en cacao. Voorzover er nog winst werd gemaakt, kwam deze bij het genoemde Controlebureau terecht, bij het militair bestuur dus. Dit zinde de ondernemers in Japan niet en zij wisten in '44 te bereiken dat in beginsel besloten werd dat Japanse firma's het werk van het bureau zouden overnemen. Dat is inderdaad van mei '44 af ten aanzien van de suikerondernemingen geschied - of de wijziging ook met betrekking tot andere cultures is voltrokken, is niet bekend. Van die cultures werd de kinacultuur, gelijk reeds opgemerkt, door de Japanners beschermd en werd getracht de cultuur van sisal (van belang voor de vervaardiging van touwen zakken) en van cacao te bevorderen.

541

UITGEMERGELD

INDI

De overige cultures werden in sterke mate aangetast. Op Java en Sumatra samen werd ruim een tiende van het rubberareaal dat bezit was geweest van ondernemingen, gerooid maar bij de thee- en koffiecultuur op Java was het percentage groter: 52, resp. 28 %. De productie van thee liep terug van 40200 ton in '40 tot I 700 ton (in het seizoen '44-'45), die van koffie van 38 000 ton (van juli '42 t.e.m. maart '43) tot minder dan Ia 000 ton in '45. De productiedaling was dus aanzienlijk groter dan de verkleining van de arealen, anders gezegd: de cultures leverden per ha veel minder op. Dat kwam door onvoldoende bemesting en ondeskundige behandeling. Op de thee-ondernemingen werden voorts veel fabrieken beschadigd, andere omgezet in fabrieken voor het vervaardigen van touwen zakken. Een nog veel zwaardere klap werd aan de suikercultuur toegebracht. Van de 85 suikerfabrieken op Java waren in '45 nog maar 13 in werking. Sommige waren volledig gesloopt, andere gebruikt voor de vervaardiging van uit suikerriet gestookt butanol dat de Japanners wilden gebruiken voor de productie van vliegtuigbenzine. De suikerproductie, 1,3 mln ton in '42, was, via 680 000 ton in '43 en 500 000 ton in '44, in '45 gedaald tot 84 000 ton, oftewel per hoofd van de bevolking ca. 1,7 kilo suiker in een geheel jaar, als alle geproduceerde suiker in distributie was gebracht.' Dat was niet het geval: cijfermateriaal (het is helaas onvolledig) doet vermoeden dat de Japanners in de jaren' 42-'45 ongeveer een zesde van de totale suikeroogst naar zich toe hebben gehaald ten behoeve van hun strijdkrachten in het Nanjo-gebied. Suiker was aan het einde van de bezetting op Java bijzonder schaars geworden," Het zou rationeel zijn geweest als de Japanners rijst hadden laten planten op alle sawahs die niet langer voor de suikerrietteelt werden gebruikt, maar dat is niet het geval geweest, althans: op een deellieten zij castorpitten planten en zelfs mais. 'Achter hun plannen kwamje niet', schreef een Europese planter in zijn herinneringen,
'of misschien wisten zij deze zelf niet. Als hun hoofdkantoor zei: .'Je moet eens kijken of je mais kunt planten', dan wilden zij overal mais planten, ook op natte sau/ahs. Ik ageerde eerst sterk, maar liet het toe tot hilariteit der bevolking' 3 -

Aannemelijk is dat door de bevolking veel suikerriet werd aangeplant waarvan de ongeraffineerde bruine suiker niet werd afgeleverd. 2 In augustus '44 was op heel Java de suikerdistributie ingevoerd; het rantsoen bedroeg I kg per hoofd per maand. Wij veronderstellen dat die rantsoenen in de loop van '45 in het geheel niet meer ter beschikking gesteld werden. 3 NI, p. 278.
1

542

ACHTERUITGANG

DER

CULTURES

mais groeit niet op natte gronden. Wat de butanol betreft: toen de experimentele productie waarvoor vijf suikerfabrieken van hun installaties beroofd waren en ook nog zeven andere onbruikbaar gemaakt, op gang was gekomen, bleek dat de tankers ontbraken om de butanol naar Japan te vervoeren. Enig succes hadden de Japanners met het bevorderen van de aanplant van sisal, rami (hennep) en andere vezelgewassen, maar de, gezien het textieltekort, voor de gehele bevolking potentieel zo belangrijke katoenaanplant mislukte: het klimaat op Java deugt er niet voor en de planten werden door insecten aangetast. In de residentie Banjoemas was de proefaanplant 'clearly unsatisfactory', aldus later regent Gandasoebrata, 'but the japanese authorities ... reported to ... Djakarta that the results ... were very good.' 1 Trouwens, was er voldoende katoen geproduceerd, dan zou toch de speciale olie ontbroken hebben waaraan de spinnerijen behoefte hadden. Een en ander verhinderde het militaire bestuur niet om in september '43 in een officile bekendmaking", welke inhield dat katoenverbouwers bij inlevering van de oogst ter aanmoediging bonnen zouden krijgen waarmee zij in speciale winkels 'tegen een veellagere prijs dan op de markt wordt gevraagd', maximaal drie sarongs zouden kunnen kopen, de zinsnede op te nemen dat het 'de kwestie van de katoencultuur goed (had) overdacht.'

*
In hoofdstuk 5 vermeldden wij dat de voorraden van alle Europese handelsondernemingen door de Japanners werden geconfisqueerd. Daar bleef het niet bij. In augustus' 43 kregen alle modezaken opdracht om te sluiten en in februari '44 ging eenzelfde bevel naar de overige middenstandszaken uit. De voorraden werden verdeeld over Japanse winkels waar Japanse officieren en Japanse burgers inkopen konden doen. Het militaire bestuur had toen al opdracht gegeven, op heel Java ijzeren hekken en brugleuningen weg te breken en op verscheidene trajecten de tram- en spoorrails op te breken - die rails werd f gebruikt voor nieuwe verbindingen op Java, zoals die welke voor de afvoer van kolen uit het Bantamse nodig waren, f naar andere gebieden in de Nanjo overgebracht waar nieuwe lijnen werden aangelegd. In maart '44 gelastte het militair
Gandasoebrata: Banjoemas, p.
II-12.

Tekst: NI, p.

511.

543

UITGEMERGELD

INDI

bestuur dat een ieder een deel van zijn ijzeren, stalen en koperen gebruiksvoorwerpen moest inleveren; werd er onvoldoende ingeleverd, dan zouden huiszoeking en inbeslagneming volgen. Hoeveel er ingeleverd is, is niet bekend. Vielen de resultaten tegen? Dat zou men kunnen afleiden uit het feit dat althans in Bandoeng met de huiszoekingen vrijwel onmiddellijk na de eerste bekendmaking werd begonnen. Op 20 december '44 verscheen een nieuwe bekendmaking, nu van de residenten: een ieder diende binnen een maand zilveren, gouden en platina voorwerpen alsmede diamanten en andere edelstenen in te leveren. Het militair bestuur gaf daarbij op, hoeveel in de verschillende stadsgemeenten en residenties door de Indonesirs, de Chinezen, de Arabieren en de Indische Nederlanders 'vrijwillig' opgebracht moest worden. Er zou voor de ingeleverde waardevoorwerpen worden betaald, wel te verstaan: naar de officile prijzen, die een fractie waren van wat men er op de zwarte markt voor kon krijgen.' De opbrengst, aldus de Japanners, zou gebruikt worden voor de bewapening van de 'zelfmoordcommando's' die op Java moesten worden gevormd om tegen Geallieerde landingstroepen te velde te trekken, en de Japanners maakten het in hun propaganda duidelijk dat er op gerekend werd dat de inzamelingsactie een groot succes zou worden. Uiteraard werd algemeen aangenomen dat, als niet voldoende ingeleverd werd, huiszoekingen en wellicht ook strafmaatregelen zouden volgen. Niettemin werd er door velen niets voor gevoeld om voorwerpen die veelal van generaties her dateerden, een grote gevoelswaarde hadden en in onzekere tijden steeds beschouwd waren als een belangrijke reserve, af te staan en in te wisselen tegen Japanse bankbiljetten. 'De inlevering van goud en edele metalen tegen vergoeding is', noteerde Bouwer in Bandoeng op 12 januari '45,
'al een even grote oplichterij als jaren geleden- de 'vreemdelingen-registratie'. Bedragen beneden de f ISO worden door de Japanse banken, belast met inname, taxatie en vergoeding, met een groots gebaar uitbetaald, maar als je zo gek mocht zijn iets te brengen dat meer waard is, bijv. f I 000, wordt eventjes het Belastingkantoor opgebeld en nagevraagd of je nog achterstallig bent in j e Extra-Oorlogsbelasting", je Personeels- of Inkomstenbelasting, je Verponding' Is dat het geval ... , dan wordt om te beginnen het totaal van je achterstand op het uit te betalen bedrag ingehouden ... en als je dan denkt, dat je dan tenminste de rest in

Wij leiden dit af uit het feit dat voor 1 gram 22-karaats goud door de Japanners f 22 werd betaald (in '40-'41 was de prijs f 2 geweest), terwijl korte tijd later, in maart '45, zulk een gram op de zwarte markt in Medan f80 opbracht (en in augustus fI90). 2 in'42 3 in '42 opgelegd 4 belasting op onroerend goed
1

544

CONFISQUATIES

contanten in je handen krijgt, ben je er weer naast. Er wordt namelijk een rekening-courant bij de Yokohama Specie Bank voor je geopend, waar deze rest als deposito wordt gestort en waarvan je iedere maand f 45 af mag halen voor levensonderhoud . . . . Vele kostbaarheden verdwijnen dus onder de grond en voorlopig schijnt de Indo-Europese gemeenschap niet van zins te zijn aan de inlevering mee te doen.'l Vijf dagen later, 17 januari:

'Van de 100 karaat aan edelstenen die de Indo-gemeenschap moet opbrengen, is nog geen 15 binnen ... De grote steden zijn allemaal achterstallig. Batavia leverde nog slechts 22 % van hetgeen de Japanners geist hebben, Malang 15 %, Soerabaja 14 %. Het meeste bracht op het eiland Madoera, nL 227 %, gevolgd door de Midden-Javaanse Vorstenlanden met II3 %. De residentie [Bandaeng] is al aan haar quantum toe ... De Chinese gemeenschap van Bandoeng moet 2 000 karaat opbrengen.' 2 23 januari: 'De Indo's zijn tenslotte ook gecapituleerd onder de Japanse dreigementen van terreur, als er niet genoeg edelgesteenten binnenkwamen. De inleveringstermijn is tot het einde van de maand verlengd. Schoonmama is met een bezwaard hart met twee kleine steentjes, tezamen 0,34 karaat, naar een bank gegaan en heeft er 85 papieren Japanse guldens voor gekregen.' Het lijkt overigens wel een reclameweek voor 'De Bijenkorf': bij inlevering van I karaat wordt een bon verstrekt waarmee men tegen de officile prijs in het warenhuis Tjioda stof voor een japon mag kopen.'4 Het Japanse militaire bestuur maakte na afloop van de aktie bekend dat aan goud tweemaal de raming (beter: de aanslag) was binnengekomen, nl. voor een waarde van f 30 mln, en dat bij de inlevering van edelstenen delen van Oost- en Midden-Java een veelvoud van de raming hadden opgebracht: Besoeki bijna het vijftien-, Madoera het tien-, de Vorstenlanden, Kedoe en Kediri het vijfvoud - daarentegen was in de residentie Batavia maar 60 % van de raming opgebracht en in de stadsgemeente Batavia maar 40 %.

Bouwer: 'Dagboek', p. 304-05 (12 jan. 1945). 2 A.v., p. 305-06 (17 jan. 'Blijkens de dagaantekeningen van de voorzitter van het comit van Indische Nederlanders te Bandoeng hadden dezen op 15 januari 19 karaat diamant ingeleverd en op 21 januari 166 karaat, waar op 5 februari nog eens 335 karaat waren bijgekomen. Zo groot was de angst! Bouwer: 'Dagboek', p. 307 (23 jan. 1945).
I

1945).

545

UITGEMERGELD

INDI

*
Wij vermeldden zojuist dat bij de inlevering van edelstenen in Bandoeng de regel werd aangehouden dat wie voor I karaat inleverde, een bon kreeg waarmee men in een warenhuis stof voor een japon kon kopen, en eerder dat in september' 43 bekendgemaakt was dat katoenverbouwers bij inlevering van de oogst bonnen zouden krijgen waarmee zij maximaal drie sarongs zouden kunnen aanschaffen. Dit waren symptomen van het tekort aan textiel, waarop wij nog terugkomen. Hier willen wij onderstrepen dat deze Japanse maatregelen voortvloeiden uit een van de bij het begin van de oorlog in Tokio opgestelde richtlijnen: dat bij de verdeling van schaarse goederen prioriteit moest worden gegeven aan diegenen die zich voor de Japanse oorlogvoering verdienstelijk maakten. Wij nemen aan (nadere gegevens ontbreken) dat die richtlijn ook ten aanzien van andere goederen in het oog is gehouden, hetgeen dus betekent dat zij niet in algemene distributie kwamen. Wat kwam wl in algemene distributie? Wij hebben er geen overzichten van en als wij die wl hadden, zouden zij maar weinig zeggen. De desbetreffende aankondigingen waren typisch Japans: men moet ze zien als doelstellingen, maar of deze gehaald werden, was een heel andere zaak. Toen begin april '45 voor het eerst een distributieregeling voor vlees werd bekendgemaakt (ieder zou eens in de veertien dagen een half ons karbouwenvlees krijgen tegen een prijs van 5 cent), schreefBouwer in Bandoeng: 'Op de nieuwe distributiekaart, geldig voor een heel jaar, die we zojuist hebben gekregen, komt voor het eerst vlees voor, wat niet zegt dat we het ook zullen krijgen.' En daarop liet hij op grond van zijn ervaring van ruim drie jaar bezetting volgen: 'De meeste artikelen die op de distributiekaart vermeld staan, krijgen we nooit.' I De Japanse overheid kreeg om te beginnen nimmer voldoende greep op de producenten van levensmiddelen en andere gebruiksartikelen zoals textiel en evenmin op de handelaren daarin, de groothandelaren inbegrepen. Zowel die producenten als die handelaren hielden waren achter - herhaalde waarschuwingen dat kras tegen de betrokkenen zou worden opgetreden als zij niet opgaven wat zij onder zich hadden, tonen alleen maar aan dat de controle ineffectief was. Veel Japanse corporaties, kumiai,
1 A.V., p. jzo (5 april 1945).

FALENDE

DISTRIBUTIE

hadden controleurs in dienst: Indonesirs die laag werden bezoldigd. Aangezien ieder trachtte aanvulling te krijgen op de levensmiddelenrantsoenen en de prijzen van levensmiddelen op de zwarte markt voortdurend stegen, was bij die controleurs de verleiding groot om tegen betaling in geld of goederen een oogje dicht te doen. Trouwens, het was vanouds op Java niet als onbehoorlijk beschouwd dat iemand die een bepaalde machtspositie had, daarvan gebruik maakte om binnen zekere grenzen (het mocht niet de spuigaten uitlopen) zichzelf, zijn gezin en zijn overige relaties te bevoordelen. Ook een deugdelijke distributiedienst ontbrak. Voorzover de functionarissen van die dienst bezoldigd waren, ontvingen ook zij maar een gering bedrag, maar van die bezoldiging was lang niet algemeen sprake. Dat de Japanners, toen zij eind '43-begin '44 het ton.arigoemi-stelsel (het groeperen van alle ingezetenen in kleine wijkgemeenschappen) op Java invoerden, de distributie aan de wijkhoofden, de tonarigoemi's, opdroegen, betekent dat er voordien geen algemene distributiedienst bestond. Van begin '44 afkwamen de in distributie te brengen goederen dus via de districtshoofden van het ton.arigoemi-stelsel, de azatsjo's (in de dessa's waren dat veelal de dessa-hoofden), bij de wijkhoofden terecht - wij nemen aan dat velen hunner in de eerste plaats voor zichzelf, hun relaties en hun vrienden zorgden (dit was, zoals al bleek, op Celebes regel). Van een effectieve prijscontrole was ook al geen sprake. In de eerste weken van de bezetting stegen de prijzen op de passars doordat de aanvoer stagneerde - zij waren gaan dalen, nadat de aanvoer weer op gang was gekomen. Met name aan de groothandelaren was toen evenwel al duidelijk dat de schaarste aan goederen steeds groter zou worden, en het gevolg was dat zij de voorraden die zij onder zich hadden, Of achterhielden Of tegen hogere dan de officile prijzen verkochten. De Kenpeitai arresteerde in september '42 enkele Chinese en Arabische groothandelaren, maakte hun namen bekend en deed weten dat voortaan nog strenger zou worden opgetreden, aangezien prijsopdrijving gezien moest worden 'als een stilzwijgende rebellie tegen het Japanse gezag'.' Nadien werd de prijscontrole opgedragen aan de Indonesische politie en aan de begin '43 in het leven geroepen hulppolitie, de Keibodan (op dat korps komen wij in hoofdstuk II terug) - die controle nam, aldus in september '44 een rapport van een Indonesir uit een gebied bij Rembang",
'dikwijls de vorm aan van roof. De kleine handelaren blijven daar echter kalm Samenvattingen Kan Po, p. 54. Tekst: NI, p. 498-99.

547

UITGEMERGELD

INDI

onder, omdat het door een inbeslagneming geleden verlies ruimschoots wordt goedgemaakt door een gelukte smokkeltransactie. Het strenge optreden van politie en Keibodan levert dan ook geen resultaten op, maar geeft wel aanleiding tot het plegen van verduisteringen door leden van de politie of de Keibodan zelf. Het aantal en het gewicht der in beslag genomen goederen is namelijk niet constant en er wordt geen aantekening van gehouden.' Herhaalde verboden om goederen te verkopen of te kopen tegen hogere dan de door het militair bestuur vastgestelde prijzen (die vaststelling geschiedde van loktober '43 af per residentie, aangezien de residenties toen, zoals eerder vermeld, als het ware gesloten economische eenheden waren geworden), hadden geen uitwerking. Zo rapporteerde eind november' 42 een Indonesisch nationalist aan het militair bestuur het volgende ten aanzien van de verkoop van sigaretten: 'Het is verboden meer te vragen dan op de banderol staat aangegeven, maar de kleinhandelaar moet aan de grossier elandestien reeds een hogere prijs betalen, waaruit volgt dat de prijs voor de consument nog veel hoger ligt. Weliswaar worden er ook sigaretten verkocht tegen de banderolprijs, maar het aantal winkels dat zich met deze verkoop belast, is ontoereikend' (andere winkels verkochten dus louter tegen de te hoge prijzen).

'Het gevolg is dat zij die een pakje sigaretten van 12 cent willen kopen, twee drie keer in de rij moeten staan, waarbij het vaak tot vechtpartijen komt door het gedrang. Precies zo gaat het bij de handel in andere goederen, maar dat loopt niet zo in het oog als bij de sigaretten.'
I

De Japanners zelf leverden een bijdrage tot de ongeoorloofde prijsstijging doordat zij het inkopen van grote voorraden die zij zelf nodig hadden, aan Chinese inkopers opdroegen. Die inkopers betaalden contant (de meeste handelaren waren huiverig voor overschrijving op een rekening-courant bij een Japanse bank) en wisten dat het hun Japanse opdrachtgevers maar op n ding aankwam: dat de betaalde goederen geleverd werden. Bankbiljetten om te betalen hadden die opdrachtgevers genoeg. Zij betaalden overigens niet vlug - wie iets aan de Japanners leverde, moest lang op zijn geld wachten. De inkopers hielden daar rekening mee: op de toch al te hoge prijzen die zij zelf betaald hadden, legden zij nog een flinke toeslag.
Av., p. 486.

FALENDE

PRIJSCONTROLE

*
Er lag nog een andere factor in de Japanse sfeer die de prijzen opdreef: fabrikanten en groothandelaren (dat waren meestal Chinezen of Arabieren) kregen na de Japanisering van het bankwezen geen bankcredieten meer. Integendeel: zij moesten, zoals in hoofdstuk 5 vermeld, hun bankschulden aflossen. Voor elk van die fabrikanten en groothandelaren werd het dus van belang, de hoeveelheid contant geld waarover hij beschikte, drastisch te vergroten (teneinde vervolgens het Japanse geld om te zetten f in bankbiljetten van de Javase bank f in zwart gekochte goederen): hoe kon hij dat anders doen dan door de prijzen van zijn waren te verhogen? Het vasthouden van dat contante geld werd een algemeen verschijnsel: er werd op Java nauwelijks meer gespaard.' Toen de Postspaarbank in mei' 42 heropend werd, werd door het militair bestuur verwacht dat velen er hun gelden zouden deponeren. Injuli '44 werd het streefdoel bekendgemaakt: in mei '45 moest een totaal van f 120 mln zijn ingelegd. Daarvan was in juli '44 pas ruim f ro mln bijeen (latere cijfers zijn niet bekend): f 7,4 mln ingelegd door Indonesirs, f 1,7 mln door Japanners, Duitsers en Italianen, f 95000 door vijf-en-vijftigduizend Chinese spaarders; hun gemiddeld spaarbedrag was slechts f 17,30.

*
De omstandigheden die wij tot dusver in dit hoofdstuk behandelden: het isolement van Java als deel van het geblokkeerde Japanse machtsge-

1 In de marinegebieden werd het gedwongen sparen ingevoerd. Op Borneo werd bepaald dat ingezetenen van wie aangenomen werd dat zij konden sparen (sparen bij de vestigingen van de Algemene Volkskredietbank, welker aantal werd uitgebreid), buiten de distributie van rijst en zout zouden vallen als zij het sparen nalieten. Op Celebes gold de bepaling dat niemand meer dan f 500 aan contanten in huis mocht hebben en werd op het salaris van overheidsdienaren een spaarbedrag ingehouden. Wij herinneren er aan dat bij de op Moena ingezette romoesja's die per maand recht hadden op ca. fr 5 loon, elke maand f 5 ingehouden werd als spaargeld. Op Java gold, zoals eerder vermeld, de bepaling dat niemand meer dan froo aan contanten in huis mocht hebben. Het spreekt vanzelf dat effectieve controle op zulk een bepaling onmogelijk was.

549

UITGEMERGELD

INDI

bied, Java's vrgaand isolement van de Buitengewesten, zijn verdeling (per loktober' 43) in zeventien zelfvoorzieningsgebieden, het ondeskundig optreden van de Japanse bezetter, zijn beginsel dat de Japanse belangen voorop stonden, de ineffectieve werkzaamheid van zijn corporaties, het voor korte of lange tijd als feitelijke dwangarbeiders inzetten van enkele miljoenen mannen en jongens, het goeddeels opheffen van cultures die miljoenen dessa-bewoners nevenverdiensten hadden opgeleverd, het vorderen of inkopen van delen van de oogst en van handelsvoorraden, het inkopen onder dwang van waardevoorwerpen, het in de economie pompen van kolossale hoeveelheden bankpapier, de gebrekkige prijscontrole en het even gebrekkige distributiestelsel - al die omstandigheden (wij hebben nu slechts de belangrijkste genoemd) zijn factoren geweest die de armoede op Java in de hand hebben gewerkt. Java's economie was ook in de Nederlandse tijd kwetsbaar geweest maar het gouvernement had het ontstaan van noodtoestanden kunnen voorkomen. Daargelaten de vraag of zij er de krachten voor bezaten, hadden de Japanners daar geen behoefte aan. Deed zich misoogst voor, dan zou het dus onvermijdelijk tot hongersnood komen. Die hongersnood is niet uitgebleven. Gaan wij nu een beeld geven van de schrikbarende verarming die zich op Java ging aftekenen, dan is het noodzakelijk dat wij eerst nagaan hoe het stond met de voorziening van de bevolking met haar belangrijkste voedingsmiddel: rijst.

Verarming en hongersnood op[ava'


Het begin van de Japanse bezetting ging plaatselijk met rijsttekorten gepaard. Het transport kwam slechts moeizaam op gang (en zou nimmer de efficiency bereiken welke het voor de komst der Japanners had gekenmerkt") en bovendien waren, zoals in ons vorig deel vermeld, op de

1 Schrijven wij over Java als geheel, dan sluit dat steeds Madoera in. Zie voor de plaatsen die wij noemen, kaart XVI op de pag.'s 640-64I. 2 Er gingen op Java steeds minder treinen rijden, zodat die welke wl reden, veelalovervol waren: herhaaldelijk gebeurde het dat passagiers op de daken van de wagons meereden. Wij vermelden in dit verband dat de particuliere spoorwegen op Java aan de Staatsspoorwegen werden toegevoegd, dat in de landelijke gebieden nauwelijks meer autobussen reden en dat in Soerabaja in maart '45 een paardetram werd ingesteld.

550

HET

RI]STTEKORT

OP

JAVA

noordkust van Midden-Java de machines van talrijke rijstpellerijen door de Afvoer- en Vernielingskorpsen in strijd met de instructies van het gouvernement vernield. Het Japanse militaire bestuur wist, hier en daar met steun van Nederlandse ambtenaren, die tekorten vrij spoedig op te heffen, o.m. door grote voorraden rijst welke door het gouvernement waren opgeslagen, in de verkoop te brengen. De oogst was goed. Gemiddeld had deze in de jaren '37-'41 8,5 mln ton bedragen: ongepelde rijst, wel te verstaan (padi), hetgeen ruim 6 mln ton gepelde en geslepen rijst (beras) had opgeleverd 1 - per hoofd van de bevolking (maar daar waren veel jonge kinderen onder die minder rijst nodig hadden dan oudere kinderen en volwassenen) kwam dat er op neer dat per dag ca. 300 gram rijst beschikbaar was geweest. Rijst was het hoofdvoedsel, maar bepaald niet het enige: voor de inheemse bevolking waren vooralook mais, knolgewassen als cassave en bataten (zoete aardappelen) en vruchten van belang - de rnais-oogst was in de jaren '37-'41 gemiddeld 2,1 mln ton geweest, de cassave-oogst 8,2 mln, de bataten-oogst 1,3 mln. Tenslotte was van betekenis dat men de cassave en de bataten, die veel zetmeel bevatten, had kunnen aanvullen met vis die rijk is aan eiwitten. Het Japanse militaire bestuur achtte de rijstoogst te gering: voorzien werd dat een deel er van nodig was voor de voeding van de Japanse militairen in het gehele Nanjo-gebied, en gehoopt werd dat grote hoeveelheden rijst naar Japan konden worden gexporteerd. Er werden dan ook plannen opgesteld om de rijstoogst op Java binnen drie jaar te verdubbelen en daartoe werden deskundigen uit Japan aangetrokken. Die schreven voor dat de Japanse productiemethoden moesten worden ingevoerd: de bemesting van de sawahs moest worden gewijzigd en de zaailingen, de bibit, moesten op een andere wijze worden geplant. Die wijzigingen hadden in Japan de rijstoogst doen stijgen, maar, aldus regent Gandasoebrata: 'the japanese did not remember the difference oj climate, soil condition and way oj life oj the people oj Indonesia' 2 - grote weerstand was er bij de inheemse landbouwers om wijzigingen aan te brengen in een eeuwenoude cultuur. Het Japanse experiment werd in veelopzichten een mislukking. De jaren '42 en '43 gaven een lichte daling van de padi-oogst te zien: in '42 werd 8,3 mln ton, in '43 8,1 mln ton geoogst. Niet dat die oogst volledig ter beschikking kwam van Java's ingezetenen! Al in '42 werd

1 Wordt die beras (rode rijst) geslepen, d.w.z, ontdaan men witte rijst. 2 Gandasoebrata: Banjoemas, p. 10.

van het zilvervlies,

dan krijgt

551

UITGEMERGELD

INDI

een deel door het Japanse leger gevorderd. Hoe groot dat precies was, is niet bekend. Hoe kregen de Japanners in '42 en in het grootste deel van '43 de gepelde rijst, de beras, bijeen waarop zij de hand wilden leggen? Die beraswerd hun geleverd door de rijstpellerijen waarvan veruit de meeste eigendom van Chinezen waren. Die rijstpellerijen waren in '41 door het Nederlands gouvernement gegroepeerd in drie verenigingen van rijstpellers, Rijst- Verkoop-Centrales: een voor West-, een voor Midden- en een voor Oost-Java. De besturen van die drie centrales nu werden in april '42 door het Japanse militaire bestuur erkend en er werd toen bepaald dat zij de enige instellingen waren die rijst (padi) mochten inkopen en vervoeren. Tegelijkertijd werd toen een corporatie, een kumiai, opgericht: de Vereniging van Groothandelaren in rijst, en die corporatie kreeg de functie om gepelde rijst (beras) te verkopen: te verkopen aan het Japanse leger en aan de detailhandelaren in rijst - dat waren meestal handelaren die als verkooppunt een stalletje, een warong, hadden. In augustus' 42, ten tijde van de wederoprichting van de departementen van algemeen bestuur, werd onder het departement van economische zaken een Kantoor voor de Voedselvoorziening opgericht en dit Kantoor werd de instantie waaraan de regeling van alle rijstaangelegenheden werd opgedragen - de Vereniging van Groothandelaren in rijst kreeg een zuiver uitvoerende functie. De daling van de oogst en de Japanse vorderingen brachten al in '42 en '43 een tekort aan beras teweeg. Dat bleek uit het stijgen van de prijzen opde zwarte markt. In '38 had een kilo doorsnee beras op de passars ca. 3 '12 cent gekost - beras van de beste kwaliteit was duurder geweest: in Batavia in '39 10 cent per kilo. De Japanners werden aanvankelijk geconfronteerd met prijsstijgingen die uit de aanvoermoeilijkheden voortvloeiden (op de passars in Batavia steeg de prijs van een kilo beras, zoals al in hoofdstu~ 3 vermeld, tot 24 cent per kilo), maar die gingen zij tegen, hetgeen ook samenhing met de door hen ingevoerde algemene verlaging van de lonen. Op Oost-Java (gegevens over Midden- en West-Java hebben wij niet) werd de maximumprijs in april '42 bepaald op 3,6 cent per kilo. Die prijs betekende dat de landbouwers voor hun padi nog veel minder kregen - beseffend nu dat die lage padi-prijzen bij de landbouwers de neiging zouden versterken om geen padi af te leveren aan de opkopers van de VereAiging van Groothandelaren in rijst, kwam het Japanse Kantoor voor de Voedselvoorziening begin '43 tot het inzicht dat de aankoopprijs van padi moest worden verhoogd: hij werd eind maart '43

552

HET

RI]STTEKORT

OP

JAVA

voor heel Java vastgesteld op (afhankelijk van de kwaliteit) 3 V. tot 3,6 cent per kilo. Dat de landbouwers meer geld kregen, kon niet voorkomen dat de prijzen van beras in de clandestiene handel bleven stijgen: in juni kostte een kilo witte rijst op de zwarte markt in Batavia f I, in Cheribon f 1,20. Deze ontwikkeling droeg bij tot een fundamentele wijziging in het Japanse beleid, die ook samenhing met het feit dat Java per loktober '43 in zeventien zelfverzorgingsgebieden (de zeventien residenties) werd verdeeld. De aankoopprijs van padi werd verhoogd tot 4 of 4 '/2 cent per kilo, het gehele inheemse bestuursapparaat werd, van de regenten tot de dessa-hoofden, gemobiliseerd om er zorg voor te dragen dat elke landbouwer voldoende padi zou afleveren en er werd een stelsel voor de distributie van beras in het leven geroepen. Hierover enkele opmerkingen. De eerste is dat het instellen van de zeventien zelfverzorgingsgebieden betekende dat residenties die naar verhouding veel padi opbrachten, minder gemakkelijk in staat waren om padi of beras te vervoeren naar residenties waar minder padi groeide - transporten welke bovendien bemoeilijkt werden doordat er minder goederenwagons en minder vrachtauto's waren. De tweede opmerking is dat de verhoging van de aankoopprijs van padi niet effectief was, doordat de landbouwers voor het geld dat zij kregen, vrijwel niets konden kopen dat voor hen waarde had. De derde, dat bij de distributie van beras prioriteit werd gegeven aan de stadsgemeenten en de overige grote plaatsen en dat met de behoeften van de bevolking in de kleinere plaatsen geen rekening werd gehouden. Nog ernstiger dan dit alles was dat de aan de landbouwers opgelegde afleveringsplicht niet betrekking had op de oogst uit de periode maartseptember '44 maar op die uit de periode die achter de rug lag: maartseptember '43, en dat door de Japanners bij het bepalen van wat elke residentie moest afleveren, van te hoge oogstcijfers was uitgegaan. Zoals gebruikelijk hadden de opkopers de padi gekocht en betaald terwijl zij nog te velde stond - de vorderingen werden opgelegd in een periode waarin de meeste landbouwers de padi al aan de opkopers hadden afgeleverd (die vaak de grootste moeite hadden om haar uit de opslagplaatsen verder te transporteren); die landbouwers beschikten nog slechts over de padi die zij voor het levensonderhoud van hun gezin en voor de aanplant in '44 nodig hadden. Landbouwers die maar een kleine sawah hadden, hielden, nadat zij het dessa-hoofd de van hen gevorderde hoeveelheid padi hadden gebracht, vrijwel niets meer over - daar was de Japanners

553

UITGEMERGELD

INDI

ook wel op gewezen, maar dezen hadden gemeend dat die landbouwers door het aanplanten van voldoende mais, cassave en bataten heel wel in leven zouden kunnen blijven. De distributie in de steden kwam slechts langzaam op gang. 'Elke middag', zo rapporteerde een Indonesir eind '43 met betrekking tot de situatie in Djakarta aan het Japanse bestuur',
'staan duizenden en duizenden mensen voor verschillende warongs. Vechtpartijen zijn aan de orde van de dag, nl. om aan een liter of anderhalve liter rijst te komen. Dit beeld wordt ook in andere steden gezien. Van verschillende kanten worden rapporten ontvangen, vermeldend dat die-en-die reeds zoveel dagen geen rijst kan krijgen. Het aantal dagen varieert van vijf tot twee.'

Deze rapporteur wist ook te vermelden dat inheemse bestuurders landbouwers die nog slechts 100 of 200 kilo padi voor eigen gebruik hadden overgehouden, gedwongen hadden, een deel daarvan te verkopen. 'Behalve dat men dan zo goed als niets meer bezit om van te leven, vraagt men zich af, hoe aan zaaizaad voor de volgende aanplant te komen.' Een vooraanstaand nationalist, Achmed Soebardjo, waagde het in januari '44 om, zonder daartoe verlof van de Japanners te hebben ontvangen, een rondreis over heel Java te maken waarbij hij in 60 dessa's de problemen onderzocht die uit de gedwongen leveranties waren voortgevloeid. Zijn conclusie was dat de landbouwers ro tot 30% van de in '43 geoogste padi extra hadden moeten inleveren en dat in het geheel geen rekening was gehouden met de verschillen in opbrengst van de verschillende sau/ahs. Voorts was hem gebleken dat de distributie haperde, dat de rantsoenen in talloze kleine plaatsen minimaal waren, dat de Chinese opkopers die als agenten van het Kantoor voor de Voedselvoorziening optraden, grote hoeveelheden rijst in de zwarte handel brachten en dat het gros van de bevolking niet in staat was, de prijzen te betalen die daar werden gevraagd. De rijstrantsoenen (wij hebben er maar weinig gegevens over) gingen plaatselijk in hoge mate verschillen. In Bandoeng werd het eind oktober '43 ingestelde rantsoen van 200 gram per persoon per dag midden december tot 160 gram verlaagd. In februari' 44 was het dagrantsoen in Djokjakarta 75 gram, in maart was het in Djakarta lIS gram, later in dat jaar eerst 200, van loktober af r60 gram - en daarbij weten wij niet eens

Tekst in NI, p. 489.

554

DE

RI]STRANTSOENEN

of al die officile rantsoenen (zij werden van begin '44 af verdeeld door de tonarigoemi's) steeds verkrijgbaar waren. Wl weten wij drie dingen: dat droogte er toe leidde dat de padi-oogst in '44, met '43 vergeleken, met 1,2 mln ton daalde (van 8,1 tot 6,9 mln ton), dat de Japanners voor eigen gebruik op Midden-Java in het oogstjaar '44-'45 meer dan twee-en-een-halfmaal zoveel rijst vorderden als in het oogstjaar '43-'44, en dat de prijzen op de zwarte markt voortdurend stegen. In Djokjakarta moest men in februari '44 in de zwarte handel voor een kilo rijst f r,55 betalen, in Soerabaja in augustus f 1,90, in Pati (Midden-Java) in september f 0,70, in Bandoeng in januari '44 f 0,60, in augustus f 0,95 ('de verkopers', noteerde Bouwer in Bandoeng, 'houden zich aan hun eigen en niet aan de officieel vastgestelde prijzen. Voor minder dan hun eigen prijzen staan zij hun waren niet af en vernietigen ze desnoods. En niemand doet er iets tegen' '), in oktober f 2, in december f 3, in Djakarta in februari '44 f 1,70, in juni f 0,85, in oktober f 1,80, in november f 3,60. De Indisch-Nederlandse schrijfster Beb Vuyk die in Soekaboemi woonde, stuurde in die tijd elke maand een inheemse helper, Simin, met geld en voedsel naar haar schoonmoeder in Djakarta. 'De laatste tijd', zo schreef zij in haar aantekeningen,
'konden we alleen gekookte rijst sturen, het vervoer van rauwe rijst is verboden. Wie gesnapt wordt, dwingen de Japanners de smokkelwaar op te eten. Simin zag op het station een man en een vrouw met de bajonet op de buik gedwongen worden handenvol rauwe rijst te slikken. Het waren geen echte smokkelaars, alleen maar mensen van buiten die voor hun hongerige familie in de stad een paar liters rijst meebrachten . . . . De dagelijkse zorgen om aan eten te komen zijn zo groot dat we zelden aan de toekomst denken. Zelfs hier in de bergen is eten een probleem, hoewel ons huis tussen de rijstvelden ligt en mama een sau/ah bezit. En vijfde van de opbrengst moet ingeleverd worden, de taxatie vindt plaats voor ze oogstbaar is. Die taxatie is altijd te hoog, waardoor we soms meer dan een derde van de oogst kwijt zijn. Twee jaar geleden ben ik gaan klagen bij het onderdistrictshoofd. 'Denk niet dat ik u onrechtvaardig behandel, mevrouw', zei hij, en toen, eerst naar achteren omziend met een gebaar dat nu bij velen een gewoontebeweging is geworden: 'Officieel moet ik een vijfde van de getaxeerde opbrengst vorderen, en daarnaast heb ik ook officieel, maar in het geheim, de opdracht om zo hoog te taxeren dat niet meer dan de helft ... overblijft' 2 -

, Bouwer: 'Dagboek', p. 269 (7 aug. I944). 2 Beb Vuyk: 'Uit een Indisch dagboek' in: Den vaderland getrouwe. Een boek over oorlog en verzet (I962), p. 256.

555

UITGEMERGELD

INDI

deze momentopname (betrekking hebbend op eind '42!) onderstreept, in welke mate het feitelijk gebeuren kon afwijken van de officieel bekendgemaakte regels.

*
Bij enkele gelegenheden kwam het in '44 tot ernstige ongeregeldheden op West-Java, die ten nauwste met de gedwongen rijstleveranties samenhingen. In januari '44 was in een district bij Tasikmalaja (zie kaart XV1 op de pag.'s 640-641) een algemene verbittering ontstaan waar een fanatieke Islamietische leider, Kiaji Djenal Moestapa, hoofd van een pesantren, op inhaakte: hij predikte dat Allah de verdrijving der Japanners vergde en bewapende zijn leerlingen met bamboesperen, zeggend dat deze sterker zouden blijken dan de wapens der Japanners en dat ieder die met dezen slaags zou raken, onkwetsbaar zou blijken. Een kleine groep militairen van de Kenpeitai stelde op 18 februari een onderzoek in en nam Moestapa in verhoor, hetgeen met de gebruikelijke mishandelingen gepaard ging. Er ontstond een gevecht waarbij een Kenpeitai-officier werd gedood. Moestapa werd bevrijd en de groep van de Kenpeitai moest het veld ruimen. Zij kwam twee weken later, I maart, aanzienlijk versterkt terug. Nu vond zij vele honderden, volgens sommigen zelfs enkele duizenden, Indonesirs tegenover zich, van wie velen met keien, bamboesperen en messen gewapend waren. Felle gevechten ontstonden die, heet het, aan vijf inheemse politiemannen, meer dan vijftig Japanners en meer dan honderd opstandelingen het leven kostten. Ca. vierhonderd opstandelingen werden door de Kenpeitai gearresteerd en van hen werden twee-entachtig door de militaire rechtbank te Djakarta ter dood veroordeeld; de gevoelens der Islamieten ontziend, spaarden de Japanners Moestapa's leven - zij deden weten dat hij ontoerekeningsvatbaar was. In mei, juni en augustus '44 kwam het tot overeenkomstige ongeregeldheden in het regentschap Indramajoe, deel van de residentie Cheribon. Ook bij deze traden Islamietische voormannen als leiders op. In augustus waren de ongeregeldheden het ernstigst: de regent en de u/edono van het betrokken district die het afleveren van de padi waren komen controleren, werden op de vlucht gejaagd, hetgeen de Japanners noopte, sterke troependetachementen naar het regentschap te zenden; hoeveel slachtoffers bij die gelegenheid zijn gevallen, is niet bekend.

556

HONGEROPSTANDEN

OP

JAVA

Na het neerslaan van deze laatste opstand ging het Japanse militaire bestuur er accoord mee dat een in Djakarta bij dat bestuur als adviseur werkzame Indonesir, Raden Prawoto Soemodilogo, zou onderzoeken of aan het gebeurde in het regentschap Indramajoe Islamietisch fanatisme dan wel andere factoren ten grondslag hadden gelegen. Het rapport dat hij eind oktober '44 aan het Japans militair bestuur voorlegde', kwam hierop neer dat enkele hadji's voor hun betogen alleen maar weerklank hadden gevonden doordat in het betrokken district ware noodtoestanden waren ontstaan. Men had er in '43 al een zo groot deel van de rijstoogst moeten inleveren dat sommigen zich hadden moeten voeden met bladeren van bananenbomen en dat talrijke kinderen en ouden van dagen van honger gestorven waren. Er was in het district bepaald (die bepaling gold ook elders) dat een landbouwer voor elke 500 kilo padi die hij inleverde, een kledingstuk zou krijgen tot een maximum van vijf - de rijke landbouwers hadden er vijf gekregen van wie ze enkele zwart hadden verkocht, en de arme geen een omdat ze de norm van 500 kilo niet hadden kunnen halen. Bovendien waren die kledingstukken verdeeld via de inheemse bestuursambtenaren en die hadden eerst voor zichzelf, voor hun familieleden, voor hun klerken en voor de politie gezorgd. Dat alles had al verbittering gewekt maar deze was ten top gestegen toen voor de oogst van '44 was bepaald dat, terwijl andere regentschappen in de residentie Cheribon 350 tot 400 kg padi per hectare moesten inleveren, de landbouwers van Indramajoe 1500 kg per ha moesten inleveren. Er waren er onder hen geweest die, doordat zij hun oogst al aan opkopers hadden verkocht, in de zwarte handel padi hadden moeten kopen voor 20 cent per kilo, waarvoor ze dan bij inlevering 4';' cent betaald kregen. En waarom was aan Indramajoe een zo hoge schatting opgelegd? De landbouwers waren er van overtuigd dat de ambtenaren van het binnenlands bestuur waren omgekocht door de eigenaren van rijstpellerijen en de groothandelaren in rijst - Chinezen die bovendien aan het personeel van de spoorwegen beloningen zouden hebben gegeven. Verbittering was er ook omdat de romcesja's uit Indramajoe, van wie de meesten een arbeidscontract van drie maanden hadden getekend, na meer dan een jaar nog steeds niet waren teruggekeerd. Zo was het gekomen tot een bijeenkomst van landbouwers die besloten hadden, de padiniet in te leveren; zij hadden er gezegd dat, aldus Prawoto's rapport, 'als zij door de politie werden doodgeschoten, hun lot beter zou zijn dan wanneer zij van honger zouden sterven.'
I

Exemplaar

in ARA, Alg. Secr., Eerste Zending,

XXV, 19.

557

UITGEMERGELD

INDI

*
Wij vermeldden in hoofdstuk 3 dat het Japanse militaire bestuur in '42 Indonesische adviseurs had benoemd bij de departementen van algemeen bestuur. Uiteraard onderhielden die adviseurs onderling contact, maar als zij het er over eens waren dat een bepaalde Japanse maatregel een ongunstig effect had, dan had dat geen enkele uitwerking: als groep hadden zij geen status. Over het algemeen waren de Japanners in adviezen niet bijster genteresseerd en aan adviezen, uitgebracht door personen of instanties die daartoe geen opdracht hadden ontvangen, hadden zij geen enkele behoefte. Toen nu in september '44 door minister-president Koiso was aangekondigd dat aan 'Oost-Indi' 'onafhankelijkheid' zou worden verleend, besefte het Japanse militaire bestuur op Java dat Indonesirs op die 'onafhankelijkheid' moesten worden voorbereid. Daar vloeide o.m. uit voort dat de departementele adviseurs verlof kregen om naast de in '43 opgerichte Centrale Adviesraad een eigen college te vormen: het College van Adviseurs. De Centrale Adviesraad had men kunnen zien als aanloop tot een parlement - het College van Adviseurs kon men nu zien als aanloop tot een kabinet. Soekarno werd van het nieuwe college voorzitter en tot de veertien leden (sommige departementen hadden meer dan n adviseur gekregen) behoorden o.m. Dewantoro, Oto Iskandar Dinata, Abikoesno, Hatta, prof. Soepomo, Prawoto en Soekardjo Wirjopranoto. Het college kwam (zonder dat er Japanners bij waren!) op 16 december '44 voor het eerst bijeen 1 om zich te beraden over de eerste vraag die het Japanse militaire bestuur met verzoek om advies had voorgelegd: hoe de padi-Ieveranties beter geregeld konden worden. Alle adviseurs wisten dat zich op die gebieden grote misstanden hadden ontwikkeld - was het dan wel verstandig daar de Japanners duidelijk op te wijzen? Soekarno stelde hen gerust: 'Zelfs de meest geheime zaken die betrekking hebben op de padi-Ieveranties, kunnen', zei hij, 'zonder enig bezwaar door u worden verwerkt in uw antwoord.' Een van de leden wees er toen op dat de Centrale Adviesraad terzake al inlichtingen had gekregen van een van de hoofdambtenaren van het departement van economische zaken: het militaire bestuur had 'ongeveer 23 % van de padi-oogst' geist - dat was,
De verslagen van de vergaderingen ';'an het college zijn in het Nederlands vertaald door dr. R. de Bruin, het verslag van de eerste vergadering is re, }6 580.
I

558

DE

ADVISEURS

EN

HET

RI]STTEKORT

meende hij, niet buitensporig veel en toch hadden zich alom tekorten voorgedaan, ja was het tot hongersnood gekomen. De verdere discussie leidde tot het denkbeeld, een aantal leden van het college op te dragen, in de verschillende delen van Java een onderzoek in te stellen. Waarnaar? Alleen naar de padi-Ieveranties? 'Momenteel', zei een van de adviseurs, Raden Mas Ario W oerjaningrat,
'is de maatschappij ontevreden, niet alleen over de padi-verkoop maar ook over de beras-distributie. SOEKARNO: De voorgelegde vraag betreft de padi-Ieveranties aan de regering. Waarom de bevolking niet tevreden is? Er zijn duizend-en-n redenen. U kunt ze allen opsommen. WOERJANINGRAT: Kunt u, voorzitter, antwoord geven op de vraag hoeveel procent van de opbrengst aan het leger moet worden verkocht? SOEKARNO: Ik weet het zelf niet.'

Er werd besloten, zes leden van het college te belasten met het instellen van een onderzoek - Soekarno nam op zich, voor reispassen te zorgen. Van die onderzoek-commissie werd Iskandar Dinata voorzitter en werd Prawoto een van de leden. De zes verdeelden onderling de verschillende residenties en er werd door het College van Adviseurs besloten dat zij niet alleen over de padi-Ieveranties inlichtingen zouden inwinnen maar ook over de levensmiddelenvoorziening in het algemeen, het distributiestelsel, de officile en de zwarte prijzen van padi en betas", de gevolgen van de afsluiting der residenties en de malversaties. Na een kleine drie weken waren de leden van de onderzoekcommissie weer in Djakarta bijeen. Zij stelden hun rapport op en dat rapport werd op 8 januari '45 in de vierde vergadering van het College van Adviseurs door Iskandar Dinata voorgelezen." De onderzoek-commissie wees er op dat er in '44 misoogst was geweest; dat de bevolking in de verschillende residenties meende dat de ingeleverde padi uit de betrokken residentie, 'ja zelfs uit Java, wordt weggevoerd'; dat 'het saamhorigheidsgevoel' nog niet was doorgedrongen tot 'de rijke boeren, in het algemeen de rijke en invloedrijke personen', en dat er onvoldoende controle was op de padi

Toen op 27 december de tweede vergadering van het College van Adviseurs plaatsvond, zei Hatta dat volgens een door hem ingesteld onderzoek in oktober '44 in de zwarte handel voor beras gemiddeld een prijs was gevraagd, acht-en-een-half maal zo hoog als de officile (deze was 10 cent per kilo), en in december elf-en-eenkwart maal zo hoog. 2 De notulen van de vierde, vijfde en zesde vergadering: IC,
I

36626.

559

UITGEMERGELD

INDI

'op haar weg, speciaal vanaf de opkoper tot haar aankomst bij de regering.' Dit alles werd toegelicht en daarbij werd er o.m. op gewezen dat de ingeleverde padi door het tekort aan transportmiddelen veel te lang in de opslagplaatsen bleef liggen ('zodat vaak de padi bedorven is, ja soms ontkiemt ze zelfs') en dat in de residenties Bogor en Bantam nieuwe inleveringsnormen waren ingevoerd: in de residentie Bogor moest van sawahs die het eigendom waren van personen die in steden woonden, 90 % van de oogst worden ingeleverd en bij zelfbebouwing gold een oplopende schaal, beginnend bij eigenaars van sawahs, kleiner dan I ha, die 40 % van de oogst, en eindigend bij eigenaars van sawahs van 5 ha of meer, die 75 % van de oogst moesten inleveren. Daarentegen zou in de residentie Bantam een uniforme schaal worden toegepast: elke landbouwer moest twee-derde van de oogst inleveren. Dit waren cijfers die heel wat hoger waren dan de 23 % waarvan het departement van economische zaken had gerept! Ten aanzien van de distributie was aan de onderzoek-commissie gebleken dat er grote verschillen waren: in Djakarta bedroeg het dagelijks rijstrantsoen nu 180 gram, in Kediri IS0, in Garoet 120, maar in Pekalongan 230, en buiten dergelijke steden '(bleef) de rijstdistributie in het algemeen beperkt tot ambtenaren' en kreeg 'het gewone volk' vrijwel niets: in een dessa in het regentschap Bandoeng 32 gram per dag per persoon, in een district in de residentie Bogor 30 gram per dag per woning en in een district in de residentie Bodjonegoro 20 gram per dag per gezin. De zwarte prijzen verschilden per residentie, afhankelijk van de padiopbrengst. In de residentie Besoeki was die prijs voor een kilo beras 20 cent, in de steden nergens lager dan f 1,50, in Bogor en in de omgeving van Djakarta zelfs f 4. Aldus het rapport van de onderzoek-commissie. Toen Iskandar Dinata het had voorgelezen, gaf Prawoto een beeld van wat hij in de residentie Pekalongan had geconstateerd:
'De padi wordt door de landbouwer naar de woning van het dessa-hoofd gebracht per draagstok ... Vandaar voert de boer zijn padi naar de opslagplaats ... Als de padi die naar de opslagplaats vervoerd wordt, nat is, dan wordt op het gewicht ervan een korting berekend, soms tot 30%. Bij het wegen van de padi wordt met de gewichten gesmokkeld, tot 20%. Verder kan de rijstpellerij nog een korting op het gewicht vragen wegens lagere kwaliteit, tot 10%. Op deze wijze kan de korting in totaal tot 60% bedragen ... Ook wordt op plaatsen waar de kumiai vertegenwoordigd is, aan de landbouwer een contributie van 2 cent per 100 kg gevraagd.'

560

DE

ADVISEURS

EN

HET

RI]STTEKORT

Prawotos bevinding was dat de landbouwer in Pekalongan gemiddeld voor 100 kilo padi, die f 4 had moeten opbrengen, slechts f 1,88 had ontvangen. Dat bedrag was hem overigens niet meteen uitbetaald: dat moest de pellerij doen en zij trok nog een percentage af, overeenkomend met het gedeelte van de oogst dat op de opslagplaats (deze was niet bewaakt) gestolen was of aan gewicht had ingeboet door indroging. En regentschap in de residentie Pekalongan, aldus verder Prawoto, had in acht maanden meer dan 16 000 ton rijst geleverd maar de rijstpellerijen hadden slechts II 000 ton afgerekend, 'dus zijn er 5 000 ton verdwenen. Dat is pas in n regentschap! Hoe zal het er uitzien, als straks een onderzoek wordt ingesteld in een hele residentie of over geheel Java?' Duidelijk was dat de controle faalde. Geen wonder! 'In de controlelichamen zitten de eigenaren der pellerijen' (Hatta: 'Zelfcontrole!') 'Honden bijten elkaar niet.' Het lid van de onderzoek-commissie dat o.m. het regentschap Pati had bezocht, deelde mee dat men daar niet 23 maar 57 % van de getaxeerde oogst had moeten inleveren. De taxatie had ruim 300 000 ton belopen en men had er ca. 170 000 ton moeten inleveren. De werkelijke oogst was evenwel slechts 130000 ton geweest. 'Er werd mij gerapporteerd dat van de landbouwers de hele opbrengst van hun sawahs werd gevorderd; ja, er zijn er zelfs die mr dan de hele opbrengst van hun sawahs moesten inleveren en hoe zij er aan moesten komen, dat moesten zij zelf weten.' Dit alles had tot zoveel beroering geleid dat de opgelegde 170 000 ton tot 70 000 was verlaagd. Van de residentie Kedoe daarentegen was van een padi-oogst van 460 000 ton slechts 60 000 ton gevorderd. Iskandar Dinata vatte samen: 'De landbouwers voelen: wij planten padi, maar wij krijgen geen voedsel. Dat is de sfeer waarin de bevolking leeft.' Er moesten, zei hij, terwille van de oorlogvoering offers worden gebracht maar die waren hoogst ongelijk verdeeld: 'In Bantam en de Preanger zijn er vele dorpshoofden die sawahs bezitten, maar velen van hen doen niet mee aan de padi-Ieveranties. Zij hebben de verdeling hiervan zo uitgestippeld dat anderen de plicht krijgen om padi te leveren. Vooral in de residentie Bantam hebben de wetsgeleerden een sterke positie en gewoonlijk zijn deze oelama's' rijk. Ten aanzien van hen durft het dorpshoofd niet vast te stellen, hoeveel padi zij moeten leveren ... Uit huiszoekingen bleek dat er veel gehamster van padi is, ja dat zelfs personen die bij de Propagandadienst werkzaam zijn, padi hamsteren in de kelder onder hun huis ... De kleine boeren voldoen in het algemeen wel aan hun inleveringsplicht, omdat zij bang zijn.'
1

Islamietische voorgangers

561

UITGEMERGELD

INDI

W oerjaningrat vroeg vervolgens of een residentie die veel padi opbracht, niet andere residenties kon helpen. 'Dat valt', zei Iskandar Dinata, 'onder de competentie van de centrale overheid en wij weten hiervan niets.' Hoeveel kreeg het Japanse leger eigenlijk? Woerjaningrat dacht: 'in elke residentie 20 %' (niet van de totale padi-oogst maar van het ingeleverde deel daarvan). Neen, zei Iskandar Dinata: 'dat verschilt: in Bantam 25 %, in de Preanger 15 % en in Bogor 20%', maar hij was de enige die die cijfers kon geven: de vijf andere leden van de onderzoek-commissie hadden er niet naar gevraagd (wij vermoeden: niet naar durven vragen). Het was alles even somber. Hoe kon men een verbetering bereiken? Soekardjo Wirjopranoto zei dat het College van Adviseurs het Japanse militaire bestuur moest voorstellen, 'een goed apparaat' in het leven te roepen 'zowel voor de inzameling van padi als voor de distributie van beras ten behoeve van de bevolking.' Er werd, meende hij, per jaar 8 tot 9 mln ton padi voortgebracht (in werkelijkheid in '44 slechts 6,9 mln ton) - controle van de distributie moest beginnen bij de rijstpellerijen. Neen, zei Abikoesno, alles wat met de rijst te maken had, moest onder een directorium worden geplaatst en hij kwam tot dat voorstel door, zei hij,
'de omstandigheid waarin de bevolking nu leeft, waarin ons volk om zo te zeggen geen bestaan meer heeft, vooral op het gebied van de voeding, terwijl het helemaal geen bescherming meer heeft en niet weet tot wie het zich moet wenden voor zijn leed, wanneer ook de dessa-hoofden corrupt zijn benevens het binnenlands bestuur dat daarboven is geplaatst.'

Een directorium dus? Er werd over gestemd: slechts drie adviseurs stemden vr. Er kwam een ander voorstel ter tafel, n1. van Iskandar Dinata: padi moest beschouwd worden als een goed waarin niet mocht worden gehandeld. Waarom alleen padi, vroeg een der adviseurs: andere voedingsmiddelen zoals mais en cassave waren even belangrijk! Dewantoro waarschuwde tegen een teveel aan overheidscontroie, waardoor meer en meer goederen werden achtergehouden. Hij vroeg
'aandacht voor het pessimisme dat het volk thans beheerst. Vroeger kon men nog koemelk kopen, al was ze nog zo duur. Sinds de padi door de overheid wordt beheerd, is de melk verdwenen. Zo is het ook met andere goederen die door de kumiai beheerd worden. Deze goederen verdwijnen uit de normale markt, maar op de zwarte markt zijn ze nog te krijgen.'

562

DE

ADVISEURS

EN

HET

RI]STTEKORT

Iskandar Dinata trok zijn voorstel in. Hatta had een ander voorstel: voor elke dessa moest berekend worden hoeveel padi er diende achter te blijven, en alles wat restte, moest aan de regering worden overgedragen, niet aan de rijsthandelaren en de rijstpellerijen, 'het is logisch', zei hij, 'dat er geen vrije handel is.' Opnieuw werd gestemd: zeven voor, zeven tegen, Soekarno stemde niet mee. Derde voorstel: de rijstpellerijen dienden onder de controle te worden geplaatst van een lichaam waarin niet alleen Japanners en Chinezen maar ook 'vertegenwoordigers van andere bevolkingsgroepen, bijvoorbeeld Indonesirs', zitting zouden hebben. Prawoto vulde het voorstel aan: het Japanse militaire bestuur diende alle rijstpellerijen in beslag te nemen. Stonden die dan niet al onder de Japanse corporatie? Ja, maar de Chinese eigenaren deden wat zij wilden. 'Hun opkopers', zei Soekardjo Wirjopranoto,
'gaan de dorpen in met het gevoel dat zij door Japan worden beschermd. Zij treden hooghartig en brutaalop. Wat door hen vastgesteld is, moet de bevolking opbrengen. Zij zeggen: 'Op die-en-die dag moet men padi op die-en-die plaats brengen, want de vertegenwoordigers van de rijstpellerij willen dan komen, willen de padi kopen', en dat alles doen zij met gebruikmaking van de naam Nippon.'

Alle adviseurs waren het er over eens dat de eigenaren van de rijstpellerijen niet deugden. Wat moest dan geschieden? Moesten die pellerijen gekocht of simpelweg genationaliseerd worden? Eindelijk werd het College van Adviseurs het eens: genationaliseerd. Eveneens met algemene stemmen werd nog een ander voorstel aangenomen: de padi-prijs moest verhoogd worden. Beide voorstellen werden mt het rapport van de onderzoek-commissie en mt een volledig verslag van de discussies (deze hadden drie dagen in beslag genomen: 8 en 13januari en 6 februari '45) begin maart aan het Japanse militaire bestuur voorgelegd. Dat bestuur beperkte zich tot de wijziging die het simpelst was: de padi-prijs werd van 4 of 4 V2 cent per kilo tot IS cent verhoogd " welke maatregel weinig effectief was want de landbouwers konden voor het

Hier vloeide een verhoging van de officileprijs voor beras uit voort; te dien aanzien weten wij slechts dat deze in juli in de Preanger regentschappen r8 cent per kilo was.
1

UITGEMERGELD

INDI

extra-geld dat zij ontvingen, toch niets kopen. Voor het overige veranderde er niets.

*
Het jaar '45 bracht een nieuwe gevoelige verlaging van de padi-oogst: van 6,9 tot 5,6 mln ton. Er was dus nog minder beras om te distribueren. In Djakarta kostte de rijst op de zwarte markt in februari f 6,50 per kilo, in Bandoeng eind maart f 4, eind april f 2,25, twee weken later f 3,50, en ook 'de andere artikelen', noteerde Bouwer, waren toen 'naar verhouding' gestegen. Op r6 juli (later in mei en in juni was de prijs van beras op de zwarte markt weer wat gedaald) schreef hij:
'Het loopt weer spaak met de rijstdistributie. In sommige wijken is vandaag slechts een deel van het dagelijks rantsoen uitgereikt, aangevuld met ketan (kleefrijst)' , djagoeng (mais), oebi (sweet potato) of gap/ek (gedroogde zetmeelknollen)", welke artikelen van nu af aan regelmatig zullen worden gedistribueerd. Het militair bewind heeft ernstige moeilijkheden met de opvordering van rijst, die bij lange na niet opbrengt wat het zich gedacht had. Vele landbouwers hebben het bijltje er bij neergelegd, zolang zij hun rijst voor 12 cent per liter' aan [het] gouvernement moeten afstaan, terwijl zij er op de zwarte markt eigenlijk net zoveel voor kunnen krijgen als zij zelf willen, indien zij het maar transporteren kunnen. Nu dat onmogelijk is, verbouwen zij precies zoveel als zij voor zichzelf en hun gezin nodig hebben. De landbouwers die nog wel bereid zijn om meer te verbouwen, houden ... een groot deel achter voor verkoop op de zwarte markt. Wat nog binnenkomt bij de verzamelkantoren van het gouvernement, kan (en dat is de derde belemmerende factor) bij gebrek aan transport niet over de districten verdeeld worden. Bandoengs voorraadkamer is het Cheribonse, waar (naar men zegt) vrij behoorlijke voorraden op transport wachten. De Japanners hebben zelfs leger-trucks ingezet voor dit vervoer en voorzien zolang in het tekort door distributie van de genoemde artikelen. Intussen ligt de rijstvoorziening in de war. Zwarte handelaren hebben daarvan direct gebruik gemaakt. De rijstprijs steeg vandaag tot f 2,60 per liter.' 17 juli. Een jaar geleden zou het nog met terreur zijn gegaan, nu gaat het met omkoperij. De Tjahaja? publiceert vanavond een officile mededeling, dat de landbouwers die nog binnen deze maand de vastgestelde hoeveelheden rijst bij

1 geklonterde rijstkorrels, soms van slechte kwaliteit 2 Dit waren cassave-knollen. 'IS cent per kilo 'Per kilo f 3,25. In Djakarta schommelde in die tijd de zwarte marktprijs per kilo tussen f 3,75 en f 6,25. 5 een in Bandoeng verschijnend inheems dagblad

'HET

LOOPT

WEER

SPAAK

MET

DE

RIJSTDISTRIBUTIE'

de registratie-kantoren inleveren, een sarong en twee meter stof cadeau krijgen. Iedere loerab (dessa-hoofd) in de streek waar het vastgesteld quantum op tijd binnenkomt, profiteert daarvan op dezelfde wijze mee' 1

dit middel was, zoals bleek, in '44 al in het regentschap Indramajoe toegepast met als gevolg dat de landbouwers die slechts kleine sau/ahs hadden, geen kledingstukken hadden ontvangen. Was het middel nu effectiever? Bouwers beschrijving doet vermoeden dat de Japanners althans in de residentie Bandoeng hun greep op de binnenlandse bestuurders en dezen hun greep op de landbouwers bezig waren te verliezen, en wij zien niet in waarom dat geen algemeen verschijnsel zou zijn geweest. Als aanwijzing daarvoor kan men het feit beschouwen dat de vertegenwoordiger van het Japans militair bestuur die op 24 september aan boord van de kruiser' Cumberland' Rear-Admiral Patterson een beeld gaf van de situatie op Java, zei dat de padi-oogst geschat werd op 4 V2 mln ton, dat hij daarvan 700000 ton hoopte te verzamelen voor de distributie en 200000 ton voor de Japanse strijdkrachten, dat de landbouwers een vijfde van de oogst mochten behouden, 900000 ton dus, en dat hij aannam dat de resterende 2,7 mln ton in het geheel niet in normale distributie zou komen maar zou worden gehamsterd of op de zwarte markt verkocht.

*
Wij onderstreepten dat rijst weliswaar het hoofdvoedsel was, maar niet het enige, en in dat verband wezen wij nog op de mais, de cassave, de bataten, de vruchten en de vis. Men kan ten aanzien van de welgestelden ook aan het vlees en aan de zuivelproducten denken. Over die aanvullende levensmiddelen hebben wij maar weinig gegevens, zij het dat wij van de belangrijkste (mais, cassave en bataten) de jaarproductiecijfers kennen. Alleen de oogst aan bataten bleef in de Japanse bezettingstijd ongeveer op het vooroorlogs peil: 1,3 mln ton. De mais-oogst daalde gestaag: van 2,2 mln ton in '42 (gemiddeld 2,1 mln in de jaren '37-'41) tot 1,6 mln in '43, 1,2 mln in '44,0,9 mln in '45 - anders gezegd: vergeleken met de jaren '37-'41 een daling met vier zevende.
Bouwer: 'Dagboek', p. 353-54 (16 en 17 juli 1945).

UITGEMERGELD

INDI

Even katastrofaal was de daling van de cassave-oogst: van 8,7 mln ton in '42 (gemiddeld 8,2 mln in de jaren '37-'41) tot 7,5 mln in '43, 5,3 mln in '44 en 3,1 mln in '45 - anders gezegd: vergeleken met de jaren '37-'41 een daling met meer dan drie vijfde. Deze dalingen kwamen b~ die van de padi-oogst die, vergeleken met de jaren '37-'41, met een derde daalde. Over vis en vlees hebben wij slechts enkele gegevens met betrekking tot de zwarte prijzen: een pond vlees dat in '42-'43 24 cent had gekost, kostte in '44 op Oost-Java f 1,20 en een stukje gestoomde vis 12 cent in plaats van 3, en daaraan voegen wij toe dat men in juli '45 in Semarang voor een kokosnoot die vr de oorlog 2 cent had gekost, f 2 moest betalen en dat de prijs van een fles klapperolie, vr de oorlog 12 cent, in februari '45 in Djakarta gestegen was tot f 3,50. Wat de zuivelproductie betreft, weten wij slechts dat Bouwer in Bandoeng in april '44 aantekende: 'Voor een kwart onsje boter staat men voor de Bandoengse Melkcentrale 's nachts om half vier al in de rij ... Kaas hebben we in jaren al niet gezien.' 1 Eendeneieren werden in juli '44 in Bandoeng in distributie gebracht tegen de officile prijs van 7 cent - zij kostten op de passars prompt 20 cent ('en de passar-politie, de Z.g. prijsbewakers', tekende Bouwer aan, 'doet er niets tegen' 2) en een jaar later moest men voor een eendenei 90 cent betalen; 'een kip varieert, al naar ouderdom en 'vetgehalte' tussen f 9 en f 20 per stuk.' 3 Veruit de meeste mensen waren niet in staat deze hoge prijzen te betalen. Hetzelfde gold voor de producten van de grote en de kleine industrie. Nijpend werd vooral het tekort aan textiel. Wat op Java in '42 aan katoenen weefsels bij de weverijen en in de groothandellag, werd door het Japanse leger in beslag genomen. 'Textiel kan je buiten niet meer krijgen', aldus later een Indische Nederlander over de situatie eind' 42.
'Wij hebben de laatste maanden heel wat witte beddenlakens moeten verkopen, omdat wij het geld zo hard nodig hadden voor het dagelijks leven. Witte beddenlakens brengen aardig wat geld op, omdat de inlanders ... geen witgoed meer kunnen maken. Je weet wel dat hun doden beslist in witte stof gewikkeld begraven moeten worden. Daarom hebben ze er heel veel voor over om zulke stof te krijgen.'
4

1945).

A.v., p. 237 (22 april 1944). 2 A.v., p. 262 (II juli 1944). S. M. Jalhay:Jalhay's kleine oorlog, p. 210-11.
4

A.v., p. 351 (9 juli

566

TEXTIELTEKORTEN

Gelijk al vermeld, lieten de Japanners katoen aanplanten. De opbrengst viel tegen. Hier en daar werden nieuwe spinnerijen in bedrijf gesteld en ook werden uit Japan afkomstige handspintoestellen verdeeld, maar het kon allemaal het tekort aan textiel niet opheffen. Het weinige dat beschikbaar kwam, werd van '43 af in opdracht van de Japanners gedistribueerd, maar die distributie, die zeer ongelijk was (het ene district viel er wl, het andere er niet onder), bleef beperkt tot landbouwers die voldoende rijst hadden afgeleverd. In '44 werden kledingstukken van vervangende materialen vervaardigd: van jute, van rubber, zelfs van boombast; pogingen om kleding te vervaardigen met de bladeren van bananenpalmen mislukten. Het spreekt vanzelf dat op de zwarte markt de prijzen voor textiel voortdurend opliepen. In '45 kostte er een katoenen weefsel, waar vr de oorlog f 0,75 voor gevraagd was, f 25 tot f 30. Aan alles wat machinaal vervaardigd moest worden, kwamen tekorten en wat er vervaardigd werd, was meestal van bedroevende kwaliteit. 'Een hier vervaardigde tandpasta', tekende Bouwer in juli '44 in Bandoeng aan,
'verhardt na twee dagen en kan dan niet meer uit de (papieren) tube. Een potlood dat hier gemaakt is, slijpt men voor de helft weg, schrijft er dan hoogstens driemaal zijn naam mee en kan het dan weggooien ... Tandenborstels, scheerkwasten en bezems 'verharen' na eenmaal te zijn gebruikt.'
1

Ook papier werd schaars. Dat was het al in het eerste bezettingsjaar. Het Japanse militaire bestuur ging er toen toe over om administratieve stukken van het Knil en van de marine als pakpapier in omloop te brengen - bij kapitein-ter-zee Vromans die hoofd van de afdeling materieel van het departement van marine was geweest, kwam, toen hij van april '42 tot januari '43 in een krijgsgevangenkamp te Batavia was opgesloten, 'telkens iemand aanlopen', schreef hij later, 'met de woorden: 'Kolonel, daar heb ik weer een papier met uw naam erop'; dat zat dan om een onsj e rijst of vlees of zoiets.' 2 Ook diverse edities van het Nieuwe Testament die in Bandoeng bij het Nederlands Bijbelgenootschap in planovellen lagen opgeslagen, werden door de Japanners als pakpapier gebruikt. Door het tekort aan vetten kon goede zeep niet meer gefabriceerd worden. Een stukje van die zeep kostte in mei '44 in Bandoeng in de

1 Bouwer: 'Dagboek', p. 261 (6 juli 1944). 2 A. G. Vromans: 'Notities bij het achtste verslag van de Enqutecommissie' (z.j.), p. II4.

UITGEMERGELD

INDI

winkel f 0,85 tot f I - voor een stukje vooroorlogse zeep werden toen in de zwarte handel bedragen gevraagd van f 20 tot f 125. Sigaretten werden in mei '44 in distributie gebracht: n pakje per week per gezin, tegen de prijs van 30 cent. In Bandoeng begon die distributie op IS mei - een jaar later moest men voor de meest gerookte merken f 2,50 of meer betalen. Losse tabak was goedkoper en daarmee kon men sigaretten rollen, maar goed sigarettenpapier was, aldus Bouwer, 'zeer schaars'.'

*
Op de zwarte markt in bezet Nederland is het tot overeenkomstige prijsstijgingen gekomen en deze hebben in het westen des lands in de hongerwinter een excessief niveau bereikt. Toen waren ook daar alle artikelen zeer schaars geworden en kwamen in de stedelijke gebieden velen vooral door het tekort aan brandstof en aan levensmiddelen in grote nood te verkeren. Eerder was evenwel in bezet Nederland de zwarte handel, zoals wij in deel 7 van ons werk in de desbetreffende paragraaf van hoofdstuk I aantoonden, een randverschijnsel geweest - niet zonder de steun van een strikte prijsbeheersing en een snelle economische rechtspraak was de distributie er goed blijven functioneren. Op Java daarentegen is de prijsbeheersing van meet af aan een slag in de lucht geweest en politie en justitie hebben er nimmer greep gekregen op de zwarte handel, ja zulks, aldus onze indruk, nauwelijks getracht. Hiervan is, ondersteund door de stijging van de geldcirculatie, een stijging van de kosten van levensonderhoud het gevolg geweest. Van die stijging heeft in '46 het toen weer in Batavia functionerend Centraal Kantoor voor de Statistiek een beeld gegeven, maar dat had louter betrekking op de uitgaven van niet-genterneerde Indische Nederlanders - wij komen er in hoofdstuk 10 op terug. Overeenkomstige gegevens met betrekking tot de uitgaven van inheemsen ontbreken. Trouwens, die gegevens zouden pas van waarde zijn indien wij k gegevens bezaten ten aanzien van hun inkomensontwikkeling en ook die gegevens zijn er niet." Intussen bleek wel reeds uit het voorafgaande dat
I Bouwer: 'Dagboek', p. 335 (18 mei 1945). 2 Dat de inkomens te laag waren, werd in augustus '43 door het Japanse militaire bestuur op Java erkend toen het allen die in overheidsdienst waren (een bevoorrechte groep!) ter gelegenheid van het Moham-

568

OMV

ANC

V AN

DE

ZW ARTE

HANDEL

de prijzen van textiel zo hoog opliepen dat slechts weinigen tot aankopen konden overgaan, en ook dat eenvoudige voedingsmiddelen zoals rijst in de vrije, d.w.z. zwarte, handel steeds duurder werden. Men moet overigens in het oog houden dat rijst ook tegen officile, d.w.z. lage, prijzen in distributie werd gebracht - evenwel: deze was in de stadsgemeenten en de overige bewoonde plaatsen ruimer dan in de landelijke districten. Wij herinneren aan de bevindingen van de in december' 44 gevormde onderzoek-commissie: terwijl in Djakarta het dagelijks rijstrantsoen 180 gram was (en in Garoet 120, in Kediri ISO, in Pekalongan 230), was buiten de steden de rijstrantsoenering 'in het algemeen beperkt tot ambtenaren' en kreeg 'het gewone volk' vrijwel niets: in een dessa in het regentschap Bandoeng 32 gram per dag per persoon, in een district in de residentie Bogar 30 gram per dag per woning en in een district in de residentie Bodjonegoro 20 gram per dag per gezin. Er is op java in de laatste twee jaar van de japanse bezetting door de Indonesische bevolking mateloos geleden, maar vermoedelijk in de landelijke gebieden (behalve dan door de landbouwers zelf) nog meer dan in de stedelijke. De japanse vorderingen, de misoogsten van '43 en '44, de inflatie, de zwakke structuur van het overheidsapparaat en de alom aanwezige corruptie deden er een samenleving ontstaan waarin de zwakken in grote aantallen bezweken.

*
De medische zorg voor de bevolking ging in sterke mate achteruit. De N ederlanders onder de artsen, tandartsen en apothekers werden in de loop van '43 genterneerd en talrijke ziekenhuizen waren door de japanners gevorderd.' Misschien nog wel ernstiger was dat er nauwelijks meer geneesmiddelen waren. In '42 hadden de japanners grote voorraden in beslag genomen en uit japan werd, zoals reeds opgemerkt, niets aangevoerd. In januari '44 tekende Bouwer in Bandoeng aan dat er veel vervalste geneesmiddelen verkocht werden:

medaanse Nieuwjaar een half maandsalaris extra liet uitbetalen; zulk een extra-betaling is gekomen, weten wij niet.

of het ook in '44 tot

1 Indonesische artsen, tandartsen en apothekers mochten van oktober '44 afhun werk slechts voortzetten wanneer zij tevens aan de Japanse strijdkrachten diensten bewezen.

UITGEMERGELD

INDlii

'De meest fantastische flessentrekkerij komt op dit gebied voor. Lege tubes van Cibasol-tabletten worden voor f 15 verkocht, als het merk Cibasol er maar op staat. De tubes worden vervolgens gevuld met kalktabletten en voor ongeveer f 80 per tube van 20 tabletten verkocht ... Ook de meeste patentgeneesmiddelen ... zijn vervalst.' 2
1

Ruim

drie maanden

later:

'De schaarste aan geneesmiddelen in de stad is thans zodanig dat patinten die bijv. voor een operatie in het ziekenhuis moeten worden opgenomen, zelf ether, watten, verbandgaas en andere geneesmiddelen moeten meenemen, daar anders geen opname plaatsvindt. Als er een patint geen ether kan leveren, wordt hij zonder verdoving geopereerd ... Ook moeten familie of kennissen de voeding van de in het ziekenhuis opgenomen patint verzorgen. Operatiewonden worden genaaid met Brook's garen? en de chirurgen in de stad ... richten thans oproepen tot de burgerij om garens van dat merk voor genoemd doel in te leveren.' 4 Het tekort aan zeep maakte zich niet alleen in de ziekenhuizen maar in de gehele samenleving voelbaar. In september' 44 bleek in de residentie Pati (ten noordoosten van Semarang), 'dat', aldus het rapport van een Indonesir", 'een groot gedeelte van de bevolking aan schurft lijdt. Ook malaria is alom verspreid.' Die residentie was relatief arm - wij nemen aan dat diezelfde ziekten zich elders in geringer mate hebben voorgedaan, zij het dat het een plausibele veronderstelling is dat, doordat ook de kinine (kennelijk als gevolg van grote Japanse vorderingen) schaars en duur werd, de malaria in de bezettingsjaren meer mensenlevens heeft geist dan voor de oorlog. Verwoestend evenwel was in de eerste plaats de honger. 'De ellende buiten', aldus later een Indisch-Nederlandse vrouwover de situatie in Batavia in '446, 'was niet meer om aan te zien. Bedelaars, in gonjezakken gehuld of helemaal naakt, lagen met de meest afzichtelijke wonden aan de kant van de weg. Het gezicht als een volle maan en de buik ongelooflijk opgezwollen. In de benedenstad zag ik, hoe enkele lijken op een vuilnisauto geladen werden; een Jap trapte met zijn gelaarsde voet tegen vele andere stumperds die, wanneer ze nog een teken van leven vertoonden, mochten blijven liggen ... Armoede, armoede en

Dit waren tabletten met een sulfa-preparaat: een bestrijdingsmiddel voor ontstekingen en koorts. 2 Bouwer: 'Dagboek', p. 216 (7 jan. 1944). 3 gewoon naaigaren 4 Bouwer: 'Dagboek', p. 234 (16 april 1944). 5 Tekst: NI, p. 498. 6 Tekst van haar verslag: a.v., p. 601.
1

57

'IEDERE

DAG

STERVEN

ER

BEDELAARS'

ellende overal! Geen medicijnen en geen kleding, geen voedsel. Mijn God, dacht ik, en hoelang moet dit nog duren?' Op Midden-Java zag in september '44 een Indonesir! 'herhaaldelijk mensen geheelongekleed of in lompen lopen.' 'De bedelaar die al weken onder de boom voor de bakkerij lag', aldus Beb Vuyk, schrijvend over december '44, 'is dood. Iedere dag sterven er bedelaars, de lijken blijven langs de weg liggen en worden eenmaal per dag met de vuilniskar opgehaald ... 'H~ is's middags gestorven en tot de volgende middag blijven liggen', vertelde de vrouw van de bakker mij ... Zijn plaats is alweer ingenomen door een vrouw met een kind. Ze ligt op een stuk oude mat, een andere reep mat om haar middel gebonden, om de enorme, van vocht opgezwollen buik. Haar armen en benen zijn stokken en het gezicht opgezet van de oedeem, zodat de ogen heel diep lijken te liggen. Het kind is een geraamte, dat als een dier in de lege vellen van haar borsten klauwt. Het heeft uitslag over het hele hoofd. Ik leg een paar pisans naast haar neer. Ze rukt ze onder mijn handen weg en begint ze met schil en al op te eten. Als ik al in de bakkerij sta, zie ik dat ze met het kauwsel het kind voedt.' 2 In juni '45 vernam Bouwer in Bandoeng in zijn onderduik van

'mensen die dikwijls in de stad komen, ... dat men dagelijks op straat de lijken kan zien liggen van Indonesirs, die van honger zijn omgekomen. Er gaat geen dag voorbij dat onder viaducten, in schuilkelders en in onafgebouwde woningen, geen lijken worden gevonden.' 3 Hoeveel slachtoffers zijn er op heel Java geweest? In het regentschap Banjoemas waren er volgens regent Gandasoebrata 'at the peak of the shortage' (vermoedelijk: begin '44) op een totale bevolking van zevenhonderdveertigduizend zielen twee-en-dertigduizend lijders aan de hongerziekte": meer dan 4 % van de bevolking dus, maar dat cijfer zegt ons niets over het aantal hongerenden in dit ene regentschap in de bezettingsperiode als geheel. Betrouwbare geboorte- en sterftecijfers zijn slechts bekend voor de residentie Batavia over de periode van januari '43 tot juni '45. Vr de Japanse bezetting werden in deze residentie anderhalf maal meer mensen geboren dan er stierven, maar in

vaderland getrouwe, p. 255. brata: Banjoemas, p. Ir.

Tekst van zijn verslag: a.v., p. 496. 2 Beb Vuyk: 'Uit een Indisch dagboek', Den 3 Bouwer: 'Dagboek', p. 340 (8 juni I945). 4 Gandasoe-

571

UITGEMERGELD

INDI

de eerste zes maanden van '45 stierven er bijna tweemaal zoveel mensen als er geboren werden. Cijfers voor alle residenties op Java en Madoera zijn slechts bekend voor de jaren '43 en '44. De cijfers van Batavia extrapolerend, kwam in mei '46 ccn statisticus in het Economisch Weekblad voor Nederlands-Indi! tot de conclusie dat er, 'zonder rekening te houden met de ... Javaanse dwangarbeiders, door de Japanners weggevoerd', op Java en Madoera in '43 een sterfte-overschot was geweest van honderdtwintigduizend zielen, in '44 van achthonderddertienduizend, in '45 van ca. anderhalf miljoen - bij elkaar ca. tweemiljoentweehonderdvijftigduizend zielen, waarbij men de nog buiten Java omgekomen romoesja's (op zijn minst tweehonderdduizend) moet optellen. Een schatting van ca. twee-en-een-half miljoen omgekomenen lijkt van de goede orde van gr<::nrtc'~ cijfer moet men betrekken op een Dat totale bevolking van tegen de: vijftig miljoen zielen."

*
Geen wonder was het dat de vergelijking tussen de omstandigheden die men ten tijde van het Nederlands bewind had gekend, en die welke zich onder het Japanse gingen voordoen, spoedig ten nadele van de Japanners uitviel. Op veruit de meeste nationalisten kregen de Japanners in '42 vat en ook delen van de Indonesische jeugd lieten zich toen (en later) winnen door de Japanse parolen, maar 'de gewone kampong-bevolking van oudere leeftijd bleefhier vrijwel ongevoelig voor', aldus een Nippon-werker die in '42 'vele malen' de stads-kampongs van Batavia introk 'teneinde de stemming van de bevolking te peilen ... De voornaamste klachten waren die betreffende gebrek aan voeding en kleding.'? In '42 al! In april '43 viel het het Japanse militaire bestuur in Bandoeng op dat de stadsbevolking geen enthousiasme toonde bij de viering van Hirohito's verjaardag: Zes maanden later, in oktober '43, kreeg Bouwer in dezelfde plaats een

1 Jaargang XII, no. 8 (4 mei 1946), p. 43. 2 Van diegenen die in krankzinnigengestichten werden verpleegd, zijn, schijnt het, veruit de meesten omgekomen: zij kregen nog minder te eten dan de gevangenisbewoners. Van n gesticht bij Pekalongan (Midden-Java) is bekend dat van de vierduizend verpleegden slechts negenhonderd in leven bleven. l O. Peltzer: 'De Japanse bezetting tot 16 december 1944' (30 aug. 1946), p. 3 (Iq. 4 Japans militair bestuur Bandoeng: Maandrapport over april 1943, p. 1 (ARA, Alg. Seer., Eerste Zending, XXVI, 17).

572

'KOM

GAUW,

AMERIKA!'

Indonesische vriend op bezoek, die werkzaam was op de vertaalafdeling van het hoofdbureau der Staatsspoorwegen:
'Hij kwam direct al met een paar belangrijke mededelingen met betrekking tot de openlijke ontevredenheid onder vrijwel al het Indonesische personeel der Landskantoren ... Vele Indonesirs, die in het begin van de Japanse bezetting hard schreeuwden: 'Nooit meer terug onder de Hollanders!', vragen nu: 'Wanneer komt het einde? Wanneer komt de Nederlandse regering weer terug?' Voornaamste oorzaken: slechte betaling, slechte behandeling (slaag en nog eens slaag) ... en het voortdurend brengen van eerbewijzen aan de eerste Japanse boer de beste, die nu 'afdelingshoofd' is. Telkens als er een Japanner de zaal binnenkomt, springt het hele personeel in de houding en moet buigen. Dat gebeurt twintig tot dertigmaal per dag.'
1

'Ik heb', schreef Bouwer in maart '44,


'een aardige aanwijzing voor de ontevredenheid van de bevolking. De Japanners hebben de Indonesirs verschillende anti-Geallieerde liedjes geleerd. De lesroosters van alle Inheemse scholen beginnen's morgens met een uurlang repeteren van deze liederen ... Een ... heeft het volgende refrein: 'Hantjoerkanlah! Moesoeh kita! Itoelah Inggris dan Amerika!' ('Vernietigt onze vijanden Engeland en Amerika!') De bevolking heeft dat refrein als volgt veranderd: 'Hantjoerkan/ah! Bola merah! Datang lekas, Amerika!', oftewel: 'Vernietigt de rode bol! Kom gauw, Amerika!' '2

Eind '44 tenslotte vernam een Nippon-werker die toen nog als technisch expert werkzaam was in de haven van Tjilatjap", van 'iemand die mij van de stemming in zijn kampong op de hoogte hield, ... dat daar openlijk gepraat werd over de komst van de Amerikanen en de tijd dat de Hollander hier weer terug zou zijn.' Evenwel: 'De onderwijzers waren over het algemeen anti-Hollands,' Wij zullen in hoofdstuk I I nog enkele andere gegevens over de stemming der Indonesirs op Java opnemen, maar nu reeds durven wij de veronderstelling uitspreken dat, zoals in bezet Nederland de tekorten die er zich voordeden, op het conto van de Duitse bezetter werden geschreven, in Indi als geheel en vooral op Java bij de brede massa een toenemende verbittering is gegroeid tegen de Japanners wegens de

1944).

Bouwer: 'Dagboek', p. 199-200 (18 okt. 1943). 'Verslag d.d. 25 jan. 1946 in NI, p. 327 e.v.

A.v., p. 225-26

(5 maart

573

UITGEMERGELD

INDI

schrikbarende nood die zich onder hun bestuur was gaan aftekenen. Spraken de Indonesirs over de wenselijkheid van een snelle terugkeer van 'normale levensomstandigheden', 'djaman normal', dan sloeg dit op de Nederlandse tijd.

*
Ruw geschat is van de ingezetenen van Java n op de twintig tijdens de Japanse bezetting bezweken. Wij herinneren er evenwel aan dat van de politieke gevangenen die in de gevangenissen op Java opgesloten zaten, meer dan de helft om het leven kwam. Voor wie in vrijheid bleef, was de overlevingskans aanzienlijk groter. Die conclusie lijkt ons de gepaste overgang naar de twee hoofdstukken waarin het lot beschreven zal worden van de twee grote groepen die juist van die vrijheid waren beroofd: de krijgsgevangenen en de genterneerden.

574

HOOFDSTUK

Krijgsgevangenen
Wij willen beginnen met het geven van enkele cijfers - niet zonder aarzeling want enkele ervan zijn onzeker. In 1978, eerst ruim dertig jaar na de oorlog, heeft majoor drs. H. L. Zwitzer, een van de wetenschappelijke medewerkers van de Sectie Krijgsgeschiedenis (thans Militaire Geschiedenis) van de Staf van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten, de in de archieven van de Koninklijke Marine en van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger aanwezige gegevens nauwkeurig tegen elkaar kunnen afwegen " waarbij hij tot de conclusie kwam dat van de Europese militairen in Indi in totaal 42233 in krijgsgevangenschap zijn geraakt: 3847 militairen van de Koninklijke Marine, 36869 van het Knil en I 5I7 van de hulpkorpsen van het Knil." In die krijgsgevangenschap zijn van de militairen van de Koninklijke Marine 648 omgekomen (16,8 %), van die van het Knil en de daaraan verwante formaties 7552 (19,6%). Op het totaal van de Europese krijgsgevangenen: 42233, zijn er dus 8200 omgekomenen geweest (19,4 %) - ruw gesproken kan men zeggen dat n op de vijf Europese krijgsgevangenen het leven heeft verloren. Van de overlevenden hebben bovendien velen (maar wij weten niet, hoevelen) blijvende physieke of psychische schade opgelopen als gevolg van de verschrikkingen die zij als krijgsgevangenen hadden moeten doorstaan. Heeft men dus wat de cijfers voor de Europese militairen betreft, vaste grond onder de voeten, zodra men zich verder waagt, komt men in een moeras van onzekerheid terecht: nauwkeurige gegevens voor de inheemsen onder de militairen van de Koninklijke Marine en van het Knil ontbreken. Dit was, wat de varende eenheden van de marine betreft, maar een kleine groep, maar voor het Knil gold dat niet: het telde in de Japanse invasiemaanden in totaal ca. 65 000 militairen (van wie ca. 800 sneuvelden) en onder dezen bevonden zich ca. 23200 inheemsen van verschillende landaard. In '37 hadden tot het Knil bijna 13 000 Javanen, bijna 2 000 Soendanezen, ruim 5 000 Menadonezen, ca. 4 000 Ambonnezen en
1 Men vindt zijn cijfers in de Mededelingen van de Sectie Krijgsgeschiedenis, Eerste jaargang, no. 1 (1978). 2 Stadswachten: 816, Landwachten: 122, Afvoer- en VernieJingskorpsen: 307, Reservekorps: 272.

575

KRIJGS

GEV AN GENEN

ruim 1000 Timorezen behoord, bij elkaar ca. 25 000 inheemsen. Dat totaalcijfer is in de Japanse invasiemaanden dus iets lager geweest en wij weten niet hoe toen de verdeling naar de verschillende landaarden was. Er zijn overigens zeker niet ruim 23 000 inheemse militairen in Japanse handen gevallen: zowel in de Buitengewesten als op Java zijn na de landingen van de Japanners vele inheemsen gedeserteerd - hoevelen krijgsgevangen werden gemaakt, is niet bekend. Van die krijgsgevangenen zijn de Javanen en Soendanezen spoedig vrijgelaten, maar de Japanners hebben aanvankelijk de meeste Menadonezen, Ambonnezen en Timorezen vastgehouden. Hierbij merken wij nog op dat de Japanners vrij spoedig een scheiding hebben aangebracht tussen de Europeanen (Nederlanders en Indische Nederlanders) en de inheemsen onder de krijgsgevangenen en in Bandoeng bovendien tussen de Nederlanders en Indische Nederlanders onder hen. Wij laten nu verder in deze inleiding de inheemsen terzijde -later in dit hoofdstuk komen wij op hen terug. De meeste Nederlandse en Indische Nederlandse krijgsgevangenen zijn niet op de eilanden gebleven waar zij zich in de invasiemaanden bevonden. Dat is wl het geval geweest op Borneo maar van de overige eilanden zijn de meeste krijgsgevangenen naar elders gedeporteerd. Op heel Borneo, Brits-Borneo dus inbegrepen, hebben de Japanners volgens hun eigen gegevens' ca. 4 500 krijgsgevangenen gemaakt, en van hen zijn in '42 2 067 (militairen van het Knil, Britse en Brits-Indische militairen) naar Brits-Borneo overgebracht; dit gebied stond namelijk onder bestuur van het Japanse leger en de Japanse marine had aan dat leger toegezegd dat het alle krijgsgevangenen aan het leger zou overdragen - die toezegging is de marine ook wat Borneo betreft slechts gedeeltelijk nagekomen: zij heeft er op 'haar' deel ca. 700 Knil-krijgsgevangenen vastgehouden.

t Die gegevens zijn pas in '82 gepubliceerd door de japanner S. Adatsji in no. 45 van de Studies of Cultural and Social Sciences, uitgegeven door de National Defense Academy te j okohama. Adatsji's studie heeft als ondertitel: 'A brief history ofjapanese practices on treatment of Allied war victims during the Second World War' ('Een beknopte geschiedenis van de japanse praktijken bij de behandeling van Geallieerde oorlogsslachtoffers gedurende de Tweede Wereldoorlog') en de kenmerkende formulering van de titel is: 'Unprepared regrettable events' - 'Onvoorbereide' (bedoeld zal wel zijn: 'Onopzettelijke') 'betreurenswaardige gebeurtenissen'. De strekking van deze studie is dat op de bedoelingen van japans machthebbers niets aan te merken viel, maar dat in de praktijk alles misliep. Voor dat laatste wordt een zekere verantwoordelijkheid aanvaard. Gezegd wordt: 'De praktijken waarbij vele militairen door japan mishandeld zijn, hebben in de japanse geest een aanzienlijk litteken achtergelaten '.

576

ALGEMEEN

OVERZICHT

Op Celebes bevonden zich in juli '42, afgezien van de inheemsen, ca. 2700 militairen in krijgsgevangenschap: ca. 800 van het Knil, 885 Britten en 185 Amerikanen (overlevenden van de Slag in de javazee) alsmede 830 opvarenden van de Koninklijke Marine (overlevenden van de Slag in de javazee en marinemannen die zich aan boord hadden bevonden van twee schepen die van Tjilatjap naar Australi koers hadden gezet maar door de japanners waren opgevangen). Vr juli '42, nl. in april, werd een aantalofficieren en andere overlevenden van de kruisers die door de japanse marine tot zinken waren gebracht, in totaal ca. 500 man, naar japan getransporteerd om er opnieuwondervraagd te worden; zij zijn er redelijk behandeld, waarbij wij nog opmerken dat japanse marine-officieren soms voor opvarenden van de Geallieerde marines van een zeker respect getuigden dat in de houding der japanners jegens militairen van de Geallieerde legers geheel ontbrak.' Tenslotte zij, wat Celebes betreft, vermeld, dat een deel van de daar achtergebleven krijgsgevangenen in '43, '44 en '45 naar java is getransporteerd - er waren volgens de japanse gegevens in april' 45 op Celebes nog I 4 I I krijgsgevangenen aanwezig. Op Sumatra zijn ca. 4500 Nederlanders en Indische Nederlanders en
I Wij vermelden in dit verband dat de twee-en-dertig overlevenden van de Nederlandse onderzeeboot '0 20' die op 19 december '41 onder de kust van Malakka door een Japanse torpedobootjager tot zinken was gebracht, aan boord van een tweede Japanse torpedobootjager naar Saigon werden overgebracht waar zij ondervraagd werden. In januari '42 werden zij naar Hongkong getransporteerd waar zij op de zzste aankwamen, en enkele dagen later slaagden twee marine-officieren: A. M. Idema en R. J. Hordijk, er in om samen met een Canadese marine-officier 's nachts via een rioolbuis buiten het kamp te komen. Vlak achter het Japanse hoofdkwartier kwamen zij boven de grond. Door Chinezen geholpen hielden zij zich enkele dagen op verschillende plaatsen schuil, ook waren het Chinezen die hen aan een roeiboot hielpen. Daarmee en met een tweede roeiboot (de eerste was bij aankomst op het vastelandsgedeelte van de Britse Kroonkolonie omgeslagen) bereikten ze op de elfde dag van hun ontsnapping de Chinese kust. Daar werd in een arm dorp geld voor hen ingezameld en werd hun een gebied gewezen waar zich guerrillastrijders van het Chinees-Nationalistisch leger bevonden. Met een prauw werden ze erheen gebracht en een tweede prauw voerde hen naar een plaats waar een generaal van Tsjiang Kai-sjek zijn hoofdkwartier had. Daar voegden zich bij de drie ontsnapten vier Britse officieren die k uit Hongkong waren weggekomen, en een familie die uit Manila afkomstig was. Na een voettocht en een treinreis werd een stad bereikt waar zij hun eerste telegram kregen van de Nederlandse ambassade in Tjsoengking die zij van een andere stad uit telegrafisch hadden kunnen verwittigen van hun ontsnapping. Op Ia april vlogen zij naar Calcutta en acht dagen later konden zij zich bij admiraal Helfrich in Colombo (Ceylon) present melden, nauwkeuriger (tenminste dat schrijft Frank Visser in het relaas van deze tocht, opgenomen in zijn De schakel. De geschiedenis van de Engelandvaarders): 'present na oponthoud'. (p. 253)

577

KRIJGSGEVANGENEN

ca. I 200 Britten en Australirs in krijgsgevangenschap geraakt en van hen zijn in mei '42 ca. 1500 Nederlanders en Indische Nederlanders en ca. 500 Britten naar Birma getransporteerd om er samen met Australische krijgsgevangenen eerst vliegvelden aan te leggen en om vervolgens samen met grote aantallen romoesja's te werken aan de aanleg van het noordelijk gedeelte van de spoorweg die Thailand met Birma moest verbinden: de Birma-spoorweg, zoals wij die verbinding zullen aanduiden. De op Sumatra achtergebleven krijgsgevangenen werden nadien nog voor twee taken gebruikt: de aanleg van een weg in Atjeh die een doorgaande verbinding tussen de oost- en de westkust van Sumatra mogelijk maakte, en de aanleg van een spoorweg, de Z.g.Pakanbaroespoorweg, waarvoor hetzelfde gold; dat spoorwegtraject was af op de dag waarop Japans capitulatie bekend werd gemaakt: 15 augustus '45. Op Java hadden de Japanners de meeste krijgsgevangenen gemaakt, n1. ca. 70800: ca. 900 Amerikanen, ca. 2 800 Australirs, ca. 10600 Britten en ca. 56 500 militairen van de Koninklijke Marine en van het Knil (inheemse militairen meegeteld). De meeste inheemsen zijn, gelijk gezegd, spoedig vrijgelaten. Van de overige krijgsgevangenen zijn in oktober '42 bijna 700 (bijna allen Indische Nederlanders) en in september '43 nog eens 3 400 naar Japan vervoerd om er te werken in mijnen, fabrieken en havens. Voorts zijn van oktober '42 af de meeste Amerikanen en Australirs en ca. 16500 Nederlanders en Indische Nederlanders naar Birma en Thailand overgebracht in verband met de aanleg van de Birmaspoorweg. Daar heeft van alle niet-inheemse krijgsgevangenen die de Japanners in het Nanjo-gebied hadden gemaakt', ca. 45 % moeten zwoegen. Toen die spoorweg afwas (dat was in oktober '43 het geval), is een deel van die krijgsgevangenen, voorzover nog in leven, bij het onderhoud betrokken geworden of om andere redenen in Thailand gebleven, een tweede deel is naar Singapore teruggevoerd en daar aan het werk gezet, een derde deel is naar Frans-Indo-China overgebracht om er vliegvelden aan te leggen en een vierde deel, waartoe talrijke Nederlanders (en slechts weinig Indische Nederlanders) behoorden, is naar Japan getransporteerd. Uiteindelijk is van alle niet-inheemse krijgsgevangenen meer dan een kwart, n1. 27 %, in Japan tewerkgesteld. Dan zijn van Java nog vier andere groepen krijgsgevangenen elders

1 Dat waren er 142 766: 50016 Britten, 42 233 Nederlanders en Indische Nederlanders, 26943 Amerikanen (de meesten krijgsgevangen gemaakt op de Philippijnen), 21762 Australirs, 1691 Canadezen (krijgsgevangen gemaakt op Hongkong) en 121 NieuwZeelanders.

ALGEMEEN

OVERZICHT

ingezet: in april '43 zijn 3 540 Nederlanders en Indische Nederlanders en 2760 Britten naar Flores en de Molukken gevoerd om er vliegvelden aan te leggen - van de overlevenden van deze transporten zijn in '44 de meesten naar Java teruggebracht. Voorts zijn in november' 43 van Java ca. 2000 krijgsgevangenen, de helft Nederlanders en Indische Nederlanders, de helft Britten, naar Zuid-Sumatra overgebracht om in de streek van Palembang vliegvelden aan te leggen en van begin mei '44 af in drie transporten in totaal ca. 5 500 (hoofdzakelijk Nederlanders en Indische Nederlanders met daarnaast Britten, Australirs, Ambonnezen, Menadonezen en enkele Amerikanen) naar Midden-Sumatra voor het werk aan de Pakanbaroe-spoorweg. Tenslotte zijn van Java in september '44 ca. 750 krijgsgevangenen naar Singapore getransporteerd om er te helpen bij het graven van een droogdok en later kleinere aantallen voor diverse andere werkzaamheden. Verder hebben de Japanners in de invasiemaanden ook krijgsgevangenen gemaakt op Ambon en op Timor: op Ambon ca. 250 Nederlanders en Indische Nederlanders en ca. 800 Australirs, op Timor ca. 1000 Nederlanders en Indische Nederlanders en eveneens ca. 1000 Australirs. Van Ambon zijn in oktober '42 bijna alle Nederlanders en Indische Nederlanders en ca. 260 Australirs naar Hainan getransporteerd en daar aan het werk gezet. De overige Australirs zijn op Ambon gebleven en geen groep krijgsgevangenen is slechter behandeld dan deze: vier-vijfde is er bezweken. Van de krijgsgevangenen op Timor zijn de Australirs naar New Britain getransporteerd en de Nederlanders en Indische Nederlanders toegevoegd Of aan de groepen op Java f aan die op Celebes. Is ons overzicht nu voltooid? Neen. Vermeld moet nog worden dat 572 Nederlandse en Indisch-Nederlandse opvarenden van de koopvaardij die op Java als burgers genterneerd waren in een kamp bij Bandoeng, in juli '44 opeens de status van krijgsgevangenen kregen en in Batavia aan het werk werden gezet. Uit deze groep werd ongeveer de helft, in hoofdzaak de gezagvoerders en de verdere scheepsofficieren, in september '44 toegevoegd aan de ca. 750 andere krijgsgevangenen van wie wij al vermeldden dat zij naar Singapore werden vervoerd - de andere helft, t.w. de jongere scheepsofficieren, werd ingezet bij de aanleg van de Pakanbaroe-spoorweg. Ten aanzien van al deze groepen Nederlandse en Indische krijgsgevangenen hebben wij in het voorafgaande niet vermeld, hoevelen bij het werk aan de verschillende objecten die wij noemden, om het leven zijn gekomen - voorzover die cijfers beschikbaar zijn, zullen zij in dit hoofdstuk nog genoemd worden. Hier willen wij er alleen nog op wijzen dat

579

KRI] GS GEV AN GENEN

van de in totaal 8200 omgekomenen onder hen velen zijn verdronken tijdens de transporten overzee die in totaal volgens de Japanse gegevens aan bijna I 1000 Geallieerde krijgsgevangenen het leven hebben gekost.

*
Het zijn slechts droge cijfers geweest die wij in onze zakelijke inleiding hebben vermeld. Er gaat een wereld van lijden achter schuil en het is die wereld die wij, veelal het algemeen overzicht volgend dat E. van Wits en najarenlang onderzoek in '71 afsloot", en vooralook met gebruikmaking van verslagen van de krijgsgevangenen zelf, zullen trachten uit te beelden. Er zal uit blijken dat de Japanners zich niets hebben aangetrokken van de in de Westelijke wereld geldende normen van humaan gedrag en evenmin van de meeste voorschriften ten aanzien van de voor krijgsgevangenen geldende, uit 1929 daterende, Conventie van Genve.

japan en zijn krijgsgevangenen


De Japanners hadden in de loop van hun bewogen geschiedenis in hun onderlinge campagnes nimmer krijgsgevangenen gemaakt. Hun normen schreven voor dat een strijder zich moest doodvechten - mislukte dat, dan werd hij veelal door de overwinnaar van het leven beroofd en werd dat nagelaten, d.w.z. kon hij, na krijgsgevangen geweest te zijn, naar huis en haard terugkeren, dan werd hij daar ter dood gebracht omdat zulks gezien werd als de enige wijze waarop hij de schande kon uitwissen die hij over zijn gezin, zijn overige verwanten en zijn voorouders had gebracht. Dat men er in andere landen ten aanzien van krijgsgevangenen andere opvattingen op nahield, drong heel wel tot Japan door, nadat het in 1854 zijn isolement dat het bijna twee-en-een-halve eeuw lang had gehandhaafd, had prijsgegeven - het ging er toen juist naar streven, te bewijzen
1 Een fotokopie van zijn bijna 700 pagina's tellende studie 'Over krijgsgevangenen in Japanse handen' bevindt zich in de collecties van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Een eerdere versie daarvan werd in '7I gepubliceerd onder de titel Krijgsgevangenen in de Pacific-oorlog, 1941-1945.

580

DE

CONVENTIE

VAN

GENVE

dat het krijgsgevangenen op voorbeeldige wijze behandelde. Dat was allereerst het geval met de Chinese militairen die in de Chinees-Japanse oorlog van 1894-95 in Japanse handen vielen. In de Russisch-Japanse oorlog van 1904-05 raakten bijna tachtigduizend Russische militairen in krijgsgevangenschap - de Japanners gaven hun meer voedsel en betere kleding dan aan hun eigen troepen en zij vonden goed dat die Russen geld en goederen kregen en dat zij, voorzover zij getrouwd waren met in Siberi wonende vrouwen, met dezen in de krijgsgevangenenkampen in normaal gezinsverband konden leven. Zo ook in de Eerste Wereldoorlog: Japan maakte in het Duitse gebied in China alsmede op de Carolinen, de Marianen en de Marshall-eilanden die toen Duits koloniaal bezit waren, enkele duizenden Duitsers krijgsgevangen en dezen kwamen in Japanse vakantie-oorden in uitgesproken geriefelijke kampen terecht waar hun geen haar werd gekrenkt. In de tweede helft van de jaren '20 vond in Genve internationaal overleg plaats over het formuleren van regels die, in aansluiting op wat in de meeste landen in de rode en zoste eeuw gebruik was geworden, precies de rechten en de verplichtingen van krijgsgevangenen alsmede die van de mogendheid die hen gevangen hield, zouden vastleggen. Wij hebben de voornaamste bepalingen van de uit dat overleg resulterende 'Conventie inzake de behandeling van krijgsgevangenen' al in deel 8 van ons werk (Gevangenen en gedeporteerden) weergegeven " maar willen de betrokken passages hier herhalen. De Conventie bepaalde dat krijgsgevangenen te allen tijde met menslievendheid behandeld en beschermd moesten worden. Represailles tegen hen waren verboden. Zij moesten worden gehuisvest in gebouwen of barakken die waarborgen voor hygine en zindelijkheid boden. Hun rantsoenen moesten gelijkwaardig zijn aan die van de depottroepen van de mogendheid welke hen gevangen hield; die mogendheid moest hun ook voldoende kleding, linnengoed en schoeisel verschaffen. Krijgsgevangenen dienden de gelegenheid te hebben tot lichaamsoefeningen en tot verblijf in de buitenlucht. Minstens eenmaal per maand moest een geneeskundige inspectie plaatsvinden. Gezonde krijgsgevangenen mochten, de officieren onder hen uitgezonderd, gebruikt worden voor werkzaamheden, de onderofficieren evenwellouter voor bewakingsdiensten, tenzij zij uitdrukkelijk om betaald werk, d.w.z. om productief werk in het economisch leven vroegen, maar wat die betaalde, door onderoffi-

NI. in de aanhef van hoofdstuk

('Krijgsgevangenen').

581

KRIJGSGEVANGENEN

eieren en minderen te verrichten arbeid betrof, bevatte artikel 3 I van de Conventie een belangrijke restrictie: 'De door de krijgsgevangenen verrichte werkzaamheden mogen generlei rechtstreeksverband houden met de krijgsverrichtingen.Het is in het bijzonder verboden om gevangenen te gebruiken bij de fabricatie en het vervoer van wapenen of munitie van welke aard ook, evenals bij het vervoer van materieel dat voor de strijdende legers bestemd is.' Per maand zouden de krijgsgevangenen voorts een vastgesteld aantal brieven en briefkaarten mogen verzenden die aan censuur onderworpen zouden zijn. Zij zouden zelf brieven, briefkaarten, postpakketten, geld en boeken mogen ontvangen, maar de mogendheid die hen gevangen hield, had het recht, die zendingen te controleren. Wat de hirarchische verhoudingen betrof: van de zijde van de mogendheid die de krijgsgevangenen vasthield, zou elk kamp gecommandeerd moeten worden door een officier, van de zijde van de krijgsgevangenen zou in kampen van officieren de oudste officier in de hoogste rang de officile tussenpersoon zijn (de 'kampoudste'), in de andere karnpen zouden de krijgsgevangenen vertrouwensmannen kunnen aanwijzen. Krijgsgevangenen konden gestraft worden. Wreedheid alsmede collectieve straffen voor door enkelingen bedreven daden waren verboden, maar voor het overige waren krijgstuchtelijke of gerechtelijke straffen toegestaan, gerechtelijke bijvoorbeeld in die gevallen waarin een krijgsgevangene in krijgsgevangenschap een misdaad begaan had. Een poging tot ontvluchting gold niet als een misdaad - zij mocht wl gestraft worden, bijvoorbeeld met een periode van arrest tot een maximum van dertig dagen (een krijgstuchtelijke straf) of met onderwerping aan een regime van verscherpte bewaking; met betrekking tot ontvluchte krijgsgevangenen waren andere dan krijgstuchtelijke straffen verboden. Men ziet: de regels die elke mogendheid welke zich bij de Conventie aangesloten had, in acht diende te nemen (wij hebben hier slechts de belangrijkste weergegeven), waren strikt. Wat indien die mogendheid die regels overtrad? Ook daarvoor bevatte de Conventie de nodige bepalingen. Krijgsgevangenen hadden het recht, bij de kampcomman. danten hun beklag te doen; zij hadden ook het recht, zich te beklagen bij de vertegenwoordigers der Z.g. beschermende mogendheden. Die vertegenwoordigers waren bevoegd, zich naar alle oorden te begeven waar krijgsgevangenen genterneerd waren, en die krijgsgevangenen

582

DE

CONVENTIE

VAN

GENVE

zouden zich daar persoonlijk met hen mogen onderhouden. Wat als de klachten dier krijgsgevangenen gerechtvaardigd waren? Daarover zweeg de Conventie. Duidelijk was wl wat dan geschieden zou: de beschermende mogendheid zou op verbeteringen aandringen en voorts de mogendheid inlichten welker belangen zij behartigde. In deze materie zou ook het Internationale Rode Kruis te Genve een belangrijke rol spelen: het zou de instantie zijn via welke de oorlogvoerenden elkaar informatie zouden geven over de krijgsgevangenen, via welke voorts tussen de oorlogvoerende landen berichten van en aan krijgsgevangenen gewisseld zouden kunnen worden en via welke hulpgoederen als voedselpakketten en kleding aan hen zouden kunnen worden gezonden. De weergegeven Conventie werd in Genve door de Japanse delegatie ondertekend. Zij werd evenwel door de Japanse regering niet aanvaard, dus niet ter goedkeuring aan het parlement voorgelegd en evenmin geratificeerd. Tegen die aanvaarding hadden zich de Japanse strijdkrachten verzet, waarbij hun belangrijkste argument was geweest dat in een mogelijke oorlog heel veel minder Japanners krijgsgevangen zouden worden gemaakt (hun was immers voorgeschreven dat zij zich nimmer mochten overgeven) dan militairen van Japans tegenstanders, zodat Japan, de Conventie toepassend, veelomvangrijker verplichtingen zou aanvaarden dan die tegenstanders. Maar ook andere factoren hadden een rol gespeeld: de wrevel in leidende Japanse kringen dat Japan voortdurend vooral door de Verenigde Staten werd tegengewerkt en het dieper doordringen van de ideologie dat het Japanse volk het nobelste volk op aarde en dus boven internationale afspraken verheven was. Daar kwam van '37 af de verruwing bij welke voortvloeide uit de oorlog met China, waarin van meet af aan door de Japanse militairen op grote schaal burgers beroofd en vermoord werden - dat laatste gebeurde ook met krijgsgevangenen. Al deze ontwikkelingen bevorderden dat de Japanse militairen die eind '41 aan de Tweede Wereldoorlog gingen deelnemen (en in wier officile voorschriften o.m. stond: 'Laat als levende de schande van krijgsgevangen gemaakt te worden niet over u komen"), over het algemeen (er zijn uitzonderingen geweest) een diepe minachting koesterden

1 Zoals uit hoofdstuk I bleek, hebben de Amerikaanse en Britse troepen in de oorlog tegen Japan maar heel weinig japanners krijgsgevangen gemaakt: tegenover ca. honderdveertigduizend Geallieerde krijgsgevangenen van de japanners stonden in oktober '44 ruim zesduizend Japanse krijgsgevangenen van die Geallieerden. Verscheidenen van die japanse krijgsgevangenen hadden geweigerd hun naam op te geven - zij

KRIJGS

GEVANGEN

EN

jegens de Geallieerde militairen die hun in handen waren gevallen: die hadden zich niet doodgevochten en verdienden dus niet beter dan om als slaven te worden behandeld. Daarbij mag echter de aantekening worden geplaatst dat de Japanse minderen door hun officieren niet zo heel veel beter behandeld werden: zij werden afgebeuld, zij kregen geringe rantsoenen en aan hun medische verzorging werd nauwelijks aandacht besteed. Dat behoefde die Japanse minderen overigens niet te verhinderen, zich op hun beurt ver verheven te voelen boven alle Geallieerde krijgsgevangenen.

*
Dat Japan de Conventie van Genve niet had aanvaard, was uiteraard aan zijn tegenstanders bekend en dezen maakten zich daar al in december '41 zorgen over: op Hongkong waren Britse en Canadese militairen in krijgsgevangenschap geraakt, op Brits-Noord-Borneo Britse, op Goeam en Wake Amerikaanse. Via de Zwitserse gezant te Tokio nam de Amerikaanse regering contact op met de Japanse, er op aandringend dat Japan zou verklaren dat het conform de bepalingen van de Conventie zou handelen. Na overleg met het Grote Hoofdkwartier zegde de Japanse regering dit eind januari '42 toe aan de regeringen van de Verenigde Staten, Groot-Brittanni en de Britse Dominions - korte tijd later werd daaraan toegevoegd dat die toezegging ook voor de Nederlandse regering gold' en dat zij mede betrekking had op genterneerde burgers. De toezeggingen waren niet meer dan een buiging voor de internationaal vastgestelde regels - was de Japanse regering voornemens geweest die regels inderdaad te doen toepassen, dan had zij de kaders van marine en leger tijdig moeten voorlichten over de bepalingen van de Conventie en er op moeten toezien dat daaraan de hand werd gehouden. Het een noch het ander was het geval: de kaders hadden geen voorlichting

hadden hun familie de schande willen besparen van het weten dat een lid van de familie krijgsgevangene was. Andere Japanners hadden hun naam wl opgegeven - die namen alsook hun persoonlijke boodschappen werden via het Internationale Rode Kruis aan de Japanse autoriteiten te Tokio doorgegeven. Die deden er niets mee: de betrokken families werden niet ingelicht.
1 Zij was in eerste instantie had verklaard.

niet genoemd,

omdat Japan Nederland

niet de oorlog

RICHTLIJNEN

VAN

DE

JAPANSE

REGERING

ontvangen en het Grote Hoofdkwartier duldde geen inmenging van ministerile zijde. Het gevolg was dat het in de eerste maanden van de oorlog in de Pacific de staven van de in de Nanjo ingezette legers waren die bepaalden wat er met de krijgsgevangenen zou geschieden. Er deden zich grote verschillen voor: op Java liet generaal Imamoera de krijgsgevangenen aanvankelijk een zekere mate van vrijheid, in Singapore en op Malakka werden zij terstond aan het werk gezet en op Luzon werd in april '42 een groot deel van de verdedigers van het schiereiland Bataan tot een voettocht en een treinreis naar hun eerste kamp gedwongen die ca. achtduizend hunner deden bezwijken. Eind april '42 vond onder voorzitterschap van Todjo, minister-president en minister van oorlog, een bespreking van alle afdelingshoofden van het departement van oorlog plaats die hoofdzakelijk gewijd was aan de vraag, hoe men de niet-inheemsen onder de krijgsgevangenen (er was toen al besloten, de inheemsen vrij te laten) zou behandelen. Het hoofd van het inmiddels ingestelde, onder het genoemde departement ressorterende Krijgsgevangenenbureau, luitenant-generaal Mikio Moerakami, drong er op aan dat Japan zich conform zijn toezegging aan de Conventie van Genve zou houden, maar Todjo wees dat van de hand: de GrootOost-Aziatische oorlog was, betoogde hij, op de bevrijding van Azi gericht, had dus een geheel eigen karakter en moest gebruikt worden om de inheemse volkeren te doordringen van Japans superioriteit - niet alleen moesten de krijgsgevangenen, manschappen n officieren, aan het werk worden gezet, maar dit diende vernederend werk te zijn dat zij ten aanschouwen van de inheemsen moesten uitvoeren.' Begin mei ging een daartoe strekkende instructie uit en eind juni en begin juli wees Todjo op de betekenis daarvan in besprekingen die hij hield met de officieren, belast met het toezicht op de krijgsgevangenenkampen in Japan, Korea en Formosa, respectievelijk in de veroverde gebieden van de Nanjo. Hun werd ook meegedeeld dat elke krijgsgevangene die insubordinatie pleegde of trachtte te ontvluchten, ter dood gebracht moest worden - daartoe was men in de Nanjo eigener beweging al ovrgegaan. Begin augustus '42 volgde in Tokio een nieuwe conferentie, nu onder leiding van generaal Moerakami, die niet minder dan vijftig cornmandanten van krijgsgevangenenkampen naar Tokio had laten komen. Hij drong op een fatsoenlijke behandeling der krijgsgevangenen aan, mede terwille van Japans naam in het buitenland, en zei dat besloten was, de
I Zo hebben krijgsgevangenen van het Knil in Batavia de straten moeten Overeenkomstige opdrachten zijn ook elders gegeven.

reinigen.

585

KRIJGSGEVANGENEN

verschillende nationaliteiten onder hen te schiften en alle krijgsgevangenen een duidelijke status te geven: zij zouden als Japanse militairen van de laagste rang worden beschouwd; als zodanig zouden zij tractement ontvangen en zouden de officieren onder hen de distinctieven, welke hun veelal afgenomen waren, weer mogen aanbrengen, maar daar zou tegenover staan dat zij hard zouden moeten werken en dat zij een plechtige verklaring van gehoorzaamheid zouden moeten afleggen. Op IS augustus gingen instructies terzake uit; er werd vervolgens een reglement voorbereid waarin dit alles nader was aangegeven - het werd augustus' 43 eer dit reglement van kracht werd verklaard. Inmiddels was in de laatste maanden van' 42 tot Tokio doorgedrongen dat in het Nanjo-gebied talrijke krijgsgevangenen waren gestorven - generaal Moerakami deed in december '42 een bevel uitgaan naar alle legercommandanten dat de krijgsgevangenen beter moesten worden behandeld. In de Nanjo had dit bevel geen enkel effect-iets van feitelijke zeggenschap had Moerakamis bureau louter in Japan, Korea, Mandsjoerije, Formosa en bezet China, maar op hetgeen zich in het Nanjo-gebied afspeelde, kreeg het geen enkele greep; dat was, aldus het Grote Hoofdkwartier, een oorlogszone, daar mochten geen buitenstaanders worden toegelaten (ook geen vertegenwoordigers van beschermende mogendheden, evenmin vertegenwoordigers van het Internationale Rode Kruis) en daar moest men de verantwoordelijke hoogste commandanten niet lastig vallen. Die hoogste commandanten hadden van hun kant geen enkele behoefte om Tokio tijdig in te lichten. Elke commandant van een krijgsgevangenenkamp diende eens per maand een rapport op te stellen en placht daar ook veel tijd aan te besteden; op Java belandden die rapporten bij het hoofdkwartier van het Zestiende Leger. Dat hoofdkwartier zond ze door naar Singapore. Daar werden ze eens in de zes maanden gebundeld ten behoeve van het hoofdkwartier van generaal Teraoetsji en deze liet ze dan naar Tokio opzenden. Tussen het opstellen van de rapporten en hun ontvangst bij generaal Moerakami's bureau kon gemakkelijk een vol jaar liggen. Alleen lijsten met namen van krijgsgevangenen werden sneller doorgegeven - wij komen er nog op terug. Wat het door Tokio voorgeschreven beleid betreft, willen wij tenslotte nog twee punten vermelden. Het eerste is dat het voor krijgsgevangenen vastgestelde rantsoen van 420 gram rijst per dag (bij zwaar werk: 640 gram) injuli '44 verlaagd werd tot 390 gram (bij zwaar werk: 610 gram) en daarbij tekenen wij aan dat geen krijgsgevangene ooit het officieel voorgeschreven rijstrantsoen heeft ontvangen. Het tweede punt is dat in

586

RICHTLIJNEN

VAN

DE

JAPANSE

REGERING

de laatste zes maanden van de oorlog door het departement van oorlog bij enkele gelegenheden werd gelast dat tot elke prijs voorkomen moest worden dat krijgsgevangenen hun bevrijders levend in handen zouden vallen. Deze opdrachten hebben er in japan en elders toe geleid dat bij sommige krijgsgevangenenkampen lange kuilen werden gegraven waarvan de krijgsgevangenen zelf de indruk hadden dat hun lijken er in zouden worden geworpen - trouwens, men vond na japans capitulatie een bevel van het departement van oorlog dat, zodra de Amerikanen in japan zouden landen, de krijgsgevangenen die in de mijnen werkzaam waren, een mijnschacht moesten worden ingedreven om er te worden afgemaakt. Op java was er volgens een anti-japanse Koreaan, die werkzaam was bij de afdeling krijgsgevangenen van het japanse hoofdkwartier, al in oktober '44 een plan om, als Geallieerde landingen op java aanstaande waren, de krijgsgevangenen en de hooggeplaatsten onder de genterneerden (die laatsten waren toen allen in een kamp te Tjimahi samengebracht) te provoceren tot opstootjes die als aanleiding zouden worden gebruikt om hen neer te maaien; zouden die provocaties geen effect hebben, dan zouden de betrokkenen in groepen uit de kampen worden gevoerd om ver van de steden gedood te worden.' Door japans capitulatie is het op de meeste plaatsen niet tot uitvoering van deze en dergelijke bevelen gekomen, maar op enkele wl: op Wake en op een van de zuidelijke eilanden in de Philippijnen zijn enkele honderden Amerikaanse krijgsgevangenen in de laatste oorlogsdagen afgemaakt en op Noord-Borneo zijn meer dan zeven-en-twintighonderd Britse en Australische krijgsgevangenen van een plaats waar zij een vliegveld moesten aanleggen, in grote groepen het oerwoud ingedreven - zes wisten te ontvluchten, alle overigen zijn bezweken of afgemaakt.

*
Wat het Nanjo-gebied betreft is het weergeven van de voorschriften en bevelen welke van Tokio uitgingen, slechts van beperkte betekenis: men heeft er de krijgsgevangenen (alsook de eigen militairen) ingezet onder omstandigheden, waarin, als het gestelde doel, de voltooiing van de Birma-spoorweg bijvoorbeeld, maar bereikt werd, de offers aan mens enRapport, 23 april 1946, van Li Uck-Kwam Committee (IC, 1347).
1

aan het Allied War Crimes Investigation

KRIJGSGEVANGENEN

levens geen enkel gewicht in de schaal wierpen ('we worden hier', schreef van Witsen, 'geconfronteerd met een soort mierenmentaliteit van de Japanners die de enkeling slechts als deel van het geheel kan zien' 1) en men heeft de voorschriften en bevelen slechts uitgevoerd voorzover men dat dienstig achtte voor de oorlogvoering. Trouwens, in bepaalde opzichten heeft men eigen voorschriften en bevelen gegeven nog eer die van Tokio waren uitgegaan.

*
Voordat wij nu over de feitelijke behandeling van de krijgsgevangenen in Indi gaan schrijven, lijkt het ons nuttig, dieper in te gaan op enkele, in hun algemeenheid al genoemde aspecten van het Japanse beleid die het lot van die krijgsgevangenen zeer aanzienlijk hebben verzwaard: dat Japan in het Nanjo-gebied het toezicht door vertegenwoordigers van de beschermende mogendheden onmogelijk heeft gemaakt, dat het er de vertegenwoordigers van het Internationale Rode Kruis in hun werkzaamheden heeft belemmerd, dat het maar heel weinig hulpzendingen heeft doorgelaten en dat Japanse militairen zich, bij gebrek aan internationaal toezicht, het grootste deel van die hulpzendingen hebben toegeigend. Slechts in n opzicht hebben de Japanse autoriteiten zich in beginsel enige moeite getroost: zij hebben in telegrammen aan het Internationale Rode Kruis namen van krijgsgevangenen doorgegeven, de eerste namen in mei '42. De Nederlandse regering heeft in Londen in totaal 363 naamlijsten ontvangen met in totaal 46177 namen - mr namen dus dan er Nederlandse en Indisch-Nederlandse krijgsgevangenen waren, wier totale aantal, zoals eerder vermeld, 42233 is geweest. Die diserepantie is niet moeilijk te verklaren: van krijgsgevangenen wier namen bijvoorbeeld van Java uit aan het Krijgsgevangenenbureau in Tokio waren bericht, werden de namen opnieuw doorgegeven wanneer de betrokkenen in Singapore en aan de Birma-spoorweg waren aangekomen, en op het feit dat het hier dezelfde personen betrof, werd door het Krijgsgevangenenbureau niet gelet. Trouwens, veel van die namen (voor Japanners even vreemd klinkend als Japanse namen voor niet-Japanners) werden verkeerd doorgegeven, waar dan nog bij kwam dat het Krijgs1 E. van Witsen: 'Over krijgsgevangenen halen als: van Witsen).

in Japanse handen',

p.

213

(verder aan te

S88

RODE

KRUIS-PAKKETTEN

gevangenenbureau zich veelal beperkte tot het doorgeven van de achternaam en dat de Japanners soms een voorvoegsel als 'Van' aanzagen voor die achternaam. Over de plaatsen waar de krijgsgevangenen zich bevonden, werd onvolledige informatie verstrekt - het gevolg was dat de betrokken regeringen aan het einde van de oorlog niet precies wisten waar haar krijgsgevangenen waren en om welke aantallen het ging. Dat wisten zij evenmin tijdens de oorlog en dat maakte het verzenden van hulpgoederen er niet gemakkelijker op. Als gevolg van de Japanse tegenwerking zijn er in totaal slechts vier zendingen geweest die alle zowel voor de krijgsgevangenen als voor de genterneerden bestemd waren (op de ontvangst van pakketten door de in Indi genterneerden komen wij in het volgende hoofdstuk terug). I Drie zendingen werden meegenomen door de Japanse schepen die voor uitwisseling bestemde Geallieerde burgers hadden vervoerd: twee schepen naar Loureno Marques, n in juli, n in september '42, n schip naar Goa, in oktober '43. Het eerste schip uit Loureno Marques vervoerde als giften van het Amerikaanse, Canadese en Zuidafrikaanse Rode Kruis, naast andere hulpgoederen, ca. 20000 voedselpakketten, elk van ca. 5 kilo, waarvan de helft naar Singapore, de helft naar Japan werd verscheept. Het was maar een kleine zending. De tweede, die door het tweede schip uit Loureno Marques werd meegenomen, was groter: tot de giften van het Britse, het Zuidafrikaanse en het Australische Rode Kruis behoorden nu ca. 14000 voedselpakketten waarvan, door de bemoeienissen van de Nederlandse autoriteiten te Londen, 40% bestemd was voor de gevangenen in Nederlands-Indi - de rest moest elders in het Nanjo--gebied worden verdeeld. Dat laatste geschiedde niet: de Japanners stuurden een deel van die 60 % naar Hongkong, een deel naar Manila, een deel naar Japan. Het schip dat naar Goa voer, tenslotte, nam o.m. 140000 voedselpakketten mee, giften van het Amerikaanse en het Canadese Rode Kruis; de helft werd in Manila, de helft in Japan gelost. Het was alles bijeen maar bitter weinig - mede namens de andere Geallieerde regeringen bleef de Amerikaanse er op aandringen dat Japan grote zendingen met regelmaat zou toelaten. Na lang talmen ging de Japanse regering hier accoord mee. Er werd een fonds gevormd waarin de Amerikaanse, de Britse en de Nederlandse regering elk een miljoen dollar stortten en er werden door Amerikaanse schepen die (onder
I

Wij ontlenen

onze gegevens

aan dr. D. van Velden:

Dejapanse

interneringskampen

voor burgers in. de Tweede Wereldoorlog, pag. r69 e.v.

KRIJGS

GEV ANGENEN

Russische vlag!) militaire hulpgoederen naar Wladiwostok vervoerden, hulpgoederen voor de gevangenen meegenomen. De Sowjet-Unie, die geen Japans schip tot Wladiwostok wilde toelaten, transporteerde de voor de gevangenen bestemde zendingen naar een kleinere haven in de buurt van Wladiwostok, Nakhodka - vandaar werd in november '44 2 000 ton aan hulpgoederen (met naar schatting 200000 voedselpakketten) naar Japan verscheept. De wens van de Amerikanen en hun bondgenoten was dat die hulpgoederen naar de Nanjo zouden worden overgebracht - dat was vooral gevolg van het feit dat de Geallieerde regeringen in september '44 voor het eerst een beeld hadden gekregen van de verschrikkingen die de krijgsgevangenen daar sinds '42 hadden moeten doorstaan. Er waren namelijk in die maand bij Hainan twee Japanse schepen tot zinken gebracht waarmee o.m. ruim tweeduizend Britse en Australische krijgsgevangenen, die aan de Birma-spoorweg hadden gewerkt, naar Japan werden getransporteerd, en Amerikaanse onderzeeboten hadden ruim honderdveertig krijgsgevangenen als drenkelingen kunnen oppikken. De opzet nu, de 2000 ton aan hulpgoederen naar de Nanjo te doen vervoeren, werd niet verwezenlijkt. De Japanners brachten ca. ISO ton naar Korea en de gedelegeerde van het Internationale Rode Kruis te Tokio vond goed dat ca. 850 ton voor de gevangenen in Japan en China werd bestemd. De resterende ca. 1000 ton werd, maar pas in maart '45, meegenomen door een Japans schip, de 'Awa Maroe', dat van de Amerikaanse regering een vrijgeleide had gekregen; het moest dus als Rode Kruis-schip aangegeven zijn, een afgesproken route volgen en's nachts verlicht zijn. De 'Awa Maroe' ontlaadde de hulpgoederen in Bangkok, Singapore en Priok - in laatstgenoemde haven ca. 49000 voedselpakketten. Naar Japan terugvarend werd het schip bij Formosa in het nachtelijk duister door een Amerikaanse onderzeeboot getorpedeerd. De commandant die de 'Awa Maroe' niet had herkend (het schip dat hij had aangevallen, bevond zich, beweerde hij, buiten de vastgestelde route en was niet verlicht), moest zich voor een krijgsraad verantwoorden en de Amerikaanse regering, in het midden latend of de 'Awa Maroe zich aan de gestelde regels had gehouden, betaalde Japan schadeloosstelling. Uit dit gebeuren vloeide voort dat de Japanners, in wier propaganda eigen edelmoedigheid gesteld werd tegenover Amerikaanse perfidie, de zending van de 'Awa Maroe' met opmerkelijke spoed in distributie brachten (keizer Hirohito had er op aangedrongen dat de gevangenen niet het slachtoffer zouden worden van de torpedering van het schip), op Java al een week of zes na aankomst. Die distributie in Indi had, wat de door het eerste en tweede Japanse schip uit Loureno Marques aangevoerde goederen betrof, meer dan een

590

RODE

KRUIS-PAKKETTEN

jaar op zich laten wachten. Overigens: van wat in die drie zendingen: twee uit Loureno Marques, een uit Nakhodka, was aangevoerd, kregen de gevangenen maar een klein deel: van de eerste twee zendingen niet veel meer dan een tiende, van de vierde een zesde - in beide gevallen eigenden de Japanners ter plaatse zich de gehele rest toe, met inbegrip .van alle medicijnen.

*
In Japan werden, schijnt het, de uit Loureno Marques aangevoerde goederen aanvankelijk naar behoren verdeeld, althans in een van de krijgsgevangenenkampen kon, maar pas omstreeks maart '43, volgens het rapport van een luitenant-ter-zee 'per man bijna een pakket worden uitgedeeld, terwijlook een vrij behoorlijke hoeveelheid suiker per man en gedroogde vruchten en cacao via de keuken kon worden gedistribueerd.' 1 Bij de verdeling van de zending van het schip uit Goa constateerde hij evenwel, 'dat hoeveelheden Rode Kruis-voedselpakketten particuliere huizen werden binnengedragen' en 'enkele personen, behorende tot de Japanse kampstaf en -wacht, vertoonden zich ... in Rode Kruis-kleding en liepen met Rode Kruis-schoeisel rond." In een tweede kamp was bij de verdeling van de uit Goa aangevoerde pakketten, aldus een soldaat van het Knil, 'de laatste stunt van de Jap ... , dat wij die Rode Kruisschoenen verstrekt hadden gekregen, daarmee aantraden. Toen moesten we die ruilen tegen afgedragen Japanse schoenen!" Op Formosa, waar de Japanners de hoogste Geallieerde autoriteiten uit het Nanjo-gebied apart in een kamp hadden bijeengebracht (de Z.g. Special Party, waarop wij nog terugkomen), werden in april '43 de eerste Rode Kruis-pakketten verdeeld (van de twee schepen uit Loureno Marques); 'de Japanners', aldus later generaal-majoor P. Scholten", 'gingen meteen over tot vermindering van het door hen verstrekte rantsoen. Dat vermocht onze vreugde niet te verminderen." In mei en juli '44 kreeg de groep een deel van de uit Goa aangevoerde hulpgoederen, eerst de

I J. M. van Wel! Groeneveld: 'Rapport' (26 okt. 1945), p. 3 (IC, 1219). 2 A.v., p. 4. 3 J. F. van West de Veer: 'Landstormsoldaat I94I-I945', p. I07 (a.v., 81314). 4 Tijdens de strijd op Java was hij in de rang van kolonel commandant van de 'Groep-Zuid' geweest die Tjilatjap had gedekt. 5 P. Scholten: Op reis met de 'Special Party'. Oorlogs- en kampherinnerineen (1971), p. 128.

591

KRIJGS

GEVANGENEN

Amerikaanse, daarna de Canadese vingen we', aldus Scholten,

pakketten.

'Uit de Amerikaanse

ont-

'suiker o.rn. vitaminetabletten, pakjes bouillon en gedroogde rozijnen. Wij vonden een blikje gesneden ham, melk, cornedbeef, gedroogde pruimen, vlees, koffie, boter, toiletzeep, sigaretten, chaco lades tangen, kaas, suiker en een blikopener ... Een Canadees pakket voor zes man bevatte een pond boter, een tablet chocolade, suiker, zout, een stuk zeep, een blik zalm, een blik sardines, pruimen, rozijnen, thee, kaas en droge tarwekoek. Een zegen voor ons l'
1

Van de voor de gevangenen aan de Birma-spoorweg verzonden hulpgoederen werden de eerste voedselpakketten (die van het tweede schip uit Loureno Marques) pas in mei '44 verdeeld, samen met een hoeveelheid medicijnen en medische instrumenten, maar in de kampen aan de spoorweg, 'heeft', schrijft van Wits en, 'hooguit 5 % van de daarheen gezonden Rode Kruis-artikelen de krij gsgevangenen bereikt.' 2 Op Noord-Sumatra kregen de aan de weg in Atjeh zwoegende krijgsgevangenen in augustus '44 'n eenpersoonspakket per vier man' (goederen die in '42 in Singapore waren ontladen!), 'waarbij we', aldus een hunner, 'de droevige ontdekking deden dat de sigaretten voor het grootste deel door onze gastheren waren gestolen.'? Onder de uit Java overgebrachte krijgsgevangenen bij Palembang werden, zo berichtte ons in '84 een cadet-vaandrig, 'de eerste Rode Kruis-pakketten' in september ,44 uitgedeeld, 'het meeste was er al uit gestolen.' 4 Aan de Pakanbaroespoorweg werden eenmaal pakketten uitgedeeld: n pakket voor vier man - hier trof men bij de Japanse commandant na de bevrijding een magazijn ".01 pakketten aan. Op Java kregen de krijgsgevangenen in mei '44 n vierpersoonspakket voor telkens vijftien man (pakketten van het tweede schip uit Loureno Marques) en, althans in de meeste kampen, injuni '45 n vierpersoonspakket voor telkens vier man (pakketten van de 'Awa Maroe'). Over de eerste zending tekende Bouwer in Bandoeng aan: 'De japanners namen alles uit de pakketten wat van hun gading was ... In het algemeen was het ... zo dat de japanse kampwachten de sigaretten stonden op te roken die voor de gevangenen bestemd waren. Een deel der kleding die gezonden werd, hebben de japanners gegeven aan de Duitsers, bemanningen

A.v., p. 184. Van Witsen, p. 360. C. van Heekeren: De 'Atjeh-Party' p. 8r. Brief,6 nov. 1984, van F. B. Nijon.
1 2 3 4

(1964),

592

RODE

KRUIS-PAKKETTEN

van As-schepen en duikboten, voor wie ... bij Soekaboemi een rustoord is ingericht.' 1

Bij de tweede zending bevonden zich ook khaki-uniform en, 'maar', aldus later een der krijgsgevangenen van Tjimahi,
'er waren er niet voldoende voor alle kampbewoners. Slechts de kampcornmandant? en de blokhoofden kregen zo'n uniform. Dat er bij de distributie van de levensmiddelenpakketten hevige ruzie's en vechtpartijen ontstonden, was onontkoombaar. Het feest duurde maar kort. Na drie dagen merkte je er al bijna niets meer van dat we echte boter en kaas uit blik hadden gegeten. De sporen waren alleen nog merkbaar op de zwarte markt' 3 -

waarmee de zwarte markt werd bedoeld die binnen het kamp was ontstaan. De krijgsgevangenen in de door de Japanse marine bestuurde gebieden ontvingen in het geheel geen Rode Kruis-zendingen - die gevangenen bestonden als het ware niet voor de autoriteiten van het Japanse leger die de verdeling regelden.

*
Wat hebben de vertegenwoordigers der beschermende mogendheden, wat die van het Internationale Rode Kruis ter plaatse voor de krijgsgevangenen kunnen doen? Bitter weinig. Als beschermende mogendheid voor Nederland trad Zweden op (in bezet China Zwitserland) en het Internationale Rode Kruis had Zwitserse gedelegeerden in Japan en in alle door Japan bezette gebieden, maar zowel de Zweedse diplomaten als de gedelegeerden van het Rode Kruis, die allen door de Japanse autoriteiten als spionnen of potentile spionnen beschouwd werden, waren ten zeerste in hun bewegingsvrijheid beperkt en in het gehele Nanjo-gebied, voorzover door Japan bezet, werd geen enkele bemoeienis met de krijgsgevangenen toegestaan - slechts in Thailand en in Frans-Indo-China (in dat laatste land tot maart '45) hadden de Zweden en Zwitsers iets meer mogelijkheden tot hulpverlening.

I Bouwer: 'Dagboek', p. 252 (5 juni 1944). jalhay's kleine oorlog, p. 357.

de kampoudste

S. M. ]alhay:

593

KRIJGSGEVANGENEN

In Japan weigerde het Krijgsgevangenenbureau met de Rode Kruisgedelegeerde normaal samen te werken. Alles wat deze te berde wilde brengen, moest hij schriftelijk doen - antwoorden (als hij ze kreeg!) lieten maanden op zich wachten. Hij kende tenslotte de plaats van I02 kampen in Japan, Korea, Mandsjoerije en Formosa waar zich krijgsgevangenen en genterneerden bevonden, maar hij en zijn mede-gedelegeerden hadden daar slechts 42 van mogen bezoeken en tijdens die bezoeken hadden zij geen enkele gevangene ooit onder vier ogen kunnen spreken. De Zweden kregen daar evenmin kans toe. In een van de kampen in Japan kon de als kampoudste optredende kapitein van het Knil in november '43 een kwartier met de Zweedse consul spreken, 'echter', schreefhij later, 'in bijzijn van Japanse autoriteiten en van een Japanse tolk.' 1 In een tweede kamp zag die consul, aldus de al eerder aangehaalde lui tenantter-zee, 'niet de feitelijke toestand, omdat er meubelen, medicijnen e.d. voor deze gelegenheid van buiten waren aangevoerd, welke na het bezoek weer werden teruggebracht.t" Een soortgelijk bedrog werd door de Japanners op Formosa toegepast. Wij citeren generaal Scholten over het eerste bezoek van de gedelegeerde van het Internationale Rode Kruis in Japan, dr. F. Paravicini, op 30 mei '43:
'Daags tevoren troffen wij 14 kilo varkensvlees en wat zoete aardappelen in onze soep aan. Op de morgen van de joste kregen wij twee-en-een-halve pisang. Voor het eerst! Volgens de bepalingen van de Conventie moest in elk krijgsgevangenenkamp een cantine aanwezig zijn. Prompt kwam er dan ook een ... In een glazen kast lagen allerlei prachtspullen uitgestald. Die ... verdwenen onmiddellijk na de inspectie. Alle zieken ... werden ontslagen. Maar niemand van ons kreeg een kans, Paravicini te vertellen dat hij bedrogen werd."

Toen de Special Party op 22 september '43 bezoek ontving van de Zwitserse consul in Kobe en van een medewerker van de Zweedse legatie in Japan, N. E. Ericson, kon een woordvoerder van de gevangenen een reeks klachten uiten en vervolgens Ericson bij diens wandeling door het kamp haastig toeroepen: "Affam!'" 'Bij het afscheid, toen alle Nederlanders om hem' (Ericson) 'heen stonden en de Japanners voorkwamen dat wij nog iets zouden zeggen, zei hij: 'Jullie moeten niet vergeten dat de

1 P. C. J. Meys: 'Rapport' (25 sept. 1945), p. 5 (IC, 1085). 2 J. M. van Well Groeneveld: 'Rapport', p. 7. 3 P. Scholten: Op reis met de 'Special Party', p. 134. 4 'Uitgehongerd!'.

594

BESCHERMENDE

MOGENDHEDEN

oorlog niet eeuwig kan duren.' Daarop knipoogde hij met het linkeroog. Wij hechtten hier grote waarde aan.' 1 Over een bezoek, beginjuni '44 van Paravicini's opvolger, de Zwitser Max Pestalozzi, waren de leden van de Special Partyontevreden:
'Uit alles bleek dat hij ... geen enkele invloed op de autoriteiten in Tokio kon uitoefenen. Ook ten aanzien van het gedwongen werken kon hij, zoals hij met klem beweerde, niets veranderen. Na de conferentie liep hij het hospitaal voorbij, de varkenshokken langs en de generaalsbarak door, zo de poort uit.'?

In Indi konden de gedelegeerden van het Internationale Rode Kruis (wij vermeldden al dat de gedelegeerde voor Borneo pas werd erkend toen hij al gexecuteerd was) niets ten behoeve van de krijgsgevangenen bereiken, evenmin in Singapore, op Malakka en in Birma - in laatstgenoemd land hadden de Japanners niet eens een gedelegeerde toegelaten. Van Bangkok uit werd evenwel aan de krijgsgevangenen die aan de Birma-spoorweg werkten of gewerkt hadden, voorzover zij in Thailand bereikbaar waren, enige hulp verleend door de Zwitserse consul, tevens gedelegeerde van het Internationale Rode Kruis, en zijn Zweedse collega. De Zwitserse consul begon in de laatste maanden van '43 met geld dat hij via Genve van het Britse Rode Kruis had ontvangen, voedsel, zeep, sigaretten en medicijnen te kopen in de vrije handel en deed deze goederen ter waarde van ca. f 32 000 samen met ca. f 8 000 aan geld, dat als zakgeld bedoeld was, in november '43 toekomen aan de Britse gevangenen aan de Birma-spoorweg. Eind december volgde een tweede, ongeveer even grote zending. In een in februari '44 door Bern aan Londen, en daar ook aan de Nederlandse regering doorgegeven rapport stond: 'Owing to numerous deaths among prisoners due to lack oj appropriate medical supplies the Swiss consul has been obliged to make purchases on the black market at very high prices.'? In maart '44 deed de Zwitserse consul weten dat de Japanners in Thailand het Rode Kruis niet wensten te erkennen: voor ontvangst van de hulpgoederen die hij wl als particulier mocht blijven bijeenbrengen, zouden voortaan niet gevangenen maar Japanners tekenen. Welke zekerheid had men dan dat die hulpgoederen de gevangenen zouden bereiken? Gene. Desondanks besloot de Britse regering door te gaan met het

1 P. Scholten: Op reis met de 'Special Party', p. ISS. 2 A.v., p. 178-79. 3 Tekst in het memorandum, 17 febr. 1944, van het Foreign Office aan het Neder!. dept. van buiten]. zaken (ARA, MK, M 59, VII 20 B).

595

KRIJGSGEVANGENEN

overmaken van gelden naar Bangkok en de Nederlandse sloot zich daarbij aan. In mei '44 droeg de Zwitserse consul een derde zending hulpgoederen aan de japanners over en hetzelfde deed zijn collega te Saigon ten behoeve van een kamp met vijftienhonderd Geallieerde krijgsgevangenen (onder wie achthonderd van het Knil), van wie bijna de helft ziek was. Injuli kon de Zwitserse consul in Bangkok voor een vierde zending zorgdragen - zijn Zweedse collega nam twee zendingen voor zijn rekening ter waarde van ca. f 32 000. In oktober kwam het tot de vijfde zending van de Zwitserse consul, waarvan voor de Nederlandse krijgsgevangenen goederen tot een waarde van ca. f 43 000 bestemd waren - de consul had evenwel in die tijd de sterke indruk dat de japanners goederen achterhielden. Niettemin werd de hulpverlening tot het einde van de oorlog voortgezet. Van Londen uit heeft het Nederlandse Rode Kruis er in totaal ca. f 120000 voor ter beschikking gesteld - wat van de daarmee gekochte hulpgoederen de Nederlandse krijgsgevangenen inderdaad heeft bereikt, is een open vraag. Bij enkele gelegenheden zijn in sommige kampen in Birma Rode Kruis-pakketten uitgedeeld, nl. in januari, mei, juni en december '44, maar wij weten niet of dit pakketten van het eerste schip uit Loureno Marques zijn geweest dan wel het resultaat van de inspanningen van de consuls van Zwitserland en Zweden te Bangkok.

*
Wij memoreerden het bedrog dat door japanse kampcommandanten in japan en op Formosa werd gepleegd. Wat bewijst het anders dan dat de betrokken japanners heel wel wisten hoe de behandeling van krijgsgevangenen naar de opvattingen van japans vijanden behoorde te zijn? Eenzelfde, zo mogelijk nog stuitender bedrog werd gepleegd toen de japanners, met verlof van de autoriteiten in Tokio, in juni '43 op java en Formosa en in '44 in Singapore filmopnamen maakten die bij vertoning de indruk zouden wekken dat het japans krijgsgevangenen aan niets had ontbroken. De opnamen op java werden gemaakt met de bedoeling kopien van de gemonteerde film per parachute boven Australi af te werpen.' De film kreeg als titel 'Australia Calling' - Nederlandse, Britse en Australische krijgsgevangenen alsmede vrouwen en kinderen van Nederlandse krijgs1

Dit voornemen

is niet uitgevoerd.

596

BEDRIEGELIJKE

FILMOPNAMEN

gevangenen werden gedwongen er hun medewerking aan te verlenen. Er werd eerst een aantal Australische officieren en minderen gelast, in diverse scnes op te treden. Zij begonnen met te weigeren. Toen kregen zij in het kamp waarin zij zich bevonden en waar een Wing Commander van de Royal Australian Air Force kampoudste was, geen eten. Zij bleven weigeren. Vervolgens lieten de Japanners weten dat, als zij volhardden, de Wing Commander ter dood gebracht zou worden en het gehele kamp niet meer te eten zou krijgen. De Australirs gaven hun verzet op. In de scnes die vervolgens opgenomen werden, waren Australirs als koks in de keuken van het Hotel des Indes te Batavia bezig eten te bereiden; andere Australirs zwommen rond in een modern zwembad, speelden tennis, hielden een cricket-match, maakten gebruik van het golfterrein bij een luxueus hotel dat zich in de bergen bij Soekaboemi bevond. Ook zag men opnamen van Australirs die in een modern ziekenhuis werden verpleegd (een lag er op een operatietafel) en van Knil-krijgsgevangenen die hun vriendinnen of hun vrouwen en kinderen in de armen sloten. Weer andere krijgsgevangenen kregen enveloppen uitgereikt waarbij bankbiljetten uit twee te voorschijn kwamen (in de andere bevonden zich proppen papier), en kregen vervolgens, aldus het commentaar bij de film, bier voorgezet (er zat bier in twee glazen, in de andere zat thee). Ook werd een opname gemaakt in een kledingmagazijn in Bandoeng waar twee zorgvuldig gepermanente Nederlandse meisjes voor verkoopsters speelden en enkele Australische militairen, die men eerst door de straten had zien lopen, voor z.g. vriendinnen kleding kochten. Tenslotte werd nog op een veld bij de ziekenbarakken van het kamp waarin de Australirs opgesloten waren, een herdenkingsplechtigheid gefilmd waarbij ca. vijfhonderd gevangenen aanwezig waren. Staande voor een kruis dat er indrukwekkend uitzag, hield de Japanse generaal, onder wie de krijgsgevangenenkampen op Java ressorteerden, generaal-majoor Masatosji Saito, een toespraak - het kruis was van bordpapier en het prikkeldraad bij het veld was met takken gecamoufleerd.' In het kamp van de Special Party op Formosa werden, eveneens in juni '43, opnamen gemaakt waarbij een om zijn ruwoptreden beruchte Japanse militair lachend tussen twee Amerikaanse officieren stond (de adjudanten van de Amerikaanse bevelhebber op Luzon, generaal Wainwright) met de armen om hun schouders. 'Een ... groep Amerikaanse kolonels', aldus generaal Scholten,
1 Er zijn in juni '43 ook nog bedriegelijke filmopnamen een hotel bij Garoet maar die zijn niet bewaard gebleven.

gemaakt

in Tjimahi

en in

597

KRIJGSGEVANGENEN

'stond eetgerei en kleren te wassen met een stukje zeep dat zij tijdens de opnamen in de hoogte moesten houden; daarna moesten ze de zeep netjes weer inleveren ... Een basketball-wedstrijd met schreeuwende toeschouwers werd door ons misbruikt door' hungry, ... bastard, son of a bitch' en meer van dergelijke ontboezemingen met overtuiging uit te galmen. Ook de cantine werd gefilmd met een voor die gelegenheid opgemaakte prijslijst. 'Items for sale to-day' stond er boven. Enige Amerikanen werden aangewezen om een verkoop te enscneren. De volgende dag werd alles weer uit de cantine weggehaald.'
I

Tenslotte Singapore. Daar werden in '44 de musici van het Britse kamporkest gedwongen, een radioconcert te geven waarbij zij keurige kleren droegen; vervolgens mochten zij in het meest luxueuze hotel ter plaatse dineren met vrouwen en meisjes die door de Japanners opgetrommeld en van fraaie japonnen voorzien waren. Toen de filmopnamen voltooid waren, verdwenen de musici weer achter de muren van het krijgsgevangenencomplex en moesten de japonnen ingeleverd worden.

*
Zoals eerder bleek, was begin augustus' 42 in Tokio onder voorzitterschap van generaal Moerakami een bespreking gehouden waar vastgesteld was dat de krijgsgevangenen voortaan een duidelijke status zouden hebben, n1. die van Japanse militairen van de laagste rang; 'als zodanig', schreven wij, 'zouden zij tractement ontvangen en zouden de officieren hun distinctieven, welke hun veelal afgenomen waren, weer mogen aanbrengen, maar daar zou tegenover staan dat zij hard zouden moeten werken en dat zij een plechtige verklaring van gehoorzaamheid zouden moeten afleggen.' Op die drie punten willen wij nu ingaan: de distinctieven, de verklaringen van gehoorzaamheid en de tractementen. Wat de distinctieven betreft, beschikken wij slechts over nadere gegevens met betrekking tot West-Java en het kan zijn dat de officieren en onderofficieren, wat Indi betreft, alleen dr hun distinctieven hebben moeten inleveren, aangezien ook een andere Japanse maatregel: het millimeteren van alle krijgsgevangenen, aanvankelijk alleen op West-

P.

Scholten: Op

reis mel de 'Special Party',

p. I72.

NIEUWE

STATUS

Java is toegepast. Hoe dat zij, op 9 mei '42 kwam bevel dat de distinctieven afgelegd en ingeleverd moesten worden. Protesten baatten niet. De uitvoering van de maatregel leidde tot grote verwarring: tussen de tienduizenden gevangenen vielen alle zichtbare hirarchische onderscheidingen weg. Dat bleef zo, totdat van Tokio de instructies uitgingen waartoe op IS augustus '42 besloten was. Eind augustus konden de kampoudsten bekendmaken dat de distinctieven teruggegeven zouden worden. In een van de kampen bij Tjimahi werd dit meegedeeld in de vorm van een boodschap van keizer Hirohito, 'dat het', aldus het verslag van een der officieren,
'deze in zijn grote goedheid had behaagd, ons niet langer als rebellen ... te beschouwen, maar als echte krijgsgevangenen. We mochten onze rangsenderscheidingstekenen weer dragen ... Deze bekendmaking ontlokte verschillende opmerkingen als: 'de schoften beginnen nattigheid te voelen', 'de ploerten krijgen in de gaten dat ze de oorlog nog niet gewonnen hebben en nu beginnen ze hem te knijpen dat ze later ter verantwoording zullen worden geroepen', enzovoort."

*
Het bevel tot inleveren van de distinctieven had al protesten uitgelokt, maar die waren nog veel krachtiger, toen bevolen werd, man voor man een plechtige verklaring van gehoorzaamheid af te leggen. Niet alleen gaven de krijgsgevangenen met het afleggen van die verklaring de hun door de Conventie gewaarborgde rechten prijs (met inbegrip van het recht om te vluchten) maar in de Japanse tekst van de verklaring was veelal sprake van 'trouw zweren' en trouw zweren aan een vijandige mogendheid werd in eerste instantie door vele betrokkenen, met name door vele officieren, als onaanvaardbaar beschouwd. Op West-Java luidde de Japanse verklaring, letterlijk vertaald: 'Ik, ondergetekende, zweer plechtig trouwen gehoorzaamheid aan alle bevelen van het Japanse leger' - de letterlijke vertaling daarentegen van de in het Indonesisch bijgevoegde tekst (een Nederlandse of Engelse tekst was er niet) luidde: 'Ik, ondergetekende, verklaar plechtig trouwen eerbiedig te zijn aan het Japanse leger.' Het verschil tussen 'zweer' en 'verklaar plechtig' leek er

J. van Baarsel: 'Onder

de Jappen', p. 32.

599

KRIJGSGEVANGENEN

Op te wijzen dat de japanse autoriteiten aan het begrip 'trouw zweren' niet de betekenis toekenden die er elders aan gehecht werd, maar met dat al was de japanse tekst de officile. Elders werd ook wel een andere tekst aan de gevangenen voorgelegd - in Singapore bijvoorbeeld eind augustus een die luidde: 'I, the undersigned, hereby solemnly swear on my honour that I will not, under any circumstances, attempt escape' - ook die tekst gaf moeilijkheden, want in de Britse en Australische reglementen stond dat Britse en Australische militairen, waren zij krijgsgevangen gemaakt, de plicht hadden om te pogen te ontsnappen. Door alle in Singapore geconcentreerde gevangenen:' ruim dertienduizend Britten, tweeduizend Australirs, werd het ondertekenen van de verklaring geweigerd. Hier was het ondertekenen niet een japans bevel maar een verzoek. Alle gevangenen werden vervolgens door de japanners op een open veld bijeengebracht waar slechts twee waterkranen waren, en zij kregen niets te eten. De hogere Britse en Australische officieren maakten het de japanners duidelijk dat van inwilliging van hun verzoek geen sprake kon zijn - de zaak zou er anders voorstaan indien er een japans bevel uitging, want dan zou men later kunnen stellen dat men louter onder dwang had getekend. Het bevel kwam en nu werd getekend. Op Sumatra (dat evenals Singapore onder het japanse Vijf-en-twintigste leger ressorteerde) werd eveneens van de krijgsgevangenen gevergd dat zij schriftelijk zouden beloven niet te vluchten. Ten aanzien van de reacties weten wij slechts dat van de bij Medan opgesloten krijgsgevangenen van hetKnil de meesten aanvankelijk weigerden. 'Toen hebben', zo vernam midden september '42 een bij Medan genterneerde vrouw,
'de Jappen alle officieren opgesloten en hen Ze hebben alleen een beetje soep gekregen Totdat ze het niet meer konden volhouden tekenen. Maar dat is onder dwang gegaan en een paar dagen laten verhongeren. en warm water te drinken gehad. en zo gedwongen werden om te dan heeft het niet veel waarde.' 1

Op java werd begin juli het afleggen van de verklaring waarin de woorden 'trouw zweren' voorkwamen, gevergd van alle krijgsgevangenen die in het kampement van het Xde bataljon in Batavia opgesloten waren, De hoogste Britse, de hoogste Australische en de hoogste Amerikaanse officier, resp. Air Vice Marshal P. C. Maltby, Brigadier A. S. Blackburn en Colonel A. G. Searle, weigerden en gaven dit als instructie

T. van Eyk-van Velsen: Dagboek. Vrouwen op Sumatra achterfapans prikkeldraad (1983), p. 38 (19 sept. 1942) (verder aan te halen als: Van Eyk-Van Velsen).
1

600

VERKLARINGEN

VAN

GEHOORZAAMHEID

aan hun ondergeschikten door. Bij de militairen van het Knil was, aldus later kapitein-ter-zee Vromans (die in april met generaal ter Poorten en andere hoge officieren en met gouverneur-generaal van Starkenborgh uit de Soekamiskin-gevangenis bij Bandoeng naar Batavia was overgebracht), 'aanstonds de algemene opinie: weigeren te tekenen. Een alternatieve redactie werd [door de Japanners] bruut afgewezen. De afsluiting werd verscherpt. Geen contact dan met gewapende bewakers die een terreur begonnen: slaan bij de minste ware of denkbeeldige overtreding. Slecht eten ... , slechte huisvesting, verbod van alles wat op ontspanning leek. Dit werd steeds erger, vooral het licht mishandelen. Om erger te voorkomen en overwegende dat wat men in gevangenschap onder dwang tekent, geen betekenis heeft ... , is tenslotte door allen, inclusief de GG en de Legercommandant, getekend.' I Ook plaatsten In de tekenen dant') in uitgaan" voorts: de Britse en Amerikaanse krijgsgevangenen tekenden (d.w.z. hun duimafdruk), iets later deden de Australische hetzelfde. krijgsgevangenenkampen te Tjimahi werd eind juli het ondervan een verklaring gevergd. De kampoudste ('kampcommanhet grootste kamp, majoor J. W. S. A. Hoedt, deed een circulaire waarin hij meedeelde dat hij zelf zou tekenen. Hij schreef

'Een ieder blijft vrij in zijn keuze ... De gevolgen voor diegenen die niet tekenen, zijn niet te overzien. Zij die wel hun handtekening plaatsen, kan ik ... garanderen dat zij in de toekomst nimmer hiervoor ter verantwoording zullen worden geroepen dan wel daarop worden aangekeken of nagewezen.' Bijna alle krijgsgevangenen volgden het voorbeeld van majoor Hoedt wij kennen slechts de naam van n weigeraar: reserve-majoor J. G. Gout. Hij werd een kleine twee maanden binnen het kamp opgesloten en wij nemen aan dat met de andere weigeraars hetzelfde is gebeurd. In een van de twee kampen in Tjilatjap, waar de commandant had laten meedelen dat weigeraars net zo lang zouden worden opgesloten totdat zij hun vingerafdruk hadden geplaatst, ging iets mis: een van de krijgsgevangenen vulde zijn verklaring foutief in en gooide het paperas vervolgens in een prullenmand. 'Dit', aldus kort na de oorlog een andere krij gsgevangene,

A. G. Vromans: 'Verslag 1941-1945', p. 31.

Tekst: NI, p. 340-41.

601

KRIJGSGEVANGENEN

'gaf aanleiding tot de volgende represaille: wij moesten onmiddellijk allemaal aantreden, wij hadden de Japanse keizer beledigd ... Daarvoor zouden wij geducht gestraft worden. Wij moesten met ons gezicht naar het oosten front maken', daarna knielen en met het hoofd tot op de grond buigen, terwijl men ons een soort Japans schietgebedje voorbrulde. Deze buiging moest steeds herhaald worden en wee degene die niet diep genoeg doorboog! Dan werd er met een stuk hout of een geweerkolf geslagen, tot hij de gewenste houding had. Dit spelletje duurde ongeveer twee uur, tot groot vermaak van de Japanse bewaking."

In de kampen op Oost-Java werden de verklaringen pas later voorgelegd, hier met een iets andere tekst, waar (in het Engels) 'Written oath' boven stond en die luidde: 'The undersigned has solemnly su/orn henceforth the absolute obedience to all orders of Dai Nippon Government' - die tekst ging, omdat er sprake was van een 'eed' en van gehoorzaamheid aan de regering van Japan, verder dan die welke op West-Java voorgelegd was. De hoogsten in rang van de Nederlandse officieren pleegden overleg en kwamen tot de conclusie dat iedereen vrij was, al of niet te tekenen, doch dat zij zelf dat wl zouden doen: men handelde dan, deden zij weten, onder dwang. Allen tekenden. 'We zullen ons maar niet afvragen', noteerde een officier van gezondheid in zijn dagboek, 'hoe het nu eigenlijk moet gaan na de eed die we in het verleden voor ons vorstenhuis hebben afgelegd.'3 Ook in de krijgsgevangenenkampen in Soerabaja en Djokjakarta werden de verklaringen afgelegd, in laatstgenoemd kamp overigens pas 'na heftige discussies':' - en daar voegen wij aan toe dat min of meer dezelfde verklaringen afgelegd moesten worden wanneer krijgsgevangenen in '43, '44 of '45 in een ander kamp belandden. Er zijn er onder hen geweest die successievelijk onder zes van die verklaringen hun vingerafdruk hebben geplaatst.

*
In de visie van de Japanners hadden de krijgsgevangenen na het afleggen van hun gehoorzaamheidsverklaring recht op een wedde, lagere militai, Wij nemen aan: in de richting van het keizerlijk paleis te Tokio, dus naar het noord-noordoosten. 2 Velden 1940-1945 (z.j.),p. 197. 3 R. Springer: 'Dagboek', p. 10 (26 okt. 1941) (IC, 81346). Van Witsen, P.249.
4

602

FINANCILE

REGELINGEN

ren overigens alleen als zi] werkten: een soldaat kreeg dan per werkdag to cent, een korporaal of sergeant IS cent.' Afhankelijk van hun rang kregen officieren meer, varirend van f 550 per maand voor generaals en admiraals tot f 71 per maand voor tweede luitenants - wel te verstaan: van die bedragen werd f 60 ingehouden voor voeding en huisvesting en werd slechts een gedeelte, varirend van f 30 tot f ro, in contanten uitbetaald; de rest werd bij een Japanse bank op een spaarrekening gezet. Ten laste van die spaarrekening mochten gezinnen van krijgsgevangen officieren die op Java woonachtig waren, per maand fIS per gezinslid opnemen, maar die regeling, waarvan niet eens zeker is of zij algemeen is toegepast en die in elk geval slechts voor weinigen van belang is geweest", werd in november '43 beindigd. Het gevolg van al deze verschillen was dat officieren in de krijgsgevangenenkampen op Java per maand de beschikking hadden over f 10 tot f 30 - soldaten kregen maximaal f 3 en korporaals of sergeanten maximaal ca. f 4,50. Het was officieren verboden, aan een mindere financile steun te verlenen, maar aan dat verbod hielden velen zich niet: in de meeste kampen kwam het tot hulpverlening, waardoor de bedragen die de minderen in handen kregen, groter werden. Met dat al bleef er een aanzienlijk verschil bestaan tussen officieren en minderen: het geld waarover men beschikte, kon van belang zijn voor het kopen van aanvullende levensmiddelen - in de specifieke kampomstandigheden hadden de officieren het dus beter dan de minderen. In hoeverre de Japanners ook buiten Java aan hun financile regeling de hand hebben gehouden, is niet van alle plaatsen bekend - wij vermoeden dat er zijn geweest waar dat gedurende bepaalde perioden niet het geval was.

*
Voordat wij nu dieper op de lotgevallen van de Nederlanders en Indische Nederlanders onder de krijgsgevangenen ingaan, willen wij aandacht besteden aan de groep die, conform het 'bevrijdingskarakter' van de

, De bedragen zijn elders soms hoger geweest: 25, resp. 40 cent. 2 Voor een gezin van drie personen mocht f 45 opgenomen worden maar zulk een bedrag kon slechts geput worden uit de spaarrekeningen van officieren met de rang van kapitein of hoger.

603

KRIJGSGEVANGENEN

'Groot-Oost-Aziatische oorlog' diende te worden vrijgelaten: de heemse Knil-militairen.

lll-

De inheemse Knil-militairen
Gelijk eerder vermeld, weten wij niet precies hoeveel inheemse Knilmilitairen in krijgsgevangenschap raakten. Wij nemen aan dat in de week van de gevechten op Java en in de dagen die op de algemene capitulatie van het Knil volgden, verscheidene duizenden Javaanse en Soendanese militairen er vandoor zijn gegaan: voor hen was dat minder moeilijk dan voor de Ambonnezen, Menadonezen en Timorezen, aangezien zij zonder op te vallen in de miljoenenbevolking op Java konden verdwijnen. Ambonnezen, Menadonezen en Timorezen hebben evenwel in de regel een ietwat afwijkend uiterlijk en velen van hen hadden op Java (voor de Buitengewesten gold hetzelfde) wel een gezin maar geen andere familierelaties. Die gezinnen waren gehuisvest in oorden waar militairen die wilden verdwijnen, zich juist niet moesten vertonen: in en bij de garnizoensplaatsen. Daar kwam dan nog bij dat veel Javanen en Sumatranen een zekere animositeit koesterden vooral tegen de Ambonnezen die als bij uitstek trouwe Knil-militairen bekend stonden en bovendien meestal Christenen waren in een Islamietische omgeving, en die animositeit leidde in de allereerste periode van de Japanse bezetting, toen in menige streek Indonesische nationalisten de toon aangaven, tot aanzienlijke spanningen: op Java deden zich gevallen voor waarbij Arnbonnezen zich veiligheidshalve als Arabieren vermomden. De Japanse militaire besturen wilden alle inheemse ex-Knil-militairen pressen tot dienstneming als hulpsoldaten, heiho's, maar zij maakten daarbij dit verschil dat zij de Ambonnezen en Menadonezen, die Christenen waren, vasthielden en de meeste overige inheemse militairen vrijlieten. Begonnen werd met alle inheemse militairen, officieren en minderen, te scheiden van de Nederlandse en Indisch-Nederlandse door hen in aparte kampen bijeen te brengen en (althans op Java) de inheemse bestuurders te gelasten er zorg voor te dragen dat inheemse militairen die gedrost waren, zich alsnog als krijgsgevangenen zouden melden. In het kamp te Magelang (meer gegevens hebben wij niet) deden dat, aldus ds. J. c. Hamel die zich als predikant vrijwillig naar dat kamp begeven had, 'honderden Javanen ... Wedono's hadden hen opgepakt, uit vrees

604

JAVANEN

/ SOENDANEZEN

/ TIMOREZEN

door de Jap ervan te worden beschuldigd, lieden die iets met de Nederlanders te doen hadden gehad, verborgen te houden.' I Ter gelegenheid nu van Hirohito's verjaardag, 29 april, werd bekendgemaakt dat alle inheemse Knil-militairen, behalve de officieren en met uitzondering voorts van de Ambonnezen en Menadonezen, vrijgelaten zouden worden op voorwaarde dat zij, aldus de bekendmaking op java", 'trouw zweren aan de Japanse regering, en zodra voldoende inlichtingen zijn verkregen omtrent hun positie in de maatschappij.' Met de officieren hadden de Japanners andere voornemens - op Java althans werd als uitvloeisel van het Japanse streven, de inheemsen boven de Europeanen te plaatsen, aan een aantal hunner gevraagd, als kampoudste op te treden in de krijgsgevangenenkampen der Nederlanders en Indische Nederlanders. Dat werd door de betrokkenen geweigerd waarna zij gestraft werden door hen een tijdlang in een gevangenis op te sluiten: 'zij komen er', aldus van Witsen ', 'uit als gebroken rnannen.'" Wat de Javaanse, Soendanese en Timorese minderen betreft, weten wij niet precies hoevelen de van hen gevergde verklaring ondertekenden en in vrijheid werden gesteld. Op Java (cijfers over de Buitengewesten zijn niet beschikbaar) waren het er eind mei '42 ca. zesduizend, maar het kan zijn dat omtrent anderen toen nog niet 'voldoende inlichtingen omtrent hun positie in de maatschappij' verkregen waren - in elk geval staat vast dat andere Javanen en Madoerezen pas na mei '42 vrijgelaten zijn, de inheemse chauffeurs van het Vrijwillig Autobestuurderskorps bijvoorbeeld op 10 mei '43. Een groot deel van de vrijgelaten Javanen, Soendanezen en Timorezen heeft zich als heiho laten aanwerven (wij komen op die heiho's in hoofdstuk I I terug) en ook Ambonnezen en, in groter aantal schijnt het, Menadonezen zijn heiho geworden. Op Java begon de aanwerving van Menadonezen als heiho al in april '42. Zij had toen betrekking op een eerste groep van ca. achthonderd Knil-militairen. Een deel hunner weigerde en werd vervolgens ernstig mishandeld, waarna hun eigen meerderen hun aanrieden, het verzet op te geven; hetgeen geschiedde. Later in '42 en begin '43 waren er talrijke Menadonese ex-Knil-militairen die heiho werden - wij nemen aan dat daarbij van betekenis is geweest dat zij zich bewust waren, zich met hun gezinnen (deze hadden de kazernes

Soldatendominee(I948), p. 3S (verder aan te halen als: Hamel). 2 Tekst: Van Witsen, p. Is8. 4 Een aantal inheemse officieren is tot het einde toe samen met de Nederlandse en Indisch-Nederlandse gevangen gehouden.
1

J. c. Hamel:

NI, p. 169.

605

KR IJ GSGEV

AN GENEN

Op stel en sprong moeten verlaten) in de burgermaatschappij nauwelijks te kunnen handhaven. Ook op de Ambonnese ex-Knil-militairen werd grote pressie uitgeoefend om zich als heiho aan te melden. Een aantal hunner is in de loop van' 42 uit de kampen ontslagen - daarbij herinneren wij eraan dat, zoals uit hoofdstuk 6 bleek, talrijke Ambonnese ex-Knil-militairen tot illegale groepen toetraden, sommigen al midden '42. Dat laatste drong tot de Japanners door en droeg er toe bij dat, zoals eveneens in hoofdstuk 6 vermeld, in november '42 op Java een begin werd gemaakt met een aparte registratie van alle inheemsen die uit de Buitengewesten afkomstig waren. In die tijd bevonden zich evenwelook nog enkele duizenden Ambonnezen in krijgsgevangenschap, in Batavia ca. duizend. Die groep werd gelast om onder militaire bewaking aanwezig te zijn bij de grote demonstratie die er op de eerste verjaardag van Pearl Harbor, 8 december '42, op het vroegere Koningsplein gehouden werd en waar Soekarno een der sprekers was. Hoopten de Japanners dat die Ambonnezen nu bereid zouden zijn, deel te nemen aan de opbouw van de 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer'? Niets daarvan: toen later in december van hen gevergd werd, een verklaring van gehoorzaamheid aan het Japanse leger te ondertekenen, werd dat geweigerd. De groep werd vervolgens in de Glodok-gevangenis opgesloten, daar tot ca. tweeduizend uitgebreid, door de Japanners propagandistisch bewerkt (er werden fllms over Japans overwinningen vertoond) en door de Javaanse bewakers met hulp van Javaanse heiho's ernstig mishandeld. Onder die omstandigheden is ca. de helft blijven weigeren (en weer in een apart krijgsgevangenenkamp opgesloten, waar de pressie om heiho te worden werd voortgezet) - ca. duizend zijn naar een kamp in Bandoeng overgebracht om daar als heiho opgeleid te worden, en van die duizend zijn ca. vijfhonderd (wij nemen aan dat de andere vijfhonderd opnieuw geweigerd hebben) in maart '43 naar een kamp in Soerabaja getransporteerd waar zich toen een aantal andere Ambonnese krijgsgevangenen bevond. In april arriveerde in dat kamp ook nog een groep Ambonnezen uit Batavia die al het heihouniform droegen. Aan die Ambonnezen bij wie dat laatste nog niet het geval was, werd op 14 april '43 door een Japanse overste meegedeeld dat de Japanse keizer had goedgevonden dat zij het kamp zouden kunnen verlaten; zij moesten dan eerst een verklaring ondertekenen dat zij zich op eerste oproep als heiho zouden aanmelden. De tolk voegde daaraan toe, dat het voldoende was indien alleen de oudste uit de groep zijn handtekening zette. Deze deed dat en enkele dagen later kregen de Ambonnezen die nog geen Japans uniform droegen, hun uitmonstering

606

AMBONNEZEN

/ MENADONEZEN

als heiho uitgereikt. Een protest van sommige Ambonnezen werd afgewezen. Enkele weken later werden de in Soerabaja samengebrachte groepen in tween gesplitst: een deel werd als heiho per schip afgevoerd, een deel naar een krijgsgevangenenkamp in Bandoeng overgebracht waar hun gezegd werd dat ook zij heiho's waren. 'Maar', aldus het verslag van een Ambonnese sergeant',
'wij wilden daar niets van weten, wij wilden slechts krijgsgevangenen blijven. Zij lieten ons van allerlei doen, marcheren en dergelijke dingen meer. Maar wij lieten ons niet verleiden, integendeel, in het bijzijn van iedereen, in Bandoeng vooral bij de interneringskampen, zongen wij langs de straten Hollandse liederen.'

Er zijn later in '43 opnieuw ca. duizend Ambonnese en Menadonese krijgsgevangenen in Soerabaja geconcentreerd en ook op dezen is grote pressie uitgeoefend om heiho te worden. Bij n gelegenheid zijn sommigen uit het kamp uitgebroken - die groep is overmeesterd en weggevoerd (wat haar lot is geweest, weten wij niet). De meesten van deze krijgsgevangenen zijn als heiho's oostwaarts gezonden, een aantal weigeraars is naar de vroegere kazerne van het Xde bataljon te Batavia, dat krijgsgevangenenkamp geworden was, teruggevoerd en daar zijn die weigeraars door de Japanse kampcommandant, Kenitsji Sonei, ernstig mishandeld. Zij zijn in oktober '44 samen met een groot aantal Europese krijgsgevangenen aan boord gebracht van een Japans schip, de 'joenio Maroe' , dat hen naar Padang moest transporteren vanwaar zij aan de Pakanbaroe-spoorweg tewerkgesteld zouden worden. De 'joenio Maroe' is evenwel getorpedeerd (op de ondergang van dat schip komen wij nog terug) en de meesten van deze Ambonnezen en Menadonezen zijn verdronken. Wij voegen hieraan nog toe dat van de van Java als heiho weggevoerde Menadonezen en Ambonnezen sommigen er in zijn geslaagd, naar de Amerikanen over te lopen. Zoals wij al in hoofdstuk 5 vermeldden, lukte dat eind '42 op Guadalcanal aan de Menadonees H. D. Pitoi en wij weten verder dat in augustus '43 op de Philippijnen tien Menadonese heiho's er onder leiding van een ex-onderofficier van het Knil, Adolf Lembong, in slaagden, zich aan te sluiten bij een door een Amerikaanse officier geleide guerrillagroep, en dat uit een groep naar de Tanimbar-eilanden overgebrachte Ambonnese heiho's zeven-en-veertig wisten te ontsnappen, van
Tekst: NI, p. 522-23.

607

KRIJGSGEVANGENEN

wie evenwel slechts twee-en-twintig Australi bereikten (twintig verdronken, vijf werden door de Japanners gepakt en terechtgesteld). Van Witsens schattingen zijn dat van de op Java krijgsgevangen gemaakte inheemse Knil-militairen in totaal ca. vijftienduizend heiho zijn geworden (hoeveel Javanen, Soendanezen.Ambonnezen, Menadonezen en Timorezen er onder hen zijn geweest, is niet bekend) en dat van die ca. vijftienduizend bijna de helft is omgekomen.

*
Het is aannemelijk dat ook in de door de Japanse marine bestuurde gebieden: Borneo en de Grote Oost, pressie op inheemse Knil-militairen is uitgeoefend om heiho te worden, maar wij weten daar maar weinig van, behoudens dat in maart '42 in Menado ca. vijf-en-twintig Menadonezen, onder wie enkele ex-militairen, die geweigerd hadden in Japanse dienst te treden, ter dood gebracht werden. Op het door het Japanse Vijf-en-twintigste leger bestuurde Sumatra werden de inheemse Knil-militairen gescheiden van de Europese en, soms evenwel samen met Indisch-Nederlandse Knil-militairen, in aparte kampen opgesloten - in een aantal van die kampen is aan de inheemsen de eis gesteld zich als heiho op te geven; weigeraars werden voor de aangetreden groep doodgeschoten. Hoevelen doodgeschoten zijn, hoevelen als heiho afgevoerd, is niet bekend:-

Krljgsgevangenenkampen - algemeen
Elk krijgsgevangenenkamp stond onder commando van een Japanse officier en er zijn onder hen enkelen geweest die op de krijgsgevangenen een gunstige indruk hebben gemaakt. Het z.g. Nieuwe Kamp in Tjilatjap (wij komen er nog op terug) kreeg eent een commandant die als een beul optrad (hij werd, mede omdat hij lang en mager was, 'Alva' genoemd), maar daarna een tweede, 'Opa', die de gevangenen bepaald terwille was. e. van Heekeren ontmoette bij de wegaanleg in Atjeh in een van de kampen een Japanse officier die 'een zeer nette verschijning en een correct mens' was: 'hij had geen goed woord over voor bepaalde topfiguren uit het Japanse leger. Hij sprak Engels ... Hij trok zich ons lot erg aan en

608

DE

JAPANSE

KAMPSTAVEN

trachtte dit zoveel mogelijk te verzachten.' 1 In Medan kregen de krijgsgevangenen te maken met een japanse luitenant die later commandant werd van het grote krijgsgevangenencomplex te Singapore en zich daar uiterst correct gedroeg: hij was onkreukbaar en kwam steeds voor de belangen der gevangenen op. Een andere groep Knil-krijgsgevangenen had aan de Birma-spoorweg van een japanse luitenant, aldus majoor J. van Baarsel ', 'totaal geen last. Hij was helemaal geen oorlogsheer of blaaskaak zoals zoveel jappen. Van een japanse militaire geest merkten we niets bij hem ... Zelden liet hij zich zien en als hij, bij grote uitzondering, eens door het kamp liep, dan wachtte hij niet af tot hij gegroet werd, maar knikte verlegen en groette soms het eerst." Evenwel: 'We hadden ook niks aan hem', want klachten over het optreden van de japanse onderofficier met wie de gevangenen dagelijks te maken hadden, wimpelde hij af.' Dat was een algemeen verschijnsel: in veel kampen merkte men nauwelijks iets van de japanse officieren en had men in de eerste plaats te maken met onderofficieren of zelfs met japanse soldaten 5, onder wie er veelal n was die een toonbeeld wilde zijn van trouwaan zijn keizer, zijn kracht zocht in hard optreden en daarmee een norm stelde waar officieren die begrip hadden voor wat de gevangenen doorstonden, niet van durfden afwijken. Ook japanse officieren die hun best deden om 'de keizerlijke weg te volgen', konden evenwel soms optreden op een wijze die de indruk wekte dat zij van een zekere ridderlijkheid wilden getuigen, ja graag de gunst der officieel geminachte blanken wilden verwerven. Hoe kan men anders verklaren, 'waarom', schrijft van Witsen, 'toch vaak werkelijk gemeend werd genformeerd naar de familie der krijgsgevangenen; waarom een japans officier krijgsgevangenen op de thee uitnodigde in zijn huis en aan zijn vrouw voorstelde, toen zij 'vrijwillig' zijn hibiscus-haag hadden geknipt; waarom een andere officier persoonlijk een operatiepatint ... door nacht en ontij naar een japans ziekenhuis bracht; ... waarom heel wat japanners zogenaamd Engelse les vroegen' 1 C. van Heekeren: De 'Atjeh-party', p. 89. 2 Zijn laatste functie was geweest dat hij als commandant was opgetreden van het fort-van den Bosch te Ngawi toen dat als interneringsoord van 'NSB'ers' werd gebruikt. ' J. van Baarse!: 'Onder de Jappen', p. 65. 4 A.v., p. 66. 5 Volgens de Japanse gegevens bestonden de kampstaven in '42 uit 2637 militairen (onder wie 135 officieren) en in '45 uit 6798 (onder wie 423 officieren).

609

KRIJGSGEVANGENEN

en van Wits en wijst ook op 'de bijna-verbroedering' (louter van de kant der japanners!) bij 'feestjes' in het kamp op japans 'grote dagen' en 'tenslotte op het werkelijk gemeende eerbetoon aan overleden krijgsgevangenen." Het optreden van veel japanners was opvallend geforceerd. De gevangenen die op een van de eilanden in de Molukken een vliegveld moesten aanleggen, stonden daar onder toezicht van een japanse onderofficier, 'Bamboe-Mori', 'een ~ikke, zware man met een stierennek en met de gang van een gorilla' (aldus een kapitein van het Knil die als tolk met hem te maken had-), Mori ging prat op de naam die de gevangenen hem hadden gegeven.
'Zijn drift, zoals bij een echte Japanner gewoonte is, was gauwopgewekt en op zo'n moment was hij zeer hardhandig en strafte hij zwaar. De Jappen-luitenants ... hadden ... in zijn nabijheid niets in te brengen. Waar Mori was, regeerde ook alleen Mori en niemand anders. Zijn eigen bewakingstroepen, Koreanen, vreesden hem."

Onder het bewind van Mori, die zieke gevangenen met een stuk bamboe afranselde en naar hun werk joeg, stierf in het betrokken kamp in zes maanden n op de zes gevangenen. Een van de officieren van gezondheid, R Springer, tekende er evenwel aan:
'Het heeft mij wel getroffen dat als men de kans krijgt om even onder vier ogen met de Japanners te spreken, hun houding anders is en dit geldt zelfs voor Mori. Het lijkt soms wel of hun optreden tegen de gevangenen een kunstmatig karakter draagt om tegenover de eigen mensen een flinke indruk te maken."

Er waren onder de Japanners, als onder ieder ander volk, sadisten - op het lot van de gevangenen had het evenwel een ongunstige uitwerking dat niet alleen die sadisten maar ook de meeste andere Japanners met wie zij te maken kregen, hen beschouwden als waardeloze mensen en dat wie er anders over dacht, zich conformeerde aan de algemene normen" uit vrees voor zwak te worden aangezien. Het gevolg was dat

I Van Wits en, p. 593-94. 2 G. P. C. le Clercq, aangehaald in a.v., p. 6r4. 'A.v. 'R Springer: 'Dagboek', p. r03. 5 Zoals de meeste krijgsgevangenen de Japanse normen niet konden begrijpen, zo vreemd stonden veel Japanners tegenover de normen der niet-Japanners. Wim Kan zag van dat laatste een treffend voorbeeld in Bandoeng: 'Een Nederlandse kapitein die tijdens het fourageren zich een blikje sardines wist toe te eigenen, deed dit zo onhandig dat hij op heterdaad betrapt werd

610

DE

JAPANSE

KAMPSTAVEN

gevangenen voor het minste vergrijp (het weggooien van een peukje, het te hard of niet hard genoeg uiten van Japanse kreten, het te diep of niet diep genoeg buigen) zwaar gestraft werden, veelal met pijnigingen die ook bij de Kenpeitai in zwang waren: in het gezicht geslagen, afgeranseld met houten stokken, stukken bamboe, ijzeren staven, geweerkolven of riemen, getrapt en op de vloer gesmeten - urenlang moesten zij op de grond zitten met de handen boven het hoofd, of in de houding staan, of een zwaar voorwerp omhoog houden, of zitten met een stok tussen de knien waarop de Japanners gingen staan. Eindeloos waren de variaties en combinaties van deze en dergelijke straffen - straffen die menigmaal gevolg waren van het feit dat men de Japanner met zijn vreemde taal niet goed had begrepen.' Speciaal de appls konden een verschrikking zijn doordat, aldus Rob Nieuwenhuys",
'de goed, (ook) hadden meeste Japanse soldaten ze telkens niet veel verder dan tot twintig konden tellen.

Daarom

b-egonnen maar zodra niet leren

opnieuw

van n tot twintig. aankwam, omdat rekenen,

Dat ging op zichzelf met een telraam

het op vermenigvuldigen te kunnen -

liep het mis ... Ze bleken ze altijd

uit het hoofd werken"

door een Japanse majoor, welke laatste hem zijn zwaard overhandigde en hem, in volle ernst, uitnodigde nu maar harakiri te plegen, omdat hij 'zijn gezicht verloren had'! Toen de kapitein weigerde en uitlegde dat hij om n gestolen blik sardines zijn gezicht niet verloor, pakte de majoor drie andere blikken en duwde hem deze in de hand, terwijl hij verklaarde: 'Neem er dan nog maar een paar bij!' en hiermee was de zaak afgedaan' (Wim Kan en Carry Vonk: Honderd dagen uit en thuis (1963), p. 29) - misschien dient men het laatste gebeuren aldus te zien dat de Japanse majoor, het optreden van de Nederlandse kapitein als het ware sanctionerend, diens 'gezicht redden' wilde. lOok degenen die als tolk optraden (gevangenen die enig Japans kenden), konden niet altijd uitkomst bieden, vooral niet als zij het soort Japans dat tot hen gesproken werd, niet verstonden. In een trein met krijgsgevangenen die van Singapore onderweg was naar Bangkok, 'ontstond', aldus een krijgsgevangene, 'op een bepaald ogenblik een hele drukte van de zijde der Japanners, waaruit de tolk tenslotte opmaakte dat de officieren op het volgende station koffie-ijs zouden krijgen; later bleek dat de Jappen opdracht hadden gegeven om aan alle manschappen in de trein te verbieden, het V-teken tegen de bevolking te maken!' (A. H. Douwes: 'Persoonlijke herinneringen', p. 35, IC, 81315). 2 R Nieuwenhuys: Een beetje oorlog. Java 8 december 1941-15 november 1945 (1979), p. 78. 3 Japanners kregen in die tijd op school maar weinig les in rekenen en uit het hoofd rekenen werd hun in het geheel niet geleerd. Aan de Birma-spoorweg werd een keer aan een groep krijgsgevangenen gelast, per dag een halve kubieke meter aarde uit te graven - volgens de betrokken Japanner was dat een halve maal een halve maal een halve meter; uiteraard werd hij niet gecorrigeerd.

6II

KRIJGSGEVANGENEN

grote moeilijkheden konden ontstaan wann~er dergelijke lagere Japanse militairen zich er van moesten vergewissen dat er van de vele duizenden krijgsgevangenen die zich in een bepaald kamp bevonden, niet een was ontsnapt.

*
Typerend voor de afstand die bestond tussen de krijgsgevangenen en de Japanners aan wier gezag zij onderworpen waren, zijn in de eerste plaats de namen geweest waarmee die Japanners werden aangeduid. Drie noemden wij al: 'Alva', 'Opa' en 'Barnboe-Mori'. In de kampen der genterneerden deed zich hetzelfde verschijnsel voor, trouwens: op Java werden enkele van de belangrijkste kampen van krijgsgevangenen, nadat dezen naar gebieden als Birma, Thailand, Flores, de Molukken en Sumatra waren verplaatst, met genterneerden gevuld die er dan vaak dezelfde Japanse kampcommandanten en kampfunctionarissen aantroffen. Sommigen van die Japanners kregen een naam die op hun uiterlijk betrekking had: 'Goudtand' , 'Brilmans' , 'De Brilslang', 'Soepoog' , 'Speknek', 'Hondeoog', 'Monkeyface', 'Bruintje Beer', 'De Olifant', 'De Platvoet' - andere namen waren een aanduiding van hun gebruikelijke wijze van optreden: 'Jan de Knuppelaar', 'De Bokser', 'De Dolle Hond', 'De Tijger', 'De Gluiperd', 'De Duivel', 'De Moordenaar'.' Overeenkomstige namen kregen de Koreaanse kampbewakers: 'Dikkie Bigmans', 'Babyface', 'Pineapple', 'Donald Duck', 'Gary Cooper',
I In augustus '43, toen hij al enkele maanden op Flores was, kwam een der krijgsgevangenen, mr. C. Binnerts, met een medegevangene in een gesprek 'weer op het probleem waarom de Jappen ons onverschillig laten, terwijl wij de Duitsers haten.' 'Ik geloof', noteerde hij, 'dat de oplossing voornamelijk beheerst wordt door twee factoren. Primo is dit Indi tenslotte ons vaderland niet' (Binnerts en zijn gespreksgenoot waren totoks): 'wij kunnen wel met een groot gebaar praten over lotsverbondenheid met de volkeren van Indi, maar wij zijn en blijven hier voor het overgrote deel vreemdelingen' (dat gold uiteraard niet voor de Indische Nederlanders en ook menige totok voelde dat anders). 'Ten tweede is het verschil tussen de Jappen (vooral de Koreanen waarmee wij in de kampen voornamelijk te maken hebben) en ons z groot dat wij nauwelijks in staat zijn, hen als mensen te zien: een aap met een geweer is een gevaarlijk ding, maar je kunt er geen haatgevoelens voor hebben, eigenlijk niet eens minachting.' (c. Binnerts : 'Al/es is in orde, heren ... I' Een dagboek van het eiland Flores uit hetjaar 1943 (1947), p. 58)

612

DE

KOREANEN

'Blauwbril', 'Spitsmuis', 'Kamerolifant', 'Krompoot', maar ook: 'De Gifkikker', 'De Bolle Sadist', 'De Bloedhond' (in het betrokken kamp waren er twee: 'Bloedhond l' en 'Bloedhond II'), 'De Shinkicleer , 'De Sadist', 'De Hardhitter' - de namen dier Koreanen waren, voorzover zij op hun algemeen gedrag sloegen, niet vriendelijker dan die welke aan Japanners waren gegeven. Men mag trouwens stellen dat de krijgsgevangenen in de regel van de Koreanen nog meer last ondervonden dan van de Japanners. Dat kwam door twee factoren: ten eerste hadden de krijgsgevangenen in hun dagelijks bestaan meer te maken met die Koreanen dan met de Japanners die zich in de regel maar zelden in de kampen vertoonden, en ten tweede hadden veel Koreanen de neiging, nog 'japanser' op te treden dan de Japanners zelf. De eerste groepen van die Koreanen ('kleine, gore, gele, krombenige, aapachtige wezens', aldus mr. Binnerts 1), verschenen in augustus '42 in de kampen. Zij waren in Korea aangeworven ten getale van ca. tweeduizend voor een periode van twee jaar, zulks met de belofte dat zij in Nederlands-Indi een eervolle burgerbetrekking zouden krijgen, maar zij werden er tot hun teleurstelling en ergernis louter als kampbewakers ingezet en toen de periode van twee jaar om was, hield men hen vast. Zij wisten zich door de Japanners geminacht - de trappen die zij zelf van de Japanners ontvingen, gaven velen hunner met graagte aan de krijgsgevangenen door. 'Wij hadden', schreeflater van Heekeren, die in '42 in een krijgsgevangenenkamp bij Medan opgesloten zat en vandaar in maart '44 met de overige leden van de 'Atjeh-party' ingezet werd om in Noord-Sumatra de eerder bedoelde weg aan te leggen, 'deze knapen zien aankomen in Gloegoer: het waren toen verlegen, bescheiden, wat verschrikte jongetjes, die geen raad wisten met hun figuur en die wat bang waren voor al die grote, blanke kerels. Vrij snel was dat helaas veranderd: er is niets wat een eenvoudig mens zo snel corrumpeert als de macht over zijn medemens. Het waren op het moment dat de Atjeh-party vertrok, al onuitstaanbare, wrede, geniepige en laffe kerels geworden, sentimenteel in hun heimwee, sadistisch uit rancune tegen het bestel dat ze ergens midden op een eiland, waarvan ze vermoedelijk nog nooit hadden gehoord, had neergezet, belast met een van de minderwaardigste taken in het Japanse leger." In de algemene houding der Koreanen tekende zich in de laatste fase van de oorlog een wijziging af: zij beseften dat hun Japanse meesters de

A.v.,p.

29.

C. van Heekeren: De 'Atjeh-party', p. r8.

613

KRIJGSGEVANGENEN

strijd gingen verliezen en daar vloeide uit voort dat zij hier en daar met de gevangenen aanpapten - er waren er die duidelijk maakten dat zij bereid waren om, als zich daar de gelegenheid toe voordeed, samen met de gevangenen tegen de japanners op te treden. Voordien waren zij het geweest die al of niet onder toezicht van een zich verre superieur voelende japanner de straffen uitdeelden waarna dan die japanner er nog een schepje bovenop kon doen. Bij n gelegenheid was van Heekeren die samen met anderen op de terugweg naar een van de kampen van de Atjeh-party zijn mager rantsoen had trachten aan te vullen door wat rijst te kopen, er het slachtoffer van: slachtoffer van de Koreaanse bewakers en van de boven hen geplaatste japanse onderofficier, 'de Meestersadist' :
'Bij het kamp gekomen werden we opgewacht door de Koreanen: iedereen werd gefouilleerd en tezamen met negen anderen (er waren veel meer mensen, die rijst hadden gekocht, maar die hadden de eontrabande weggegooid, toen ze in de verte zagen, dat wij werden gefouilleerd) was ik 'de sigaar'. Op de weg naar hun barak stond er om de zoveel meter een Koreaan, gewapend met een stevige rotan; je werkte dus de serie af en kreeg er van ieder van de heren van langs. Voor de barak stond de Meestersadist. Naast zich had hij drie grote blokken hout liggen in weinig uiteenlopend gewicht, de zwaarste zal 50 kilogram gehaald hebben. Nadat je eerst, in de houding staande, afgedroogd werd, moest je daarna het blok hout dat hij aanwees, opnemen en met gestrekte armen boven je hoofd houden. Daarop posteerde hij zich voor je, terwijl een collega van hem achter j e ging staan en werd j e medegedeeld dat j e z 15 minuten moest staan. Natuurlijk hield je vermoeide lichaam dat niet vol en na een paar minuten waren je armen niet meer gestrekt. Daar stonden de heren begerig op te wachten, ze kwamen in actie en sloegen je met de rotan op je polsen; bogen ook je knien door, dan werd er op de knieholten geslagen. En hoe je je ook inspande, je hield het niet vol en steeds verder zakte het blok en steeds sneller kwamen de rotanslagen. Na een kwartiertje mocht je uitrusten, d.w.Z.je moest bij de anderen in de houding gaan staan. De volgende kreeg dan een beurt en zo werkten de Japanners in drie series met de blokken hout en waren er steeds drie mensen die hun krachten moesten tonen. Op een gegeven moment was het dus je beurt weer en begon de marteling opnieuw. Achter me werd een Indo onder handen genomen, een grote, sterke kerel. Het gehuil, geschreeuw en gejammer ... was niet van de lucht en daar te midden van de bergen, in het doodstille kamp, stond je je te verbijten om geen kik te geven, wanneer de slagen neerkwamen op je hoofd, in je nek, op je schouders, rug, armen, benen, polsen, op je ellebogen en in je knieholten. Er werd zo hard geslagen dat de Jap het schuim op de mond stond, je de bulten op je hoofd en overal voelde, dat het bloed door de lange striemen onder je kleren heen geslagen was. Vr me viel er een flauw, na hem wat trappen nagegeven te hebben, stond

614

'VOOR

DE

BARAK

STOND

DE

MEESTERSADIST'

de Jap toe, dat de dokter de bewusteloze weghaalde. Na de tweede ronde volgde de derde; wederom stond je onder het blok, wederom zakten je armen, konden je knien het niet meer houden. En onder de slagen zakte je in elkaar, zat je op n knie en lag het blok op de andere knie. Kracht of fut had je niet meer en de Jap, in een laatste poging om je overeind te krijgen, ramde met vernieuwde kracht met de rotan. Dan kwam er een moment, dat je het blok liet vallen, je was uitgeput en kon eenvoudig niet meer. 'Sla maar door, Jap, het doet geen pijn meer!' En toen hield het plotseling op, je kreeg een trap na en je moest weer in de houding staan. Met veel moeite lukte het om overeind te komen, maar toen je een stap probeerde te doen, lag je alweer languit. Maar weer krabbelde je op, want je wilde niet bewusteloos raken, dat genoegen gunde je ze niet, evenmin als je je mond opendeed bij het slaan. Toen was het eindelijk inrukken, je liet je verbinden en behandelen en ging daarna op de slaapplaats liggen. Alles deed pijn en je wist: straks komt er nog meer. Want Babyface, het twintigjarige commandantje, was vandaag niet in het kamp en als hij straks thuiskomt, breekt de helopnieuw los. Om zeven uur was het dan zo ver, je moest weer aantreden, maar je was nu beter voorbereid en had je hele garderobe over elkaar aangetrokken om de schrijnende wonden en striemen enigszins te beschermen. Dan kwam Babyface in actie, hij wond zich kunstmatig meer en meer op en werkte de hele rij af. Uit de hoek van je oog zag je, dat hij ze stuk voor stuk vloerde en je kiende vast uit hoe je je zou laten vallen, want je kreeg een trap na en dan moest je zorgen dat de kwetsbare delen zoveel mogelijk beschermd waren. En toen hij voor je stond, zwaar hijgend, het schuim op de mond, met vertrokken gelaat, toen walgde je zo van alles, dat je de stompen in je gezicht niet voelde en je nauwelijks realiseerde dat je getrapt werd, toen je al op de grond lag. En toen was de afstraffing afgelopen, je misdaad om honger te hebben en om te trachten in leven te blijven was gewroken. Je rijst was je kwijt, maar dat was minder, ook de wonden zouden wel genezen, maar het ergste van alles was de morele kater. Nog weken was je m-ank, was je' stijf, was alles pijnlijk, en maandenlang leed je aan de geestelijke nawerking, voelde je je innerlijk leeg en verdoofd, terwijl je het gevoel van walging, van afschuwover het gebeurde nooit meer kwijt raakte.'
1

En beschrijving slechts, maar zo zijn honderden, als het niet duizenden zijn geweest, afgetuigd wegens futiliteiten.

1 A.V., p. 104-06.

615

KRIJGSGEVANGENEN

Berucht werden de z.g. kampinspecties en de collectieve straffen. Wat die inspecties betreft: de japanners, uit zichzelf al achterdochtig (extra-achterdochtig doordat zij de normale gesprekken tussen krijgsgevangenen al niet konden volgen), hadden de behoefte, telkens te controleren of krijgsgevangenen in het bezit waren van goederen die zij niet mochten bezitten, zoals papier, een potlood, niet-goedgekeurde boeken. Elk van die inspecties werd een massale roofpartij : de schrijfbehoeften en de boeken die niet van een japans stempel waren voorzien, werden in beslag genomen, maar ook horloges, gouden ringen en alles waarvan de kampcommandant vond dat de krijgsgevangene het niet pers nodig had: een tweede paar schoenen, een tweede stel kleding. Bij zulk een inspectie moesten de gevangenen zich in de regel op het applterrein opstellen - pas als de inspectie was afgelopen, konden zij zich er van vergewissen wat van hun schaarse (en dus bij uitstek kostbare) bezittingen nu weer verdwenen was. Collectieve straffen werden toegepast wanneer de pleger van een bepaalde overtreding niet bekend was. Dat is herhaaldelijk gebeurd. Hier willen wij slechts n voorbeeld vermelden, dat zich begin april '42 afspeelde in een van de kazernecomplexen in Bandoeng waar toen ca. tienduizend krijgsgevangenen opgesloten waren, Er was een briefje over het prikkeldraad gegooid - wie had dat gedaan? De japanse kampcommandant gelastte dat alle gevangenen zich op het applveld moesten opstellen. Gevraagd werd wie de overtreding had gepleegd. Niemand meldde zich. 'We moesten', aldus een krijgsgevangene,
'in de houding staan en tussen de rijen liepen Jappen door, die met de kolf van het geweer sloegen en stompten, als de houding niet stram genoeg was. Eten werd niet verstrekt, de zon ging onder, de lange nacht stonden we daar en ieder vroeg zich af hoelang dit nog zou duren of, zoals ik (die altijd verteld had, dat ik geen uur kon staan), wanneer hij flauw zou vallen. Dat gebeurde alom en dan kwam de Jap hard stompen met de kolf van het geweer om te zien of het wel echt was. Nu, soms was het echt en soms niet en dan kon de betrokkene weer in de rij gaan staan. De zon kwam op: geen eten, geen drinken en het werd warmer en warmer. Toen we vier-en-twintig uur hadden gestaan, dachten we dat dat een mooi moment was om het te beindigen. Niets daarvan. Pas na zes-en-twintig uur, nadat nog steeds niemand zich gemeld had, konden we inrukken.' 1

Andere collectieve straffen waren dat het drinkwater gerantsoeneerd


1

J. F.

van West de Veer: 'Landstormsoldaat 1941-1945', p. 59.

616

COLLECTIEVE

STRAFFEN

werd, of dat de rantsoenen werden ingehouden, of dat de zieken op appl moesten gaan staan, of dat alle gevangenen op scherpe stenen moesten knielen, of dat zij langer moesten doorwerken, of dat het tot een algemene ranselpartij kwam - niemand wist wat hem in zulk een situatie boven het hoofd hing.

*
Diezelfde onberekenbaarheid der Japanners was het die de functie van kampoudste bij uitstek riskant en daardoor weinig aantrekkelijk maakte. Regel was het dat in een krijgsgevangenenkamp die functie uitgeoefend werd door de hoogste of een der hoogsten in rang. Aanvankelijk was dat een vlag- of opperofficier maar toen uit Indi alle vlag- en opperofficieren (bij de marine: officieren met de rang van kapitein-ter-zee of hoger, bij het leger: officieren met de rang van kolonel of hoger) als leden van de Special Party naar Formosa waren afgevoerd, moest een officier met een lagere rang als kampoudste optreden. Dat was geen verplichting. Voelde geen van de aanwezige luitenant-kolonels of kapitein-luitenants-ter-zee er voor afwas het algemeen gevoelen onder de krijgsgevangenen dat de aanwezige officieren van die rangen er minder geschikt voor waren, dan viel de functie van kampoudste aan een officier van lager rang toe. Een moeilijke functie! Jegens de Japanners was de kampoudste verantwoordelijk voor alle gedragingen binnen het kamp. Hij nam de Japanse bevelen in ontvangst, hij diende er voor te zorgen dat zij werden uitgevoerd. Deed hij dat niet doeltreffend genoeg, dan kreeg hij met de Japanners, deed hij het stipt, dan kreeg hij veelal met zijn medegevangenen te maken die in hem een dienstklopper gingen zien. Zelf hoefde hij niet te werken - dat wekte vaak jaloezie op. In feite was voor die jaloezie weinig reden, want als er gestraft werd, was de kampoudste vaak het eerste slachtoffer. Trouwens, als er moeilijkheden waren tussen een Japanner of Koreaan en een van zijn medegevangenen, dan diende hij de zaak op te nemen met de Japanse kampcommandant of met diens adjudant of met de commandant der bewakers en maar al te vaak was dan het gevolg dat hij de klappen kreeg die voor de medegevangene bestemd waren - vele Japanners schepten er behagen in, de officieren onder de krijgsgevangenen voor de ogen der minderen te vernederen. De kampoudste diende dus een weerbaar man te zijn, maar weerbaarheid alln was niet genoeg. Tact, kalmte en opgewektheid waren even-

6I7

KRIJGS

GEVANGENEN

zeer nodig en vooralook een hoog moreel. Jegens zijn medegevangenen diende de kampoudste vertrouwen in de Geallieerde overwinning uit te stralen - een vertrouwen dat hij zorgvuldig moest verbergen als hij met de Japanners en Koreanen in contact kwam. Moeilijk was zijn functie ook doordat hij in voorkomende gevallen straffen moest uitdelen. De krijgsgevangenen waren militairen en er werd van hen gevergd dat zij de normale militaire discipline in acht namen. Gebeurde dat niet of kwam het tot andere misdragingen (diefstal ten nadele van medegevangenen bijvoorbeeld), dan moesten de betrokkenen gestraft worden. Er waren kampoudsten die zonder overleg met anderen die straffen bepaalden - anderen die eerst, en zeker in gecompliceerde gevallen, ervaren juristen raadpleegden. De meesten (er zijn uitzonderingen) onthielden zich van het opleggen van lichaamsstraffen en beperkten zich er toe, de overtreders extra-werk te geven of hun bepaalde voorrechten te onthouden; het gebeurde ook wel, bijvoorbeeld in het geval van diefstal van levensmiddelen, dat de naam van de dief en zijn straf bij kamporder werden bekendgemaakt. Vertrouwd werd dat zulks een preventieve werking zou hebben. Dat bleek niet steeds het geval te zijn. Er gingen van de krijgsgevangenschap-zelf, van de grilligheid der Japanners en vooralook van de honger impulsen uit die eerder de anarchie dan de normale discipline bevorderden. Het bleek moeilijk, die laatste te handhaven. Luitenant-kolonel A. Doup die op Java in '42-'43 successievelijk kampoudste was in twee krijgsgevangenenkampen in Bandoeng en in '44 in de als krijgsgevangenenkamp voor officieren fungerende Struiswijk-gevangenis te Batavia, schreef kort na het einde van de oorlog in zijn rapport:
'As to the military attitude of the prisoners-of-war in general . . . I cannot be enthusiastic. Many had an inclination (even professional officers) to execute commands properly when given by aJap and not when given by their OWl! commander, for fear of a beating. In many respects the younger ones gave a better example. In general the head-officers kept apart from the subaltern officers, only a single one volunteered for fatigue, many of them were too stiff in their ideas.' t

Doup gaf van dit alles een kenmerkend voorbeeld. In de Struiswijkgevangenis diende een nieuw hoofd van de tuinploeg benoemd te worden: een ploeg die, in de openlucht werkend, door de Koreanen bij uitstek werd opgejaagd. Hij vroeg of een van de beroepskapiteins bereid

A. Doup: 'Report' (I okt. I945), p. I5-I6

(IC, I054).

618

DE

KAMPOUDSTEN

was als hoofd op te treden. Niemand. Doup stond al op het punt, de functie eenvoudig op te dragen aan een beroepsluitenant, toen een reserve-kapitein-Iuitenant-ter-zee als vrijwilliger naar voren trad. Het was Doups algemene indruk dat, zo het al moeilijk was gezag uit te oefenen over lagere militairen, het uitoefenen van gezag over officieren nog veel moeilijker was, omdat de beroepsofficieren onder dezen in hoge mate 'op hun sterren stonden', zoals het heette, en zich onder de reserveofficieren velen bevonden die van de hoge functie uit die zij in de burgermaatschappij hadden bekleed, beroepsofficieren geen bijzondere achting toedroegen.

*
Wat ook de onderlinge verschillen waren tussen de krijgsgevangenen, allen werden gekweld door het isolement waarin zij zich bevonden. In de begintijd was met name op Java (wij komen er op terug) een zekere communicatie mogelijk tussen de krijgsgevangenen en hun gezins- of familieleden maar na enkele maanden werden de kampen van de buitenwereld afgesloten en was contact nog slechts mogelijk per brief (of per smokkelbrief). Van nagenoeg alle Nederlandse en Indisch-Nederlandse gevangenen waren gezins- of familieleden woonachtig in bezet Indi of in bezet Nederland. Door bemiddeling van het Internationale Rode Kruis nu werd het in '42 in bezet Nederland mogelijk gemaakt, via Japan brieven naar Indi te sturen 1 - het tweede Japanse uitwisselingsschip dat naar Loureno Marques voer, nam vandaar in september '42 achttien zakken post naar Tokio mee." De brieven werden daar met medewerking van een aantal krijgsgevangen officieren van kampadressen voorzien (elk kamp werd aangeduid met een letter en een cijfer) en door Japanners gecensureerd. Vervolgens werden zij doorgezonden, naar de kampen in de Nanjo evenwel pas in mei '43. In veel van die kampen bleven ze daarna maandenlang liggen bij de kampcommandanten en of alle brieven aan de krijgsgevangenen zijn uitgereikt, is de vraag. In het kamp te Palembang kreeg een aantal gevangenen midden februari '44 brieven uit bezet Nederland, maar bijna vijf maanden later werden er uit dezelfde zending nog meer brieven uitgereikt. In de kampen aan de Pakanbaroe-spoorweg kregen sommige krijgsgevangenen in de periode
I Het Internationale Rode Kruis had via het Nederlandse Rode Kruis te Den Haag namen van krijgsgevangenen naar bezet Nederland kunnen doorgeven. 2 Latere zendingen vonden via Perzi (Iran) en de Sowjet-Unie plaats.

619

KRijGSGEVANGENEN

mei '44-augustus '45 post uitgereikt die ongeveer eenjaar onderweg was geweest - hier trof men na afloop van de oorlog in het magazijn van de Japanse commandant stapels zakken met post aan die hij had vastgehouden. In januari '45 tenslotte (meer gegevens hebben wij niet) kreeg een krijgsgevangene in Japan een brief van zijn ouders uit Haarlem die in december '43 was geschreven. Door het Internationale Rode Kruis werden ook pogingen ondernomen om het verzenden van telegrammen tussen de krijgsgevangenen en de genterneerden enerzijds en hun relaties in bezet Nederland en in de Geallieerde landen anderzijds mogelijk te maken. De bedoeling was dat per gevangene per jaar n telegram en n antwoordtelegram verzonden konden worden. Genve gaf in '45 meer dan zestigduizend telegrammen door, maar er-werden uit Tokio slechts ruim tweeduizend antwoorden ontvangen. Nu het briefcontact tussen de krijgsgevangenen en hun relaties in Indi. Uit de interneringskampen was het verzenden van brieven aan krijgsgevangenen niet toegestaan - de meeste daar opgesloten Nederlanders waren dus niet in staat, hun krijgsgevangen gezins- en familieleden enig levensteken te sturen. De Indische Nederlanders, voorzover niet genterneerd, konden dat wl doen. Zij moesten dan bij hun hulporganisaties een aanvraag indienen en die hulporganisaties kregen vervolgens van het Japanse Bureau voor Krijgsgevangenen dat onderdeel was van het militair bestuur, de aanduiding van het betrokken kamp - men kon dan een briefkaart schrijven (de tekst moest in het Japans, Maleis of Engels gesteld zijn) waar maximaal 25 woorden op stonden. Die briefkaarten werden aan genoemd bureau doorgegeven. Lang niet alle briefkaarten bereikten hun bestemming omdat het Japanse bureau veelal niet in kennis was gesteld van de overplaatsingen der krijgsgevangenen buiten Indi. Trouwens, vele Japanners achtten het overbodig om ten behoeve van krijgsgevangenen de werkzaamheden uit te voeren die met het censureren, verzenden, selecteren en distribueren van brieven en briefkaarten samenhingen. Werden die werkzaamheden wl ter hand genomen, dan ging dat in een traag tempo. In een kamp in japan", waar zich honderden Knil-krijgsgevangenen bevonden, kregen in januari '45 vijf gehuwden

I Volgens de Japanse gegevens heeft alleen al het krijgsgevangenenbureau in Tokio in totaal meer dan vier miljoen aan krijgsgevangenen gerichte brieven en briefkaarten ontvangen. oftewel gemiddeld 28 per krijgsgevangene; het heeft volgens dezelfde gegevens ruim 850000 door krijgsgevangenen geschreven brieven en briefkaarten in

620

ISOLEMENT

een briefkaart van hun vrouw op Java, die meer dan een jaar oud was, en twee maanden later bevonden er zich onder een tweede zending post van Java briefkaarten die in januari '43 waren geschreven - die hadden er dus meer dan twee jaar over gedaan om de geadresseerde te bereiken.' Ook de verzending van briefkaarten naar Singapore nam veel tijd. Een zak met bijna 9000 briefkaarten, op Java geschreven tussen eind' 43 en medio '44, kwam pas in maart '45 in Singapore aan. Bij deze en enkele latere zendingen duurde het maanden voorzover althans een deel van de kaarten aan de gevangenen ter hand werd gesteld. Die gevangenen op hun beurt mochten, als dat al was toegestaan, maar zelden aan hun relaties schrijven. Soms werd de inhoud voorgeschreven. Zo werd midden '42 aan de Australische en Amerikaanse krijgsgevangenen op Java gelast, brieven naar huis te schrijven, inhoudend dat zij veelvuldig door Britse krijgsgevangenen werden afgeranseld en dat zij van Japans overwinning overtuigd waren. De meeste gevangenen weigerden medewerking - n die het wel deed, beindigde zijn brief met de woorden: 'Tell it to the marines!' ('Dat kun je je grootje wijsmaken!')" In november '42 kregen de Britse krijgsgevangenen op Java een soortgelijke opdracht, alsook de Amerikaanse voor wie dat de tweede opdracht was. Zij moesten allen een brief schrijven waarvan de Japanners in een schriftelijke instructie de 'Essentials' aldus hadden aangegeven:
'1. Point out Britain's

(America's)

ignorance about the real ability and characteristic of

Nipponese.
2.

Express your aversion about the u/ar, as: 'How I longfor my native land! I wish to treated by Nippon authority according to international agreement.'
3

return to my sweet home as quickly as possible.' 3. Kindly

Vele krijgsgevangenen hadden er geen bezwaar tegen, deze brieven te versturen: zij namen aan dat de Britse en Amerikaanse autoriteiten die

behandeling genomen. seerden bereikt.

Slechts een miniem

gedeelte van deze post heeft de geadres-

I In '43 en volgende jaren nam de Japanse radio op Java ook wel door Amerikaanse en Australische krijgsgevangenen geschreven brieven in haar uitzendingen op en in '44 werd het voor Indisch-Nederlandse vrouwen mogelijk gemaakt, een z.g. radio brief te laten omroepen. Die teksten moesten in de plaats van ontvangst getypt worden. In het krijgsgevangenenkamp te Singapore zijn de eerste van die 'radiobrieven' pas in mei '45 uitgedeeld: 102, maar er waren toen slechts negen-en-dertig geadresseerden aanwezig. In juni kwamen er nog eens 554 radiobrieven bij - daarvan konden toen 252 worden afgeleverd.' 2 R Springer: 'Dagboek', p. 20. J A.v., p. 17.

621

KRI]GSGEV

AN GENEN

in eerste instantie de zendingen zouden ontvangen, door de gelijkluidende inhoud van de brieven voldoende gewaarschuwd zouden worden (daar hadden de Japanners niet aan gedacht) en dat elk levensteken hun familieleden welkom zou zijn. Ook aan de groepen krijgsgevangenen aan de Birma-spoorweg werd precies voorgeschreven wat zij aan hun relaties moesten berichten. Zij kregen daarvoor in '43 en in '44 gedrukte kaarten voorgelegd waarop zij slechts enkele eigen woorden mochten schrijven - eind '44 mochten zij eenmaal een geheel vrije tekst schrijven van maximaal z ; woorden. Zijn veel van die kaarten aangekomen? Wij betwijfelen het. In Malang werd een Nederlandse vrouw begin '44 'verblijd', schreef zij later,
'met een briefkaart met gedrukte enkele regels in het Japans (waarschijnlijk en daaronder gecensureerd) de Maleise van mijn uit Thailand

vertaling

en daarachter maanden

woorden

zoon. Veertien

was hij al weg en nu kwam

het eerste bericht

... De kaart was meer dan een half jaar oud maar dat gaf niets. Ik was onzinnig blij. Ik kon ook terugschrijven, al waren het maar 25 woorden, naar verkiezing in het Maleis, Engels of Japans. Mijn zoon schreef: ook een kaart van hun dat die arme bracht.' 1

'I am workingfor pay' en 'Health


mannen, verloofden of zoons, dood waren,

is excellent!'
Veel vrouwen kregen maar later kwamen ze te weten voordat die kaart hun blijdschap kerels al maanden

*
Wij hebben doen uitkomen, hoe bitter weinig pakketten de krijgsgevangenen kregen, hoe hard het regime van de Japanse militairen en de Koreaanse bewakers was en dat de krijgsgevangenen bijna niets van hun gezins- of familieleden hoorden of aan dezen konden berichten; trouwens, waren zij eenmaal in gebieden als de Molukken, Flores, Atjeh, Midden-Sumatra (de Pakanbaroe-spoorweg), Palembang en aan de Birma-spoorweg aangekomen, dan hoorden zij meestal evenmin iets over die ene factor waarvan elk zich realiseerde dat zijn verder lot er door zou worden bepaald: het verloop van de oorlog" - het gaf hun alles
1 M. Moscou-de Ruyter: Vogelvrij; p. 139-40. 2 Berichten over het oorlogsverloop kreeg men wl in de meeste kampen op Java en Sumatra, in Singapore en in Japan: soms kwamen Maleise of Japanse kranten de kampen binnen en meestal was er door vernuftige technici elandestien een radiotoestel in elkaar gezet waarmee naar de Geallieerde uitzendingen werd geluisterd. In een van de kampen in Noord-Atjeh kreeg van Heekeren daarentegen pas na weken een exemplaar van een Indonesisch

622

VOEDING

tezamen, vooral als zij van de eilanden die hun vertrouwd waren, naar elders waren getransporteerd, het gevoel dat zij in ellendige oorden waren beland, waar niemand van hun bestaan wist: niet hun eigen relaties, niet hun regering. Hun lijden werd door hun verlatenheid belangrijk verzwaard. Zij waren gewend geweest aan een redelijk comfortabel bestaan - nu waren zij, vooral als zij van Java en Sumatra waren afgevoerd, terechtgekomen in kampen waar zij snel vervuilden en last kregen van ongedierte zoals vlooien en hoofd-, kleren- en wandluizen. Overal zaten die: in de barakken en in de slaapmatten - er was geen verweer tegen mogelijk. Moest er gewerkt worden, dan diende men meestal buitensporig hard aan te pakken. Er werd dus van het lichaam veel gevergd, maar de rantsoenen die men kreeg, waren veel te laag. Er zijn daarover maar weinig gegevens beschikbaar, maar die wijzen alle in dezelfde richting. Knil-militairen hadden recht gehad op een dagrantsoen van ruim 3800 calorien - de dagrantsoenen welke de krijgsgevangenen in Singapore kregen, hadden in '42, '43 en '44 gemiddeld een calorische waarde van ca. 2 600, maar deze daalde in de loop van '45 tot ca. 1600, veel te weinig voor het verrichten van zware arbeid. In een van de karnpen op Java was de calorische waarde van het dagrantsoen in maart '43 2200 en in Japan was deze in de wintermaanden '43-'44 2100 en in de wintermaanden ,44-' 45 2400, eveneens veel te weinig voor zware arbeid. Elders waren de rantsoenen veelal nog lager. Van het voedsel was evenwel niet alleen de calorische waarde te gering, maar was ook de balans tussen koolhydraten, eiwitten en vetten verstoord; de gevangenen kregen veel te weinig dierlijke eiwitten en vooral ook veel te weinig vitaminen. Daar werden de zenuwen door aangetast, in het bijzonder die welke naar de lichaamsuiteinden gaan. Talrijke klachten betreffende de ogen (het netvlies werd aangetast), de vingertoppen, de voetzolen en de huid, met name de huid van de ballenzak die geheelontstak, waren het gevolg. Men ging slechter zien, men verloor plots de macht over de handen en de voeten, men kreeg een angstiggejaagde pols, men leed aan geheugenverlies. Bijna alle gevangenen

dagblad te zien dat verscheurd onder in een mand lag. Hij was op dat moment in kamp de enige die de vorm van het Indonesisch kon lezen die in de Indonesische werd gebruikt (er waren er nog twee geweest maar die waren kort tevoren naar ander kamp verplaatst); 'typerend', noemt hij het, 'voor de koloniale samenleving er op de honderdvijftig man maar n was die de landstaal kon lezen!' (c. Heekeren: De 'Atjeh-Party', p. 71-72).

zijn pers een dat van

623

KRIJGSGEVANGENEN

kregen voorts eens of meermalen aanvallen van malaria - het effectieve bestrijdingsmiddel kinine werd niet of nauwelijks ter beschikking gesteld.' Ook dysenterie kwam vaak voor, aan de Birma-spoorweg bovendien cholera, en was een kamp eenmaal besmet, dan kostte het de grootste moeite om die besmetting onder de knie te krijgen. 'De vindingrijkheid van doktoren en verplegend en keukenpersoneel en de kennis van zaken van jungle-lopers, die wisten wat eetbaar was' (vooral de Indische Nederlanders onder de Knil-krijgsgevangenen hadden veelal een goede kennis van de voedingswaarde en de geneeskrachtige werking van bepaalde planten) 'hebben', schreef in '8r de arts dr. N. Beets, zelf oudkrij gsgevangene, 'mensenlevens gered. De opofferingen van oudere en jongere vrienden en kongsi-genoten, hun zorgzame aandacht voor een doodzieke kameraad, hebben wonderen verricht. De wil van een patint om voort te leven was vaak gedoofd. Dan was het de koppige levenswil van kameraden waaraan hij weer kon opvlammen.'>

In talrijke kampen heeft men op alle mogelijke wijzen getracht, vooral het tekort aan dierlijke eiwitten en aan vitaminen op te heffen: men heeft er honden, katten en ratten gegeten ('een kat is een delicatesse, een rat is heerlijk', schreef later een ex-krijgsgevangene" en een tweede vond 'een stukje hond ... bijzonder mals en smakelijk'4) en voorts slangen en veldmuizen, men heeft slakken in de soep verwerkt, men heeft de vette maden uit de latrines gedroogd en gebakken, men heeft alle eetbare planten als groente beschouwd. Men heeft evenwel met dit alles niet kunnen verhinderen dat talrijke krijgsgevangenen aan de hongerziekte gingen lijden: uitteerden dan welopzwollen, en stierven. Militaire artsen en verplegers hebben zich tot het uiterste ingespannen (het was voor de krijgsgevangenen een groot voordeel dat artsen en verplegers in strijd met de Conventie van Genve ook in krijgsgevangenschap werden vastgehouden) - velen onder hen hebben onophoudelijk pressie op de Japanners uitgeoefend, vooralom meer geneesmiddelen ter beschikking te stellen, maar die pressie had maar zelden effect. 'Men stuitte', aldus , Wij herinneren er aan dat 90% van de kinaproductie vr de oorlog van Java afkomstig was geweest en dat de teelt van dit product tijdens de Japanse bezetting niet werd beperkt. 2 N. Beets: De verre oorlog. Lot en levensloop van krijgsgevangenen
onder de fapanner (1981),
I94. ., Erik K de Gids, I980, p. 383.
p. 243.
>

Th. Min: Dagboek vall een krijgsgevangene (I979), p.

Vries: 'Notities in Japanse krijgsgevangenschap' maart 1944), De (

624

VOEDING

Beets, 'bij de Japanner op een bijzondere ideologie van het ziekzijn' (die ideologie gold ook voor hun eigen zieke militairen). 'Probaat middel tegen ziekte was: minder lui zijn en harder werken. Zieke krijgsgevangenen verdienden straf wegens hun arrogante opstandigheid tegenover het Japanse keizerrijk' \ en die straf liet dan niet op zich wachten. In het eerste bezettingsjaar zijn in Indi nauwelijks krijgsgevangenen door natuurlijke oorzaken overleden - de meeste sterfgevallen hebben zich later voorgedaan, vooral in de gebieden waar krijgsgevangenen aan het werk werden gezet. Van de Nederlanders en Indische Nederlanders onder hen is, de slachtoffers van de scheepstransporten meegeteld, 19,4 % overleden, van de Britten bijna 25 %, van de Amerikanen 33 %, van de Australirs 34 % - men kan hieruit afleiden dat het voor de Britten, Amerikanen en Australirs moeilijker is geweest dan voor de Nederlanders en de Indische Nederlanders om zich aan de moeilijkheden van het bestaan als krijgsgevangene aan te passen, en wij vermoeden dat het naar verhouding lage percentage der verliezen onder de Nederlanders en Indische Nederlanders vooral te danken is geweest aan het aanpassingsvermogen van die laatsten die zich in de tropen geheel thuis voelden. Van veel betekenis was een goede kampleiding. Niet ieder was van mening dat alle kampoudsten en andere kampfunctionarissen voor hun taak berekend waren. 'Er zijn', aldus na de oorlog een reserve-luitenant van het Knil, A. J. A. C. N ooteboom,
'kampleidingen geweest die zich niet gegeneerd hebben om zichzelf aan lekker eten te goed te doen, terwijl het kamp in zijn geheel gebrek leed en vele zieken er slecht aan toe waren. Het schaamteloze egosme van sommige leiders was onbegrijpelijk ... Er zijn kampcommandanten geweest die hun kamer practisch niet verlaten hebben. Uiteraard zijn dit slechts enkele gevallen, doch wat vaker voorkwam, was dat door gemakzucht van de kampleiding teugelloze wantoestanden heersten. Uit keukens werd door dief en diefjesmaat gestolen op een wijze die men later voor ongelooflijk zal houden, de onderlinge kameraadschap was in sommige perioden ook wel heel ver te zoeken. Er werd van elkaar gegapt'2 -

andere algemene beoordelingen kennen wij niet en deze ene, die op Java betrekking heeft, is wellicht te negatief geformuleerd. Intussen: ook de beste kampleiding kon niets veranderen aan de algemene omstandigheden waarin men zich bevond en waarin bezorgdN. Beets: De verre oorlog, p. 248. Java', p. XV-3 (IC, 8099I).
1

2 A. J. A. C. Nooteboom: 'Vier oorlogsjaren op

625

KR

IJ GSG

EV ANGENEN

heid voor de onmiddellijke toekomst en angst voor hetgeen de Japanners aan het einde van de oorlog met hun gevangenen zouden doen, maar al te gerechtvaardigd leken. Menige gevangene kende impulsen tot verzet, maar verzet hoe? Vluchten? Heel weinigen (wij komen er op terug) slaagden daarin. Andere zinvolle vormen van verzet waren er eigenlijk niet. 'De angst', schrijft Rob Nieuwenhuys, 'was altijd sterker dan het verzet. Dulden was het enige, hoe zwaar het ook viel.' I

*
Van de verschillende groepen krijgsgevangenen willen wij straks, voorzover er gegevens over zijn, dat dulden gaan volgen: van de oorspronkelijke groepen in de Grote Oost, op Borneo en op Sumatra, van de groepen op Java voordat de grote afvoer begon, van de Special Party, van de latere groepen in Singapore en aan de Birma-spoorweg, op Flores en op de Molukken, in Atjeh, aan de Pakanbaroe-spoorweg en bij Palembang, van de groep die op Java achterbleef, en tenslotte van de groep in Japan. Hun aller lot in hoofdlijnen weergevend, zullen wij een speciale paragraaf wijden aan wat een van hun ergste beproevingen werd: de scheepstransporten.

Buitengewesten
Wij willen in deze paragraaf uitsluitend schrijven over diegenen die in de Buitengewesten krijgsgevangen werden gemaakt en daar bleven, niet dus over hun ervaringen nadat zij vandaar waren weggevoerd, bijvoorbeeld naar de Birma-spoorweg, en evenmin over die krijgsgevangenen die van Java naar de Buitengewesten werden getransporteerd, bijvoorbeeld naar de Molukken en Flores en, op Sumatra, naar de Pakanbaroespoorweg en naar Palembang voor de aanleg van vliegvelden; op die regel maken wij n uitzondering: de relatief kleine groep die van Ambon naar Hainan is getransporteerd. Onze gegevens zijn over het algemeen schaars.

R. Nieuwenhuys:

Een beetje oorlog, p. 80.

626

AMBON

*
Op Ambon liet het Japanse militaire bestuur drie dicht bij elkaar gelegen kampen inrichten: een voor mannelijke genterneerden, een voor vrouwelijke (en hun kinderen), een voor krijgsgevangenen. In het krijgsgevangenenkamp kwamen ca. tweeduizend Ambonnezen terecht (zij werden op 29 april '42 vrijgelaten) en voorts ca. achthonderd Australirs, veertien Amerikanen en ruim tweehonderdvijftig Nederlanders en Indische Nederlanders, onder wie n-en-twintig marinemannen. Het kamp stond onder een streng regime. Desondanks werden injuli '42 ruim dertig krijgsgevangenen betrapt op het smokkelen van briefjes naar het vrouwenkamp. Zij werden vervolgens op last van de Japanse kampcommandant door een groep Japanse mariniers zo ernstig mishandeld dat drie hunner bezweken. 'Everyone', aldus later de Australische kampoudste, 'was
filled with horror and fear as it was our first experience enforcing discipline.' 1

of

the japanese

way of

In oktober werden de Nederlanders en Indische Nederlanders, op zes na, samen met bijna tweehonderdzeventig Australirs naar een krijgsgevangenenkamp op Hainan overgebracht" - nadien werden de omstandigheden op Ambon slechter. Om te beginnen legden de Japanners dicht bij de drie kampen een munitiedepot aan; het werd in februari '43 en augustus '44 door de Geallieerden gebombardeerd - bij het eerste bombardement vielen er in de kampen doden en gewonden. Bovendien werden de krijgsgevangenen van eind '42 af tot zware arbeid gedwongen en werden hun rantsoenen voortdurend verminderd. Velen werden ziek en medicijnen waren er niet. Van de ruim vijfhonderddertig Australirs die niet naar Hainan waren gevoerd, bezweken op Ambon meer dan vierhonderd. Over het lot van de op Ambon gebleven zes Europese en veertien Amerikaanse krijgsgevangenen ontbreken de gegevens.
I Aangehaald in Wigmore: The japanese Thrust, p. 605. 2 Deze groep krijgsgevangenen werd op Hainan ondergebracht in een smerig kamp bij het begin van een spoorlijn naar een van de ijzermijnen. Al na enkele weken vluchtten zes Knilmilitairen; zij vonden geen steun bij de inheemse bevolking, keerden naar het kamp terug en werden gexecuteerd. Eind '44 slaagde een ontvluchtingspoging van twee sergeants-majoor van het Knil, A. Hansma en J. Roelofs: met steun van Chinezen konden zij zich aansluiten bij een Chinese guerrilla-eenheid. Van de ca. vierduizend Chinezen die in '38 na de landing der Japanners tot de guerrilla waren overgegaan, waren toen nog ca. twaalfhonderd bijeen. Hoeveel krijgsgevangenen op Hainan bezweken zijn, is niet precies bekend - vermoedelijk uit de groep der Nederlanders en Indische Nederlanders bijna een derde.

627

KRIJGSGEVANGENEN

*
In het noordoosten van Celebes, t.w. de Minahassa (zie kaart XIII), werden de meeste inheemse militairen in groepen vrijgelaten, maar de Nederlandse en Indisch-Nederlandse bleven er opgesloten in de strafgevangenis te Menado, waar de toestand, aldus een rapport,
'zeer slecht was; de ruimte in de cellen was zo nauw dat niemand rechtuit kon liggen. De eerste twee weken was er nauwelijks genoeg drinkwater ... De beerput was na enkele dagen al vol, zodat de stank in de gevangenis ondragelijk was.' I

Veel meer dan wat rijst kregen de krijgsgevangenen niet te eten en die rijst was opzettelijk verbrand, omdat het Afvoer- en Vernielingskorps in Menado ten tijde van de Japanse landing een rijst-opslagplaats in brand had gestoken. 'De tuchtmaatregelen', aldus weer het aangehaalde rapport,
'waren beestachtig ... Stokken van' een lengte van anderhalve meter en ter dikte van vier tot vijf centimeter werden op mensenlichamen aan flarden geslagen, hetgeen niet te geloven is als men het niet herhaaldelijk met eigen ogen zou gezien hebben.'?

Die tuchtmaatregelen waren, zeiden de Japanners, als straf bedoeld omdat zij de Knil-commandant in de Minahassa, majoor B. F. SchillmlIer, nog niet in handen hadden. Toen deze, op Midden-Celebes gevangen genomen, begin april naar Menado was gevoerd", werd de behandeling der krijgsgevangenen verbeterd: zij kwamen in een vroeger kampement van het Knil terecht en een deel is daar tot het einde van de oorlog gebleven. Op Zuidwest-Celebes waren veel meer krijgsgevangenen: tenslotte, gelijk reeds vermeld, ruim tweeduizendzevenhonderd, t.w. bijna negenhonderd Britten, honderdvijf-en-tachtig Amerikanen, ca. achthonderddertig Nederlandse marinemannen en ca. achthonderd Knil-militairen,

'Gegevens omtrent gevangenen in de Minahassa' (1946), p. I (IC, 62255). A.v. 3 Er is hem daar gevraagd of hij opdracht had gegeven tot de vernielingen te Menado die bij de komst der Japanners waren uitgevoerd; dat heeft hij ontkend. Nadien zijn enkele leden van het Afvoer- en Vernielingskorps onthoofd. Een scheepvaartman kreeg van een Japanse tolk te horen: 'They were at once dead, thefapanese sword is very sharp.' U. van Duggenaar: 'Oorlogs- en andere herinneringen' (z.d.), p. 6 (a.v.,
I

81038)).

628

CELEBES

XIII. Celebes

KRIJGSGEVANGENEN

die laatsten allen Nederlanders of Indische Nederlanders I - ook hier kregen de inheemse Knil-militairen de gelegenheid, het kamp te verlaten. Dat kamp was eerst gevestigd in de infanteriekazerne en de vroegere Kweekschool voor Inlandse Schepelingen te Makassar ', later, nl. van juli ,44 af, in een inheemse kampong die niet ver van Makassar midden in een door malaria en andere ziekten geteisterd gebied lag. Een kleine groep gevangenen was bevoorrecht: vijf-en-twintig talenkenners die enkele Japanners mochten bijstaan bij hun studie van het adat-recht op Celebes; de overigen hadden een hard bestaan. Op geringe rantsoenen moesten zij zwaar, soms vernederend werk doen: straten vegen, stenen kloppen, kolen lossen, later geschutstellingen en munitie-opslagplaatsen aanleggen. Er werd vaak en hard gestraft. Soms moesten krijgsgevangenen, ook officieren, elkr mishandelen, soms sloegen de Japanners zelf. 'Recordhouder' werd hier in 'oktober '42 een Amerikaanse militair die 238 stokslagen doorstond zonder ineen te zakken. Een aantal krijgsgevangenen is in Makassar door de Japanners van het leven beroofd wegens pogingen om te vluchten: in juli '42 drie Knilmilitairen en tien Amerikanen 3, in september twee Knil-militairen en een marineman. Allen zijn onthoofd. Er zijn nadien te Makassar driehonderdvijf-en-twintig krijgsgevangenen overleden: ca. 12 % van de oorspronkelijke ruim tweeduizendzevenhonderd, maar van die grote groep zijn, gelijk al vermeld, in oktober '42 ca. vijfhonderd marinemannen naar Japan getransporteerd en in '43 en '44 en ook nog in juli '45 gedeelten naar Java overgebracht, zodat het percentage omgekomenen onder diegenen die van begin tot eind te Makassar krijgsgevangenen waren, belangrijk hoger moet zijn geweest.

I Hiertoe behoorden ook Knil-militairen die op Timor in Japanse handen waren gevallen - van Timor zijn evenwel de meeste Knil-krijgsgevangenen naar Java overgebracht. 2 Een deel van de krijgsgevangenen: ca. honderdvijftig Britten en Amerikanen, een paar honderd Nederlandse marinemannen, enkele honderden inheemse Knil-militairen en drie-en-twintig Nederlandse en Indisch-Nederlandse Knil-militairen, onder wie de commandant van Zuidwest-Celebes, kolonel M. Vooren, was in Makassar eerst in de gevangenis opgesloten, waar zij door het inheemse personeel met trappen en vuistslagen ontvangen waren. De behandeling was er bijzonder slecht. Toen al die genoemde groepen zich begin april '42 naar de infanteriekazerne mochten begeven (kolonel Vooren had zich daar moeite voor gegeven), kwamen de Nederlanders en Indische Nederlanders daar, aldus een hunner, 'onder het zingen van vaderlandse liederen' aan. (Verslag: NI, p. 344-45). Kolonel Vooren is later naar Java overgebracht en is daar gebleven. 3 Benevens twee inheemsen, naar wij aannemen: wegens hulpverlening.

CELEBES

BORNEO

*
Na de vrijlating der inheemsen zijn er op Nederlands-Borneo ca. elfhonderd Knil-krijgsgevangenen overgebleven: ca. vierhonderd in Pontianak (zie kaart XIV op pag. 632) die later naar Brits-Borneo werden verplaatst, en ca. zevenhonderd elders op Borneo, van wie zich de grootste groep, ca. vijfhonderd, in Balikpapan bevond. Kleinere aantallen waren in kampen op Tarakan, in Samarinda en in Bandjermasin opgesloten. Ook op Nederlands-Borneo zijn Knil-krijgsgevangenen ter dood gebracht wegens een poging om te vluchten: drie. Zij ontsnapten midden juni '42 uit hun kamp te Pontianak (als zodanig fungeerde het missiehuis). Dat zij ontbraken, werd 's avonds door de kampoudste aan de Japanse wacht gerapporteerd. Onmiddellijk werd een grote opsporingsactie op touw gezet - het was de zoon van de sultan van Pontianak die met een groepje inheemsen de drie vluchtelingen op ca. 20 km afstand van Pontianak wist te vinden '; zij werden aan de Japanners uitgeleverd. Hun executie vond aan de oever van de Kapoeas plaats ten aanschouwen van talrijke inheemsen die met gongslagen opgeroepen waren, en van alle krijgsgevangen Knil-officieren. Toen dezen zich hadden opgesteld, 'werden', zo verklaarde een hunner in maart '462,
'de drie militairen het kamp binnengebracht. Hun handen waren met kettingen op de rug gebonden, hun ruggen waren totaal kapot geslagen ... Zij waren geblinddoekt en ik kon duidelijk zien aan hun wankelende gang dat zij reeds een ontzettende behandeling achter de rug hadden ... Na enkele ogenblikken kregen zij ieder een mok water. Daarna werden ze naar de rivier gevoerd en zag ikhoe n van hen waarschijnlijk een gebed deed, aangezien zijn lippen prevelden en zijn gelaat omhoog was gericht. ... De lichamen ... werden na onthoofding in de rivier geschopt.'

Nadien werd de groep uit Pontianak naar Kuching op Brits-Borneo overgebracht. Voorts weten wij van de krijgsgevangenen op Borneo slechts dat zij hard moesten werken bij de aanleg van wegen en vliegvelden, dat vooral op Tarakan hun situatie moeilijk was en dat van de groep te Balikpapan, welke in '45 kort voor de landing van MacArthurs troepen naar een Japans

Wij herinneren er aan dat de sultan zelf begin '44 in Japanse detentie bezweek. 2 Tekst: NI, p. 235-36.
1

631

KRIJGSGEVANGENEN

XlV. Borneo II

BORNEO

bivak in het binnenland werd getransporteerd, in de chaos van die allerlaatste fase een groot gedeelte (ca. tweehonderdvijftig van de ca. vierhonderd man die in leven waren gebleven) wist te ontsnappen.

*
Op Sumatra (zie voor alle plaatsen die wij noemen, kaart XV op pag. 635) raakten in totaal ca. vierduizendvijfhonderd Nederlanders en Indische Nederlanders en ca.twaalfhonderd Britten benevens nog een klein aantal Australirs in Japanse krijgsgevangenschap. De meeste Britten bevonden zich aanvankelijk in Padang: het betrof hier eerst militairen die van het eiland Singapore gedeserteerd waren (zij waren na tal van misdragingen op last van het Nederlands bestuur ontwapend en in de kazerne opgesloten), later militairen die in opdracht van hun superieuren Singapore hadden verlaten - welnu, de Australische kruiser 'Hobart', de twee oude kruisers 'Danae' en 'Dragon' en de twee oude Britse torpedojagers die op 27 februari van Helfrich verlof hadden gekregen de Indische wateren te verlaten, hadden uit Padang nog wel de deserteurs: ca.achthonderd Britse en Brits-Indische militairen, meegenomen maar hadden twaalfhonderd Britten en een onbekend aantal Brits-Indirs laten zitten. De Britten zijn later naar het gebied vag Medan overgebracht.' Daar waren twee kampen: de in hoofdstuk 6 al genoemde Uniekampong te Belawan, voordien gebruikt om er aankomende contractkoelies te huisvesten, en het kamp Gloegoer dat gefungeerd had als eerste verblijfplaats van contract-koelies die tijdens hun verscheping naar Deli recalcitrant waren opgetreden - Gloegoer had veel met een gevangenis gemeen. Uit beide kampen te Belawan moest door de minderen onder de krijgsgevangenen arbeid worden verricht: 'schepen lossen en laden in Belawan-Deli', schreef van Heekeren,
'een plantsoen aanleggen op het landbouwproefstation, olifantgras planten op een oude tabaksonderneming, oud roest sorteren, oliedrums en olie lossen en laden, schuilplaatsen aanleggen voor het Japanse autopark en veel ander werk.'?
1 Een klein aantal Britse en Australische krijgsgevangenen heeft de Japanse bezetting goeddeels in twee kampen in Palembang doorstaan (een van die kampen was in een school gevestigd). Deze groep is in maart '44 in n kamp terechtgekomen en is vervolgens ingezet bij het werk aan de nieuwe vliegvelden die bij Palembang moesten worden aangelegd. 2 C. van Heekeren: De 'Atjeh-party', p. 5.

633

KRIJGSGEVANGENEN

In mei '42 werden uit Belawan ca. tweeduizend krijgsgevangenen naar Birma getransporteerd. Tot de ca. vijftienhonderd Nederlanders en Indische Nederlanders onder deze tweeduizend behoorden maar weinig academisch gevormden: hen wilde het Japans militair bestuur in beginsel achterhouden opdat zij hun arbeid als Nippon-werkers zouden voortzetten. Daar kwam niet veel van terecht: toen de Kenpeitai in de loop van '43 een beeld kreeg van de geheime organisatie die generaalOverakker en kolonel Gosenson hadden opgericht, werd, gelijk al in hoofdstuk 6 vermeld, besloten alle Nippon-werkers en grote aantallen Ambonnezen en Menadonezen (onder dezen veel ex-Knil-militairen die vrijgelaten waren) te interneren. In mei '42 bleven in het gebied van Belawan maar weinig krijgsgevangenen achter. Van hen werden ruim driehonderd Nederlanders en Indische Nederlanders en een kleine tweehonderd Britten en Australirs begin maart' 44 onder toezichtvan n Japanse luitenant en twee-en-twintig Koreaanse bewakers, als de z.g. Atjeh-party naar Atjeh overgebracht om er dwars doorde bergen tussen Blangkedjeren en Takingeun een van driewegen aan te leggen (een kwam niet klaar) die nieuwe doorgaande verbindingen tussen de oost- en de westkust mogelijk zouden maken. De krijgsgevangenen van de Atjeh-party werden in autobussen in de richting van Blangkedjeren gevoerd maar moesten de laatste ca. I20 km lopen. Voor het eerste trac van de weg was al gezorgd door vele duizenden romoesja's, ten dele Atjehers, ten dele Bataks. Het trac moest door de krijgsgevangenen volgens aanwijzingen van militairen van de Japanse genie, die er flink op los ranselden, verbreed en verbeterd worden, o.m. door het aanleggen van duikers voor de afwatering, en toen dat alles na vier maanden hard werken (er werd per maand n dag vrij gegeven) klaar was, moest ook nog een wrakke brug worden versterkt. De krijgsgevangenen waren gehuisvest in primitieve kampen welke door de romcesja's verlaten waren. Verscheidene daarvan lagen hoog in de bergen - het was er koud en men zakte ook in de kampen als gevolg van de vele regens tot over de enkels in de modder. E~werd veel te weinig' voedsel verstrekt, maar in verschillende kampen wist men bijvoeding te vinden, hetzij door handel met de inheemse bevolking, hetzij door het zoeken van voedsel in de onmiddellijke omgeving. 'De Indische jongens', aldus van Heekeren in zijn De 'Atjeh-party', 'waren hier verre in het voordeel, omdat zij op eetgebied alle mogelijke bronnen wisten aan te boren waar een totok nooit aan zou denken' 1: zij vonden eetbare
I

C. van Heekeren: De "Atjeh-party',

p. rol.

634

SUMATRA

INDISCHE

OCEAAN

xv.

Sumatra II

635

KRIJGSGEVANGENEN

planten, bemachtigden honingraten, roosterden larven van bijen, mieren en houtwormen. Ook veldmuizen en ratten werden gegeten - eenmaal werd een grote python gedood, 'waarvan een verrukkelijke soep werd gemaakt' i en een verpleger wist een beer te vangen die verwerkt werd 'in de algemene pot'." Veel last hadden de krijgsgevangenen van zwermen muskieten en kleine vliegjes alsook van muggen. Bijna allen kregen malaria, enkele tientallen gingen aan de hongerziekte lijden. Vrij kort na het begin van de arbeid konden evenwel bijna vijftig zieken naar het kamp in Belawan terugkeren en dat droeg er toe bij dat van de Atjeh-party ter plekke maar weinigen zijn overleden: drie. Toen het werk voltooid was, moesten de krijgsgevangenen, van 'wie velen geen schoeisel meer hadden, te voet naar Koetatjane terugkeren, ten dele in nachtrnarsen: een extra zware tocht voor diegenen die door tekort aan vitaminen in het donker niets meer konden zien. 'Men hield zich aan elkander vast, men knoopte min of meer witte doekjes op de rug' en n krijgsgevangene,
'die ware katteogen had, leidde een gehele groep nachtblinden door op zijn kuit een vuurvliegje te plakken. De Koreanen traden bij deze tocht zeer hard en hardvochtig op en wierpen bijvoorbeeld van mensen die niet goed meekonden, de ransel in het ravijn, hetgeen voor een mens in deze omstandigheden een ramp was. Maar er zijn ook verhalen van bewakers die een enkeling hielpen."

Uit diegenen die Belawan niet hadden verlaten, werden in juli en augustus '44 groepen gevormd die op het oostelijk trac van de Pakanbaroe-spoorweg aan het werk werden gezet, en een overeenkomstig lot wachtte de mannen van de Atjeh-party: zij werden eind oktober '44 naar Padang getransporteerd, van waaruit zij naar het westelijk trac van de Pakanbaroe-spoorweg werden overgebracht - wij komen er op terug.

*
Merkwaardig genoeg werden op Noord-Sumatra de Indische Nederlanders onder de krijgsgevangenen niet naar 'Europese' krijgsgevangenenkampen afgevoerd maar kwamen zij samen met de inheemse krijgsge1 A.V., p. r02. 2 A.V., p. r03.
'

A.V., p. I21-22.

636

SUMATRA

vangenen hoog in het Alasdal in een kamp terecht dat deel was van het complex hetwelk in '40 ten behoeve van de genterneerde 'Duitsers' was gebouwd. Van dat complex maakten ook twee genterneerden-kampen deel uit: een mannenkamp en een vrouwen- en kinderkamp. De krijgsgevangenen werden aan het werk gezet: zij moesten sau/ahs bewerken en houtkappen. In mei '43 evenwel werd hun gezegd dat zij Japans hulpsoldaat, heiho, dienden te worden - duidelijk was dat een weigering ernstige gevolgen kon hebben. Bijna alle inheemse krijgsgevangenen bukten voor de Japanse eis maar onder de Indische Nederlanders (van een aantal hunner bevonden zich de gezinnen in het vrouwen- en kinderkamp) kwam het tot verzet. De kampoudste en zeven-en-vijftig andere krijgsgevangenen meenden dat men zich conform de Japanse eis diende te gedragen, maar twee-en-vijftig krijgsgevangenen dachten er anders over. Op een bijeenkomst, belegd door een gemobiliseerd soldaat, H. Wolff, die in het burgerleven onderwijzer in Padang was geweest, besloten zij, een stuk op te stellen waarin zij de Japanners verzochten, hen vrij te stellen van Japanse krijgsdienst - alle andere werkzaamheden waren zij, schreven zij, wl bereid te verrichten. Na de indiening van dit verzoekschrift werden alle weigeraars (negen met hun vrouwen en kinderen) afgevoerd naar Koetatjane, lager in het Alasdal, en daar werden er vier: Wolff en de sergeants M. J. Crees, K Stoltz en H. F. Voss, zonder vorm van proces doodgeschoten. Van de acht-en-veertig overigen kwamen tenslotte vijf in Medan terecht en werden drie-en-veertig in een gevangenis bezuiden Koetatjane opgesloten; geen hunner bleef in leven.

Java) eerste periode


Op Java (zie voor alle plaatsen die wij noemen, kaart XVI op de pag.'s
640-641) werden de krijgsgevangenen in eerste instantie samengebracht

in locaties, niet ver van de punten waar zij zich bevonden toen de verschillende capitulaties (op 9 maart '42 die van het Knil, enkele dagen later die van de Britse, Australische en Amerikaanse militairen) geregeld waren. Nadien vond een eoncentratie plaats in vier gebieden: Batavia, Bandoeng-Tjimahi, Soerabaja en Malang, waarbij bovendien de Britten, Australirs en Amerikanen van de Knil-militairen werden gescheiden en bij die laatsten een scheiding werd aangebracht tussen de inheemsen enerzijds en de Nederlanders en Indische Nederlanders anderzijds. Die

637

KR!]

GS G EV ANGENEN

Nederlanders en Indische Nederlanders kwamen op Java in '42 en later in enkele tientallen complexen terecht: kampementen van het Knil (waarvan er alleen al in Batavia vier en in het gebied van BandoengTjimahi tien waren), militaire hospitalen en noodhospitalen, koeliekampen, havenloodsen (in Batavia en Soerabaja), scholen, gevangenissen (twee in Batavia), een tuchthuis (het Landsopvoedingsgesticht te Bando eng) en een groot tentoonstellingscomplex (het 'Jaarmarktkamp' te Soerabaja). Aanvankelijk was er in de kampen weinig orde. In de week van gevechten waren eenheden door elkaar geraakt en het was in de karnpen niet steeds mogelijk vast te stellen wie tot welke eenheid hadden behoord en of, behalve de gesneuvelden en gewonden, allen aanwezig waren. Ook wist niemand precies wie er van de marine waren uitgeweken. Enkele duizenden hadden zich bovendien aan krijgsgevangenschap weten te onttrekken en legden via de radio gedane mededelingen dat exmilitairen zich alsnog in de kampen moesten melden, naast zich neer.' Die kampen waren in de eerste dagen niet afgesloten en ook als er bij de toegang wl een Japanse wacht stond, was contact met de buitenwereld mogelijk. Trouwens, in Buitenzorg, Bandoeng, Djokjakarta en Soerabaja werd toegestaan dat familieleden dagelijks op bezoek mochten komen en toen die bezoeken verboden werden, bleef het afgeven van brieven en pakjes mogelijk. De meeste kampen waren pas eind maart of midden april afgesloten, d.W.Z.dat er zich toen een dubbele prikkeldraadversperring om bevond met daartussen een twee meter hoge wand van gevlochten bamboe." Bovendien kreeg de PIT midden aprilopdracht, geen post van of aan krijgsgevangenen in behandeling te nemen en daar hield de dienst zich aan, toen hij in mei weer ging functioneren. Voordat de kampen afgesloten werden, konden buitenstaanders zich er een beeld van vormen. 'De indruk', aldus in Bandoeng Elias,
'is er een van diepe troosteloosheid. Voor de met prikkeldraad afgezette hoofdingang staan verkopers van vruchten ... en allerlei Indische versnaperingen. Overal liggen schillen, papier en ander afvaL Daarachter rijen zich soldaten die een bezoeker verwachten of een mogelijke bezoeker willen ontvangen. Zij kijken

900

, Het Knil telde ca. 41 800 Europese militairen; neemt men aan dat er onder de bijna gesneuvelden ca. 600 Europeanen waren, dan resten er ca. 41200. Van hen zijn 36900 in krijgsgevangenschap geraakt. Ca. 4300 hebben zich daaraan dus kunnen onttrekken. Van dezen zijn de Nederlanders in burger-interneringskampen terechtgekomen. 2 Het maken van die versperringen was steeds het eerste corvee dat aan de krijgsgevangenen werd opgedragen.

JAVA

uit naar vrienden en kennissen die voor anderen komen, en zijn er op uit om een praatje te maken over hun kansen om weer spoedig vrij te komen. Zij zijn in die eerste weken vrijwel allen reeds slecht gekleed, zonder hemd of boord, op sloffen of schoenen zonder veters. Deze kauwende, spuwende en pratende groepen lopen zonder doel door elkaar. De gebouwen zijn haveloos, verveloos en vervuild.'
1

De stemming in die kampen was in de begintijd geprikkeld. 'De onderofficieren en minderen gedroegen zich', aldus later luitenantkolonel H. Poulus, kampoudste in een van de grootste kampen te Bandoeng waar aanvankelijk ca. twaalfduizend krijgsgevangenen dicht opeengehoopt gelegerd waren",

'bepaald vijandig tegenover officieren, onder de subalterne officieren heerste in het algemeen een vijandige stemming ten opzichte van de hoofdofficieren en over het geheel werden als schuldigen van de plaatsgevonden debacle beschouwd de Legercommandant en zijn staf. Handhaving van de discipline was ... welhaast onmogelijk. Hierbij kwam nog dat velen zich beriepen op de tot veel verwarring en misverstand aanleiding gegeven hebbende proclamatie van de opperbevelhebber ... , nL dat het Koninklijk Nederlands Indische Leger als eenheid had opgehouden te bestaan.' Hieruit werd de conclusie getrokken dat er geen leger meer was en mitsdien ook de normen op het gebied van militaire verhoudingen, rangen, discipline enz. zouden hebben opgehouden van kracht te zijn.'4 Het kwam in enkele kampen tot gevechten tussen officieren en minderen. Die werden door de Japanners verboden - dezen deden weten dat ongehoorzaamheid jegens officieren beschouwd zou worden als een misdaad jegens de Japanse overheid en zwaar zou worden bestraft. Wat voor straffen die Japanse overheid in de geest had, wist men niet - het bleef verscheidene krijgsgevangenen moeilijk vallen, weer een militaire discipline te aanvaarden. Ontvluchtingen waren niet zeldzaam - uit de kampen bij Bandoeng waren midden april al bijna honderd krijgsgevangenen ontsnapt. Ook dat ontsnappen werd uitdrukkelijk verboden. Hielp dat? Maar ten dele - sommigen bleven er op broeden, anderen lieten zich in elk geval niet de gelegenheid ontnemen om, zodra het donker

1 Elias, p. 69. 2 Paulus was kampoudste geworden nadat kolonel C. G. Toorop in april naar Batavia was overgebracht - Toorop werd een van de leden van de Special Party. 'Deze proclamatie was op 8 maart uitgezonden en had de strekking gehad dat eenheden van het Knil, waar mogelijk, op eigen gelegenheid tot de guerrilla moesten overgaan. 4 H. Paulus: 'Verslag' (zz juli 1946), p. I (IC, 2031).

639

KRIJGSGEVANGENEN

XVI. Java II

was, ergens onder de kampomheining door te kruipen teneinde de nacht bij hun vrouw door te brengen; zij keerden dan terug voordat het weer licht was. In hoofdstuk 3 vermeldden wij dat generaal Imamoera in april '42 niet minder dan zes autoriteiten uit Tokio op bezoek ontving: de drie adviseurs die op Java bleven, en drie hoge militairen, nl. de chef van de Japanse legerstaf, het hoofd van de afdeling militaire besturen van het departement van oorlog en het hoofd van de afdeling personeel van hetzelfde departement. Alle zes brachten klachten uit Tokio over dat Imamoera's beleid te zachtzinnig was. Heeft dat tot een verscherping van het beleid ten aanzien van de krijgsgevangenen geleid of daartoe bijgedragen? Het is mogelijk. Hoe dat zij, op 21 april werden in een van de kampen bij Bandoeng drie Knil-militairen die het kamp ontvlucht en die in Cheribon gegrepen waren, samen met twee inheemse Knil-militairen terechtgesteld en op 22 april geschiedde in twee andere kampen bij Bandoeng hetzelfde met zes militairen: in het ene met een mindere van de marine en twee van het Knil die een eindweegs buiten het kamp dat zij waren ontvlucht, waren gegrepen, in het andere met drie Knilsoldaten die, zoals zij al vaker hadden gedaan, de avond tevoren het kamp verlaten hadden: twee Nederlanders en een Indische Nederlander, de zeven-en-vijftigjarige adjudant-onderofficier Louis August Marks. De drie die in Cheribon gegrepen waren (hadden zij gehoopt, daar een

EXECUTIES

&(:l

BAWEAN

schip te vinden?), kregen vroeg in de ochtend van de z rste samen met twee inheemse Knil-militairen (de reden van hun executie is ons niet bekend) te horen dat zij zouden worden doodgeschoten. 'De twee inlanders', aldus later majoor van Baarsel,
'hoorden de woorden van de tolk zo te zien onbewogen aan. De drie Indische jongens waren, zoals begrijpelijk, wanhopig ... Van enkele soldaten, Indische jongens, die in het kamp in een boom geklommen waren en zo de executie hadden gezien, hoorde ik dat de vijf door de Jappen naar de graven waren getrokken. Daar waren ze, met de rug naar de graven, opgesteld ... Voor elk van hen had een Jap met opgezette bajonet plaatsgenomen. Op een teken waren die Jappen, onder het uitstoten van een wilde Japse oorlogskreet, naar voren gestormd en hadden de vijf arme jongens de bajonet in de buik gestoken zodat ze achterover in de kuil waren gevallen. Daarna, op de rand van de kuil staande, vuurden de Jappen schoten op de slachtoffers af Dadelijk daarop gooiden andere Japanse soldaten de graven dicht en plaatsten er bloemen op.' 1

De marineman en de twee minderen van het Knil, resp. matroos H. Karssen en de kanonniers A. Hielkema en J. W. Mercus, werden in de ochtend van de zzste april bij de poort van het betrokken kamp aan drie in de grond gestoken palen gebonden. Kampoudste overste Poulus,
1

J. van Baarse!: 'Onder

de Jappen', p. r8.

KRIJGSGEVANGENEN

zijn kampementscommandanten en het hoofd van de medische dienst werden bij de Japanse kampcommandant, kapitein Kawakatsoe, ontboden en kregen daar via de tolk te horen dat zij de executie van de drie vluchtelingen moesten bijwonen. 'Nadere bijzonderheden', aldus later Poulus,
'werden niet meegedeeld ... Na raadpleging van de tolk, die als een uitstekend Japankenner bekend stond, werd dezerzijds de overtuiging verkregen dat het hier een ver doorgevoerde comedie betrof, die de bedoeling had de krijgsgevangenen te intimideren ... Niettemin wilde ik een poging doen om toch nog voor de betrokkenen gratie te vragen, doch er werd mij geen gelegenheid gegeven om iets in het midden te brengen.'

De drie ontvluchte militairen werden van de palen losgemaakt en met de armen op de rug vastgebonden aan de prikkeldraad-omheining. Op korte afstand van hen moesten Poulus en de overige Knil-officieren zich opstellen.
'Nadat de gevangenen geblinddoekt waren, werd de tolk in de gelegenheid gesteld, hun te vragen of zij nog iets hadden mee te delen. Van deze gelegenheid werd door alle drie gebruik gemaakt en hun laatste mededelingen zijn door de tolk genoteerd. Tevens verzocht Karssen om hem zijn blinddoek af te nemen, welk verzoek door de Japanner werd ingewilligd. Vervolgens stelden de manschappen van het executiepeleton zich met gevelde bajonet tegenover de gevangenen op en begonnen op een sein van de bevelvoerende Japanse officier onder het uitstoten van dierlijke kreten een soort krijgsdans uit te voeren. Op dat moment riep matroos Karssen ... die zag aankomen wat er gebeurde, uit: 'Leve de koningin, hoera!', waarmee door de beide anderen ... werd ingestemd met 'Hoera!' ... Onmiddellijk daarop werden zij door de dansende en gillende Jappen van het executiepeloton op beestachtige wijze met de bajonetten doorstoken en afgemaakt. Toen bij dit lugubere schouwspel enkele van de aangetreden Neder .. landse commandanten het hoofd afwendden, werd hun door kapitein Kawakatsoe op schreeuwende toon beduid dat zij ernaar moesten blijven kijken; de aanwezige officier van gezondheid viel flauw. De middelste van de drie gexecuteerden (naast Karssen) bleek ... nog niet dood te zijn. Een Japanse luitenant trad op hem toe, haalde met een onverschillig gebaar lachend zijn pistool uit het holster en maakte hem met een schot door het hoofd af op een wijze waarop men een dolle hond zou afmaken.' 1

H. Paulus: 'Verslag', p. 4.

EXECUTIES

De executie was niet alleen door de bedoelde Knil-officieren maar ook door anderen aanschouwd. 'Wekonden niet geloven wat we gezien hadden', schreef later een dienstplichtig soldaat: 'We hadden allen een shock. We liepen verdwaasd door het kamp.' 1 De drie Knil-soldaten die in het andere kamp op 22 april terechtgesteld werden, hadden de avond tevoren met een vierde getracht, het kamp voor de nacht te verlaten. Een Japanse schildwacht had hen gesnapt - n van de vier had met een pistool dat hij had achtergehouden, op de schildwacht geschoten, had hem gemist en was ontkomen. Zijn drie makkers waren gegrepen. Zij werden onmiddellijk aan palen vastgebonden en de gehele nacht door mishandeld. In de ochtend van de zzste werden zij, aldus het relaas van een medegevangene,
'naar de Nederlandse kampcommandant geleid die hun moest meedelen dat zij om twaalf uur terechtgesteld zouden worden ... Nadat de pastoor en de dominee hen hadden voorbereid op de dood, werden ze geblinddoekt en aan het prikkeldraad vastgebonden. Het hele kamp was verplicht toe te zien. Een veertigtal zwaarbewapende Jappen zetten het terrein af; daarna werden bij ieder slachtoffer twee Jappen geplaatst met opgezette bajonetten. Op het laatste moment vroeg de Jappencommandant of ze nog een wens hadden; Marks verzocht hierop, zonder blinddoek te mogen sterven, hetgeen hem werd toegestaan. Op een teken van de Japanse officier sprongen de beulen onder het uiten van woeste kreten ... op hun slachtoffers toe. Marks riep: 'Lang leve de koningin!' De twee anderen volgden zijn voorbeeld."

Driemaal werden zij met bajonetten doorstoken. Marks leefde toen nog. Het laatste dat hij deed was de Japanse kampcommandant die zijn pistool trok om hem dood te schieten, in het gezicht spuwen. Het kwam tot meer van dergelijke executies en ook van deze zullen wij weergeven wat ons bekend is. Op 5 mei werden in de plaats Tjimahi negen militairen terechtgesteld die voor een nacht hun kamp hadden verlaten: vijf Menadonezen, twee Ambonnezen en twee Nederlanders. Zij werden, na gegrepen te zijn, mishandeld, het kamp rondgeleid en vervolgens voor een muur opgesteld: de zeven inheemsen aan elkaar gebonden en zo ook de twee

J. F. van West de Veer: 'Landstormsoldaat I94I-I945', p. 60. Velden 1940-1945, p. I96-I97.

W. van Haeff in

643

KRIJGSGEVANGENEN

Nederlanders. Twee Japanse soldaten moesten eerst de zeven inheemsen doodschieten. De eerste twee schoten ketsten, bij het tweede paar werd een der inheemsen in een knie geraakt. Vallend trok hij 'de zes anderen mee. De groep werd omhoog gesjord .en opnieuw beschoten. De meeste schoten waren niet dodelijk zodat er een groep op de grond kwam te liggen, van wie de meesten slechts bewusteloos waren. Nadat vervolgens de twee Nederlanders buiten het kamp gevoerd en daar gexecuteerd waren, keerde een aantal Japanse officieren naar de zeven inheemsen terug die met revolverschoten werden afgemaakt. Een van de twee Ambonnezen was na twaalf schoten nog in leven - een Nederlandse militaire arts moest de Japanner aanwijzen waar het hart zat. De twee commanderende Japanse officieren 'bedronken zich na afloop van de executie', aldus een Nederlandse kapitein die als een van de twee tolken was opgetreden, 'om, zoals zij ons, tolken, verklaarden, de ellende te kunnen vergeten." De Japanse kampcommandant (van wie verteld was dat hij naar het Japanse hoofdkwartier in Bandoeng was gegaan om er gratie te bepleiten) legde de volgende ochtend een krans op de graven. Uit het kamp in Soekaboemi vluchtten in mei twee jeugdige IndischNederlandse militairen die bericht hadden ontvangen dat hun moeder ernstig ziek was." De betrokken Japanse kampcommandant deelde mee dat tien krijgsgevangenen zouden worden doodgeschoten als men hen niet wist op te sporen. Daarvoor beijverde zich toen een Nederlandse hoofdinspecteur van politie die de Japanners al zoveel diensten had bewezen dat hij, toen de andere Nederlandse politiefunctionarissen waren ontslagen, in zijn functie was gehandhaafd. Een commissaris van politie vernam over hem, 'dat hij de verblijfplaats van de jongelui aan de vader van n hunner heeft afgedwongen." Ten aanschouwen van alle officieren werd van de twee militairen n gebajonetteerd, n onthoofd nadat het zwaard dat daartoe gebruikt zou worden, in zijn nabijheid geslepen was. Er werden voorts in Djokjakarta op 23 mei drie krijgsgevangenen gebajonetteerd wegens het verlaten van het kamp ('een', aldus een verslag, 'kroop weer uit de kuil en werd met de bajonet teruggestoten; daarna werd het graf dichtgegooid')' en in Batavia, Garoet, Soerabaja,

1 NWCIT-Singapore: p.v., 8 febr. 1946, van G. P. C. le Clercq, p. 2 (IC, 174). 2 Een andere krijgsgevangene in Soekaboemi hoorde evenwel dat zij van plan waren geweest, naar Australi te ontkomen. 'M. C. Misero: 'Verslag' (18 nov. 1946), p. I (ARA, Alg. Secr., Eerste Zending, XXII, 45, II3). 4 Aangehaald in van Witsen: Krijgsgevangenen in de Pacific-oorlog, p. 31. .

644

EXECUTIES

Singosari en Malang op onbekende data respectievelijk drie, twee, drie, vier en zes krijgsgevangenen. Er zijn dus in totaal op Java wegens het verlaten van het kamp drie-en-veertig Knil-militairen door de Japanners terechtgesteld. Al deze executies maakten diepe indruk op de gevangenen: velen hadden in maart en april gemeend dat het allemaal wel mee zou vallen, sommigen ook dat zij misschien door de Japanners zouden worden vrijgelaten, anderen dat de Geallieerden spoedig op Java zouden landen 1 - aan al dat optimisme had de realiteit nu een haast verpletterende slag toegebracht. De krijgsgevangenen beseften dat zij voorshands gevangenen zouden blijven, dat zij rechteloos waren en dat de Japanner met nietsontziende wreedheid kon optreden.

*
In de kampen in Bandoeng (en vermoedelijk ook in de andere kampen op West-Java) werd begin mei bekendgemaakt dat alle rangdistinctieven moesten worden ingeleverd: het was een impuls in de richting van anarchie. 'Zeer schril', aldus in zijn rapport overste Poulus,
'trad in die dagen aan het licht, dat innerlijke discipline en zelfbedwang slechts bij betrekkelijk weinigen in zodanige mate aanwezig waren, dat ... volledig staat op hen kon worden gemaakt. Met zeer veelomzichtigheid en met toepassing van andere methoden dan onder normale omstandigheden gebruikelijk, moest getracht worden in deze chaos enige orde te scheppen en te geraken tot een toestand, waarbij althans de meest elementaire normen ... wederom eerbiediging zouden vinden. Dat zulks tenslotte tot op grote hoogte is gelukt, is mede te danken aan de (helaas betrekkelijk weinige) goedwillende, innerlijk gedisciplineerde officieren, onderofficieren en manschappen, die door hun persoonlijk voorbeeld ... mij in deze ondankbare en moeilijke taak terzijde hebben gestaan."

Begin april deed in een van de kampen het gerucht de ronde dat president Roosevelt prinses Juliana had toegezegd dat hij er voor zou zorgen dat Java op haar verjaardag (30 april) zou zijn bevrijd. Op I6 april tekende er een van de krijgsgevangenen aan: 'De sterkste geruchten doen de ronde. Er wordt gesproken over drie Amerikaanse landingen op Java. De een of ander meent kanongebulder gehoord te hebben. Sommigen geloven het positief. Anderen zijn terughoudender. Tenslotte rept de radio daar niet.van, welk station je ook afluistert. Radiotelegrafisten beweren echter positief het uit de telegraaf ontvangen te hebben.' (F. B. Nijon: 'Aantekeningen' (I6 april I942, IC. 2 H. Poulus: 'Verslag', p. I-2.
I

645

KRIJG

SGEV

AN GENEN

In het grote kamp waar Poulus kampoudste was, traden aanvankelijk tegenstellingen aan de dag doordat de ene groep militairen over meer geld, d.w.z. over een grotere krijgskas. beschikte dan de andere en daarvan gebruik kon maken om de lage rantsoenen aan te vullen met datgene wat groepen fourageurs, die met verlof van de Japanners op sommige dagen het kamp mochten verlaten, in Bandoeng wisten te kopen. Iedere groep kookte voor zichzelf. Poulus vorderde toen alle krijgskassen op om er n kampfonds mee te vormen, maar niet alle werden ingeleverd en 'pogingen om het kampfonds te versterken met vrijwillige bijdragen van krijgsgevangenen en leningen tegen schuldbekentenis hadden weinig succes.' 1 Pas na enige tijd lukte het hem, greep te krijgen op de situatie: er werd een centraal keukenbedrijf opgericht en de Japanse kampcommandant vond goed dat de levensmiddelen die ter aanvulling van de rantsoenen nodig waren, door vaste leveranciers zouden worden geleverd. Tot het herstel van de discipline droeg bij dat Paulus na de executie van Karssen, Hielkema en Mercus en nadat hij zich persoonlijk garant had gesteld dat ontvluchtingen in de toekomst voorkomen zouden worden", van kapitein Kawakatsoe verlofhad gekregen, een kamppolitie in het leven te roepen. Zij zond patrouilles uit om vluchtende krijgsgevangenen op te vangen (die patrouilles speurden vooral bij de stations rond) en droeg in het kamp bij tot handhaving van de orde. Poulus had die kamppolitie overigens 'zodanig gekozen en georganiseerd ... , dat zij zou kunnen optreden als stootploeg ingeval bij de komst van Geallieerde strijdkrachten ... (die toen nog naevelijk als spoedig verwachtbaar werd beschouwd) een collectieve poging tot uitbreken doelmatig en verantwoord zou zijn te achten.'? Ten dele al in april maar vooral in mei' 42 gingen talrijke krijgsgevangenen, hun lethargie overwinnend, zich in hun kampen moeite geven om weer iets zinvols te doen. Officieren vormden groepjes om zich te beraden over een nieuwe opzet van het Knil, gelovigen zochten steun bij elkaar (ds. Hamel gaf in een van de karnpen te Soerabaja, waarheen hij uit Magelang was overgebracht, elke avond katechisatie "), er werden muziekgezelschappen gevormd, er kwamen cabarets tot stand 5, er werden

I A.v., p. 2. 2 Na Karssen, Hielkema en Mercus waren nog drie krijgsgevangenen ontsnapt en ook zij waren gegrepen; door zich persoonlijk garant te stellen wist Paulus te bereiken dat die drie slechts enkele weken gevangenisstraf kregen. 3 H. Paulus: 'Verslag', p. 4-5. 4 Met kerkeraadsleden van diverse gezindten vormde hij er een kerkeraad, 'al met al', schrijft hij, 'was het een bloeiende gemeente': 'de gemeente van Jezus Christus in krijgsgevangenschap' (Hamel, p. 57). 5 In het grootste kamp in

HERSTEL

VAN

HET

MOREEL

vooralook lezingen gegeven - in het kamp van overste Poulus kwam zelfs een soort litteraire faculteit tot stand op initiatief van een Limburger die leraar Nederlands was geweest. 'Hij benoemde', aldus Rob Nieuwenhuys,
'zichzelf versieren. tot rector magnificus ... en wist de plechtige opening ... heel aardig te op

Hij bracht er iets carnavalesks in door een pedel met rinkelbelletjes

te voeren die Latijnse zinnen uitsprak en die statig .binnenschreed, gevolgd door een stoet van hoogleraren met papieren mutsen op, de rector aan het hoofd.' 1

In juni werden de grote kampen in Bandoeng gedeeltelijk ontruimd: uit het grootste werden ca. vierduizendachthonderd Nederlandse krijgsgevangenen naar Tjilatjap overgebracht en een kleine groep technici (van hen wilden de Japanners nagaan waar zij als Nippon-werkers konden worden gebruikt) en alle Indisch-Nederlandse krijgsgevangenen, samen ca. vijfduizend man, verdwenen naar Tjirnahi.' Naar Tjimahi gingen ook bijna alle krijgsgevangenen uit de kleinere kampen in Bandoeng (een dee! van de officieren bleef er achter), en wel te voet. 'Het bericht', aldus later een officier die eerst in het Landsopvoedingsgesticht opgesloten was geweest,
'verspreidde mannen zich snel en alle vrouwen Mijn vrouw ... stroomden toe om nog eenmaal Jappen tegenstand vrouw oog hun

te zien. Ze werden

echter door de begeleidende die trachtte door, want

met rotanzwepen werd voor en op zou executie zag ons

van de straat geranseld. mijn ogen afgeranseld. dood betekend hebben. In ons gezelschap de acht kilometer Vonk."

mij wat geld te geven,

Ik marcheerde Kan

was Wim lange mars

en de enige in het

die kans te houden,

voortdurend

was Corry

Bandoeng waren op programma's: 'Geen achter prikkeldraad'). Hula-girl ('We lachen

6 juni '42 al vijftig cabaretvoorstellingen gegeven van drie zorgen voor morgen', 'Lol' ('Laat ons lachen') en 'Pap' ('Pret Ook jazzbands traden er op alsook een Hau/aian Band met n ons een stuip'). (F. B. Nijon: 'Dagaantekeningen', 3 juni 1942).

1 R. Nieuwenhuys: Een beetje oorlog, p. 57. 2 Onder de Nederlanders die naar Tjilatjap gingen, bevond zich ook een groep Indische Nederlanders die er in het geheel niet 'Indisch' uitzagen. 3 Brief, z.d. (eind sept. 1982), van H. J. A. Hendrikx.

647

KRIJGSGEVANGENEN

Van de ca. vierduizendachthonderd die naar Tjilatjap vertrokken, kwamen ca. twaalfhonderd terecht in een dicht bij zee gelegen, half afgebouwd, volstrekt leeg kampement, het z.g. 'Nieuwe Kamp', ca. drieduizendzeshonderd in eerste instantie in een kleine geniekazerne die voor driehonderd man bestemd was geweest - de ca. drieduizendzeshonderd werden er in gepropt. Slechts een deel van de gevangenen werd er aan het werk gezet, van de overigen werd de 'voornaamste bezigheid', aldus Rob Nieuwenhuys, 'het ontlopen van de Japanse patrouilles die de hele dag als kwelgeesten door het kamp marcheerden met de bajonet 'Ophet geweer ... Altijd was er wel een reden te vinden om te slaan, zoals bijvoorbeeld een al te doordringende blik of een verdachte trek om de mond of soms alleen maar de lengte van de gevangene.' 1 Het gevolg was dat men in het kamp voortdurend Japanners zag die gevangenen, die zich trachtten te verstoppen, achternazaten. De Japanse commandant, een een-en-twintigjarige luitenant, 'Bruintje Beer', gelastte dan bij wijze van straf nachtelijke appls, 'soms wel driemaal per nacht ... , liefst als het regende." Erger nog dan 'Bruintje Beer' was de commandant van het Nieuwe Kamp, ook een jeugdige Japanse luitenant, Takita, oftewel 'Alva'. Van hem vermeldden wij reeds dat hij, toen een van de krijgsgevangenen zijn foutief ingevulde gehoorzaamheidsverklaring in een prullenmand had geworpen, alle gevangenen twee uur lang in geknielde houding had laten buigen. Deze Takita had bij aankomst in het kamp tegen overste Poulus gezegd (dit dus in een fase waarin in Tokio nog niet officieel besloten was dat de krijgsgevangenen militairen van de laagste rang waren, d.w.z. min of meer ingelijfd in het Japanse leger), 'dat wij er goed van doordrongen moesten zijn dat wij geen krijgsgevangenen doch opstandelingen en rebellen waren en dat wij dienovereenkomstig zouden worden behandeld.'? Inderdaad, te eten kregen de krijgsgevangenen maar weinig, buiten het kamp moesten zij zwaar opruimingswerk doen in de vernielde haven van Tjilatjap (er werd veel bij geranseld), in het kamp o.m. een heuvel met 'duizenden kubieke meters aarde praktisch geheel met de blote handen' afgraven en 'op soortgelijke wijze' zware cocospalmen rooien; ook 'alle gras en begroeiing in het kamp moest met de hand worden verwijderd.'4 Onder zijn persoonlijk toezicht (als 'algemeen regisseur', schrijft over-

6.

R. Nieuwenhuys: 'A.v., p. 9.

Een beetje oorlog, p. 60.

A.v.

'H.

Paulus:

'Verslag',

p.

TJILATJAP

ste Poulus ') liet Takita zijn bewakingsmanschappen heid tegen de gevangenen optreden:

met extreme

hard-

'Voor het minste vergrijp (waaronder bijv. te verstaan viel het niet dicht hebben van een uniformknoop, het enigszins flauw gebogen hebben van de pols bij het groeten, het niet dadelijk begrijpen van een in het Japans gegeven opdracht, het bewegen van de oogappels bij het aankijken van een Jap, het niet volkomen gestrekt houden van de handen in de houding en talloze andere soortgelijke futiliteiten) werd onmiddellijk hard geslagen met de vuist, met bamboe, met een stuk ijzer, met een kolfvan het geweer of met de bajonet, waardoor velen ernstige verwondingen hebben opgelopen. Een geliefkoosde bezigheid was ook het opentrappen van de scheenbenen en het toepassen van jiu-jitsu grepen, speciaal in de onmiddellijke nabijheid van de prikkeldraad-afsluiting, waardoor het slachtoffer in het prikkeldraad terecht kwam en zich ernstig bezeerde." Voorts waren collectieve straffen schering en inslag:

'Dit begon meestal met een algemeen appl, vaak midden in de nacht, waarbij op hoornsignaal het gehele kamp binnen enkele minuten in de looppas moest zijn aangetreden op de algemene applplaats. Aldaar moest het kamp dan uren lang (zelfs twaalf uur achtereen is voorgekomen)' zonder eten of drinken in de houding staan, onder toezicht van een aantal bewakingsmanschappen, die deze gelegenheid benutten om in het wilde weg naar hartelust te ranselen. Het programma van pesterijen en kwellingen bij dergelijke gelegenheden vertoonde een rijke variatie. Gevangenen die niet onmiddellijk onbeweeglijk stil waren blijven staan of van vermoeidheid getracht hadden even te gaan zitten, werden in groepen tegenover elkaar opgesteld en moesten elkaar zo hard mogelijk in het gezicht slaan; het hielp niet of de betrokkenen zelf poogden elkaar te ontzien, want alsdan intervenieerden de bewakers die net zolang voordeden hoe hard geslagen moest worden, dat de zaak nog maar erger werd gemaakt. Anderen moesten zware banken of balken gestrekt voor zich uit houden en kregen slagen en schoppen wanneer zij die voorwerpen lieten zakken. Weer anderen kregen

1 A.V.,

p. 8.

2 A.V.

Volgens Nieuwenhuys

duurde dat appl, afgenomen op

25 augustus, vijftien uur: van twee uur 's nachts tot vijf uur 's middags. Takita had

persoonlijk een krijgsgevangene gesnapt die van een handelaar buiten het kamp zout en suiker had gekocht. De smokkelaar en de handelaar werden, aldus Nieuwenhuys, 'eerst gemarteld en toen halfdood geslagen' en vervolgens begon het algemene appl, zowel voor de gezonden als voor de zieken. 'Wie neerviel, werd met water overgoten en moest weer in de rij gaan staan. Plassen deed je ter plaatse, terwijl jein de houding stond. Vooral de dysenteric-patinten hadden het zwaar ... Ik deed een merkwaardige ontdekking: een mens kan staande slapen, zonder om te vallen zelfs.' (R Nieuwenhuys: Een beetje oorlog, p. 85-86)

649

KR!] C S CEV AN C'ENEN

een lepel fijngestampte hete lombok in de mond en moesten daarmee lange tijd blijven staan. Nog anderen moesten knielen en kregen scherpe stenen of andere voorwerpen in de knieholten"
I

Een feitelijke straf was ook de wijze geweest genen gedrild waren:

waarop

de krijgsgevan-

'In n dag moesten de commando's in de Japanse taal worden geleerd en iedere middag moest in de brandende zon uren lang op Japanse wijze worden gexerceerd. Dat daarbij het slaan niet van de lucht was, behoeft nauwelijks te worden vermeld. Voorts moest dagen lang worden geoefend in het op zo hard en dierlijk mogelijke wijze uitstoten van Japanse kreten (commando's), waarbij op de algemene applplaats door de gehele troep uren lang op oorverdovende wijze moest worden gegild onder het waakzaam oog van luitenant Takita die vanaf een verhevenheid dit schouwspel gadesloeg en die persoonlijk afrekende met hen, die niet hard genoeg brulden. Een geliefkoosd object voor het toepassen van geestelijke en lichamelijke kwellingen was ook de door luitenant Takita zelf ingestelde kampwacht van krijgsgevangenen. Dit was een vier-en-twintig-uur wacht die haar wachtlokaal had in de onmiddellijke nabijheid van de Japanse wacht en die bij aflossing wachtposten moest uitzetten op verschillende punten van het kamp aan de binnenzijde van de prikkeldraad-afsluiting. Luitenant Takita die op de meest onverwachte momenten, veelal midden in de nacht, het kamp kwam binnensluipen, begon meestal met de bestraffing van de kampwacht, die naar zijn zeggen bij zijn komst (die zo ongemerkt mogelijk plaats had) niet spoedig afhard genoeg 'Kr!'? gebruld had. Behalve een flinke lichamelijke afstraffing van de gehele wacht bestond de straf dan meestal hierin, dat de wacht urenlang, soms gehele nachten door, in koor' Kr!' moest brullen, totdat zij volkomen schor en half verdwaasd tegen elkaar aanhingen en alsdan met een emmer water weer wat werden bijgebracht om het spelletje weer opnieuw te kunnen laten beginnen. Het effect van deze kwelling wordt getypeerd door het feit, dat bijv. jonge vliegers die zich nog kort geleden in de strijd in de lucht zeer dapper en onverschrokken hadden gedragen, na afloop van een dergelijke wacht volkomen gebroken op hun ligplaats neervielen en in zenuwhuilbuien uitbarstten." Onder deze en dergelijke kwellingen bleef de geest in het Nieuwe Kamp goed - hij bleef dat k, toen de ca. drieduizendzeshonderd krijgsgevangenen die eerst in de kleine geniekazerne ondergebracht waren, midden augustus '42 naar het Nieuwe Kamp waren verhuisd. Met De vrucht waar sambal uit gemaakt wordt. Bij deze gelegenheid had de keukenofficier zoveel suiker in de sambal gedaan dat de gestraften het konden verduren. 2 Paulus: 'Verslag', p. 8-9. 3 'Buiging!' 'Paulus: 'Verslag', p. 9.
I

TJILATJAP

onderdelen die in het havencomplex gevonden waren, had men enkele clandestiene radio's weten te bouwen, 'terwijl er voorts', aldus weer overste Poulus, 'een zeer omvangrijke clandestiene briefwisseling met familieleden en kennissen over geheel Java georganiseerd was' (met hulp van Ambonnezen en via aan de haven aangebrachte geheime bergplaatsen) 'met zelfs betrekkelijk vaste postsluitingen. Vermeldenswaard is in dit verband wel de bijzonderheid dat de Japanse generaal Saito' (commandant van alle krijgsgevangenenkampen op Java) 'bij zijn bezoek aan het kamp onwetend de post van Batavia ... onder de zitplaats van zijn auto meebracht, en bij zijn vertrek de post van het kamp op dezelfde wijze meevoerde. De verjaardagen van HM. de Koningin' (3 I augustus) 'en van de leden van het Koninklijk Huis' (29 juni prins Bernhard, 5 augustus prinses Irene) 'werden op spontane en passende wijze herdacht.'1 Dat bezoek van generaal Saito vond plaats op 27 augustus, twee dagen na het appl dat vijftien uur had geduurd. Was Saito van oordeel dat, nu Tokio de krijgsgevangenen een militaire status had gegeven, luitenant Takita niet langer geschikt was voor de functie van commandant of meende hij dat deze te hard was opgetreden? Wij weten het niet. Een feit is dat Takita dezelfde 27Ste augustus vervangen werd door een andere luitenant, Sjono ('Opa'), die een radicaal ander beleid voerde. De behandeling van de gevangenen verbeterde aanzienlijk, waar nog bij kwam dat spoedig aan de officieren een deel van hun tractement en aan de onderofficieren en minderen corveegelden werden uitbetaald. Dat geld kon gebruikt worden om buiten het kamp vruchten, tabak en andere waren te kopen - trouwens, de rantsoenen waren verhoogd. Sjono vond voorts goed dat in zee gezwommen werd en dat er in het kamp, dat belangrijk werd uitgebreid, een primitief openluchttheater kwam. Talrijke voorstellingen vonden daar plaats en ook aan lezingen was geen gebrek." Ook

I A.v., p. I I. 2 In een van die lezingen wees een gewezen bankier, A. Frankfurther, nu dienstplichtig soldaat, op de wijzigingen die zich na de oorlog in de politieke verhoudingen in Indi zouden voordoen - hij besprak ook, aldus een medegevangene, J. H. W. Veenstra, 'buitenlandse literatuur over koloniale vraagstukken'. Overste Paulus legde deze inleider een spreekverbod op, later in dier voege verzacht dat Frankfurther niet voor beroepsmilitairen mocht spreken. Veenstra vond dat de gewezen bankier 'zijn nuchterheid graag ietwat uitdagend (etaleerde) in de kringen waar de blik door de koloniale oogkleppen wel zeer beperkt is.' (Veenstra : Diogenes in de tropen (1947), p. 77) Vermelding verdient nog dat Frankfurther het initiatief nam tot de oprichting van een kampbank waarin de corveegelden werden gestort alsook de gelden die door de

KR

[J GSGEV

ANGEN

EN

mochten bedrijven worden opgericht zoals een tuinderij, een landbouwbedrijf, een konijnenfokkerij, een looierij, een cocosolie-bedrijf, een slangenkwekerij (met de dichter-bioloog Leo Vroman als slangenhoeder). Wat bleef was de overvolte van de inmiddels verbeterde barakken. Evenwel: begin februari '43 begon de afvoer van de krijgsgevangenen naar Bandoeng en Tjimahi - het 'Nieuwe Kamp' werd leger en anderhalve week later was het geheel ontruimd.' Er zijn in de twee krijgsgevangenenkampen te Tjilatjap in totaal achttien gevangenen overleden, 'het merendeel', aldus overste Poulus, 'aan oude kwalen'>, vijftien van hen in de periode van 'Alva's' schrikbewind.

*
Niet alleen in Tjilatjap maar ook elders op Java werden krijgsgevangenen door de Japanners aan het werk, soms aan als vernederend bedoeld werk gezet. Een aantal technici werd Nippon-werker en mocht eerst buiten de kampen wonen, maar aan dat voorrecht werd spoedig een einde gemaakt. Van de kampen in Soerabaja uit werden talrijke gevangenen ingezet bij opruimings- en herstelwerkzaamheden in de grondig vernielde haven. Hier willen wij evenwel speciaal stilstaan bij een kleine groep die door de Japanners bij hun berichtgeving en speciaalook bij hun radiopropa-

Japanners aan de officieren werden uitgekeerd, n de militaire kas die een lagere beroepsmilitair bij zich had. Ieder kreeg een eigen rekening waarop gestorte bedragen bijgeschreven en waarvan opgenomen bedragen afgeschreven werden; de kampbank werkte dus, aldus later Frankfurther, 'als een soort girokantoor'. (A. Frankfurther: In klinkende munt. Herinneringen van een bankier (1961), p. 145). Het was via die kampbank dat het aanvullend voedsel gekocht en naar billijkheid verdeeld werd. Frankfurthers plan was, schreef Veenstra later, 'in een kamp, waar corruptie, geknoei en de meest onbehaaglijke gevolgen van de wet van vraag en aanbod schering en inslag waren, ... een wonder van rechtvaardigheid. En het was ook een wonder dat de kampleiding het, nog wel na lang delibereren, toch aanvaardde.' (Veenstra: 'Een communistisch bankier', artikel in de feestkrant ter gelegenheid van de zilveren bruiloft van het echtpaar Frankfurther, 17 maart 1956)
I Vr die grote afvoer waren uit het Nieuwe Kamp omstreeks september '42 allen die werkzaam waren geweest in de suikercultuur, als groep naar het alovervolIe Jaarmarktkamp in Soerabaja overgebracht - de Japanners waren blijkbaar van plan, hen als Nippon-werkers in te zetten. In het genoemde kamp was de groep ingesloten in een haastig geconstrueerd subkampj e dat uit een soort beestenkooien bestond. Op weg naar Flores trof Veenstra een half jaar later de groep nog steeds in die beestenkooien aan. 2 H. Paulus: 'Verslag', p. 12.

HET'RADIOKAMP'

ganda werd ingeschakeld. Twee leden van die groep noemden wij al in hoofdstuk 5: het hoofd van de Regeringspubliciteitsdienst, J. H. Ritman, en het hoofd van de Legervoorlichtingsdienst, majoor A. Zimmerman, en wij vermeldden toen dat zij, na per auto uit Bandoeng naar Batavia te zijn overgebracht, zich daar op 5 april bereid verklaarden, de japanse propagandastaf te assisteren.' Wat dat precies voor werk zou zijn, was hun toen niet duidelijk - trouwens, Ritman werd, zoals vermeld, eerst in een ziekenhuis opgenomen. Pas na enige tijd kwam voor de japanners vast te staan waarvoor zij Zimmerman, Ritman en andere krachten uit de Europese samenleving het best konden gebruiken, nl. voor het opvangen en uitwerken van Geallieerde radio-uitzendingen en voor het opstellen van propagandateksten, bedoeld voor uitzending naar Australi en de Verenigde Staten. Zij richtten daar onder leiding van de japanner Metsoei die een tijdlang in Hollywood had gewerkt ennadien in japan reclame-agent was geworden voor Amerikaanse films, twee diensten voor op: een luisterdienst en een propagandadienst. Allen die daarbij tewerk werden gesteld, kwamen in Batavia met hun gezinnen (op zichzelf al een groot voordeel) in aparte wijken te wonen, resp. aan de Billitonweg (de luisterdienst) en de Tanah Abang-weg (de propagandadienst) - beide wijken waren afgesloten en mochten slechts met verlof van de japanners verlaten worden. Hoevelen er uiteindelijk tewerkgesteld werden, weten wij slechts wat de luisterdienst betreft: vier marconisten, vier stenografen (twee Europese die voordien stenograaf van de Volksraad waren geweest, en twee Indonesische), vier andere technische en administratieve krachten en twee redacteuren, belast met het samenstellen van overzichten op grond van de opgenomen en uitgewerkte teksten. Bij beide diensten waren ook Indonesirs werkzaam: huishoudelijke krachten en de twee stenografen, van wie de latere journalist Mochtar Loebis er een was. 'Wij Indonesirs', schreef deze na de oorlog,
'mochten weggaan als we dat wilden, maar ons werd streng verboden om de buitenwereld iets te vertellen over het nieuws dat we gehoord hadden van de Geallieerde radiostations. De straf voor het breken van die belofte was de dood! . .. Het leven in het kamp was niet al te slecht. We kregen voldoende rijstrantsoenen, boter of margarine, zeep, en af en toe luxe dingen zoals geurige Wij noemden in hoofdstuk 5 ook de hoofdredacteur van Aneta, Chr. de Vries, maar hebben over hem geen nadere gegevens.
I

653

KRIJGSGEVANGENEN

erg schaars waren en duur bovendien'l

gebleken. Niet allen die in of vanuit dit 'radiokamp' (zo willen wij de twee complexen noemen), een kamp van bevoorrechten, aan het werk werden gezet, bleven er tot het einde der bezetting. De directeur van 'Radio Holland', ir. W. Stenfert, bijvoorbeeld en een aantal van zijn medewerkers, onder wier leiding de zender die de Japanners voor hun buitenlandse uitzendingen gebruikten, verbeterd was en een nieuwe studio was gebouwd, werden, toen hun werk teneinde was, genterneerd." Wij schreven over een 'kamp van bevoorrechten'. Bevoorrecht waren de er werkzamen inderdaad: zij waren er, voorzover gehuwd, samen met hun gezin, zij werden niet al te slecht behandeld, zij kenden alle berichten van de Geallieerde zenders en zij hoorden in hun contacten met Japanners en Indonesirs heel veel meer dan de in de 'gewone' interneringskampen opgesloten Nederlandse en Indisch-Nederlandse burgers en dan de krijgsgevangenen. Verscheidenen hunner (Mol deed dat ook) beweerden na de oorlog dat zij de hun opgedragen activiteiten alleen maar ter hand hadden genomen om spionage te bedrijven. Wel, zij vernamen zonder twijfel gegevens of deden indrukken op, waarvan de kennis voor de Nederlandse, Amerikaanse en Britse autoriteiten van betekenis zou zijn geweest, maar gelegenheid om die gegevens en indrukken aan die autoriteiten door te geven hadden zij niet, behalve wanneer het de medewerkers van de propagandadienst zou lukken, iets van die gegevens en indrukken in hun radioteksten binnen te smokkelen. Een van de redacteuren van de luisterdienst was dr. 1. F. Jansen, de secretaris van de Raad van Nederlands-Indi. Hij had, zoals wij al in hoofdstuk 5 meedeelden, kort na de capitulatie in Bandoeng zijn medewerking aan de Japanners aangeboden - hij had een redelijke kennis van het Japans en werd, mt anderen (onder wie het vroegere lid van de Raad van Nederlands-Indi J. H. B. Kuneman 3) als tolk tewerkgesteld. In april evenwel, toen alle vooraanstaanden uit de Europese samenleving werden opgepakt, werd hij te Batavia in de gevangenis Struiswijk genterneerd. Daar werd van hem (op grond van zijn kennis van het Japans werd hij

hoe schaars en hoe duur, is uit het vorige hoofdstuk

M. Loebis: 'Van dingen die ik mij nog herinner', Tirade, nov. 1975, p. 53738. 2 Hetzelfde geschiedde met J. C. Mol, directeur van het filmbedrijf Multifilm, die twee-en-een-half jaar lang als technisch leider fungeerde van het Japanse bedrijf dat films vervaardigde. 'Deze is later genterneerd en in de internering overleden.
I

654

HET'RADIOKAMP'

door de Japanners als een waardevolle kracht gezien) geist dat hij medewerking zou verlenen aan de Japanse propaganda waartoe hij zich in eerste instantie bereid had verklaard - hij weigerde nu, werd afgeranseld, zelfs met executie bedreigd en gaf zijn verzet op. Tewerkgesteld in de 'radiowijk', zette hij daar een dagboek voort waarmee hij eerder was begonnen.' Jansen, een ook cultureel zeer ontwikkeld man 2 die kritisch stond tegenover het Nederlands koloniaal bewind", was zich er van bewust dat hij ('een toeschouwer die niet van doodgaan maar van comfort houdt'4) in het 'radiokamp' met zijn werk de Japanse zaak diende. Dat deden ook de anderen die er tewerkgesteld waren, en aan die anderen werd Ritman in juli '42, na zijn herstel, toegevoegd - ook hij had, na van zijn oorspronkelijke toezegging teruggekomen te zijn, onder Japanse mishandelingen zijn verzet opgegeven. Ritman evenwel kwam in een situatie te verkeren waarin hij de Japanners een aanzienlijk belangrijker hulp verleende dan Jansen: hij werd namelijk medewerker van de propagandadienst. Niet zonder schuldgevoel! 'De kwestie is', tekende Jansen eind juli '42 aan, 'dat we 't allemaal prettiger vinden om uit de gevangenis te blijven ... we zijn vies van onszelf (dat gaf ook R[itman] toe) en zijn niet gerust over latere consequenties." N u Zimmerman. Hij werd volgens zijn in oktober '45 geschreven rapport enkele dagen na zijn eerste bespreking in Batavia weer naar Bandoeng overgebracht waar hij kapitein de Lange kon ontmoeten die hem zei er in geslaagd te zijn, in verbinding te komen met de Australische guerrillastrijders bezuiden Soekaboemi die over een zender zouden beschikken. Eind mei moest Zimmerman zich weer in Batavia melden, waar hem ten kantore
t Een publikatie van dit dagboek (het is slechts van mei '42 af bewaard gebleven) is in voorbereiding en de commissie die zich daarmee belast, heeft ons verlof gegeven het door te werken. Wij voegen daaraan toe dat wij van J. K Brocades Zaalberg, die kort na het einde van de oorlog in het bezit kwam van dit dagboek, aanvullende gegevens hebben gekregen over het Japanse 'radiokarnp'. 2 E. du Perron, die aan het einde van de jaren '30 op Java contact had met verscheidene Nederlanders en Indische Nederlanders die van mening waren dat het Nederlands beleid kortzichtig was, noemde Jansen eind '37 in een brief aan Menno ter Braak, 'de intelligentste en behoorlijkste van allemaal', 'jouw honnte hornme', (brief, 29 nov. 1937, in M. ter Braak/E. du Perron: Briefiuisselin 1930-1940, dl. IV (1967), p. 208). ' Vertrouwen dat de Indonesirs er in zouden slagen, zelf hun samenleving op behoorlijke wijze vorm te geven, had hij niet - 'er moet nog minstens 25 jaar Westerse leiding blijven', tekende hij in juni '44 aan. ('Dagboek', 2 juni 1944). 4 L. F. Jansen: 'Dagboek', 30 sept. 1942. 5 A.v., 29 juli 1942.

655

KRIJGSGEVANGENEN

van de Nirom door een Japanner werd meegedeeld dat hij zich aan anti-Japanse propaganda schuldig had gemaakt. Een week lang werd hij in de gevangenis Struiswijk opgesloten. Daar werd hem, aldus zijn rapport, meegedeeld dat hij kon kiezen tussen de doodstraf en medewerking aan de Japanse propaganda-uitzendingen, in welk laatste geval hij met zijn gezin in het 'radiokamp' zou worden ondergebracht. Hij verkoos die medewerking en mocht toen in Bandoeng zijn vrouwen kinderen ophalen. Daar pleegde hij volgens zijn rapport opnieuwoverleg met kapitein de Lange, die beloofd zou hebben, dat een illegale groep in Batavia (die van kapitein Wernink?) contact met hem zou opnemen. Als medewerker van de Japanse propagandadienst ging Zimmerman, zoals ook Ritman deed, buitenlands-politieke commentaren schrijven (hetzelfde deed al in die tijd een Australische krijgsgevangene op wie wij straks terugkomen), maar gebruik makend van de relatieve vrijheid die de in het 'radiokamp' genterneerden toen nog hadden, kon hij daarnaast, vooral met hulp van een Chinees die voor de Inlichtingendienst van het Knil had gewerkt, een spionagegroepje oprichten (contact met de in Batavia bestaande groep kreeg hij niet) - de aldus verzamelde gegevens liet hij in Buitenzorg afgeven bij een illegale werker van de groep- Welter, wiens adres hem (vermoedelijk door kapitein de Lange) was meegedeeld. Later in '42 kwam hij te weten dat zowel de groep-de Lange als de groep- Welter was opgerold - iets van de medewerking die hij aan de groep- Welter had verleend, drong tot de Kenpeitai door en hij werd samen met een medewerkster begin februari '43 gearresteerd. Onder zware martelingen gaf hij toe dat hij berichten had ontvangen. Hij werd niet berecht. Waarom niet? Die vraag kunnen wij niet beantwoorden - mogelijkerwijs heeft zich aan de zijde der Japanners een touwtrekken voorgedaan tussen de Kenpeitai en de Japanse propagandadienst die hem als een kapabele kracht was gaan beschouwen (zelf zei hij later aan Jansen dat de Japanners hem 'te onbelangrijk' vonden '). Hoe dat zij, hij werd enkele maanden lang in Struiswijk opgesloten, maar verklaarde zich in mei '43 bereid, opnieuwaan het werk te gaan in het 'radiokarnp' - tegen mede-genterneerden zei hij dat hij in die functie zijn spionagewerk wilde hervatten. Dat lukte hem niet. Hij kwam namelijk (met zijn gezin) in het afgesloten Tanah Abang-kamp terecht, 'zodat', schreef hij in zijn verslag, 'verdere regelrechte spionage-arbeid zeer moeilijk werd'2 - 'onmogelijk' dunkt ons een juistere term.

1 A.V.,

24 mei 1943.

A. Zimmerman:

'Verslag werkzaamheden',

p. I2.

HET

'RADIOKAMP'

Er werden bij het radiowerk nog meer krachten ingeschakeld. In mei '43 deden de Japanners een beroep op een aantal Nederlandse journalisten, gewezen leden van de Stadswacht Batavia, die genterneerd waren in Struiswijk. Twee weigerden, twee zeiden dat zij een week lang op proef wilden werken (en lieten zich na die week weer in Struiswijk opsluiten) en twee, J. A. M. J. G. van Leeuwen en mr. C. A. de Vries, verklaarden zich tot medewerking bereid; 'hun gedrag', aldus later een eveneens in Struiswijk opgesloten officier van de Stadswacht Batavia, kapitein K. Hoonstra', 'werd ten zeerste afgekeurd.' 2 Eerder al hadden de Japanners succes gehad bij een derde Nederlandse journalist: A. Cohen, een vroegere redacteur van het persbureau Aneta, alsmede bij enkele Britse en Australische officieren, bij wie sprake was van grote verbittering jegens de Nederlanders : die hadden, zeiden zij, de verdediging van Java in het honderd laten lopen. Een van die verbitterden was de Australische luitenant Arthur Finlayson Douglas Rodie (hij was midden '42 al medewerker van de propagandadienst '), die zich, aldus Zimmerman in zijn verslag, 'door zijn haat tegen de natie, welke volgens hem verantwoordelijk was voor het feit dat hij hier krijgsgevangen was gemaakt, liet meeslepen': hij 'schreef felle commentaren tegen de Nederlanders, tegen het Nederlandse vorstenhuis, tegen het Nederlandse

1 K Hoonstra: 'Verslag' (r juli 1946), p. 5 (ARA, Alg. Secr., Eerste Zending, XXII, 45, 386). 2 Elias vermeldt dat de vroegere hoofdredacteur van het Nieuws van den Dag voor Nederlands-Indi, W. J. Belonje, 'tot het laatste toe heeft geweigerd', de Japanners te helpen, zeggend: 'Jullie kunnen me vermoorden, maar ik werk niet samen!" (Elias, p. 83). 'De Japanners deden hun uiterste best om in Australi belangstelling te wekken voor hun uitzendingen - eind '42 gingen zij daarbij zo ver dat zij enkele Geallieerde hoofdofficieren die toen nog in het kamp van het Xde bataljon in Batavia opgesloten zaten, de gelegenheid gaven om in hun teksten blijk te geven van hun vertrouwen in de toekomst. Generaal-majoor G. A. Ilgen, tevoren bevelhebber van de Knil-idivisie' die Oost-Java had verdedigd, zei op 21 december '42 in een naar Australi uitgezonden toespraak: 'Wij verliezen de moed niet', en eindigde met: 'Leve de koningin!' en een dag later zeiden enkele Britse en Australische hoofdofficieren in hun toespraken dat zij zeker waren van de overwinning. Kennelijk was het toelaten van deze uitspraken de prijs geweest die de Japanners voor de verleende medewerking hadden moeten betalen. Later trachtten zij vrouwen van vooraanstaande Nederlanders te bewegen, via de radio het woord tot Australi te richten. Van Starkenborghs echtgenote weigerde dat - wl werd van haar begin mei '43 een brief uitgezonden waarin zij een onopgesmukt beeld gaf van haar verblijf eerst in de Struiswijkgevangenis te Batavia en de gevangenis van Tangerang, vervolgens in het interneringskamp Tjideng. De echtgenoten van van Mook en van Helfrich alsmede Helfrichs dochter spraken eind juli '43 dergelijke brieven persoonlijk uit.

657

KRIJGSGEVANGENEN

koloniale beleid, enz. enz." - bewoordingen die weerleggen wat Zimmerman in hetzelfde verslag schreef: 'Over de gehele linie werden de teksten van de uitzendingen volslagen gesaboteerd, oorspronkelijk alleen door Rodie en mij.'? Waaruit zou die 'sabotage' dan bestaan hebben? Ritman, Zimmerman, van Leeuwen, de Vries, Cohen, Rodie en anderen (onder wie nog twee krijgsgevangenen: een Britse luitenant, zekere Lambert, en een tweede Australische luitenant, zekere Nichol of Nichols) moesten met regelmaat teksten schrijven zowel in het Nederlands als in het Engels, die door vaste omroepsters (een Indisch-Nederlandse en een Australische vrouw) voor de microfoon werden voorgelezen." Zij gingen er van uit dat in Australi en de Verenigde Staten zou worden getracht, die teksten op te vangen en uit te werken. Welnu, de 'saboteurs' deden volgens hun naoorlogse verklaringen hun best, daarin zoveel mogelijk gegevens op te nemen die voor de Geallieerden van betekenis waren. Cohen en Lambert bijvoorbeeld, verwerkten in hun teksten, aldus Zimmerman, 'bijzonderheden over plaatsen waar nieuwe trainingscentra voor heiho's waren gevestigd, het adres van Soekarno werd op deze wijze bekendgemaakt, terwijl verder vooral werk werd gemaakt van economische berichtgeving, welke bij concrete verwerking zeer waardevolle aanwijzingen kon bevatten van de algemene situatie hier te lande.'
4

Belangrijke 'sabotage' kunnen wij hierin niet ontdekken, te minder omdat alles wat uitgezonden werd, door de Japanners werd gecensureerd. Evenmin kunnen wij het als 'sabotage' zien (ja eerder is het een weerlegging van alle beweringen dienaangaandej.dat de bij de propagandadienst ingeschakelde groep in het laatste jaar van de oorlog, toen een ieder wist dat Japans nederlaag naderde (en toen rele informatie voor de Geallieerden van extra betekenis zou zijn geweest), volgens Zimmerman haar best ging doen, de teksten 'zo vervelend en lang te maken dat geen verstandig mens er naar zou luisteren. Zinnen van vijftien, twintig regels waren geen uitzondering.' 5 Nog minder zien wij 'sabotage' in het feit dat de luitenants Rodie en Lambert in dat laatste jaar in hun teksten onderstreepten dat Nederlands bondgenoten terdege moesten beseffen dat de Indonesirs het herstel van
1 A. Zimmerman: 'Verslagwerkzaamheden',p. 15. 2 A.v.,p. 13. 3 Ritman, Zimmerman en Rodie redigeerden voorts in '43 en '44 een Japans nieuwsblad, Voice of Nippon, dat voor de interneringskampenop Java bestemd was. A. Zimmerman: 'Verslagwerkzaamheden',p. 16. 5 A.v.,p. 18.
4

HET'RADIOKAMP'

het Nederlands gezag niet zouden dulden. 'The fact', aldus later een Indische Nederlander, die ook bij het radiowerk was ingeschakeld, 'that
Lambert managed to get the stuff out, was clever in itself, because it was forbidden to broadcast local stuff, unless approved by the Nips . . . Gradually Lambert succeeded in getting a script over once a week which exclusively dealt with this matter'l - wij zien niet in, welk bezwaar de Japanners hadden tegen dit

soort teksten. Anders gezegd: wij achten de verdediging, later naar voren gebracht door diegenen die enkele jaren lang aan de Japanse radio-uitzendingen medewerking hebben verleend, weinig overtuigend. Wat met Rodie, Lambert en Nichols is geschied, weten wij niet - enkelen van de Nederlanders die wij noemden, zijn na de oorlog in Batavia wegens hun collaboratie veroordeeld. Met Ritman en Jansen is het anders gelopen. Ritmans gevallag in zoverre anders dat hij na enige tijd geen bruikbare teksten meer had geleverd (ten behoeve van de propagandisten die aan het werk bleven, had toen ook hij samenvattingen gemaakt van de rapporten van de luisterdienst) en dat hij medewerking verleend had aan de Ceylonees Tambu (tewerkgesteld om voor propaganda-uitzendingen naar Brits-Indi zorg te dragen) die, zoals in hoofdstuk 6 vermeld, in staat was aan Sjahrir Geallieerde radioberichten door te geven. Met dat laatste had Ritman grote risico's genomen. Zijn zaak was nog niet voorgekomen, toen luitenant-gouverneur-generaal van Mook in mei '47 een algemene amnestie afkondigde voor allen die zich als Nippon-werkers aan collaboratie schuldig hadden gemaakt, behalve aan de ernstigste gevallen, en daartoe werd dat van Ritman niet gerekend. Jansen, die het 'radickamp' enkele malen elandestien had verlaten (hij was klein van stuk en kroop dan's nachts in inheemse kledij onder de omheining door) trachtte in maart '45 van het kamp uit in contact te komen met de Indonesische voorman hadji Agoes Salim." Hij deed dat door middel van een inheemse boodschapper. Die boodschapper werd gearresteerd en legde een bekentenis af. Nadien werd Jansen uit het 'radiokamp' gehaald - hij werd in zijn detentie zo zwaar mishandeld dat hij enkele dagen na Japans capitulatie overleed.

1 M. J. de Knecht: 'Rapport' (z.d.), p. 5 (IC, 18955). 2 voorman van de Sareket Is/am, was, toen de Japanners Java isolement geraakt; in mei '42 zat hij korte tijd gevangen - wij weten dat hij na zijn vrijlating in de handel ging nadien aldus enig geld had verdiend.

Salim, in de jaren '10 een veroverden, in een politiek bij de Kenpeitai in Batavia en nemen aan dat hij ook

659

KRIJGSGEVANGENEN

Belangrijk lijkt het ons, er tenslotte op te wijzen dat de propaganda die de Japanse radio-uitzendingen beoogden, al in zoverre weinig effect had dat vooral in '42 en '43 maar ook nog in '44 Radio Djakarta in Australi, laat staan de Verenigde Staten, heel moeilijk hoorbaar was - hierov~r meer in ons volgende deel. Terug naar de krijgsgevangenen die niet tot de bevoorrechten behoorden.

*
Eerder schreven wij dat in juni een groep Indisch-Nederlandse krijgsgevangenen (en een gemengde groep technici) uit Bandoeng naar Tjimahi werd overgebracht. De binnenkomenden zagen dat er in het grootste kamp aldaar kooien waren gemaakt in de openlucht en vernamen dat krijgsgevangenen die met de buitenwereld contact hadden gehad, in die kooien werden gestopt en dagenlang niets te eten of te drinken kregen. Die straf was, hoorden zij, kort voor hun komst ook opgelegd aan ca. vijf-en-twintig vrouwen die getracht hadden tot het kamp door te dringen - zij waren eerst gegeseld. 'De levensgemeenschap in het kamp', aldus een uit Bandoeng naar Tjimahi overgebrachte vaandrig, F. B. Nijon,
'gedroeg zich chaotisch ... Gezag en discipline ontbraken. Een aantal hoofdofficieren onthield zich van het commando. Het contact met de Japanse commandant ... verliep moeizaam en er werd door de Japanners duchtig op los geslagen. Onder deze omstandigheden had majoor J. W. G. A. Hoedt, bijgestaan door een aantalofficieren ... , het commando aanvaard.' Hij richtte een kamppolitie op, waarbij ik de eer had te mogen dienen. Majoor Hoedt trad, gelet op de abominabele omstandigheden, hard op. Hij moest wel ... Bij ernstige vergrij pen deinsde hij er niet voor terug om de daders lijfelijk te straffen. Dit geschiedde met de zweep. Wlliet hij de gestraften de keus tussen een afranseling en een vechtpartij met een vrijwilliger ... Een opvallend hoofdofficier, deze majoor Hoedt.'>

Opvallend inderdaad. Ook moedig: toen in maart '43 vier jeugdige krijgsgevangenen, betrapt op het leggen van contact buiten het kamp, tot de doodstraf veroordeeld waren, wist hij voor hen gratie te krijgen op twee voorwaarden: namens alle gevangenen mo~~! een gratieverzoek

, D.w.z.: hij was kampoudste geworden.

Brief, 6 nov. 1984, van F. B. Nijon.

660

TJIMAHI

worden ingediend en hij moest er zich met zijn persoon voor verantwoordelijk stellen dat het niet tot herhalingen zou komen. Dat deed hij (zoals vr hem overste Poulus al had gedaan in Bandoeng). Moeilijk lijkt het ons, het beleid van deze met opvallende hardheid optredende majoor achteraf te beoordelen - buiten kijf is dat hij de chaos in het grootste kamp in Tjimahi wist te bezweren, zij het dat van solidariteit in het door hem geleide kamp weinig sprake was. Het zat majoor Hoedt in zoverre mee dat in september in Tjimahi en elders kon worden meegedeeld dat de gevangenen officile krijgsgevangenen waren geworden, dat de officieren hun distinctieven weer mochten voeren en dat, van loktober af, die officieren een deel van hun traetement en de minderen corveegelden kregen. Van al die betalingen kwam in Tjimahi en elders een deel in de kampkas terecht - die gelden werden, zoals al ten aanzien van het Nieuwe Kamp in Tjilatjap vermeld, vooral gebruikt om, met verlof van de Japanners, buiten de kampen aanvullingen op de magere rantsoenen te kopen. Voorts werden in het grootste kamp in Tjimahi door individuele militairen (die, zo lichtte ons in '85 een oud-krijgsgevangene in, 'als initiatiefnemers hun zakken vulden'l) kampbedrijven opgericht, meer nog dan in Tjilatjap: kamptokos, 'fabriekjes' voor het maken van jam, pindakaas, tabak, gebrande koffie, norit-tabletten, sambal, olie, geneesmiddelen, zeep - er kwamen voorts een plantsoenendienst, een 'Hollands restaurant', een schoenmakerij, een distributiecentrale, Al die bedrijvigheid gaf tenslotte vast werk aan meer dan zeshonderd krijgsgevangenen die er (zij vielen buiten de corveen waarvoor de Japanners op Java aan soldaten per dag 10 cent betaalden en aan onderofficieren 15) in de regel een wekelijks loon voor ontvingen: eerst 43 cent, later 70 cent. Ondanks die lonen werd winst gemaakt: tot 1 mei '43 (latere cijfers ontbreken) ca. f 40000, waarvan f 32 000 via de kampkas werd besteed voor de aanvulling van de rantsoenen en voor het verzorgen van de zieken.

*
Hoe was de stemming in de kampen? Wij hebben er maar weinig gegevens over. Het kan wel niet anders of degenen die hun vrouwen en kinderen op

Brief, mei 1985, van

J. H.

W. Veenstra.

661

KRIJGSGEVANGENEN

Java wisten, leden zwaar onder de scheiding: alleen hoogst riskante clandestiene contacten waren mogelijk, normaal contact per brief was, zoals al vermeld, niet toegestaan en bezoek was verboden. Daarop werd, voorzover ons bekend, slechts eenmaal een uitzondering gemaakt, n1.in de kampen te Soerabaja op 8 juli '42 (de 8ste van elke maand werd toen nog, met de herinnering aan Pearl Harbor, als feestdag gevierd). "s Morgens in alle vroegte', aldus ds. Hamel (die uit Magelang naar Soerabaja was overgebracht),
'zagen we reeds door spleten in de bamboe-omheining, hoe de vrouwen zich op straat verzamelden in lange rijen, ieder grote hoeveelheden torsend van de meest uiteenlopende zaken. Van tijd tot tijd kreeg er een een klap of een schop van een Japanse soldaat, als de strakke formatie van de rij naar zijn mening werd verbroken. Lange, lange uren hebben zij daar staan wachten, die honderden vrouwen, vol spanning en toch vol goede moed . . . . Toen de poort werd geopend, moesten zij eerst de wacht passeren die alles onderzocht en maar al te dikwijls een aantal artikelen sta!.' I

Sommigen kwamen vergeefs, want lang niet elke vrouw wist in welk van de kampen in Soerabaja zich haar man of zoon bevond." Aannemelijk is voorts dat, zoals al in de eerste periode van de krijgsgevangenschap het geval was geweest, de gevangenen midden '42 vaak onder de invloed kwamen van optimistische geruchten. In hoofdstuk 6 wezen wij er op dat in de kampen in Soerabaja werd gemeend dat de Amerikanen al tot Malang waren doorgedrongen. Majoor Hoedt gaf op I augustus in Tjimahi een speciale kamporder uit om tegen het verspreiden van dergelijke geruchten te waarschuwen; in die order deelde hij mee dat een Europeaan die op dat moment in de Z.g.kooi was opgesloten, ter dood was veroordeeld omdat hij aan een Indonesir (deze had hem verraden) had verteld dat de Amerikanen op Java waren geland. Dergelijke geruchten moeten er ook wel zijn geweest in de maand september waarin, zoals uit hoofdstuk 5 bleek, op Java de hoopvolle

I Hamel, p. 65. 2 Wij vermelden in dit verband dat in september in Soerabaja een van de kampen, in een school gevestigd, werd opgeheven: de gevangenen moesten naar het Z.g.jaarmarktkamp lopen. Hun bagage moesten zij dragen. Ds. Hamel zag bij die gelegenheid een gevangene voor het vertrek achter elkaar een blik boter opeten en zag de man in snikken uitbarsten toen hij n van zijn drie koffers niet kon meetorsen ('het is moeilijk te geloven dat er werkelijk zulke mensen bestaan'). Ook werd hij getroffen door het onderling hulpbetoon, 'het sterkst', schrijft hij, 'heerste deze saamhorigheid onder de jongens van de marine.' (a.v., p. 68-69)

662

EERSTE

TRANSPORTEN

VAN

JAVA

verwachtingen onder de Nederlandse en Indisch-Nederlandse burgers ten top stegen. Als dat zo is geweest, moeten de krijgsgevangenen extra beducht zijn geweest voor hun afvoer van Java, want waar zouden zij zich bevinden als de Japanners van Java werden verdreven? Niettemin: die afvoer kwam op gang. Hij begon midden september en de eersten die werden heengezonden (naar de Birma-spoorweg), waren Britse, Australische en Amerikaanse krijgsgevangenen, allen afkomstig uit het kamp van het Xde bataljon te Batavia. Daar werden de lege plaatsen opgevuld door krijgsgevangenen die uit kampen elders op Java werden aangevoerd - zo velen, dat een aantal hunner in de Glodok-gevangenis werd gehuisvest. Van de eerste vier groepen Nederlanders en Indische Nederlanders die vertrokken, alle in oktober, gingen drie naar Birma, een naar Japan. Voor de groep die naar Japan moest gaan, was aan majoor Hoedt in Tjimahi de opdracht verstrekt, ca. zevenhonderd krijgsgevangenen die enige technische kennis hadden, aan te wijzen.' Nu, er waren in het grote kamp veel meer dan zevenhonderd die technische vaardigheid hadden. Op wie liet de majoor zijn keus vallen? 'Uit mededelingen, mij gedaan door een Nederlands officier uit het Tjimahi-kamp, bleek', aldus in september '45 kapitein P. J. C. Meys", die in Japan kampoudste zou worden in een van de drie kampen waarin de geselecteerden, bijna allen Indische Nederlanders, terechtkwamen,
'dat bij deze aanwijzing ... voor transport de slechtste elementen waren uitgekozen ... Het grootste gedeelte van dit contingent krijgsgevangenen bestond uit lieden, afkomstig uit de steden en uit de onderste lagen der Indische samenleving. Opgestookt en voorgelicht door raddraaiers ... was deze groep krijgsgevangenen vrijwel een militaire bende ... Alle gezag, behalve van de Japanners, werd ontkend. Ook bij de meer ontwikkelden was veelal een dergelijke mentaliteit waar te nemen ... Een groot deel dezer Indo-Europeanen ... (stelde) zich tegenover de volbloed-Europeanen en (zag) alleen heil ... in een samenwerking met en een blijvende overheersing door Japan."

Dat 'een groot deel' van de uit Tjimahi afgevoerde Indisch-Nederlandse minderen (naast ca. zeshonderd hunner waren ca. honderd Britten,

Tokio had eind juli '42 verzocht, van Java vijfduizend krijgsgevangenen die enige technische kennis hadden, naar Japan te sturen. 2 Meys werd met zestien andere officieren uit het kamp voor officieren te Bandoeng aan dit transport toegevoegd. , P. J. c. Meys: 'Rapport betr. gedragingen Nederlandse militairen in krijgsgevangenschap' (r6 sept. r945), p. r (IC, r 099).
1

663

KRIJGS

GEVANG

ENEN

Australirs en Amerikanen aangewezen) nogal pro-Japans was gaan denken I, was aan hun relaties in Batavia niet bekend. Het spreekt vanzelf dat die relaties zich gingen beijveren, een glimp op te vangen van de krijgsgevangenen die in die stad per trein aankwamen en dan in de Unie-kampong in Tandjong Priok werden ondergebracht in afwachting van hun transport per schip. De eersten die in Batavia arriveerden, waren de uit Bandoeng afkomstige officieren. 'Geen uur later', aldus eind oktober '42 C. D. Ricardo, 'wisten alle Bataviase vrouwen' (d.w.z. de echtgenoten van krijgsgevangenen) 'wat er gaande was en werd een geregeld beleg om de in en even buiten Batavia liggende stations geslagen, terwijl de spoorwegovergangen zich in een meer dan gewone belangstelling der dames mochten verheugen.' 2 Dat bleef zo, toen op die eerste trein andere treinen volgden: treinen met de zevenhonderd krijgsgevangenen uit Tjimahi en ook treinen met gevangenen uit andere kampen, tot uit Oost-Java toe, die door de Japanners bij de Birma-spoorweg zouden worden ingezet. De meeste van die treinen reden zo snel dat geen contact mogelijk was, maar er waren er ook, 'waaruit', aldus Ricardo, 'wanneer men de vrouwenschare langs de baan zag, een daverend gejuich opging ... en dikwijls een boodschap werd uitgeschreeuwd, welke dan prompt enkele uren later het bestemde adres had bereikt.'? Die vrouwen hadden soms last van de op de treinen meereizende Japanse soldaten die hen af en toe met stenen bekogelden, veelalook van 'het honend gejoel van de bende inlandse dagdieven die ... veilig aan hun laffe spot ten opzichte van de nu weerloze mannen uiting gaven." Contact met de mannen na hun aankomst in Tandjong Priok bleek uiterst moeilijk. 'Of er', noteerde Ricardo op 25 oktober, 'gevangenen daadwerkelijk zijn weggevoerd en, zo ja, hoeveel, is niet bekend." Zo zou het blijven. De eerste transporten met Nederlanders en Indische Nederlanders voeren op 3, 7 en 15 oktober weg (dat van 15 oktober met ca. zeventi.enhonderd krijgsgevangenen, onder wie Wim Kan), het transport naar Japan vertrok op 16 oktober en die vier transporten waren, samen met de daaraan voorafgaande van Britse, Australische en Amerikaanse krijgsgevangenen de eerste uit een lange reeks, waarmee het veruit grootste deel der krijgsgevangenen van Java naar oorden werd weggevoerd die aan al hun achterblijvende relaties onbekend waren.
I Dat is niet zo gebleven. In Japan, aldus kapitein Meys, 'veranderde de mentaliteit van de groep geheel' en zulks 'vrij snel'. (a.v.) 2 C. D. Ricardo: 'Gesol met krijgsgevangenen' (25 okt. 1942), p. I (a.v., 30930). l A.v., p. 2. 4 A.v.sA.v., p. 4.

'Special Party'
Waarom de Japanners de hoogste Amerikaanse, Britse, Nederlandse en Australische militairen die zij in het Nanjo-gebied krijgsgevangen hadden gemaakt (marine-officieren met de rang van kapitein-ter-zee of hoger, leger- en luchtmachtofficieren met de rang van kolonel of hoger), in een aparte groep, de 'Special Party', bijeen hadden gebracht, is een vraag die men niet op grond van Japanse stukken kan beantwoorden. In vroegere oorlogen was het evenwel niet ongebruikelijk dat gevangenen die een positie van bijzondere betekenis hadden bekleed, een speciale behandeling kregen, en het is mogelijk dat de Japanners in '42 meenden dat zij, bij de door hen verwachte vredesonderhandelingen met de Verenigde Staten en Groot-Brittanni, met de Special Partyeen bijzondere troef in handen zouden hebben. Tot die Special Party behoorden overigens ook de hoogste burgerlijke autoriteiten die hun in het Nanjo-gebied in handen waren gevallen, zoals de Amerikaanse gouverneur van Goeam, de Britse van Hongkong en de Britse High Commissioner van Malakka, alsook een aantal lagere militairen: adjudanten en oppassers van de hoogste. De groep kwam uiteindelijk tot stand op Formosa waar zij in een apart kamp werd opgesloten. Wat de hoge Nederlandse autoriteiten betrof, werden daar uit Sumatra, gelijk reeds vermeld, generaalOverakker en kolonel Gosenson heengevoerd, alsook de gouverneur van Sumatra, A.1. Spits' en een officier van de generale staf, generaal-majoor H. J. S. de Premcrij", en uit Java eind december '42 eerst gouverneur-generaal van Starkenborgh, legercommandant ter Poorten, zes-en-veertig andere hoge militairen en vier-en-twintig adjudanten en oppassers en in september' 43 een tweede groep van vier officieren (onder wie de verdediger van Tarakan, luitenant-kolonel S. de Waal) en acht-en-twintig oppassers - van dezen waren er bij de eerste groep maar weinigen geweest en daar was door leden van de Special Party op Formosa bezwaar tegen gemaakt.
I Wij herinneren er aan dat de gouverneur van Borneo, dr. B. J. Haga, begin '43 door de Kenpeitai werd gearresteerd en dat hij stierf op de eerste dag van zijn proces. Bij de komst der Japanners in Makassar bevond de gouverneur van de Grote Oost zich op Java, waarheen hij zich in verband met zijn zwakke gezondheid met verlof van van Starkenborgh begeven had. Zijn vertrek had de in Makassar achterblijvende Nederlanders en Indische Nederlanders bitter teleurgesteld. 2 De Fremerij had zich op 6 maart '42 in de Wijnkoopsbaai op Java kunnen inschepen op de 'Poelau Bras'; toen dit schip op de volgende dag tot zinken was gebracht, behoorde hij tot de twee-enzeventig passagiers die zich wisten te redden - hij was door de Japanners als krijgsgevangene naar Palembang gebracht.

665

KRIJGSGEVANGENEN

Uiteindelijk ging de Special Party ruim vierhonderd personen tellen, onder wie honderdacht Nederlanders: twee-en-vijftig hooggeplaatsten, zes-en-vijftig adjudanten en oppassers.

*
Generaal ter Poorten werd op 9 maart '42, nadat bij zijn tweede bezoek aan Kalidjati de bijzonderheden van de algemene capitulatie van het Knil door de Japanners vastgesteld waren, in zijn huis te Bandoeng genterneerd. Japanse militairen braken er de sloten van alle kasten open en richtten er een ravage aan. Nadien werden in zijn huis nog zeven andere generaals genterneerd. Die zeven en hij moesten zich op 16 april naar het station begeven waar zij een groot aantal andere hoge militairen aantroffen die eerst in een sociteit en een schoolopgesloten waren geweest, alsmede, uit de Soekamiskin-gevangenis afkomstig, van Starkenborgh en diegenen met wie deze eerst de villa van het Chinese Volksraadslid Kan had bewoond: ldenburg (directeur van zijn kabinet), Kiveron (hoofd van de Algemene Secretarie), baron van Boetzelaer (referendaris ter secretarie), Hogewind (gouverneur van West-Java) en tenslotte Hagenaar en Hulsew (de twee tolken voor het Japans). In Batavia aangekomen, werden Idenburg, Kiveron, van Boetzelaer, Hogewind en Hagenaar naar de Struiswijk-gevangenis overgebracht, alle militairen en van Starkenborgh met Hulsew naar de kazerne van het Xde bataljon. In het oude, uitgewoonde complex, waar 's nachts soms grote zwarte ratten rondrenden en waar het dag n nacht stikte van wandluizen en kakkerlakken, kregen van Starkenborgh en ter Poorten een eigen kamertje dat zij meer dan acht maanden zouden bewonen; er bevond zich niet meer in dan een ledikant met een vuile matras. De hoge autoriteiten in het kamp hadden enkele voorrechten. Zo mochten zij zich in het kamp laten behandelen door een Nederlandse tandarts. Van Starkenborgh deed dat in juni en de in Batavia wonende echtgenote van zijn (mede gevangen genomen en naar Batavia overgebrachte) intendant vernam enige tijd later van de tandarts dat hij tegen deze had gezegd, zich ongerust te maken of zijn echtgenote nog wel voldoende geld had (hij wist dat vele Nederlanders en Indische Nederlanders in grote financile moeilijkheden waren gekomen) en hem had verzocht, haar nadrukkelijk te vragen, 'of zij zich met geen enkele intrige, hoe klein ook, wilde inlaten.' I
I

C. Lanzing-Pokker: 'Dagboek', 17 juni 1942 (IC, dagboek 140).

666

VAN

STARKENBORGH

In diezelfde maand juni kreeg van Starkenborgh instructie van de Japanners om, aldus dezen, 'naar waarheid' en 'zo uitvoerig mogelijk', het verloop der betrekkingen tussen Nederlands-Indi en Japan van '39 af alsmede zijn 'inzichten betreffende de oorlog in Groot-Oost-Azi en de Tweede Wereldoorlog' op schrift te stellen. Van het lange, in de derde persoon geschreven rapport dat hij met potlood schreef, maakte hij een afschrift dat hij wist te bewaren.' Hij had de Japanners als onberekenbaar leren kennen en kon dus niet voorzien hoe zij er op zouden reageren indien hij hun zwart op wit zou doen weten dat zij de oorlog zouden verliezen, evenwel: als zij hem vroegen, 'naar waarheid' zijn inzichten weer te geven, dan diende hij dat te doen, welke ook de consequenties voor hem persoonlijk zouden zijn. Zijn rapport liet aan duidelijkheid niets te wensen over: hij deed de Japanners blijken dat hij er geen moment aan twijfelde dat zij verslagen zouden worden. 'Er staat', schreef hij o.m.,
'een zodanig overwicht aan mensen en hulpbronnen van alle soort aan de zijde der Geallieerden, dat zij in staat moeten zijn, Duitsland en Itali tot volstrekte uitputting te brengen en nog zeer aanzienlijke, in tijdsverloop toenemende, strijdkrachten tegen Japan in te zetten ... Dat het Britse Rijk, Amerika of China bereid zouden zijn de oorlog te beindigen alvorens hun krachten tot volle gelding gekomen zijn en dat vrede zou gesloten worden op de grondslag van de Duitse veroveringen in Europa en de Japanse successen in Oost-Azi, komt ondergetekende niet aannemelijk voor. Hij blijft dus de verwachting koesteren dat de wens, die bij hem als goed vaderlander vanzelfsprekend is, in vervulling zal gaan en aan het einde van deze ontzettende wereldramp een vrij Nederland herrijzen zal, wederom in staatkundige eenheid met Indi verbonden.'

Het rapport, opgesteld, aldus in '78 de oud-minister van buitenlandse zaken mr. D. U. Stikker, 'met grote morele moed' (het '(gaf) de objectieve feiten ... weer, alsof hij het schreef voor zijn minister in Den Haag'<), werd in het Japans vertaald en van Starkenborgh hoorde er verder niets over. In het kamp waren hij en kapitein-ter-zee Vromans de twee rijkste gevangenen: zij hadden elk een paar duizend gulden bij zich; van Starkenborgh gaf wat hij had, aan Vromans die een steunkas beheerde ten behoeve van die krijgsgevangenen welke niets bezaten. Veel contact met die andere krijgsgevangenen had van Starkenborgh aanvankelijk niet (hij,
I Tekst in: Jhr. mr, dr. A. W. L. Tjarda van Starkenborgh Stachouu/er. Bijdrage tot een kenschets, verzameld door mr . D. U. Stikker (I978), p. 25 e.v. 2 A.v., p. II.

KRIJGSGEVANGENEN

ter Poorten en andere hoge militairen bevonden zich in een apart kampgedeelte), later kreeg hij binnen het kamp meer bewegingsvrijheid. Uit de gelijkheid van behandeling vloeide voort dat ook hij aan een lang strafappl moest deelnemen. 'De ongetrainde niet-militair van Starkenborgh stond er', schreef later Vromans, 'rustig bij, toonde licht zijn ongenoegen, verzette zich niet nodeloos' (wij herinneren er aan dat hij, toen alle gevangenen de gehoorzaamheidsverklaring voorgelegd kregen, adviseerde deze te tekenen en dat ook zelf deed) 'en was alles bijeen een voorbeeld." Op 6 december bracht generaal Saito een bezoek aan het kamp van het Xde bataljon om mee te delen dat de gevangenen 'naar elders' zouden worden overgebracht. Hij werd door Japanse journalisten vergezeld die van Starkenborgh vroegen, wie de oorlog zou winnen. Zijn antwoord was even prompt als kort: 'De Geallieerden'. Tien dagen later verscheen, opnieuw door Japanse journalisten vergezeld, een van de topfiguren van het Japanse militaire bestuur, kolonel Nakajama. 'De kolonel vroeg', aldus generaal Scholten,
'of de GG dacht juist gehandeld te hebben door Japan de oorlog te verklaren. Zonder dralen was het antwoord dat hij dit onder dezelfde omstandigheden weer zou doen." Daarna liet Nakajama de tolk vragen: 'Hebt u geen spijt, de oorlog aan ons te hebben verklaard? Indien u net gehandeld had als uw collega in Frans-Indo-China, dan zoudt ge nog ... het bestuur over Nederlands-Indi kunnen uitoefenen.' Het bescheid was: 'Ik zou nooit gekozen hebben, zoals men in Frans-Indo-China gedaan heeft: een satelliet worden van Japan. Indien ik hetzelfde nog eens zou moeten beslissen, dan zou ik dezelfde weg kiezen. U vraagt mij ofik spijt heb. Mijn antwoord is: neen!'"

Nakajama was hier zo van onder de indruk dat hij van Starkenborgh zei, diens antwoord aan zijn echtgenote te zullen overbrengen; hij deed dat en voegde er een bloemenhulde bij."
A. G. Vromans: 'Enige aantekeningen over jhr. van Starkenborgh', p. 18. Als Nakajama inderdaad de weergegeven vraag gesteld heeft, nemen wij aan dat van Starkenborgh, precies als hij was, er eerst op gewezen heeft dat het niet hij maar de Nederlandse regering was geweest die, met zijn instemming, Japan de oorlog had verklaard. 3 P. Scholten: Op reis met de 'Special Party', p. 90. 4 Mevronw van Starkenborgh was toen met haar dochter, een groep Britse vrouwen en kinderen en een kleine groep vrouwen en kinderen van andere Nederlandse vooraanstaanden in een gevangenis genterneerd. Al deze vrouwen en kinderen kwamen begin '43 in 'gewone' interneringskampen terecht; mevrouw van Starkenborgh heeft daar elke bevoorrechte behandeling afgewezen.
1 2

668

VAN

STARKENBORGH

Contact met de Japanse opperbevelhebber op Java was van Starkenborgh steeds uit de weg gegaan, maar toen hij had vernomen dat hij en andere hooggeplaatsten alsook grote aantallen andere krijgsgevangenen van Java zouden worden weggevoerd, maakte hij op die regel een uitzondering. Hij schreef een aan de bedoelde opperbevelhebber' gerichte brief. 'Ik somde daarin', schreef hij na de oorlog,
'enige mij in algemene zin bekend geworden maatregelen op, zoals massa-ontslag aan Europese ambtenaren, inhouding van hun pensioenen, ontneming van het beschikkingsrecht over bankconto's of spaargelden, vrijheidsbeperking etc., waardoor vooral de Europese bevolkingsgroep bestemd was in de grootste nood te gaan verkeren. Ik zei, tot nu toe gezwegen te hebben, ook over maatregelen tegenover mij persoonlijk genomen, omdat ik geen hoop had kunnen hebben, de Japanse autoriteiten van hun maatregelen af te brengen, maar dat ik, op het punt te worden weggevoerd en wetende dat zulks met een groot deel van de Europese militairen geschiedde, niet kon nalaten er op te wijzen dat, wanneer te eniger tijd de krijgskansen, ook ten opzichte van Nederlands-Indi, zouden keren, ik en anderen met mij die het meest geroepen waren, onmiddellijk orde te stichten, daartoe vanwege hun afwezigheid niet in staat zouden zijn, hetgeen de meest rampzalige gevolgen voor een groot deel der bevolking zou hebben.' 2

Van Starkenborghs brief, in het Nederlands gesteld, werd in het Japans vertaald en hij hoorde enkele dagen later van krijgsgevangenen die administratief werk op Japanse bureaus moesten doen, dat wat hij had geschreven, bij de Japanners 'veel hilariteit had verwekt'.' Op 28 december werden hij en de andere van Java afkomstige leden van de Special Party (de eerste groep van Java), voorzien van enige warme kleding (daar hadden Nederlandse en Indisch-Nederlandse vrouwen voor kunnen zorgen), naar Tandjong Priok gereden. 'Alles doods', schreef in zijn dagboek kapitein-ter-zee J. G. van Kregten, 'geen Europeaan te zien, leek niets op vroegere welvaart.':' Generaal Saito stond aan de wal en van Starkenborgh kreeg van hem een geschenk mee: een kartonnen doos met een paar waaiers", twee doosjes met een middel om muskieten te verdrijven en een kistje met 25 goedkope sigaren. Ook bood Saito excuses aan voor het feit dat hij van Starkenborgh geen riante accommo-

Dat was Harada, maar van Starkenborgh zal zijn brief wel aan Imamoera hebben gericht, omdat diens vervanging pas in '43 werd bekendgemaakt. 2 Van Starkenborgh: 'Enige aantekeningen' (z.j.), p. 17 (IC, Stukken van de GG, bundel 4). 'A.v. 4 J. G. van Kregten: 'Dagboek' in NI, p. 347 e.v. 5 De Japanse samoerai namen op hun tochten steeds enkele waaiers mee.
1

669

KR!] G S G EV ANG ENEN

datie kon aanbieden. Inderdaad, het schip dat de gouverneur-generaal en de zijnen naar Singapore zou brengen, was oud en vies. In een van de ruimen werden van Starkenborgh en zijn lotgenoten bij Japanse militairen gepropt. 'Zweet droop in een minimum van tijd van ons lichaam', aldus weer van Kregten,
'stemming ontevreden. dering. Eten 's middags Trouwens, 's Morgens onder nul ... Japanse Geen vijandige ook hetzelfde. soldaten liggen net als wij en zijn blijkbaar veeleer pogingen met rijst: ... 's ochtends Stank groot uitzondering in dit leven.'
I

niet

stemming, Driemaal soeperige

integendeel

tot toena-

schildpadsoep, smerig. vuil en

met een of andere

toespijs,
en uitermate ontzettend doen we met eigen zweet.

De wc's spotten

met elke beschrijving ...

het hele schip smerig


1 drinkmok

tot en met. Wassen

W~ zijn zonder

sti.nken. Nagels

roetzwart.

Handen

vegen we af aan onze korte haren .

. . . De GG schikt zich bewonderenswaardig

Na drie dagen kwam het gezelschap in Singapore aan waar het daags na aankomst naar het grote krijgsgevangenenkamp Changi werd overgebracht. Daar bevonden zich al Knil-krijgsgevangenen die van Java waren gearriveerd. Op zondagmiddag 3 januari woonde van Starkenborgh er een voetbalwedstrijd tussen Britse en Nederlandse krijgsgevangenen bij. 'Hij werd', aldus de herinneringen van een lid van de StadswachtSemarang",
'keurig houding. elftallen je keel ... officieel ontvangen, Het Wilhelmus marcheerden We wonnen met trompetgeschal weergalmde aangekondigd. Alles stond in de en Engelse

over het terrein. het terrein

De Hollandse

met hun vlaggen

op; er schoot je een brok in over Jakobus Ps 134:3.'4 4:14:

de match met 3-1. brengen zal, wat is uw leven ?'3 Het was een goede

Om half een was de GG in de kerk, waar ds. Hamel preekte 'G~ die niet weet, wat morgen preek en een aangrijpende dienst; de GG werd toegezongen

Na de dienst sprak ds. Hamel met hem; 'door zijn rustig woord, zijn waardige houding spoorde hij', aldus de predikant, 'allen aan, de toekomst moedig onder ogen te zien."

NI,

p.
3

81315).

348. 2 A. H. Douwes: 'Persoonlijke herinneringen', p. 21 (IC, Het vers luidt in de Statenvertaling: 'Gij die niet weet wat morgen

geschieden zal! Want hoedanig is uw leven? Want het is een damp, die voor een weinig tijd gezien wordt, en daarna verdwijnt.' 4 'Dat's Heren zegen op u daal/Zijn gunst uit Sion u bestraal/Hij schiep 't Heelal, Zijn naam ter eer/ Looft, looft dan aller heren Heer!' 5 Hamel, p. 95.

TRANSPORT

NAAR

SINGAPORE

Daags na die zondag begon van Starkenborgh aan een reeks bezoeken aan de barakken der Knil-krijgsgevangenen. 'Ik heb hem', schreef de Stadswachter,
'zeer van dichtbij alleen hij een nauwelijks en ligging went het kale hoorden schriftelijk officieren gezien; hoofd ... hij ziet er goed deed naar, en goedsmoeds gevangenisachtig, bij de hoogste tegen hier ontvangen is het slechte ... en niet verouderd aan "; van zijn vertrek Japanse uit,

de hogere ... en

we niets dan lof over de GG. Voor protest ingediend

van Java had voeding maar dat

autoriteit

hier, heeft hij ook al geprotesteerd die de krijgsgevangenen ook zelf op de stenen

de minderwaardige Hij vertelde geslapen,

in de gevan-

genis van Soekamiskin tenslotte

vloer te hebben eten.'?

wel, zei hij, het ergste

Op 10 januari vertrok de van Java afkomstige groep van de Special Party met een modern, snelvarend schip naar Japan 3 vanwaar zij, na een week bittere kou geleden te hebben in een leeg betonnen gebouw, opnieuw met een goed schip naar Formosa overgebracht werd. Zij kwam daar eerst, zich voegend bij anderen tot de Special Party behorende groepen, in de gebouwen van een vroegere Amerikaanse zendingspost terecht, waar zij weinig te eten kreeg en waar de Japanse bewakers meermalen ruwoptraden. Ook van Starkenborgh en ter Poorten behoorden tot diegenen die af en toe voor futiliteiten werden mishandeld. Van Starkenborgh ('altijd correct', schreef Scholten, 'vriendelijk en gemakkelijk in de omgang, de beste man die ik ooit in mijn leven ontmoet heb':') fungeerde als geitenhoeder, anderen moesten zwaarder werk doen. De acht-en-zeventig meest prominente Special-Party-Ieden, onder wie van Starkenborgh en ter Poorten, brachten vervolgens een maand in een beter kamp door, waar zij hun eerste Rode Kruis-pakket ontvingen en waar, gelijk al vermeld, de gedelegeerde van het Internationale Rode Kruis in Japan op bezoek kwam. Nadien werden van Starkenborgh, ter Poorten en zestien andere bij uitstek prominenten, onder wie gouverneur Spits, luitenant-generaal T. Bakker (die in Indi voorzitter van de Staatsmobilisatieraad was geweest) en generaal-majoor b.d. van de Militair-Geneeskundige Dienst J. van Rees, naar hun derde kamp op Formosa gebracht, waar elk, aldus ter Poorten, 'een eigen ka-

1 Alle krijgsgevangenen in het kamp van het Xde bataljon waren kort tevoren opnieuw gemillimeterd; van Starkenborgh had daartegen geprotesteerd. 2 A. H. Douwes: 'Persoonlijke herinneringen', p. 2I-22. 'Hulsew bleef in Singapore achter en heeft daar later als tolk belangrijke diensten kunnen bewijzen aan de kampleiding. 4 P. Scholten: Op reis met de 'Special Party', p. I29-30.

KRI] GS GEVANGENEN

mertje met een fauteuil, plus een oppasser kreeg. Het kan verkeren .. ." Het tweede kamp evenwel waarin de overige leden van de Special Party belandden, was weer slecht: er werd meer en meer geprotesteerd tegen het zware en vernederende werk, het leeghalen van de latrines der Japanners bijvoorbeeld, en die protesten leidden tot -een periode met strenge tucht en lange nachtelijke appls.Van belang was dat men genoeg te lezen had: aan de Special Party was een bij een Engelsman in Sjanghai in beslag genomen bibliotheek ter beschikking gesteld. Overigens was het een geestdodend bestaan: 'een leven zonder vrouwen', schreef een der Nederlandse generaals,
'zonder enige vreugde, het leven van een hond in een kennel, zelfs nog erger: dat van een plant in een pot. Een leven zonder eigen wil. Men heeft uit te voeren wat bevolen wordt ... Een mannensamenleving. Afzichtelijke mannen, waarnaar men moet kijken, wanneer we buiten de barak baden. Hoe is het mogelijk dat vrouwen naakte mannen liefbebben en in hun armen Iiggen!'? In oktober '44, toen Nimitz zich op de Marianen had genesteld en MacArthur in de Philippijnen was doorgedrongen, gingen de Japanners rekening houden met een Geallieerde landing op Formosa: zij besloten een deel van de Special Party via Japan en Korea naar Mandsjoerije, de overigen naar Japan over te brengen. Dat gebeurde in drie groepen: de groep van de achttien (zij werd met een vliegtuig naar Japan vervoerd), de groep van de ouderen onder de overige leden van de Special Party die in oktober '44 naar Mandsjoerije werd gestuurd, en de wat kleinere groep van de jongeren die in januari en februari '45 naar Japan werd overgebracht. In Mandsjoerije waren de daarheen gebrachte Nederlandse krijgsgevangenen eerst samen in een kamp, ca. 300 km benoorden Moekden: een oude kazerne van Russische spoorwegtroepen. Vandaar werd de groep van de achttien nog ca. 200 km verder gevoerd naar Sian (zie kaart I op de pag.'s 4-5). Voor zijn vertrek brachten de hoge officieren van de Koninklijke Marine en van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger in groepen van vier van Starkenborgh een afscheidsbezoek in zijn, aldus Vromans, 'troosteloos leeg en kaal vertrek, zonder uitzicht, met n stoel en een ijzeren ledikant, meer niet.'? Van Starkenborgh 'zat', schreef Scholten,
I Ter Poorten, aangehaald in A. Dubois: De muren spreken (1946), p. 284. 2 Aangehaald in P. Scholten: Op reis mel de 'Special Party', p. 174. 'A. G. Vromans: 'Enige aantekeningen over jhr. van Starkenborgh', p.20.

DE

'SPECIAL

PARTY'

NAAR

MANDSJOERIJE

'Op de enige stoel ... ; de bezoekers namen plaats op het bed. We spraken o.m. over de toekomst en de bevrijding van Indi. Jhr. van Starkenborgh zei: 'Eerst orde en rust herstellen, dan praten en de bevolking in het vooruitzicht stellen dat zij op den duur' (door hem op een tijd van dertig jaar geschat) 'haar zelfstandigheid zal verkrijgen, wanneer ze er rijp voor is."
1

In heel Mandsjoerije was het in de winter van '44-'45 bitter koud: het vroor er 40 graden. Maar Japans nederlaag tekende zich af! Het gevangenenregime werd minder streng, mishandelingen kwamen niet meer voor en de leden van de Special Party kregen voldoende Rode Kruispakketten (afkomstig van het Japanse schip dat naar Nakhodka gevaren was). In mei '45 werden de naar Mandsjoerije getransporteerde leden van de Special Party, behalve de groep in Sian, in Moekden geconcentreerd in een kamp waar zich al ca.achthonderd Amerikaanse en Britse en enkele Nederlandse 'gewone' krijgsgevangenen bevonden. Hun komst trok de aandacht: 'zes-en-zestig generaals en honderdveertig kolonels', aldus een der Nederlanders, 'iets wat je niet bepaald iedere dag tegenkomt.'? Van het kamp in Moekden uit moest in fabrieken gewerkt worden en er werd hier weer honger geleden. Hoe de kleine groep in Sian en de grote in Moekden zijn bevrijd, zullen wij in deel I I C verhalen.

Scheepstransporten
De van Java afkomstige leden van de Special Party hadden in zoverre geluk gehad dat het eerste gedeelte van hun transport naar Formosa (het transport Priok-Singapore) aan boord van een vervuild, overvol en langzaam schip slechts enkele dagen duurde en dat het tweede en het derde gedeelte (de trajecten Singapore-Japan en Japan-Formosa) in een modern schip werden afgelegd. Bovendien vonden die transporten plaats in een fase waarin de Amerikaanse onderzeeboten slechts ineffectieve torpedo's bezaten en de overige Geallieerde zeestrijdkrachten alsmede de Geallieerde luchtstrijdkrachten ver van de zeegebieden opereerden waarin de meeste Japanse schepen voeren. Later werd dit anders. De Japanners kregen zulk een tekort aan scheepsruimte dat zowel hun eigen troepen

1 P. Scholten: Op reis met de 'Special Party', p. 209-10. p. 5 (21 mei 1945) (IC, dagboek no. 239)

J. D. Backer: 'Dagboek'

673

KRIJGSGEVANGENEN

als de krijgsgevangenen zich met steeds minder ruimte moesten behelpen, de Amerikaanse onderzeeboten troffen van september '43 af met hun betere torpedo's talrijke schepen die krijgsgevangenen aan boord hadden, en de overige Geallieerde zeekrachten alsmede de luchtstrijdkrachten konden ook in en boven de wateren van de Nanjo gaan opereren. Zoals in hoofdstuk I uiteengezet, kenden de Geallieerde staven de routes van de Japanse convooien: zij wisten precies waar en wanneer bepaalde Japanse transportschepen zich om twaalf uur 's middags op elke dag van hun vaarperiode dienden te bevinden, maar dat er aan boord van die schepen soms duizenden Geallieerde krijgsgevangenen meevoeren, was hun onbekend. Wij herinneren er voorts aan dat de Geallieerde regeringen over het algemeen nauwelijks iets wisten van de omstandigheden waarin de Geallieerde krijgsgevangenen vervoerd werden en moesten zwoegen in het Nanjo-gebied waar Japan geen enkele vorm van inspectie door buitenlanders toestond, en dat zij daarvan pas een eerste beeld kregen in september '44, toen ter hoogte van Formosa een aantal krijgsgevangenen van de Birma-spoorweg uit zee werd opgepikt. Dit heeft er allemaal toe geleid dat de meeste scheepstransporten voor de krijgsgevangenen een verschrikking werden (er zijn ook minder slechte transporten geweest) en dat velen, volgens de Japanse gegevens bijna elfduizend, tijdens die transporten zijn verdronken. Dat deze bij vrijwel allen met angst gepaard gingen, spreekt vanzelf. De krijgsgevangenen beseften dat hun schip heel wel doelwit kon worden van een Geallieerde aanval - velen wisten bovendien bij geruchte dat Japanse schepen tot zinken waren gebracht; dat zij groot gevaar zouden lopen wanneer hun schip door een torpedo of door bommen zou worden getroffen, was hun duidelijk. Die angst moesten zij doorstaan in omstandigheden die op zichzelf al een beproeving vormden: zij waren opeengepakt in smerige ruimen van meestallangzame schepen - ruimen waarin men soms niet eens rechtop kon staan, die slecht verlicht waren en nauwelijks geventileerd en waarin het ondragelijk warm en benauwd kon worden (er hebben zich verstikkingsgevallen voorgedaan); zij leden honger en, erger nog, dorst; zij vervuilden en er waren nooit voldoende gelegenheden om de behoeften te doen; velen waren bij tijd en wijle zeeziek; brak aan boord van zulk een schip dysenterie uit, dan kon de infectie zich spoedig verspreiden, kwam in de betrokken ruimen een verpestende stank te hangen en waren sterfgevallen niet zeldzaam. Daarbij bedenke men dat in '42, toen de Japanse schepen nog niet in convooi voeren, een zeereis naar Japan (er zijn in totaal minstens 40 scheepstransporten van krijgsgevangenen naar Japan geweest, waarvan minstens 28

674

'I

AM

SORRY,

BUT

LET

THEM

DIE'

uit Singapore) veelal slechts tien etmalen in beslag nam, maar in '43 kon zulk een reis al drie tot vier weken duren en in '44, toen de Japanse schepen dicht onder de kust van Frans-lndo-China en China bleven, twee tot drie maanden. Menigmaal gaven de kampoudsten aan boord van de transportschepen zich moeite voor een betere behandeling van hun medegevangenen. Succes hadden zij niet. De verantwoordelijke Japanse scheeps- en andere officieren plachten met lagere Japanse militairen al geen enkele eonsideratie te hebben, laat staan met krijgsgevangenen. Kapitein Meys die op 16 oktober '42 Priok verliet met het transport van bijna zevenhonderd krijgsgevangenen naar Japan, werd op 27 oktober in Singapore met die bijna zevenhonderd (en ca. zevenhonderd andere krijgsgevangenen) aan boord gebracht van een Japans schip waar die ca. veertienhonderd mannen gelegerd werden op het tussendek en, bovenop bauxiet, in de twee achterste ruimen. Een week na vertrek brak een dysenterie-epidemie uit. Het schip deed Saigon aan. Daar en in nog een tweede haven verzocht Meys de Japanse officier die het transport begeleidde, diegenen die het ernstigst ziek waren, in een hospitaal te doen opnemen - 'het motief dat de patinten anders zouden sterven, werd', aldus Meys, 'beantwoord met: 'I am sorry, but let them die." 1 Dit ene transport deed meer dan dertig van de van Java afkomstige krijgsgevangenen bezwijken. Meys kwam met de zijnen na een maand varen in Japan aan. Enkele weken later arriveerde er een schip waarop tachtig van de ca. duizend krijgsgevangenen bezweken waren, terwijl nog meer dan tweehonderd aan de wal stierven. Dit gebeuren leidde er toe dat de militaire autoriteiten te Tokio een order uitvaardigden van de volgende inhoud: 'Voorkomen moet worden dat een te groot percentage van de krijgsgevangenen tijdens het transport overlijdt; meer dan IS procent is niet te verantwoorden.'?

*
Enkele scheepstransporten willen wij beschrijven wanneer wij de ervaringen van de desbetreffende groepen krijgsgevangenen weergeven, maar andere transporten verdienen hier reeds vermelding en dan in de eerste
I P. J. c. Meys: 'Rapport' (26 sept. 1945), p. 3 (IC, 1095). 2 Aangehaald in H. L. Leffelaar en E. van Witsen: Werkers aan de Birma-spoorweg (1982), p. 98 (verder aan te halen als: Leffelaar en van Witsen).

675

KRIJGSGEVANGENEN

plaats die waarmee Knil-krijgsgevangenen naar Birma werden overgebracht. Het meeste weten wij van het transport dat op 15 oktober '42 Priok verliet met ca. zeventienhonderd gevangenen, onder wie Wim Kan. Deze groep werd in Priok door met stokken gewapende Japanners stinkende ruimen ingeranseld. 'Hier heerst', schreef Wim Kan, 'een temperatuur van ver over de honderd graden en voortdurend vallen er dan ook mensen flauw.' 1 Er waren, toen het schip Singapore aandeed, al meer dan honderd dysenterie-patinten (zestig ernstige mochten van boord gaan); bovendien had zich een rode hond-epidemie voorgedaan. Van Singapore ging het in zigzag-koers naar Penang. Daar bleef het schip negen dagen liggen.' 'Het leven', aldus een Nederlandse marine-officier,
'in de bloedhete ruimen van het stilliggende, zongeblakerde schip is gedurende al deze ... schijnbaar eindeloze dagen een onbeschrijfelijke hel. Driekwart liter drinkwater slechts wordt er per etmaal verstrekt, terwijl elke druppel vocht uit ons lichaam transpireert. De dikke korsten rode hond, waarmede wij zijn overdekt, scheuren en barsten open. Maar omdat onze eigen lichaamsstank ondragelijk is en wij daarvoor niet kunnen weglopen, laten sommigen (zoals ikzelf) zich aan dek met zeewater afspuiten, niettegenstaande de marteling der inwerking van het zoute water op onze open wonden."

Pas drie weken na het vertrek uit Priok werd Rangoon bereikt. Kan: 'Meer dan de helft van de krijgsgevangenen lijdt aan dysenteric." Er waren acht doden. De overlevenden werden, alvorens aan het werk te worden gezet, in de gevangenis van Rangoon opgesloten. Het verblijf daar duurde twee-en-een-halve maand. Toen het vertrek naar het trac van de Birma-spoorweg plaatsvond, waren van de ca. zestienhonderddertig krijgsgevangenen die Singapore hadden verlaten, omstreeks tweehonderdvijf-en-twintig bezweken: bijna n op de zeven. Een tweede transport naar Birma met ca. duizend krijgsgevangenen, allen Nederlanders en Indische Nederlanders, vond plaats met een schip dat, nadat het Penang was gepasseerd, op volle zee een voltreffer kreeg

Wim Kan en Corry Vonk: Honderd dagen uit en thuis, p. 35. Op de rede van Penang poogde een matroos te vluchten: hij liet zich langs de ankerketting in het water glijden. Daarbij werd hij betrapt. Vervolgens werd hij door elf Japanse soldaten ernstig mishandeld, waarna hij nog op het voorschip drie etmalen lang in de houding moest staan. Hij overleed in Rangoon. 3 Aangehaald in K W. L. Bezemer: Verdreven doch niet verslagen. Verdere verrichtingen der Koninklijke Marine in de Tweede Wereldoorlog (I967), p. I54. Wim Kan en Carry Vonk: Honderd dagen uit en thuis, p. 37.
1 2 4

TRANSPORTEN

NAAR

BIRMA

van een Britse bommenwerper en onmiddellijk slagzij maakte. 'Na de eerste ontploffingen' (er waren eerst enkele near-misses geweest) 'ontstond', aldus later de kampoudste van dit transport, 'een tumult. Ik trachtte de gevangenen te kalmeren en raadde aan, de reddingsgordels' (bijna ieder had er een ontvangen) 'aan te doen. De japanse bewakingstroepen waren hun verstand kwijt. Zij trachtten een uitweg naar boven te krijgen door de krijgsgevangenen van de' (loodrechte en smalle) 'trappen te slaan en links en rechts te slaan en te trappen.' 1 Het schip zonk na ca. twintig minuten. De meeste Knil-krijgsgevangenen werden gered door een ander japans schip met krijgsgevangenen dat zich in de nabijheid bevond, maar ca. dertig werden vermist en elf overleden voordat dat tweede schip de haven van Moelmein binnenliep. Zieken en gewonden mochten daar niet in het aanwezige missiehospitaal opgenomen worden - alle geredden kwamen in de gevangenis terecht, sommigen die bij de scheepsramp alles verloren hadden, met niet meer dan een broekje aan 'en als ze dit wilden reinigen, moesten ze naakt wachten."

*
De twee trarisporten waarbij aan Nederlandse kant de meeste slachtoffers vielen, vonden beide in september '44 plaats: het transport van de '[oenio Maroe' die, van Priok op weg naar Padang (vandaar zouden de gevangenen bij de aanleg van de Pakanbaroe-spoorweg worden ingezet), op 18 september onder de kust van Sumatra door een Britse onderzeeboot tot zinken werd gebracht, en dat van de 'Hokoekoe Maroe, die, op weg naar japan, op 21 en 23 september bij Manila werd aangevallen door Amerikaanse bommenwerpers. De ']oenio Maroe' had, toen zij op 16 september '44 Priok verliet, ca. twee-en-veertighonderd romoesja's, onder wie jongens van twaalf en dertienjaar, en ca. drie-en-twintighonderd krijgsgevangenen aan boord: bijna vijfhonderd Ambonnezen en Menadonezen (Knil-militairen, onder hen een aantal gepensioneerden, die allen geweigerd hadden, heiho te worden) en ruim achttienhonderd anderen: een klein aantal Britten, Australirs en Amerikanen, veruit de meesten Nederlanders en Indische

I Regeringsbureau Opsporing van Oorlogsmisdadigers: R C. Soetbrood Piccardt, p. 4 (IC, 738). 2 A.v.

p.v., 20 sept.

I946, van

677

KRljGSGEV

ANGENEN

Nederlanders, onder wie zich niet alleen militairen van het Knil en van de marine en een deel van de leden van de Stadswacht Batavia1 bevonden maar ook opvarenden van de Nederlandse koopvaardij die door de Japanners als krijgsgevangenen waren aangemerkt. Die Nederlanders en Indische Nederlanders waren goeddeels afkomstig uit het kamp van het Xde bataljon te Batavia, waar de Japanners, bevreesd dat zich na aankomst op Sumatra verzetsgroepen zouden vormen, voor het betrokken transport ook bejaarden, zieken en invaliden hadden aangewezen; op weg naar Priok zag men, aldus later een Nederlandse krijgsgevangene, F. F. E. von Fuchs, 'ouden van dagen en gebrekkigen in de gelederen strompelen, zieken werden op baren meegedragen.' 2 Het schip had voor zijn bemanning en ruim zesduizendvijfhonderd andere opvarenden geen reddingsmiddelen van betekenis aan boord: twee oude sloepen hingen in de davits en op dek lagen vlotten van houten raamwerk, maar geen van de romoesja's of krijgsgevangenen had een reddingsgordel- de Japanners daarentegen droegen allen een zwemvest. Een Japans vliegtuig begeleidde het schip: het diende Geallieerde duikboten op afstand te houden. Twee dagen na het vertrek, 18 september dus, in de namiddag, was dat vliegtuig verdwenen en ter hoogte van Benkoelen, ca. 20 km uit de kust, werd de 'joenio Maroe' even voor half zes (Japanse tijd! het werd pas na half acht donker) door twee torpedo's getroffen, waarvan een in een van de ruimen talrijke slachtoffers maakte.'. Het schip zonk langzaam en begon toen te hellen. Paniek brak uit, 'eerst in het ruim', aldus von Fuchs, 'waar de een de ander met stukken hout en ijzer neersloeg om het eerste boven te kunnen zijn, later ook aan dek." Daar was spoedig geen Japanner meer te bekennen: zij hadden de twee sloepen gevierd en daarin had een deel van de bemanning en van het bewakingspersoneel een plaats gevonden - andere Japanners, die de reddingsvlotten in zee geworpen hadden, waren die vlotten nagesprongen en trachtten er op te klauteren. Slechts weinigen van de romoesja's konden zwemmen; voorzover zij uit
1 Dezen waren afkomstig uit het grootste burger-interneringskamp te Bandoeng; in het interneringskamp te Tjimahi hadden zij zich niet gemeld op aansporing van een hunner, prof. Wertheim,. die er op had gewezen dat de Japanners zich bij de behandeling van krijgsgevangenen niet aan de Conventie van Genve hielden. 2 F. F. E. von Fuchs: 'De torpedoramp van de 'joenioMaroe', p. 4 (IC, IS 871). 3 Onze algemene gegevens voor het navolgende ontleenden wij aan de in '84 in opdracht van de Stichting Herdenking Joenio Maroe-Sumatra door E. Melis samengestelde uitgave: Eresaluut boven massagraf 4 F. F. E. von Fuchs: 'De torpedoramp van de '[oenio Maroe', p.16.

DE

ONDERGANG

VAN

DE

']OENIO

MAROE'

de ruimen boven hadden kunnen komen, klampten de meesten hunner zich op het steeds meer hellende dek aan alles vast wat houvast bood; zij werden, toen het schip omstreeks een kwartier na de torpedering zonk, mt allen die nog in de ruimen waren, onder hen de gewonden, mee de diepte ingezogen.' Op zee trachtten talloze drenkelingen op de ronddrijvende vlotten of aan boord van de sloepen te komen. Wie die sloepen naderde, had geen kans: 'iedere niet-Japanse drenkeling ... werd met zwaard en bijl geweerd, de halsstarrigen de vingers of de handen afgehouwen of de schedel gekloofd." Van enkele vlotten af gebeurde hetzelfde. 'JiVhen I was floating around', zo verklaarde in april' 46 een N ederlander, H. A. Angenent,
'L noticed a raft on which there were three European prisoners-oj-war Some moments afterwards I saw three japanese men on it. The japanese then threw the three Europeans
3

and three Amboynese. and when they

guards boarding the raft, assisted by the overboard ...

tried to climb on the raft again, the japanese them was hit with the axe on his skull.'

chopped off these poor men's hands. One oj

Van de twee kleine marinevaartuigen die de 'Joenio Maroe' hadden gescorteerd, een kanonneerboot en een korvet (schepen die in '41 in Soerabaja gebouwd, bij de komst der Japanners tot zinken gebracht maar door dezen gelicht waren), nam slechts het korvet op de r8de een aantal drenkelingen aan boord; dit schip voer naar Padang en keerde niet naar de plaats van de ramp terug. De kanonneerboot pikte op de r8de ca.vijftig drenkelingen uit zee, onder wie zich geen enkele Japanner bevond, en voer naar de kust waar de geredden de laatste 500 meter moesten zwemmen. Het reddingswerk hervattend concentreerde dit schip zich op de rede op de Japanners, allereerst op de degenen die zich in de sloepen bevonden. Talrijke vlotten dreven toen nog op zee rond; er zaten drenkelingen op, anderen hielden zich er aan vast, maar van dezen moest de een na de ander door oververmoeidheid of door kramp loslaten. De kanonneerboot voer naar de vlotten waarop zich Japanners bevonden (sommigen dezer hadden vlaggetjes bij zich om mee te zwaaien), maar het vaartuig nam ook ca. driehonderd andere drenkelingen aan boord: voor het ranke schip te veel, vond de commandant. Enige geredden die

1 Vermelding verdient dat aalmoezenier Xaverius Vloet weigerde van boord te gaan; hij beschouwde het als zijn taak een ieder die daar prijs op stelde, generale absolutie te geven. 2 F. F. E. von Fuchs: 'De torpedoramp van de 'joenio Maroe', p. 17. 3 WelT 4: Verklaring, I april 1946, van H. M. Angenent (IC, 355).

679

KRIJGSGEVANGENEN

er slecht aan toe waren, werden in zee gesmeten. Alle geredden werden aan de kust ontscheept. De volgende dag, de zoste, voer de kanonneerboot opnieuw naar de plaats van de ramp en pikte toen nog eens ca. tweehonderdvijftig drenkelingen op: ca. honderdvijftig krijgsgevangenen en ca. honderd romoesja's. De commandant van het schip deed toen evenwel weten dat hij slechts diegenen aan boord zou houden van wie aangenomen mocht worden dat zij niet vr aankomst in Padang overleden zouden zijn - het leek het veiligste om maar wakker te blijven. Maar, aldus Fuchs, die een der geredden was, 'zo uitgeput waren de mannen dat, als ze toch ingeslapenwaren, ze met geen mogelijkheid meer wakker waren te krijgen. En dan waren ze wg, want de commandant wenste geen 'lijken' en wie niet wakker was te porren, werd 'overleden' verklaarden ging dan maar over de reling' dat gebeurde met drie-en-twintig geredden: achttien romoesja's, vijf krijgsgevangen en. Behalve aan boord van de twee Japanse schepen kwamen er ook drenkelingen op andere wijze op Sumatra aan land: vlotten met enkele honderden bereikten de kust. In totaal kwamen van de ca.vierduizendtweehonderd romcesja's slechts ca. tweehonderd aan wal, van de bijna vijfhonderd Ambonnezen en Menadonezen tweehonderdnegentien en van de ruim achttienhonderd andere krijgsgevangenen vierhonderdzestig. De ondergang van de ']oenio Maroe' had dus ca. vijfduizendzeshonderd mensenlevens gevergd; het is de grootste scheepsramp geweest die zich ooit heeft voorgedaan.

*
Nu de 'Hokoekoe Maroe'. Dit roestige schip nam op 27 juni '44 in Singapore bijna dertienhonderd Britse en Nederlandse krijgsgevangenen aan boord: overlevenden uit de werkkampen aan de Birma-spoorweg, die naar Singapore waren teruggevoerd en die nu naar Japan moesten worden overgebracht. Voorshands bleef het schip liggen: de machines waren onklaar. In de ruimen brak dysenterie uit. Het was er snikheet. De krijgsgevangenen mochten overdag in groepjes van twintig een half uur aan dek vertoeven; daartoe kreeg elk dus slechts eens in de drie dagen gelegenheid. Pas na drie weken stak de 'Hokoekoe Maroe' van wal. Het schip kwam in tien dagen varen

680

DE

'HOKOEKOE

MAROE'

niet verder dan Miri op Brits-Noord-Borneo: hemelsbreed een afstand van I 200 Ian. Weer waren de machines onklaar, weer moest op een snikhete rede gewacht worden. Er waren daar dagen waarop tien krijgsgevangenen bezweken. Toen het schip, na drie weken oponthoud verder varend, Manila bereikte, waren er honderd doden. Voor Manila lag het een week stil. Honderdvijftien krijgsgevangenen waren gestorven, toen het op 19 september vertrok als deel van een door Japanse torpedobootjagers en korvetten begeleid convooi van ca. 35 schepen, meest tankers. Het vertrek van het convooi was aan de Amerikaanse Intelligence bekend. Op 21 september werden de begeleidende oorlogsbodems en de schepen van het convooi door ca. 75 duikbommenwerpers van Halsey's vloot aangevallen. Die toestellen brachten, op twee torpedobootjagers na, het gehele eskorte tot zinken en concentreerden zich toen op de Japanse tankers en vrachtschepen. De 'Hokoekoe Maroe' kreeg twee nearmisses en twee voltreffers. 'Alles schreeuwde en liep door elkaar als wilden', aldus een Nederlandse krijgsgevangene,
'er heerste paniek in de ruimen. De zieken schreeuwden om hulp en de gezonden vochten om zwemvesten. Toen werden wij gemitrailleerd, verschillende jongens werden getroffen en kropen dieper het ruim in ... Na twee minuten zonk het schip in de diepte met nog het grootste deel van onze jongens er in. Wij zwommen naar de vlotten die hier en daar dreven en hielden ons daaraan vast. Herhaaldelijk werden wij in het water gemitrailleerd ... Velen werden getroffen ... Wij probeerden te schreeuwen 'niet schieten' en met de handen te zwaaien, maar het hielp niets. De vliegers hielden ons voor Jappen, want wij waren even bruin verbrand door de zon.'
1

De ondergang van de 'Hokoekoe Maroe' kostte bijna achthonderd krijgsgevangenen het leven - ca. driehonderdtachtig bereikten de wal, waar zij door de Japanners eerst in een van de op Luzon bestaande krijgsgevangenenkampen en nadien in de gevangenis van Manila werden opgesloten, twaalf anderen (negen Britten, drie Nederlanders), door de Japanse kustwacht niet opgemerkt, sloten zich bij een Philippijnse guerrillagroep aan. Nog zijn wij er niet. De ca. driehonderdtachtig krijgsgevangenen die in Manila opgesloten waren, werden samen met ruim twaalfhonderd Amerikaanse krijgsge-

Aangehaald in Leffelaar en van Witsen, p. 308.

681

KRIJGSGEVANGENEN

vangenen op 13 december, zeven dagen voordat MacArthur op Luzon zou landen, aan boord gebracht van een modern, van veel afweermiddelen voorzien Japans schip, de 'Oriohoe Maroe', dat ook enkele honderden Japanse burgers en gewonde militairen naar Japan wilde brengen. Dit schip werd daags na vertrek vier uur lang door vliegtuigen van de Amerikaanse marine bestookt en de dag daarna opnieuw. 'Het afweervuur van het zwaar bewapende schip', aldus een sergeant-majoor van het KniP, 'was hevig. Na ongeveer een kwartier kreeg het achterschip een voltreffer ... Enige honderden, als sardines op elkaar gepakt in de laadgangen op dit gedeelte, verloren het leven. Toen enkelen vrijwel hysterisch een poging deden uit het luik te ontsnappen langs de enige ladder en langs alles wat slechts naar buiten leidde, begonnen de Japanse schildwachten door de verstikkende kruitdamp heen naar beneden te schieten. Velen hebben daarbij het leven gelaten.' Enige tijd later werden de krijgsgevangenen naar de wal gebracht. Van de bijna zestienhonderd hunner waren bijna negenhonderd omgekomen. Hoeveel Nederlanders bij het transport met de 'Hokoekoe Maroe', resp. de 'Oriohoe Maroe' zijn omgekomen, weten wij niet, maar ter afsluiting van deze paragraaf zij vermeld dat men het totaal-aantal Nederlandse en Indisch-Nederlandse krijgsgevangenen dat als gevolg van de scheepstransporten het leven verloren heeft, op ca. vierduizend schat: negenhonderd mr dan er omgekomen zijn aan de beruchte Birma-spoorweg.

Birma-spoorweg?
Zoals wij in hoofdstuk I beschreven, maakte het Japanse Vijftiende Leger bij zijn opmars naar Birma die in december '41 begon, gebruik van een eeuwenoud pad dat de bergruggen kruiste die Thailand van Birma scheiden. Het kan zijn dat toen reeds Japanse officieren op het denkbeeld kwamen om, dat trac volgend, een spoorlijn aan te leggen maar die aanleg was op dat moment in de visie van diegenen die de Japanse strategie bepaalden, niet pers noodzakelijk: zij vertrouwden dat zij hun Vijftiende Leger in Birma konden bevoorraden via de havens van Ran1 Tekstvan zijn verslagd.d. 29 juni 1946: NI, p. 350-51. 2 Onze algemenegegevens ontlenen wij in hoofdzaakaan het werk van Leffelaaren van Witsen: Werkers aan de

Birma-spoorweg.

682

'DOODMOE

...

GEEN

ETEN'

goon en Moelmein (zie kaart XVII op pag. 685) en namen aan dat zulks in het geheel geen moeilijkheden zou geven als eenmaal de Britse Eastern Fleet uit de Indische Oceaan was verdreven. Dat laatste lukte slechts ten dele: wel moest na de uitval van de japanse slagvloot naar Ceylon admiraal Somerville zijn zware eenheden naar Bombay en Mombasa (op de oostkust van Afrika) verplaatsen, maar de Britse basis op Ceylon werd niet opgegeven en Britse onderzeeboten en bommenwerpers bleven ageren tegen japanse schepen die van Singapore naar Rangoon en Moelmein voeren. Het eerste besluit dat de japanse bevelhebbers in de Nanjo toen namen, was om in het uiterste zuiden van Birma op drie punten vliegvelden aan te leggen, opdat de japanse luchtmacht de scheepvaart naar en van Rangoon en Moelmein zou kunnen beschermen - het was voor de aanleg van deze vliegvelden dat in mei '42 ca. drieduizend Australische krijgsgevangenen aan boord van twee schepen Singapore verlieten en dat aan die ca. drieduizend op Sumatra, t.W.in Belawan, op een derde schip nog eens ca. tweeduizend krijgsgevangenen werden toegevoegd: ca. vijftienhonderd Nederlanders en Indische Nederlanders en ca. vijfhonderd Britten. De vijftienhonderd Nederlanders en Indische Nederlanders bereikten op 25 mei een kustgedeelte bij Tavoi dat een natuurlijke haven was, en werden er drie dagen later gedebarkeerd, waarna zij onder stokslagen vier uur lang voortgedreven werden naar, zo noteerde in zijn dagboek een Nederlandse veldprediker, ds. C. Mak, 'een soort veekraal vol drek van dysenteriepatinten'.' Twee dagen later moesten zij naar Tavoi marcheren: een afstand van 33 kilometer. 'Bedekte lucht, 's middags stortbuien; ellendig, maar volgehouden met gebed. Zieken geslagen, uitvallers mishandeld ... Doodmoe ... Geen eten ... Voor allen zware avond, doornat ... Geruchten!'? Op I juni vond het vertrek van de eerste groep plaats die het vliegveld bij Tavoi moest gaan aanleggen. Er werkten daar ook Australirs; van dezen waren acht er vandoor gegaan maar zij waren door Birmanen tegen een geldelijke beloning aan de japanners uitgeleverd en door dezen doodgeschoten. 'Overal ziekte, slapte', noteerde ds. Mak op 9 juni.' 'Rijst te weinig, geen suiker, geen zout.' De hongerziekte deed haar intrede - 26 juni:
'De mensen sterven volkomen onverwachts. Weer nieuw verschijnsel, waar komt het vandaan? Dikke voeten, opgezette gezichten, wonden die niet genezen .. De klok van je maag loopt uren op die van de keuken voor."

Aangehaald in Leffelaar en van Witsen, p. 92.

A.v., p. 93.

'A.v.

'A.v.

KRIJGSGEVANGENEN

Deze krijgsgevangenen werden enige tijd later, toen het vliegveld bij Tavoi voltooid was, noordwaarts gevoerd naar Thanbyuzayat (ca. 60 km ten zuiden van Moelmein): een plaats aan de spoorweg van Ye naar Rangoon, die het eindpunt moest worden van de nieuwe lijn welke het spoorwegnet van Thailand aansluiting moest geven op dat van Birma; die nieuwe lijn zou grotendeels op Thais grondgebied komen te liggen maar wij willen haar 'de Birma-spoorweg' blijven noemen. Voordat de krijgsgevangenen van Thanbyuzayat uit aan het werk werden gezet, kregen zij eerst een toespraak aan te horen van de commandant der krijgsgevangenenkampen in Birma, een Japanse kolonel, die, aldus een korporaal van het Knil, begon met de woorden: '1 am very sorry you are prisoners of war.'
'Hij noemde ons rebellen en uitvaagsel van de maatschappij, daar wij op Sumatra hadden doorgevochten, terwijlonze hoofdmacht op Java gecapituleerd had. Na lange tijd gesproken te hebben eindigde hij zijn speech met wat de grofste leugen was: 'The most brilliant civilisation in the world is the Imperial Japanese Army.' ' 1

*
De aanleg van de Birma-spoorweg was al vr de Tweede Wereldoorlog overwogen door een Britse en een Franse maatschappij die er beide plannen voor hadden uitgewerkt. Het Grote Hoofdkwartier in Tokio besloot op 20 juni '42 tot de uitvoering van het Franse plan - op dat besluit vooruitlopend, had generaal Teraoetsji toen al bevel gegeven om de nodige inheemse werkkrachten, romoesja's, te recruteren, aan wie grote groepen krijgsgevangenen zouden worden toegevoegd. Aan de Thaise kant begon het werk op 24 juni: een groep Britse en Australische krijgsgevangenen, per trein uit Singapore aangevoerd, maakte toen in NonPladuk (zie kaart XVII) een aanvang met het bouwen van werkplaatsen en magazijnen welke voor de Birma-spoorweg nodig waren, als deze eenmaal voltooid was. Definitieve orders om de aanleg ter hand te nemen kwamen in augustus uitTokio binnen en daarin werd een termijn gesteld van veertien maanden: de nieuwe spoorweg moest dus in oktober '43 af zijn. Die spoorweg zou een lengte krijgen van 415 kilometer; het hoogste
N. Claessen, aangehaald in a.v., p. ro6.

DE

BIRMA-SPOORWEG

XVII.

De Birma-spoorweg

685

KRIJGSGEVANGENEN

punt, de z.g. Drie Pagoden-pas op de grens van Birma en Thailand, lag op ruim 300 meter. De baan met een breedte van 100 cm (normaalspoor heeft er een van 142 V2 cm) zou aangelegd worden als enkelspoor met een kleine vijftig wisselplaatsen en de bedoeling was dat hij in beide richtingen een capaciteit zou krijgen van 3 000 ton per dag. Bij die wisselplaatsen moesten rangeerterreinen worden aangelegd en opslagplaatsen o.m. voor het hout waarmee de locomotieven zouden worden gestookt. Zowel op het Thaise als op het Birmaanse grondgebied liep het eerste gedeelte van het uitgekozen traject door een bewoonde streek maar daartussen lag een berggebied dat nagenoeg onbewoond was. Dat gebied was zwaar bebost met moeilijk doordringbare tropische wouden die tot aan de toppen van de heuvels en bergen doorgingen. Het eeuwenoude pad volgde aan beide zijden van de Drie Pagoden-pas het dal van een snelstromende, geelbruine rivier (in Thailand de Kwai) - naast dat pad zou de spoorweg komen. Een omvangrijk werk! Vier miljoen kubieke meter aarde moest worden verzet en niet minder dan drie miljoen kubieke meter rots verwijderd. Bovendien moesten enkele honderden spoorbruggen worden gebouwd met een totale lengte van 14 kilometer. Twee van die bruggen zouden van ijzer zijn (die zouden uit het Nanjo-gebied worden aangevoerd, een van Java), de overige van hout. Birmaanse en Thaise romcesja's werden in juni '42 aan het werk gezet om een begin te maken met de aanleg van het trac. Zij werden bij hun arbeid door de officieren en minderen van de Japanse spoorwegtroepen, in totaal ca. tienduizend militairen, zozeer afgebeuld en zo vaak mishandeld dat de meesten er na korte tijd de brui aan gaven; velen, vooral Thais, keerden naar de streken terug vanwaar zij afkomstig waren, maar anderen, vooral Birmanen, bevreesd dat zij daar door de inheemse bestuurders weer aan de Japanners zouden worden uitgeleverd, trokken zich in het oerwoud terug en vormden daar roversbenden die het op de bezittingen zowel van de Japanners als van de krijgsgevangenen hadden gemunt. Die massale desertie van de Birmaanse en de Thaise romoesja's droeg er toe bij dat de Japanners romcesja's elders recruteerden, vooral op Java en op Malakka (daar alleen al ca. zestigduizend van de er gevestigde Tamils), bij elkaar vermoedelijk tussen de honderdtachtig- en tweehonderdduizend dwangarbeiders, en wij willen hier met nadruk onderstrepen dat, hoeveelook is geleden door de ca. een-en-zestigduizend krijgsgevangenen die bij de aanleg van de Birma-spoorweg zijn ingezet, nog mr geleden is door die romoesja's: van de krijgsgevangenen is bijna een op de vijf, van de romcesja's zijn acht, misschien wel negen, op de tien bezweken - bezweken door het harde werk, het weinige

686

PRIMITIEVE

ARBEID

voedsel en het gebrek aan medische zorg, waardoor vooral de cholera een buitensporig hoog aantal slachtoffers eiste. Zo heeft dus elke twee meter van de Birma-spoorweg een mensenleven gekost. Het aanleggen van de spoorbaan vergde, dat als eenmaal het overvloedige onderhout verwijderd was en voldoende bomen gekapt en weggesleept waren (dat wegslepen geschiedde vaak door olifanten), bepaalde gedeelten van het traject moesten worden uitgehakt of uitgegraven en dan gegaliseerd en dat op andere een smalle spoordijk moest worden opgeworpen. Tractoren en machines voor het hakken, graven, zagen en heien hadden de japanners niet: alle arbeid moest met handkracht worden uitgevoerd. Daartoe stelden zij geen bruikbare werktuigen ter beschikking. Met wrakke pikhouwelen moesten rotsen tot een diepte van acht meter worden uitgehakt, voor de af- of aanvoer van grond waren er slechts tenen draagmandjes en er moest worden gegraven met primitieve schoppen waarvan de bladen gemaakt waren uit stukken van benzinevaten en uit gemailleerde reclameborden welke de japanners in Birma, Thailand en elders hadden aangetroffen. Daar kwam dan nog bij dat al die arbeid moest worden verricht onder ongunstige klimatologische omstandigheden. In Birma en Thailand waait van april tot september de zuidwest-moesson die, komend uit de Indische Oceaan, tropische regens met zich brengt: soms regent het drie etmalen achter elkaar en er kan in een maand twee meter regen vallen I; de rivieren worden dan wilde stromen, de bodem wordt overal een diepe modderpoel en er hangt een atmosfeer als in een broeikas. Van november tot maart evenwel waait de wind uit de berglanden van Centraal-Azi; dan staat er overdag een blakerende zon en kan het 's nachts koud zijn (6 graden boven nul is dan normaal). In de twee kenteringen is er weinig wind, maar dan is de warmte bij uitstek drukkend. Redelijke onderkomens voor de mensenmassa's die bij de aanleg van de spoorweg werden ingezet, achtten de japanners niet nodig. Die mensenmassa's schoven op (in Birma zuid-, in Thailand noordwaarts), naarmate de spoorbaan vorderde. Hier en daar waren zij ondergebracht in primitieve tenten of in barakken, die zij eerst zelf moesten bouwen (de grootste complexen kwamen op de punten waar een tijdlang de meeste arbeiders werkten: de basiskampen), maar elders moesten de krijgsgevangenen en de romoesja's in de openlucht slapen, tijdens de natte moesson dus in de modder, tijdens de droge op de harde, stoffige grond. Hun voeding was onvoldoende. Tokio had voorgeschreven, en gene1

In Nederland per jaar gemiddeld 70 cm.

KRIJGSGEVANGENEN

raal Teraoetsji had doorgegeven, dat er per man per dag 550 tot 750 gram rijst en 50 tot 100 gram vlees ter beschikking moesten worden gesteld - dat leverde maximaal misschien I 700 calorien op. Die voorgeschreven rantsoenen waren maar zelden beschikbaar: op alle punten die de voedselvoorraden passeerden voordat zij de werkers bereikten, werd met de gewichten geknoeid en vond uitdroging plaats - het gevolg was dat die werkers in de regel maar 75 tot 85 % van de vastgestelde rijstrantsoenen ontvingen en het snel bederfelijke vlees zagen velen slechts zelden. Volgens de rapporten van Britse, Nederlandse en andere officieren (alle Japanse rapporten zijn door de Japanners zelf onmiddellijk na hun capitulatie vernietigd) bedroegen de dagrantsoenen die de krijgsgevangenen in werkelijkheid kregen, aan rijst maximaal 800, minimaal 300 gram, aan groente (vooral zoete aardappelen) maximaal 550, minimaal 450 gram, aan vlees (inclusiefbeen) maximaal vo, minimaal ao gram, aan suiker maximaal zy, minimaal IS gram, aan olie rnaximaal z y, minimaal IS gram, aan thee 2% gram en aan zout 20 gram. Hoe vaak men niet meer dan de minima kreeg, is niet bekend. De maximale rantsoenen zouden per dag naar schatting ruim 2000 calorien opleveren, de minimale ca. I 100. Die maximum-rantsoenen waren al te laag voor de zware arbeid die verricht moest worden (daarvoor was zeker een dieet met een verbrandingswaarde van 3 500 calorien nodig) en dat gold afortiori voor de minimum-rantsoenen. Groot waren vooral de tekorten aan vetten, eiwitten en vitaminen en daaronder gingen, wat de Knil-gevangenen betreft, vooral de Nederlanders lijden - de Indische Nederlanders, gebruik makend van het feit dat de kampen niet afgesloten waren, konden zich beter aanpassen. 'Wat nemen', tekende een Nederlandse gevangene begin '43 aan,
'Indischejongens (er zijn er heel wat hier in deze kampen) wat wij ontberingen noemen, veel gemakkelijker dan wij; het is net of ze haast allemaal het rimboeleven gewend zijn; allemaal kunnen ze koken, weten ze wat je eten kunt; ze vinden in het bos wortels en knollen, bladen enz., die ze koken en tot iets verwerken, in de rivier ontdekken ze dadelijk oesters bij het duiken op de bodem en die werden de eerste avond al gekookt en gegeten.'
1

Onvermijdelijk was het dat talrijke gevangenen aan de hongerziekte gingen lijden alsmede aan avitaminose, hetgeen o.m., zoals wij al vermeldden, het gezichtsvermogen aantast.

A. H. Douwes: 'Persoonlijke herinneringen',

p. 30.

688

VOEDSELTEKORTEN

Behalve dat zij te weinig te eten kregen, waren de krijgsgevangenen ook slecht gekleed en slecht geschoeid. Zij mochten bij hun vertrek van Java en Sumatra slechts een ransel meenemen (de officieren tevens een koffertje) - meer dan twee uniformen hadden de meesten niet bij zich. Die kleding sleet snel en schaamlapjes waren het enige dat de Japanners ter beschikking stelden. De legerschoenen waren niet bestand tegen de omstandigheden waarin gewerkt moest worden - in de modder rotten het leer en het canvas weg. Aan de rubberschoentjes die de Japanners soms uitdeelden, was maar een kort leven beschoren. Het gevolg was dat zeer velen spoedig op houten kleppers of zelfs blootsvoets liepen; dan ontstonden spoedig wondjes die zich tot ontstekingen, ja tot de gevaarlijke tropenzweren ontwikkelden.

*
Voordat de krijgsgevangenen Of in Birma Of in Thailand het begin van het spoorwegtrac bereikten, hadden zij al de nodige beproevingen achter de rug. Wij schetsten ze reeds voor de uit Belawan afkomstige groep die eerst in het zuiden van Birma een vliegveld moest aanleggen. De groepen die van Java afkomstig waren, werden in smerige, overvolle en benauwde scheepsruimen naar Singapore gebracht, daar opgesloten in het grote, hoofdzakelijk door Britten bevolkte krijgsgevangenenkamp bij de Changi-gevangenis en vervolgens in gesloten goederenwagons naar Thailand getransporteerd. Van het Changi-kamp uit moest gewerkt worden, maar bij die arbeid werden de voor de Birma-spoorweg bestemde krijgsgevangenen niet ingeschakeld; zij kregen dus ook geen corveegelden en als gevolg daarvan konden zij geen bijvoeding aanschaffen. Changi had een omvangrijke zwarte handel maar de prijzen waren voor de van Java afkomstigen te hoog, behalve voor diegenen die tabak hadden kunnen meenemen: een pond tabak bracht veel geld op. Laat ons ds. Hamel volgen op zijn transport naar Thailand, waarvoor hij op 16 januari '43 in Singapore in een goederenwagon gepropt werd:
'Vroeger waren in de wagons allerlei grondstoffen vervoerd: meel, cement, kunstmest, en sindsdien had men niet de moeite genomen ze schoon te maken. Nu perste men in elke wagon zes-en-twintig tot acht-en-twintig man met hun

KRI]GSGEV

AN GENEN

bezwete lichamen en doornatte kleding. Als allen de knien optrokken, kon men nog slechts met moeite zitten. Voor iedere wagon werden twee emmers uitgereikt, vooralsnog met onbekend doel. ... Daags was het in de wagons onverdragelijk heet. Meedogenloos brandde de zon op het ijzer ... en het zweet gutste ons van het lichaam. Wij zaten lijf aan lijf, zo weinig mogelijk kleding aan. Na zonsondergang echter werd het snel koeler en's nachts was het werkelijk koud . . . .Tweemaal daags werd [aan een station 1 gestopt; dan bestond er gelegenheid om gebruik te maken van de een of andere gemproviseerde wc langs de baan, maar het aantal dezer inrichtingen was volstrekt ontoereikend, zodat men ... eenvoudig langs de rails ging zitten ... Ieder station werd nu geteisterd door een enorme vliegenplaag - het waren deze vliegen die de dysenterie ... verspreidden omdat juist op deze stations het eten werd uitgereikt. Als de trein binnenkwam, stonden de rijst en de sajoer (groentesoep) in manden en potten gereed, overdekt met zwermen vliegen. Van iedere wagon mochten dan enkele mannen aantreden om in de in Singapore uitgereikte emmers het voedsel voor hun groep in ontvangst te nemen. Klamme ontzetting greep diegenen aan die bij het vertrek niet begrepen hadden waartoe deze emmers dienden en ze voor de nacht hadden gebruikt.'
I

Na het treintransport, dat vijf etmalen duurde, moesten de krijgsgevangenen bij het beginpunt van het trac van de Birma-spoorweg uitstappen. Begin' 43 was er van het zuiden uit meer dan IOO km rails gelegd, waarover de smalspoortrein al reed, en was het oude bospad verbreed tot een onverharde weg waarvan vrachtauto's gebruik maakten, maar noch de trein, noch de vrachtauto's werden door de Japanners ingeschakeld om de krijgsgevangenen te vervoeren naar de punten waar zij in eerste instantie aan het werk gezet zouden worden: zij moesten van kamp tot kamp lopen, veelal des nachts, de uit Singapore afkomstige Knil-militairen totdat zij over een afstand van ca. 200 kilometer een groot basiskamp hadden bereikt. In april '43 (in het begin van de regentijd dus) werd in Non-Pladuk een groep Knil-krijgsgevangenen geformeerd voor een mars van 225 km naar hun werkkamp. Wij citeren uit het verslag" van een der gevangenen:
, 19 april. Om twaalf uur 's nachts treden wij aan, na nog een maaltijd te hebben genuttigd. Zwaar beladen beginnen wij de jungle-mars ... De Japanse schildwachten lopen voor en achter de groepen om deze bij elkaar te houden. Zij hebben de bajonet op het geweer. Wij lopen telkens drie kwartier en rusten dan tien

Hamel, p.

IOI-G3.

Tekst in Leffelaar en van Witsen, p. II-24.

690

EEN VOETTOCHT

NAAR

EEN WERKKAMP

minuten. De weg is aanvankelijk weg.'

een asfaltweg, die later overgaat in een grint-

Er werd 25 kilometer afgelegd - de volgende dag dezelfde afstand.


'20 april. Na een mars van 25 kilometer zijn we in Kanchanaburi ... , een zeer oud Siamees stadje, aangekomen en ondergebracht in een overvol kamp. 21 april. Na het ontbijt behandelen we eerst onze voeten. 's Middags moeten we allen naar het Japanse hospitaal en krijgen daar injecties tegen cholera, typhus en dysenterie en ook weer een pokken-vaccinatie, vier uur van onze kostbare rusttijd zijn wij hiermee kwijt. Als we in het kamp terugkomen, moe en warm van het wachten en lopen, krijgen wij eten en gaan daarna alles inpakken, want om tien uur 's avonds moeten wij weer gepakt en gezakt aantreden om de volgende etappe af te leggen. 22 april. De ruim 25 kilometer lange mars van vannacht vielons allen zeer zwaar. Even buiten Kanchanaburi verlieten we de asfaltweg en liepen de hele nacht door een wilde, ijle vegetatie over smalle en rulle zandwegen en over vaak stukgereden grinderige wegen. Vooral dit laatste was zeer pijnlijk voor onze reeds zwaar beschadigde voeten. 's Avonds om tien uur moeten wij weer aantreden voor vertrek. Het is dan net droog. Zware regenwolken drijven langs de maan en het bos druipt van de regen, het is donker en nat; de wegen zijn een modderpoel, waarin we vaak tot onze enkels wegzakken. Het is glad en de modder zuigt bovendien erg, zodat het lopen ontzettend vermoeiend en dubbel pijnlijk is. Na een paar uur zijn velen reeds zo vermoeid, dat zij in de modder blijven liggen als zij uitglijden en geen moed meer hebben om op te staan. De volgende morgen om half tien komen wij volkomen uitgeput in een nieuw kamp aan. Een kamp is het eigenlijk niet, waar men ons onderbrengt. Het zijn een paar varkens- en geitenstallen. Wij vertrekken die avond om 10 uur. 24 april. Dodelijk vermoeid en volkomen p komen we de volgende morgen om half tien in het volgende kamp: Tarsao (km 13 I) aan. Vannacht al bij de derde trek van 40 minuten lopen begon H. (een van het groepje vrienden, waarmee we de hele mars maken) duidelijk tekenen van oververmoeidheid te geven, hij gaf over en gooide zijn ransel af, ging langs het pad liggen en barstte in huilen uit. Door wat met hem te praten konden wij hem tot opstaan bewegen. Hij was echter niet meer in staat zijn ransel te dragen, die we nadien om beurten overnamen. Bij de vierde trek kon hij niet meer en viel met L., die dezelfde verschijnselen vertoonde, uit. (L. en H. zijn later overleden). Ook wijzelf zijn doodop. 25 april (eerste Paasdag) .... Met mij werden nog zeven andere patinten, bijna allemaal lijdende aan bloeddiarree ... naar de [Japanse) dokter en zijn helper toegedragen. De behandeling is afschuwelijk en vernederend. Wij zijn ook maar Europeanen en dan nog krijgsgevangenen. Zij lachen ons uit en hebben de grootste pret om onze ellende. Diversen van ons zijn op de grond gaan liggen,

KRIJGSGEVANGENEN omdat zij zich niet meer op de been konden houden. Wij werden geschopt en getrapt en zonder onderzoek weggestuurd. Mijn wonden werden ruw behandeld, het doet erg veel pijn maar ik krijg er wat zalf op en een verband er om. En dat is veel waard. Alleen moeten we vanavond weer verder lopen. 26 april (tweede Paasdag). Om half acht vanmorgen arriveerden we in dit kamp (waarvan ik de naam niet hoorde), wij liepen vannacht in groepen van tweehonderd man, voor en achter iedere groep liep een Jap . . . . De nachten zijn donker en het lopen in het bos wordt daardoor bemoeilijkt. Herhaaldelijk stoten we onze toch al zo pijnlijke voeten tegen over het pad lopende boomwortels. Velen lijden door vitamine-gebrek aan nachtblindheid, een aantal zieken vallen uit, zij weten het nog tot een Engels kamp te brengen en blijven daar achter. Het is stil in het oerbos waar we de hele nacht doorlopen. Het vogelleven is hier niet zo levendig. Het is hier ook kouder en overal hangt mist. In het bos gillen de wau-wau's, een gibbon-soort. Zij leven in troepen en schreeuwen elkaar een naargeestig huilende roep toe. Overal en steeds horen wij hen; het maakt ons dou/n en neerslachtig. Het is eenjammerkreet, die zo volkomen past in deze trieste en sombere mistige verlatenheid van de Siamese jungle. De dag brengen we door met slapen en water koken. 's Avonds om acht uur trekken we weer verder. Bij het weggaan uit het kamp krijg ik last van buikloop. 27 april. Om half tien vanmorgen zijn wij na een vreselijke nachtmars door zeer geaccidenteerd terrein in Rintin (km r Sr ) aangekomen. De behandeling door de Jappen is ook hier zeer ruw, om niet te zeggen beestachtig. Onze toestand verergert snel. Er zijn er ook die per etmaal vijftig maal afgaan en steeds maar bloeddiarree hebben. Medicijnen hebben wij niet meer en ze worden ons door de Jap niet verstrekt. Die nacht blijven we in Rintin en slapen op een opengehakte plek in het bos. 29 april. ... Als we wakker worden, moeten we al gauwaantreden want het is de verjaardag van de Tenno Heika, de keizer van Japan. Op de weg worden wij opgesteld in gelederen van vijf; de Japanse commandant houdt een toespraak, waarvan niemand iets verstaat, daarna moeten we 'banzai' roepen. Maar daar dit de eerste keer in het geheel niet naar de zin der Jappen gaat, daar elk enthousiasme uit de grond der zaak ontbreekt, moet het herhaald worden. Ng gaat het niet goed. Nu beginnen zij met bamboes te slaan en tenslotte bereiken ze, dat een volumineus' banzai' de stilte van de jungle doorbreekt. Daarna mogen we terug naar onze ligplaatsen. Die avond vertrekt onze troep weer, maar ik blijf met elf anderen te Rintin achter, daar het ons onmogelijk is te lopen . . . . Die nacht komt er een zwaar onweer. Tegen de tropische slagregens is niets bestand. Het water stroomt over de grond, die de zondvloed niet verwerken kan, we worden door-en-door nat. Een grote lege tent staat een eindje van ons af, maar we mogen er niet in. Zieken hebben voor de Jap geen waarde meer; zij kunnen niet werken. Waarom hen dan nog te verzorgen? 1 mei. Ook de volgende dag laten ze ons de hele dag liggen. Het is nat, het

EEN

VOETTOCHT

NAAR

EEN

WERKKAMP

bos druipt van de regen. Overdag zoeken wij een zonneplekje op en vinden zo nog wat warmte. 's Nachts regent het weer. Onze toestand gaat snel achteruit. Ik durf geen beeld te schetsen, hoe wij er uitzagen, het tart elke beschrijving. 2 mei.... wordt ons 's ochtends aangezegd, dat er een auto is. We worden opgeladen, maar onze hoop om nu naar een hospitaal gebracht te worden is wederom ijdel gebleken. Men brengt ons naar het volgende jungle-kamp, Brankasi (km 208). In de along-along wildernis met wat struikopslag en enkele hoge oerbomen is een klein gebied opengebrand. Daarop worden wij neergelegd in de schaduw van een hoge boom. Wij zijn met ons twaalven. Tien lege japperitenten staan op korte afstand, maar we mogen er niet in. Eten krijgen wij niet. Het is alles een grote tragedie die zich daar afspeelt. Ik ben zelf nog het meest fit, Ik probeer bij de keuken te komen. Tot ons geluk staat daar een Hollander in. Hij helpt ons, geeft ons wat rijst en wat groentewater in een emmer, meer kan hij ook niet missen. 3 mei. De volgende morgen arriveert een Engelse party. Ik vraag of er een dokter bij is, die ons kan helpen. De dokter kan verder niets doen, er zijn geen medicijnen. Die ochtend komen er vrachtauto's, beladen met rijstbalen, voorbij. Daarop kunnen wij meerijden. Met moeite slepen wij ons naar de weg en klimmen op de auto's, die dadelijk weer door moeten rijden. Een van ons is niet vlug genoeg, of hij is reeds te veel verzwakt? Wij rijden door, het terrein is zeer geaccidenteerd en de weg gaat langs hoge kalksteengebergten en door diepe ravijnen. Tegen enen komen we te Takanun (km 218) aan, daar vinden wij onze eigen party terug. Wij danken God dat wij weer bij hen en onze eigen doktoren terug zijn. Het blijkt dat wij allen veertien dagen te vroeg te Takanun zijn aangekomen. Tenten en barakken zijn er nog slechts in zeer gering aantal voor ons beschikbaar. Hierin worden de zieken ondergebracht. Als we er aankomen, bevinden er zich reeds een vrij groot aantal Engelsen en Australirs. Zij zijn er reeds vanaf vorig jaar oktober. Hun gezondheidstoestand laat veel te wensen over. Buikklachten en malaria sleepten reeds velen van hen ten grave. De kleding is zeer schamel, velen van hen zijn nog slechts in lompen gehuld. Zij zitten onder de luizen, die zij spoedig aan ons overdoen. Het wordt nat en koud. Eind mei komen de regens door.'

De schrijver van dit verslag had geluk gehad: hij had een deel van het traject in een vrachtauto kunnen afleggen. Dat kwam, schijnt het, niet vaak voor. Vele krijgsgevangenen die het voor hen bepaalde eindpunt met geen mogelijkheid konden halen, bleven in een van de karnpen. waar overnacht was, achter maar behoorden daar niet tot de officile kampsterkte en kregen dan veelal geen rantsoenen. Op die lange nachtelijke marsen, waar het leek alsof de voeten door de zuigende modder werden vastgehouden, was het meedragen van de bagage velen te zwaar; soms

693

KRIJGSGEVANGENEN

werd een deel weggeworpen, soms een deel verkocht aan Thais, hoe laag de prijzen ook waren die dezen beden.' Bleven krijgsgevangenen op een nachtelijke mars achter, dan was er een rele kans dat zij door een roversbende overvallen en uitgeschud zouden worden. In de regel slaagden slechts de sterken er in, het door de Japanners bepaalde tempo bij te houden, en dat tempo lag menigmaal hoger dan uit het verslag dat wij aanhaalden, bleek. Er is een groep geweest van zeshonderd krijgsgevangenen die in zes nachtelijke marsen telkens ca. 30 kilometer moesten afleggen. De groep verloor vrijwel al haar bagage en van de zeshonderd bleven er tweehonderddertig achter, terwijl van de driehonderdzeventig die uitgeput het grote basiskamp bereikten, slechts tweehonderd in staat waren om aan het werk te gaan. In zulk een basiskamp bleven naar verhouding slechts weinigen: de meeste krijgsgevangenen werden gehuisvest in werkkampen, waar eerst alleen maar tenten, later barakken (beter misschien: bamboehutten) kwamen te staan: langgerekte bouwsels met ligplaatsen langs de zijkanten, haaks op een smal middenpad. Er waren ook betere barakken, maar die waren steeds voor de Japanse spoorwegtroepen en de Koreaanse bewakers bestemd. Zowel voor die Japanners als voor die Koreanen gold slechts n ding: dat de spoorweg op tijd gereed kwam. Dus werd zowel van de romcesja's als van de krijgsgevangenen het uiterste gevergd. Er moest worden gezwoegd van licht tot donker, maar als er voldoende maanlicht was, ook wel tot twee uur 's nachts - n keer is in Birma drie-en-dertig uur aan n stuk door gewerkt. Op de werkdagen begon de arbeid niet onmiddellijk: uiteindelijk moest gemiddeld van elk van de vijftig werkkampen uit een kilometer of vier gelopen worden voordat men bij de plek was waar gewerkt werd. Wie dan graven moest, diende per dag eerst twee, later drie kubieke meter grond te verzetten. Bevoorrecht waren alleen de circa vierhonderd mannen die de rails legden en vastspijkerden: hier waren de sterksten voor uitgekozen en aan hen gaven de Japanners, er van uitgaand dat per dag ca. vier kilometer rails moest worden gelegd, extra voedsel - soms hadden de leden van die 'spijkerploeg' ook een rustperiode omdat het volgende baanvak nog niet gereed was. Voor het werk aan die baanvakken werd geen extra voedsel gegeven. Hier moesten verzwakte krijgsgevangenen grond afgraven of een spoordijk opwerpen of rotsen uithakken of, soms strompelend door modder die tot aan hun knien reikte, dwarsliggers aansjouwen dan wel de zware
1 Het is aan de Birma-spoorweg ook wel voorgekomen gouden vullingen van hun gebit verkochten.

dat krijgsgevangenen

de

ZWOEGEN

AAN DE BIRMA-SPOORWEG

balken die voor de constructie van de bruggen nodig waren I - werk, verricht in wolken van vliegen, met een koortsig lichaam, met een halflege maag, vaak met snijwonden in de voeten die tropenzweren dreigden te worden, verricht onder het gebrul van de Japanners die er (voor de Koreanen gold hetzelfde) dagelijks op los ranselden. En iedere ochtend zag men, aldus Leffelaar en van Witsen, in alle kampen
'hetzelfde vreselijke tafereel ... om de mannen naar het werk te jagen bij het eerste morgenlicht. De mannen kwamen in de neervallende regen te voorschijn uit hun overvolle hutten of lekkende onderkomens. Ook de sterksten bleken uitgeput ... Zij waren gekleed in lompen of met slechts een lendedoek, de meesten waren barrevoets en die voeten waren beschadigd of gezwollen. Voeg daarbij de vijftig of zestig zieken uit de ziekenbarak, leunend op stokken of hurkend in de modder ... Zij moesten zich op het appl bevinden om het aantal vol te maken. Soms werden allen, een andere keer werd een aantal van die zieken toch naar het werk gezonden en dan verlieten zij het kamp, leunend op hun stokken en half gedragen door hun kameraden.' 2

Konden die zieken op het werk niet verder, dan was het de eerste impuls van spoorwegtroepen en bewakers om hen als saboteurs te beschouwen: militairen van de laagste rang die weigerden, 'de keizerlijke weg te volgen'! Hielpen dan schelden en ranselpartijen niet, dan kregen de betrokkenen hoogstens verlof om, tot hun groep naar het kamp terugstrompelde, te blijven liggen: in de modder, gegeseld door slagregens, of op de keiharde grond in wolken stof. In menig kamp was het regel dat zieken geen rantsoenen kregen - de Japanse kampcommandanten kregen herhaaldelijk van hun superieuren te horen dat het er in het geheel niet toe deed of zieken stierven.

*
er een reeks voorbeelden van gegeven: richtingspiketten werden verzet, waardoor baanvakken niet op elkaar aansloten, alsook hoogtepiketten waardoor de baan niet vlak kwam te liggen. Uit dat alles vloeide een zekere vertraging voort. Ook kruiwagens en tenen mandjes verdwenen wei onder het zand van de opgeworpen dijk, 'later, toen de trein ging rijden en de regenfiink op de baan had ingewerkt. ontstonden er telkens verzakkingen.' O. van Baarse!: 'Onder de Jappen', p. 68) 2 Leffelaar en van Witsen,
p. ISO.

695

KRIJGSGEVANGENEN

De hongerziekte en de avitaminose waren niet de enige ziekten die de krijgsgevangenen teisterden: er was ook dysenterie, er waren de tropenzweren, er was malaria, er was een tijdlang een cholera-epidemie. In april '43 waren twee op elke vijf krijgsgevangenen niet in staat om te werken. Van een speciaal bevel, eind van die maand uitgegeven door een van de afdelingshoofden van de Japanse administratie van de krijgsgevangenenkampen in Birma, luidde de eerste paragraaf: 'Het verheugt mij dat de aanleg van de spoorweg geheel volgens de verwachtingen voortgang maakt als gevolg van de voortgezette inspanning van alle gevangenen', en de laatste: 'Het spijt mij dat op het ogenblik 40 % van alle krijgsgevangenen ziek is. Alle kampen moeten trachten, het aantal patinten zo spoedig mogelijk te verminderen teneinde het percentage van diegenen die aan het werk zijn, te verhogen.'! Typisch Japans, deze instructie: er werd een doel gesteld, maar de middelen die moesten bevorderen dat dat doel zou worden bereikt (meer en beter voedsel, een betere medische verzorging, meer medicijnen vooral), werden niet aangegeven, laat staan ter beschikking gesteld. Toen ds. Hamel in februari '43 in het kamp Rintin aankwam (eerder genoemd in het voettocht-verslag dat wij citeerden), bezocht hij er de tenten waarin de zieken lagen. 'De toestand die ik hier aantrof', schreef hij later,
'tartte elke beschrijving ... Zieke gevangenen lagen letterlijk af te rotten." Kleding hadden ze bijna niet meer aan. Bij velen ontbraken ook dekens, een gonjezak dekte slechts hun lichaam; nog anderen lagen op de harde grond ... Het ontbrak de mannen aan alles: er waren geen lampen, geen urinaals, geen steekpannen, geen verband, geen medicijnen. Lange, diepe loopgraven, gedeeltelijk overdekt met bamboestokken, dienden tot latrines.'

Dit ziekenverblijf werd afgekeurd.


'Op een middag werden we bij de Japanners geroepen; we vernamen dat er van hogerhand opdracht was gekomen, het hospitaal naar elders te verplaatsen, ongeveer een halve kilometer verderop; de oude plek was te zwaar besmet. We juichten het besluit toe, maar de vreugde verkeerde in opperste verbazing, toen er werd verteld dat de verhuizing dadelijk moest gebeuren, geen moment van uitstel was toegestaan. Japanse militairen gingen mee, maakten tenttouwen los

Bevel, 26 april 1943, van het hoofd van de derde afdeling van de administratie der krijgsgevangenenkampen in Birma (IC, 1363). 2 Als gevolg van het gangreen dat zich uit de tropenzweren had ontwikkeld.
1

ZIEKEN

lOVERLEDENEN

en lieten in de grootste gemoedsrust de tenten neervallen op de patinten die er nog lagen.'

Met hulp van de nog werkende krijgsgevangenen die na hun dagtaak 'doodvermoeid ... het kamp kwamen binnenstrompelen', was de verhuizing om elf uur een feit. 'Toen waren alle zieken overgebracht, van enkelen hunner was het einde zeer nabij door al het gesol en gesleep.' 1 Van de prestaties der militaire artsen kreeg de Nederlandse predikant in Rintin een duidelijk beeld. 'Voor de meesten', schreef hij,
'heb ik ... groot respect gekregen: met niets wisten zij wonderen te doen. De rustige zekerheid waarmee zij de tenten rondgingen, temperatuur opnamen, een patint de pols voelden, was bemoedigend. Hier en daar spraken ze een paar woorden, schreven wat sterke thee voor of houtskool, en al wisten ze zelf beter dan ieder ander dat deze medische zorg slechts caricaturaal kon zijn, ze schiepen een sfeer van vertrouwen, men voelde zich bij hen in goede handen. Helaas hebben niet allen die achting verdiend. Sommigen verzaakten schandelijk hun plicht, misschien was de moed hun ontzonken.P

Waren in april '43 in Birma twee op de vijf krijgsgevangenen ziek, midden '43 lag het percentage zieken nog hoger. In juli werd verlof gegeven, ernstig zieken naar een basis-hospitaal over te brengen, maar alleen wanneer de betrokken Japanse kampcommandant dat goed vond. Pas begin '44 (de spoorweg was toen klaar, maar een groot deel der krijgsgevangenen had ter plekke moeten blijven voor onderhoudswerk) werden op twee plaatsen in Thailand permanente ziekenkampen gebouwd en enkele maanden later werd in Bangkok een groot hospitaal in gebruik genomen dat op last van Tokio was ingericht. Van de bijna twee-en-zestigduizend krijgsgevangenen aan de Birmaspoorweg zijn tijdens of kort na de aanleg ruim elfduizend overleden, onder hen ca. een-en-dertighonderd van de ca. achttienduizend Nederlanders en Indische Nederlanders. Hun verliezen: ruim n op de zes, zijn lager geweest dan die van de Amerikanen, Australirs en Britten. Procentueel hebben de laatste groepen krijgsgevangenen die naar de Birma-spoorweg werden gezonden, de zwaarste offers gebracht. Het betrof hier bijna drie-en-dertighonderd krijgsgevangenen, onder hen ca. vijfhonderd Nederlanders en Indische Nederlanders, die begin mei '43, toen de Japanners vreesden dat het werk niet op tijd zou zijn voltooid,

Hamel, p. 128-29, 13I en 134.

A.v., p: 130. '

697

KRIJGSGEVANGENEN

uit Singapore naar Thailand werden getransporteerd: tot deze groepen behoorden velen van de Britten en Australirs in het Changi-kamp die daar in '42 voor het werk aan de spoorweg waren afgekeurd; bovendien moesten de groepen, ingezet bij de Drie Pagoden-pas, de verste marsen maken. Uit deze groepen is ruim n op de drie Britten en ruim n op de vier Australirs overleden, daarentegen slechts n op de zestien Nederlanders en Indische Nederlanders.

*
De groep Nederlanders en Indische Nederlanders die uit Belawan afkomstig was, heeft meer dan een jaar aan de bouw van de Birmaspoorweg moeten werken - die periode is voor de van Java aangevoerde groepen enkele maanden korter geweest. Velen van de krijgsgevangenen zijn zich die tijdsduur nauwelijks bewust geweest. 'Time ceased to have any signijicance', schreef later een Australische militair.
'No one knew what day of the week nor what week ofthe month nor even what month of the year it was ... If one were to survive, it was essential not to acknowledge the horror that lay all around, still more not to perceive the effect it had upon oneself It was not wise even to look in a mirror. Life accordingly evolved into a blur of continuous work, people dying, guards bellowing, heavy loads to be carried, fever which came in tides of heat and cold on alternate days, dysentery and hunger. All these became the normal" -

des te bewonderenswaardiger, hoe sommigen zich onder al die beproevingen de noden van hun medegevangenen bewust bleven. Wij gewaagden al van de zelfopofferende arbeid van talrijke militaire artsen en willen daar de ziekenverplegers aan toevoegen over wie ds. Hamel schreef: 'Zelden zag ik zoveel hartelijk medeleven, zoveel praktische naastenliefde als onder deze mensen.'" Men kan ook denken aan de troost die geestelijken of leken-geestelijken aan zieken of stervenden boden. Van weinigen dier zielzorgers heeft zich bij de krijgsgevangenen het beeld zo scherp ingeprent als dat van ds. Hamel, die zich, zoals al vermeld, op Java vrijwillig in een krijgsgevangenenkamp had gemeld. 'Het is enorm', tekende in februari '43 een Nederlandse krijgsgevangene aan",

1 R. Braddon, aangehaald in Wigmore: The japanese Thrust, p. 584. 2 Hamel, p. II9. > A. H. Douwes: 'Persoonlijke herinneringen', p. 33 (22 febr. 1943).

DS

HAMEL

WIM

KAN

'wat een werkkracht ds. Hamel altijd weer ontwikkelt: dagelijks preken in de ziekenbarakken en bijna dagelijks weer een nieuwe preek; 's avonds avondwijding; dan de hele dag door persoonlijke bezoeken. Deze man, die tot tweemaal toe een aanbod van vrijlating afsloeg, omdat hij zijn taak ziet bij de krijgsgevangenen, met wie hij ook telkens verder trekt, verdient naar ieders oordeel een hoge koninklijke onderscheiding."

Er werden, alle moeilijkheden ten spijt, wijdingsbijeenkomsten gehouden zowel door protestanten als door katholieken - in het kamp Rintin werd een voorstel van protestantse zijde om tot gerneenschappelijke samenkomsten over te gaan, door de katholieken afgewezen; aanvaarding zou, aldus een katholiek in zijn dagboek, 'een gevaar voor onze zwakken betekenen.'? Tot studiebijeenkomsten zoals die welke de kampen op Java veelvuldig hadden gekend, kwam het aan de Birma-spoorweg niet: studieboeken en schrijfbehoeften ontbraken, er vonden teveel verhuizingen plaats en men had er de energie niet voor. Die energie kon men hoogstens nog vinden voor schaken of kaarten. Bovendien waren er sommige gevangenen die het opbrachten om hun lotgenoten enige verstrooiing te bieden. De accordeonist Han Samathini trad van begin '43 af samen met enkele anderen, voor wie Dolf Winkler de teksten schreef, in Thailand in een basiskamp op dat als ziekenkamp fungeerde, en Wim Kan bracht in kampen, eerst in Birma, later in Thailand, oude en nieuwe liedjes. Ter gelegenheid van Koninginnedag '43 (3I augustus), toen bekend was dat Mussolini in Itali ten val was gebracht", was dat een nieuw liedje: 'Herfst in Europa', waarin hij op de ondergang van 'de man uit de laars' (Mussolini) die van de 'kleine man met jesnor' (Hitler) liet volgen:
'Hoor de wind dreunt door 't woud, ginder valt al iets zwaars, kijk, de wind speelt als een kind met de man uit de laars, neemt hem op met een ruk en verdrinkt hem dan zo uit 'n paleis van geluk in zijn eigen Po!

, Ds. Hamel is in september '46 benoemd tot officier in de orde van OranjeNassau. 2 Tekst dagboek in NI, p. 365-66. 'In enkele kampen aan de Birmaspoorweg beschikten de krijgsgevangenen over een elandestien radiotoestel, een kristalontvangertje; elders kwamen soms Chinese of Thaise kranten binnen.

699

KRIJGSGEVANGENEN

Kleine man met je snor, blijf buiten deze wind, want die blaast j ou tot slot, in de richting van 't schavot! Kijk goed uit, kleine man, want de storm beukt er op los! Het is herfst in het dictatorbos !'

'Ik droeg het voor', schreef Wim Kan later,


'midden in de wildernis, op de verjaardag van koningin Wilhelmina, als slot van een enigszins nationaal gekleurd cabaretprogramma. Het publiek was in zo'n uitgelaten stemming gekomen, dat men, toen het lied uit was, opeens het streng verboden Wilhelmus begon te zingen. Hans van Heusden, mijn begeleider, Jan van Bennekom, een jongen met een goeie zangstem, en ik stonden aan de grond genageld van het kleine, wankele toneeltje ... Van Heusden wist na afloop nog net te ontkomen, maar van Bennekom en ik liepen recht in de armen van de Japanse Number One van het kamp die een soort zenuwtoeval nabij was van woede. Ik had nog net tijd om 'Herfst in Europa' uit mijn grote liedjesboek te scheuren ... maar toen moesten we onverwijld mee naar het Japanse kantoor, waar nu juist die ene sergeant van het Nippon-leger zat die het hele geval hoegenaamd niet belangrijk vond.' 1

Ook in andere karnpen werd Koninginnedag gevierd. In het kamp waar ds. Hamel zich bevond, mocht zelfs een gemproviseerd felicitatieregister ter tekening gelegd worden, 'men beweerde', aldus de predikant, 'dat de Japanse sergeant, toen de hoogste vijandelijke commandant in het kamp, zijn leven had te danken aan de moed van een onzer jongens, die hem uit het water redde. Dat heeft hij blijkbaar nooit vergeten.'?

*
De kampen aan de Birma-spoorweg waren niet afgesloten, er waren maar weinig bewakers en op de nachtelijke marsen liepen achtergebleven krijgsgevangenen veelvuldig zonder bewaking van het ene kamp naar het andere. In theorie was ontsnappen dus niet moeilijk - in de praktijk was het nauwelijks mogelijk. Wie ontsnapte, moest over honderden kilome-

Wim Kan en Carry Vonk: Honderd dagen. uit en thuis, p. 76-77.

Hamel, p. 170.

700

ONTSNAPPINGEN

ters zijn eigen weg door het oerwoud vinden en was vroeg of laat aangewezen op de hulp van inheemsen, wier taal bijna niemand sprak en wier dorpshoofden wisten dat zij zwaar door de Japanners zouden worden gestraft, indien zij ontsnapte krijgsgevangenen niet uitleverden. In Birma had men overigens iets meer kans op hulp dan in Thailand omdat het spoorwegtrac in Birma niet ver verwijderd was van gebieden waar de Karns woonden: stammen die van oudsher in oppositie waren tegen de Birmanen en die dan ook in de Tweede Wereldoorlog hulp hebben verleend aan de Britten. In Birma zijn vijf Knil-militairen er lange tijd in geslaagd, in vrijheid te blijven. Bij vier van hen hing die ontsnapping samen met het feit dat zij weigerden, de door de Japanners gevergde gehoorzaamheidsverklaring af te leggen welke o.m. inhield dat de krijgsgevangenen beloofden, niet te zullen vluchten. De eis van aflegging leidde in september '42 tot grote deining in de kampen te Thanbyuzayat, waar zich toen de Nederlandse, Britse en Australische krijgsgevangenen bevonden die eerst de vliegvelden in het uiterste zuiden van Birma hadden aangelegd. De Nederlandse kampoudste, majoor C. F. Hazenberg, weigerde de verklaring te ondertekenen en gaf dit als aanwijzing door en de Britse en Australische kampoudsten deden hetzelfde. 'Pesterij en, telkens appls, scherpe controle op zieken' en 'veel moeite en ellende' waren, aldus ds. Mak, het gevolg.' Eind september werden de drie kampoudsten door de Kenpeitai gearresteerd. Na ernstig mishandeld te zijn kwamen zij tot de conclusie dat het onder dwang beloven van gehoorzaamheid niet bezwaarlijk was - zij werden naar hun kampen teruggevoerd en wijzigden hun aanwijzing. Houdt men nu in het oog dat deze zaak de Knil-krijgsgevangenen enkele weken lang had beziggehouden en dat alle krijgsgevangenen door hun standvastigheid veel narigheid hadden ondervonden, dan is het niet vreemd dat enkelen weigerden, majoor Hazenbergs nieuwe aanwijzing op te volgen. Dit waren vier Indische Nederlanders, t.w. kapitein P. L. van Hemert en drie soldaten: R. H. Hoffman, E. F. Portier en zekere Schuurman. In de hoop Tavoi te bereiken en daar een zeilboot te vinden, ontsnapten zij, zo simpel mogelijk gekleed, op 4 oktober '42'> Op de eerste twaalf dagen legden zij in zware regens door het tropische oerwoud

1 C. Mak: 'Dagboek', p. 94 (19 sept. 1942). 2 Op die ontvluchting volgde in het betrokken kamp een strafappl dat vijf uur duurde. Bovendien moesten diegenen die naast de vier ontsnapten hadden geslapen, vijf-en-dertig uur bij de Japanse wacht in de houding staan. Tot dergelijke straffen is het ookna andere ontvluchtingen gekomen.

701

KRIJGSGEVANGENEN

in totaal ca. 40 km af, zich in leven houdend met jonge bamboespruiten, planten en wat meegenomen rijst, 'die echter', aldus later Portier, 'zuur werd (alles was natuurlijk doorweekt) en ons ziek maakte. Verder kregen kapitein van Hemert malaria, Schuurman Burma-fever en ik een infectie aan mijn been." Na die twaalf dagen kwamen zij in contact met een Karn die hen naar een dorpshoofd bracht dat enig Engels sprak en hen, al hadden de Japanners voor hun uitlevering een beloning in het uitzicht gesteld, door gidsen naar een Karri-district liet brengen waar zij verspreid werden ondergebracht. Daar bleven zij meer dan een half jaar wonen. Injuli '43 kwamen zij weer bijeen en in september sloten zij zich, wetend dat de Japanners jacht op hen maakten, op aanraden van Karnhoofden bij een roversbende aan van een kleine driehonderd man, welke tal van acties tegen de Japanners uitvoerde waaraan zij deelnamen. In december '43 voegde zich een vijfde Knil-militair bij hen, sergeant G. Knoester. Deze was eind november '42 samen met drie officieren ontsnapt - die drie waren na enkele dagen gegrepen (zij werden door de Japanners doodgeschoten) maar Knoester had zich weten te redden, had zich bij een guerrillagroep van de Karns aangesloten en was er na een jaar in geslaagd, het groepje van kapitein van Hemert te vinden. Dat werd kleiner omdat soldaat Hoffman weigerde (wij weten niet waarom) het gezag van kapitein van Hemert langer te erkennen. In de eerste zes maanden van '44 versterkten de Japanners hun druk op de gebieden der Karns, zulks ook in verband met het feit dat de Britten tot een offensief in Birma in staat bleken (een offensief, dat mislukte). 'Kampong-hoofden', aldus Portier, 'werden gemarteld en afgemaakt, elke eigenaar van een Brits geweer werd gruwelijk vermoord en inclusief zijn huis en have verbrand.'? Van Hemert, Portier, Schuurman en Knoester kwamen in steeds groter moeilijkheden te verkeren, aangezien het hun duidelijk werd dat sommige Karn-hoofden hen wilden uitleveren. In juli '44 moesten zij vluchten, 'de aanhoudende regen, nieuwe malaria-aanvallen en het slechte voedsel verergerden onze
toestand.'? Op 31 juli werden zij na een klopjacht, waaraan Birmanen met honden

deelnamen, aan de rand van een diep ravijn gearresteerd, 'gebonden met gespleten bamboe, afgeranseld door de woedende Japanse korporaal' en voor een Japanse officier gebracht die 'weigerde te geloven dat hij te doen had met Nederlandse ontsnapte krijgsgevangenen. Van Hoffman was

E. F. Portier:

'Verslag'

(z.d.), p.

1.

(IC, 8r 295).

A.v., p. 3.

A.v., p. 4.

702

ONTSNAPPINGEN

hem niets bekend' (deze, die in juli '44 nog in leven was, is spoorloos verdwenen).' Het Karn-hoofd dat de vier andere ontsnapten het langst had geholpen ('zelfs had hij verklaard de eigenaar te zijn van het door mij weggeworpen geweer'2), werd door de japanners terechtgesteld - van Hemert, Portier, Schuurman en Knoester werden naar het krijgsgevangenenkamp te Kanchanaburi in Thailand gevoerd en in oktober door de japanse krijgsraad te Singapore gevonnist: kapitein van Hemert kreeg levenslang, de drie lagere militairen werden tot vijftien jaar dwangarbeid veroordeeld. Van Hemert stierf in gevangenschap, de drie anderen werden in augustus '45 bevrijd. In vrijheid gebleven zijn voorts nog twee Knil-militairen: L. F. van der Worm en B. N. Tuinenburg, en tenslotte een groep van achttien krijgsgevangenen - die laatste groep is evenwel pas ontsnapt toen de betrokkenen, na aan de Birma-spoorweg gewerkt te hebben, zich bij Bangkok in een klein kamp bevonden. Van der Worm, die op een van de eerste dagen van zijn vlucht, midden '43, al zijn kleren was kwijtgeraakt", vond, slechts gekleed in een uit planten gevlochten broekje, hulp bij een kluizenaar en woonde vervolgens tot japans ineenstorting, d.w.z. anderhalf jaar lang, geheel alleen in het oerwoud - 'toen werd het zo vertrouwd als de huiskamer met de schemerlamp." Tuinenburg had het voordeel dat hij de zoon was van een Thaise moeder en van haar het Thais had geleerd; hij zakte met een vlot de Kwai af, woonde enkele maanden in een Boeddhistisch klooster, kwam vervolgens bij een Thaise guerrillagroep terecht maar keerde, deze wantrouwend, naar het klooster terug, waar hij tot aan het einde van de oorlog onderdak vond. De achttien die uit het kamp bij Bangkok ontsnapten, allen Indische Nederlanders met een donkere huidskleur dan wel inheemse Knilmilitairen" deden dit op grond van het (onjuiste) bericht dat de Britten al het noorden van Thailand waren binnengedrongen. Zij maakten zich in groepjes van twee uit de voeten en konden onder leiding van de Ambonnese sergeant J. Saimina een bivak inrichten waarin zij zich met steun van Thais tot het einde van de oorlog als landbouwers wisten te handhaven.

I A.v. 2 A.v., p. 5. 3 Hij had ze te drogen gehangen en was aan het baden, toen een Japanse patrouille naderde. 4 Aangehaald door Gerth van Zanten in De Telegraaf, 2I maart I964. 5 Onder de aan de Birma-spoorweg ingezette Knil-krijgsgevangenen bevonden zich ca. vijfhonderd inheemsen, grotendeels Ambonnezen.

KRIJGSGEVANGENEN

Naast de poging van de drie officieren welke wij al memoreerden, zijn ook andere pogingen om te vluchten mislukt. Tussen de poging van kapitein van Hemert en die van de drie officieren zijn uit het kamp te Thanbyuzayat nog drie andere officieren ontsnapt, in uniform; zij werden na drie weken opgespoord en doodgeschoten. Doodgeschoten in Thailand werden twee Knil-militairen die zich in februari' 43 uit een groep die naar het kamp Rintin onderweg was, hadden losgemaakt, en met twee anderen, beiden sergeant, die in mei Rintin verlaten hadden, liep het eveneens slecht af. Het eerste tweetal zwierf een maand in het oerwoud rond, vond maar weinig steun bij de Thais, werd door een dorpshoofd aan de Japanners uitgeleverd, naar Rintin gevoerd, en daar na drie dagen doodgeschoten. De andere twee beschikten over kaarten van Birma en Thailand, extra kleding, vrij veel voedsel, geld en zelfs een vuurwapen - zij hadden hun poging dus goed voorbereid. In de eerste nacht van hun vlucht stieten zij evenwel op een Japanse patrouille. Zij moesten al hun bezittingen wegwerpen. Een verdween spoorloos. De ander verborg zich in de buurt van Rintin, sloop elke avond het kamp binnen en kreeg daar dan hulp van een vriend. Na enkele weken trok hij naar een groter kamp waar zich zijn kapitein bevond; daar kon hij blijven, maar bij elk appl moest hij zich in het oerwoud terugtrekken aangezien hij buiten de sterkte viel. Dat ging goed, totdat bleek dat het betrokken kamp zou worden ontruimd. De kapitein vroeg ds. Hamel om raad. Deze adviseerde, op een nacht een van diegenen die in de ziekenbarak overleden waren, in stilte te begraven, 'desnoods onder een andere dode', en de vluchteling de plaats van de overledene te laten innemen. 'De kapitein', aldus ds. Hamel,
'besloot aldus te handelen: de tijd drong. Veellater, toen alles voorbij was, heb ik vernomen dat officieren en doktoren het experiment niet hebben aangedurfd; de ongelukkige sergeant is daardoor gedwongen geweest zich bij de Jap te melden met het noodlottig gevolg dat hij werd gefusilleerd. Ik wil niemand beschuldigen, maar toch ontsnapt mij de verzuchting: waren er maar meer moedige, ridderlijke kerels in de wereld!'
I

*
In augustus '43 bereikten de werkploegen die in Birma waren begonnen,

de Drie Pagoden-pas. Zuidwaarts verder werkend ontmoetten zij midden


Hamel, p. I57.

VOLTOOIING

VAN

DE

BIRMA-SPOORWEG

oktober de ploegen die in Thailand aan het werk waren gezet. De Birma-spoorweg was af. Op tijd! 'De Jappen', aldus majoor van Baarsel,
'waren door het dolle heen. We kregen drie vrije dagen. Het moest drie dagen feest zijn. We moesten allen aantreden, een blaaskakerige proclamatie van de lapse keizer, dat een der grootste en belangrijkste werken ter wereld was gereedgekomen, werd voorgelezen. We kregen sigaretten en zelfs een aantal varkens ... Wim Kan met nog enige artiesten kwam in de kampen (om beurten) voorstellingen geven. We wisten niet hoe we het hadden.'
1

Midden november werd de gehele spoorweg door de Japanners in gebruik genomen. Van het rollend materieel was veel van Java afkomstig, trouwens: uit Java kwam ook het personeel dat op de stations en wisselplaatsen dienst deed, 'verscheidenen', aldus weer van Baarsel, 'probeerden contact met ons te maken, maar ze waren erg bang dat de Jap het zou merken.'2 Gelijk vermeld, was het de bedoeling van de Japanners geweest dat de baan in beide richtingen een capaciteit zou hebben van 3 000 ton per dag. Dat werd niet gehaald. In '44 (eerdere en latere cijfers zijn niet beschikbaar) werd over de Birma-spoorweg gemiddeld per dag slechts 500 ton noordwaarts getransporteerd, vermoedelijk in de eerste maanden van dat jaar meer dan in de laatste. Wat in die eerste maanden werd vervoerd, bleek evenwel niet voldoende te zijn om het Japanse leger in Birma de nodige aanvalskracht te geven: zijn in maart '44 ingezette offensief mislukte deerlijk. In die tijd begonnen de Geallieerden de Birma-spoorweg te bombarderen - hierbij vielen er onder de krijgsgevangenen enkele honderden doden. De voltooiing van de spoorweg had namelijk niet betekend dat alle krijgsgevangenen verplaatst waren: in vijf groepen van ca. drieduizend man bleven er ca. vijftienduizend bij de spoorweg achter om, samen met romoesja's, hout te hakken voor de locomotieven, goederenwagons te laden en te lossen, schuilloopgraven en schuilkelders aan te leggen en aan de spoorweg diverse herstelwerkzaamheden uit te voeren die soms het gevolg waren van bij de aanleg gemaakte fouten (of gepleegde sabotage), soms voortvloeiden uit de Geallieerde bombardementen. Die ca. vijftienduizend kregen aanvankelijk voldoende voedsel maar toen de Japanners in Birma in het nauw werden gedreven, kregen de krijgsgevangenen daarvan onmiddellijk de gevolgen te ondervinden; hun voedselaanvoer liep in het honderd en

J. van Baarsel: 'Onder

de Jappen', p. 73.

A.v., p. 86.

KRIJGSGEVANGENEN

van begin' 45 af werd aan de Birma-spoorweg weer veel honger geleden. De krijgsgevangenen die bij en aan de spoorweg niet nodig waren, werden eind '43 en begin '44 in zes grote kampen samengebracht, niet ver van het beginpunt van de spoorweg in Thailand. Er kwamen daar, zoals al vermeld, ook twee grote kampen waar de zieken werden geconcentreerd. In sommige van die karnpen ontbrak veel aan de goede verstandhouding tussen officieren en minderen, omdat alleen die eersten over gelden voor bijvoeding beschikten (er werd niet gewerkt en er werden dus geen corveegelden uitbetaald) en op zijn best slechts een ontoereikend deel daarvan aan de kampkas afstonden. 'Veel dagboeken van niet-officieren', aldus Leffelaar en van Witsen, 'schrijven er over, hoe juist na de voltooiing van de spoorbaan ernstige wanverhoudingen zijn ontstaan', en zij noemen het 'opmerkelijk dat vooral bij het Knil de dagboeken er melding van maken, veel meer dan bij de Engelsen en de Australirs.' 1 In maart '44 begon de afvoer van de krijgsgevangenen die bestemd waren voor werk in de mijnen en fabrieken in Japan en die van Singapore of van Saigon uit daarheen moesten worden getransporteerd (transporten waarbij velen verdronken). Voor werk in Japan werden geen Indische Nederlanders, althans geen personen met donkere huidskleur, aangewezen 2, zodat van de Knil-krijgsgevangenen slechts een deel in Singapore of Saigon werd ingescheept. Aan de van begin '43 af in Japan werkzame groep van ca. zeshonderd 'technici' (op de officieren na, allen Indische Nederlanders) en aan de drieduizendvierhonderd die in september '43 Java hadden verlaten, werden nu nog ca. drieduizendzeshonderd Nederlandse krijgsgevangenen toegevoe~d. De groep van de Knil-gevangenen in Singapore groeide aan tot ca. tweeduizend man.' Zij kreeg het moeilijk doordat de Japanners in mei '44 besloten, het bij de Changi-gevangenis gebouwde grote kamp te gebruiken voor de huisvesting van Japans luchtmachtpersoneel en de krijgsgevangenen uit het kamp samen te persen binnen de muuromheining van de gevangenis. In de gebouwen was slechts ruimte voor ca.
1 Leffelaar en van Witsen, p. 236. 2 Het motief hiertoe was vermoedelijk dat de Japanse autoriteiten die ook in het eigen land pretendeerden 'Azi te hebben bevrijd', niet wensten dat in Japan gevangenen aan het werk zouden zijn die voor Aziaten gehouden konden worden. 3 Wij herinneren er aan dat in september '44 van Java ca. zevenhonderdvijftig krijgsgevangenen, onder wie talrijke officieren der koopvaardij die door de Japanners als krijgsgevangenen beschouwd waren, naar Singapore werden overgebracht om er te helpen bij het graven van een droogdok. Op hen volgden later nog andere groepen.

706

NA

DE

VOLTOOIING

VAN

DE

BIRMA-SPOORWEG

vijfduizend krijgsgevangenen, alle overigen (aanvankelijk ca. zevenduizend, maar dat werden er ca. negenduizend) werden ondergebracht in bamboe-hutten. Onvermijdelijk was het dat de hygine in het overvolle complex veel te wensen overliet. Ook werden in '45 de rantsoenen drastisch verlaagd tot ca. 2 ons rijst en lans groente per dag en daarvan kregen zieken maar de helft. Men bleef er slechts in leven door de hoop op een spoedige bevrijding, en die hoop werd gevoed door het nieuws over het oorlogsverloop dat met clandestiene radio's werd opgevangen. Ook wist de Britse kampoudste bij de Japanse commandant veel te bereiken: er mocht aan het strand in groepen gezwommen worden, er was een kamporkest, er waren boeken in overvloed, 'er functioneerde', aldus dr. Beets, 'een volksuniversiteit met competente inleiders over een scala van onderwerpen." Elke nationaliteit (de Nederlandse groep stond onder leiding van de verdediger van Balikpapan, luitenant-kolonel C. van den Hoogenband) had voorts een eigen politiedienst - die diensten 'waren bepaald niet populair ... Militair tuchtrecht werd op soms onthutsende wijze' (d.w.z.: zeer streng) 'gehanteerd.'? Ook moest er gewerkt worden: binnen het kamp door diegenen die corvee hadden, er buiten door grote groepen die werden ingezet bij allerlei defensiewerken. En groep, waartoe ook Knil-krijgsgevangenen behoorden, moest van midden juni tot midden juli '45 helpen bij de aanleg van een vliegveld ('het is een allerergste rotzooi op een zeer miniem rantsoen'3) en vervolgens defensiewerken opwerpen midden op een groot Chinees kerkhof ('Ik zie Chinese vrouwen huilen en smeken. Een luguber corvee! Het is zeer zwaar werk.'4) Zwaar was ook de arbeid aan het droogdok dat op een klein eiland moest worden gegraven. Er kwam daar veel malaria en dysenterie voor. 'Dit laatste', zo leest men in de oorlogsgeschiedenis van de Stoomvaart Maatschappij Nederland,
'was niet te verwonderen, daar het drinkwater uit een kuil geschept moest worden. Bij het klaarmaken van het eten werd het tenminste nog gekookt; om er thee van te maken was de eenvoudigste zaak ter wereld, want daarvoor behoefde het alleen maar warm gemaakt te worden: de bruine kleur zat er al aan van de modder.' 5

*
N. Beets: De verreoorlog, p. 271. 2 A.v., P.27I-72. l F. B. Nijon: 'Aantekeningen', 4 A.v., 20 juli I945. 5 (Stoomvaart Maatschappij Nederland) J. W. de Roever: De Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, p. 372.
1

I4 juni I945.

KRIJGSGEVANGENEN

Gelijk vermeld, werd uit Birma slechts een deel van de Knil-krijgsgevangenen naar Japan, Singapore of Saigon overgebracht. Sommigen bleven geruime tijd in de eerder bedoelde zes grote kampen, vooral in een daarvan, Non-Pladuk II, waarin op een totaal van ca. negenduizend krijgsgevangenen de Knil-groep de grootste was. Kampoudste was er derhalve een Knil-officier, een kapitein, wiens bewind volgens ds. Hamel 'meer en meer tyranniek' werd.' Later, toen na de komst van nieuwe groepen een overste kampoudste werd, bleef de kapitein, nu als diens adjudant, het regime bepalen ('ter verontschuldiging moet worden geconstateerd dat er nauwelijks enige discipline onder de mannen heerste'"). Er kwam in dat kamp een groot aantal kampbedrijfjes tot stand, 'de gevangenen kregen veel meer voedsel, de ligging was er redelijk, er was meer ontspanning." Een tweede van die kampen, Kanchanaburi III, had het nadeel dat er een rwee meter hoge schutting omheen liep, zodat men niets van de buitenwereld kon zien - 'dit nu werkte', aldus majoor van Baarsel, 'op sommige mensen zo prikkelend dat ze er half gek van werden." Men had hier voorts een tekort aan water." Uit dit kamp werd de groep Knil-krijgsgevangenen na vier maanden naar Kanchanaburi I verplaatst waar men water genoeg had maar bij uitstek geplaagd werd door wandluizen. In weer een ander kamp, Nakompaton, kwamen alle zieken, invaliden en vervolgens ook de officieren van vijftig jaar en ouder terecht: een ruim kamp van ongeveer een vierkante kilometer met goede barakken (vrijwel zonder wandluizen) waar de keuken elke dag gamellen met voedsel heen liet brengen. 'Zo'n fijne behandeling hadden we de hele krijgsgevangenschap', aldus majoor van Baarsel, 'nog niet gehad ... We kregen hier ...
I Hamel, p. 181. 2 A.v. 3 A.v., p. 186. 4 J. van Baarsel: 'Onder de Jappen', p. 92. 5 Een luitenant van het Knil, ir. J. A. van Duyvendijk die met een ploeg anderen buiten het kamp in Japanse opslagplaatsen moest werken, wist elke dag de Bangkok Times naar het kamp mee te nemen in de dubbele bodem van een rijstton of in een uitgeholde draagbamboe. Hij kreeg die krant van een Thaise dokter. Deze, verraden door zijn Chinese assistent, werd gemarteld en gaf de naam van ir. van Duyvendijk prijs en van deze werd gevergd dat hij de namen zou noemen van diegenen die regelmatig van het vertaalde nieuws in kennis waren gesteld. Vijftien hunner hadden tevoren afgesproken dat zij, als de zaak uitkwam, zich bij de Japanners zouden aangeven. Ir. van Duyvendijk en die vijftien (onder wie de kampoudste, luitenantkolonel O. van Lingen, en dr. P. J. Koets) werden vervolgens naar Bangkok overgebracht en daar in februari '45 tot enkele jaren gevangenisstraf veroordeeld. De groep werd in juli naar Singapore verplaatst. Een hunner, luitenant-kolonel R. B. van Dijken, bezweek er kort na de bevrijding.

708

NA

VOLTOOIING

VAN

DE

BIRMA-SPOORWEG

iets beter eten.' Er was ook 'een flinke cantine waar veel bijgekocht kon worden ... Daags tevoren kon je opgeven of je een varkenscarbonade, een biefstukje, een eitje met spek of een matasapi' wilde hebben ... Vergeleken met de spoorlijn leek het hier wel een luilekkerland.'> Midden in dat luilekkerland lag overigens een afgesloten barak waarin alle krijgsgevangenen opgesloten waren van wie hetzij in Birma, hetzij in Thailand gebleken was dat zij homosexuelen waren: 'enige tientallen z.g. mental cases' ('krankzinnigen'), tekende de majoor aan.' Hij kwam daarna in zijn voorlaatste kamp in Thailand terecht, waar zich met hem ca. drieduizend andere Knil-krijgsgevangenen bevonden - ook hier waren de omstandigheden redelijk. Hetzelfde gold voor zijn laatste kamp: weer in Kanchanaburi, waar de Japanners in januari '45 ca. drieduizend nog in Thailand aanwezige officieren concentreerden (onder hen ca. duizend van het Knil) alsmede een paar honderd minderen voor de corveen. Andere Knil-krijgsgevangenen die niet naar Japan werden getransporteerd, hadden het in '44 en '45 in zoverre moeilijker dat zij aan het werk werden gezet - in Thailand niet alleen aan de Birma-spoorweg maar ook aan een nieuwe weg naar Tavoi, in Birma en in het oosten van Thailand aan vliegvelden, en tenslotte ook in Frans-Indo-China waar, soms diep landinwaarts, vliegvelden aangelegd moesten worden door diegenen voor wie men geen scheepsruimte naar Japan had kunnen vinden. In Frans-Indo-China bevonden zich ten tijde van Japans capitulatie ruim elfduizend Knil-krijgsgevangenen, in Thailand ca. een-en-dertighonderd.

Pakanbaroe-spoorweg: / Palembang
Er was nog een tweede spoorweg die in het Nanjo-gebied in grote haast moest worden aangelegd: de Pakanbaroe-spoorweg, die op MiddenSumatra (zie kaart XV op pag. 635) Pakanbaroe, dat aan de voor kleine vrachtschepen bevaarbare Siak ligt, moest verbinden met Moeara, het beginpunt van de spoorlijn naar Padang. Het was een traject van ca. 220

1 spiegelei 2]. van BaarseI: 'Onder de Jappen', p. 106. 3 A.v., p. 109. 4 Wij ontlenen onze algemene gegevens aan de in '82 verschenen studie van H. Neumann en E. van Witsen: De Pakanbaroe-spoorweg, alsmede aan de in hetzelfde jaar gepubliceerde derde druk van Henk Hovinga's werk: Eindstation Pakanbaroe 1944-1945. Dodenspoorweg door het oerwoud.

709

KRIJGSGEVANGENEN

km lengte. Over ca. twee-derde van de afstand liep het van Pakanbaroe zuidwaarts, gedeeltelijk door een moerassig gebied waar veel malaria voorkwam, om daarna westwaarts af te buigen en, het dal van een rivier volgend, het Sumatraanse bergland in te gaan. De aanleg van de spoorweg (voor enkelspoor) was al in de Nederlandse tijd overwogen en de Staatsspoorwegen hadden er in '20 een gedetailleerd plan voor opgesteld. Het was toen niet tot de aanleg gekomen omdat de lijn financieel niet rendabel werd geacht. Van dat in '20 opgestelde plan konden de Japanners gebruik maken, zij het dat zij in het bergland, waar het Nederlandse plan voorzien had in de aanleg van drie tunnels, een ander trac volgden. Aanvankelijk werden uitsluitend romcesja's aan het werk gezet: ca. vierduizend, die, zoals in het vorige hoofdstuk vermeld, in maart' 43 op Java bij razzia's gegrepen waren. Zij en de eersten van ca. achttienduizend andere romcesja's die aan hen werden toegevoegd, begonnen met van Pakanbaroe zuidwaarts een spoordijk op te werpen. Onbarmhartig werden zij door de Japanners opgejaagd. Velen stierven - er was dus voortdurend aanvoer van nieuwe werkkrachten nodig. Van de transporten der romcesja's hebben wij geen beeld, wl weten wij dat er, afgezien van een aantal transporten uit Belawan (in juni, juli en augustus '44), drie transporten van krijgsgevangenen uit Java zijn geweest: het eerste in mei '44, he-t tweede in juni, het derde in september (de 'joenio Maroe'). Het eerste transport bracht een kleine tweeduizend krijgsgevangenen: Nederlauders, Indische Nederlanders, Britten, Australirs en enkele Amerikanen, naar Padang (zoals gewoonlijk een afschuwelijke tocht) - vandaar werden zij eerst met de trein naar Moeara en vervolgens met vrachtauto's naar Pakanbaroe gebracht, waar zij in een oud en smerig loodsencomplex van de Nederlandse Pacific Petroleum Maatschappij gehuisvest werden. Het tweede transport bracht twaalfhonderd krijgsgevangenen eerst naar Singapore en vervolgens met een kleiner schip naar Pakanbaroe. Van het transport van juni uit Belawan werd op de oversteek naar Singapore het schip door een Britse onderzeeboot tot zinken gebracht; van de ruim zevenhonderd krijgsgevangenen verdronken er bijna honderdtachtig. Het transport aan boord van de 'foenio Maroe' kostte, zoals al vermeld, het leven aan ca. vierduizend romoesja's, tweehonderdzeventig Ambonnezen en Menadonezen en ca. dertienhonderdveertig andere krijgsgevangenen. De overlevenden van deze scheepsramp hadden, toen zij aan het Pakanbaroe-trac terecht kwamen, het grote nadeel dat zij al hun bezittingen waren kwijtgeraakt - zij hadden niets meer bij zich 0111 er bijvoeding mee aan te schaffen. Ook aan het Pakanbaroe-trac moest hard worden gewerkt, in de

7IO

PAKANBAROE-SPOOR

WEG

laatste fase van het werk, in juli en augustus '45, met twee tot drie uur onderbreking, zes-en-dertig uur achter elkaar. Ook hier waren de hulpmiddelen onvoldoende, maar er werd, althans door de Japanners (in tegenstelling tot de Koreanen), minder geranseld dan aan de Birmaspoorweg. In verschillende kampen langs het trac (er waren er veertien) waren de krijgsgevangenen ondergebracht in primitieve barakken waarin zij op planken sliepen; al die barakken lekten en aan luizen en ratten was geen gebrek. De voeding was, gegeven het zware werk dat moest worden verricht, onvoldoende: veel rijst maar vooralook veel vlees werd door de Japanse militairen, door de functionarissen van de Mandsjoekwose Spoorweg (die het werk superviseerden) en door de Koreaanse bewakers achtergehouden voor eigen gebruik of voor betaling in natura aan prostituees - de krijgsgevangenen kregen voedsel dat gemiddeld slechts een dagelijkse verbrandingswaarde had van 1720 calorien. Er werd dan ook driftig naar bijvoeding gezocht en daarin waren vooral de Ambonnezen en Menadonezen bedreven: 'geboren rimboe-mannen', aldus F. F. E. von Fuchs, een van de geredden van de 'foenio Maroe',
'Zij waren als marechaussees op patrouille in Atjeh en elders in de archipel gewend geraakt aan het leven dat hun ook in de rimboe van Pakanbaroe wachtte. Bovendien hadden zij dit op hun blanke vrienden voor, dat zij zich op de passars en in de kampongs heimelijk tussen de Sumatranen bewegen konden, zonder dadelijk in het Koreaanse of het Japanse oog te vallen' -

zij werden spoedig 'de richards onder de gevangenen' I - en dus de enigen die met zekere regelmaat extra voedsel konden kopen. De prijzen in de zwarte handel waren hoog. Bevoorrecht was ook hier 'de spijkerploeg' ; bevoorrecht waren, als in alle kampen, waar en wanneer ook ter wereld, diegenen die met de bereiding van het voedsel te maken hadden, bevoorrecht was hier ook een aantal van de krijgsgevangenen die als eersten in Pakanbaroe I, het kamp bij de plaats Pakanbaroe, waren aangekomen. Dat kamp, aldus C. van Heekeren, 'lag in een moeras en aan een rivier' (de Siak),
'die af en toe buiten haar oevers trad en het kampterrein overstroomde. De barakken waren gebouwd op dijkjes die in het moeras waren opgeworpen en het terrein daartussen was beplant met groenten ... Een betrekkelijk kleine groep in dit kamp had zich van het begin af weten te handhaven en vormde de aristocratie. Bij elk transport dat 'de baan op' werd gezonden, hadden zij meer van de schaarse
I

F. F. E. van Fuchs: 'De torpedoramp van de 'joenio Maroe', p. 74.

7Il

KRl]GSGEVANGENEN tuinbouwgrond weten te veroveren, zodat op het ogenblik dat ik in het kamp kwam, de groententuin in handen van enkelen was die met prijsafspraken de gehele markt in handen hadden en daar een intensief gebruik van maakten. Ze spraken met afschuw van het verwilderde, armoedige volk dat 'hun' kamp binnenkwam van de frontkampen, zo armoedig dat het niet eens de vastgestelde groentenprijzen kon betalen.' 1

Door het harde werk, het weinige voedsel en de slechte behuizing werden velen ziek. Bij tijd en wijle gingen bijna allen aan malaria lijden - ca. een derde van alle krijgsgevangenen leed daar chronisch aan. Pakanbaroe II werd het kamp, 'waarheen men', aldus weer van Heekeren, 'kwam om te herstellen, en, in vele gevallen, om te sterven' ('in dit kamp rkje de dood en gelukkig stompte je af'Z). De andere kampen kenden een ziekenbarak - bekwame en toegewijde artsen en verplegers waren er wl, maar geen goede instrumenten, geen verbandmiddelen, geen medicijnen. 'Oude lappen', schrijven Neumann en van Wits en,
'dienen als verband. De latex van de rubberbomen wordt als pleister gebruikt. Tropenzweren worden behandeld door ze dagelijks uit te vegen met een nat doekje of ze te laten schoon eten door rnaden. De maden eten het afgestoten weefselop. Wie de kans krijgt om in een rivier te komen, laat zijn wond schoon eten door de kleine visjes. Al deze methoden van behandeling zijn erg pijnlijk."

Het werk vorderde. Was het omstreeks maart '43 begonnen bij Pakanbaroe, aan het andere uiteinde, bij Moeara, werd pas in maart '45 een aanvang gemaakt met het aanleggen van de baan. Rails was en werd aangevoerd van Malakka en van Java en daar kwam ook het rollend materieel vandaan, aangevuld met vijf locomotieven van de Deli Spoorweg Maatschappij. Zo werkten van maart '45 de werkploegen door het Sumatraanse bergland naar elkaar toe. Zij ontmoetten elkaar begin augustus 1945 - op de r yde was de Pakanbaroe-spoorweg af. Dat was de dag waarop Japans capitulatie bekend werd, zodat de Japanners van de spoorweg, welks aanleg ca. zeventienduizend romoesja's (vier op de vijf) en bijna zevenhonderd krijgsgevangenen (bijna een op de zeven) had doen bezwijken, geen enkel profijt trokken.

I C. van Heekeren: ' De "Atjeh-party', p. 141. Witsen: De Pakanbaroe-spooru/eg, p. 48.

A.v.,p. 138-39.

'Neumann

en van

712

VLIEGVELDEN

BIJ

PALEMBANG

*
Er waren meer punten op Sumatra waar van Java aangevoerde krijgsgevangenen aan het werk werden gezet: in de streek van Palembang moesten vliegvelden aangelegd worden. Daartoe werden begin november '43 ca. tweeduizend krijgsgevangenen (Nederlanders, Indische Nederlanders en Britten) in Priok ingescheept aan boord van een even oud als vies schip. 'De reis', aldus in zijn aantekeningen een vaandrig,
'is vervuld van wanhoop en ellende. We worden ... opgeborgen in zes gloeiend hete ruimen zonder de minste ventilatie. Afval van vee is nog aanwezig. De reis is n verschrikking. Drie lange nachten brengen we door met te trachten te slapen. Tientallen mensen hebben geen ligplaats en zitten hier of daar te doezelen. Ons eigen zweet druppelt gecondenseerd van het plafond op ons neer.'
1

Deze groep werd bij Betoeng, ca. 80 km ten zuidwesten van Palembang, midden in het oerwoud aan het werk gezet om, samen met een onbekend aantal romoesja's, een vliegveld aan te leggen. Er moest hard worden aangepakt en er was te weinig voedsel, zodat zich een voortdurend gevecht ontwikkelde tussen de Japanners die een maximum aan arbeidskrachten eisten, en de aanwezige militaire arts die zijn best deed om zoveel mogelijk zieken in de ziekenbarak te houden - hij had daartoe de gevangenen naar hun lichamelijke toestand in vijf kategorien ingedeeld. Kategorie 5 waren de zieken, kategorie 4, de 'grens' -kategorie, was, zo tekende Erik K. de Vries in zijn dagboek aan, in vijf onderkategorien ingedeeld: '4 a kon desnoods naar buiten; 4 b mocht nog in het kamp werken; 4 c mocht nog in het kamp lichte karweitjes doen; 4 cz mocht nog karweitjes doen waarbij je kon zitten; 4 czs mocht zittend sisal(hennep)-touw draaien .. .'.2 In mei '44 werden ca. driehonderdzestig van de ca. tweeduizend naar Pangkalan Balai, een plaats even ten westen van Palembang, overgebracht om te helpen bij de aanleg van een tweede nieuw vliegveld waarmee eveneens in november '43 een begin was gemaakt - deze groep werd na een jaar van grote ontberingen, waarin velen bezweken waren (het rijstrantsoen daalde tot slechts 80 gram per dag), naar Singapore verplaatst (dat kamp was 'een hemel in vergelijking met Pangkalan Balai' 3). Anderen
F. B. Nijon: 'Aantekeningen', p. II. Erik K de Vries: 'Notities in Japanse krijgsgevangenschap', De Gids, 1980, p. 382. 'F. B. Nijon: 'Aantekeningen', p. 151.
1 2

713

KRIJGSGEVANGENEN

uit de oorspronkelijke groep van ca. tweeduizend bleven, toen het vliegveld bij Betoeng af was, in Palembang en moesten daar zwaar werk verrichten, voornamelijk in de haven. Bevoorrecht waren hier alleen de officieren, ca. tweehonderd: zij deelden de corveen in en kregen meer te eten - de onderofficieren en manschappen daarentegen verhongerden. Afgezien van diegenen die bij het werk aan de vliegvelden van Betoeng en Pangkalan Balai bezweken (bij het eerste vliegveld weinigen, bij het tweede veel meer), zijn van midden '44 tot augustus '45 in Palembang ca. driehonderdvijftig onderofficieren en manschappen (Nederlanders, Indische Nederlanders en Britten) gestorven", velen aan de hongerziekte. Wellicht is het een betrouwbare schatting dat van de ca. tweeduizend in november '43 naar Palembang getransporteerde krijgsgevangenen n op de vier tot vijf is omgekomen.

*
Naar verhouding zijn er nog meer slachtoffers geweest onder de krijgsgevangenen die in april '43 van Java werden overgebracht naar de Molukken en naar Flores, ook alweer om er vliegvelden aan te leggen.

Flores / Molukken
In de laatste negen maanden van '42 konden de Geallieerde luchtmachten van Australi uit nog maar weinig activiteit ontwikkelen, maar begin '43 werd het de Japanners duidelijk dat die activiteit belangrijk zou gaan toenemen en dat meer en meer Amerikaanse, Australische en Nederlandse bommenwerpers doelen in de Grote Oost zouden gaan aanvallen. De vliegvelden die daar in '41 lagen, waren aan de Geallieerden bekend - de Japanners besloten nieuwe aan te leggen: aan de noordkust van Flores bij de hoofdplaats Maoemere (zie kaart XI op pag. 402), bij de plaats Amahai op Ceram (zie kaart XVIII op pag. 716), op het ten oosten van Ambon gelegen eiland Haroekoe en op de noordpunt van Ambon bij Liang."
1 Er stierf slechts n officier, evenwel aan carcinoom waaraan hij reeds enkele jaren leed. 2 Er lag daar al een klein vliegveld dat belangrijk moest worden uitgebreid.

FLORES

De voor al deze arbeid aangewezen krijgsgevangenen vertrokken midden april '43 uit Soerabaja. Wij willen beginnen met de groep die voor Flores bestemd was en die daartoe uit Tjimahi naar Soerabaja was getransporteerd: bijna tweeen-twintighonderd Nederlanders en Indische Nederlanders en twee Britten die bij vergissing aan hen waren toegevoegd. Toen zij uit het kamp in Soerabaja, waar zij na aankomst ondergebracht waren, per trein naar de haven werden gebracht, reed die trein langzaam door de dichtstbevolkte Indonesische wijken en daar 'deed zich iets voor dat velen van ons', aldus een der krijgsgevangenen,
'met die ... voor verbazing maar ook met grote ontsteltenis Indonesirs, aanhieven; vervulde. mannen, Langs de spoorbaan, vrouwen dat weldra en gejoel drong bruut een en kinderen, in een grote bestemd was

bij de overweg, scheldpartij

stonden

honderden gejuich Even dachten

een oorverdovend ontaardde. ... onze bewakers

een gejuich

wij dat dit gehoon met een schok, driekleur voor van
1

maar plotseling, tegen wij onze trotse strijken, volkomen tegen

het tot ons door Japans gedeelte oorlogsvan de

dat deze demonstratie Nauwelijks geweld Indonesische hadden moeten

ons, krijgsgevangenen, was de stemming

gericht

was. Zo was het dus.

een jaar nadat bevolking

ons gekeerd.'

Het convooi naar Flores deed er bijna drie weken over - een afschuwelijke tocht, vooralook doordat talrijke krijgsgevangenen aan dysenterie leden. Aan boord waren voor hen geen geneesmiddelen beschikbaar, op Flores trouwens ook niet. Het eiland had steeds veel malaria gekend en daar ging nu menige gevangene aan lijden. Hoe het tijdens de arbeid op het aan te leggen vliegveld toeging, is door een der krijgsgevangenen met betrekking tot een 'willekeurige werkdag in de maand augustus van het oorlogsjaar 1943' zo beeldend beschreven" dat wij die gehele beschrijving willen citeren.

*
Na 's morgens vroeg gewekt te zijn, worden de krijgsgevangenen naar het vliegveld-in-aanleg gedreven waar zij, in groepen ingedeeld, hun

1 Aangehaald in J. H. W. Veenstra e.a.: Als krijgsgevangene naar de Molukken en Flores, p. 16 (verder te citeren als: Veenstra). 2 Beschrijving in a.v., p. ISO e.v.

KR1] G SGEV

AN GENEN

CERAMZEE

BANDAZEE

XVIII.

De door krijgsgevangenen

aangelegde vliegvelden op de Molukken

gereedschap uitgereikt krijgen. Zij beginnen met ca. drie uur lang te werken, opgejaagd door de Koreaanse bewakers, een en ander onder goedkeurend toezicht van de Japanse commandant van het vliegveldeervee.
'Een langgerekt 'sm' kondigt de eerste pauze aan die nauwelijks tien minuten duurt, te kort om te rusten, maar lang genoeg om een haastig gerolde sigaret te smoken. Van dit intermezzo maakt de Japanse corvee-commandant gebruik om te klagen over het werktempo. Hij zoekt ruzie met de Nederlandse corvee-commandant, wie hij verwijt dat het werk niet opschiet. De Nederlandse commandant antwoordt prompt dat hij de jongens tot meerdere spoed zal aanzetten en houdt een demonstratieve toespraak tot de troep. 'Even luisteren, mannen ... Blijf in beweging, al zou je slechts gaten in de lucht slaan. Die smeerlappen kijken immers alleen naar 't resultaat straks. Dus kerels, doe iets. En laat ze voor de rest kapot vallen. Begrepen?' 'Hail' 2 schreeuwt de troep in koor. Ziezo, de Japs zijn tevreden gesteld. Ze begrijpen dat die domme Oranda's? nu snappen wat ze bedoelen. Een luide gil, zoveel betekenend als het sein tot opstaan, is voor de mannen het teken om het werk te hervatten ... Er wordt weer

"[asoemil'

betekent 'Uitrusten'!

'Ja!'

'Hollanders

716

FLORES

gewerkt, althans de schijn gewekt alsof. Nog anderhalf uur zwoegen in de zengende hitte. Glimmende lijven in een op-en-neer deinende massa. Met schop en pikhouweel het terrein egaliseren, de aarde van afgegraven heuveltjes naar kuilen brengen. De jongens kijken herhaaldelijk naar de zonnestand. Ze zijn moe en hun magen jeuken van de honger ... Ze wachten op het hijsen van de rode vlag, het sein tot rust van twaalf tot twee uur. Tijdens deze rust wordt het middagmaal genuttigd. Inmiddels is het eten door de dragers uit het kamp gehaald en in de schaduw van de grote boom aan de rand van de bush gebracht. Eindelijk gaat de rode vlag omhoog.'

Het duurt enige tijd voordat ieder zijn portie heeft.


'De ontevredenen menen dat het eten verdelen niet snel genoeg gaat. Ze vergeten dat ze zelf de oorzaak zijn van het langzame proces. En de corruptie, die z'n vrindjes heeft onder de verdelers en de tellers, zegeviert altijd. Als een ieder wordt geacht zijn portie te hebben gehad, komt de kapitein tot de slotsom dat er zestien porties te veel zijn uitgedeeld. Het komt ook wel eens voor dat een tiental jongens geen eten krijgt. Dat kwaad kan niet uitgeroeid worden zolang de mannen zelf corrupt blijven. Er wordt nu gegeten, in zittende en staande houding, in clubjes. Hier en daar een solitair, die niets van het kongsi-verband moet hebben. Er is geen stoel en geen tafel, geen laken en geen servet, geen glas en geen vingerkom. Het maal wordt genoten met een lepelof simpel met de vijf geboden. Dit is de oerstaat. Eten om de honger te stillen. Smaken doet 't niet en van genieten is dan ook geen sprake. Het voedsel is een maagvulling zonder meer . . . . Nu is het moment aangebroken voor de waaghalzen. Ze staan op uit hun liggende houding, letten heel nauwkeurig op de uitgestrekte houding van de bewakers, sluipen dan omzichtig weg. Ze steken de startbanen over en vinden in de struiken, diep achterin, de mercantiele vertegenwoordigers van Flores' bevolking. Er wordt een levendige handel gedreven in vis en vlees, eieren en groente, tabak en koekjes. De waar is zeker duur, maar de moeite waard. De mannen ruilen ook hun overtollige hemden en broeken tegen eetwaar. Het risico van hun uitstapje is bijzonder groot. Ze maken 't daarom dan ook niet te lang en keren langs een omweg naar de troep terug. Onverschillig komen ze aanslenteren en zetten zich behoedzaam neer. Gelukkig merken de Japs niets van hun smokkeltocht. Ze sluimeren nog, in het volste vertrouwen dat die domme Granda's toch niet durven weg te lopen . . . . Het is twee uur in de middag, Japanse tijd. De rode vlag gaat omlaag en de witte wordt gehesen. De Oranda's staan op, slaperig en onwillig. De godenzonen beginnen weer te schreeuwen' Lekas! /ekas!'.' De corveeleider staat met de handen in de zij en een ontevreden trek glijdt over zijn glimmend gezicht. De

'Vlug! vlug!'

KRIJGSGEVANGENEN

Nederlandse commandant spoort de groep aan tot haast. De Flores-zon, op haar hoogtepunt nu, overgiet het ganse toneel met een schelle en prikkende hitte. De uitstraling van de grond is voor hen die geen schoeisel hebben, een ware kwelling. De gekromde ruggen glimmen van het zweet dat gretig door alle porin een uitweg vindt. De lucht trilt in de witgrijze hel. Het is bladstil, geen zuchtje wind ter afkoeling. De stemming daalt. ... Het is nu drie uur. Nog twintig minuten sjouwen en dan komt er weer een korte pauze van tien minuten. Deze spanne tijds is ongeveer toereikend om een haastig gerolde shag op te roken. Er wordt gehold naar de enige boom in de omtrek en een paar hoog opschietende struiken, in wier armzalige schaduw nog enigszins beschutting tegen de felle zonnestralen mogelijk is. Als weer het sein tot werken wordt gegeven en iedereen zich opmaakt om opnieuween zweetbad te ondergaan, komt eindelijk de wind opsteken. Eerst met flauwe rukjes, dan krachtig, zeewaarts waaiend. De wind wordt begroet met vreugdekreten, want hij is ieders vriend en hier een levensbehoefte. Een hoerageroep, een luid gebrul. Haastig verzamelen van de werktuigen. Het einde van de werkzaamheden voor deze dag. Eindelijk. Aantreden. Rechts richten. Nummeren. Afmars. Onderweg wordt even gestopt om de gereedschappen in te leveren. Als de mannen naar het werk gaan, zit er een moedeloze gang in. Als ze naar het kamp terugkeren, zit er pit in hun lopen en kunnen zelfs de Japs het tempo nauwelijks bijhouden. De troep staat nu op de weg voor het kamp. Aan de wacht wordt gemeld dat er geen bijzonderheden zijn. Enkele schildwachten komen tellen en fouilleren. 'De Slome' is wachtcommandant en zijn korporaal van aflossing is 'De Bolle Sadist'. Ze hebben een van de werkers te pakken, die stram in de houding bedremmeld voor zich uit staat te staren. De Jap die hem fouilleert, vindt twee eieren in zijn achterzak. Hij dient de jongen een klinkende oorvijg toe en vraagt hem naar de herkomst. De zondaar antwoordt met een benepen stem dat hij ze gekocht heeft. De Jap geeft hem een venijnige scheentrap en schreeuwt: 'Bakajaro! Tida bagoes!' 1 De overtreder zwijgt en kijkt naar de grond. Dan krijgt hij bevel uit het gelid te treden en voor de wacht te komen. Als 'De Slome' hoort aan welk strafbaar feit de Oranda zich schuldig heeft gemaakt, ontsteekt hij in een hevige woede en snauwt hem toe: 'Bakajaro! Bamboe motte koif' 2 De jongen mag zelf een bamboestok uitzoeken, een dikke natuurlijk, De stok wordt uit zijn handen gerukt en 'De Slome' rost hem daarmee af. De jongen kreunt van de pijn. Uit vier open wonden aan zijn gezicht en borst stroomt bloed. Dan beveelt 'De Slome' de tolk te halen. Als deze zich gemeld heeft en de toedracht van de affaire te horen krijgt, laat 'De Slome' bekend maken dat de eerstvolgende overtreder zal worden doodgeranseld. Voor deze keer wil 'De Slome' nog genadig zijn. H~ slaat de jongen nog enkele malen in zijn gezicht en geeft hem een trap na. Hiermee

'Stommeling! Je deugt niet!'

'Stommeling! Haal een stuk bamboe!'

718

FLORES

eindigt

het incident

en de hoornblazer

kan het deuntje

van de afslag blazen.

'Wakaref"

De troep rent en holt het kamp binnen.

Het is bijna half zes. Er mag

nu gebaad worden.'

Niet alle gevangenen waren in staat dit dagelijks werk vol te houden. De rantsoenen waren gering en konden niet in voldoende mate aangevuld worden. Velen werden ziek. Met hen hadden de Japanse militairen en de Koreaanse bewakers geen enkele consideratie: wie ernstig ziek werd, moest de eerste weken in een apart kampgedeelte in de openlucht neergelegd worden, blootgesteld aan weer en wind; de meesten stierven dan - primitieve ziekenbarakken kwamen er pas later. Humaan daarentegen trad n Japanner op, een sergeant-majoor, onder wiens verantwoordelijkheid ca. driehonderd gevangenen op ca. 60 km afstand van het hoofdkamp moest werken. 'Men heeft het daar', tekende in september in het hoofdkamp mr. C. Binnerts in zijn dagboek aan", 'zeer goed: behoorlijk eten en er wordt nauwelijks geslagen'; de sergeant-majoor had bovendien, 'en dat is uiterst belangrijk, de Hollandse leiding verschillende dingen over het verloop van de oorlog verteld,'? Anders dan dat deel van de inwoners van Soerabaja dat de krijgsgevangenen honend had bejegend, getuigden de inheemsen op Flores (wij herinneren er aan dat ongeveer de helft hunner katholiek was) van medeleven. Een krijgsgevangene die mt anderen in de bergen in het binnenland met een vrachtauto bamboe had moeten ophalen, schreef in zijn dagboek: 'De bevolking was spontaan vriendelijk en overal werden we toegewuifd. Als er enigszins kans op was, werden allerlei vruchten op de laadbak gegooid ... Persoonlijk heb ik de bevolking van dit eiland bijzonder moedig gevonden en trouw'4 - het kan zijn dat de verwachting, bij die bevolking hulp te zullen vinden, er in mei '43 een van de krijgsgevangenen toe bracht te vluchten. Op ca. 40 km afstand van het hoofdkamp werd hij na een week gepakt; de Japanners schoten hem dood. Het vliegveld bij Maoemere was in oktober '43 voor gebruik gereed;

I 'Inrukken!' 2 C. Binnerts: 'Alles is in orde, heren ... J', p. 67 (16 sept. 1943). 3 Daar wist men blijkbaar in het hoofdkamp niets van. Mr. Binnerts die de administratie van de ziekenbarak bijhield, schreef in september dat er tal van geruchten de ronde deden, 'die met het uur onwaarschijnlijker vormen gaan aannemen: de Engelsen zijn in Scheveningen geland en bedreigen via Holland al het hart van Duitsland' (a.v.). Het is mogelijk dat de Japanse sergeant-majoor had medegedeeld (en dat ook tot die ziekenbarak was doorgedrongen), dat Itali had gecapituleerd. 4 Aangehaald in Veenstra, p. r64-65.

719

KRIJGSGEVANGENEN

nadien werd het afgewerkt en werden nog twee kleine vliegvelden aangelegd. Toen al dit werk was verricht, waren op Flores van diegenen die in leven waren gebleven, nog slechts ca. negenhonderd tot arbeid in staat; zij werden in juni, augustus en september '44 naar Batavia gevoerd, vanwaar velen hunner spoedig doorgezonden werden hetzij naar Padang (met de 'joenio Maroe'), hetzij naar Singapore. Eerder al, nl. in januari en mei '44 waren de zieken en zwakken in twee transporten naar Java gebracht - de ergste patinten mochten in Batavia in een ziekenhuis worden opgenomen. Op 19 september '44 waren uit het Flores-transport tweehonderdzestien krijgsgevangenen overleden (een op de tien) - hoevelen na die datum nog zijn bezweken, is niet bekend.

*
Van de drie transporten naar de Molukken bestond n (dat naar Liang op Ambon) uitsluitend uit Britten: ruim duizend, n (dat naar Amahai op Ceram) bijna uitsluitend uit Nederlanders en Indische Nederlanders: eveneens ruim duizend (plus vijf Britten), en droeg het derde (dat naar Haroekoe) een gemengd karakter: ruim zeventienhonderd Britten en driehonderdvijf-en-veertig Nederlanders en Indische Nederlanders. Al deze krijgsgevangenen gingen op 18 april '43 in Soerabaja aan boord van vier Japanse schepen die om te beginnen vier dagen bleven liggen: een beproeving op zichzelf. Op de zzste voeren zij weg. De krijgsgevangenen, in de als steeds smerige ruimen opeengepakt, kregen weinig te eten en de dysenterie die zich al in de kampen te Soerabaja had voorgedaan, nam tijdens het zeetransport een virulente vorm aan. Na een week varen werd Ambon aangedaan. De voor Liang bestemde groep ging daarheen op mars, de twee andere groepen moesten de vier schepen lossen, voorzover zij lading voor Ambon aan boord hadden. Nauwelijks was dit werk voltooid, of de voor Amahai en Haroekoe bestemde krijgsgevangenen werden weer aan boord gebracht van drie van de vier schepen die de volgende ochtend Ceram bereikten; ook hier moesten tal van goederen aan de wal gebracht worden. Zij moesten eerst uit het ruim in prauwen worden geplaatst en dan aan de walover een afstand van ca. 800 meter naar een opslagplaats gedragen. Geen rust werd gegund voordat dit werk voltooid was; het nam zes-en-dertig uur in beslag. 'Langs de gehele ... transportweg', aldus een der officieren,

720

TRANSPORT

NAAR

DE

MOLUKKEN

'stelden zich Japanners op, voor deze bijzondere gelegenheid uitgerust met zwiepende rotans, bamboelatten of dikke houten stokken. Gedurende de zes-endertig uren lossingsarbeid werd van dit ranselmateriaal veelvuldig gebruik gemaakt en waar ook maar een witte slaaf het waagde wat langzamer te lopen, kondigde een zwiepende, striemende slag aan dat Nippon erop gesteld was, de schepen zo snel mogelijk gelost te krijgen . . . . De eerste gevallen van volkomen uitputting werden als niet serieus beschouwd. Emmers water werden over de neergevallen zwoegers uitgestort en de rotan werd op terzake kundige wijze gehanteerd. In flarden geslagen kuiten, rauw geslagen ruggen waren het gevolg. Soms gelukte het een uitgeput neergevallen slachtoffer een paar honderd meter met zijn last voort te ranselen, maar na vier-en-twintig uur begrepen de Japanners zelf, dat er niet gesimuleerd werd en dat de physiek zwakkeren veelal een collaps nabij waren. Men liet hen tijdelijk met rust, doch ten koste van de sterkeren die thans in nog sneller tempo en met nog zwaardere lasten het aandeel hunner zwakkere makkers moesten overnemen. Ook dat begrepen de naar adem snakkende en van pure uitputting langs de transportweg overgevende uitvallers en zodra zij maar even konden, stonden ze op en schaarden zij zich waggelend en struikelend, met doffe ogen en verbeten gezichten, in de rij der zwoegers om het lot hunner sterkere makkers te helpen verlichten, voorzover hun dat nog mogelijk was. Na zes-en-dertig uur kwamen de laadprauwen met volkomen uitgeputte laadploegen, die het in de smoorhete ruimen nog extra hard te verduren hadden gehad, aanvaren en dat betekende, dat dan toch eindelijk de bodem der transportschepen was bereikt. Gegeten is er gedurende deze zes-en-dertig uur durende titanenarbeid niet. Gedronken werd slechts heel weinig."

Drie dagen later voeren van de schepen die Amahai hadden bereikt, twee naar Haroekoe door en dit werd het derde eiland waarop de krijgsgevangenen eerst als lossers en sjouwers moesten optreden. Aangezien de groep te Amahai later naar Haroekoe is overgebracht en nog later samen met de groep van Haroekoe naar Ambon is getransporteerd, willen wij deze volgorde aanhouden dat wij eerst beschrijven wat te Amahai, vervolgens wat op Haroekoe en tenslotte wat op Ambon is geschied.

*
Te Amahai is vier maanden gewerkt: begin september '43 kwam er het vliegveld gereed. Toen waren van de duizendzeventien krijgsgevangenen
, A.v., p. 35-36.

721

KRIJGSGEVANGENEN

acht-en-twintig bezweken (omstreeks een op de zes-en-dertig). Bovendien had het verblijf te Amahai nog aan drie anderen het leven gekost die, twee weken na aankomst, gevlucht waren. Drie dagen later werden zij op slechts enkele kilometers van het kamp gepakt. Zij en enkele anderen die van hun vlucht weet hadden gehad, werden door de Kenpeitai gemarteld. Een van de drie vluchtelingen overleed, de twee anderen werden samen met nog een vierde krijgsgevangene onthoofd, maar pas in oktober toen de groep als geheel naar Haroekoe werd verplaatst. Bij de aanleg van het vliegveld werd door de gevangenen naar vermogen gesaboteerd - bouwkundigen onder hen hadden daarvoor de nodige aanwijzingen gegeven. Zo vulden zij de wallen van de vliegtuigpens op met los gruis en lieten zij uit de directietoren enkele essentile steunbalken weg en uit de voor de Japanners bestemde overdekte schuilloopgraven alle randsteunbalken. 'Later', aldus een van diegenen die bij die sabotage betrokken waren,
'hebben wij in Liang gehoord wat er in Arnahai van het vliegveld althans na het eerste Geallieerde bombardement is overgebleven. Bij de directietoren viel een bom op ca. 30 meter afstand, doch dit was voldoende om de twaalf meter hoge toren als een kaartenhuis in elkaar te doen zakken. Van de Japanse schuilplaatsen ... bleef niet veel meer over dan wat zandhopen waar wat balken uitstaken, de vliegtuig-pens vlogen als grote zandtaarten uit elkaar."

Het was een uitzonderlijk feit dat in het kamp te Amahai Koninginnedag mocht worden gevierd: een half uur vr het Japanse appl mochten de krijgsgevangenen voor een eigen appl aantreden. De kampoudste en zijn plaatsvervanger, kapitein R Korteweg, hielden elk een toespraak. Korteweg noemde koningin Wilhelmina 'een voorbeeld, waaruit wij kracht putten, omdat ~ij beseffen dat het niet zo lang meer kan duren dat de schone spreuk' Luctor et Emergo' bewaarheid wordt'; hij wenste de vorstin 'kracht, gezondheid en een lang leven' toe." 'Na afloop van mijn speech', aldus Korteweg,
'zongen wij voor het eerst in zeventien maanden ongestoord uit volle borst de twee welbekende coupletten van ons schone volkslied en wij schaamden ons niet voor onze tranen. Dan een donderend 'hoezee!' op de koningin. Daarna een indrukwekkende stilte en toen, de grootste verrassing voor ons allen, toen speelde buiten het kamp een Ambonnees fluitorkest het Wilhelmus, juist toen de morgenzon boven de kim was verschenen. A.v., p. 139. Veenstra, p. 156.

722

AMAH

AI

Onbegrijpelijkerwijs lieten de Japanners ons verder de gehele dag met rust. 's Middags waren wij in de gelegenheid, in een gemproviseerd openlucht-theater een 'Oranje-voorstelling' te geven.' I

Vijf dagen later, 5 september, was het weer feest, nu een Japans: het vliegveld was klaar. 's Middags vonden tal van sportevenementen plaats waaraan krijgsgevangenen en inheemsen mochten deelnemen. Van de ploegwedstrijden waren, aldus J. H. w. Veenstra",
'de krachtmetingen Nederland versus Japan het opwindendst. Vooral het touwtrekken tussen de beide naties doet het ondervoede deel tot de bodem van de overgebleven krachten gaan. Nederland wint onder het uitgesproken motto: 'liever een breuk of beroerte dan verliezen!'. De Japanse ploeg loopt er een fikse uitbrander door op."

Omstreeks zes weken later werden de overlevenden van de Amahaigroep naar Haroekoe overgebracht.

*
Zoals eerder vermeld, waren op Haroekoe in eerste instantie ruim zeventienhonderd Britten en driehonderdvijf-en-veertig Nederlanders en Indische Nederlanders ontscheept. Er waren toen onder hen ca. honderdzestig dysenterie-patinten. Allen kwamen terecht in barakken die niet alleen te klein waren maar ook lukraak waren gebouwd: er groeiden struiken in, cocospalmen staken door de daken, de afdekking deugde niet, britsen ontbraken en het complex, waar een stroompje doorheen liep, had geen afwatering zodat het bij zware regenval n modderpoel werd en het water op verscheidene plaatsen door de barakken liep. Deze levensomstandigheden verhinderden de Japanse kampcommandant, een luitenant, en zijn sergeant, 'Barnboe-Mori', niet om zware corveen op te leggen: twaalfhonderd man moesten onmiddellijk beginnen met de

R Korteweg: 'De 1000 van Amahai' (1946), p. 19 (IC, 28919). Aangehaald in Veenstra, p. 158. 3 Er werden die middag ook door de inheemsen evenementen georganiseerd. Daarbij, aldus Veenstra, 'biedt een spelletje van kinderen in schooluniform nog een sprekend facet. Zij zijn op een gegeven moment in vier groepen verdeeld, onderscheiden door een rood, een wit, een blauwen een oranje lint. En merkwaardigerwijs wint laatstgenoemde groep alle spelletjes!' (a.v.).
1 2

723

KRI]GSGEV

AN GENEN

aanleg van het vliegveld - moeilijk werk omdat hier (dat was ook bij Liang op Ambon het geval) een gebied vol koraalrotsen moest worden gegaliseerd zodat een startbaan zou ontstaan: die scherpe rotsen veroorzaakten verwondingen en die verwondingen werden tropenzweren. Van meet af aan waren er velen die niet de kracht hadden zich naar het werk te slepen. Het gevolg was dat de compagniescommandanten der krijgsgevangenen bij elkaar geroepen werden en door Mori, in aanwezigheid van de Japanse luitenant, met een stok afgeranseld. De Britse en Nederlandse militaire artsen verloren de bevoegdheid om krijgsgevangenen ongeschikt voor corvee te verklaren - dat ging nu een Koreaanse soldaat doen die alle barakken afliep en een ieder die hij tot arbeid in staat achtte, met stokslagen naar het werk joeg. Een der Nederlandse artsen, dr. R. Springer, heeft een dagboek bijgehouden. Geven wij, zijn aantekeningen citerend, een beeld van de wanhopige situatie waarvoor hij kwam te staan, dan zijn wij er van overtuigd dat dat beeld geldigheid heeft voor zijn collega's op Haroekoe en op vele andere plaatsen waar medici machteloos moesten aanschouwen hoe de Japanner mannen die kort tevoren nog een normale gezondheid hadden genoten, ellendig te gronde liet gaan. Geschiedschrijving dient de lezer in staat te stellen, het verleden te 'zien' - verslagen van ooggetuigen kunnen daartoe een wezenlijke bijdrage leveren als zij van voldoende als het ware visionaire kracht zijn; voor dit verslag geldt zulks in hoge mate. Dr. Springer:
'10 mei 1943 - Conferentie gehad met de japanse dokter Sjirnada. Hij ziet de moeilijkheden wel in: 'Als Doctor ich verstehe, aber als Offizier nicht.' Hij kan weinig medewerking verlenen wegens de oorlog. Voor ons lijkt de toestand hopeloos, volkomen uit de hand gelopen. Momenteel vierhonderd kwartierzieken en een honderdvijftig patinten, die we eindelijk in een barak hebben kunnen verzamelen.

En uur na de conferentie met de arts werden alle kwartierzieken door de japanners onder leiding van de japanse onderofficier goenso' Mori gecontroleerd. Veertig hiervan worden, met hulp van slaag en trappen, met een bamboe tot werken gedwongen. Verscheidene officieren worden eveneens afgeranseld, omdat zij geen kans hebben gezien om twaalfhonderd man te verzamelen voor werk op het vliegveld. 12 mei 1943 - Momenteel hebben we ongeveer zeshonderd patinten in dit kamp, waar tweeduizend mensen zijn gelegerd.

, sergeant

HAROEKOE

Steeds meer dysenterie en diarrhee. De toestand lil de dysenterie-barak is abominabel. Gebrek aan water en aan de mogelijkheid de uitgedroogde mensen thee te verstrekken in voldoende hoeveelheid. De zieken lijden afschuwelijk en de verplegers en de artsen hebben een zeer zware taak, des te erger, omdat er zo weinig effectief kan worden gedaan. Steeds last met de verlichting in de nacht. Dagenan, van Japans fabrikaat, hebben we slechts in een hoeveelheid van vierhonderd tabletten voorhanden, terwijl wij er duizenden nodig hebben. De zieken blijven buiten de barakken in de modder liggen omdat er onvoldoende blikken voor ontlasting aanwezig zijn. Teneinde de bevuiling in de barakken te voorkomen blijven ze in de openlucht. De verontreiniging van het kampterrein is onbeschrijfelijk en het is een hopeloze strijd tegen deze voortschrijdende epidemie. Deze is des te gevaarlijker omdat de mensen ondervoed zijn en uitgedroogd, door onvoldoend voedsel en onvoldoend vocht. De dysenterie is naar onze mening niet een virulente vorm, doch de veel te geringe weerstand zal ongetwijfeld nog slachtoffers tot gevolg hebben. Desalniettemin eisen de Japanners steeds twaalfhonderd man op voor het buitenwerk op het vliegveld en zo nodig wordt dit aantal bereikt door het inschakelen van kwartierzieken. Hiervan worden dagelijks velen teruggezonden daar ze eenvoudig niet meer kunnen. 17 mei 1943 - De dysenterie neemt in omvang toe en lijkt nu toch ernstiger te worden. Mensen, die's avonds ziek worden, hebben de volgende ochtend IS tot 20 maal dunne ontlasting met bloed en slijm en dit verandert al snel in uitsluitend bloed en slijm. De vliegenplaag is verschrikkelijk. In de barakken hoort men naast het gekreun en gehik der doodzieke mannen een voortdurend gegons van miljoenen vliegen, maden kruipen over de bevuilde slaapplaatsen en over de uitgeputte zieken. Het weinige, dat de verplegers kunnen doen, wordt door de mensen dankbaar aanvaard, doch is ten enenmale onvoldoende voor effectieve hulp. Als het weer niet spoedig omslaat, zal de epidemie in omvang nog veel meer toenemen. 18 mei 1943 - De epidemie gaat verder. Alle medicijnen zijn nu op, ook de norit. Volgens de Japanners is het onze schuld dat de mensen overlijden, daar wij tot nu toe geen medicijnen hebben aangevraagd. Reeds op de boot hebben we aangedrongen op medicijnen en gewezen op het grote gevaar van een dreigende epidemie. Weliswaar gebeurde dit alleen bij de medische goenso, doch dit was alleen mogelijk, omdat we geen contact kregen met een Japans medicus. Ook was het in die tijd niet mogelijk, contact met een Japans officier te krijgen. Wij hebben medicijnen aangevraagd, in tweevoud ingediend en zelfs getypt. Tot nu toe echter niets ontvangen, hoewel dze aanvraag is ingediend via de Japanse medicus. 20 mei 1943 - De dysenterie neemt steeds in omvang toe en daarnaast de verschijnselen van avitaminose. Bij vele patinten zien wij grote zweren in het mondslijmvlies en op de amandelen. Bij twee mensen heeft dit zich ontwikkeld tot grote, stinkende zweren met sterke zwelling van de wang: een noma. De situatie is naar onze mening totaal uit de hand gelopen. Wij kregen nu iets meer

KRijGSGEVANGENEN

voedsel, doch dit is voor de gezonden nog veel te weinig en voor de ernstige dysenterie-mensen fout van samenstelling. De houding van vooral de Engelse gevangenen wordt onbeschofter tegenover hun officieren. Van enige discipline is in het kamp nagenoeg geen sprake, er wordt veel gescholden en veel gestolen. 21 mei 1943 - Er is nog onvoldoende water voor de uitgedroogde mensen, het algemene beeld in de dysenterie-barakken blijft verschrikkelijk en wordt met de dag erger. De waterrijstpap is niet te eten, de patinten doen hun best wel, doch braken het uit. De soep of wat hiervoor doorgaat ziet er onsmakelijk uit. Het is te begrijpen, dat men, bij de reeds bestaande hardnekkige tegenzin tegen het eten, geen kans ziet om dit alles binnen te houden. Wij worden wanhopig; niets mogen we zelfstandig regelen, voor elke maatregel, die wij nodig achten, moet de Jap om toestemming verzocht worden. We hebben geen contact met de Japanse medicus, onze voorstellen schijnen feitelijk uitsluitend door Mori te worden beoordeeld. 23 mei 1943 - Het blijft een hopeloze situatie en daarbij komt, dat er onder de gezonde mensen weinig lust bestaat om voor hun elfhonderd zieke medemensen iets extra's te doen. De watervoorziening en de voedselvoorziening zijn nog steeds onvoldoende en dat is zeker voor een deel te wijten aan de kampbewoners. Het moet toch mogelijk zijn om in de keuken wat aandacht aan de diten te schenken. We hebben echter niet te klagen over de medewerking van onze hospitaalhelpers. Hun aantal is nu tot twee-en-zestig man uitgebreid. Het merendeel hiervan is ongeschoold, doch er valt zoveel te doen om de zieken iets te helpen, dat wij al erg blij zijn, dat we voor deze uitbreiding tenminste toestemming hebben gekregen. 24 mei 1943 - De toestand in de ernstige barakken is afgrijselijk. De zieken kunnen onvoldoende gewassen worden wegens watergebrek. Ze liggen in hun en andermans ontlasting. Ze zijn te uitgeput om tijdig bij een pot te komen of om hierop te wachten. De situatie is niet bij te houden. Vanzelfsprekend wordt dit door de Japs op onze hals geschoven: 'You are killing your own people.' De schatting van de artsen van het aantal doden dat wij moeten verwachten, voordat de epidemie is geindigd, varieert nog van vijftig tot vierhonderd. 31 mei 1943 - De situatie is buitengewoon ernstig en we merken niets van de daadwerkelijke medewerking van de Japanse artsen waar we zo op gehoopt hadden. Zij willen alles zelf reguleren, ook het dieet van de zieken, doch deze mensen kunnen toch niet dag-in-dag-uit op rijstepap blijven leven? Hun zienswijzen verschillen hemelsbreed van de onze. De herstellenden lijden onder een chronisch hongergevoel, we kunnen niets extra's voor hen krijgen en geleidelijk zien we een toeneming van de avitaminosen en van de extreme vermagering. Men krijgt hier het gevoel van moord op grote schaal. Vrij veel mensen gaan sterk achteruit in hun gezichtsveld. De 'blurred vision' die we in Soerabaja zagen, gaat hier over in totale blindheid. Sommigen hebben zweertjes op het oog, zeer pijnlijk en wel toe te schrijven aan vitaminegebrek. Omdat zij niets meer kunnen zien, kunnen ze niet meedoen aan het vliegenvangen. Iedere patint, hoe ziek ook, moet vliegenvangen, anders krijgen ze geen

726

HAROEKOE

eten! Het is hartverscheurend om de skeletten van deze jonge kerels binnen de barak of buiten te zien zitten met een gemproviseerde vliegenklapper in de ene hand en een zakje om de dode beestjes in te doen, in de andere hand. 1 juni 1943 - ... De herstellende gevangenen zwerven door het kamp en om onze barakken in de hoop, ergens een hapje eten te krijgen of desnoods te stelen. Het is voor artsen en verplegers zenuwslopend om in dergelijke omstandigheden te werken. Hier is sprake van een struggle .for life in de meest droevige zin des woords en het is geen wonder, dat het moreel met de dag achteruitgaat. In de barakken tracht men zich, vrdat een zieke is overleden, reeds meester te maken van de weinige kostbaarheden zoals kledingstukken of dekensresten. Voordat de mensen hun eten mogen hebben, moeten ze 25 vliegen hebben gedood. z juni 1943 - ... Het verplichte vliegenvangen is gestegen tot 100 stuks! Als men 200 vliegen heeft gedood, kan men een ei krijgen dat door Mori geschonken wordt! Het rantsoen wordt op bevel van de Japanners vandaag van 500 gram rijst teruggebracht op 300 gram. Er wordt immers onvoldoende gewerkt! Het zout wordt van 30 gram teruggebracht tot 20 gram. 3juni 1943 - In de nacht nog niemand overleden! Buning' heeft nu eindelijk gedaan gekregen, dat we wat pisang ... en ... groenten voor de zieken mogen gebruiken. Hij heeft zelfs twee geiten kunnen kopen. Sinds deze gedenkwaardige gebeurtenis heeft hij de bijnaam van 'de hadji' gekregen. Om zoiets van de onberekenbare Japanners gedaan te krijgen moet men toch een speciaal soort instinct hebben om op het juiste moment een poging te wagen. Het doet wel wonderlijk aan, dat de keuken hieruit slechts voor honderd mensen een halve mok soep wist te maken. De moeilijkheden zijn nu z toegespitst met de keukenleiding, dat Buning uit naam van de artsen en dertienhonderd patinten heeft geist, dat de leiding daar aftreedt. Dit is na overleg met de Engelse kampcommandant dan tenslotte geschied . . . . 7 juni 1943 - De mortaliteit neemt wel snel toe, nu echter niet zozeer wegens de dysenterie, doch wegens totale uitputting en extreme vermagering. Het is verschrikkelijk om te zien hoe deze jonge mensen afzwakken. Tot het laatste toe slepen ze zich voort naar de blikken om zoveel mogelijk te voorkomen, dat ze hun slaapplaatsen bevuilen met ontlasting. In latere stadia loopt alles over de baleh-balehs+, er is geen controle meer. Alles is water, gemengd met slijm, soms alleen zuiver bloed. Ze zijn dan te zwak om iets zelf te kunnen doen en moeten zo goed en zo kwaad als dit gaat, door de overwerkte verplegers schoon worden gemaakt. Dit moet dan gaan met te weinig water en geen handdoeken of fatsoenlijke lappen. De geest wordt troebeler; velen krijgen een gevoel van welbevinden, voelen zich , Een collega-arts, 'die', aldus een mede-gevangene, 'zowel door zijn houding tegenover de Jap als door zijn plichtsbesef een ieders bewondering afdwong.' (H. A. van Deinse: Verslag (7 mei 1947), p. 4 (ARA, Alg. Secr., Eerste Zending, XXII, 45, I77)). 2 ligplaatsen

KRIJGSGEVANGENEN

beter worden, geven te weinig keren ontlasting op, raken soms gedesorinteerd, hebben heerlijk gegeten, enz. Hierna zijn ze niet meer aanspreekbaar en krijgen ze een soort rustig delirium waarna het einde spoedig komt. De sterfte tengevolge van dit soort uitputtingstoestand zal die van de dysenterie naar onze mening verre overtreffen. De mensen, die in deze toestand verkeren, zijn niet meer te redden, zelfs al hadden we nu vitamine-preparaten en al hadden we nu voldoende eiwitvoeding. 11 juni 1943 - ... Meer en meer komen er klachten bij de mensen, die duidelijk wijzen op een algemene aandoening van het centrale zenuwstelsel. De allange tijd bestaande klachten van pijnen en slappe gevoelens in de benen breiden zich nu uit over de onder- en bovenbuik. Zonder uitzondering wordt hier een gespannen gevoel aangegeven, dat zich als een gordelover de buik verspreidt. Herhaaldelijk geeft men hier ook erge pijn bij aan. Dit zijn klachten, die wel op een aandoening van het ruggemerg wijzen, zoals bekend is bij een B-2 avitarninose. Verschijnselen van zenuwontsteking in de armen komen nu regelmatig voor. Oedemen, zwellingen van armen en gelaat, buiken, die opgezet zijn door vele liters vocht en de ademhaling belemmeren, enorm opgezette benen tengevolge van onderhuidse vochtophopingen, waardoor kleinere barsten in de huid optreden waaruit vocht loopt - alle mogelijke symptomen, die bij alle soorten van avitaminosen worden beschreven, zijn hier aanwezig. Hierdoorheen lopen dan de verschijnselen van grote eiwittekorten. De huidverschijnselen als gevolg van de pellagra zien we dadelijk optreden, zodra men wat lange tijd in het zonlicht is geweest. Daarnaast neemt de schurft toe, met complicaties door de optredende huidinfecties. Wat doen we hier tegen, zonder medicijnen, slechte voeding, geen zalven, geen verbanden, geen vitamine-preparaten, geen eiwitten? De zieken weten deze situatie natuurlijk en het is wonderlijk te zien, dat ze toch de hulp van de artsen en de verplegers waarderen! De patint, die destijds een wervelfractuur heeft opgelopen na een val in het ruim van ons schip, moet nu ook aan het werk van de Japanse arts. Als bewijs, dat hij genezen was, kreeg hij een trap in de rug . . . . 14 juni 1943 - ... Heden kwam een jong Japans arts, die doorgaat voor een patholoog-anatoom. Hij zal enige obducties verrichten bij de overleden patinten, zo mogelijk twee per dag. Collega Bryan en ik hebben hem in de loop van de middag rondgeleid en al spoedig kwam de Japanse arts Isjii met de kampcommandant zich bij ons voegen. Deze laatste beide heren schenen wel genoegen te hebben in het drukken van putten in de gezwollen onderbenen van de beri-beri-patinten. Het gaf tenminste aanleiding tot veel gelach. Zij zijn niet in de ernstige barakken geweest. Misschien dat die toestanden daar hen tot andere gedachten zouden hebben gebracht: de ontstellende vervuiling, die daar heerst, de grote wonden van de doorgelegen patinten op de harde baleh-baleh, waarin honderden vliegenmaden krioelen, het gehik van de stervenden, de stank van
I

een vorm van avitaminose.

HAROEKOE

urine en ontlasting, hier is menselijk lijden, dat geen pen goed kan beschrijven.' 16 juni 1943 - Eindelijk wat medicijnen ontvangen, helaas niet datgene, wat wij zo nodig hebben. Slechts ongeveer II kilogram Engels zout, enige honderden tabletten rivanol, 70 ampulles vitamine B-I van I 000 eenheden en I 500 tabletten B-I van 25 eenheden. Dit alles is nog niet genoeg voor n dag om daarmede de patinten van de twee erge barakken te behandelen! Is hier nu onmacht, of onwil? 21 juni 1943 - ... De oogkIachten nemen eveneens toe in het zonlicht; men bedenkt de vreemdste vormsels voor de ogen om het storende zonlicht uit te sluiten: er zijn mensen die bamboekokertjes, waarin centraal een opening is gemaakt, voor de ogen binden om zo nog iets te kunnen zien als ze buiten rondlopen . . . . 24juni 1943 - Is voor barak I weer een slechte dag; storm en regen joegen 's nachts door het dak. De patinten werden doornat en zaten's morgens doodmoe op de enkele droge plekjes zo dicht mogelijk op elkaar. Hiertussen lagen de stervenden en delirerende mensen, waardoor het geheel een onbeschrijfelijk chaotische indruk maakte. De hele barak stinkt weer naar dysenterieontlasting, die op tal van plaatsen op de baleh-baleh, gangpaden en dekens van de patinten ligt. De spaarzame verlichting woei uit. Alles moest in het pikkedonker gebeuren. Wat dit van de zieken en van de verplegers eist, kan men zich heel moeilijk indenken!'?

Dit zijn aantekeningen uit een periode van zes weken, lopend tot
24 juni. Een maand later was de situatie niet verbeterd:
'22 juli 1943 - ... Het lijden van de stervenden is verschrikkelijk om aan te zien. De dood komt langzaam, de mensen liggen dagenlang, meestal bij bewustzijn, te wachten op het einde, het slikken is bijna onmogelijk wegens de pijn, de doorgelegen huidwonden zitten vol met vliegenlarven, de wonden breiden zich onder de huid ver uit, ontlasting en urine lopen in de dekenresten en kIedingresten. De Japanse arts Morioka vertelde mij, dat het hospitaal maar moestworden opgeblazen, want het doel van Nippon was 'victory' en niet de behandeling van zieken."

Nogmaals een maand later:


'24 augustus 1943 - Steeds worden ons meer moeilijkheden in de weg gelegd, niettegenstaande de toestand der zieken eenvoudig verschrikkelijk wordt. Extre-

Op diezelfde rade juni 'all walking sick', aldus een Britse officier, Squadron leader W. C. Pitts, 'were paraded and the Japanese sergeant' (Mori) '... viciously went among the parade hitting over the head those he thought u/erefit enough to work.' (W. C. Pitts: 'Report on Haroekoe' (29 aug. I945), p. 2 (IC, I 646). 2 R Springer: 'Dagboek', p. 39-60.
i

, A.v., p. 63-64.

KRIJGSGEVANGENEN

me vermagering tot op het bot, talloze genfecteerde wonden, huidparasieten, pellagra, geestelijke afwijkingen, enorme vervuiling, chronische diarrhee, bewegingsstoringen tot volkomen hulpbehoevendheid, pijnen door de zenuwontsteking, opgezette buiken en benen door enorme vochtophoping. Dit is menselijk lijden zoals men zich in de levendigste fantasie niet kan voorstellen. Velen huilen van pijn en algemene diepe ellende in deze hopeloze omstandigheden. Dat er dan nog een jonge Engelse soldaat is, die mij kort voor zijn dood verzocht om zijn moeder te vertellen dat hij' died like a soldier', getuigt van een geestkracht, die boven het bevattingsvermogen uitgaat. Er is hier geen humaniteit meer.'
1

Zo was het. Tot de vervuiling van het kamp en tot de dysenterie had bijgedragen dat de krijgsgevangenen in hun aan zee gelegen kamp niet in zee mochten baden en evenmin zeewater mochten gebruiken voor schoonmaakdoeleinden: de zee, zei Mori, was Japans eigendom en wanneer er eenlatrine werd gebouwd, zou het zeewater genfecteerd worden. Nog een bijkomende factor was dat er van de Britse en Nederlandse officieren, officieren van gezondheid uitgezonderd, weinig leiding uitging. Dat deed de chaos toenemen welke Mori dan trachtte te beteugelen, maar uitsluitend met zijn eigen hardhandige methoden. Er kwam in het kamp een sfeer van ondergang te hangen die in oktober de mannen van Amahai, toen zij naar Haroekoe overgebracht werden, onmiddellijk trof. 'Als wij', zo schreef een hunner, een officier van de mariniers,
'door het vochtige, dampende bos in dit kamp komen, bevangt ons klamme angst. Er is iets nameloos wreeds in al die bomen en klimplanten en lianen, die op en over elkaar groeien en woekeren tot een groene hel, waarin de vochtige riethutten van het kamp dreigen te worden opgezogen.'>

Het vliegveld op Haroekoe kwam gereed aan het einde van de maand, oktober '43, waarin de mannen van Amahai arriveerden - pas toen gaf Mori verlof, meer krachten in te zetten voor de verbetering.van het kamp. Desondanks lagen er midden november nog ca. driehonderd zieken in de primitieve hospitaalbarakken - onder de anderen die corveediensten konden doen, waren er velen die nog aan dysenterie leden. 'Als het enigszins mogelijk is', tekende dr. Springer midden november aan,
'laten we hen toch meedoen ... , daar ze dan tenminste wat bijvoeding kunnen

1 A.V.,

p. 70.

Aangehaald in Veenstra, P: I91.

73

HAROEKOE

LIANG

kopen, waardoor ze niet verder afglijden naar een avitaminose. W~ proberen voor deze verzwakte malmen lichte werkzaamheden te krijgen in de tuintjes of wat werk in het kamp om dit beter bewoonbaar te maken. Hiervoor is Mori wel te vinden, het betere aanzien van het kamp is zijn trots en we moeten inderdaad erkennen dat de huidige toestand niet te vergelijken is met die van enkele maanden geleden. Maar om dit te bereiken ten koste van bijna vierhonderd doden is een heel zware tol!'
1

Na de voltooiing van het vliegveld (het werd spoedig door de Geallieerden van Australi uit gebombardeerd, waarbij ook onder de krijgsgevangenen doden en gewonden vielen) keurden de Japanners goed dat zieke krijgsgevangenennaar Java konden terugkeren. Eind november' 43 werd op Haroekoe een transport samengesteld waarbij, afgezien van een militair arts en enkele tientallen helpers, bijna vijfhonderdvijftig mannen van Haroekoe waren ingedeeld alsmede ruim honderdvijftig die eerst te Amahai gewerkt hadden. Voor hun vervoer was slechts een klein schip beschikbaar; de zieken moesten in twee ruimen worden geperst waar de vloer met kolengruis bedekt was - elf mannen die stervende waren, werden weer aan wal gezet, met de overigen voer het schip eerst naar Ambon.

*
Op Ambon waren begin mei '43 in eerste instantie ruim duizend Britse krijgsgevangenen ontscheept teneinde bij Liang een vliegveld aan te leggen. Door de plaats Ambon marcherend kregen die Britten enige steun van Ambonnezen: sommigen dezer maakten het V-teken, riepen bemoedigende woorden of wierpen pakj es sigaretten toe. Die steun hadden zij wl nodig, want het op een koraalplateau gelegen kamp waarin zij terechtkwamen, was even primitief als dat op Haroekoe en er moest niet minder hard worden gewerkt. Ook hier werden vele krijgsgevangenen ziek en stierven, in totaal ca. tweehonderd. Toen nu het schip met zieken uit Haroekoe arriveerde, werd door de Japanners goedgevonden dat ook uit de Liang-groep zieke krijgsgevangenen naar Java zouden worden teruggevoerd: driehonderdnegen-en-dertig. Twintig van deze krijgsgevangenen verdronken toen het vlot waarop zij naar het schip werden vervoerd, omsloeg; niet voor alle overigen kon plaats gevonden worden
1

R. Springer: 'Dagboek', p. 79 (15 nov. 1943).

731

KRIJGSGEVANGENEN

in de twee ruimen met kolengruis - er werd een tweede Japans schip bij het vervoer ingeschakeld dat ca.vijfhonderdveertig krijgsgevangenen aan boord nam. Naar Java op weg werd dat tweede schip door een Amerikaanse onderzeeboot getorpedeerd. Een Japans korvet pikte de Japanners onder de drenkelingen uit zee op, de krijgsgevangenen die, voorzover zij in leven waren gebleven, in zee rondzwommen, werden gemitrailleerd - alle ca. vijfhonderdveertig. onder wie honderdeen-en-dertig Nederlanders en Indische Nederlanders, kwamen om. Aan boord van het eerste schip stierven omstreeks honderdtien krijgsgevangenen, voordat Soerabaja bereikt was. Er vond nadien een eoncentratie van krijgsgevangenen op Ambon plaats: diegenen die op Haroekoe in leven waren gebleven, werden in december '43 en in april en augustus '44 in grote groepen naar Ambon overgebracht, eerst om er het vliegveld bij Liang te helpen voltooien, vervolgens om in de plaats Ambon te werken in de haven. Het kamp te Liang trof de er aankomende Knil-krijgsgevangenen als nog slechter dan dat op Haroekoe. 'De barakken', aldus een der officieren,
'stonden, na een jaar in regen en wind dienst te hebben gedaan, op instorten. De daken waren lekker dan een normale zeef. Vuilnis- en latrinekuilen waren overvol en ruimte voor nieuwe kuilen was er op het plateautje niet meer, zodat vuilniscorveen het afval moesten wegbrengen. Deze corveen konden echter niet voldoende worden bemand, omdat een ieder die nog maar enigszins in staat was op de benen te staan, voor vliegveldwerkzaamheden werd gerequireerd. Zwaarzieke stakkers zeulden nu het vuil het kamp uit of trachtten het te doen . . . . De ziekenbarakken lagen overvol en naast de ons reeds zo welbekende dysenterie- en uitputtingsgevallen vonden wij hier een ontstellend aantal patinten met tropische zweren ... Ontzettende zweren waarbij de hele huid tot op het been toe was weggevreten; zweren waarin het ongedierte rondkroop en die een walgelijke stank verspreidden, kregen onze doktoren en onze verplegers dagelijks bij honderden te behandelen, voorzover er door gebrek aan medicijnen nog van behandeling gesproken kon worden. Het enige wat ons ten dienste stond waren groezelige zwachtels en koude thee.'
1

Toen het vliegveld te Liang af was (ook dit werd spoedig door de Geallieerden gebombardeerd), werden de krijgsgevangenen naar een kamp bij de plaats Ambon overgebracht, waar de voedselrantsoenen verlaagd werden en van waaruit uitzonderlijk hard moest worden gewerkt bij het laden en lossen van schepen, veelal zes-en-dertig uur achter
Aangehaald in Veenstra, p. 262.

732

DE

'MAROS

MAROE'

elkaar. Vanwege het naderen van MacArthurs strijdkrachten kwamen de Japanners evenwel midden '44 tot de conclusie dat, afgezien nog van de zieken, ook alle gevangenen die nog tot werken in staat waren, naar Java moesten worden teruggevoerd. Eind september '44 waren op Ambon nog slechts ruim vierhonderd krijgsgevangenen over' en waren ca. tweeduizend vertrokken: begin augustus '44 ca. zeshonderd, van wie zeven-entwintig voor aankomst in Soerabaja stierven, eind augustus ca. achthonderd, welk transport vermoedelijk ca. dertig doden heeft geteld, en op 9 en 16 september vertrokken twee transporten: het eerste met honderdeen-en-veertig zieken en negen helpers, het tweede met ca.vierhonderdvijftig krijgsgevangenen, van wie de helft ziek was, en tot die helft behoorden de ernstigste gevallen die men voordien niet had durven evacueren. Het eerste schip bracht het niet verder dan het eiland Moena; daar werd het door een Amerikaanse bommenwerper aangevallen en in brand geschoten. Acht krijgsgevangenen kwamen om - honderdtwee-en-veertig bereikten de wal, waar zij gingen wachten op de aankomst van het tweede schip. Dat tweede schip was een van de oudste KPM-schepen, door de Japanners herdoopt tot 'Maras Maroe', De inscheping, tijdens gietbuien en nog in het donker, was een verschrikking. 'Er moet', aldus Veenstra,
'en bij gebrek aan schoeisel meestal op blote voeten, een half uur lang over een met modder bedekte, harde koraalweg naar een steiger worden gelopen. De mannen die de op draagbaren liggende patinten vervoeren, glibberen er overheen en worden met schreeuwen en slaan nog door de bewakers opgejaagd. Bij de steiger ... moet op verdere orders worden gewacht. Een verzoek van de artsen om de zieken onder te brengen in een paar daar staande lege hutten wordt afgewezen.' 2

Na drie uur wachten begon de inscheping. De ruimen op de 'Maras Maroe bleven gesloten: alle krijgsgevangenen moesten op dek, blootgesteld aan de elementen, de tocht ondernemen, zittend of liggend op de kantige blokken hout waarmee, bij gebrek aan steenkool, de ketels van

Die ruim vierhonderd zijn in oktober '44 afgevoerd maar hebben in de resterende tien maanden van de oorlog, waarin Geallieerde onderzeeboten vooral in de Javazee actief waren, Java niet meer kunnen bereiken; zij zijn blijven steken op het eiland Moena bezuiden Celebes (zie kaart XIII op pag. 629) en vandaar zijn ruim tweehonderdzestig krijgsgevangenen niet verder gekomen dan Makassar. 2 Aangehaald in Veenstra, p. 297.
J

733

KRIJGSGEVANGENEN

het schip werden gestookt. Was er zon, dan brandde die genadeloos op de gevangenen neer. Te eten kregen zij tweemaal per dag: wat in zeewater gekookte rijstepap, te drinken niet meer dan een halve mok water per etmaal. Pas toen dertig zieken gestorven waren, vond de Japanse gezagvoerder goed dat er een soort zeil boven de ernstig zieken werd gespannen. Vijf dagen na het vertrek van Ambon bereikte de "Maras Maroe' het eiland Moena. Hier kwamen de honderdtwee-en-veertig overlevenden van het in brand geschoten schip aan boord. 'De over en weer uitgestrekte benen', aldus een van die overlevenden,
'vormden een onontwarbaar vlechrwerk. De mensen die daar lagen, waren er duidelijk bar slecht aan toe ... Zeker de helft van hen was Engels ... Het gros lag apathisch voor zich uit te staren toen wij bovenaan de trap aarzelden, niet wetend waar wij heen moesten. Maar toen wij, door de Japanners opgejaagd, voet aan dek zetten en een weg begonnen te zoeken tussen de ineengestrengelde lijven, werd de hele massa prompt n vijandig blok. Zij sloegen naar ons met hun stakerige armen of schopten met hun dik opgezwollen benen en de scheldwoorden en bedreigingen waren niet van de lucht. ... Een deel van hen had, om aan de luizen en jeuk te ontkomen, de restanten van hun kleding opgestroopt en wij zagen velen waarvan niet alleen de benen maar ook de genitalin ... opgezwollen waren tot olifantachtige proporties. Van alles en nog wat lag willekeurig door elkaar. Tussen de beri-beri-lijders lagen ernstig gewonden en dysenterie-patinten, die erbarmelijk stonken doordat zij zich maar lieten gaan. Gelukkig viel veel van het vuil door het opgestapelde brandhout naar beneden.'
1

Toen het schip van Moena wegvoer, ging het steeds langzamer varen en op de rede van Makassar bleef het liggen: de machine moest gerepareerd worden. Alle krijgsgevangenen dienden aan boord te blijven. 'Vol afschuwelijke blaren', aldus een der Britse officieren,
'lagen al deze mannen in de tropenzon over de ongelijke stapels brandhout verspreid. Tongen begonnen zwart te worden, beurse naakte schouders te bloeden en velen waren de waanzin nabij. De nacht was vervuld van het schreeuwen en roepen van de stervenden, van de vloeken van de uitgeputten die de slaap niet konden vatten en van het onophoudelijk gehik van mensen die op het punt staan aan beri-beri dood te gaan ... Een jongeman die als gevolg van een zonnesteek lag te ijlen, schreeuwde dertig uur lang allerlei wartaal uit, totdat hij te zwak werd om enig woord te uiten.'? Aangehaald in a.v., p. 300. A.v., p. 303.

734

DE 'MAROS

MAROE'

Dagelijks moesten lijken overboord worden gezet - bezittingen van stervenden werden geroofd: die kon men bij de Koreaanse bewakers ruilen tegen levensmiddelen. Na drie weken liet de gezagvoerder zich vermurwen: Mori mocht naar Makassar gaan om er groente, vruchten, vis en eieren te kopen - hij kwam terug met niet meer dan n klein baaltje ('voor de levenden', zei hij) en een zak met keien alsmede een rol touw ('voor de doden'). In het baaltje zat tabak - de gezagvoerder vaardigde prompt een rookverbod uit, hetgeen niet onbegrijpelijk was: in de ruimen van de 'Maras Maroe' lagen vliegtuigbommen en granaten. De helft daarvan werd met hulp van krijgsgevangenen gelost - nadien werden allen in de ruimen opgesloten. Na zes weken (in die periode waren bijna honderdzestig gevangenen gestorven) kon de 'Maras Maroe' weer gaan varen - niet naar Java overigens maar naar een plaats op de westkust van Celebes. Daar bleef het schip twee weken liggen - negentig doden. Pas op 26 december, twee-en-een-halve maand na het vertrek van Ambon, bereikte de 'Maras Maroe' Soerabaja. Van de ca. zeshonderd man die op Ambon ingescheept waren op dit en op het bij Moena in brand geschoten schip, kwamen driehonderdvijf-en-twintig aan de wal. Voor de aanleg van de vliegvelden te Amahai, op Haroekoe en op Ambon waren, zoals eerder vermeld, meer dan een-en-veertighonderd krijgsgevangenen naar de Molukken getransporteerd; ongerekend diegenen die na terugkeer op Java of na hun stranding op Moena overleden zijn (daarvoor ontbreken de cijfers), zijn van hen ca.twaalfhonderddertig omgekomen: drie op de tien.

Java) tweede periode


Zoals uit het voorafgaande bleek, zijn van september '42 af grote aantallen krijgsgevangenen van Java naar elders getransporteerd: naar Japan, naar Birma en Thailand, naar Sumatra, naar Flores en naar de Molukken, en uitsluitend uit Flores en de Molukken zijn weer groepen naar Java teruggevoerd waar dan weer nieuwe groepen werden samengesteld: in september '44 om ingezet te worden aan de Pakanbaroe-spoorweg, in januari '45 om te gaan werken in Singapore. Er zijn als gevolg van dit alles maar weinig krijgsgevangenen op Java gebleven: daar bevonden zich ten tijde van de Japanse capitulatie nog slechts een kleine vierduizend

735

KR!] GS GEVANGENEN

krijgsgevangenen, bijna allen op West-Java en van hen de meesten op de hoogvlakte van Bandoeng. Die hoogvlakte was namelijk door het Japanse Zestiende Leger aangewezen als het gebied waarheen, als de Geallieerden op Java zouden landen, de Japanse bataljons zich moesten terugtrekken en de Japanners hadden, gelijk vermeld, uit Tokio de instructie ontvangen om te voorkomen dat hun krijgsgevangenen door de Geallieerden zouden worden bevrijd. Men kan wat wij de 'tweede periode' op Java noemen (de periode die met de afvoer van grote groepen krijgsgevangenen begon), in twee onderperioden verdelen: een van oktober '42 tot februari '44 en een van februari '44 tot augustus '45. In die eerste onderperiode was er, globaal gesproken, niet sprake van een ernstig voedseltekort, in die tweede wl, hetgeen uiteraard samenhing met de in hoofdstuk 7 weergegeven katastrofale daling van de voedselproductie op Java maar ook met de algemene onverschilligheid der Japanners ten aanzien van het lot der krijgsgevangenen. Terwijl immers op Java honger werd geleden, hadden de Japanners rijst genoeg: zij hadden aan de krijgsgevangenenkampen (alsook aan de kampen van burger-genterneerden) voldoende voorraden ter beschikking kunnen stellen, als zij daar behoefte aan hadden gehad of als zij zich aan hun internationale verplichtingen hadden willen houden - die behoefte ontbrak en die verplichtingen waren louter op papier aanvaard.

*
Na de opheffing van de kampen in Malang, Tjilatjap en Soerabaja (dat was het vertrekpunt geweest voor de transporten naar Flores en de Molukken), waren er nog krijgsgevangenen in Batavia (het vertrekpunt voor de transporten naar Birma, Thailand en Japan, later naar Sumatra en Singapore) en op de Bandoengse hoogvlakte, nl. in Bandoeng en in Tjimahi. Bandoeng had drie kampen: een voor Nederlanders en Indische Nederlanders (het kamp van het XVde bataljon), een voor de Britten, Australirs en Amerikanen en een voor Ambonnezen en Menadonezen (die geweigerd hadden, heiho te worden). De kampoudste uit het kamp van het XVde bataljon, luitenant-kolonel Poulus, was in juni '42 naar Tjilatjap verplaatst en zijn functie was toen overgenomen door de verdediger van Tarakan, luitenant-kolonel S. de Waal. De Waal evenwel werd in februari '43 met enkelen van zijn officieren door de Japanners

736

BANDOENG

gevangengezet (zulks op grond van de japanse verdenking dat in zijn kamp radioberichten circuleerden en dat contact was gelegd met het kamp der Ambonnezen en Menadonezen) ' en Poulus, inmiddels naar Bandoeng teruggevoerd, werd weer kampoudste. De wijze waarop de japanners met zijn kamp omsprongen, karakteriseerde deze na de oorlog in zijn rapport als 'japs', 'd.w.z. onberekenbaar, hardhandig, vernederend en slaafs, met momenten van betrekkelijke vrijheid, afgewisseld door perioden van ware terreur'? - feitelijk japans commandant was een sergeant voor wie, aldus Poulus, 'het afranselen van hoofdofficieren ... een bijzondere delicatesse was.'? Al deze moeilijkheden ten spijt konden Poulus en zijn helpers hun kamp redelijk goed organiseren. De te krappe rantsoenen werden aangevuld met bijvoeding die gefinancierd werd uit een Voedingsfonds - voor dat fonds, gedeeltelijk gevormd uit bijdragen van officieren en minderen, kon Poulus (zoals het Gemeentelijk Europees Steuncomit in Batavia had gedaan) elandestien aanzienlijke bedragen lenen van organisaties en particulieren, naar wij aannemen: vooral van Chinezen. Ook kreeg het fonds inkomsten uit de winsten van diverse bedrijven en van toko's, restaurantjes en bars die binnen het kamp waren opgericht. Er kon veel aan sport worden gedaan en er werden toneel-, cabaret- en muziekuitvoeringen gegeven, veelal in samenwerking met de Britse krijgsgevangenen. De medische verzorging was, 'de omstandigheden in aanmerking genomen, bepaald goed te noemen.'4 Midden december '43 werd ontdekt dat Poulus elandestien leningen was aangegaan. Hij werd mishandeld en het gehele Voedingsfonds werd door de japanse sergeant in beslag genomen en moest onmiddellijk besteed worden (zodat 'in enkele dagen tijds een enorme hoeveelheid levensmiddelen, rokerij, vruchten en alle mogelijke prullaria het kamp binnenkwarn'"). Vervolgens werden Poulus en enige andere officieren naar Tjimahi gevoerd waar zij, na afgeranseld te zijn, werden opgesloten, en werden alle krijgsgevangenen uit Bandoeng, behalve de Britten en de Amerikanen, naar Batavia getransporteerd waar zij in het kamp van het Xde bataljon werden opgesloten. Het Knil-kampgedeelte werd enige tijd later als burger-interneringskamp opnieuw in gebruik genomen. Het kamp in Tjimahi, waar majoor Hoedt kampoudste was, trofbegin '43 de er uit Tjilatjap aankomende krijgsgevangenen als, zo schreef later Rob Nieuwenhuys,
1 De Waal en enkele andere officieren moesten in september '43 Java verlaten op weg naar Formosa, waar zij aan de Special Party werden toegevoegd. 2 H. Poulus: 'Verslag', p. IS. 'A.v., p. 16. 4 A.v.SA.v.

737

KRIJ

GS GEV AN GENEN

'iets ongelooflijks. Dat zo iets nog bestaan kon! We werden de eerste dag onthaald op rijst met een stukje vlees en echte sajoer' met groenten en kruiden er in en zelfs op een slokje zelfgemaakte bananenlikeur. Tjimahi leek een kamp waarover de hoorn des overvloeds was uitgestort.'?

Niet dat een ieder gelijkelijk deelde in wat uit die hoorn rolde! Sommigen, die zich veel bijvoeding konden aanschaffen en regelmatig de kamprestaurantjes en kampcaf's konden bezoeken, hadden het er heel veel beter dan de meeste anderen. 'Van een sterke lotsverbondenheid en gelijkheid zoals in Tjilatjap, was', aldus weer Nieuwenhuys,
'geen sprake ... De onderlinge verschillen bleven groot. Dat velen van ons door deze ongelijkheid en door de houding van sommige 'geprivilegieerden' gergerd en verbitterd werden, mr dan door het Japanse optreden, is begrijpelijk."

Ook Tjimahi kende, gelijk al vermeld, tal van kampbedrijven, er was een studiezaal met een bibliotheek die meer dan tweeduizend titels telde", er was toneel, er werden muziekuitvoeringen gegeven en er vonden cabaretopvoeringen plaats.Veel van de cabaretteksten waren door Erik K de Vries geschreven die in een van de revues een lied, 'Kort verlof', zong, waarvan het refrein luidde:
'De idee van de macht hier op aarde wint het nooit van de macht der idee. als j' een klein beetj e spot met de ernst van je lot, zul je 't zelf zien: de toekomst valt mee!"

In de revues vormden in travestie optredende krijgsgevangenen steeds een bij uitstek aantrekkelijk element",
1 een gekruid groentegerecht 2 R. Nieuwenhuys: Een beetje oorlog, p. 87. 'A.v., p.87-88. Boeken uit aanwezige priv-bundels en in een kampkantoor aangetroffen nummers van het litteraire maandblad Groot Nederland stelden een aantal voor pozie gevoelige Nederlanders in staat om een bloemlezing van moderne Nederlandse dichters samen te stellen: Onschendbaar domein. Hiervan werden vijftien exemplaren elk apart getypt en gellustreerd met houtsneden (voor het hout was de drempel van een barak gesloopt), o.m. van Leo Vroman. Dit heette een uitgave te zijn van de KKK-Studio en die drie K's waren de afkorting van 'Kale Koppen Kampement'. De bundeltjes werden verkocht voor f IS - de opbrengst werd in de kampkas gestort. 5 R. Nieuwenhuys: Een beetje oorlog, p. 91. 6 Een van de revues werd eens door de Japanners gestopt die de Hula-Hula-girls dwongen zich te ontkleden: de Japanners dachten dat er meisjes het kamp binnengesmokkeld waren.
4

TJIMARI

'de grote vedette was Miss Mabel, een inderdaad sierlijke en slank gebouwde Indische jongen die altijd door bewonderaars omgeven was en wie het ook aan niets ontbrak ... Er was niemand die zich kon onttrekken aan die eigenaardige wereld van erotiek die zich tussen voorstelling en werkelijkheid bewoog.'
I

De corveen waren over het algemeen in Tjimahi niet zwaar; de grootste werkploeg, die meer dan honderd krijgsgevangenen omvatte, ging steeds werken in de groentetuin die op een paar kilometer afstand van het kamp lag. Dat viel mee. Maar zou het zo blijven? Het werd betwijfeld: ook in Tjimahi werden van tijd tot tijd transporten gevormd - men wist niet, onder welke omstandigheden men vervoerd en aan het werk gezet zou worden, maar wl dat Amerikaanse onderzeeboten op de loer lagen. Elk naderend transport werd dan ook, schrijft Nieuwenhuys, 'een gulden tijd voor de dysenteric-patinten. Er waren er genoeg die hun bloed en slijm verkochten." Overeenkomstige verschijnselen deden zich voor in het kamp van het Xde bataljon te Batavia, waar talrijke, uit Bandoeng en Tjimahi aangevoerde krijgsgevangenen belandden voordat zij Java verlieten. De nabijheid van dat vertrek kon er toe leiden dat men extra-risico's nam: er waren er die zich tijdens een corvee enkele vingers van de linkerhand lieten afknellen, 'maar de gebruikelijke methode', aldus Nieuwenhuys, 'was het opzettelijk infecteren van opgelopen wonden ... De woekering van een 'tropenzweer', die tot op het bot ging en die bijzonder pijnlijk was, werd als een teken van de Voorzienigheid in dankbaarheid aanvaard.'? Nieuwenhuys, die verpleger was, behoorde tot diegenen die niet verder kwamen dan het kamp van het Xde bataljon. Er werd in dat kamp in '44 honger, in '45 zelfs bittere honger geleden - menige krijgsgevangene bezweek. In dat kamp bevonden zich overigens van januari '44 af louter onderofficieren en soldaten, want de Japanners, kennelijk gedreven door de behoefte om door de Geallieerden speciaal waardevol geachte krijgsgevangenen in een aparte groep bijeen te brengen (hetzelfde streven dat eerder had geleid tot de vorming van de Special Party), waren er in januari '44 toe overgegaan, alle officieren uit de resterende kampen bijeen te brengen in een gevangenis: de Struiswijk-gevangenis in de Indische hoofdstad, waaruit toen de genterneerde mannen, onder wie vele prominenten, verdwenen waren. Als Nederlandse kampoudste (er was ook
R. Nieuwenhuys: Een beetje oorlog, p. 91-92. A.v., p. 95. A.v., p. 102.

739

KRIJGSGEVANGENEN

een Britse) fungeerde daar luitenant-kolonel A. Doup. Binnen de muren van het complex hadden de krijgsgevangenen een zekere mate van vrijheid (ook godsdienstoefeningen waren een enkele keer toegestaan) en wat verboden was, het houden van lezingen bijvoorbeeld, werd elandestien georganiseerd - er werden zelfs examens afgenomen, bijvoorbeeld voor stuurman en marconist en in kennis van het Indonesisch. Behoudens het tekort aan vitaminen was de voeding redelijk doordat aanvullende levensmiddelen konden worden gekocht en doordat de Japanners aan de leden van het tuincorvee per dag 150 gram rijst extra gaven - die rijst werd onder alle gevangenen verdeeld. Struiswijk had een hospitaalafdeling en ernstige patinten mochten naar twee katholieke ziekenhuizen in Batavia worden overgebracht. Er was voorts in de gevangenis een geheime radio: men kende er dus het oorlogsverloop en dat gaf moed. Hinderlijk waren daarentegen de Japanse inspecties: roofpartijen die steeds met mishandelingen gepaard gingen. Van de meer dan duizend officieren die in Struiswijk opgesloten waren, stierven er tijdens de detentie aldaar (van januari tot oktober '44) vijftien. Eind oktober werd het kamp in de gevangenis opgeheven en werden de officieren landinwaarts getransporteerd: naar het kampement van het Iste bataljon te Bandoeng, waar ook de officieren uit het kamp te Tjimahi terechtkwamen. Kampoudste werd er toen kolonel Vooren, die tijdens de Japanse invasie territoriaal commandant op Zuid-Celebes was geweest en die de Japanners verzuimd hadden aan de Special Party toe te voegen. Er kwamen in zijn kamp in totaal bijna dertienhonderd Knil- en meer dan driehonderd Britse officieren terecht, maar ook ca.zeventig minderen en zelfs bijna honderd burgers. Al die gevangenen hadden veel te weinig ruimte tot hun beschikking en leden honger - nog minder ruimte evenwel en nog lagere rantsoenen kregen zij van april '45 af, toen zij naar het Landsopvoedingsgesticht werden overgebracht, waar zij ca. tweeduizend minderen aantroffen: ruim dertienhonderd van het Knil en ca. zeshonderdvijftig Britten. Het LOG, dat gebouwd was om maximaal driehonderd jeugdige delinquenten te huisvesten, kreeg nu in totaal drieduizendzevenhonderd krijgsgevangenen binnen de muren: sommigen sliepen in slaapzalen of andere ruimten, anderen in open galerijen, nog anderen buiten de gebouwen in de openlucht. Er waren uiteraard veel te weinig kranen en wc's, daarentegen waren er kleren- en wandluizen te over. Eind juli werden uit het LOG ruim achthonderd krijgsgevangenen, bijna allen Britten, naar Batavia, t.W.naar het kamp van het Xde bataljon, verplaatst. De Japanners hadden daar allerlei werkkrachten nodig, vooral

740

LANDS

OPVOEDIN

G SGESTICHT

technici. Het in Priok gevestigde assemblagebedrijf van General Motors werd door hen gebruikt om personenauto's tot semi-vrachtauto's om te bouwen. Bruikbare werkkrachten konden zij onder de inheemsen niet vinden, vandaar dat zij besloten hadden om, in afwijking van hun algemene beleid, nu toch weer een groep krijgsgevangenen bij de kust onder te brengen. In het LOG moest ieder opgeven of hij een rijbewijs bezat. 'Nadat', aldus een Nederlandse krijgsgevangene (hij had eerder op Haroekoe gewerkt) 'vrijwel het gehele kamp de desbetreffende vraag met 'ja' beantwoord had' (alles was beter dan om in het LOG te blijven l),
'moesten alle bezitters aantreden. Vervolgens werd een splitsing gemaakt tussen hen die korter en hen die langer dan acht jaar in het bezit van een rijbewijs waren geweest. Zij die tot laatstgenoemde groep behoorden, werden door de Jap als autotechnici aangeduid, immers: wie acht jaar achter het stuur zit, moet verstand hebben van auto's.' 1

Wij kunnen niet verklaren waarom het blijkens de kampstatistieken bijna uitsluitend Britten waren die naar Batavia werden getransporteerd. Daar werd om vrijwilligers gevraagd voor het werk in de General Motorsfabriek 'en er waren helaas', aldus de zojuist geciteerde Nederlander, 'meer dan voldoende lieden' (in totaal evenwel niet veel meer dan ca. twee- van de achthonderd) 'die bereid waren, ter wille van meer voedsel voor de vijand werk te verrichten." Op n omstandigheid willen wij nu nog de aandacht vestigen: dat zich ten tijde van Japans overgave en de uitroeping 'van de Republiek Indonesi (17 augustus '45) op heel Java als krijgsgevangenen slechts enkele duizenden Nederlandse en andere militairen bevonden: hoogstens drieduizendzevenhonderd, de grootste groep in Bandoeng, de kleinste in Batavia.' Heel veel meer waren afgevoerd en zaten, groep voor groep gesoleerd, elders: op Sumatra, in Singapore, in Thailand, in Frans-Indo-China, in Mandsjoerije (een groot deel van de Special Party) en tenslotte ook in Japan - het is die laatste groep, op welker lotgevallen wij nog dienen in te gaan.

1 H. A. van Deinse: Verslag, p. 5. 2 A.v. 3 Volgens de eerste opgave die de Japanners na hun capitulatie verstrekten, n1. aan Rear-Admiral Patterson, waren het er ca. 3 360, t.w. ca. 150 Nederlanders en Indische Nederlanders, ca. 1200 Engelsen, ca. 400 Australirs, ca. 60 A.merikanen en ca. 200 militairen van andere nationaliteit (vermoedelijk zijn dat in hoofdzaak Indonesirs geweest).

741

japan
Wij deelden reeds mee dat in totaal ca. zeven-en-dertigduizend krijgsgevangenen in japan hebben moeten werken: Nederlanders en Indische Nederlanders, Britten, Australirs, Canadezen (aangevoerd uit Hongkong) en Amerikanen (vooral aangevoerd uit de Philippijnen). Onder die ca. zeven-en-dertigduizend hebben zich ca. achtduizend Nederlanders en Indische Nederlanders bevonden en van hen zijn zevenhonderdacht-entwintig (een op de elf) in japan bezweken. Er zijn overigens mr dan ca. zeven-en-dertigduizend noordwaarts verscheept - velen (maar wij weten niet precies, hoevelen) zijn tijdens die transporten verdronken of hebben anderszins het leven verloren. Van de Nederlanders en Indische Nederlanders die in japan terechtkwamen, waren de overlevenden van de Slag in de javazee, behorend tot de groep van ca. vijfhonderd die van Celebes was weggevoerd (die groep is in japan redelijk behandeld), en de ca. zeshonderd 'technici' die in Tjimahi aangewezen waren, de eersten die er arriveerden: resp. in mei en in december '42.' De andere groepen ten getale van meer dan zevenduizend zijn er later, d.w.z. eind '43 en in de loop van '44, aangekomen: gedeeltelijk krijgsgevangenen van java, gedeeltelijk krijgsgevangenen die eerst aan de Birma-spoorweg hadden gewerkt. Van de ca. zeshonderd 'technici' (Indisch-Nederlandse minderen met een kleine groep Nederlandse officieren) weten wij welk werk zij in japan hebben moeten doen", maar zulk een overzicht ontbreekt voor de meer dan zevenduizend die op hen volgden. Er zijn in japan in totaal 85 krijgsgevangenenkampen geweest, geen grote: het aantal gevangenen varieerde er van driehonderd tot zevenhonderdvij ftig. Die kampen verschilden sterk: soms waren er
1 In december '42 kwam in Japan ook het door de Japanners wederrechtelijk in beslaggenomen hospitaalschip 'Op ten Noort' van de marine aan; de Europese bemanningsleden en de medische staf, waaronder enkele verpleegsters, in totaal vier-enveertig personen, werden in een landhuis in de bergen niet ver van Hirosjima genterneerd - zij zijn daar goed behandeld. 2 Zij en de hen vergezellende ca. honderd Britten, Australirs en Amerikanen zijn in drie groepen gesplitst: ca. driehonderd hebben gewerkt in een hoogovencomplex, ca. tweehonderd in de daarbij behorende ijzermijn en ca. tweehonderd in een kolenmijn. De tot de groepen behorende officieren werden conform de Conventie van Genve niet tot arbeid verplicht. Zij die in de kolenmijn werkten, waren ruim twee jaar later, aldus een hunner, 'vaalbleek door het voortdurend gebrek aan zonlicht' en 'buitendien slap en zo mager als latten, daar het voedsel gering en bar slecht was'; gekleed waren zij toen in 'vodden', die 'zelfs de ergste bedelaar in Holland allang weggegooid' zou hebben. (J. W. le Comte: 'De laatste dienst' (28 aug. 1945), p. I (IC, ) 128)).

742

IN

JAPAN

behoorlijke barakken met voldoende hyginische faciliteiten, soms waren zij primitief en vervuild. De winters in Japan zijn koud (lange perioden waarin het 20 graden vriest, zijn geen zeldzaamheid) en in die winters hebben de meeste krijgsgevangenen bitter onder de kou geleden, maar er waren ook kampen waar de barakken met name in de winter '43-'44 en zelfs in de winter '44-'45, toen de meeste Japanse burgers nauwelijks meer brandstof kregen, goed verwarmd waren. Over het algemeen kregen de krijgsgevangenen, evenals trouwens de meeste Japanse burgers, te weinig te eten, vooral in '45', en kleding (de meesten waren in tropenkleding gearriveerd - velen zijn aan longontsteking overleden) en schoeisel werden over het algemeen in onvoldoende mate verstrekt. De behandeling in de kampen verschilde sterk. 'Er zijn', schreef van Witsen,
'kampcommandanten die ... hun werk gewetensvol verrichten, plichtsgetrouwe mensen. Het resultaat is een behoorlijk kamp, waar niet al te veel wantoestanden ontstaan en de corruptie binnen de perken blijft ... Als de commandant ... voldoende controle uitoefent over zijn ondergeschikten, klachten van de kampbewoners onderzoekt, ... bestraffingen niet meer door iedere bewaker laat uitvoeren, kan van een goed kamp worden gesproken. Diefstal uit de opgeslagen Rode Kruis-pakketten blijft dan binnen redelijke grenzen ... Er zijn inderdaad zulke kampen geweest, mortaliteit 5 pro mille per jaar. Jammer genoeg zijn het uitzonderingen'2 -

in de meeste kampen deden zich die relatief gunstige omstandigheden niet voor. Van Wits en zelf had geluk: hij arriveerde in november '43 in een kamp bij Tokio, van waaruit de gevangenen in een hoogovencomplex moesten werken. 'WU waren daar', schreef hij,
'met driehonderdvier-en-zestig man aangekomen; over het algemeen traden de Japanners rustig op ... Werk, voeding, hygine en huisvesting waren redelijk, wat blijkt uit het sterftecijfer: vier man in anderhalf jaar! De krijgsgevangenen, veel oud kader en landstormers, gedroegen zich onderling behoorlijk ... In al die tijd heeft zich slechts n incident voorgedaan: een adjudant-Kuil ontvreemdde een gouden horloge van een onderluitenant. Het kwam de Japanners ter ore en de schuldige werd gestraft met vijftig zweepslagen over de blote rug ten aanschouwen van alle kampbewoners. De kampcommandant, een Japanse luitenant, deelde mede: 'De diefis een man die de naam van de Europeanen bezoedelt, gelukkig is er in het hele kamp maar n van dat soort." 3 In een van de karnpen van waaruit in een kolenmijn moest worden gewerkt, had het dagrantsoen in maart '45 een calorische waarde van 3 012 (te laagvoor mijnwerkers) en was het in juni gedaald tot 1975. 2 Van Witsen, p. 388-89. 3 A.v., p. 592.
1

743

KRIJGSGEVANGENEN

Er moest door de krijgsgevangenen lang en hard worden gewerkt, veelal twaalf uur per dag, maar ook wel, bij continu-arbeid, acht uur per etmaal. Er waren weinig rustdagen, in de regel slechts twee per maand. In de kolenmijnen (daar werkten in maart '45 zevenduizendvierhonderd krijgsgevangenen van diverse nationaliteiten) moesten karretjes geladen en geduwd worden, moest stutmateriaal worden versjouwd en rails gelegd en moest bovengronds allerlei opruimwerk worden verricht. Ook in de fabrieken werden aan de krijgsgevangenen simpele maar onaangename taken gegeven: het wegscheppen van as, het leeghalen van kelders, het leggen van rails, het lossen en laden van schepen en wagons, het egaliseren van terreinen. Er was veel buitenwerk bij en de arbeid, verricht met nogal primitieve hulpmiddelen, was steeds eentonig. Hinderlijk, vooral in de winter, waren voorts de appls die op de dagelijkse arbeid volgden. Al bij al waren de omstandigheden minder ongunstig dan die waarin bijvoorbeeld aan de Birma- en aan de Pakanbaroe-spoorweg en op Flores en de Molukken gewerkt moest worden. Er werd minder honger geleden en er waren meer mogelijkheden om zieken te verplegen. Bovendien kon men in menig kamp het oorlogsverloop enigermate volgen, althans: berichten omtrent grote gebeurtenissen (de val van Mussolini, de capitulatie van Itali, de Geallieerde landing in Normandi, de Amerikaanse landingen in de Pacific, de capitulatie van Duitsland) drongen tot de meeste kampen door.' Dat was gevolg van contacten soms met Japanse bewakers, soms met Japanse burgers. De meesten van die burgers traden jegens de gevangenen niet aggressief op, behalve af en toe tot fanatisme opgezweepte jongeren. 'De jeugd', schreef ds. Hamel in zijn dagboek na zijn aankomst van de Birma-spoorweg, 'was uitdagend, het oude publiek meer nieuwsgierig.'? Onze algemene indruk is dat de krijgsgevangenen die in de kolenmijnen moesten werken, het het zwaarst hebben gehad. Mijnarbeid is altijd zwaar, maar de meeste kolenmijnen in Japan waren daarenboven nogal primitief (het tekort aan brandstof was zo groot dat mijnen die reeds lang verlaten waren, weer in exploitatie werden genomen) en daar en elders werd roofbouw gepleegd: alle arbeiders, de krijgsgevangenen incluis,

I In de kampen van de in december' 42 van Java aangevoerde krijgsgevangenen kreeg men tot mei '43 dagelijks een exemplaar van een in het Engels uitkomend Japans dagblad - nadien evenwel slechts sporadisch een nummer dat enkele maanden oud was; tenslotte ontving men geen enkele krant meer. 2 J. c. Hamel: Dagboek, 15-18 juni 1944 (IC, Dagboek 12).

744

IN

JAPAN

werden opgejaagd en met de veiligheidsvoorschriften werd geen rekening gehouden. Terecht waren vele krijgsgevangenen bevreesd dat zij diep onder de grond door vallend gesteente zouden worden getroffen of dat zich een mijnontploffing zou voordoen " en er waren er dan ook onder hen die tot zelfverminking overgingen: 'stoere Australirs', aldus Beets, 'vermorzelden met een rotsblok hun eigen tenen om in godsnaam maar niet de mijn in te moeten.'? Sommige mijnen lagen niet zo diep en dan was de toegangsschacht wel eens hellend aangelegd, maar er waren er ook waar de lagen zich ver onder het oppervlak bevonden en waarheen men dan, bij gebrek aan een lift, van verdieping naar verdieping langs ladders moest afdalen. In n mijn betekende zulks dat krijgsgevangenen vr het begin van hun achturige arbeidsperiode twee uur lang naar beneden moesten klimmen en na afloop van die periode twee-en-eenhalf uur lang naar boven. 'Gebroken benen', aldus een van de in deze mijn werkzame krijgsgevangenen, 'worden een zegen geacht.'? Over de verhoudingen tussen de krijgsgevangenen van verschillende herkomst hebben wij maar weinig gegevens. Elk kamp had kampcorveen en het meest begeerde corvee was dat van de keukenploeg. Regel was het dat de eerste groep krijgsgevangenen die in een bepaald kamp arriveerde, dat keukencorvee met hand en tand verdedigde tegen de volgende groepen - niet alleen die corveers prefiteerden daarvan maar veelal ook hun landgenoten. In het kamp bij de kolenmijn waarin ds. Hamel terechtkwam" waren zowel het keuken- als het ziekencorvee (verplegers behoefden niet in de mijn te werken) in handen van de Amerikanen die als eersten dat kamp bevolkt hadden. 'Het scheen', schreef de Nederlandse predikant,
'of Amerika want deden talrijke ondervonden het uitvaagsel genterneerden niet de minste zijner samenleving toonden hinder naar de Philippijnen misdadige ... had gezonden, en Neen, officieren

werkelijk

eigenschappen te beschermen.

van scrupules

De Amerikaanse

niets,letterlijk

niets, om hun mannen

tegen zichzelf

I Er zijn bij ongevallen in de mijnen slachtoffers onder de krijgsgevangenen geweest. 'Er moet gezegd worden', aldus een krijgsgevangene die in het burgerleven mijningenieur was geweest, 'dat bij ongevallen, ongeacht de nationaliteit van het slachtoffer, door de Jappen steeds als paarden werd gewerkt.' (F. F. F. E. van Rummelen: 'Verslag' (18 sept. 1945), p. 2 (IC, I 139)). 2 N. Beets: De verre oorlog, p. 259. 'J. F. van West de Veer: 'Landstormsoldaat 1941-1945', p. 71. 4 De mijn werd door het Mitsoerconcern gexploiteerd en de leiding van dat concern had voor een naar verhouding uitstekend kamp gezorgd; zij deed de krijgsgevangenen ook bijvoeding toekomen.

745

KR IJ G SG EV ANGENEN

erger: velen dezer officieren gokten mee, kochten zelfs het voedsel op van de onder hun bevel staande zwakkelingen.'
1

'De keuken was in Engelse handen en dus zeer oneerlijk', noteerde een Knil-krijgsgevangene in april '452, maar een tweede, een vaandrig, die in juni '45 met vijftig Nederlanders en Indische Nederlanders, vijfen-zeventig Amerikanen en vijf-en-twintig Britten in een kamp aan de westkust van Japan arriveerde ('gebouwen geheel nieuw en in uitstekende staat, goede legering, bad, latrines, officiersverblijf apotheek met geneesmiddelen, hospitaal ... waarin direct zes patinten werden opgenomen':'), schreef:
'Opmerking verdient dat de houding van de kleine groep Britten die zonder officier bij onze groep werden ingedeeld, uitmuntend is geweest. Zij blonken uit door goede discipline, zindelijkheid en bereidwilligheid om mee te werken aan de goede gang van zaken. In het algemeen heeft de samenstelling van de kampbevolking uit drie nationaliteiten geen bijzondere moeilijkheden met zich gebracht. Bijzondere vermelding verdient dat de wijze waarop de 'Indische jongens' zich door de krijgsgevangenschap heen hebben geslagen, bijzondere lof verdient. Zij blonken uit door hulpvaardigheid, saamhorigheidsgevoel en ijver.'
4

*
Zoals eerder vermeld, begonnen de Amerikaanse lange-afstands-bornmenwerpers in de herfst van '44 van de Marianen af de Japanse industriecomplexen te bombarderen en wijzigden zij begin '45 hun taktiek: nu werden de Japanse steden aangevallen, met brandbommen. Die bombardementen veroorzaakten slachtoffers onder de krijgsgevangenen, niet zo velen overigens, want hun kampen lagen niet in de stadscentra. Toen Hirosjima op 6 augustus '45 vrijwel werd weggevaagd door de eerste Amerikaanse atoombom, bevonden zich geen Nederlandse of Indisch-Nederlandse krijgsgevangenen in de nabijheid van die stad, maar toen de tweede atoombom op 9 augustus boven Nagasaki explodeerde (niet boven het centrum maar ca. zes kilometer ten noordoosten daarvan), was dat wl het geval." Tussen dat centrum en het punt waarboven de
1 Hamel, p. 209, 214. 2 J. D. Backer: Dagboek, 5 april 1945. 3 1. ter Braake: Verslag (sept. 1945), p. I (IC, 1209). A.v. Hetgeen volgt, is gebaseerd op het in '80 verschenen werk van dr. J. Stellingwerf: 'Fat man' (dit was de code-aanduiding van de tweede atoombom) in Nagasaki. Nederlandse krijgsgevangenen overleefden de atoombom.
4 5

746

NAGASAKI

explosie plaatsvond, het z.g. epicentrum, bevond zich een scheepsbouwcomplex van het Mitsoebisji-concern, waartoe een scheepswerf behoorde, in 1857 onder leiding van een Nederlands marine-officier tot stand gekomen, eigendom eerst van de Japanse staat, later aan het genoemde concern verkocht en ten tijde van de Tweede Wereldoorlog een van de grootste scheepsbouwcomplexen ter wereld. Van mei '43 afwerkten hier krijgsgevangenen die in een nabijgelegen kamp (Foekoeoka-r a) waren ondergebracht. In de winter van '44-'45 hadden zij in dat kamp bitter te lijden gehad onder de kou, ook waren naar verhouding velen (ruim zestig van de ruim vijfhonderd) overleden, hoofdzakelijk als gevolg van een dysenteric-epidemie. Daar kwam nog bij dat Nagasaki op 1 augustus '45 door de Amerikanen werd gebombardeerd: een 'normaal' bombardement. Op 9 augustus nu (er waren in Poekoeoka-ra toen nog maar honderdacht-en-zestig krijgsgevangenen over: honderdacht-en-twintig Nederlanders en Indische Nederlanders, vier-en-twintig Australirs, zestien Britten) was een ploeg krijgsgevangenen van's morgens vroeg af bezig, terzijde van een fabrieksgebouw dat op het terrein van het Mitsoebisjiconcern stond, puin te ruimen. De lucht was strakblauw. Om elf uur werd vliegtuiggeronk gehoord. Sommigen keken op (er was geen alarm gegeven) en zagen hoe zich uit een van de Amerikaanse toestellen een voorwerp losmaakte dat aan drie ballonnen daalde. Wie bleef kijken wat vervolgens gebeurde, werd op die plek, minder dan twee kilometer van het epicentrum, verblind door de flits van de exploderende plutoniumbom en voorzover het lichaam onbekleed was, met brandwonden overdekt - anderen evenwel hadden zich onmiddellijk laten vallen en hadden de ogen gesloten. Een kolossale doffe knal volgde; gebouwen stortten in en overal braken branden uit. Enkele krijgsgevangenen zaten die ochtend om elf uur op een schip dat in aanbouw was, dwarsbalken vast te klinken. Zij waren zo in hun werk verdiept dat zij de explosie niet zagen. 'Kijk daar eens!' hoorde een hunner zich toeroepen. 'Ik draaide mijn hoofd om en keek', aldus het verslag dat de betrokkene kort nadien schreef.'
'Ik bleef een paar tellen die geen einde schenen te nemen, sprakeloos. Ik zag een onbeschrijfelijk sterk, wit licht, dat men zou kunnen vergelijken met het licht aan het einde van een lasbout, maar het duurde veel langer, ongelooflijk lang. Toen verspreidde zich tegen de achtergrond van dit felle witte licht een rood-

, Tekst: NI, p. 605-06.

747

KRI]

GSGEV

AN GEN EN

achtig getinte gloed, die veel sterker was dan daglicht. Deze begon bij de grond, sprong omhoog als een machtige fontein, en langzaam, heellangzaam ontwikkelde hij zich tot een enorme paddestoel.'

In eerste instantie waren onder de krijgsgevangenen slechts We1111g slachtoffers gevallen: van n was het bovenlijf met brandwonden bedekt, bij een tweede waren enkele ribben gebroken, een derde, de Nederlandse kampoudste, had een hersenschudding. Andere slachtoffers werden pas later ontdekt, toen men, na naar het kamp gerend te zijn (alle barakken waren weggevaagd), naar het Mitsoebisji-complex terugkeerde. Grote gebouwen stonden er in lichtelaaie en men vermoedde dat zich daarin nog velen bevonden die gewond waren ofhet bewustzijn verloren hadden of klem waren komen te zitten. Inderdaad, op de bovenverdieping van het eerder bedoelde fabrieksgebouw bevonden zich vele honderden Japanse meisjes, fabrieksarbeidsters, tot wie men niet kon doordringen - in de fabriek lag ook een krijgsgevangene bekneld. Met man en macht werd geprobeerd hem te redden, 'hij was nog bij kennis', aldus een van diegenen die dat trachtten, 'toen de jongens op het moment dat het dak bijna boven hun hoofden instortte, hem verlieten. Hij verbrandde levend.' 1 Er volgden toen dagen waarin, terwijl Nagasaki in brand stond, de krijgsgevangenen bivakkeerden bij grotten aan de voet van nabije heuvels. Zij die verblind waren, bleven apathisch: 'met veelal eenzijdig gezwollen gezichten' (de kant die naar de explosie gekeerd was geweest) 'waar zwermen muggen op afkwamen, zaten ze wezenloos voor zich uit te staren." De anderen die nog tot werken in staat waren (de atoombom van Nagasaki heeft negen Nederlandse en Indisch-Nederlandse krijgsgevangenen doen bezwijken), werden door de gouverneur van de stad opgeroepen om te helpen bij het bijeenbrengen van de talloze lijken die zo spoedig mogelijk gecremeerd moesten worden, 'met je blote handen moest je deerlijk verminkte lichaamsdelen (de lijken vielen uiteen) oppakken - het was afschuwelijk.'? Volle vier dagen duurde die arbeid. Op I6 augustus (de Japanse regering had op de rade besloten te capituleren, op de I yde was Hirohito's radiotoespraak uitgezonden) begon voor de krijgsgevangenen een rustperiode en drie dagen later, I9 augustus, 's middags om kwart voor vijf, kregen zij te horen dat de oorlog afgelopen was. Hoe en onder welke omstandigheden de krijgsgevangenen elders van
Aangehaald in J. Stellingwerf: 'Fat man' in Nagasaki, p. I Ia. A.v., p. 107. 'A.v.,

p. 106.

NAGASAKI

het einde van de oorlog in kennis zijn gesteld, zullen wij in het volgende deel verhalen.

Slot
Aan het einde van dit hoofdstuk gekomen, hebben wij niet de behoefte tot een lange algemene beschouwing over te gaan. Wij menen dat de weergegeven feiten en cijfers voldoende voor zichzelf spreken en willen daar slechts enkele opmerkingen aan toevoegen. De eerste is dat de Japanners, behoudens het doorgeven van de namen van krijgsgevangenen, zich in geen enkelopzicht gehouden hebben aan de uit de Conventie van Genve voortvloeiende verplichtingen - verplichtingen die zij in januari '42 hadden aanvaard. Er zijn Japanners geweest die, zoals het hoofd van het krijgsgevangenenbureau te Tokio, generaal Moerakami, af en toe op die verplichtingen hebben gewezen, er zijn er ook geweest (van elk geval dat wij bij onze studie tegenkwamen, hebben wij melding gemaakt) die jegens de krijgsgevangenen humaan zijn opgetreden, maar dit waren allen uitzonderingen. Overste Poulus, kampoudste in het kamp van het XVde bataljon te Bandoeng, typeerde, zoals weergegeven, het optreden van de Japanners met wie hij te maken had, als 'Japs, d.w.z. onberekenbaar, hardhandig, vernederend en slaafs, met momenten van betrekkelijke vrijheid, afgewisseld door perioden van ware terreur' - daarbij moet dan nog bedacht worden dat die kwalificaties sloegen op een kamp van waaruit geen zware arbeid moest worden verricht. Werd die arbeid wl gevergd, dan bleef van de 'momenten van betrekkelijke vrijheid' weinig over. Over de vreselijke reis van de 'Maras Maroe' van Ambon naar Makassar, van Makassar naar de kust van Midden-Celebes en vandaar naar Java, rapporteerde later een Britse Flight
Lieutenant: 'Throughout the experience I never met with any attitude on the part of thejapanese other than brutish cruelty, cynical indifference to needless suffering, unbelievable stupidity and utter incompetence+ - dat zijn kwalificaties die,

menen wij, gegolden hebben voor talrijke Japanners die iets met krijgsgevangenen van doen hadden. Dat die Japanners ook hun eigen lagere militairen medisch bedroevend slecht verzorgden en afbeulden in een mate die in de legers van de

W. M. Blackwood: 'Report' (z.d.), p. 6 (IC, 1605).

749

KRIJGSGEVANGENEN

Europese mogendheden en van de Verenigde Staten ondenkbaar was, en dat vrijwel allen hunner, conform opvattingen die deel waren van het Japanse culturele erfgoed, krijgsgevangenen beschouwden als minderwaardige, verachtelijke wezens, zijn omstandigheden die de gedragingen der Japanners tot op zekere hoogte wel kunnen verklaren, maar die geen verontschuldiging inhouden: in de Chinees-Japanse, in de RussischJapanse en in de Eerste Wereldoorlog waren de Japanse autoriteiten zich ervan bewust geweest dat van hen verwacht werd dat zij hun krijgsgevangenen zouden behandelen conform de normen die golden in de landen waaruit die krijgsgevangenen afkomstig waren - die normen waren de Japanse autoriteiten bekend. Trouwens: voor de bepalingen van de Conventie van Genve gold hetzelfde. Wij gaan verder: het bedrog dat werd toegepast wanneer gedelegeerden van het Internationale Rode Kruis of vertegenwoordigers van beschermende mogendheden sommige kampen mochten bezoeken, en de bedriegelijke filmopnamen die op Java, op Formosa en in Singapore werden gemaakt, bewijzen dat elke daarbij betrokken Japanner wist dat er een kloof gaapte tussen de wijze waarop Japan, naar door zijn tegenstanders verwacht werd, zijn krijgsgevangenen zou behandelen en die waarop zij in werkelijkheid behandeld werden. Onze tweede opmerking is dat alle krijgsgevangenen geleden hebben, maar niet allen in dezelfde mate. Geleden hebben zij allen omdat zij van hun vrijheid beroofd waren, onderworpen aan de grillen en luimen, mishandelingen en knevelarijen van de Japanse militairen en de Koreaanse bewakers (die, van hun minderwaardigheidsgevoelens uit, veelal nog 'japanser' optraden dan de Japanners zelf), vaak hongerend, meestal verstoken van opbeurend nieuws, vrijwel steeds gesoleerd van gezinsen familieleden, en dat niet enkele weken of maanden maar enkele jaren lang. Geleden hebben niet allen in dezelfde mate omdat in bijna elk kamp 'handige jongens' een geprivilegeerde positie wisten op de bouwen, omdat het verschil maakte of men officier dan wel mindere was, omdat het k verschil maakte of men blijven kon op het eiland waarop men krijgsgevangen was gemaakt dan wel de verschrikking van het transport overzee moest doorstaan, en omdat het tenslotte verschil maakte naar welk gebied men in die laatste gevallen werd overgebracht. Er zijn naar verhouding de minste slachtoffers gevallen onder diegenen die vr eind '43 naar Japan werden getransporteerd en naar verhouding de meeste (drie op de tien) onder hen die op de Molukken vliegvelden moesten aanleggen. Maar kan men het lijden van de ene mens ooit vergelijken met dat van de ander? Elk lijden heeft zijn eigen duur en intensiteit; er

75

SLOTOPMERKINGEN

is geen vergelijking mogelijk tussen het lijden van de velen die, opgenomen in primitieve barakken, honger, dorst en pijn verdragend, geplaagd door luizen en andere insecten, in eenzaamheid weken- of maandenlang hun krachten voelden slinken, en dat van die vele anderen die, wanhopig spartelend in de golven van een oppermachtige oceaan, zich verloren wisten. Onze derde opmerking is dat wij ons bewust zijn dat het samenvattend beeld dat wij geboden hebben, lacunes vertoont: er is, over het algemeen, te weinig bekend over de verhoudingen tussen de krijgsgevangenen onderling en over de corruptie die zich in menig kamp heeft voorgedaan, en er is k te weinig bekend over de wijze waarop de transporter; werden samengesteld. Soms geschiedde dat door de Japanners maar meestal gaven dezen aan de kampoudsten alleen maar op, aan hoeveel arbeidskrachten zij behoefte hadden, en was het de taak van die kampoudsten en hun medewerkers om diegenen aan te wijzen die moesten vertrekken. In de regel wilde ieder liever blijven waar hij was: daar kende hij de omgeving, daar had hij iets van aanpassing kunnen vinden - vertrek betekende onzekerheid, onzekerheid betekende angst. Welke criteria hebben bij die aanwijzingen gegolden? Wij konden er slechts n voorbeeld van geven: het voorbeeld van majoor Hoedt die in '42 in het grote kamp te Tjimahi een transport van Indische Nederlanders samenstelde (de 'slechtste elementen ... lieden uit de onderste lagen der Indische samenleving') die hij liever kwijt dan rijk was, en er zijn aanwijzingen dat ook in andere kampen kampoudsten in de laatste maanden van '42 in de eerste plaats diegenen voor vertrek hebben aangewezen van wie zij graag af wilden zijn. Welke spanningen, welke tegenstellingen, welke conflicten hebben zich daarbij voorgedaan? Het is een belangrijke vraag maar wij kunnen haar bij gebrek aan gegevens niet beantwoorden. Onze vierde en laatste opmerking is dat de in Japanse krijgsgevangenschap geraakte militairen beproevingen hebben moeten ondergaan, onvergelijkelijk zwaarder dan die welke diegenen te doorstaan kregen die (behalve de Russen) krijgsgevangenen van de Duitsers of Italianen werden. Van die eersten is, wat de Britten en Amerikanen betreft, niet minder dan 27 % omgekomen, van die laatsten slechts 4 %. Maar door de Duitse en Italiaanse machthebbers werden dan ook, globaal gesproken, de bepalingen van de Conventie van Genve toegepast! Daarvan konden trouwens ook de Nederlanders in het bezette moederland profiteren die hetzij in '40 (een kleine groep beroepsofficieren die geweigerd hadden, een soort loyaliteitsverklaring af te leggen), hetzij in '42 (de meeste beroepsofficieren, adelborsten en cadetten), hetzij in '43 (een klein deel

751

KRIJGSGEVANGENEN

van de reserve-officieren en van de lagere militairen ') naar Duitsland in krijgsgevangenschap werden afgevoerd: tot aan de Spoorwegstaking, 17 september '44, konden zij in briefcontact staan met hun verwanten in bezet gebied en vandaar pakketten ontvangen en nadien nog berichten en pakketten uit de Geallieerde wereld. Laten wij diegenen terzijde die in mei en juni '40 maar korte tijd krijgsgevangenen waren (zij kregen verlof naar bezet gebied terug te keren), dan hebben in totaal ruim dertienduizend Nederlandse militairen als krijgsgevangenen in Duitsland vertoefd; van hen zijn drie- tot vierhonderd omgekomen, zeg: omstreeks 3 %. Er is niet alleen een schril contrast tussen die 3 % en de 19,4 % die in Japanse krijgsgevangenschap is bezweken maar bovendien hebben veruit de meesten die er als krijgsgevangenen der Japanners het leven afbrachten, traumatische ervaringen gekend die aan vrijwel alle krijgsgevangenen der Duitsers bespaard zijn gebleven. Dat is een opmerkelijk verschil tussen de bezettingsgeschiedenis van Nederland en die van Nederlands-Indi,

1 Van diegenen die zich moesten aanmelden, in totaal wellicht tweehonderdveertigduizend militairen, bleven velen weg en kregen anderen vrijstelling; slechts ca. elfduizend zijn naar Duitsland getransporteerd.

752

HOOFDSTUK

Genterneerden
Zoals de militairen van de Koninklijke Marine en van het Knil het tijdens de Japanse bezetting aanzienlijk moeilijker hebben gehad dan de militairen in Nederland tijdens de Duitse, zo hebben ook de Nederlandse staatsburgers (Nederlanders n Indische Nederlanders) in Indi het aanzienlijk moeilijker gehad dan de burgerij in Nederland. Daar zijn in vijf jaar bezetting delen van de bevolking in grote nood komen te verkeren (de vervolgden, de door het oorlogsgeweld getroffenen en, in de hongerwinter, de bewoners van de niet-agrarische gebieden in het westen des lands) - in Indi is die nood algemener geweest, heeft hij langer geduurd en heeft hij naar verhouding veel meer mensenlevens gevergd. Doordat bijna alle Japanse stukken die op de internering betrekking hebben, alsook veel kamparchieven verloren zijn gegaan, zijn de gegevens over de aantallen genterneerden onvolledig. Wat beschikbaar was, heeft dr. D. van Velden in haar breed-opgezette, in '63 verschenen studie De fapanse interneringskampen voor burgers gedurende de Tweede Wereldoorlog bijeengebracht' - welnu, volgens haar cijfers zijn in Indi in totaal ca. zes-en-negentigduizenddriehonderd Nederlandse en Indisch-Nederlandse burgers genterneerd en zijn van hen in een internering die voor de meesten omstreeks drie volle jaren heeft geduurd, ca. dertienduizendhonderdtwintig bezweken, oftewel 13,6 %. Het is mogelijk dat die cijfers te laag zijn. De Nederlandse regering heeft na de oorlog gesteld dat er in Indi ruim honderdduizend genterneerden zijn geweest? - vast staat dat de Japanners aan het Internationale Rode Kruis in de loop van de oorlog hebben doorgegeven 3 dat er ca.
1 Aan haar studie ontlenen wij de meeste in dit hoofdstuk verwerkte algemene gegevens. 2 Report of the International Committee of the Red Cross on its activities during the Second World War, dl. II (1948), p. 205. 3 In 1955 is de Nederlandse regering er bij de onderhandelingen met Japan die er toe geleid hebben dat een bedrag van f 38 mln aan smartegeld ter beschikking kwam, er van uitgegaan dat er ca. honderdtienduizend genterneerden waren geweest, van wie n op de vijf zou zijn gestorven - wij gaan liever van de iets lagere cijfers uit die dr. van Velden acht jaar later publiceerde. Het toegekende smartegeld kwam er op neer dat een oud-genterneerde ruim drie dubbeltjes kreeg (huidige waarde misschien een rijksdaalder) per dag dat de internering had geduurd.

753

GENTERNEERDEN

acht-en-negentigduizend genterneerden waren en dat van hen ca. zestienduizendachthonderd waren gestorven: 17 %.1 Misschien is het verstandig er van uit te gaan dat er ca.honderdduizend genterneerden zijn geweest en dat de internering aan n op de zes het leven heeft gekost.

*
Voor alle genterneerden betekende die internering een breuk in hun bestaan: van personen die zich in vrijheid hadden kunnen bewegen en zinvolle arbeid hadden gehad, werden zij opgeslotenen, van wie vooral de mannen, plotseling uit hun gezin gerukt, bijna al hun bezittingen kwijt waren geraakt en die allen, onderworpen aan het Japanse gezag, een hoogst onzekere toekomst voor ogen hadden. Overigens waren de omstandigheden waarin zij de internering moesten doorstaan, niet overal dezelfde. De meeste kampen zijn slecht, enkele minder slecht geweest. Tot werkelijke wantoestanden is het slechts in Nederlands-Indi gekomen. Waren zij onvermijdelijk? Geenszins. Om deze belangrijke constatering te onderstrepen willen wij beginnen met de beschrijving van het minst slechte kamp: dat waarin in '43 de Nederlandse en Indisch-Nederlandse vrouwen en kinderen op Zuidoost-Celebes opgesloten werden. Zoals wij in ons vorige deel vermeldden, was van die vrouwen en kinderen in december '41 en injanuari '42 een deel naar Java gevacueerd en waren, op een groep vrouwen na die in Makassar een oorlogstaak hadden, diegenen die niet hadden kunnen of willen vertrekken, eind januari naar twee plaatsen in de bergen ten oosten van Makassar overgebracht, Malino en Pakato (zie kaart XVII op pag. 685), waar de Knilcommandant voor hen en voor de vrouwen en kinderen van inheemse Knil-militairen evacuatie-oorden had laten inrichten; zij werden er in
1 De Japanner S. Adatsji heeft in zijn in '82 gepubliceerde studie, welke wij in het vorige hoofdstuk al noemden, cijfers gepubliceerd met betrekking tot de genterneerden op Java, Sumatra en Borneo, gebaseerd op rapporten uit de legerarchieven (over de genterneerden in het marinegebied schrijft hij niet). Hij kwam tot een totaal van maximaal acht-en-zeventigduizend genterneerden. Vergelijkt men zijn cijfers met die welke dr. van Velden aan de rapporten van de kampleiders en-leidsters en aan betrouwbare mededelingen van genterneerden heeft kunnen ontlenen, dan zijn zij voor de genoemde eilanden te laag - kennelijk zijn de Japanse legerrapporten onvolledig geweest.

754

KAMPILI

enkele tientallen vakantiehuisjes ondergebracht. Ca. twee weken later landden de Japanners bij Makassar. Zij brachten alle Nederlandse en Indisch-Nederlandse vrouwen en kinderen samen in Malino en aan hen werden midden maart '42 de vrouwen uit Makassar toegevoegd die daar in de kazerne van de inheemse politie een moeilijke periode hadden doorstaan, en enkele maanden later de Nederlandse en Indisch-Nederlandse vrouwen en kinderen van alle Kleine Soenda-eilanden behalve Lombok' (Bali, Soembawa, Soemba, Flores en Timor). In mei '43 werd Malino verlaten - het Japans militair bestuur (in dit geval dus het marinebestuur, de Minsetboei had besloten, een te Kampili, ca. 25 km bezuiden Makassar liggend, leegstaand sanatoriumcomplex als nieuw interneringskamp in gebruik te nemen, en daarheen waren in februari '43 als eersten ca. vierhonderd vrouwen en kinderen uit Ambon overgebracht, bij wie zich ook een groep bevond die uit Nederlands-NieuwGuinea afkomstig was." Het kamp in Kampili ging in totaal bijna zeventienhonderd vrouwen en kinderen herbergen, onder wie enkele tientallen van buitenlandse nationaliteit. Kampleidster werd er na enige tijd Annie H. Joustra, een vijf-en-veertigjarige lerares van de hbs te Makassar die in '20 in Indi was aangekomen en daar met enige onderbrekingen, o.m. voor verlof in Europa, steeds in het onderwijs werkzaam was geweest: een kordate en evenwichtige vrouw die door de Japanse kampcommandant, sergeant Tadasji Jamadji, was aangewezen; zij werkte samen met kampfunctionarissen die het in geen enkelopzicht beter hadden dan de overige genterneerden, en zij paste de verstandige regel toe dat al het werk rouleerde: daardoor werd voorkomen dat zich bevoorrechte groepen konden vormen. Het complex telde twaalf, uit bamboe opgetrokken slaaploodsen waarin elk een eigen slaapbank had en zeven stenen behuizingen waarin nogeens bijna tweehonderd slaapbanken stonden. Er waren zeven stookplaatsen waar het drinkwater gekookt en het warme eten toebereid werd, en vier eetruimten met voldoende, hoewel primitieve, tafels en banken. Van drie stenen kantoorgebouwtjes fungeerde het grootste als kampkantoor, in de twee kleinere waren ziekenzaaltjes ingericht met tezamen ca.
I De op Lombok genterneerden.zijn naar Java overgebracht. 2 Op Ambon hadden de Japanners bij de plek waar de interneringskampen voor mannen en vrouwen en het krijgsgevangenenkamp lagen, een munitie-opslagplaats aangelegd. Op IS februari '43 vloog die opslagplaats bij een Geallieerd bombardement de lucht in; hierdoor kwamen drie-en-twintig genterneerden om het leven alsmede negen van de Australische krijgsgevangenen die onmiddellijk de genterneerden te hulp gesneld waren (de krijgsgevangenen van het Knil waren toen al naar Hainan afgevoerd).

755

GENTERNEERDEN

vijftig bedden. Alleen die drie stenen gebouwtjes waren op de waterleiding aangesloten, elders moest water uit putten of uit een nabij irrigatiekanaal worden gehaald. Bij die putten, vijftien in getal, bevonden zich met bamboe afgeschutte was- en 'douche' -gelegenheden. Er waren enkele schoollokalen - daar werd met veel moeite (leermiddelen waren er nauwelijks) 's morgens aan jongere, 's middags aan oudere leerlingen les gegeven. Dan waren er tien z.g. clubhuizen (kleine ruimten), een kerkloods met een podium (in die loods stonden banken voor achthonderd personen) en twee naaikamers - n ruimte fungeerde als timmermanswerkplaats. Al deze bouwsels moet men zich, de stenen gebouwen uitgezonderd, als simpel voorstellen: de kerkloods bijvoorbeeld werd tweemaal door een hevige windstoot vernield - pas in de derde loods werd het podium aangebracht. De genterneerde vrouwen hadden al die loodsen niet zelf behoeven op te trekken. Dat was door koelies gedaan en deze groeven later ook de schuilloopgraven die er binnen de omheining kwamen. Die koelies werden door de Japanners betaald. Het kamp had een koeienstal, een groot aantal varkenshokken (de varkens werden gevoerd met afval uit de Japanse kazerne te Makassar), een kippenren en een plek waar geslacht werd. Er was ook een grasveld waar gevoetbald of gekorfbald kon worden (er was n bal); ook met een paar tennisballen kon er gespeeld worden en in het irrigatiekanaal mocht men af en toe onder Japans toezicht zwemmen. De landbouwterreinen die bij het kamp behoorden, besloegen een oppervlak van 34 ha. Het voedsel dat men er kreeg, had een tekort aan vitaminen en vetten maar ernstige honger werd in Kampili niet geleden. Tuinen en sau/ahs leverden groente, zoete aardappelen, knolgewassen, bananen, papaja's en rijst op. Soms werden met een vrachtauto aanvullende levensmiddelen uit Makassar aangevoerd en de nabijgelegen kampong droeg af en toe zorg voor vruchten, eieren, groente en karbouwenmelk. Eind '43 waren er in het kamp twaalf koeien, magere (samen gaven zij per week slechts vier of vijf liter melk); uit de kippenren kregen de kampbewoners en -bewoonsters per persoon n ei per maand - soms waren er ook eendeeieren (op de sawahs liepen eenden rond). Van de varkens, ca.vijfhonderd, kon niet geprofiteerd worden (het vlees ging naar de Japanners in Makassar), soms wel van de geiten die k in het kamp aanwezig waren. Af en toe werd bovendien een karbouw het kamp binnengevoerd om er geslacht te worden. Wat de kleding betreft: veel vrouwen brachten wat zij aan kleren

756

KAMPILI

hadden, mee het kamp in maar een deel daarvan bleef in Malino achter. Kampcommandant Jamadji vond goed dat die kledingstukken alsnog werden opgehaald. Toen het kamp gebombardeerd was (wij komen er op terug), zonden de Japanners uit Makassar een hoeveelheid handdoeken, kimono's en overhemden naar het kamp. Uiteindelijk kreeg iedere kampbewoner of -bewoonster voldoende werkkleding - men beschikte in het kamp over achttien naaimachines: tien voor de naaikamers, acht werden gebruikt voor het verstellen en aanvullen van de eigen kleding. Voor het werk op het land waren er voldoende zonnehoeden en klompen. Jongens en meisjes van twaalf jaar af en vrouwen die tot dat zware werk in staat waren, moesten op de sawahs werken - andere vrouwen moesten voor de Japanners sokken breien en versierselen borduren en in de laatste fase van het kamp diende mica gespleten te worden. De voor al die arbeid geldende lonen werden door de Japanners gestort in het fonds waaruit het Japanse marinebestuur te Makassar het kamp financierde. Wat voor het levensonderhoud der genterneerden aan geld nodig was, werd, zoals in Malino was geschied, eerst door de genterneerden zelf ter beschikking gesteld maar toen hun reserves (vooral de van Ambon en Timor afkomstige groepen bleken over vrij veel geld te beschikken) eind '43 waren uitgeput, betaalde de Minseiboe de verschillende leveranciers, vermoedelijk tot een totaal van meer dan f200000 (er werd per genterneerde per dag voor vijftien cent aan levensmiddelen ingekocht). Daarenboven was de bouw van de extra-loodsen en werd het onderhoud van het gehele kamp door de Minseiboe betaald - dat vergde in totaal meer dan f r ro ooo, Kampcommandant Jamadji werd door telkens een van drie Japanse soldaten bijgestaan: 'Daantje', 'Appelwang' en 'Negen-en-een-half' (deze Japanner miste de helft van een vinger), van wie 'Negen-en-een-half een driftkop was. Het kamp werd bewaakt door inheemse politieagenten. Jamadji zelf was nogal grillig en een enkele maal tot onbeheerst optreden geneigd - tekenend voor hem was dat hij de hem opgedragen taak perfect wilde uitvoeren; 'bij hem', aldus de kampleidster, 'ging het belang van het kamp en zijn bewoners boven alles ... In het gewone dagelijkse kampleven werkte hij van vroeg tot laat, offerde zijn maaltijden en slaap als het nodig was." Midden juli '45 werd het kamp (een Japans vliegveld lag op ca. 10 km afstand) tweemaal door Geallieerde toestellen gebombardeerd en beschoten, waardoor zeven genterneerden gedood en acht gewond werden en zware schade werd aangericht? - 'bij beide
1

'Rapporten

over Kampili'

(aug. 1945), p. 5-6 (IC, 81 5Il).

Na het tweede

bom-

757

GENTERNEERDEN

bombardementen', aldus de kampleidster, 'was Jamadji daar waar geholpen moest worden, zonder gevaar voor eigen leven te achten.' I Opmerkelijk was het dat deze Japanse kampcommandant de genterneerden in veelopzichten terwille was. Zeker, zij moesten zich conform de Japanse voorschriften dagelijks opstellen om geteld te worden waarop dan nog een buiging diende te volgen, maar Jamadji gedoogde dat die buiging niet gemaakt werd in de richting van het keizerlijk paleis te Tokio maar in die van Nederland en van Londen, waar koningin Wilhelmina werkzaam was. Nadat eerst slechts clandestiene lessen mogelijk waren geweest, aanvaardde hij dat er, zo goed en kwaad als het ging, frbel-, lager en hbs-onderwijs gegeven werd. In de kerkloods mocht boven het podium het Nederlandse wapen hangen, geflankeerd door getekende portretten van de koningin en Willem de Zwijger, het ene gedrapeerd met het rood-wit-blauw, het andere met een oranje vlag. Op Koninginnedag mochten coupletten van het Wilhelmus voorgedragen worden en godsdienstoefeningen konden elke zondag gehouden worden. Op hoogtijdagen trad dan soms een koor op - het kamp had er twee: een algemeen koor en een koor dat uit nonnen bestond. Na enige tijd woonden er drie mannen in het kamp: een arts, een van Ambon afkomstige predikant (die in Kampili mocht blijven omdat zijn vrouwernstig ziek was) en een jeugdleider die met een groep jongens uit het mannen-interneringskamp op Zuidwest-Celebes was gearriveerd - Jamadji willigde het verzoek van de nonnen in dat er een priester kwam (de jeugdleider moest toen verdwijnen). De commandant 'deed', aldus de kampleidster, 'werkelijk moeite om onze godsdienstige opvattingen niet te krenken en niet te raken aan gewoonten of gebruiken in verband met onze geloofsovertuiging'." Bovendien droeg hij er persoonlijk begin '45 toe bij dat in het kamp genterneerde meisjes niet naar Makassar moesten gaan om aan Japanse officieren prostitutiediensten te bewijzen - aan zijn superieuren gafhij bij die gelegenheid een argument door dat een der genterneerden hem aan de hand had gedaan: de Japanse keizer zou zoiets nooit goedvinden, en dat argument werd door de commandant van de Japanse vloot in de Grote Oost aanvaard. Zo bevorderde een correct optredende Japanner dat een kamp in stand
bardement dat twee dagen na het eerste plaatsvond, werd op een veld binnen het complex een Nederlandse vlag neergelegd en met kalk in grote letters 'Dutch women' geschreven. De bombardementen leidden er toe dat een tijdlang een tevoren ingericht 'noodkarnp' werd betrokken, hetgeen uiteraard met grote moeilijkheden gepaard ging.
I

'Rapporten

over Karnpili',

p. 6.

A.v., p. 40.

KAMPILI

bleef waar het, hoeveelonzekerheden en angsten er ook waren (wanneer zou de bevrijding komen en zouden de mannen van wie men vrijwel niets hoorde, dan nog in leven zijn P) althans totjuli '45 niet tot noodtoestanden kwam. De verslechtering die zich toen aftekende, was niet gevolg van enig Japans ingrijpen maar van de Geallieerde bombardementen. Van de bijna zeventienhonderd in het kamp opgenomen vrouwen en kinderen stierven er, de slachtoffers van de twee luchtaanvallen niet meegeteld, in de ruim twee jaar dat het kamp bestond, acht-en-twintig, ruim 1112%dus.

*
Kampili is een uitzondering geweest, niet alleen in Indi maar ook op Celebes. Op datzelfde eiland, namelijk te Menado in de Minahassa, kregen ca.honderdzestig genterneerde mannen en oudere jongens 'vanaf de eerste dag', aldus dr. van Velden,
'vervuilde rijst en de groente-afval van de passar; ze moesten werken in de stad en aan de haven, waarvoor ze niets extra's ontvingen. Zo nu en dan kregen ze een paar dagen helemaal geen eten. Ze hadden geen eigen kamparts en mochten [slechts] n ziekenverpleger aanwijzen ... De Japanse arts deed niets en gaf geen medicijnen; er werd vooral veel geranseld, vaak werd het kamp collectief gestraft. 44 % van de mannen en jongens in dit kamp is omgekomen, een percentage dat zelfs veel hoger ligt dan het gemiddelde sterftecijfer onder de krijgsgevangenen.'!

Buiten Indi
Ook buiten Indi, d.w.z. elders in het Japanse machtsgebied, zijn in de jaren dat de oorlog in de Pacific woedde, Nederlandse en IndischNederlandse burgers genterneerd geweest, niet velen: ca. zeventig in Japan, ca. vierhonderd in Nanking-China, ruim vijftig in Hongkong, ca. honderdvijftig op de Philippijnen. vijf in Frans-Indo-China, zeven in Thailand, ca. tachtig in Singapore. Begin '42 had de Japanse regering aan de regeringen van de Verenigde Staten, Groot-Brittanni en Nederland toegezegd dat zij niet alleen de krijgsgevangenen maar ook de genterneerden conform de bepalingen van de Conventie van Genve zou behandelen. Wat de in Japan genI

Van Velden, p. 296.

759

GENTERNEERDEN

terneerden betreft, heeft de Japanse regering zich aan die toezegging gehouden, sterker nog: ze is verder gegaan dan de Conventie voorschreef door de genterneerde burgers (in totaal een kleine zevenhonderd) in beginsel naar Westerse maatstaven te huisvesten, te voeden en te kleden. 'Alle gebouwen', aldus dr. van Velden, 'die ze voor internering gebruikten, waren in Westerse stijlopgetrokken en gezond en vaak zeer mooi gelegen.' Vaak waren de interneringscomplexen niet eens omrasterd. 'De genterneerden konden iedere maand vrij spreken met de vertegenwoordigers der beschermende mogendheden en hadden contact met de gedelegeerde van het Internationale Rode Kruis. In veel kampen waren particuliere bezoeken toegestaan; ook mochten de genterneerden de kampen verlaten voor bezoek aan het ziekenhuis en aan de tandarts en soms ook om te wandelen, inkopen te doen of hun gezinnen te bezoeken.' Iedere maand konden ze een brief van honderd woorden schrijven naar landen buiten japan en meestal eenmaal per week een brief, bestemd voor een plaats in japan zelf ... De japanse commandanten en bewakers traden over het algemeen correct op. Het onderhoud der kampen en het verstrekken van voedsel, zeep, medicijnen en kleding waren voldoende, behalve in het laatste jaar.? Goed verzorgd werden in Japan ook de ingenieurs van het radiolaboratorium te Bandoeng en hun gezinnen: een groep van twee-en-twintig personen die, zoals in hoofdstuk 5 vermeld, door het Soemitomoconcern naar Japan was overgebracht; hetzelfde gold voor de medische staf en de niet-inheemse bemanningsleden van het door de Japanners (in strijd met de internationale regels) in beslag genomen marine-hospitaalschip 'Op ten Noort'. Merkwaardig was dat in Japan niet eens alle burgers van staten waarmee het land in oorlog was, genterneerd werden: ca. driehonderdvijftig bleven vrij. In China, waar in totaal meer dan negenduizend Geallieerde burgers genterneerd werden, de meesten in het grote handelscentrum Sjanghai, waren de omstandigheden minder gunstig: de interneringscampiexen boden niet voldoende ruimte en de rantsoenen waren in '44 en vooral in '45 te gering. Men moest er evenwel niet voor de Japanners werken en mishandelingen kwamen over het algemeen niet voor. Voorts was er, evenals in Japan trouwens, ruim gelegenheid tot studie, godsdienstoefening en recreatie. 'Geen wonder', aldus dr. van Velden, 'dat men na de Japanse capitulatie kon zeggen dat de genterneerden er gezond uitzagen , Dat laatste in gevallen waarin uit het betrokken gezin alleen de man genterneerd was. 2 Van Velden, p. 226.

760

DE

INTERNERINGEN

ELDERS

en met name de Nederlandse groep er uitstekend was afgekomen.'! Ook in Hongkong en op de Philippijnen kwam het niet tot noodtoestanden en in Frans-Indo-China en in Thailand gaven de Franse en Thaise autoriteiten zich alle moeite om het leven der genterneerden zo dragelijk mogelijk te maken. In Singapore werd aanvankelijk een deel van de Changi-gevangenis als interneringskamp gebruikt - vrouwen en kinderen waren er in een aparte vleugelondergebracht; allen kregen voldoende te eten. Toen de gehele Changi-gevangenis in '44 voor het onderbrengen van krijgsgevangenen in gebruik werd genomen, werden de genterneerden in een ander kamp ondergebracht; daar werd honger geleden. Opmerkelijk is tenslotte dat er van alle gebieden die wij tot dusver noemden, slechts n was waar de mannen en de oudere jongens gescheiden waren van de vrouwen en overige kinderen: Singapore. Singapore behoorde namelijk tot het gezagsgebied van veldmaarschalk Teraoetsji en in zijn gehele gebied werden mannen en vrouwen gescheiden ondergebracht. Zowel in Singapore evenwel als in Birma (daar zijn geen Nederlandse staarsburgers genterneerd geweest) en in het door het Japanse leger bestuurde Brits-Borneo (waarheen de Nederlandse en Indisch-Nederlandse burgers uit het westen van Nederlands-Borneo werden overgebracht: een kleine driehonderd personen) bevonden de rnannen en vrouwen zich in een-en-hetzelfde kampcornplex; 'ze wisten', aldus dr. van Velden,
'iets van elkaar af, konden elkaar in de verte een enkele maal zien en somtijds stonden de Japanners een officile ontmoeting toe van enkele uren. Men kon elkander diensten bewijzen: de vrouwen naaien voor de mannen, de mannen het zwaarste werk doen voor de vrouwen, zoals graven en houthakken, en hun een deel van de opbrengst der tuinen zenden. In de kampen in Birma en bij Singapore hebben de rnannen de gehele interneringstijd voor de vrouwen gekookt."

Op de Philippijnen, in Hongkong, in Nationalistisch-China en in Japan zelf is van gezinsscheiding geen sprake geweest. Er was slechts n gebied waar die scheiding volledig werd doorgevoerd: Nederlands-Indi, en alleen al daardoor hebben de genterneerden het er moeilijker gehad dan de genterneerden in de overige gebieden die tot Japans machtssfeer behoorden. Die in Nederlands-Indi genterneerde groep was bovendien veruit de grootste. Er zijn in het Japanse machtsgebied in totaal ruim honderdvijf-en-twintigduizend burgers genterneerd: ca. honderdduizend in Nederlands-Indi, ruim vijf-en-twintigduizend elders. DaarI

A.v., p. 24 I.

A.v., p. 283-84.

GENTERNEERDEN

bij merken wij nu reeds op dat, zoals al in ons hoofdstuk over de krijgsgevangenen bleek, de vertegenwoordigers van de beschermende mogendheden en de gedelegeerden van het Internationale Rode Kruis, wat het Nanjo-gebied betrof, louter in Prans-Indo-China en in Thailand enige bewegingsvrijheid hadden en berichten konden sturen aan hun regeringen, resp. aan Genve - de Nederlandse en Nederlands-Indische autoriteiten buiten Indi hadden geen duidelijk beeld van wat in Indi met de Nederlanders en Indische Nederlanders geschiedde. Van der Star, Stokhuyzen en van der Veen verlieten Priok beginjuli '42, toen op Java niet de vrouwen en kinderen maar slechts vele mannen waren genterneerd, vaak in gevangenissen, en de Haas die met de zijnen eind september van Oost-Java wegvoer, had in Bandoeng in een krant gelezen dat alle Nederlandse mannen genterneerd zouden worden en dat door de Japanse autoriteiten overwogen werd, de Nederlandse vrouwen en kinderen 'de nodige bescherming te bieden' - hij had voorts vernomen dat op Oost-Java grote groepen Nederlandse en Indisch-Nederlandse mannen naar een kamp in Kesilir waren overgebracht. Van het interneren van vrouwen en kinderen wist hij niets naders af en in Japanse radiomededelingen, in Australi opgevangen, werd later te dien aanzien slechts gezegd dat die vrouwen en kinderen in 'beschermde wijken' waren ondergebracht. Waren die wijken afgesloten en bewaakt en dus in feite interneringsoorden? De Nederlandse en Nederlands-Indische autoriteiten vermoedden dat wel maar konden het niet bewijzen, mede doordat zij er in '43 en '44 in het geheel niet in slaagden, geheime verbindingen met Indi op te bouwen. Het gevolg was dat, terwijl van alle genterneerden de in Indi genterneerden er veruit het slechtst aan toe waren, de regeringen van de Verenigde Staten en Groot-Brittanni bewerkstelligden dat van de schaarse hulpzendingen welke door Japan werden toegelaten, slechts een onevenredig klein deel voor de in Indi genterneerden bestemd werd. Zo ging trien er bij de opstelling van het verdelingsschema van de grote zending die eind '44 naar Wladiwostok (en vandaar naar Nakhodka) werd getransporteerd, van uit dat er in Indi drie-en-dertigduizend genterneerden waren - er waren er in' werkelijkheid driemaal zoveel.

Tweefasen
Tussen de interneringen in de Buitengewesten en die op Java zijn twee verschillen geweest: het eerste verschil is dat in de Buitengewesten niet

762

DE

'CIVIELE'

FASE

alleen de Nederlanders maar in de regel aanvankelijk ook vele Indische Nederlanders genterneerd zijn, terwijl op Java de meeste Indische Nederlanders buiten de interneringsmaatregelen vielen; het tweede, dat de interneringen in de Buitengewesten spoedig hun beslag kregen, terwijl op Java de internering van de Nederlandse mannen pas medio '42 goed op gang kwam en de vrouwen en kinderen eerst in de periode eind '42-midden '43 naar de 'beschermde wijken' moesten verhuizen. Over het begin van al die interneringen schreven wij al in hoofdstuk 5 - hier willen wij ons er toe beperken er aan te herinneren dat op Java op last van generaal Imamoera in april' 42, na eerdere arrestaties die in maart in Batavia hadden plaatsgevonden, alle vooraanstaande Nederlanders en Indische Nederlanders werden opgepakt en dat van hen vele Indische Nederlanders en allen die minder dan f 300 per maand verdienden, werden vrijgelaten; dat er van mei '42 af, te beginnen in Batavia, razzia's op mannen (en jongens van zeventien jaar en ouder) werden gehouden; dat de verdere internering in de tweede helft van '42 en later plaatsvond op basis van de speciale registratie waarbij alle 'vreemdelingen' zich een persoonsbewijs hadden moeten aanschaffen I; dat de gedwongen verhuizingen van vrouwen en jongere kinderen in Batavia in oktober '42 plaatsvonden, elders op Java later, en dat de 'beschermde wijken' en andere interneringsoorden op Java in den beginne niet overvol waren. Op Celebes en op Nederlands-Borneo" ressorteerden de interneringsoorden aanvankelijk onder de Japanse strijdkrachten, d.w.z. de marine, maar van begin '43 af onder het marinebestuur, de Minseiboe - op Java en Sumatra daarentegen ressorteerden de mannenkampen aanvankelijk onder het bestuursapparaat van het leger en de vrouwenkampen onder het inheemse bestuur, maar van begin april '44 kwamen alle kampen rechtstreeks onder de Japanse legers te vallen, op Java het Zestiende, op Sumatra het Vijf-en-twintigste. In die eerste, 'civiele' fase, werden de interneringsoorden, voorzover niet gevangenissen daartoe werden gebruikt, door de inheemse politie bewaakt, in die tweede, 'militaire' fase door Japanse militairen of leden van de fel anti-Westerse, door de Japanners opgerichte inheemse militaire hulpkorpsen, op Sumatra ook wel door militairen van het Indian National Army. Ook ging in die tweede
1 De meeste Nederlanders kregen toen de aanduiding 'Belanda-totok', de meeste Indische Nederlanders de aanduiding' Belanda-Indo', maar er deden zich ook gevallen voor waarbij in Indi geboren Nederlanders als 'Belanda-Indo' en in Nederland geboren Indische Nederlanders als 'Belanda-totok' werden geregistreerd. 2 Dat wil dus zeggen: Zuid- en Oost-Borneo, want uit West-Borneo zijn de genterneerden, gelijk al vermeld, naar Brits-Borneo overgebracht.

GENTERNEERDEN

fase de kampstaf (de commandant en zijn helpers) uit militairen van het Japanse leger bestaan: Japanners, Koreanen en Formosanen. De wijziging in het beheer van de kampen op Java en Sumatra is gevolg geweest van Japans nederlagen. Het opdringen van de strijdkrachten van Nimitz en van MacArthur bracht de Japanse machthebbers tot het besluit', het isolement van de genterneerden te versterken: dezen mochten geen enkel contact meer hebben met de inheemse bevolking en de kampen moesten op militaire leest geschoeid worden. 'We komen', schreef in een van de vrouwenkampen op Midden-Java een genterneerde, H. Helfferich-Koch, in haar dagboek, 'van de regen in de drup. De leiding is nu overgedragen aan de militaire autoriteiten. Het gevolg daarvan is dat we geheel als militairen behandeld zullen worden. 's Morgens om zes uur wordt er appl gehouden, gevolgd door gymnastiek, en's avonds om kwart over negen weer appl ... (We) horen dat we zelf niets meer mogen koken, zelfs geen water om wat van onze koffie (die natuurlijk geen echte koffie is) ... of thee te zetten, maar dat we van nu af alles uit de centrale keuken krijgen. Soldaten koken ook niet zelf ... Alle gordijnen en afscheidingen om onze slaaphokjes ... moeten verdwijnen, evenals alle grotere kasten. Alle bedden en kastjes moeten in n rij geplaatst worden: de bedden midden in de zalen, de kasten langs de muren. Van enige mogelijkheid tot afzondering is nu dus geen sprake meer." Daar kwam nog bij dat de Japanse machthebbers wensten te voorkomen dat de genterneerden, als het tot Geallieerde landingen kwam, de landingstroepen op welke wijze ook hulp zouden kunnen verlenen.' Op Java werden, zoals in het vorig hoofdstuk vermeld, bijna alle krijgsgevangenen op de hoogvlakte van Bandoeng samengebracht - aan soortgelijke eoncentraties werden de genterneerden onderworpen. Van Zuid-Sumatra was een deel van de genterneerde mannen al in september '43 overgebracht naar de gevangenis van de hoofdplaats op Banka, Muntok - in november '44 werden de vrouwen en kinderen uit Zuid-Sumatra naar diezelfde plaats getransporteerd waar zij in barakken werden ondergebracht. Al die genterneerden bleven niet op Banka: in maart en april '45 werden zij opnieuw verplaatst, nu naar een verlaten

Het is neergelegd in een door keizer Hirohito ondertekend decreet d.d. 7 november 2 H. Helfferich-Koch: Een dal in Ambarawa, p. I20-2I (verder aan te halen als: Helfferich-Koch). 3 Kennelijk is ook uit die angst voor hulpverlening voortgevloeid dat omstreeks september '43 aan de tewerkstelling van bijna alle Nippon-werkers een eind werd gemaakt.
1

'43.

WIJZIGINGEN

IN

DE

'MILITAIRE'

FASE

rubberonderneming bij Loeboeklinggau (zie voor alle plaatsen op Sumatra die wij noemen, kaart XIII op pag. 629), diep in het Sumatraanse binnenland. Ook de genterneerden van Sumatra's westkust werden het binnenland ingevoerd: naar Bangkinang, een verlaten rubberonderneming op de weg naar Pakanbaroe. Verplaatst werden voorts de genterneerden van Noord- en Oost-Sumatra, van wie de meesten in de loop van' 42 en '43 in kampen in het Alasdal en bij Medan, Belawan en Brastagi waren samengebracht: niet ver van Rantauparapat kwamen de mannen in het kamp Siringoringo terecht dat in een troosteloze, vrijwel onbewoonde streek gelegen was in een moerassig dal, de vrouwen en kinderen in het kamp Aik Pamienke, midden in sombere rubberbossen. Nog voordat het leger voor de interneringskampen verantwoordelijk werd, waren de kampen op Oost-Java al opgeheven en zaten de vrouwen en kinderen allen in kampen op Midden- en West-Java, de mannen allen op West-Java op de hoogvlakte van Bandoeng. Het leger ging in '44 en '45 tot nieuwe verplaatsingen over. Het aantal vrouwenkampen werd beperkt (de gehandhaafde kampen werden dus voller), alle mannen boven de zestig en alle jongens van elf jaar en ouder werden (West-Java) naar de mannenkampen of (Midden-Java) naar aparte kampen overgebracht in Semarang en Ambarawa (zie voor alle plaatsen op Java die wij noemen, kaart XVI op de pag.'s 640-641). Naar Semarang en Ambarawa werden evenwelook chronische patinten en ernstig zieken uit de karnpen op de hoogvlakte van Bandoeng getransporteerd - andere patinten en zieken in mei '45 naar ziekenkampen bij Bandoeng en Batavia. Zit er een lijn in al deze verplaatsingen? Vermoedelijk deze dat de Japanners alle mannen van wie ze geen gevaar duchtten, concentreerden bij Java's noordkust waar ook de vrouwenkampen gelegen waren, de grootste in Batavia en Semarang, en dat zij de mannen die door hen als potentile helpers van de Geallieerden gezien werden, in het binnenland vasthielden. De prominenten onder die mannen (de bestuursambtenaren met de rang van assistent-resident of hoger) hadden zij van meet af aan als een aparte groep behandeld: zij waren in '42 mt anderen opgesloten in de Struiswijk-gevangenis te Batavia en midden '43 in de Soekamiskingevangenis bij Bandoeng en zij werden in '44 in het door de krijgsgevangenen verlaten Knil-kampement Baros (Tjimahi) opgesloten. Wij komen op die groep der prominenten nog terug. Er is, zo mag men concluderen, met veel genterneerden veel gezeuld en, schrijft dr. van Velden, 'elk transport' (op sommige komen wij terug)

GENTERNEERDEN

'was op zichzelf een ramp. Ieder raakte een deel van zijn bezittingen kwijt; het sjouwen ... brak soms de laatste krachten; zieken konden niet verzorgd worden. Vertrok men dan eindelijk, dan moest men de kinderen bij elkaar houden, uren in de zon of regen staan om geteld en nog eens geteld te worden. Bij aankomst in het nieuwe kamp werd men vaak gefouilleerd en afgeranseld. Was men eindelijk binnen, dan moest men, als het kamp nog onbewoond was, dit eerst schoon maken en maar zien hoe men aan eten kwam. Bevatte het kamp reeds andere genterneerden, dan ontvingen dezen de nieuwelingen zo goed mogelijk, maar dan kostte het inspanning zijn eigen hoekje weer in te richten, zich bij andere regels, nieuwe barak- of kamergenoten aan te passen. Iedere aanpassing kostte energie en die bezaten velen niet meer. Men raakte vaak zijn beste vriend of vriendin ... bij een transport kwijt. En van alle kostbaarheden in een interneringskamp was een goede vriend of vriendin de meest kostbare.' 1 Niet alleen evenwel door de striktere afsluiting, de invoering van een meer militair regime en de menigvuldige transporten betekende de tweede, 'militaire', fase een beproeving voor de op Java en Sumatra genterneerden, maar men dient er ook op te letten dat '44 en '45 dejaren waren van de grootste voedselnood. Op zichzelfhad dit geen katastrofale gevolgen voor de genterneerden behoeven te hebben, immers: de twee Japanse legers beschikten over grote voedselvoorraden, konden daaruit het nodige ter beschikking stellen en waren in staat om alle levensmiddelen en andere goederen die ontbraken, tegen de officile, lage prijzen te kopen - voorwaarde daartoe was dat de officieren die voor het beheer over de Indische kampen verantwoordelijk waren-, de behoefte hadden om, zoals bij de autoriteiten in Japan en bij Jamadji, de commandant van Kampili, het geval was, zo goed mogelijk, althans conform de volkenrechtelijke normen, voor de genterneerden te zorgen. De meesten hadden die behoefte niet en daaruit zijn de noodtoestanden ontstaan die zich in Nederlands-Indi, en alleen dr in die mate, hebben voorgedaan.

*
Er zijn in Indi enkele honderden interneringsoorden geweest: barakkencomplexen, gevangenissen, stadswijken, koelieverblijven, schoolge1 Van Velden, p. 309. 2 Onder welke hoofdofficier de (aan de krijgsgevangenenkampen gelijkgestelde) interneringskampen op Sumatra ressorteerden, weten wij niet - op Java was dat de opvolger van generaal Saito (deze was in maart '44 naar Singapore verplaatst), kolonel Masajoeki Nakata.

766

'ENKELE

HONDERDEN

INTERNERINGSOORDEN'

bouwen, kazernes, bivakken, forten, hospitalen, krankzinnigengestichten, weeshuizen, sanatoria, hotels, jaarmarktcomplexen, fabrieken, kloosters, internaten, bioscopen, stallen, pakhuizen, kerken, logementen (pasanggrahans) - dr. van Velden heeft er in totaal zz j weten te localiseren.' Vele van die oorden zijn slechts betrekkelijk korte tijd in gebruik geweest, andere bijna drie jaar. Van elk van die oorden valt een aparte geschiedenis te schrijven, zoals men ook een aparte geschiedenis schrijven kan van elk van de Duitse Konzentrationslager en van elk van de honderden tot die Konzentrationslager behorende z.g. Aussenkommando's. Wij hebben dat laatste in deel 8 van ons werk (Gevangenen en gedeporteerden) en in het aan de concentratiekampen gewijde hoofdstuk 10 ('Concentratiekampen, derde fase') van deel 10 b (Het laatste jaar II) niet gedaan maar daar gestreefd naar het geven van een samenvattend beeld, waarin wij overigens, zoals wij dat in dit hoofdstuk reeds deden met betrekking tot Kampili, op toestanden en gebeurtenissen in bepaalde kampen wl ingingen. Zo ook nu. In ons werk dat een algemeen, samenvattend karakter draagt, willen wij eerst de algemene aspecten der interneringskampen beschrijven en pas nadien enkele bijzondere kampen of groepen in de Buitengewesten en op Java behandelen. Elk van de omstreeks honderdduizend genterneerden heeft in de jaren van de Japanse bezetting een eigen geschiedenis gehad, alleen door de allerjongste kinderen misschien niet bewust ondergaan - een geschiedenis die voor bijna allen een afglijden betekende naar een misre die men tevoren nauwelijks voor mogelijk had gehouden, en dat afglijden kon door sommigen ervaren worden als een continu dalende lijn, terwijl zich in het kampbestaan van anderen dramatische gebeurtenissen voordeden. Over individuele ervaringen zullen wij geenszins zwijgen. Integendeel: zij zullen een illustratie, een aanvulling, een nuancering betekenen van ons algemene beeld. Voor wij dat beeld gaan schetsen, heeft het zin, op n factor te wij zen die men bij het lezen niet alleen van de paragraaf 'Algemene aspecten' maar ook van de overige paragrafen van dit hoofdstuk voortdurend indachtig moet zijn: het tropische klimaat met zijn slopende hitte en niet minder slopende hoge luchtvochtigheid. Vr hun internering hadden de meeste genterneerden zich daartegen kunnen beschermen in relatief koele, geriefelijke woningen. In de meeste van hun interneringsoorden waren zij evenwel blootgesteld aan het geweld der elementen: de brandende zon, de hitte, de klamme benauwdheid en de tropische slagregens die in de maanden van de natte moesson van de stoffige grond n
1

Van Velden, p. 525-43.

GENTERNEERDEN

modderpoel maakten. Alleen in de bergen had men bij tijd en wijle van de hitte minder last. Niet dat het bestaan daar aangenamer was! 'Het stormt', aldus in juli '43 een dagboekschrijfster in Ambarawa (in de bergen bezuiden Semarang),
'en de wind blaast door onze dunne jurken en langs onze blote benen. We zijn er bepaald niet op gekleed, in zo'n guur bergklimaat te wonen. Het schijnt dat Ambarawa berucht is om zijn valwinden die ... hier als in een kom ronddansen."

Een maand later:


'De hevigste regenbuien wisselen af met benauwende hitte, maar het ergste zijn de stormen ... Niemand heeft kleding voor dit klimaat. Iedereen is in de schaarse vrije ogenblikken bezig met pogingen om vooral de kinderkleding te verbeteren en we zijn allen aan het breien geslagen. Maar aan wol is nauwelijks te komen."

Zo vormde het tropische klimaat, hier irriterend constant, daar irriterend grillig, voor vele genterneerden (wellicht meer voor de ouderen dan voor de jongeren) een extra beproeving. Er wordt in de kampdagboeken niet veelover geklaagd: het klimaat behoort nu eenmaal tot de natuurlijke omgeving waar men geen bijzondere aandacht aan schenkt. Geklaagd wordt in die kampdagboeken evenmin veelvuldig over een tweede algemene factor: de duur van de internering; ook deze mag geen moment uit het oog worden verloren. 'Geschiedschrijving', schreef ik in het Voorwoord van deel 4, het eerste van de delen waarin de Duitse bezetting van Nederland geschetst werd, 'tracht een beschrijving te zijn van het verleden - maar hoe kan ik de duur, het tartend-trage tijdsverloop van die vijf bezettingsjaren onder woorden brengen?' Voor de drie jaren van de Japanse internering geldt hetzelfde. Jaren zijn abstracties - reler is het, te spreken van meer dan duizend dagen en meer dan duizend nachten. Die jaren zijn lang, heel lang, ondragelijk lang geweest.

*
Het zal de lezer straks wellicht opvallen dat wij bij het illustreren van ons algemene beeld meer vrouwen dan mannen aan het woord laten. Dat

, Helfferich-Koch, p. 68.

A.v., p. 80.

MANNEN-

EN

VROUWENKAMPEN

is heel wel verklaarbaar: er zijn meer vrouwen dan mannen geweest die een verslag van hun kampervaringen hebben gepubliceerd. Daarom willen wij hier vooropstellen dat, globaal gesproken, de genterneerde mannen het in twee opzichten extra moeilijk hebben gehad: ten eerste zijn velen aanvankelijk in gevangenissen genterneerd en ten tweede konden slechts de vrouwen althans naar sommige grote vrouwen- en kinderkampen een deel van hun meubels en andere eigendommen meenemen. De genterneerde mannen hadden meestal niet meer dan wat lijfgoed bij zich - in de meeste mannenkampen heeft men niet over 'normale' tafels, stoelen, bedden en kasten beschikt. Het bestaan daar was dus nog primitiever dan in de vrouwen- en kinderkampen. De lezer gelieve dit in gedachten te houden.

Algemene aspecten
De interneringskampen zijn fapanse kampen geweest - men kan wat er gebeurd is, niet losmaken van de concepties die bij de toenmalige Japanners leefden. Daarbij moet verschil worden gemaakt tussen de hogere autoriteiten van WIe de voorschriften uitgingen, en de lagere welke ze toepasten. De voorschriften (ze zijn alleen bewaard gebleven uit de periode waarin de kampen onder de Japanse legers ressorteerden) lijken op het oog niet ongunstig. Er ging begin november '43 van het departement van oorlog te Tokio een stuk uit' dat aansloot bij de in Japan zelf gevolgde praktijk en waaruit de voornaamste artikelen aldus luidden:
'De genterneerden van het leger zullen rechtvaardig behandeld worden, waarbij rekening moet worden gehouden met hun gebruiken en gewoonten en waarbij zij niet beledigd of mishandeld mogen worden. Elk leger-interneringskamp zalondergebracht worden in gebouwen die het de genterneerden onmogelijk zullen maken te vluchten of wandaden te bedrij ven en die hen in staat zullen stellen gezond te blijven. Leger-genterneerden zullen passend werk dienen te verrichten maar zij zullen uitsluitend verplicht worden arbeid te doen die verband houdt met het beheer, de interne organisatie en de instandhouding van het kamp. Over het algemeen zal de betaling van leger-genterneerden gelijk zijn aan die van krijgsgevangen onderofficieren"
I Tekst in van Velden, p. 562 e.v. vijftien of vijf-en-twintig cent.

Voor elke dag corvee kregen dezen in de regel

GENTERNEERDEN

Aan elk leger-interneringskamp gesteld worden.'

zullen voldoende

medicijnen ter beschikking

Uit deze door Tokio gegeven voorschriften vloeiden regionale reglementen voort. Bij de bespreking van die stukken stelde dr. van Velden terecht artikel I van het voor de legerkampen op Java geldend reglement' voorop, aangezien hieruit ten duidelijkste 'de merkwaardige Japanse geesteshouding' sprak waarvan alle regionale reglementen getuigenis aflegden. Dat artikel I luidde:
'De genterneerden moeten dankbaar zijn voor de bijzondere gunst dat zij beschermd worden door het Japanse leger en zij moeten de bevelen van de hoofdcommandant van de interneringskampen 2 opvolgen. Zij moeten de voorschriften in acht nemen en hun best doen om orde en regelmaat in het kamp te handhaven en hun welzijn te bevorderen.'

De gehoorzaamheid, in de Japanse samenleving van elke Japanner gevergd, werd dus vooropgesteld: genterneerden moesten niet hun eigen zin volgen maar zich opgewekt en toegewijd schikken in hun lot; 'ordelijk leven', aldus het op Sumatra geldend reglement," 'en zelftucht betrachten, opdat hun moreel niet daalt. Om dit te bereiken moeten zij uit vrije wil hun werkzaamheden verrichten' - een merkwaardige formulering: 'moeten' en 'uit vrije wil', maar voor de Japanners was dat geen tegenstelling: het 'moeten', de plicht, werd er bij hen zo ingehamerd dat wat voorschrift was geweest, de vorm aannam van een eigen wilsbeslui t. De regionale reglementen bevatten voorts reeksen bepalingen over de inrichting en de gang van zaken in de interneringskampen. Deze moesten eenvoudig worden ingericht; 's morgens en's avonds zou er een appl worden afgenomen; men moest alle Japanse militairen en burgerambtenaren op de voorgeschreven wijze, met een buiging dus, groeten; er moesten verklaringen van gehoorzaamheid worden afgelegd en met een vingerafdruk bevestigd (in een van de vrouwenkampen op Sumatra moest dat ook door de zuigelingen en kleuters geschieden)": er moest's nachts gewaakt worden; de Japanse kampcommandanten dienden kamphoofden aan te wijzen en godsdienstige bijeenkomsten toe te staan (op Java
Tekst van het reglement: van Velden, p. 565-70. Dat was dus kolonel Nakata. l Tekst: van Velden, p. 170-72. 4 In een der vrouwenkampen op Java weigerden in april '44 enkele vrouwen de Japanners gehoorzaamheid te zweren; zij werden bij wijze van straf een aantal dagen opgesloten.
I 2

JAPANSE

VOORSCHRIFTEN

werden zij verboden); er mochten geen dagboeken worden bijgehouden of andere dan goedgekeurde boeken gelezen; de genterneerden mochten groentetuinen aanleggen en kippen, geiten, koeien en varkens houden; het eten moest centraal worden gekookt; de genterneerden zouden voor verrichte arbeid loon ontvangen, mochten van hun meegebracht geld niet meer dan f Ia behouden en wat zij meer hadden, zou worden opgespaard; briefwisseling zou gecensureerd worden, enzovoort. Wij hebben ons tot de voornaamste bepalingen beperkt maar n verdient nog vermelding, n1. een artikel in het reglement voor java dat luidde: 'Dagelijkse gesprekken moeten in het Maleis worden gevoerd' - die bepaling is nergens toegepast. De bedoeling was dat de japanse autoriteiten de karnpen van voldoende levensmiddelen zouden voorzien - over de verstrekking van kleding, schoeisel en huishoudelijke artikelen, zeep bijvoorbeeld, werd gezwegen. 'De reden was', aldus dr. van Velden, 'dat de japanners van het standpunt uitgingen dat de genterneerden in luxe hadden geleefd en genoeg van alles bezaten om het er jaren mee te kunnen uitzingen.' lOok het klachtrecht werd niet genoemd: genterneerden, aldus de japanners, paste het niet te klagen. In dit opzicht, alsook in andere, gingen de reglementen van een geestesgesteldheid uit die de genterneerden vreemd was, en dat verschil werd slechts onderstreept wanneer hooggeplaatste japanners in de kampen verschenen om de genterneerden uit te leggen waarom zij 'dankbaar' moesten zijn 'voor de bijzondere gunst', welke hun was verleend. Elias, van november '42 af in Bandoeng, van augustus '43 af in Tjimahi genterneerd, legde na de bevrijding vast hoe het bij zulk een japans vertoog toeging:
'De spreker begint met op een verhoging te klimmen, want hij is meestal kleiner van formaat dan zijn toehoorders. Hij slaat de armen over elkaar en kijkt met loerende blikken rond of iedereen wel netjes in de rij staat en aandachtig is. Dan pakt hij zijn zwaard, daalt van zijn verhevenheid af en inspecteert, langs de rijen lopend, zijn toekomstige hoorders, geeft hier en daar eens een trap of slag, beklimt weer zijn podium en steekt ... van wal. ... Als hij zo ongeveer een kwartier zichzelf heeft horen praten, vertaalt de tolk de woorden in twee of drie korte zinnetjes. Dan begint hij weer van voren af aan zijn rauwe apen-klanken uit te stoten. Woorden die niemand verstaat en waaraan kracht wordt bijgezet door gerol van schele ogen en schuimspattende

Van Velden, p.

12

7.

771

GENTERNEERDEN

mond. Korte blaffen van nlettergrepige menselijke taallijken" -

klanken die ternauwernood

op een

hatelijke bewoordingen: stellig uitdrukkend wat door talrijke genterneerden bij zulk een toespraak werd gevoeld, maar even stellig zonder dat daarin verdisconteerd was dat de hooggeplaatste Japanner sprak vanuit zijn oprechte overtuiging dat de nietswaardige genterneerden die hun vaderland verloren en dus eigenlijk nergens meer recht op hadden ('jullie zijn als snippers papier, weggewaaid door de wind', zei eens de Japanse commandant van het mannen-interneringskamp Baros te Tjirnahi)," al dankbaar moesten zijn voor het feit dat hij zich verwaardigde, het woord tot hen te richten. Tekenend achten wij de beschrijving van de toespraak door een Japanse kolonel, 21 november '42, in het vrouwen- en kinderkamp Poeloe Brayan bij Medan. 'Vandaag', aldus in haar dagboek een der genterneerden, T. van Eyk-van Velsen,
'kregen wij de boodschap of we maar om vier uur bij het kantoor samen wilden komen. Nou, meneer heeft bijna een uur op zich laten wachten. Intussen stonden wij maar in de gloeiende zon. De Jap die bij ons de leiding heeft, leerde ons inmiddels hoe we moesten buigen. Op den duur moesten we zo vreselijk lachen, dat hij plotseling hard naar binnen liep . . . . Eindelijk, om vijf uur, komt de kolonel. Er werd een tafel neergezet en daarop nog een kleinere tafel en daarop ging de kolonel met zijn tolk, die Hollands sprak, staan. De opmerkingen kan ik allemaal niet opschrijven, maar dat het ons vermaakt heeft, is zeker. Het leek wel een toneelspel dat bovenop een tafel werd gespeeld. Hij begon met dat hij had gehoord dat er berichten bij ons waren binnengekomen over de Amerikanen. Die zouden landingen maken en de Japanners verdrijven. 'Ik vind het jammer voor u', zei hij, 'maar dat is onmogelijk. De Amerikanen zullen nooit komen' ... Gedurende de oorlog zouden we genterneerd blijven en moesten we goed voor onszelf zorgen. 'De overwinning is natuurlijk voor ons', zei hij. Ook de dankbaarheid liet veel te wensen over. Sommige dames waren wel eens dankbaar (hoe is dat mogelijk), maar nog niet dankbaar genoeg, want we waren het weer zo gauw vergeten. We moesten ons inhouden met lachen, het zijn beslist net kinderen, alleen kwaadaardige."

Er stonden twee werelden, twee culturen tegenover elkaar. De Japanners begrepen de genterneerden niet, de genterneerden de Japanners

, Elias, p. 165-66.

Van Velden, p. 223.

' Van Eyk-van Velsen, p. 49-50.

772

'TWEE

CULTUREN

TEGENOVER

ELKAAR

evenmin. Ook verstonden zij elkaars taal niet - het was een hoge uitzondering dat een Japanner het Nederlands of een genterneerde het Japans meester was.' Wederzijds was er evenwelook een grote geladenheid: de Japanners voelden zich verre superieur boven al die armzalige blanken en vrijwel al die laatsten koesterden jegens de Japanners een hartgrondige haat en minachting. Voorschriften die voortvloeiden uit het Japanse cultuurpatroon, troffen hen als pure willekeur. In Japan werd de huwelijkspartner meestal door de familie gekozen, speelde affectie in de betrekkingen tussen man en vrouw veelal slechts een ondergeschikte rol en werd het ongepast geacht dat gehuwden in aanwezigheid van derden lichamelijk contact hadden, bijvoorbeeld elkaar kusten. Van die normen konden de Japanners zich niet losmaken. Toen in december '42 in Batavia verlof kwam om korte bezoeken te brengen aan de mannelijke genterneerden die in de gevangenissen Struiswijk en Boekit Doeri en in het kamp Adek opgesloten zaten (die bezoeken zijn niet doorgegaan), werd tevoren aan de echtgenoten, kinderen, vaders, moeders en verloofden der genterneerden meegedeeld dat 'omarmingen en het geven van zoenen absoluut verboden' warcn. Zaten, zoals op Brits-Borneo, mannen en vrouwen in naast elkaar gelegen kampen, dan mochten zij elkaar niet toewuiven of zelfs maar toeknikken en konden daar of elders mannen voor het verrichten van werkzaamheden het kamp betreden waarin zich hun echtgenote bevond, dan waren omhelzingen niet toegestaan. Omgekeerd waren er Japanse gedragingen die de genterneerden troffen als strijdig met wat zij voor de goede zeden hielden. In Japan was het gewoon, zich voor het baden in tegenwoordigheid van vreemden te ontkleden, en Japanse mannen plachten, als het warm was, binnenshuis vrijwel naakt rond te lopen - genterneerde vrouwen konden er pijnlijk door getroffen worden wanneer zij door een bijna naakte Japanse kampcommandant werden ontvangen. 'Men stond', aldus dr. van Velden, 'in levensopvattingen en levensgewoonten mijlen ver van elkaar af en geen van beide partijen deed moeite, de andere te begrijpen." Slechts enkele uitzonderingen zijn er geweest op die algemene regel - wij herinneren speciaal aan Kampili, waar kampcommandant Jamadji zijn best deed, de levens- en geloofsovertuigingen der genterneerden te respecteren.

I Met sommige Japanners was Of in het Engels Of in het Indonesisch enig contact mogelijk. 2 'Mededeling van de Commissie voor Genterneerden te Batavia', 4 dec. 1942, NI, p. 418. 3 Van Velden, p. 419.

773

GENTERNEERDEN

*
De japanse kampstaven waren zeer klein: bij de kleinere kampen waren er een of twee japanners, bij de grote wat meer, maar ook bij een vrouwen- en kinderkamp als de Tjideng-wijk te Batavia waar zich tenslotte meer dan tienduizend genterneerden bevonden, werden het er toch nooit meer dan tien. Hoe zij zich gedroegen, hing in veelopzichten af van de persoonlijkheid van de japanse kampcommandant. De commandant van Kampili, sergeant jamadji, is niet de enige geweest die gunstig is beoordeeld. De interneringskampen op BritsBorneo (daar verbleven ook de genterneerden uit het westen van Nederlands-Borneo) stonden onder een japanse officier die humaan optrad.' Tjideng had van april '43 tot april '44 een commandant die, aldus een ex-genterneerde in april '46, 'er altijd voor gezorgd heeft dat alle orders van Headquarters zo mild mogelijk werden doorgegeven. Hij vond bij aanvraag van permits dit feitelijk altijd goed ... Hij is altijd fatsoenlijk geweest." De eerste commandant van het mannen-interneringskamp Unie-kampong (bij Belawan op Sumatra) was 'de kwaadste niet. Hij doet geen goed en hij doet geen kwaad ... Wij noemen hem jan S10f.'3 Het vrouwen- en kinderkamp Gloegoer bij Medan kreeg begin juli '45 een nieuwe japanse commandant die 'een fidele vent' was. 'Nog nooit', aldus T. van Eyk-van Velsen,
'heb ik iets goeds hebben Heeft ... van een Jap kunnen werkelijk werken, voor horen, maar tegen alleen: deze kerel kun je niets zelfs mee. manier. Hij We hebben

Hij zorgt

ons en is overal

bij. Hij werkt

de hele dag pret, maar jaagt je welop, ook extra rijst gekregen."

op een prettige

zegt dat we hard moeten daarstraks

maar hij zal voor veel eten zorgen.

Ruim een jaar eerder evenwel kreeg bij datzelfde Medan een van de kampleiders van het mannenkamp Belawan Estate van de japanner die hij op het stijgend aantal sterfgevallen had gewezen, te horen: 'Laat ze maar doodgaan." Zo ook in het kamp te Ambarawa, waar begin '45 ca.

I Van de in totaal ca. vij.fhonderddertig genterneerden zijn dertig overleden, op Nederlands-Borneo eveneens dertig van in totaal ca. tweehonderdveertig genterneerden. 2 Dutch Diisplaced] Plersons] Camp Kandy (Ceylon): 'Verslag van verhoor van L. Perelaer' (2 april 1946), p. 3 (IC, 16289). 3 Will em Brandt: De gele terreur, p. 42. 4 Van Eyk-van Velsen, p. 149 (13 juli 1945). 5 H. L. Leffelaar: Leven op rantsoen, p. 108 (30 april 1944).

774

KAMPSTAVEN

tweeduizend bejaarde mannen van West- en Midden-Java werden geconcentreerd. 'Het aantal sterfgevallen was', aldus later D. M. G. Koch (oprichter van het tijdschrift Kritiek en Opbouw), 'al onmiddellijk zeven acht per dag en steeg geleidelijk tot veertien. Toen ging ik naar de Japanse commandant om hem te vragen, de voedselvoorziening te verbeteren. Hij antwoordde dat, zodra wij het tot vijftien sterfgevallen per dag zouden hebben gebracht, hij er eens over denken zou voor beter voedsel te zorgen. Als de bevrijding drie maanden later gekomen was, zou het gehele kamp uitgestorven zijn." In het vrouwenen kinderkamp Halmaheira (een van de kampen te Semarang) deed een Japans kamphoofd zijn intrede die zo hard sloeg, 'dat hij', aldus een genterneerde, Eliza Thomson, 'onmiddellijk de bijnaam' Satengah mati' kreeg, wat 'half dood' betekent. [Hij] was een intens gemene vent. Wanneer hij een vrouw tegenkwam, liep zij het risico dat hij zijn sigaret in een van haar neusgaten of tussen haar vingers uitdrukte; ook haalde hij zijn vinger geregeld over de gezichten om te kijken of deze gepoederd waren. Zo ja, dan schroomde hij niet zijn slachtoffer half dood te slaan." Berucht maakte zich vooral de Japanner die van april '44 af als commandant van Tjideng optrad: luitenant Kenitsji Sonei. Hij had zich eerder als commandant van het krijgsgevangenencomplex in het kampement van het Xde bataljon te Batavia hoogst grillig gedragen; generaal Scholten, die in januari '43 als lid van de Special Party werd afgevoerd, noemt hem 'de minst slechte Japanse kampcommandant met wie wij te maken hebben gehad', maar ook Scholten was het opgevallen dat Sonei met die eigenaardige 'omslag' welke zich zo vaak bij Japanners manifesteerde, van het ene moment op het andere in wilde drift kon ontsteken: 'Soms kon je met hem een fatsoenlijk gesprek beginnen, dan weer barstte hij ineens in woede los en verweet hij ons geen harakiri te hebben gepleegd. Ook sloeg hij eens met zijn sabel dam- en schaakborden van de tafels, vernielde hij stoelen en banken en schreeuwde ons dan toe dat wij maar zaten te lanterfanten alsof er geen oorlog was waarin Japan voor zijn naakte bestaan vocht!"

I D. M. G. Koch: Verantiuoordino. Thomson: 'Satengah mali', p. 52.

Een halve eeuu/ in Indonesi (1956), p. 245. 2 Eliza 3 P. Scholten: Op reis met de 'Special Party', p. 82.

775

GENTERNEERDEN

Na Scholtens vertrek liet Sonei zijn drift bij menige gelegenheid de vrije teugel: hij mishandelde Ambonnezen die zich niet als heiho wilden opgeven, liet gezonde en zieke krijgsgevangenen urenlang op appl staan (n keer achttien uur lang) en gaf menigmaal persoonlijk officieren een aframmeling; bij het minste of geringste sloot hij voorts de cantine van het krijgsgevangenenkamp. Als commandant van het vrouwen- en kinderkamp Tjideng trad hij nog onbarmhartiger op. Strafappls waren schering en inslag en daarbij liet hij toe dat grote apen het kamp binnenkwamen die vrouwen en kinderen beten; eind september '44 gelastte hij voor alle vrouwen en kinderen, ook voor de zieken, een appl dat duurde van zeven uur 's avonds tot middernacht en de volgende dag een dat duurde van half twee 's middags tot elf uur 's avonds. In juni '45 liet hij voorts, nadat hij het aanwezige brood in de grond had laten stoppen, drie dagen lang geen eten uitdelen. Later in die maand werd hij, tot kapitein bevorderd, benoemd tot hoofd van het Japanse kantoor voor alle gevangenenkampen op Java. Op de zoste legde hij zijn functie in Tjideng neer; hij bleef er nog enkele dagen, vermoedelijk om zijn opvolger te leren hoe men diende op te treden. Op 21 juni nu deed in het kamp het gerucht de ronde dat er vrede was. Tientallen vrouwen gingen aan de kampomheining bij toegesnelde inheemsen kleren ruilen tegen voedsel. Sonei werd gewaarschuwd door een der genterneerde vrouwen die met haar dochter, Sonei's matresse, in een huisje naast het zijne woonde. Het eerste dat hij toen deed, was twee jonge vrouwen die tot het verboden contact waren overgegaan, met de hoofden tegen elkaar te slaan en op ruwe wijze kaal te knippen - terwijl het bloed langs hun gezicht liep, werden zij urenlang in de brandende zon gezet. Vervolgens eiste hij van de barakhoofden dat ze hem driehonderd vrouwen moesten bezorgen die tot clandestiene ruilhandel waren overgegaan. Die driehonderd, onder dezen verscheidene vrijwilligsters, kwamen zich aanmelden. Zij werden een avond en een nacht lang mishandeld, waarbij Sonei een fles whisky leeg dronk. Meer dan vijftig vrouwen werden bovendien kaalgeschoren: het haar werd hun door inheemse hulpsoldaten, heiho's, afgeknipt en daarna ging Sonei met een tondeuse de hoofdhuid bewerken. 'Tot de morgen', aldus een kampbewoonster, 'bleven het gillen van de vrouwen en het gebrul van Sonei aanhouden." Het was het beste wanneer men deze en dergelijke mishandelingen doorstond zonder een kik te geven. 'Terugslaan', aldus dr. van Velden, 'be-

M. Leatenua-van Os: 'Verslag' (27 mei 1946), p. 12.

'WE

BUIGEN,

MAAR

WE

BREKEN

NIET!'

tekende een katastrofe. Het is een enkele maal gebeurd, ook in een vrouwenkamp. De schuldige werd dan zo zwaar gestraft dat hij of zij het nauwelijks overleefde en het kamp werd meestal nog collectief gestraft ook.' 1 Als bewakers van de vrouwen- en kinderkampen traden, zoals al vermeld, in de 'civiele' fase inheemse politiemannen op. In de regel waren zij de genterneerden niet slecht gezind - zij zagen veel door de vingers. Later in '43 schakelden de Japanners evenwel jonge inheemsen in die heiho waren geworden en dezen traden scherper op, zij het dat er ook toen wel bewakers te vinden waren, bereid om bij het smokkelen van allerlei goederen, voorallevensmiddelen, te helpen - tegen betaling. Mishandelingen kwamen in de jaren' 42 en '43 maar weinig voor, later meer. Dat waren dan de straffen die in het Japanse leger bij de opleiding van de recruten schering en inslag waren. Soms werd bij diegenen die gestraft werd, de onderkaak of de arm gebroken. Werd een strafappl gelast (het kon, zoals al bleek, vele uren duren), dan waren gevallen van zonnesteek niet zeldzaam. Appls waren, ook als er niet bij wijze van strafbevel toe werd gegeven, een kwelling - zij gingen een vast element in de dag vormen, toen legermilitairen de kampen hadden overgenomen. Evenals in de krijgsgevangenenkampen het geval was, hadden de Japanners het in de burgerinterneringskampen moeilijk met het tellen. Dat gebeurde's ochtends en 's avonds: de genterneerden moesten zich in rijen opstellen, de voorgeschreven buiging maken, werden dan meestal door de eigen barakhoofden geteld (in het japans!' en vervolgens moesten die getallen aan de Japanse commandant worden gemeld; pas als alles klopte, mochten de genterneerden zich oprichten uit hun gebogen houding. Het was een tweemaal dagelijks terugkerende ergernis die met innerlijke veerkracht moest worden opgevangen - of, zoals het heette in een kampliedje," geschreven in een van de vrouwen- en kinderkampen op West-Java:
'We moeten buigen voor de Jap: halt! front! en bukken, bukken! En wie niet buigt, die wordt gevloerd, daar moet van binnen iets gemoerd! Of hem dat ooit zou lukken? We buigen als het ranke riet, we buigen, maar we breken niet!'

I Van Velden, p. 430. 2 De in Palembang genterneerde mannen mochten aanvankelijk in het Nederlands tellen; aangezien de Japanner toch de Nederlandse telwoor-

777

GENTERNEERDEN

Hinderlijk was ook het voorgeschreven wachtlopen waarvoor men van tijd tot tijd (eens in de week of eens in de veertien dagen) werd aangewezen: hinderlijk vooralomdat men, kwam men de Japanse wacht tegen, in het Japans diende uit te leggen dat alles in orde was; dat waren zinnetjes die velen slechts met moeite konden onthouden. Ging bij het uitspreken iets mis, dan konden straffen volgen. Inspecties kwamen in de 'militaire' fase in de interneringskampen even veelvuldig voor als in de krijgsgevangenenkampen. Zij werden uitgevoerd door Japanse militairen, die steeds op zoek waren naar geld of goederen, vooral naar kostbaarheden welke iedere genterneerde trachtte te verbergen. Zo werd beginjuli '44 in een van de kampen te Ambarawa onverwacht een inspectie gehouden. 'Het is', aldus de beschrijving die H. Helfferich-Koch ervan gaf,
'half zeven in de morgen. Er heerst de gewone drukte en bedrijvigheid van beddeboel naar buiten brengen, opruimen en aanvegen, terwijl een gedeelte van de mensen zich op ons zaaltje achter de klamboe! van hun bed aan het aankleden is en de jongens, van hun barak gekomen, in- en uitlopen. Plotseling horen we boven alle geluiden uit geklos van zware schoenen, ruwe stemmen, gebonk, gestamp. Als een zwerm nijdige wespen dringt een horde Nipponse soldaten de barak binnen, met de korte geweren tegen de deur stotend en op de grond beukend, keffende, schorre geluiden uitstotend. Dit keer hebben ze ons dus heus overvallen. Ze jagen ons voor zich uit naar buiten. Voor we beseffen wat er gebeurt, zijn we allen de barakken uitgedreven naar de grote weg. Maar in dat ne ogenblik voor ze bij ons zijn, gris ik onder mijn kussen vandaan het heel kleine zakdoekje, waar ik een kostbare ring en een armband in bewaar, en laat het in mijn jurk glijden. Wat we in onze handen hebben, moeten we laten vallen. Op de weg gekomen schuiven we in de grote stroom van langzaam bewegende mensen die zich voortbeweegt naar het eind van het kamp' -

daar moest gewacht worden.


'De zon wordt steeds heter, hij brandt nu genadeloos. Wij wachten en wachten en de dorst kwelt ons, nog meer dan de honger. En langzaam verstrijken de uren. den niet kende, maakten zij van 'een', 'twee', 'drie' enz.: 'stik', 'barst', 'verrek', enz. 'Wij die hier niet op bedacht waren, hadden', aldus een genterneerde machinist van de koopvaardij, 'de grootste moeite ons lachen in te houden. De Jap sloeg de hakken tegen elkaar, salueerde en maakte rechtsomkeert.' (J. W. de Roever: De 'Nederland' in de Tweede Wereldoorlog, p. 376). 'Tekst: NI, p. 427.
1

Anti-muggen-gordijn.

EEN

INSPECTIE

. Als we denken dat we het niet meer kunnen uithouden, komt er beweging aan de andere zijde in de menigte en er wordt doorgegeven: 'We mogen er uit, maar worden eerst gefouilleerd!' Langzaam dringen we naar de opening waar twee Nippon'se soldaten staan en twee van onze vrouwen. En voor n moeten we het smalle hek passeren en onder streng toezicht van de Nippen laten zij haar handen over ons lichaam glijden, kloppen en voelen of wij niets verstopt hebben. De spanning onder ons is verschrikkelijk, want allen hebben wel wt verstopt tussen de kleren . . . . De Nippen staan vlakbij en ik loop langzaam, schuifelend, opdat het zakdoekje dat ik ondertussen zo laag mogelijk met een veiligheidsspeld aan mijn ondergoed heb vastgestoken, door mijn dunne, versleten jurk niet zichtbaar zal worden. Als ze het voelt ... 2 Ze voelt het inderdaad, maar ze geeft me een knipoog en laat ons snel passeren.'

Iedereen kon de barak weer binnengaan.


'Hier treffen we alles in een dermate onbeschrijfelijke wanorde aan, als we nog nooit gezien of meegemaakt hebben. De bultzakken zijn opengesneden, overal dwarrelt de kapok nog rond, geen stuk staat op zijn plaats. Alles, letterlijk lles is uit de koffers gesleurd en her en der gesmeten. Vieze soldatenlaarzen hebben op onze zo zorgvuldig en moeizaam schoongewassen lakens getrapt. Portretlijstjes liggen in scherven op de grond tussen verscheurde en besmeurde papieren. Mijn dagboek ligt geheel door elkaar, de bladen zijn eruit gerukt.'!

In de 'militaire' fase kwamen dergelijke inspecties vaker voor dan in de 'civiele': het leger had strengere regels gesteld en hield scherper toezicht op de naleving. Een van die regels was, gelijk vermeld, dat in de barakken niet meer gekookt mocht worden, maar velen bleven hun best doen, een eigen gas- of electrisch kooktoestel of een eenvoudig komfoortje te behouden - die werden bij dergelijke inspecties in beslag genomen. Vaak werden voor inbeslaggenomen goederen reu's afgegeven. Veel vertrouwen had men daar niet in, maar in menig kamp kreeg men na enige tijd op vertoon van zulk een reu sommige inbeslaggenomen goederen weer terug. Niet steeds blijvend: later kon dan een bevel komen dat alles opnieuw moest worden ingeleverd. Niemand wist ooit wat hem of haar boven het hoofd hing.

*
! Helfferich-Koch, p. I43-45.

779

GENTERNEERDEN

Zoals de krijgsgevangenenkampen een kampoudste hadden, zo hadden de interneringskampen een kampleider of -leidster. Een moeilijke, ja hachelijke functie! Ging er iets mis, dan werd die leider of leidster er verantwoordelijk voor gesteld en soms ter plekke bestraft.' Hij of zij werd soms door de Japanse kampcommandant benoemd, soms door de genterneerden gekozen. Regel was het dat de kampleider of -leidster commissies in het leven riep, bijvoorbeeld voor de voedselvoorziening, de medische zorg, het onderwijs, de jeugdclubs, de godsdienstzaken, de recreatie, de financin, de werkverdeling, en dat diegenen die aan het hoofd van die commissies stonden, samen met de kampleider of-leidster het kampbestuur vormden. Hun positie was, aldus Koch, 'zeer moeilijk'. Immers:
'Weigerde een bestuur zich voor de Japanse commandant te vernederen, dan ondervond vaak het gehele kamp de gevolgen daarvan. Toonde het zich gedienstiger dan naar veler mening met de eis van fierheid overeenkwam, dan gelukte het meermalen concessies te verkrijgen waarbij alle genterneerden gebaat waren. Het was zeer moeilijk, het juiste evenwicht te vinden tussen fierheid die gevaarlijk en meegaandheid die beginsel- en karakterloos zou zijn. Van de kampleider werd een grote mate van diplomatieke tact en van persoonlijke moed geist en die eigenschappen vertoonden ze lang niet allen. De een liet rechtmatige klachten en verzoeken achterwege uit vrees, de ander diende ze in, kreeg dan een dracht slagen en deed dan hetzelfde verzoek of uitte dezelfde klacht opnieuw.'?

'Zo was er een kamphoofd', aldus Elias, 'die een steek met de bajonet door de arm kreeg, zich verwijderde om zich te laten verbinden en weer terugkwam om de zaak opnieuw voor te brengen? - voor die houding bracht de betrokken Japanner respect op, maar hij had haar ook kunnen beschouwen als een geval van verregaande insubordinatie waar de Kenpeitai in moest worden gemengd. Een van de moeilijkste opgaven voor elke kampleiding was het handhaven van een redelijke orde in het kamp: orde onder de kinderen die, daar de vaders ontbraken, in de specifieke kampomstandigheden (de afgeslotenheid, het gebrek aan ruimte, de eentonigheid van het bestaan) gemakkelijk recalcitrant werden, maar ook onder de ouderen onder wie er steeds waren die, vaak tot schade van allen, de gestelde regels overDie straf kon ook de tolk treffen die bij zulk een contact aanwezig was, zeker als hij of zij het als genterneerde had gewaagd, een opmerking waar de kampcommandant aanstoot aan nam, in het Japans te vertalen. 2 D. M. G. Koch in Onderdrukking en Verzet, dl. IV, p. 577-78. 'Elias, p. 149.
1

KAMPBESTUREN

traden. Hoe kon men dan straffen? Soms werd aan de betrokkenen opgelegd dat zij enige tijd de kampwinkels (als die er waren!) niet mochten bezoeken, soms dat zij extra corvee kregen, bijvoorbeeld voor het schoonmaken van de groente, soms dat zij binnen het kamp moesten verhuizen - in de ernstigste gevallen, veelvuldige diefstal bijvoorbeeld, werd de naam van de dief of dievegge bekendgemaakt.' In het Tjihapitkamp te Bandoeng, waarin zich bij tijd en wijle ca. veertienduizend vrouwen en kinderen bevonden, werden de straffen vastgesteld door een Toezichtcorps dat uit vijf vrouwen bestond. 'Onder de honderden gevallen die behandeld werden' (naar verhouding niet vele dus), 'heeft', aldus het verslag van een van de leidsters van dit kamp,
'het Toezichtcorps om de genomen die noodzakelijk slechts tweemaal maatregel een beroep gedaan op de Japanse kampleiding een verhuizing de weigering van het kamp en waarvan

door te zetten. Beide malen betrofhet

was bij een inschuiving

een gehele keten van inschuivingen dreigde te verstoren. Kenmerkend en beschamend voor de geest van de betrokken bewoonsters was het dat n woord van de Japanners voldoende was om hen als lammeren te laten verhuizen."

*
Er moest in de kampen veel worden gewerkt, in de eerste plaats voor de kampen zelf. Dat werk werd zo goed mogelijk door de kampleiding verdeeld. In de 'civiele' fase mochten er inheemse arbeiders bij worden ingeschakeld maar in de 'militaire', van begin april '44 af dus, was dat niet langer toegestaan. 'Dit bracht met zich mee', aldus dr. van Velden, 'dat alle werkzaamheden door de genterneerden zelf moesten worden verricht, ook in de vrouwenkampen. Dus behalve het gewone huishoudelijke werk' (op zichzelf al een moeilijke taak die uitgevoerd moest worden zonder de huisbedienden, aan wier hulp de meesten gewend waren geraakt), 'ook het repareren van huizen en barakken, het bouwen van gaarkeukens' (er moest immers voor het gehele kamp worden gekookt),

1 In enkele kampen bevonden zich cellen waarin men ernstige overtreders opsloot. 2 M. H. Diepeveen-Lindner: 'Verslag van het vrouwenkamp (I febr. 1946), p. 8 (IC, 34961).

enige tijd Tjihapit'

GENTERNEERDEN

'het ophalen van het huisvuil, het legen van beerputten en schoonhouden van riolen, het sjouwen met kisten en meubelen, met zakken rijst van 40 kg voor de maandelijkse rantsoenen ... Andere werkzaamheden die vooral de vrouwen zeer zwaar vielen, waren het kleinhakken van boomstammen, het stoken van de primitieve ovens der gaarkeukens, het koken en hanteren van zware drums met rijst of pap, het delven van graven voor de overledenen ... , het maken van schuilloopgraven, het verbranden van alle afval, waarbij men de gehele dag in de gloeiende zon bij een vuur stond dat wegens de verduisteringsmaatregelen vr donker weer uit moest zijn, Verder het omspitten van vaak woeste grond vol stenen voor de tuinaanleg, het sjouwen met emmers water voor keuken of tuin. Dan waren er de talloze verhuizingen in het kamp zelf, niet alleen bij het binnenkomen of vertrekken van transporten, maar ook bij de vele interne reorganisaties, bijvoorbeeld als het kampziekenhuis werd verplaatst (in het Tjihapit-kamp gebeurde dit zeven maal) of uitgebreid, als het kamp werd verkleind als veiligheids- of strafmaatregel, als de Japanse kampstaf meer ruimte nodig had. Daarnaast stonden dan nog de gewone kampwerkzaamheden in keukens en kampziekenhuizen." Het beste overzicht van het te verrichten werk en de daarbij ingedeelde krachten bieden cijfers voor het vrouwenen kinderkamp Tjihapit naar de stand van 27 februari' 45 toen dat kamp, waaruit velen verplaatst waren, nog 4853 genterneerden telde, onder wie 1210 kinderen beneden de tien. Bij de kampleiding en de leiding van de verschillende takken van dienst waren toen 77 vrouwen betrokken die de beschikking hadden over 27 ordonnansen. In totaal hadden 2 877 vrouwen een vaste taak ten behoeve van het kamp (vrouwen die ouder waren dan vijf-en-vijftig of een kind hadden dat jonger was dan 14 maanden, waren vrijgesteld): 800 (de grootste groep) bij het jeugdcorvee, 240 als verzorgsters van kleuters, 305 bij de menagedienst, 297 als groenteschoonmaaksters, 112 bij de medische dienst, 136 als straatveegsters, 410 als 'meubelvrouwen' (helpsters bij het versjouwen van meubelen die in de oorspronkelijke woningen waren achtergelaten) - wij hebben slechts de grootste groepen opgesomd." Dat sjouwen van meubelen, hoewel van belang voor de Japanners, was betrekkelijk onschuldig, maar van de genterneerde mannen werden al in de 'burgerlijke' fase soms werkzaamheden gevergd die een directe vorm van hulp aan de Japanse oorlogvoering waren, werk op vliegvelden bijvoorbeeld, dat onder bedreiging van de doodstraf moest worden uitgevoerd. In de 'militaire' fase, toen voor het werk betaald werd

, Van Velden, p. 323-33.

Bijlage bij a.v.

WERK

(werkers kregen per dag 100 gram extra voedsel en 15 cent'), moesten mannen uit de kampen te Bandoeng en Tjimahi van juli '45 af op de Bandoengse hoogvlakte eennieuwe spoorlijn aanleggen. Vr die spoorwegaanleg (er is stevig bij gesaboteerd) moesten in Tjimahi door een speciale ploeg bajonetten en andere militaire uitrustingsstukken worden vervaardigd en in '44 werden in een kamp te Bandoeng ca. zeshonderd mannen aangewezen voor werk op het vliegveld Andir; toen gebleken was dat men er startbanen moest aanleggen, weigerden de tweede dag ca. zestig genterneerden om weer aan de arbeid te gaan. De eerste die toen door de Japanners werd verhoord, was een van de vroegere controleurs van de residentie Kediri, die op de vraag waarom hij het werken op Andir weigerde, zei: 'Aangezien gij militair werk van mij verlangt, moet ik als Nederlander weigeren' - 'een moedig en waardig antwoord', vond een mede-genterneerde, J. M. J. Morsink, eerder ambtenaar van het Kantoor van de Adviseur Inlandse Zaken.' De zestig weigeraars werden mishandeld maar hun weigering werd aanvaard. 'Dat', aldus verder Morsink,
'ca. vijfbonderdveertig personen bij deze gelegenheid zonder meer gebukt hebben voor de Japanse methodes, is nog begrijpelijk, doch dat het een President van een Hooggerechtshof moest zijn' die daarna nog een theorie wist te verkondigen dat de gevergde arbeid door de vijand mocht worden geist, is beneden hetgeen rapporteur als acceptabel beschouwt."

Genterneerde vrouwen kregen in de 'militaire' fase werk te doen dat verband hield met de bouw van houten schepen: touw draaien, houten spijkers maken, boombast lospluizen", of tot de uitrusting van militairen bijdroeg: kleren en handschoenen naaien (dat laatste was, aldus H. Helfferich-Koch, 'een afschuwelijk peuterwerk"}, sokken en broekbanden breien, petjes maken of er vetergaten in aanbrengen, distinctieven op uniformen borduren, matrassen maken. En geval van weigering is bekend (er kunnen er meer zijn geweest): in het Halmaheirakamp te Semarang werd in augustus '44 door negen genterneerde vrouwen geweigerd, soldatenpetjes te maken. De negen weigeraarsters kregen eerst een kaakslag, werden vervolgens vijf dagen lang verhoord en met knup, Dat geld werd, schijnt het, menigmaal in de kampkas gestort - de betrokkenen kregen dus niets in handen. 2 J. M. J. Morsink: 'Kort verslag', p. 5. 3 President van het Hooggerechtshof was sinds '37 mr. J. Elshout. 'J. M. J. Morsink: 'Kort verslag', p. 5. 5 De pluizen werden gebruikt om naden te dichten. 6 HelfferichKoch, p. 164.

GENTERNEERDEN

pels afgeranseld en daarna vier maanden lang opgesloten - nadien stierven drie van de negen.

*
Hoe was de voedselvoorziening der genterneerden geregeld? De kampen waren afgesloten - het was de verantwoordelijkheid van de Japanners, voldoende levensmiddelen te doen aanvoeren. In Batavia droegen zij, wat de afgesloten wijken voor vrouwen en kinderen (en mannen boven de zestig) betrof, Kramat en Tjideng, die verantwoordelijkheid over aan het Gemeentelijk Europees Steuncomit, het GESC. Dat comit droeg er zorg voor dat inheemse en Chinese leveranciers voorraden levensmiddelen afleverden. Trouwens, tot eind augustus' 43 mochten inheemse kooplieden tot bij de poort van de twee wijken komen, alsook bij die van een derde wijk, Grogol, waar de Japanners in juli '43 uit Kramat en Tjideng al diegenen geconcentreerd hadden, ca. twaalfhonderd genterneerden, die geen eigen geldmiddelen meer bezaten - zij kregen van de Japanners per persoon 25 cent per dag. In Kramat en Tjideng mocht het GESC bovendien kampwinkels inrichtten en kreeg het tenslotte verlof om elk genterneerd gezin van drie personen maandelijks f 18 (later f 22,50) ter beschikking te stellen. Eind augustus '43 werden de ca. vijf-en-twintighonderd vrouwen, kinderen en oudere mannen die zich in het Kramat-kamp bevonden, naar het Tjideng-kamp overgebracht (dat tegelijk tot de helft van zijn omvang werd teruggebracht en dus zeer aanzienlijk voller werd) - Kramat werd nadien gebruikt als interneringsoord voor ca. vier-en-dertighonderd mannen, vrouwen en kinderen: Nippon-werkers met hun gezinnen, vrouwen en kinderen van niet-N ederlandse nationaliteit (over wie later in dit hoofdstuk meer) en geesteszieken. Bovendien werd eind augustus '43 op Java aan inheemse en Chinese kooplieden verboden, naar de kamppoorten te gaan. Dat laatste was een tegenslag, maar, althans wat de kampen in Batavia betrof, geen ernstige. Over het algemeen had het voedsel dat in de 'civiele' fase door de Japanners moest worden verstrekt, een verbrandingswaarde van ca. 1600 calorien, althans op papier. In werkelijkheid kregen de genterneerden minder: wat afgeleverd werd, was veelal 15 tot 20 % lichter dan aangegeven was (dan was dus door de leveranciers bedrog gepleegd of hadden de Japanners zich voorraden toegeigend) en bovendien was de kwaliteit matig of slecht. 'Rijst en meel', aldus dr. van Velden,

va ED SELva ORZIENIN

'zaten

vol vuil

en ongedierte.

Voor

groenten,

vlees

en vis, aan snel

bederf

onderhevig, Japanners

was men nog meer afhankelijk aan groenten datgene

van de kwaliteit zenden

en dus van de goede lieten de bij het vaak bestond dat overbleef soorten het vlees

wil van de Japanse kampautoriteiten sluiten van de plaatselijke 90% was verrot. voornamelijk

dan voor de rijst. Op vele plaatsen naar de karnpen

markt. Dit waren dus de slechtste de vis was vaak bedorven."

waarvan

Met het vlees

en de vis ging het evenzo;

uit vel en botten,

Daar stond tegenover dat het de genterneerden in de 'civiele' fase vrij stond, er zelf voedsel bij te kopen. Daarvoor droegen de kampcomit's zorg die voor de nodige bestellingen een centrale kas vormden waarin alle genterneerden die geld hadden kunnen meenemen, een zeker bedrag stortten. Ook werd in de 'civiele' fase veel voedsel de kampen binnengesmokkeld - de bewakers, in die fase inheemse politie-agenten, verleenden daar vaak medewerking bij, tegen betaling, soms ook Japanners die in ruil horloges, vulpennen of sieraden vroegen. Velen handelden evenwel rechtstreeks met de inheemse bevolking - werd buiten het kamp gewerkt, dan ruilde men kleding tegen levensmiddelen; die ruil vond ook wel dwars over de kampomheining plaats. Ook waren er genterneerden die's nachts heimelijk het kamp verlieten om tot transacties over te gaan. Vooral bij de vrouwen- en kinderkampen was in de 'civiele' fase de controle niet streng. Dat veranderde, toen in '44 de 'militaire' fase begon. De Japanse legerautoriteiten verscherpten de controle en zij bepaalden voorts dat, zoals al vermeld, in de kampen slechts gebruik mocht worden gemaakt van gaarkeukens" en dat alle genterneerden de geldmiddelen moesten inleveren waarover zij beschikten (in Batavia mocht het GESC geen uitbetalingen meer doen). Het ingeleverde geld (het is niet overal ingeleverd) mocht gebruikt worden voor het kopen van aanvullend voedsel maar daartoe mocht in de meeste kampen per maand per genterneerde

, Van Velden, p. 268. 2 Voordien had men overal in de vrouwen- en kinderkampen eigen aanvullend voedsel kunnen bereiden met gastoestellen, electrisch verwarmde apparaten en houtskoolcomforen. Later werd evenwel eerst het gas, vervolgens de electriciteit afgesloten; ook werden, zoals al vermeld, bij inspecties kookapparaten in beslag genomen. 'Uiteindelijk werd het', aldus een genterneerde in het grote vrouwen- en kinderkamp Lampersari (een buitenwijk van Semarang waar zich ca. achtduizend genterneerden bevonden), 'vuurtjes stoken ... De gekste dingen werden verbrand ... : overtollig meubilair, uitgebroken deuren en raamkozijnen, oude boeken en zelfs grammofoonplaten.' (G. Boissevain in G: Boissevain en L. van Empel: Vrouwenkamp opJava, p. 152 (verder aan te halen als: Boissevain)).

GENTERNEERDEN

slechts f 4,50 worden uitgegeven': 15 cent per dag; daarvoor was, gegeven de prijsstijgingen welke zich hadden voorgedaan, niet veel te kopen. De Japanse legers hadden bepaald dat uit de legervoorraden per dag per genterneerde 100 gram rijst, 200 gram diverse meelsoorten, 20 gram suiker en 20 gram zout ter beschikking moest worden gesteld. Suiker en zout evenwel kwamen in veel kampen maandenlang niet binnen en aan rij st en meel werd in de regel 10 tot 20 % minder geleverd dan vastgesteld was. Dat dagrantsoen kostte 8 cent. Tokio had bepaald dat door de legers per genterneerde per dag 25 cent mocht worden uitgegeven - voor de resterende 17 cent moesten brandhout en aanvullende levensmiddelen worden gekocht: groente (beter: groente-afval), vlees (vaak ingewanden), vis (veelal bedorven), bonen, suiker en, voor de zuigelingen en de zieken, melk. Een en ander betekende dat voor de levensmiddelen en het brandhout in de meeste karnpen per genterneerde per dag slechts ca. 40 cent mocht worden besteed. Daarenboven gaven de legerautoriteiten opdracht dat de genterneerden door eigen aanplant zoveel mogelijk voor extra-voedsel moesten zorgen. Nadien werden binnen de kampen alle stroken grond die daarvoor in aanmerking kwamen, omgespit (zwaar werk, vooral voor de vrouwen) en werden diverse groenten aangeplant. In bijna alle kampen werd in de 'militaire' fase honger geleden: wat men aan voorraden van de legerautoriteiten kreeg, was te weinig en voor het geld dat buiten de karnpen besteed mocht worden, kreeg men steeds minder levensmiddelen. In de meeste vrouwenen kinderkampen op Java kwam de calorische waarde van het voedsel in '45 niet ver boven de I 000 te liggen - er waren ook kampen waar men per dag niet meer dan 800 calorien kreeg. 'Het menu', aldus dr. van Velden, 'bestond in veel kampen uit eenmaal per dag ongeveer 90 gram droge rijst met een sausje van groenten, vermengd met kruiden en geraspte kokos, en, indien aanwezig, een visje of een lepel ingewanden- of bonenpastei. Voor de rest van de dag kreeg men een stuk brood (het beste te vergelijken met een brok harde rubber), of pap van meel of rijst', of gekookte mais enz., al naar de Japanners binnenstuurden. De oude mais en verschillende bonensoorten waren moeilijk gaar te krijgen en lang niet iedereen kon ze verdragen. Het voedsel dat centraal werd bijgekocht, werd zorgvuldig uitgezocht op zijn voedingswaarde en bestond

In het Tjideng-karnp daarentegen f 10 en in het Adek-karnp (Batavia)mocht in mei '44 per genterneerde voor f 23 aan aanvullende levensmiddelen worden gekocht en in juni '44 (meer gegevens hebben wij niet) voor f 16. z De glibberige en stinkende meelpap (in een van de vrouwen- en kinderkampen op Java sprak men van 'Jappensnot') moest meestal zonder suiker of zout gegeten worden. 'Het smaakte (en stonk)
1

VOEDSELVO

ORZI

ENIN

voornamelijk cerijen, gen of stuurden

uit zeer eiwitrijke minderwaardige

bonensoorten hielden kwaliteiten

... , suiker, binnen" -

vis, vruchten

en spe-

maar de kampleveranciers

zich meermalen

niet aan de bestellin-

men stond machteloos tegenover dergelijke chicanes en malversaties. Daar kwam bij dat het smokkelen in de 'militaire' fase aanzienlijk riskanter was: de kampen stonden nu onder Japanse militairen en de inheemse politie-agenten waren als bewakers vervangen door Koreanen en (ook al hier en daar eerder ingeschakelde) inheemse hulpsoldaten, heiho's, die door de Japanners in anti-Westerse geest waren gevormd. Op die kampsmokkel komen wij nog terug.' In de meeste kampen kostte het grote moeite om van de weinige levensmiddelen die binnenkwamen, een maaltijd te maken. Het was zwaar werken in de gaarkeukens! 'Eigenlijk' was dat, aldus een genterneerde in het kamp Lampersari (Semarang) (elders was het niet anders),
zo afschuwelijk, dat we', aldus later een genterneerde in een van de kampen te Semarang, 'zelfs in de ergste hongerperiode de grootste moeite hadden om het naar binnen te krijgen. Een van ons telde meestal tot drie en dan namen we een hap terwijl we onze neus dichtknepen.' (Carla Vermeer-van Berkum: Dagboek uit fapanse kampen '44-'45, p. I30 (verder aan te halen als: Vermeer-van Berkum)). De pap had een hoog waterbindend vermogen en bevorderde daardoor het ontstaan van hongeroedeem. , Van Velden, p. 349. 2 Vermelding verdient dat de Japanse autoriteiten in Bandoeng in de laatste week van april '44 aan het plaatselijk comit van Indische Nederlanders verlof verleenden om op 's keizers verjaardag, de zste (een zaterdag), geschenken te brengen zowel aan de krijgsgevangenen als aan de genterneerden. 'Het is', noteerde Bouwer op donderdag de 27ste, 'kort dag, maar de mare verspreidt zich met fantastische snelheid door de stad. Van woensdag af worden winkels bestormd ... Alles mag worden gezonden: kleren, rijst, andere levensmiddelen, schoenen, sigaretten, sigaren, tabak en wat al niet ... De inzameling neemt het karakter aan van een fel protest van de zijde der Europese bevolking tegen de behandeling die de Japanners krijgsgevangenen en genterneerden hebben doen ondergaan. Zij die met de organisatie zijn belast, worden van alle kanten overstroomd met geld van personen die niet in staat zijn voor de 29Ste zelf de nodige inkopen te doen. De gezagsgetrouwe Indonesische en Chinese bevolking' (d.w.z. getrouwaan het Nederlands gezag) 'doet openlijk schenkingen. De winkels raken snel leeg.' (Bouwer: 'Dagboek', p. 238). Er werden als gevolg van deze inzamelingsactie op de zoste 48 karren met diverse gaven naar de kampen gereden: 24 naar de krijgsgevangenenen genterneerden-kampen te Tjimahi, 24 naar het genterneerden-kamp voor mannen te Bandoeng - hulpverlening aan de vrouwenen kinderkampen te Bandoeng werd door de Japanners niet nodig geacht. 'Er is', schreef Bouwer enkele dagen later, 'veel rijst en suiker gezonden, artikelen die inderdaad het meeste nodig waren. Aan baar geld is een bedrag van ruim f 4 000 binnengekomen. Dit bedrag valt mij nogal tegen. Het kon bovendien niet geheel besteed worden, omdat er feitelijk niets meer te koop was.' (a.v., p. 24I-42 (5 mei I 944)).

GENTERNEERDEN

'een klein epos. De vrouwen die daar elke dag (en elke nacht) werkten bij de hete vuren, gewoonlijk op hun blote voeten, en de loodzware kooktanks moesten versjouwen en tillen op de slecht gemetselde muurtjes die ook wel eens afbrokkelden, waardoor zo'n kokende kookketelomviel en de gloeiende pap over de blote voeten stroomde, verrichtten een bovenmenselijke taak. En dan te denken aan de ellende van gebrek aan hout, of slecht hout dat helemaal niet wilde branden, en aan het jachtige gevoel dat er duizenden hongerige vrouwen en kinderen wachtten tot de etensuitdeling kon beginnen - het is geweldig wat deze vrouwen en meisjes hebben gepresteerd. Zij wisten van een minuscule hoeveelheid vlees en een beetje groente (meestal kool) nog een eetbare sajoerte maken.'! Al die moeite ten spijt werd in toenemende mate honger geleden." Dat leidde tot de reacties die zich voordoen in alle dwanggemeenschappen waar men te weinig voedsel krijgt: 'iedereen', aldus dr. van Velden, 'schreef recepten over; aanwezige kookboeken gingen van hand tot hand; hoe uitheemser en buitenissiger het recept, hoe beter. Men maakte voor elkander als geschenk mooi geschreven receptenboekjes, verlucht met tekeningen ... Wel was irriterend dat in de meeste romans' (verscheidene kampen hadden een bibliotheek, gevormd uit in de internering meegenomen boeken) 'zo veel gegeten en gedronken werd. Dit was ons vroeger nooit opgevallen, maar maakte ze nu soms onleesbaar." 'Er waren mannen', schreef H. L. Leffelaar op grond van zijn ervaringen in diverse mannenkampen op Sumatra, 'die urenlang bewegingloos op hun bed konden liggen met een pagina uit Life voor zich, waarop schotels met exclusieve gerechten stonden afgebeeld ... Anderen hielden nauwkeurig lijsten bij van aanbevolen eetgelegenheden in Holland." Natuurlijk kwamen er ook ruzies over het eten voor, vooral als dat niet strikt rechtvaardig was verdeeld (over diegenen die regelmatig naar verhouding meer te eten kregen, zullen wij straks schrijven). 'Ik zie nog altijd', aldus weer Leffelaar, 'de seance voor me waarmee in Siringoringo' (het kamp waarin tenslotte ca. tweeduizend mannen en jongens uit het gebied van Medan genterneerd waren), 'de vis werd verdeeld. Aangezien wij geen vlees meer kregen, was deze distributie van onproportioneel belang. Er was een hele middag voor nodig. Op een grote zinken plaat werd de inhoud van een half emmertje uitgespreid. Daarvan werden gelijke porties gemaakt, kruimpje voor kruimpje. En vanaf hun bedden keken de mannen toe, tersluiks en ofhet hun in het minst niet aanging. In andere barakken Boissevain, p. 154. En dorst! In veel kampen was er voortdurend of bij tijd en wijle tekort aan drinkwater. ' Van Velden, p. 415-16. H. L. Leffelaar: Leven op rantsoen, p. 87.
I 2 4

VOEDS

ELVO

ORZIENIN

werden de porties zelfs op een brievenweger nagewogen. Het dagboek dat ik gedurende de laatste twee jaar heb bijgehouden, is voor driekwart gevuld met de vermelding van de grammen rijst, suiker en zout die ons officieelwerden toebedeeld. En op bijna iedere bladzijdeis het verslagvan een heftige ruzie over het eten te lezen.'
1

Alles wat eetbaar was, werd als bijvoeding gegeten: honden en katten, apen, slangen, slakken, sprinkhanen, vleermuizen, mieren, muizen en ratten. Een op Sumatra genterneerde vrouwelijke arts vond het rattenvlees 'merkwaardig mals en licht verteerbaar, de smaak is goed en houdt het midden tussen kip en konijn. De heel jonge beestjes die nog kaal zijn, kun je rustig met huid (en haar) opeten; ze zijn erg lekker."

*
Aangezien de meeste artsen en tandartsen die in Indi praktijk uitoefenden, Nederlanders waren, bevonden zich zeker in de grote interneringskampen voldoende geschoolde medici, vooral toen diegenen hunner die aanvankelijk niet genterneerd waren, in de tweede helft van '43 in de kampen werden opgesloten - zij mochten een deel van hun instrumenten meenemen (die later evenwel in veel gevallen door de Japanners werden weggehaald). Ook verpleegsters waren er genoeg, althans in de grote vrouwen- en kinderkampen, niet in de mannenkampen. Veel konden al deze geschoolde krachten niet uitrichten, in de eerste plaats als gevolg van het tekort aan of zelfs het volledig ontbreken van medicijnen, welke maar ten dele vervangen konden worden door allerlei kruiden. In de slechtste kampen deden zich al in '43 gevallen van hongeroedeem en van andere deficintieziekten voor - n kamp was er, het vrouwen- en kinderkamp hoog in het Alasdal op Sumatra, waar bijna allen spoedig aan malaria gingen lijden doordat de Japanners in de betrokken streek de malaria-preventie, waar het Nederlandse gouvernement zich veel moeite voor had gegeven, volledig verwaarloosden. In de 'militaire' fase, waarin de voeding kwantitatief en kwalitatief achteruitging en de vervuiling toenam, gingen velen bovendien aan besmettelijke ziekten lijden zoals dysenterie en diverse leverkwalen. Op den duur was in veel kampen omstreeks een derde van de genterneerden officieel ziek - het percentage A.v.,p. 83. Brief, 10 dec. 1945, in NI, p. 425.

GENTERNEERDEN

zieken was in werkelijkheid nog groter, want wie zich nog kon voortbewegen en geen hoge koorts had, werd, hoeveel moeite artsen zich daartoe ook gaven, door de Japanse kampcommandanten niet als zieke erkend. Bijna een ieder vermagerde, velen in extreme mate', en had het door de onvoldoende verbranding in het lichaam vaak koud, de tropische warmte ten spijt. Bij de meeste vrouwen hield de menstruatie op ('het verontrustte de vrouwen slechts in het begin', schrijft dr. van Velden, 'later werd het beschouwd als een zorg minder'"), kinderen groeiden niet of nauwelijks. Het gebrek aan voedsel en vooralook het tekort aan vitaminen leidden tot de ziekteverschijnselen die wij in het hoofdstuk over de krijgsgevangenen al signaleerden: brandende voeten, nachtblindheid (bijna alleen bij mannen), huidontstekingen. Ook schurft kwam vaak voor en tropenwonden waren niet zeldzaam. Er kwamen voorts veel meer patinten die aan dysenterie en andere besmettelijke ziekten leden (niet aan typhus en cholera, want daartegen lieten de Japanse legers over het algemeen de genterneerden elke zes maanden inenten) - veel kinderen stierven aan difterie. Ook braken in de vrouwen- en kinderkampen bij tijd en wijle epidemien van mazelen en kinkhoest uit. Het gevaarlijkst evenwel, al of niet in combinatie met dysenterie, was de ziekte die men in de hongerwinter in West-Nederland 'de hongerziekte' ging noemen, en die ook in Indi velen deed bezwijken. In de grote karnpen waren steeds ziekenbarakken (alsook barakken voor geesteszieken"), maar in '44 vonden de Japanners goed dat ernstige patinten in speciale afdelingen van de grootste kampen werden ondergebracht; bovendien werden op Java in '45 twee kloosters: een bij Batavia, een bij Bandoeng, aangewezen als speciaal ziekenhuis, resp. voor vrouwen en voor mannen. Een behoorlijke ziekenhuis-inventaris was er overigens niet, de patinten lagen op dunne matrassen, ten prooi aan

1 Carla van Berkum, in I930 geboren, schreef na een periode van ziekte eind juni '45 in haar dagboek: 'Ik ben nu zo mager. Ik heb een wasbord, m'n bekkeneinden steken uit als punten en daar blijven m'n broeken op zitten. De botten van mijn knien steken uit. Van m'n dikke dijen is niets meer over ... 's Avonds weet ik gewoon niet hoe ik liggen moet.' Twee dagen later: 'Ik moest vanochtend zo lachen, want midden in een hevige omhelzing kwamen we tot de ontdekking dat we elkaar alleen maar pijn deden met onze botten en dat we maar speciale kussentjes moeten maken, zoiets als vioolkussentjes.' (Vermeer-van Berkum, p. I60-61 (30 juni, 2 juli 1945)). 2 Van Velden, p. 360. 3 Uit sommige kampen werden de geesteszieken naar Indonesische krankzinnigengestichten overgebracht; van dezen zijn maar weinigen in leven gebleven.

790

ZIEKTEN/STERFGEVALLEN

honger en dorst en aan een toenemende vervuiling. Honderden stierven er, gescheiden van allen die hun dierbaar waren.

*
Het lijkt ons niet nodig om in ons algemene werk voor elk kamp apart de aantallen doden en de dodenpercentages te vermelden.' Wij herinneren er aan dat in Indi ongeveer een op de zes genterneerden tijdens de internering is overleden en dat de sterftecijfers van streek tot streek en van kamp tot kamp belangrijk konden verschillen: op Celebes maar weinig doden in het vrouwen- en kinderkamp Kampili - daarentegen kwam van de mannen en jongens in het mannenkamp in de Minahassa 44 % om het leven. Zulke verschillen deden zich ook elders voor. In de kampen op Noord-Sumatra bezweek bijna 5 % van de genterneerden, op MiddenSumatra 10 %, op Zuid-Sumatra 37 ala. Voor Java is het precieze sterftepercentage niet bekend, maar aangenomen moet worden dat het in de buurt van de 16 lag. Bijna alle sterfgevallen hebben zich voorgedaan in de 'militaire' fase (daarbij houde men in het oog dat in de 'civiele' al sprake was geweest van ernstige ondervoeding) en naar verhouding deed zich de grootste sterfte voor bij de zuigelingen en kleuters en bij diegenen die zestig jaar of ouder waren. Opmerkelijk is voorts dat er twee- tot driemaal zoveel mannen overleden zijn als vrouwen - hierbij kan van belang zijn geweest dat zich in de vrouwen- en kinderkampen talrijke beroepsverpleegsters bevonden, maar dr. van Velden noemt het 'van overwegend belang, dat de vrouwen vitaler waren en zich beter aanpasten." Een belangrijke opmerking! Wij komen er aan het slot van dit hoofdstukgedeelte op terug. 'Was iemand overleden, dan toonden de Japanse autoriteiten', aldus dr. van Velden,
'vaak meer aandacht voor hem dan vr die tijd. Ze kwamen de doden meermalen de laatste eer bewijzen en legden met veel buigingen bloemen en vruchten op de kist. Dat was tenminste zo, toen de kampen onder legerbeheer stonden, voordien werd de begrafenis geheel aan de genterneerden overgelaten, die daarbij een begrafenisonderneming inschakelden; verwanten en geestelijken

Men vindt die gegevens in dr. van Veldens werk op p. 365 e.v.

Van Velden,

P372.

791

GENTERNEERDEN

mochten toen nog mee naar het kerkhof en men moest de begrafeniskosten zelf betalen. Het leger gaf de begrafenis gratis, maar toen het aantal doden toenam, bleven de bloemen en vruchten achterwege. De begrafenis geschiedde op de algemene begraafplaats van de stad en de familie mocht niet meer mee. Lag het kamp buiten, dan kwam er een kerkhof naast, in het bos; de genterneerden groeven zelf de graven en droegen de dode uit, waarvan aan het kamp mededeling werd gedaan door het slaan op een bel of stuk ijzer'! -

er waren in '45 vele kampen waarin haast dagelijks dat naargeestig en onheilspellend geluid weerklonk.

*
Het is een illusie, te menen dat grote ontberingen mensen dichter tot elkaar brengen. Dat mag waar zijn voor kleine groepen, kongsi's, welker leden elkaar naar vermogen steunen, maar wanneer de normale strijd om het bestaan de abnormale vorm aanneemt van een strijd om het behoud van het naakte leven, dan worden de algemene tegenstellingen verscherpt en pogen vele mensen (niet allen!) zichzelf te bevoordelen ten koste van anderen. Zo was het in de hongerwinter in bezet Nederland, zo in de Duitse gevangenissen en concentratiekampen, zo k in de interneringskampen in Indi. Om te beginnen vormde het een bron van ongelijkheid dat relatief 'rijken' en relatief'armen' samen genterneerd waren, In de mannenkampen hadden de employs van grote maatschappijen veelal vrij veel geld bij zich en dat kon althans in '43 nog elandestien worden aangevuld in al die gevallen waarin de directies er in geslaagd waren, kasmiddelen te onttrekken aan de greep der Japanners. Ambtenaren daarentegen die genterneerd werden, beschikten over maar weinig geld en de gezinnen van lagere militairen en van pensioengerechtigden hadden meestal in het geheel geen financile reserves. Was er een kampleiding die de zaak strak in de hand hield, dan vormde zij onmiddellijk een steunfonds om er de minvermogenden uit bij te staan. Er waren dus kampen waarin alles naar billijkheid werd verdeeld: het aanwezige geld, het binnenkomend voedsel, het werk dat moest worden verricht - in andere kampen evenwel droegen de relatief vermogenden maar weinig tot het kampfonds bij en

A.v., p. 374-75.

792

BEVOORRECHTE

GROEPEN

bleven de oude sociale tegenstellingen bestaan. Wie daar niets bezat, d.w.z. wie daar voor aanvullend voedsel per dag slechts het kwartje had dat de Japanners ter beschikking stelden, moest geld lenen en daar werd 'meermalen' (aldus dr. van Velden) 100 tot 500% rente op bedongen. 'Deze vorm van egosme', schrijft zij, 'deed ook schade aan allen, omdat de Japanner heel wel wist dat er nog veel geld werd verstopt en overging tot huiszoekingen en collectieve straffen, zoals minder vergunning tot bijkopen en het intrekken van andere gunsten ... In ieder kamp is gebleken bij de talloze door de Japanners uitgevoerde huiszoekingen dat er bij vele kampgenoten nog heel wat geld was, ook al bezwoeren ze niets meer te bezitten.'! Omgekeerd deden zich gevallen van steunfraude voor, d.w.z. van genterneerden die een beroep deden op het steunfonds, terwijl dan bij onderzoek bleek dat zij de ondersteuning in het geheel niet nodig hadden. Ook werd er in de kampen gestolen: voedsel, soms ook het wasgoed. Lakens (dat gold uitsluitend voor de vrouwen- en kinderkampen) konden over de schutting, het gedk, geruild worden (dat ruilen heette gedkken), vooral tegen levensmiddelen. Dat 'werkte', schrijft dr. van Velden, 'de diefstal sterk in de hand. Hiermee is niet bedoeld het incidentele smokkelen, maar wl wat min of meer georganiseerd gebeurde door bepaalde vaste kongsi-groepen, die er een bedrijf van maakten en de binnengesmokkelde etenswaren tegen zeer hoge prijzen verder verkochten aan kapitaalkrachtigen en daarbij niet voor allerlei bedrog terugschrokken." Kenden alle kampen dergelijke kongsi's? Wij weten het niet. Stellig was het wl een vrij algemeen verschijnsel dat velen, misschien wel de meesten van al diegenen die met het toebereiden van het voedsel te maken hadden, het beter hadden dan de doorsnee-genterneerden. 'De functies van hoofd van de keuken, van de voorraden en van de kampwinkel' (de mannenkampen kenden die winkels niet) 'voerden', concludeert dr. van Velden, 'hetrneest tot oneerlijkheid. Dit gold trouwens voor alle werkers en werksters bij deze diensten. Laat ik er meteen bijzeggen dat het ook de diensten waren waarbij de verleidingen ondragelijk groot waren. Want wie miste uit een grote drum een lepel rijst? In ieder kamp zijn er beschuldigingen geuit tegen de staf van keuken en winkel. Vaak was het enige 'bewijs': ze waren dikker dan de anderen. Ongetwijfeld zijn de meesten wel eens bezweken voor een extra-hap'.' Dr. van Velden waarschuwt evenwel tegen generalisering: 'ettelijke kampen' waren er, 'waarin iedere genterneerde instond voor de eerlijkheid
1 A.V., p. 386-87. 2 A.V., p. 391. > A.V., p. 383.

793

GENTERNEERDEN

van keuken en winkel' - andere evenwel waar controleploegen moesten worden gevormd die slechts met veel moeite aan het werk konden gaan; een enkel kamp was er zelfs (Kampong Makassar, even bezuiden Batavia, waar van januari '45 af ca. zes-en-dertighonderd vrouwen en kinderen genterneerd waren) waar de leiding van de keuken en die van de voorraden met steun van de Japanse kampstaf een deel van de kampvoorraden gebruikte voor het bedrijven van zwarte handel.' Schrijft dr. van Velden dat 'de meesten' zich 'wel eens' een extra-hap toeigenden, scherper laat zich Elias uit, allereerst over de kampbewoners in het algemeen, van wie, schrijft hij (ietwat zwartgallig, dunkt ons), '98 % er geen kwaad in zag om extra eten aan de gemeenschap te ontstelen of om op slinkse wijze een extra portie eten te bemachtigen'," en vervolgens over alle, onder de Japanners werkzame, kampfunctionarissen:
'Het is alleen maar het constateren van een nuchter feit: ondanks het zenuwslopende werk van de kampbesturen en de voortdurende dreigementen van de Japanner is er vrijwel geen enkel bestuurslid, noch een van de lagere goden, uit gebrek aan calorien gestorven. Hongeroedeem kwam bij kampleiders niet voor, noch bij het bestuur van kampkeukens, technische diensten, werkbazen en dergelijke. Juist dat heel kleine beetje (of misschien wel betrekkelijk heel grote beetje) mr eten dat zij wisten te bemachtigen, heeft hen er doorheen geholpen."

In het kamp te Tjimahi, het vroegere krijgsgevangenenkamp, waarin in '44 meer dan tienduizend mannen genterneerd waren, onder hen Fransen, Engelsen, Irakese Joden en zeshonderd Chinezen (die laatsten waren uit de oude gevangenis in Bantam overgebracht), was een grote, met prikkeldraad omrasterde keukenafdeling waar af en toe karbouwen werden geslacht; de slagers heetten er 'de kannibalen' - 'terecht overigens', schreef een der genterneerden,
'want onder de ogen van honderden mensen die hongerig toekeken, schroomden zij niet om zo nu en dan een stuk rauw karbouwenvlees op te eten ... Het hele

I A.v., p. 384. 2 'Deze mensen', aldus in april '46 een andere genterneerde van Kampong Makassar, die de voorraadploeg goed had kunnen gadeslaan, 'aten meestal hun eten niet op, niettegenstaande iedereen honger had. Zij zetten het om in juwelen ... (Zij) gaven elkaar prachtige cadeaux, toen iedereen platzak was. Zij aten geregeld nasi-goreng, altijd gemaakt met "n beetje olie dat toevallig nog over was." (Dutch DP-Camp Ceylon: 'Verslag van verhoor, 2 april 1946,van L. Perelaer', p. 6). 'Elias, p. 153. A.v., p. 151.
4

794

~j;'MU:lM:llN '861 uef 6 'J:l1Jg


c

S UM !

td

'I>.V"

t-ttd

'IiO/AOOdl/PiJl S,l.VIj/V[

:eI{Te[ WS

(:13Unpj:l11S :lIp UeI>.SP! JO ',do


1:l1>.0

10d :lp [1'!ew:lTP! suo

u:luumT

:lmnr

U:l SI

130[100 :lp 1epN.

'uocp

U:ll>.![q PI{ U:lp

=n= :lin.,

:!dZ

l:lpPT

:lp U:l P[:lSU1'!l:l13Je

pl:lM. r!1{d01C1'!1n. ,jU:lpdO .SU13: Sl:lpel>. dZUO

ictu

suo U:lpnOZ Sl:lp1'!l>. ZUQ, d U:ll:lpUe

S[e U:lM.noI{JS:lq

:lp U:l U1:llj U:l1S:l0W :lln. ZU:l 1UepU1'!U1WOJS)[1'!11'!q :lp uocq do U:lpl:lM. Sl:lpT:l[ :la PIJ U:l.IjJelg

.dou dropnomorpg 'uappeu


'l~dde llj :In:l:lIj Jf!1>. :l[[e

Ueep:l13 l:lM. nu :lM. 1eln. U:ll:l1:l0J :l. rm suo :lpU:l13[OI>. .:llj sog

lq

'eUleea

U:ld:lOl:l13 :If.eU1 Plj

':lspue[1:lp:lN

:lp 'W1'!pU1'!WWOJdU11'!)[ :lp 11'!1'!U rorded 'do irodder u:lr)T1'!1'!U1lln. J~I>. :lp uez, uco :

U:lpU:l)[:ll1:lpUO U:ll:llj

seM. )[1 TOl>.IjJ!Z U:l.1'!ll>. 1SU :lp pl:lM.

=c

,jU:l.3:,

:U:ld:lOl:l13 pl:lM. 13: Sl:l)[l:lM. :lp 1001>. :.ljJelq:l13

'U;JU1eM.)[13nl;J1 Sl;J)[l;JM.;Jp .1'!plOOl>.lnn J[eIj U;J3: U;J1313n p;Jq do U;JI>.;JTH )[;J1Zsuo ;JM. U:lpppW ;Jin.
1001>.

sU:l13uof Jrll>. 1:lW U:l[C1S U1'!l>.1eepSl:lpl:ll)[1'!leq 1Sr!l ;n)[OO)[:l13 U1el13 oLI

U;Jl;J1{ ;Jp

rep

U:lpp;JOW1:l1>. .reeu M.noq;J13

11'!1'!pU;J13:l1)[ "din. ;Jl;JpU1'!

Plj

:lU;J PIJ

uel>. U"dSS"dgrour U"dd;J[S )[;J!lqenel1'!

U;J;J U! U"d){l:lM. 13ep "dl:lp"dl U"d.S:lOW,

'SEEF}J .~p snpTE :lSZlU:lOpUEg :l:lM.. :lp do Zl:lIUEEZl:lMloods

',:>[Eleq

:lp UEA SU:lZlUOf

r.

:lP'[ETAZlooL{ :l~lp JO

:lp lEW

.:>[l:lM.:lZlZl:lM. U:lpl:lM. :l~lp JO :l:lM..

:l~p ~U:lZl:lOlpS~UI n UlO ')\E1Eq U:lUUEUI

aotu

L{J~Z:l~p U:llEM. U:l:l

S.L{J:lTS ',U:lZlZldZ

:l. U:lZl:l. TEEUl:lHE, :lUL{JH unois U:la

'lOSS:lJOld

'Sl:lp:lOlq

'sm:l.J:ldsU~-sf~Ml:lpUO UEA l:l .Ep U~ g, U~ SUO

UfIZ U~ Sl:lP~:lTpZlndf :lL{JS~PUI U:l:l

JTEEM.. :lp ':lU~lEUI :lp

'l:lpUEp:lP:lN p:lA dUIE:>[ .:lL{

UEA SOOl.EUI U:lO.

U:l:l ilEA pEL{ 'l:lPilEP:lP:lN EJ

ut

pr~.

:l~p U~ :l~p 'lEEf uc

U:l~.l:l:lA

U:lpl:lM.

Pl:l:lUl:l.u_pZl

SU:lZlUof dUIq-S01Eg

U:lUUEUl

pl:lpUOL{U:l~.U:lAdZ

tt,

~Tnr U~ lEEM. 'IL{EUIIf.L:l.

.:lL{ U~ :>[00 l:l U:llEM. U:lZlu~ZlElpS~W z,l:l.:lq :>[ms U:l:l 'Jd:llpS~UI T:l:lUOS1:ld

U:l.:l .:llT SEM. ZlEp :l~p JEilEA UEEPOOA L{J~Z :l~M. .Ep

'peeproput

U:l, 'uopro.e,

noz

.L{JUpZl lOOp

:lplEE1:>[l:lA

PL{J

1:l~M. 'U:lZ:lU~L{J

-U:l:>[l1:l:>[ .:lL{ SU:lZl[OA1:lA ZlU~Al:lA uo :l.olZl U:lU:l.S100L{JS :lp u~ .Ep .:lUl p:l:lp

'u:lZlmL{

U:l:>[Ol :l. S:l:l[A U:lp:lL{T:l:lA:lOL{ 'ZlmpPJEU:l:>[n:l:>[ :lp u~ IEAu~ U:lpl:l:lZl:l[ 1:lUIZ100A :lp

l:l :lPl:l:l.E.SUOJ

U:l:l :l~.~ToddUlE:>[:lp -:lP:l8 pre. UEA :lZl:lHOJ :lSpUEP:lP:lN

'ut U:lO. d:l:llZl '(pEE1S:>[To A :lp uex


:lp trex

.:lL{ UEA PH tro pUOqSl:lUl:lUl:lpUO :lp U~) :lAndU:lTEA :lp

1\ H

.J
-

lUl lL{f 'l:lP~:lTdUIq

!,.!n

u:l1e13!nds ;Jp ."dlj d:ll[ ..

)[f![:lpUl:l.!O

U:llj UeI>.U;JpU:lll1>. U:l U;JPJldZ;Jp pflW

U:lleM. PH

uodox

UO)[ S:l;J[1>. pl;JM.

1)[OOl;J13 uouosrod wnd;J11300lj PH

cpjeedoq

rlq of iep

U;J13ur13pUOl U:l.IjJn1;J13 U:lO. '.)[I;Jl:lq l:l ... 1'!p u;J13el)[ ;Jl uooq

'rez doos ;Jp ut S"d;Jll>. "d;J13 U euq


N3:d3:01I~

durex

3:~H:J3:1I1IOOA3:9

LI d 's~ml. :lp lOOA ramoj snp Ploll ~~p - (oz+ d 'UdppJ\. U~A) srouuede]'

:lS~J ,:ll:l)AlJ,

rour S:l)~~l:ll :ll:lnX:lS


fd 'pS:l{:lln1[1
I

U~p lOOA .J:l:l{~A, 'U:lpl:l J\. UM lp snpl~ 'U:lW~1I<\:l{ l:l:l{~1I<\:lq S :lSW:l:ll.{U1uc (:lSpU~!l:lP:lN -l.{JSIPU! l~lOOA) U:lMn01A :lpl:l:lUl:llU~:lll U:lSSm S:l!l~l:ll :ll:lnX:lS, z ZLId

'(6L :l{:loqll~p 'J!) :lSSmn:l.L-1:lp0.L

UM :l{:loqll~a

'UJn:l{l:lg U~A-l:l:lUll:lJ\.

istreurnof

(;Jpl;J;JUl;JlUP~-P~U) U;J;J pW un~nl{

;JSpmp;Jp;JN-lPS~PUI

;Jp

snpp~

'1"e"e.M.

'U;JA;J~WO ~u~umps ;Jp u"eV "pW;JOU;J~

!~l ;J;J ft, pU~;J pl;J.M. "e~A"el"egU"eApml U


Pl{, dW"e)[p;JplOq

,I0l{U;JU!~uo)l

rep

pl;JM

~U;JOpu"eg ;J)[r~p)[

uI

;Jpl;J;J~unJ

I;J;JplOq

sI"e l"ep ll{J~l;J~U!

dW"e)[ U~;J1)[ U;J;J

durex

u"ep l;J;JW !!l{ p"el{ suros) U;J;J

S"eM lS;JA ;Jp p"el{ iour

-s!mp~

-uordsroo l;Jl{ !~q pl;J.M. ;Jl;JpU"e u~ ',(U?? irede U"ep ;J~p ,U~pU;J~lA, ;J)[U"eIq
U;J -U;JMn01A ;Jp mA )[I;J

iuepueunuoo
U;JPI;J~lll;JPUO

osuede]'

U;JdW"e)[l;JpU!)[ S;J9"eT;Jl ;JI;Jnx;Js

UI

srouuede]'

;J~p S;J!S~;JW U;J U;JMn01A

;J~p )[00

U;JlOU;J~

U;Jll{J;Jll00A

U;J~~l"eWU"e"eUO)[ U;Jll{J;Jll00A ~;Jp;Jn"e snp


1;J

l{J~Z U;Jpl;J;JUl;JlUl;J~ U;Jl"eM 'PI;J;Jpl;JA snpT"e ',u;Jdw"e)[

;Jp

U"eA I;J;JP

U;J;J l"e"eM ;Jl;JpU"e

p"e"epl;JpU~

pl;J.M. p~;Jll)[!m~q ;J)[!lT;JU;J, ;Jp iseeu ;Jp

.reeu .reeur

;JlSl"e"el{JS ;Jp l"e"e.M.'U;JPPA 'lS;J;J.M.;J~ U!lZ U;JA;Jlpl;JAO

U"eA lp I;JM

I"eZ ,PA,

rep -

z,U;Jl;JpU"e

U"eA ;JlSO)[ U;Jl l;JA l{J~Z lp;JlS I;Jl ;J~1;J U;J;J, 'U;J.M.n01A l;Jp U;JJ;JpU!)[

durex

l;Jl{ U"eA ;Jpl;Jp 'ioi

U?3: U;Jp

l;Jl{ l;JAO

U;J;J snpI"e

tt,

srusnne

u~ l;Jl{ W"e.M.)['U;Jl"e.M.pl;J;JUJ;JlUl;J~ ."eJ l"e"eM '"ell"ewnS do

U;J U;J.M.n01A

~m!~ApJ;JpUOl{U;)~lU;JAn

~~"elS"elg dW"e)[ l;Jl{

UI

I,

i i i llJlJUJJlllJ

n iour

U r!Z oz 'pm
U;);)

dlslllUd llou

dP S! f!Z

-ueeq

:l:ljn:l1 .lJ0.rlJS .ieeu cz

ldUl JOA jeel.{JS:llU:lOlll sje ua

uoo uo ld:ljO:lj:ljjdUl

oz :yd:ll.{ 'leell

U:lp:lU:lq

d-gJO:lj s:lfdO:lj :l:ljf!jdlP

Pj:lss!M:lllJll

';)l:lpUe

Pl.{ eu .lJo.rlJS drdo:lj :lU:l Pl.{,

'U;Jp

SU;J;J ~OU JPZ

'S"eM ~n1 ;Jp l;Jll{J"e p"el{ ll{J~Z;JOl

;Jp U"eA U;JI;Jpl~n

l;Jl{ sI"e

'~u~~ 'uaddotpsdo

l;Jl{ l;JAO

sourod durex l;Jl{

U~ U;JAOq ;J~p U;J;J~;Ja

:leM U:lPjOlFlS:llll!n :lrljdld:lj :If plO1l<\ uep ua i pdelpll

ioru l;):l1l<\:lj! Sl'~


dl ~q

lllll:ljoO:lj Pl.{ nn ~l.{lP101l<\ uep 'U:llPZ

uoo U:l:lqOld

suo uex uoc SjV ijl1l9 dlU:lOlll U:l ded PUl llmpl:lj

Ud:lj:ljeq 'U:l:lj:l0:lj:lU

-ued

SjddlllS 'ldl1l1l<\ Sj:lP:lj :u:lUlo:ljsmql

dP U:l Sl:llS:ljOO:lj :lp j:ldAdOq

rour,

')[;Joq~"ep l"e"el{ U~

tt,

~Inr pU~;J Wn)[l;Jg

U"eA "ep"e:J p;Jll{JS

',P~Z

;J! sN,

lOOlSU"e"e

SEXUELE

CONTACTEN

MET

JAPANNERS

W. eh. J. Bastiaans, 'blonde, blanke dames uit de kampen' (d.w.z. uit Tjideng) waren ondergebracht.
'Genoten betrekkelijke vrijheid, goed daarna gekleed. Opening ... kieteltuin voor Zielig voor niet nacht van 24 officieren ...

op 25 december Eerste nachten gezicht, schien wanneer een maand

I943. Kerstnacht! stil en geruisloos; stoet van

Uitsluitend

toegankelijk

luidruchtig ... Kieteltuin

maar beschamend doktersonderzoek lang geduurd. Mismij niet dergelijke

betja's' met deze vrouwen


Daarna ontruimd. kieteltuinen. Waarheen Overal

naar Gemeentelijke

Gezondheidsdienst of twee.

bewoonsters, in de stad

bekend. Nippon tuk op dergelijke omheiningen" -

in die andere bordeelwijkjes waren, voorzover bekend, evenwel geen vrouwen en meisjes uit interneringskampen ondergebracht.' Naar verhouding waren het slechts zeer weinigen van de genterneerde vrouwen en meisjes die tot sexueel contact met Japanners bereid waren en daarbij dient men te bedenken dat de meesten hunner al vr hun internering prostituee waren geweest. Dat het zeer weinigen waren, blijkt ook uit het feit dat de Japanse militaire autoriteiten herhaaldelijk pressie op kampleidsters uitoefenden om de nodige vrouwelijke genterneerden voor dienst in hun bordelen aan te wijzen en dat zij in '43 en begin '44 daarbij dwang gingen gebruiken.' Uit het vrouwen- en kinderkamp te Padang trachtten de Japanners lange tijd vrouwen en meisjes af te voeren naar hun bordelen in Fort de Koek, hetjapanse bestuurscentrum op Sumatra. In februari '43 stelden de leden van de kampleiding zich voor een aantal aangewezen meisjes op teneinde hun afvoer te verhinderen; dat leidde tot een vechtpartij met

1 fietstaxi's. 2 W. Ch. J. Bastiaans: 'Merkwaardige mensen in een merkwaardige tijd' (z.j.), p. 11-12 (IC, 80230 I). 3 Ook kwamen homosexuele contacten voor tussen Japanners en genterneerde jongens. In het Adek-kamp te Batavia wekten die zoveel aanstoot dat een predikant en een priester bij de Japanse kampcommandant gingen protesteren; beiden werden gruwelijk mishandeld. 'No matter how justified the complaint had been, it was supposed', zo verklaarde later een genterneerde, 'to be an affront to the japanese Army which had thus lostface.' (J. D. Thijs: 'Affidavit', 18 mrt. 1955, p. 2 (IC, 32 228)). 4 In Pontianak (West-Borneo) was het de taak van de Japanse militaire politie om de nodige vrouwen voor de Japanse bordelen bijeen te brengen. Die politie arresteerde er vrouwen en meisjes voor (bijna allen Indonesische en Chinese vrouwen en meisj es) en bracht hen naar de bordelen toe. ' Women', aldus in '46 een Nqis-rapport,

'did not dare to escapefrom the brothels, as members of their families were then immediately arrested and severely maltreated.' (J. H. Heybroek: 'Report on enforcedprostitution in Western Borneo during japanese Naval Occupation' (5 juli 1946), p. 2, IMTFE, Exh.no. 1702).

797

GENTERNEERDEN

inheemse politie-agenten. haar verslag,

'Het kamp liep uit', aldus de kampleidster in

'velen hielpen mee. Eindelijk werd de agenten bevolen het gevecht te staken. Het [kamp]bestuur werd voor dit incident verantwoordelijk gesteld en gesommeerd in de auto mee te gaan naar de Japanse resident om zich tegenover deze te verantwoorden. Daartegen verzetten zich de verzamelde kampbewoners. Wederom dreigde men slaags te raken. Tenslotte reden de Japanners allen weg met de bedreiging nog die avond terug te zullen komen."

Zij kwamen pas terug in oktober - ook toen werd met collectief verzet voorkomen dat meisjes werden meegenomen. In het vrouwenkamp te Brastagi werd in mei' 42 bij twee gelegenheden aan acht vrouwen onder dreigementen duidelijk gemaakt dat zij zich voor werk in een verblijf van Japanse officieren ter beschikking moesten stellen - twee deden dat, zes volhardden in hun weigering. Op Java gaf het hoofdkwartier van het Japanse Zestiende Leger eind '43 verlof aan de Japanse legerautoriteiten in Magelang en Semarang om uit diverse vrouwen- en kinderkampen voor een aantal nieuw op te richten bordelen telkens twaalf vrouwen en meisjes op te halen, mits dezen schriftelijk zouden verklaren dat zij als vrijwilligsters meegingen. Die voorwaarde legden de autoriteiten in Magelang en Semarang naast zich neer - japanse officieren verschenen in de betrokken kampen, lieten alle vrouwen en meisjes van omstreeks achttien tot omstreeks dertig jaar aantreden, kozen er de twaalf uit die hun het aantrekkelijkst voorkwamen, en zeiden aan de kampleiding dat die twaalf korte tijd lang elders werk moesten verrichten. Twee karnpen waren er: een te Semarang, een te Ambarawa, waar de japanners er inderdaad in slaagden, de aangewezenen weg te voeren. In Ambarawa, waar tien meisj es moesten vertrekken (twee waren ziek), protesteerde de kampleidster; volgens een verklaring uit december '45 kreeg zij te horen dat veertig genterneerden doodgeschoten zouden worden als er verzet werd geboden- - volgens de verklaring van een der meisjes verzekerden de japanners bij hoog en bij laag dat hun geen haar zou worden gekrenkt:
'Een der Japanners zei nog tegen mijn moeder dat hij wel wist wat de vrouwen dachten dat er met de meisjes gebeuren zou, maar dat de Japanners niet zo boesoel

J Verslag (z.d.)in NI, p. 409. IC,238. 'verdorven

Vraaggesprek,dec. 1945, met Jeanne Alida 'Herne,

DWANG

TOT

PROSTITUTIE

waren als de belanda's. Aan een andere dame gafhij zijn Nippon-zwaard, bezegeld met een handdruk dat er niets met de weggehaalde meisjes zou gebeuren. Hierop kregen de aangewezen meisjes een kwartier de tijd om een koffertje te pakken. Bij het afscheid hadden hartverscheurende tonelen plaats, want verschillende meisjes wilden hun moeders niet loslaten. Ze werden echter door de Japanners en de inlandse agenten losgerukt en de autobus ingetrapt.'
I

Uit Ambarawa werden de tien naar Semarang gebracht waar zij een groep vonden die in een van de kampen aldaar onder dwang was aangewezen en weggevoerd, alsmede een andere groep die uit vrijwilligsters bestond. Aan de aangewezenen werd gezegd dat zij de keus hadden tussen de dood en het werk in een van de vier Japanse bordelen welke er in Semarang waren. Vijf zeiden dat zij de dood verkozen - die vijf werden mishandeld, kregen te horen dat hun ouders het zouden ontgelden als zij halsstarrig bleven, en werden aan het einde van de avond, soms onder bedreiging met revolvers of sabels, naar slaapkamers gedreven, waar zij door Japanse officieren werden verkracht. Nadien trachtte n zelfmoord te plegen. Alle meisjes werden over de vier bordelen verdeeld. In februari '44 drong tot het hoofdkwartier van het Zestiende Leger het bericht door (wij weten niet via welk kanaal) dat zich in Semarang meisjes bevonden die tot het bordeelleven gedwongen waren. Het hoofdkwartier meldde dit feit telegrafisch aan Singapore en Tokio. Singapore reageerde niet maar uit Tokio kwam eind april het bevel binnen dat alle bordelen waarin Nederlandse en Indisch-Nederlandse vrouwen en meisjes werkzaam waren, gesloten moesten worden. Begin mei kwam het tot die sluiting" - de betrokken vrouwen en meisjes werden allen eerst in de speciale wijk van de Nippon-werkers in Buitenzorg genterneerd, later in een afgesloten gedeelte van het Kramat-kamp te Batavia. 'Er werd', aldus een der in Semarang aangewezen meisjes,
'in het geheel geen verschil gemaakt tussen de vrijwilligsters en de gedwongen meisjes. Wij werden door de dames, die buiten het voor ons gereserveerde gedeelte zaten, verschrikkelijk behandeld, uitgescholden, bespuwd enz., omdat zij niet wilden geloven dat er tussen de vrijwillige prostituees ook gedwongen meisjes zaten. Het leven was daar voor ons een hel.'

I Algemene recherche: p.v. M.R., 8 jan. 1946, p. 4 (IC, 3). 2 Vermoedelijk is de 'kieteltuin' waar Bastiaans over schreef, ook pas toen gesloten - hij zou dan ruim vier maanden hebben bestaan. 'Alg. recherche: p.v. E.L.,7 jan. 1946, p. 6 (a.v., 12).

799

GENTERNEERDEN

*
Bij het vertrek van de tien meisjes uit het Ambarawa-kamp die, naar gevreesd werd, in bordelen zouden worden tewerkgesteld, speelden zich, zoals aangehaald, 'hartverscheurende tonelen' af, maar die kwamen veel vaker voor, want er is in de interneringskampen in Indi op veel algemener schaal sprake geweest van gedwongen scheidingen. Wij denken hierbij aan het feit dat opgroeiende jongens, wanneer zij een bepaalde leeftijd hadden bereikt, het vrouwen- en kinderkamp moesten verlaten om naar een mannenkamp te worden overgebracht. Die leeftijd was aanvankelijk bepaald op zestien jaar, maar er kwamen in '42 of begin '43 in verschillende vrouwen- en kinderkampen jongens terecht die ouder dan zestien waren. Die grens van zestien werd in vele karnpen op Java en Sumatra later verlaagd, eerst tot veertien, vervolgens tot tien, in enkele gevallen zelfs tot negen of acht jaar. Welke motieven de Japanners tot al die verlagingen hebben gebracht, is niet duidelijk. Zij hebben vermoedelijk de oudere jongens mede daarom uit de vrouwen- en kinderkampen verwijderd omdat het in b.epaalde karnpen gekomen was tot sexuele relaties tussen sommige jongens en sommige vrouwen die, toen zij bekend waren geworden, aanstoot hadden gewekt. Mogelijk is voorts dat het feit dat de Japanners de grens nergens lager hebben gelegd dan acht jaar, te maken heeft gehad met de omstandigheid dat in de Japanse cultuur van die tijd jongens die acht geworden waren, geacht werden zich te houden aan de strenge gedragspatronen der volwassenen. Niet dat zij dan in Japan aan de moederlijke zorg onttrokken werden! Maar juist dt geschiedde in de interneringskampen. Het werd als wreedheid en willekeur ervaren. Hoe dat alles zij, dat jongens van veertien jaar of ouder het vrouwenen kinderkamp moesten verlaten waar zij enkele maanden of zelfs enkele jaren genterneerd waren geweest, was voor het kamp als geheel steeds een nadeelomdat zij hadden kunnen helpen bij het verrichten van de zwaarste arbeid. Aan het gedwongen vertrek van de jongens werd door de meeste moeders steeds zwaar getild. Zij waren al van hun mannen gescheiden en wisten in de regel niet eens waar dezen zich bevonden, laat staan hoe zij het maakten - nu ging dan een zoon een ongewisse toekomst tegemoet waarbij men geen zekerheid had dat hij in het nieuwe kamp waarin hij zou worden genterneerd, door zijn vader zou worden opgevangen. Was die vader militair geweest, dan zou stellig van die opvang geen sprake zijn, want de militairen zaten in krijgsgevangenen-

800

ZOONS

VAN

MOEDERS

GESCHEIDEN

kampen. Hoe lager de leeftijdsgrens door de Japanners werd gesteld, des te groter was het verdriet van de vrouwen bij het vertrek van hun zoons, des te groter ook was hun bezorgdheid. 'Vanmiddag', zo tekende G. Boissevain begin '44 in het kamp Lampersari (Semarang) aan,
'zijn onder gejuich maar met tranen in de ogen twee-en-veertig dag voor werd jongens van

veertien afscheid uitgesteld op twee kanten

tot achttien te nemen. ... vrachtauto's

ons kamp Er waren

uitgegaan.

Een moeilijke

de moeders! enige malen

Het was een grote drukte

bij de poort. Ik was ook gegaan nog zulke jochies na weer eindeloos wachten,

om van allerlei jongens gingen vooral ze om half vij f toen een van de

bij. Het vertrek

maar tenslotte,

weg. Het vaste voornemen maar velen losbarstte werd

flink te zijn was er van beide was te brengen."

en er is gejuicht, in huilen

het te machtig,

kleinstejongens

en niet meer tot bedaren

Ruim negen maanden later, midden september '44, toen de Japanners besloten hadden, op Midden-Java alle jongens en oudere mannen in een Ivan de Ambarawa-kampen te interneren, moesten ook jongens die veel jonger waren dan veertien, Lampersari verlaten. Dat werd
'een hartverscheurend afscheid ... , dat ik niet licht zal vergeten. Ruim vierhon-

derd jongens en oudere mannen. en liepen n voor n de poort mogelijk dat ze dat gedaan

Ze werden op nummer gezet, daarna afgeroepen uit. Kleine jongens van tien jaar. Hoe is het toch Kinderen die nog niet voor zichzelf kunnen

hebben?

zorgen!"

Hoe reageerden de vertrekkende jongens zelf? Ook daar hebben wij maar weinig gegevens over. Aannemelijk is het dat de meesten trachtten zich goed te houden. In een van de vrouwenkampen bij Medan zeiden in december '44 zelfs de tienjarigen die moesten vertrekken, dat ze dat vertrek 'reuze interessant' vonden, 'maar', aldus een der vrouwen, 'als je ziet wat een hummels het nog maar zijn, is het heel erg." Bestond er een sterke positieve emotionele band tussen de vertrekkende zoon en zijn moeder, dan kon van dat gedwongen vertrek een neurotiserende impuls uitgaan" maar hoe algemeen die reactie is geweest, weten wij niet. Wel
, Boissevain, p. 124-25 (5 jan. 1944). 2 A.v., p. 176 (14 sept. 1944). 3 Van Eyk-van Velsen, p. 125 (15 dec. 1944). 4 H. L. Leffelaar moest begin '43 als pas veertienjarige het vrouwenen kinderkamp Poeloe Brayan bij Medan verlaten om naar het mannenkamp Unie-Kampong te worden overgebracht. 'Ik denk', publiceerde hij een generatie later (in '80), 'dat het transport uit ongeveer dertig, misschien wel vijftig jongens bestond en God verhoede dat iemand je zag huilen. De vrouwen huilden wl ... Dat vertrek is in mijn officile voorraad herinneringen geboekstaafd als een

801

GENTERNEERDEN

verdient vermelding dat het voor vele van hun vaders en moeders gescheiden jongens een groot voordeel kon zijn indien zij in hun nieuwe kamp de zorg en de bescherming van een z.g. kampvader mochten ontvangen.

*
Er zijn maar weinig beschrijvingen die antwoord geven op de vraag hoe het kampbestaan door de jonge kinderen werd ervaren. Zij waren allen ineens een deel van hun kinderlijke vrijheid n hun vader kwijt. De meeste moeders trachtten, de grote materile moeilijkheden van het kampbestaan ten spijt, het gezin bijeen te houden. De een slaagde daar beter in dan de ander. Een grote moeilijkheid was dat vele kinderen leden onder de afgeslotenheid die zich, komend uit de raadselachtige wereld der volwassenen, plotseling in hun bestaan had voorgedaan. 'Je werd wel ouder', schreef Leffelaar die dertien was toen hij (in een relatief klein kamp!) werd genterneerd,
'maar dieren er gebeurde lopend niets van enig belang. ging Het ontbreken werd van contact met de het om

buitenwereld

stompte

af. Aan de gespreksstof

niets toegevoegd. om hetzelfde:

Als trek-

om een waterput,

het altijd

wanneer

afgelopen zou zijn. Het was een geestelijk niet te zinken, maar vooruit ging je niet.'!

verarmingsproces.

Watertrappen

avontuur. Eindelijk groot genoeg om naar een mannenkamp gestuurd te worden! ... De werkelijkheid was anders, en logischer. En ik heb het nu over de innerlijke werkelijkheid. In die werkelijkheid wilde ik natuurlijk allerminst van mijn moeder vandaan en stelde ik haar ... verantwoordelijk voor die scheiding. Zij had mij uit eigen vrije wil en keuze laten gaan en, erger, er de 'voorkeur' aan gegeven mijn broer bij zich te houden. Ik ging naar het mannenkamp ... met een wrok die ik jarenlang koesterde tegen haar ... Het verklaarde ook waarom ik die eerste maanden in kamp Unie-Kampong 's avonds vaak onder een struik zat te huilen - allerminst de reactie van iemand die er prat op gaat, voortijdig tot de 'volwassenen' gerekend te worden, eerder de hulpeloosheid van een veertienjarige, dobberend tussen aanhankelijkheid en woede over een vermeende, opzettelijke uitstoting ... Omkijkend naar die jaren ben ik er zeker van dat mijn vertrek naar het mannenkamp en de scheiding van mijn moeder en broer de belangrijkste en ingrijpendste gebeurtenis van die veertig oorlogsmaanden is geweest.' (H. L. Leffelaar: Dejapanse regering betaalt aan toonder, p. 22-23, 92).
!

A.v., p.

104.

802

JONGE

KINDEREN

/ ONDERWIJS

'Ze hadden geen sport en spel', aldus Carla van Berkum over de kinderen, 'geen pretjes, slechts honger, plichten en zorgen' 1, en misschien mag die factor 'honger' onderstreept worden: voor kinderen kon hij een grotere dagelijkse kwelling zijn dan voor volwassenen. Veel moeders waren er die uit hun eigen magere rantsoenen toch hun kinderen iets extra's toestopten.

*
Zo goed en zo kwaad als het ging werd in de meeste kampen onderwijs gegeven aan jongeren. In de mannenkampen kon dat over het algemeen beter worden georganiseerd dan in de vrouwen- en kinderkampen, vooral in de 'civiele' periode, toen er minder voor de Japanners moest worden gewerkt. Toen waren in de mannenkampen alleen de jongens van zestien, later van veertien en ouder genterneerd maar in die kampen bevonden zich ook al die Nederlandse docenten die niet gemobiliseerd waren. Er konden toen, aldus dr. van Velden, 'complete scholen worden georganiseerd met officile eindexamens, soms onder toezicht van zich in het kamp bevindende professoren. Natuurlijk moesten de genterneerden zelf maar zien hoe ze aan boeken, papier en schrijfmateriaal kwamen, doch vele kinderen hadden hun leerboeken bij zich." In de vrouwenkampen waren minder leerkrachten genterneerd - bovendien legden de Japanners in de vrouwenkampen op Java het onderwijs moeilijkheden in de weg. Scholen die er eerst gepermitteerd waren, moesten veelal na enige tijd gesloten worden. In Lampersari geschiedde dat in september '43. De inheemse politiecommandant (wij herinneren er aan dat de vrouwen- en kinderkampen op Java in de 'civiele' fase onder het inheems bestuur ressorteerden)
'had Hollands horen praten, hetgeen 'sa/a besa/ ('grove fout') is. Het is een hele teleurstelling maar het is duidelijk dat de school pers weg moest, zelfs al hadden we de hele dag kron~.iong-liedjes gezongen. In elk geval hebben we weer negen maanden winst gehad. We hebben de school geindigd met het zingen van 'Een vaste burcht is onze God.' '3

Wij nemen aan dat er nadien in Lampersari elandestien enig lager onderwijs is gegeven en dat hetzelfde het geval is geweest in andere

Vermeet-van

Berkum, p. 155.

Van Velden, p. 264.

Boissevain, p. 104 (14 sept.

1943)

803

GENTERNEERDEN

vrouwen- en kinderkampen op java, waar voor of na september '43 het geven van onderwijs werd verboden. Dat onderwijs was, gelijk vermeld, in de mannenkampen door de japanners toegestaan maar bepaald niet gemakkelijk gemaakt. De leerboeken moesten spoedig ingeleverd worden, schrijfmaterialen ontbraken of waren zeer schaars. Men redde zich met leien en toen die niet meer te krijgen waren, met de achterkant van de etensborden; ook werd door docenten wel met houtskoolof een stuk gips op de cementen vloer geschreven of getekend. Een moeilijkheid was voorts dat 'samenscholingen' verboden waren: lessen moesten dus aan heel kleine groepjes worden gegeven. Al die arbeid werd als bij uitstek zinvol ervaren: men kon het eigen vak uitoefenen en men voorkwam dat jongeren, wat het leren aanging, bleven stilstaan - men droeg er, integendeel, toe bij dat zij een scholing kregen die er, zo werd gehoopt, toe zou bijdragen dat zij vroeg of laat aan de na-oorlogse opbouw van Indi zouden kunnen deelnemen.

*
Opbouw dan van een Nederlands-Indi. Vooral in '44 en '45, toen de sterftecijfers in bijna alle kampen angstwekkend stegen, kon door vele genterneerden worden betwijfeld of zij bij de bevrijding nog in leven zouden zijn (in talrijke kampen was ook sprake van angst dat de japanners, als het in Indi tot Geallieerde landingen kwam, de genterneerden zouden afmaken), maar voor de meesten die van hun vrijheid waren beroofd, stond vast dat japan de oorlog zou verliezen en stond k vast dat het Nederlands gezag dan zou worden hersteld. Genterneerd was men omdat men Nederlander was - aan alles wat symbool was van het Nederlanderschap, werd extra waarde toegekend. In hoofdstuk 5 wezen wij er op dat de Nederlanders (en Indische Nederlanders) op java, zolang zij nog in vrijheid waren, duidelijk aandacht besteedden aan de verjaardagen van leden van het Koninklijk Huis: die van kroonprinses juliana, 30 april, van prins Bernhard, 29 juni, en van koningin Wilhelmina, 3I augustus. In de interneringskampen was het niet anders, zij het dat men daarbij geleidelijk meer voorzichtigheid moest betrachten. In het vrouwen- en kinderkamp Poeloe Brayan bij Medan werden in '42 op prins Bernhards verjaardag van wc-papier vervaardigde anjers gedragen; midden augustus werd het dragen van

NATIONALE

FEESTDAGEN

oranje verboden - enkelen legden dat verbod naast zich neer (en werden niet gestraft). Bij het vrouwen- en kinderkamp te Palembang wapperden in '42 op Koninginnedag twee rood-wit-blauwe vlaggen. In het vrouwen- en kinderkamp Brastagi tooide ieder zich op I9 januari '44, de eerste verjaardag van prinses Margriet, met een uit papier of een lapje stof gemaakte witte bloem, "t moest', aldus later een der genterneerden, 'een margriet voorstellen. Natuurlijk viel dat direct op aan de Jappen en de commandant vroeg dan ook ... wat dat te betekenen had. Het antwoord luidde: 'Och, eigenlijk is dat net zoals in Japan. Zoals Japan zijn kersebloesemdag heeft, zo heeft Nederland een dag waarop iedereen een margriet draagt. Evenals in Japan is het de dag van de vruchtbaarheid' ... De commandant zei dat hij dat sympathiek vond. Dus - tot tien uur mocht licht branden en was er feest.' Er werd een revue opgevoerd. 'Op de wijze van Wings over the Navy zong men: 'Wij willen naar huis toe', waarbij eerst een V en daarna een W werd gevormd. Door een toeval hadden we die avond niet veellast van Japans bezoek. Gelukkig maar."

In het vrouwen- en kinderkamp '43 'een onvergetelijke dag':

Lampersari

werd Koninginnedag

in

'Vanmorgen vlug even de was gedaan en daarna zondag gehouden. Er waren 's morgens hockeywedstrijden voor de schoolkinderen met hun zelfgemaakte sticks van boomtakken. Bij het middageten kregen alle kinderen een reep chocola, een geweldige traktatie tegenwoordig ... Na de prijsuitreiking hield mevrouw van der Poel" een korte speech die eindigde met: 'Lang leve de koningin!' Na het eten, met feesttaart, terug naar de ambachtsschool voor het zingen van vier liederen van Valerius ... De liederen waren als voor ons geschreven. Helaas werd de uitvoering onderbroken door mevrouw van der Poel, die kwam zeggen dat er aanmerkingen waren gemaakt op deze demonstratie en dat we verzocht werden, rustig naar huis te gaan. Het was een onkampse avond geweest, die ons weer moed en opgewektheid voor een hele tijd heeft gegeven."

In datzelfde kamp was een jaar later door de Japanse commandant een verbod uitgevaardigd om oranje te dragen of iets dat er naar zweemde. Enkele vrouwen, van wie hij meende dat zij toch een versiering hadden

, Amsterdams Lyceum: Gedenkboek 1940-1945 ster 3 Boissevain, p. 102-03 (31 aug. 1943).

(1947),

p. 82.

De kampleid-

805

GENTERNEERDEN

opgedaan, werden door hem gestraft (zij moesten urenlang in de zon staan) en hij liep zelf in het kamp rond om er op toe te zien dat nergens feest werd gevierd. Neen. Maar: 'van binnen hebben we allemaal dezelfde kleur: oranje." In het grote mannenkamp in Bandoeng werden in '43 alle verjaardagen van leden van de koninklijke familie met duidelijkheid gevierd, waarbij overigens op Koninginnedag, toen n minuut stilte in acht werd genomen, 'enkele NSB'ers', aldus een genterneerde," niet meededen ('ze weigerden zelfs de aardappels die's avonds als maal gegeven werderi').' In '44 traden de mannen uit Bandoeng, nu in Tjimahi genterneerd, voorzichtiger op - op Koninginnedag werden slechts door een klein koor twee coupletten uit 'Wilt heden nu treden' gezongen. Wij nemen aan (meer bijzonderheden zijn ons niet bekend) dat het in andere kampen op verjaardagen van leden van de koninklijke familie tot soortgelijke manifestaties is gekomen! Soms werd ook de lode mei '40 herdacht ('we hebben met z'n allen', aldus op 10 mei '44 Carla van Berkurn, genterneerd in een van de kleinere kampen te Semarang, 'het

t A.v., p. 174 (31 aug. 1944). 2 G. D. Bosman: 'Dagboek', Uittreksel, p. 3 (31 aug. 1943). 3 Wat de interneringen betreft, maakteri de Japanners geen verschil tussen leden en niet-leden van de NSB. In sommige mannenkampen werden de NSB'ers in een afzonderlijke barak of, als er woningen waren, in een aparte kamer ondergebracht. In het grote interneringskamp te Bandoeng kwam het tot hevige vechtpartijen met hen; de anti-NSB'ers die daarbij betrokken waren, werden door de Kenpeitai weggehaald - de NSB'ers werden nadien op hun verzoek in een barak vlak bij de inheemse politiewacht ondergebracht. Zij zonden in '43 ter gelegenheid van Hitler's verjaardag, 20 april, een felicitatietelegram en bloemen aan de Duitse consul-generaal te Batavia - andere NSB'ers die in Batavia genterneerd waren, kregen de gelegenheid een deputatie naar die consul-generaal te zenden die hem gelukwensen aanbood. Toen de mannen uit Bandoeng naarTjimahi werden overgeplaatst, bleven de NSB'ers als aparte groep bijeen - in hun barak hingen toen de Duitse en de Japanse vlag. Die vlaggen hingen ook in de 'NSB-barak' in het LOG-kamp (het Landsopvoedingsgesticht, Bandoeng). Niet al die groepen van NSB'ers bleven bijeen: door de vele verplaatsingen kwamen NSB'ers soms in karnpen terecht waar het tot meer normale relaties met niet-NSB'ers kwam. Een kleine groep die eerst in het kolonisatiekamp Kesilir genterneerd was geweest, werd eind '43 vrijgelaten - daarop komen wij in dit hoofdstuk nog terug. 4 Vermelding verdient dat een Christen-Ambonnees, D. A. Gaspersz, een belastingambtenaar, op Koninginnedag '43 aan de poort van een der interneringskampen op Zuid-Sumatra verscheen teneinde samen met zijn gezin de genterneerde resident zijn gelukwensen aan te bieden; bij die gelegenheid bracht hij ook een grote hoeveelheid vlees naar het kamp toe. Hij werd in Djambi in de gevangenis opgesloten en overleed daar in juli '45.

806

NATIONALE

FEESTDAGEN

/ KERKELIJK

LEVEN

Wien Neerlands Bloed opgezegd. Iedereen was in tranen'),' of de verjaardag van Churchill, of de dag van Leidens ontzet, of, als er Amerikanen genterneerd waren, Amerika's onafhankelijkheidsdag, 4 juli. En natuurlijk werd vooral in de vrouwen- en kinderkampen Sinterklaas niet vergeten. De kinderen hadden toch al zulk een armetierig bestaan! Met primitieve middelen maakte men simpele geschenken - trouwens, het was regel dat elk genterneerd kind op zijn of haar verjaardag uit de kampkeuken iets extra's kreeg, al was het maar een vrucht of een rijstkoekje - dat kon in de kampomstandigheden een groter geschenk zijn dan enig vroeger gekregen luxe-cadeau.

*
Ook de kerkelijke feestdagen werden in veel interneringskampen gevierd op een wijze waar een element van nationaal protest in stak - elke viering tijdens de internering herinnerde aan de keren dat men in vrijheid bijvoorbeeld Pasen of Kerstmis had gevierd. Op Eerste Kerstdag werden zowel in '42 als in '43 in het vrouwen- en kinderkamp Poeloe Brayan door een vrouwenkoortje in de ochtendschemering Kerstliederen gezongen, 'de tranen verstikten af en toe mijn stem', schreef een der koorleden in '422 en Leffelaar, die toen nog in datzelfde kamp was: 'Onze ontroering was groet." In Lampersari was in '43, aldus een der genterneerden,
'een aangrijpende Kerstdienst. In een tjokvolle zaal zongen we: 'Daar is uit 's werelds duist're wolken / een licht der lichten opgegaan', toen een politie-agent met veellawaai binnenkwam. Het zingen ging ... met verdubbelde kracht verder. Toen het stil was, vertelde ds. Jannie Stegeman ons: 'Het zingen wordt verboden, wij zullen volstaan met de prediking.' En hoewel er daarna buiten de zaal veel lawaai, geklos van schoenen en geschreeuw van de politie klonk ... , is het een prachtige dienst geworden. Meer dan ooit tevoren drong het tot me door, dat de belofte Gods en de gaven Gods ons door niemand kunnen worden onthouden ... Ik voel mij sterker dan ooit, want ik ben niet alleen ... Deze dag zal ik nooit vergeten!"

Het vieren van Kerstmis werd door de Japanners meestal niet verboVermeer-van Berkum, p. 28 (Ia mei 1944). Van Eyk-van Velsen, p. 55 (25 dec. ' H. L. Leffelaar: Leven op rantsoen, p. 101. Boissevain, p. 177 (25 dec,
2 4

I942).

1943)

GENTERNEERDEN

den, dat van Pasen en Pinksteren veelal wl. Ook andere kerkelijke samenkomsten werden vaak door een verbod getroffen en in sommige karnpen kon men dat verbod niet ontduiken. In het Tjideng-kamp werd op een gegeven moment het houden van godsdienstige samenkomsten niet langer toegestaan - een aldaar genterneerde lekenpredikante liet haar preken toen in getypte vorm circuleren. Dat drong tot de Japanners door en dezen eisten vervolgens dat allen die de getypte teksten hadden ontvangen, zouden aantreden. 'Honderden', aldus later de gereformeerde predikant ds. J. A. Verkuyl,
'traden aan, ook velen die de preken nooit hadden gezien, kwamen uit gevoelens van solidariteit naar voren. De Jap zat er mee. Het eind van het liedje was dat hij twintig geestelijke arbeiders en arbeidsters uit het kamp verwijderde' en daarmee trof hij inderdaad dat kamp op heftige en geraffineerde wijze."

Nood leert bidden. Er is in de kampen door de vele genterneerden die daar behoefte aan hadden, veel gebeden. Velen ook lieten zich dopen, 'honderdtallen', aldus Verkuyl, als lidmaten van de protestantse of de gereformeerde kerk' - hoevelen tot de katholieke kerk toetraden, is niet bekend. De samenwerking tussen de Protestantse Kerk van NederlandsIndi, de Gereformeerde Kerken en het Leger des Heils was, schreef voorts de gereformeerde predikant,
. 'uitstekend ... In de meeste kampen waren kerkelijke commissies die gezamenlijk de diensten regelden, programma's voor kringen en lezingen opstelden, diaconaal werk opzetten, enz. In sommige kampen waren kampkerkeraden, bestaande uit leden van beide kerken, die samen de kerkelijke zaken regelden en zelfs het doen van belijdenis beschouwden als een afleggen van belijdenis ten overstaan van de Kampkerk. In andere kampen werkten wel aparte kerkeraden, maar overal werkte daarnaast een cordinerende instantie."

Dit oecumenisch streven ging niet zo ver dat het ook de katholieken insloot. Zij op hun beurt trachtten zo goed en zo kwaad als het ging het toedienen van de sacramenten voort te zetten. In Arnbarawa, en vermoedelijk ook elders, vond dat in de 'militaire' fase elandestien plaats. 'Een lichtpunt is', aldus een der daar genterneerden, 'wanneer de priester' (in de grote vrouwen- en kinderkampen waren tot in '45 ook de priesters genterneerd die ouder waren dan zestig)
1 d.w.z.: elders interneerde; hetzelfde gebeurde met een groep nonnen. Verkuyl in Zending, nov. 1945, p. 5. 3 A.v. 4 A.v., p. 7.

J. A.

808

KERKELIJK

LEVEN

/ RECREATIE

'het bericht laat rondgaan dat er weer wat miswijn en een paar ouwels binnengesmokkeld zijn. Hij kan dan de mis opdragen, waar wel niemand bij mag zijn, maar we komen toch heel stil, terwijl het nog donker is, en blijven in de nabijheid van het hokje buiten staan. Het zwakke licht van het ene kaarsje schijnt door het met een plank betimmerde raampje niet naar buiten. Om de beurt gaan we binnen, knielen bij het tafeltje' en als we de Heilige Communie ontvangen hebben, gaan we snel heen om ergens anders, tegen een muur oftegen een boom, ons op deze geweldige Nabijheid te bezinnen ... Er wordt niets gesproken, slechts een enkele gefluisterde zegenbede gaat met ons mee, zo'n dag."

Van al die kerkelijke arbeid ging, meent ds. Verkuyl, 'een bederfwerende en remmende invloed uit, tegenover de demoraliserende krachten van het karnpleven.?

*
Getracht werd, die demoraliserende krachten ook tegen te gaan met zinvolle recreatie. Er werden, met overwinning van alle materile moeilijkheden, toneelvoorstellingen gegeven. Ook traden wel kampcabarets op - Corry Vonk, de echtgenote van krijgsgevangene Wim Kan, deed dat eens in de week met een klein gezelschap, eerst in het kamp Tjihapit (Bandoeng), later in het kamp Kampong Makassar (bij Batavia). In het eerste kamp deed zij als vrijwilligster de was van de ziekenafdeling (en liep daar dysenterie bij op), in het tweede werkte ze bij de varkensploeg en de vuilnisophaaldienst, maar, aldus een andere genterneerde: 'overal waar Corry kwam, bracht ze veel vrolijkheid." Er werd in menig kamp veel aan muziek gedaan. Werden vrouwen genterneerd, dan mochten zij meestal muziekinstrumenten en grammofoons met platen meenemen en in vrijwel alle kampen (dat gold niet wanneer gevangenissen als interneringsoord werden gebruikt) stond de Japanse commandant toe dat er een of meer piano's kwamen. Onder de genterneerden bevonden zich

, In de Struiswijk-gevangenis te Batavia werd door de daar genterneerde pastoor van de Oud-Katholieke Kerk, die zijn zorgen ook uitstrekte tot een groep protestanten en een groep Anglicanen, een ping-pong-tafel als altaar gebruikt. 2 Helfferich-Koch, p. I3-64. > J. A. Verkuyl in Zending, nov. 1945, p. 5. R. M. Meinders-de Boer: 'Dagboek' (IC, dagboek II2), Uittreksel, p. 4.
4

809

GENTERNEERDEN

zowel amateur- als beroepsmusici' - er werden ensembles gevormd en ook werden koren opgericht." Bij veel van de opvoeringen mocht niet geapplaudisseerd worden. 'De inheemse directie' (in de 'civiele' fase) 'en later de Japanse' (in de 'militaire') 'is', aldus Elias,
'bang dat daardoor teveel naar buiten zal blijken dat de gevangenen nog vrolijk zijn en nog altijd niet het besef hebben, overwonnen te zijn. In plaats daarvan klinkt als teken van bijval na elk nummer een luid gesis, als de ontsnappende lucht van een autoband."

*
Bij vele van wat wij 'de algemene aspecten' van het kampleven noemden, hebben wij nu stilgestaan: bij de wisseling van 'civiele' naar 'militaire' fase, bij de kampreglementen, bij de botsing tussen de Japanse en de Westerse cultuur die zich in de kampen voordeed, bij de Japanse commandanten, de kampbewakers, de inspecties en de appls, bij de moeilijke positie van de kampbesturen, bij het werk dat moest worden verricht, bij de slechte voedselvoorziening die zovelen deed bezwijken, bij het feit dat er bevoorrechte groepen waren, bij de 'normale' en de gedwongen prostitutie, bij het moeilijk bestaan van de genterneerde jeugdigen en de scheiding van jongens van hun moeder en bij alle pogingen die ondernomen werden om demoralisatie te voorkomen: het onderwijs aan jongeren, het vieren van nationale en kerkelijke feestdagen, het kerkelijk leven in het algemeen, de recreatie. Niet schreven wij tot dusver over n aspect, dat aan alle overige ten grondslag lag: de afgeslotenheid der genterneerden, hun isolement. Aan dat aspect wijden wij een aparte paragraaf.

Op Java kreeg een internationaal befaamd duo: de pianiste Lili Krauss en de violist Szymon Goldberg, een tijdlang verlof om in de kampen recitals te geven. In Batavia placht in de 'civiele' fase de Japanse bestuursambtenaar onder wie de interneringskampen ressorteerden, hun recitals bij te wonen. Later verbleef Goldberg enige tijd in hetzelfde kamp als zijn vrouw - een voorkeursbehandeling die hem, schijnt het, verleend werd omdat hij eens in Japan voor een broer van de keizer was opgetreden. 2 In het vrouwenkamp te Palembang een koor met dertig leden dat instrurnentale muziek neuriede, bij de eerste uitvoering, eind december '43, o.m. gedeelten uit werken van Chopin, Debussy, Dvorak, Hndel en Mendelssohn. 3 Elias, p. 163.
1

SlO

Isolement
Aanvankelijk waren althans op Java de vrouwen- en kinderkampen niet afgesloten: een of twee keer per week mocht men overdag het kamp verlaten. Van maart '43 af was dat evenwel niet langer mogelijk. Toen konden nog wel inheemse verkopers van waren bij het kamp verschijnen maar daar werd in augustus '43 een einde aan gemaakt. De kampen waren toen omheind en de poort ws dicht en bleef dicht. Contact met de buitenwereld werd in beginsel niet langer toegestaan, de genterneerden mochten in beginselook geen post ontvangen. Iets gunstiger kon de toestand alleen daar zijn waar mannen in gevangenissen waren genterneerd, want dan werden soms de normale gevangenisreglementen toegepast. Zo mochten diegenen die in Soerabaja in de gevangenis aan de Werfstraat genterneerd waren (deze genterneerden werden in januari '44 naar elders verplaatst), eerst eenmaal per maand en nadien eenmaal per zes maanden aan familieleden die niet genterneerd waren, hoofdzakelijk Indische Nederlanders, een briefkaart in het Maleis schrijven waar niet meer dan vijf-en-twintig woorden op stonden - later moest men uit tien standaardzinnen drie kiezen. Voorts mochten hier driemaal per maand pakjes afgegeven worden: kleding, rookgerei, medicijnen, toiletartikelen. Ook bij sommige vrouwen- en kinderkampen konden in de loop van '43 nog af en toe pakketten worden afgegeven, maar dat duurde niet lang. Bezoeken aan artsen of tandartsen die buiten de kampen praktijk uitoefenden, werden eveneens verboden en alle abonnementen op Indonesische dagbladen, tevoren toegestaan, werden geannuleerd. In de 'civiele' fase mochten vrouwen op Java eens per maand een briefkaart in blokletters aan andere op Java genterneerde vrouwen schrijven, mannen eens per zes maanden aan andere op Java genterneerde mannen (veel van die kaarten kwamen niet aan), 'schrijven aan burgergenterneerden in een ander gebied, bijv. van Java naar Sumatra, was', aldus dr. van Velden, 'even onmogelijk als correspondentie met de maan." Wat de Buitengewesten betreft, weten wij slechts dat enkele mannen in het kamp Siringoringo op Sumatra omstreeks Japans capitulatie Rode Kruis-kaarten uitgereikt kregen die in '43 door hun bij Medan genterneerde vrouwen geschreven waren. 'Er staat', noteerde een der mannen, 'niet veelop: 'Ik maak het goed. Veel kussen. Houd je sterk.' Maar het is voor velen van ons een wereld die opengaat en die nieuwe kracht geeft."
, Van Velden,
p. 262.
2

Will em Brandt:

De gele terreur,

p. 199.

SlI

GENTERNEERDEN

In de 'militaire' fase werden de correspondentievoorschriften in zoverre gewijzigd dat onderlinge correspondentie tussen de genterneerden en correspondentie met krijgsgevangenen toegestaan werd, zulks op briefkaarten die in het Japans of Maleis (of, voor bestemmingen buiten Indi, in het Engels) moesten worden gesteld. Men diende dan uit twaalf standaardzinnen, verscheidene bij uitstek positief (bijvoorbeeld: 'Wij hebben een uitstekend ingericht ziekenhuis en ook een rusthuis', 'Ons kamp is goed opgezet en geriefelijk ingericht', 'Wij genieten van het werken in de openlucht'), drie te kiezen en daar mocht men dan twintig woorden aan toevoegen. Veel van die post kwam in het geheel niet over en briefkaarten van of aan krijgsgevangenen die wl werden uitgereikt, waren soms jaren onderweg geweest. Doordat echtgenoten, ook als zij niet ver van elkaar genterneerd waren, elkaar maar zelden een postbericht konden zenden, kwam het tot clandestiene berichten die tegen betaling door inheemse bewakers werden meegenomen, en maakte men soms gebruik van toevallige contacten, bijvoorbeeld in Soerabaja. Daar brak in '43 in de Darrno-wijk, het interneringsoord voor vrouwen en kinderen, een difterie-epidemie uit waardoor talrijke patintjes naar het Centraal Burgerziekenhuis moesten worden overgebracht. Naast dat ziekenhuis lag een van de manneninterneringskampen. Een van de patintjes ontving in het ziekenhuis briefjes van mannen met boodschappen voor hun vrouwen er op; de briefjes kauwde ze fijn en slikte ze door, nadat ze de boodschappen uit haar hoofd had geleerd - die kon ze na haar hersteloverbrengen. Drukkend was het dat de meeste genterneerden, als er geen clandestien contact was, lange tijd van elkaar in het geheel niet wisten waar zij zich bevonden en hoe zij het maakten (drukkend vooral in de 'militaire' fase toen men in het eigen kamp zovelen zag sterven), maar zij mochten over het algemeen vertrouwen dat die genterneerden met wie zij zich verbonden voelden, niet van het betrokken eiland waren verdwenen - was men in leven gebleven, dan zou men, zo werd verwacht, na de bevrijding (daaraan werd niet getwijfeld) elkaar weer spoedig terugzien. Ten aanzien van de krijgsgevangenen lag dat anders. In de meeste vrouwen- en kinderkampen op Java en Sumatra werd bekend dat grote groepen krijgsgevangenen naar elders waren gevoerd, zij het dat het vrij lang kon duren voordat men daarvan de eerste berichten kreeg. Met betrekking tot de in mei '42 uit Belawan naar Birma getransporteerde krijgsgevangenen kregen de vrouwen in Poeloe Brayan begin juli het eerste bericht: 'dat onze mannen boven Rangoon zijn', noteerde T. van Eyk-van Velsen.

8I2

CORRESPONDENTIE

'Ze behoeven niet hard te werken en het klimaat moet behoorlijk zijn. Het bericht komt van werklui die met de boten zijn meegevaren en nu zijn teruggekomen. Eindelijk weten we nu zeker waar ze zijn." Alle bijzonderheden waren onjuist - even onjuist was wat men in Poeloe Brayan eind december '42 hoorde: 'dat de krijgsgevangenen in Bombay zijn. De Chinezen zouden ze hebben bevrijd." Negen maanden later, september '43, kwamen de eerste briefkaarten - kaarten die eenjaar tevoren geschreven waren: 'Ik huilde en lachte tegelijk. Anderen omhelsden me en waren erg blij voor me. De kaart komt uit Moelmein, in Birma, en is in het Engels geschreven in blokletters en de handtekening waar je de meeste waarde aan hecht. Mijn man is gezond en verdient 10 cent per dag. Daar werkt hij voor. Hij schrijft dat ik goed voor mezelf moet zorgen. De kaart is verleden jaar geschreven. Maar 0, ik ben zo blij. Hij schrijft ook de namen van onze vrienden uit Medan, dus zijn ze met elkaar. Ik kan niet schrijven wat voor een gevoel ik heb. Het is of je dichter bij me bent, schat ... Er zijn ook veel dames die niets hebben ontvangen. Dat is heel erg sneu ... Wat een happy day voor ons. Ik geloof welhaast de gelukkigste dag van mijn leven.' Drie maanden later, eind december '43, kwam een tweede kaart die zeven maanden onderweg was geweest ('de hele dag ... ga je naar je kennissen toe om hem te laten zien. Alleen voor vrouwen die nog niets hebben gehad, is het wel beroerd'"), begin augustus '44 een derde die in januari in Thailand was geschreven. Drie berichten dus in meer dan drie jaar van scheiding. Is dat een gemiddelde geweest? Dr. van Velden houdt het voor 'een hoge uitzondering'. De algemene indruk is dat talrijke vrouwen pas na geruime tijd vagelijk vernamen dat hun mannen waren weggevoerd en dat zij nadien in het geheel niets van hen hoorden. In Lampersari kwam pas in juli '43 bericht binnen dat de echtgenoten van twee er genterneerde vrouwen in november '42 in Singapore waren overleden ('het hele kamp is ontdaan'v) en in november '43 kwamen n kaart uit Japan en 'allerlei briefkaarten van mannen die nu in Thailand zitten' ('het is een hele schok dat nu blijkt dat er werkelijk mannen zijn weggevoerd van Java. Iedereen is er vol varr'") - van Carla van Berkurns

1 Van Eyk-van Velsen, p. 28 (5 juli 1942). 2 A.v., p. 57 (27 dec. 1942). 'A.v., p. 86 (3 I aug. 1943). 4 A.v., P: 95 (27 dec. 1943). 5 Helfferich-Koch, p. 98 (18 juli 1943). 6 A.v., p. II2 (16 nov. 1943).

813

GENTERNEERDEN

vader arriveerde evenwel het eerste bericht pas in maart '45, uit Mandsjoerije. Overlijdensberichten werden niet steeds geloofd. In het kamp Tjihapit (Bandoeng) werden begin november '43 berichten rondgedeeld dat talrijke mannen op Flores waren overleden - veertien dagen later evenwel arriveerde er een elandestien briefje uit het krijgsgevangenenkamp Tjimahi: 'Geloof de doodsberichten uit Flores niet', en nog iets later vernamen genterneerden die aan de omheining contact hadden gehad met inheemsen, dat alleen de gouverneur-generaal en enkele andere hooggeplaatsten van Java waren weggevoerd, 'maar', zo noteerde een genterneerd meisje wier vader op Flores zou zijn bezweken, 'de andere krijgsgevangenen niet, Thailand, Birma, enz. zijn gefingeerde namen. Zenuwoorlog?" 'We praten weinig over onze mannen die ons toch al zo na aan het hart liggen', schreef H. Helfferich-Koch in Ambarawa.
'Voor velen van ons is het gescheiden moeten leven in de misschien moeilijkste jaren van ons leven een zo pijnlijke, schrijnend bittere opgave, dat we die maar heel slecht verwerken kunnen. Gescheiden moeten zijn van elkaar, terwijl je beloofd hebt elkaar bij te staan, te helpen, lief te hebben in voor- en tegenspoed, in ziekte en gezondheid, totdat de dood je scheidt. Het is iets dat zo indruist tegen vooralons gevoel van rechtvaardigheid, dat het maar beter is er niet over te praten en zelfs te pogen er niet aan te denken. Soms is het helemaal maar beter, niet teveel te denken. Dat heb je echter niet altijd in je macht. Soms begint aarzelend toch een van ons over haar man, alsof ze er hardop over peinst. Hoe hij misschien veranderen zal, wij veranderen immers k? Lichamelijk en geestelijk! Of je ooit van elkaar vervreemd zou kunnen raken in deze omstandigheden? Vreselijk denkbeeld. We verwerpen dit allen heftig en onmiddellijk. Dat kn niet! Maar diep in ons hart lijkt het idee ons niet eens zo vreemd, helaas. Of hij gezond zou zijn? Of hij tegen het harde leven zou kunnen? En dan: kan hij wel voor zichzelf zorgen en hoe vinden we elkaar ooit terug? Nee, laten we nu maar niet denken."

Bange vragen trachtte men te verdringen.

*
H. S. Kabel: 'Dagboek' (IC, dagboek 60), Uittreksel, p. 4. Helfferich-Koch,

P91.

'WE

PRATEN

WEINIG

OVER

ONZE

MANNEN'

En hoe ging het met de familie en vrienden in bezet Nederland? De meeste genterneerden ontvingen geen enkel bericht van hen. Sommigen kregen in maart '45, anderen nog later, telegrammen of Rode Kruis-berichten uitgereikt die uit' 42 dateerden; die berichten waren in '44 op Java aangekomen maar daar hadden de Japanners geen haast gemaakt om ze aan de geadresseerden te doen toekomen. Een enkele keer deed deze post er korter over - de kortste termijn die wij in de beschikbare gegevens hebben gevonden, is anderhalf jaar geweest. Voor verzending naar Nederland kon door enkelen in februari '45 een telegram worden opgegeven, maar die gunst was strikt gerantsoeneerd. In een van de kampen te Banjoebiroe (bezuiden Semarang) waar toen misschien duizend vrouwen genterneerd waren, mochten zeven een telegram opgeven, in Lampersari mochten van misschien tweeduizend genterneerde vrouwen vijftien dat doen. Hoe men de keuze gemaakt heeft, weten wij niet. Overigens is, voorzover bekend, geen van de opgegeven telegrammen in Nederland aangekomen.

*
Het spreekt vanzelf dat vele genterneerden pogingen ondernamen om hun isolement te doorbreken: er werden briefjes naar buiten en levensmiddelen naar binnen gesmokkeld. In de 'civiele' fase verleenden veelal inheemse politie-agenten hun medewerking, zulks tegen betaling in geld of goederen, in de 'militaire' was men afhankelijk van de betaalde medewerking van Japanners, Koreanen of heiho's. Daarnaast (wij maakten er al melding van) was er sprake van clandestiene ruilhandel met inheernsen dwars over de kampomheining, het gedkken, en soms ook kropen genterneerden in het donker het kamp uit of handelaren het kamp in. Al die clandestiene handelingen waren in de 'militaire' fase moeilijker dan in de 'civiele' - in beide fasen konden door de Japanners harde straffen worden opgelegd, hetzij aan de smokkelaars onder de genterneerden (het kwam menigmaal voor dat bovendien het gehele kamp werd gestraft), hetzij aan de inheemse smokkelaars. In het vrouwen- en kinderkamp Poeloe Brayan bij Medan leidde dat tweemaal tot incidenten, waarbij telkens een genterneerde arts, mej. dr. J. J. Einthoven, een belangrijke rol speelde. 'Zij was', schrijft Leffelaar, 'de zestig al gepasseerd, maar zij beschikte over de energie van een getergde.' Eens, toen in het begin van de internering de Japanners van

815

GENTERNEERDEN

het kampkantoor weigerden speciale pasjes te geven aan vrouwen die voor een medische behandeling naar Medan moesten gaan (dat was toen nog geoorloofd), raakte haar geduld uitgeput: 'Met haar blote vuist sloeg zij een ruit uit de deur, opende van binnen uit het slot, trad binnen en schreeuwde de Japanners toe dat zij niet eerder het bureau zou verlaten voordat de passen waren uitgereikt. De vergunningen werden uitgeschreven ... Het is aan vrouwen als dokter E[inthoven] dat Nederland tot grote dankbaarheid en eerbied verplicht is." Omstreeks midden '43 nu werden van een Brits-Indir die op smokkel betrapt was, door de Japanners de nagels uitgetrokken. Vervolgens werd hij aan een paal bij de poort vastgebonden. Dokter Einthoven liep met een verpleegster naar de man toe, maakte hem los en gaf de inheemse kampbewaker opdracht, de poort voor hem te openen. Aldus geschiedde. Toen stormde een gewapende Japanner het kampkantoor uit, 'zijn geweer in aanslag op dokter E. en de verpleegster gericht. Zij negeerden zijn geschreeuw en liepen door. Toen de Japanner ... hen sommeerde halt te houden, gaven zij elkaar een hand en draaiden zich om. 'Schiet, schiet maar', zei dokter E. Maar ook toen schoot de Japanner niet. Hij liet het geweer zakken, vloekte en liep besluiteloos naar het kantoor terug.? De Brits-Indir bleef vrij. In oktober '43 werd in ditzelfde kamp een inheemse smokkelaar in het kampkantoor bewusteloos geslagen, buiten onder de kraan gelegd en telkens als hij bijgekomen was, weer bewusteloos geslagen. Verontwaardigde vrouwen liepen toe, enkele honderden. De Japanners kwamen naar buiten, n met een knuppel. Die knuppel werd hem ontrukt en een van de vrouwen bracht hem er een gapende wond mee toe op zijn schedel. De man rende het kantoor binnen, kwam met een machinepistool terug, 'maar hij schoot niet', aldus Leffelaar, 'misschien omdat een vrouwelijke arts, dokter E., hem ... tegemoet trad, haar armen uitgespreid, en hem uitnodigde op haar te schieten als er geschoten moest worden." De Japanner droop af. Toen een paar uur later een Japans militair detachement verscheen, werden zestig kampbewoonsters als gijzelaarsters opgesloten in een klein lokaal: 'de Japanners wilden weten wie de knuppel had gehanteerd. Na een week werd die naam door een van de gijzelaarsters prijsgegeven. Degeen die de slag had toegebracht, dokter Einthoven
1

H. L. Leffelaar.

Leven op rantsoen, p. 146.

A.v., p. 145.

' A.v., p. 140,

816

KAMPSMOKKEL

en nog twee andere genterneerden werden in de gevangenis te Medan opgesloten - daaruit keerden slechts drie vrouwen: dokter Einthoven en de twee anderen, in het kamp terug. Het gebeuren leidde er niet toe, dat de Japanners zachtzinniger gingen optreden. In januari '44 persten zij in Poeloe Brayan een inheemse goudsmokkelaar een bekentenis af door zijn handen en voeten in kokende olie te stoppen. 'Sommigen van ons', noteerde een genterneerde, 'hebben hem gezien, hij werd door zijn vrienden in een stoel gedragen. Weleven hier weer in de Middeleeuwen." Geheel in tegenstelling tot dit alles kwamen in oktober '44 een tweehonderd genterneerde mannen uit het gebied van Medan in een kamp te Aik Pamienke terecht, d.w.z. in de koeliebarakken van een Franse rubberonderneming, waar de corrupte commandant, een Koreaan, de kampsmokkel graag toeliet. 'Deze man', schreef Klooster ('Willem Brandt'),
'is bevriend met een Chinese handelaar die elke dag komt kijken of de commandant niet iets voor hem te koop heeft: kleren, sieraden, koffers, alles is goed. De commandant laat onze kampleiders komen en vraagt offerte. Wij ... bieden broeken en hemden, klokjes en tassen aan en noemen de prijs. De Jap2 legt er een flink percentage voor zichzelf boven op en de artikelen gaan naar de Chinees. Deze betaalt ons ... in voedingsmiddelen, tabak enz., tegen werkelijk niet al te hoge prijs. En wij kunnen nagenoeg alles krijgen, tot zeep en tandenborstels toe ... Het gevolg van dit alles is, dat wij meer dan voldoende voeding krijgen" -

de haves lieten er de have-nots in delen. Enkele andere gegevens over de smokkel hebben wij voorts met betrekking tot de interneringskampen in Bandoeng. Een van de gewezen bestuursambtenaren aldaar, A. F. Holm, die er, zoals wij in hoofdstuk 5 vermeldden, in geslaagd was, van april '42 af een groot transportbedrijf op te bouwen, begon in het kamp waarin hij zich begin december' 42 had moeten aanmelden, met het naar buiten smokkelen van briefjes en het naar binnen smokkelen van geld, medicijnen en voedsel. Zijn contactpersoon buiten het kamp was een Indisch-Nederlandse vrouw, een mevrouw van der Waals. Het werd een heel bedrijf waarbij de meest vertrouwde krachten van zijn transportonderneming ingeschakeld waren. Alles ging tegen betaling: kampbewakers moesten omgekocht, bood-

Van Eyk-van Velsen, p. 98 (IQ jan. 1944). lem Brandt: De gele terreur, p. 161.
I

2 Bedoeld wordt: de Koreaan.

' Wil-

817

GENTERNEERDEN

schappers gehonoreerd zijn naoorlogs verslag,

worden.

'De vrouwenkampen',

aldus Holm

lil

'konden we in, dankzij het feit dat we verhuizers waren en ook verhuizingen naar binnen het kamp verrichtten. Waren er toevallig geen verhuizingen, dan hadden we altijd nog onze speciale 'overklim-jongens'. We hadden werkelijk uitstekende jongens, Indische' en Ambonnese, trouw, met lust voor avontuur en bang voor niets." Een half jaar lang ging alles goed: Holm kreeg tal van goederen het kamp binnen, 'tot zelfs flessen wijn op mijn verjaardag toe en, last but not least, elke week een overzicht der buitenlandse radio-uitzendingen? - begin juni '43 liep het mis. De PID arresteerde mevrouw van der Waals, en de bij de smokkel betrokken employs van Holms onderneming, hijzelf en zijn vijf belangrijkste boodschappers (vier inheemse politieagenten en de inheemse magazijnmeester van zijn kamp) werden tien dagen later door de Kenpeitai opgehaald. De vijf inheemsen werden tot gevangenisstraf veroordeeld, de meeste overigen (ook mevrouw van der Waals die 'op schitterende wijze' geholpen was door een inheemse inspecteur van politie)" werden na enige tijd vrijgelaten en Holm werd in februari' 44 door een inheemse rechter tot twee jaar gevangenisstraf veroordeeld, louter wegens het verspreiden van valse geruchten. Zo was n smokkelorganisatie opgerold - andere bleven actief, zowel in Bandoeng als in Tjimahi, dat in februari '44 interneringskamp werd. Drie maanden later, eind mei, werden, schreefBouwer in zijn dagboek, 'zes distributrices van clandestiene briefjes, afkomstig uit het Tjirnahi-karnp, door Indonesirs aan de Kenpeitaiverraden en gearresteerd. De zaak dreigt een sneeuwbal te worden en als het grootste deel der arrestanten (en zij die onherroepelijk nog gearresteerd zullen worden, want vrijwel iedere vrouw in de stad" heeft elandestien contact met de kampen) niet zijn mond houdt, wordt de halve stad afgeranseld. De verschillende beulen van de Kenpeitai, vergezeld van hun Indonesische knechtjes, rijden al in mooie auto's door de stad, voorzien van volledige lijsten. Ik zou een lange reeks van namen van Europese vrouwen kunnen opnoemen die in de afgelopen dagen zijn afgeranseld. De Kenpeitai blijkt vrijwel volledig op de hoogte te zijn van alle vertakkingen van het elandestien contact met de kampen en voorzover deze Gestapo dat niet is, neemt zij de gearresteerde distributrices in de auto's mee de stad door en weet haar wel op de een of andere

1 d.w.z. Indisch-Nederlandse 2 A. F. Holm: p.4. S d.w.z.: Indisch-Nederlandse vrouw

'Verslag', p.

2.

A.v.

A.v.,

818

KAMPSMOKKEL

manier te dwingen de adressen aan te wijzen. Zelfs de pseudoniemen waaronder de correspondentie werd gevoerd, zijn bekend ... In het burgerkamp te Tjimahi zijn drie distributeurs van retourpost uit de stad ook gearresteerd. Ook het 'duikboot-contact' met [de gevangenis] Soekamiskin schijnt ontdekt te zijn." Deze actie ten spijt werd de smokkel ten behoeve van het vrouwenen kinderkamp Tjihapit voortgezet: spek, olie, eieren, boter en andere levensmiddelen bleven het kamp bereiken. 'Deze artikelen', aldus in haar verslag diegene die van maart '44 tot mei '45 als kampleidster optrad, 'werden via de riolen en de omheining door Indonesirs in de nacht binnengesmokkeld. De prijzen waren zeer hoog, zodat slechts een kleine kapitaalkrachtige groep hiervan kon profiteren." Het 'bedrijf' was in handen van enkele groepen, die geen inmenging duldden, hierdoor ontstonden soms hevige botsingen. De Japanse leiding heeft dikwijls getracht, deze handel de kop in te drukken, maar is hierin nooit geheel geslaagd' ook hier waren er onder die japanners die meededen: er werden door hen 'herhaaldelijk horloges, vulpenhouders, tennisrackets en dgl. tegen levensmiddelen geruild." Tegenstellingen als in Tjihapit deden zich ook in het grote kamp (vroeger van het IVde en IXde bataljon) te Tjimahi voor. Een daar genterneerde vroegere assistent-resident, B. de jong, meende dat van de kampleiding weinig uitging om aanvullende levensmiddelen naar behoeften te verdelen, zodat 'honderden de hongerdood stierven', en ergerde zich eraan dat die leiding anderzijds bij het tegengaan van de kampsmokkel japanse dreigementen overnam: nadat de Kenpeitai in mei ,45 een grote smokkelhandel had ontdekt die 'zeker met medeweten van de met het toezicht belaste japs' was bedreven, liet de kampleiding alle particuliere voorraadjes, ook de kleinste in beslag nemen en liet zij een verklaring voorlezen die inhield dat elke smokkelaar 'inderdaad de doodstraf verdient" - die straf is er overigens in de maanden die nog volgden, nooit opgelegd.

*
1 Bouwer: 'Dagboek', p. 251 (31 mei 1944). 2 Vrouwen dus die geld of kostbaarheden hadden achtergehouden. 3 M. H. Diepeveen-Lindner: 'Verslag van het vrouwenkamp Tjihapit van maart 1944 tot mei 1945 (I febr. 1946), p. 13 (IC, 34961). B. de Jong: 'Verslag' (I mei 1947), p. 4 (ARA, Alg. Seer., Eerste zending, XXII, 45,

924).

819

GENTERNEERDEN

Eerder vermeldden wij dat, toen bepaald moest worden hoe Rode Kruispakketten moesten worden verdeeld onder de krijgsgevangenen en burger-gevangenen van diverse nationaliteiten, die zich in japan en de door japan bestuurde landen bevonden, de Nederlandse regering er door gebrek aan informatie niet in was geslaagd, de in Indi genterneerden als volwaardige gevangenen erkend te krijgen. Het gevolg hiervan was dat van de weinige zendingen welke door japan werden toegelaten, een relatief veel te klein aantal pakketten voor de genterneerden in Indi werd bestemd. Er zijn, zoals wij in ons vorig hoofdstuk uiteenzetten, slechts vier zendingen geweest: twee via Loureno Marques (een in juli, een in september '42), n via Goa (oktober '43), n via Wladiwostok en Nakhodka (november '44). Slechts van de eerste en tweede zending via Loureno Marques en van de zending via Wladiwostok en Nakhodka zijn pakketten in Nederlands-Indi aangekomen: de eerste keer een deel van ca. 10000 voedselpakketten (afkomstig van het Amerikaanse, het Canadese en het Zuidafrikaanse Rode Kruis) welke in eerste instantie in Singapore aan de wal waren gezet, de tweede keer ca. 56000 voedselpakketten (afkomstig van het Britse, het Zuidafrikaanse en het Australische Rode Kruis), de derde keer (het transport met de 'Awa Maroe', die op de terugvaart door een Amerikaanse onderzeeboot tot zinken werd gebracht) ca.49 000 voedselpakketten (hoofdzakelijk afkomstig van het Amerikaanse Rode Kruis, maar mede gefinancierd door de Nederlandse regering) die in maart '45 in Priok werden gelost. De aankomst van die pakketten betekende overigens niet dat zij aan de krijgsgevangenen en genterneerden werden uitgereikt: de japanners eigenden zich het veruit grootste deel toe, met inbegrip van de meegezonden medicijnen, het kon jaren duren voordat de krijgsgevangenen en genterneerden inderdaad pakketten ontvingen en de pakketten van de 'Awa Maroe' kwamen niet verder dan java. In de interneringskampen werden de eerste pakketten pas uitgedeeld in de periode mei-augustus '44, omstreeks twee jaar nadat zij de japanners hadden bereikt: pakketten zowel uit de eerste als uit de tweede zending. Uit diezelfde twee zendingen werden ook pakketten uitgedeeld in maart '45. Vervolgens waren april en mei '45 de twee maanden waarin pakketten van de 'Awa Maroe' in verdeling kwamen. Wel te verstaan: van al deze zendingen kwamen de pakketten niet in alle interneringskampen terecht maar slechts in sommige. De kampen op Borneo en Celebes kregen niets, evenmin de kampen op Midden- en Zuid-Sumatra. In de kampen op Noord-Sumatra werden in juli en augustus '44 pakketten van de tweede zending uitgedeeld, maar slechts n vier-persoonspakket aan elke tien,

820

RODE

KRUIS-PAKKETTEN

vijftien of (Atjeh) vier-en-twintig genterneerden. 'Het is', schreef Klooster ('Willem Brandt') in zijn kamp te Belawan,
'de eerste maal dat wij iets horen van het Rode Kruis. Het bestaat dus nog en het weet dus dat wij bestaan. Er komen pakketten met chocolade, tinnetjes kaas en boter en vis, gedroogde pruimen. Het zijn pakketten, bestemd voor vier man, maar wij moeten zo'n pakket met tien man verdelen, de Japanner heeft het meeste gestolen."

'Wij hebben', aldus in juli '44 een genterneerde in het vrouwen- en kinderkamp Gloegoer bij Medan,
'een geweldige gave van het Amerikaanse Rode Kruis gekregen ... We wisten van geluk niet wat we moesten doen. Onze zenuwen konden we bijna niet bedwingen. Denk eens aan, na twee jaar weer chocola te krijgen en blikjes vlees, boter, zeep, poedermelk en jam - en ieder een pakje Chesterfield (sigaretten) of Camel, 20 stuks. Direct beginnen we sommige dingen te ruilen ... Blikjes moest je met drie, vier of zeven personen delen, maar we zijn erg dankbaar ... 0, weer koffie drinken met melk! We kunnen het nauwelijks geloven."

In het mannenkamp op Banka werden de Amerikaanse Rode Kruispakketten pas in oktober '44 uitgedeeld - althans wat daarvan was overgelaten. Gegevens over het uitdelen van de pakketten op Java bezitten wij slechts met betrekking tot enkele kampen. In mei '44 kregen in het vrouwen- en kinderkamp Lampersari (Semarang) telkens tien genterneerden n pakket ('allerwegen is er gesmuld'"), in Ambarawa III, waar 18 pakketten verdeeld moesten worden onder ca. achthonderd genterneerden, kreeg elk nog minder:
'het zesde deel van een blikje corned-beef, een half blikje boter, twee-en-eenhalve vierkante centimeter kaas, drie gedroogde pruimen, n vierkante centimeter chocolade, een mespunt pat, twee klontjes suiker - en wat goede, echte koffie! ... Och wat zijn we gelukkig! En onmiddellijk zijn we allemaal veel vriendelijker."

In het grote vrouwen- en kinderkamp Tjihapit te Bandoeng waren er eind mei '44 ca. I 500 pakketten voor ca.veertienduizend genterneerden;

, W. Brandt: De gele terreur, p. 149-50. 2 Van Eyk-van Velsen, p. II4 (13 juli 1944). 3 Boissevain, p. 148. 4 Helfferich-Koch, p. 133.

821

GENTERNEERDEN

het werd, aldus een dezer, 'een binnenhuis-feest. Wat hebben we dikwijls te~ elkaar gezegd: 'Als ze in Amerika eens wisten, hoeveel deze pakketten voor ons betekenen!' '1 In het kamp te Moentilan (tussen Magelang en Djokjakarta), waar ruim vierduizend vrouwen en kinderen genterneerd waren, eigenden de vrouwen die de kampleiding vormden (ten dele echtgenoten van marineofficieren uit Soerabaja) zich zoveel pakketten toe dat, toen de pakketten van de 'Awa Maroe' arriveerden, een blokleidster eiste dat zij alle in het openbaar zouden worden verdeeld - hetgeen toen geschiedde. In het mannenkamp Tjimahi was er n pakket voor elke acht genterneerden; de Amerikanen onder dezen kregen elk een heel pakket, maar dat accepteerden zij niet: ze deelden gelijk-op. 'Achteraf', aldus een der mannen, 'blijkt er veel gestolen te zijn, eerst door Japanners, dan door Indonesische politie, dan door eigen mensen? - wij herinneren er aan: veruit het meeste door de Japanners, die zich, zoals wij al in het vorige hoofdstuk vermeldden, van de eerste twee zendingen negen-tiende en van de 'Awa Maroe'-zending vijf-zesde toeigenden.

*
Sergeant-majoor de Haas die eind september '42 Java verliet en eind december Australi bereikte, was de eerste (en bleef de enige) die de Nederlands-Indische autoriteiten in Australi kon meedelen dat op Java de meeste Nederlandse mannen waren genterneerd en dat hun gezinnen alsook de krijgsgevangenen in grote materile moeilijkheden waren gekomen. De Nederlandse regering te Londen, die toen al in staat gesteld was, hulp te verlenen aan de kleine groepen Nederlanders die elders in het Japanse machtsgebied waren genterneerd", ging zich toen onmiddellijk moeite geven, geld naar Indi over te maken dat voor de genterneerde mannen, voor hun gezinnen en voor de gezinnen van krijgsge1 Verslag, 23 jan. 1946, NI, p. 413. 2 G. D. Bosman: Dagboek, Uittreksel, p. 9. 3 In Japan ontvingen de Nederlandse genterneerden voldoende zakgeld via de Zweedse Legatie, in Nanking-China via de Zwitserse consul-generaal te Sjanghai de tegenwaarde eerst van f 50, later van f IS per maand, op Hongkong via het Internationale Rode Kruis de tegenwaarde van f 75, later f 35 per maand en op de Philippijnen via de Zweedse vertegenwoordiger de langste tijd de tegenwaarde van f 100 per volwassene en f 50 per kind per maand. In Frans-Indo-China konden de genterneerden over hun eigen geld beschikken en in Thailand zorgde de Thaise regering goed voor hen en gaf de Zweedse consul hun een toelage.

822

GELDZENDINGEN

vangenen en van de naar Ceylon en Australi gevacueerde Indonesirs (ambtenaren en een aantal militairen, zowel van de marine als van het leger) bestemd was. Geschat werd dat ca. vijftienduizend mannen genterneerd waren, dat die genterneerden en de krijgsgevangenen ca. veertigduizend vrouwen en ca. acht-en-vijftigduizend kinderen hadden en dat er ca. zeshonderd achtergelaten gezinsleden van gevacueerde Indonesirs waren - in totaal wilde men dus hulp verlenen aan tegen de honderdveertienduizend personen. De Haas had gezegd dat er per gezin f 25 steun per maand nodig was - voor veertigduizend gezinnen zou men f I mln per maand moeten overmaken. Maar waren al die gezinnen wel genterneerd? Men ging er van uit dat dat niet het geval was en voorts dat de genterneerden voor hun kost en inwoning niet behoefden te betalen. Al die onzekerheden leidden tot het besluit, zowel de genterneerden als de niet-genterneerden per persoon f ro per maand te zenden: een bedrag dus van ruim f I mln oftewel (naar de laatste wisselkoers van de Indische gulden) ruim 150000. Had die opzet verwezenlijkt kunnen worden, dan had de regering aan alle genterneerden een hoogst belangrijke hulp geboden - die hulp aan Indi evenwel werd door de Japanners tegengehouden. Het voorstel voor een eerste proefzending van 50000 werd in mei '43 via de Zweedse gezant aan Tokio voorgelegd. Tokio vroeg in juni om nadere inlichtingen: hoe wilde de regering die 50 000 verdeeld zien? Prompt werd geantwoord dat vier-vijfde op Java, de rest in de Buitengewesten zou kunnen worden verdeeld. Nadien liet Tokio niets van zich horen. Vervolgens stelde de regering in februari' 44 voor, door bemiddeling van Zweden 50000 over te maken. Tokio ging hier accoord mee en vroeg om overmaking in Zwitserse francs. Hier had de Nederlandse regering geen bezwaar tegen - wl drong zij er op aan, zo volledig mogelijk inlichtingen te krijgen over de besteding van het bedrag: zij wilde zekerheid hebben dat de Japanners het inderdaad verdeelden. Injuni '44 ontving de Zweedse regering 50000; zij deed de tegenwaarde in Zwitserse francs toekomen aan de Yokohama Specie Bank te Tokio en het gevolg was dat de Japanse autoriteiten in het marinegebied en in de legergebieden in augustus werden gemachtigd, 50000 in Nederlands-Indische guldens onder de genterneerden te verdelen. Inlichtingen over die verdeling kreeg de Nederlandse regering niet - zij zond desondanks in april '45 opnieuw 50000 naar de Zweedse regering. Die gelden kwamen niet verder dan Stockholm, omdat de Japanse militaire autoriteiten in de Nanjo Tokio hadden doen weten dat verdeling van die tweede 50000 de inflatie in Indi zou doen toenemen. Nu, dat was nonsens - die

GENTERNEERDEN

autoriteiten hadden er kennelijk bezwaar tegen om opnieuw de consignes van Tokio, d.w.z. van de minister van buitenlandse zaken, op te volgen. Behalve die eerste 50000 werd nog geld naar Indi gestuurd door een ander kanaal, nl. via het Vaticaan. In maart '44 had Tokio goedgekeurd dat het Vaticaan 23 000 zou doen toekomen aan de Britse genterneerden in de Nanjo - de Nederlandse regering kreeg twee maanden later bericht dat via het Vaticaan 50000 in Zwitserse francs mocht worden overgemaakt ten behoeve van de Nederlandse genterneerden. In juli ontving het Vaticaan de 50000 - waarom het bedrag pas in maart '45, d.w.z. acht maanden later, via de Apostolisch Delegaat in Tokio de Japanse autoriteiten bereikte, is niet duidelijk. In die tijd werden nog andere plannen voor financile hulp besproken waarbij de Zwitserse gezant te Tokio de centrale rol zou spelen, maar geen daarvan werd verwezenlijkt: Tokio deelde in juni '45 aan de gezanten van Zweden en Zwitserland mee dat financile hulp aan genterneerden (en krijgsgevangenen) niet langer mogelijk was: er was, werd gezegd, in het Nanjo-gebied op de vrije markt niets meer te koop. De hulpgelden zijn inderdaad in Indi uitbetaald, zij het in nogal ongelijke mate. Op Borneo kreeg het vrouwen- en kinderkamp te Bandjermasin, waar ca. zeventig vrouwen en negentig kinderen genterneerd waren, f 600, in de twee vrouwen- en kinderkampen op Celebes (een daarvan was Kampili) kreeg elke genterneerde f 50, in de twee mannenkampen elk f 16. Al dat geld mocht niet besteed worden. Daarentegen kregen de Nederlandse genterneerden op Brits-Borneo ruim f ISO per persoon en daarvoor konden zij voedsel kopen. Op Sumatra varieerden de per genterneerde uitbetaalde gelden (uitbetaald uit de eerste 50000) van f 8 tot f 14 per persoon en daarop volgden later nog 'collectieve' bedragen, geput uit de 50000 die het Vaticaan had ontvangen - voor al deze gelden konden levensmiddelen worden gekocht, behalve op Sumatra's Oostkust waar zij bij een Japanse bank werden gedeponeerd. Op Java kregen de genterneerden in een aantal kampen in de periode november '44-maart '45 f 8 tot f 10 per persoon, in andere kregen zij zelf niets in handen. Hier werd ook het via het Vaticaan overgemaakte bedrag verdeeld, waarbij men overigens in veel kampen (voorzover bekend: slechts in vrouwen- en kinderkampen) niet geld kreeg maar schoenen, 'schoenen van de Paus', heette het. In sommige kampen kwamen grote bedragen ter beschikking, bijvoorbeeld in het vrouwen- en kinderkamp Tjideng op I augustus '45, twee weken voor Japans capitulatie, bijna f 130000, ca. f 12 per genterneerde. In tegenstelling tot wat zij met de hulp-goederen deden, hebben de

GELDZENDINGEN

Japanners zich de hulp-gelden niet toegeigend. Wel hebben zij geweigerd, een deel van de financile hulp aan de niet-genterneerde Indische Nederlandrs te doen toekomen. 'De redenen hiervoor', aldus dr. van Velden, 'liggen voor de hand. Hun aantal was zo groot en ze woonden zo verspreid, dat de administratie die een dergelijke verdeling met zich had meegebracht, niet in verhouding zou hebben gestaan tot het geringe bedrag van de gift.' De Japanners hadden evenwel een nog veel belangrijker motief: hun politiek was (het bleek al uit de poging tot inschakeling van Indische Nederlanders in de AAA-beweging), de Indische Nederlanders tot Aziaten te maken en 'giften van de Nederlandse regering of het Rode Kruis zouden de nadruk hebben gelegd op hun Nederlanderschap en hun 'apartheid'" - 'apartheid' in een Aziatisch milieu. Veel geld kregen de genterneerden dus niet maar de psychologische betekenis van de gearriveerde bedragen was even groot als die van de pakketten: als 'wonderen' werden zij gezien, schrijft dr. van Velden, 'als bijna niet te geloven bewijzen dat er nog een buitenwereld bestond, waarin men aan hen dacht." Het isolement werd even doorbroken.

*
Als pijnlijk werd dit isolement vooralook ervaren doordat men zo weinig berichten kreeg over het verloop van de oorlog. Aanvankelijk kon men in de vrouwen- en kinderkampen op Java radio's meenemen maar die waren 'gecastreerd' en moesten bovendien spoedig worden ingeleverd. Geschiedde dat met alle toestellen? Neen, in talrijke kampen wist men er wel een of twee achter te houden", en in de mannenkampen waren in de regel wel enkele technici die er in slaagden, met binnengesmokkelde onderdelen een ontvanger te construeren. De genterneerden werden evenwel veelvuldig verplaatst en dan was het moeilijk, een radiotoestel mee te nemen. Toen het kamp van het IVde en IXde bataljon in Tjimahi

I Van Velden, p. 163. 2 A.v., p. 158. 3 In het grote vrouwenen kinderkamp Lampersari (Semarang) werd n toestel achtergehouden, een groot apparaat, dat door de bezitster telkens als er een Japanse inspectie dreigde, in het donker verborgen werd in een grote kist die in een bergplaats bovenop een stapel lege koffers stond, 'allemaal uiterst simpel', aldus een der genterneerden, 'zoals de meeste geniale plannen, maar er was een flinke dosis moed ... voor nodig, dit eenvoudige plan ten uitvoer te brengen.' (Boissevain, p. 225).

GENTERNEERDEN

als mannen-interneringskamp ging fungeren, was er bijvoorbeeld aanvankelijk geen toestel maar de daar mede genterneerde Chinezen zetten er een in elkaar en verborgen het in het lijkenhuisje dat de Japanners, bevreesd als zij waren voor besmetting, niet waagden te betreden Jacques de Kadt stelde op grond van de aldus ontvangen berichten een beknopt dagelijks nieuwsbulletin samen dat vermenigvuldigd en aan bepaalde vertrouwensmannen doorgegeven werd. Het kamp van het XV de batalj on te Bandoeng bezat een radio die in een stoel gemonteerd was. Wij nemen voorts aan dat bij clandestiene contacten met Indische N ederlanders en Indonesirs die niet genterneerd waren, ook wel eens nieuws over het oorlogsverloop werd vernomen. Voor een beperkte nieuwsvoorziening zorgden de Japanners: in '43 door op Java eerst inheemse bladen tot de karnpen toe te laten en vervolgens enkele exemplaren ter beschikking te stellen van het weekblad Voice of Nippon, dat wij al in het vorige hoofdstuk noemden - van begin '44 af gingen die exemplaren niet langer naar de vrouwen- en kinderkampen toe. De Voice of Nippon gaf hoog op van Japans overwinningen maar er werd in '43 ook in vermeld dat Itali had gecapituleerd; daarentegen werden in '44 de Geallieerde landingen in Normandi verzw_egen.Eind '44 werd dit weekblad opgeheven - nadien kwamen af en toe exemplaren van een Japans dagblad dat in het gehele Nanjo-gebied verscheen, de Nippon Times, sommige kampen binnen, zowel op Sumatra als op Java. In november '44 stond daar in dat de Duitsers vrijwel heel Frankrijk hadden moeten prijsgeven. Tenslotte slaagde men er in menig kamp in, af en toe of met regelmaat, al was het maar korte tijd, een exemplaar in handen te krijgen van het Japanse dagblad dat op elk van de grote eilanden in de archipel werd 'uitgegeven, en was er dan in het betrokken kamp n genterneerde die Japans kon lezen, dan was dat voldoende om er enig idee van te krijgen hoe het er met de oorlog voorstond. Zeker, de Japanners beweerden herhaaldelijk dat zij de gehele Amerikaanse Pacificvloot tot zinken hadden gebracht, eerst bij de Gilbert- en Marshalleilanden, toen bij de Marianen, daarna bij de Philippijnen - het enige dat men daaruit afleidde was dat de bevrijders naderden en dus voortdurend sterker werden. Dat laatste kon ook afgeleid worden uit pamfletten, uitgeworpen door in Australi geposteerde bommenwerpers. Veel van die pamfletten (wij zullen er in deel I I C meer over schrijven) richtten zich tot de Indonesirs, maar bij vier gelegenheden werden speciale propagandavluchten ondernomen om o.m. in het Nederlands gestelde pamfletten af te werpen: in

826

PROPAGANDAVLUCHTEN

de nacht van 9 op IQ november '43 door een vliegtuig van de Amerikaanse luchtmacht boven Soerabaja, vervolgens driemaal door bommenwerpers van de Militaire Luchtvaart van het Knil: op 24 september '44 in de ochtendschemering boven de Preanger, Buitenzorg en Batavia, op 28 januari '45 in de ochtend o.m. boven Soerabaja en Semarang en tenslotte op 21 juni '45 (van Morotai uit) boven Zuidwest-, Midden- en Noord-Celebes. De in november '43 boven Soerabaja afgeworpen pamfletten (pamfletten met een persoonlijke boodschap van de Onderbevelhebber Strijdkrachten Oosten, schout-bij-nacht Koenraad, die tot zijn vertrek naar Australi marinecommandant in Soerabaja was geweest') hebben, voorzover bekend, de in de Darmo-wijk genterneerde vrouwen en kinderen niet bereikt maar tot hen en de elders in de stad genterneerde mannen is stellig het nieuws van de vlucht doorgedrongen. De tweede propagandavlucht: die van 24 september '44, was succesvol: boven de Preanger en Batavia wierpen de twee toestellen die op de romp en onder de vleugels brede rood-wit-blauwe banen toonden, in totaal 300 000 pamfletten af, de meeste met oorlogsnieuws, vo oral oak over de Geallieerde luchtlandingen in Nederland die de 17de waren begonnen, maar ook pamfletten met boodschappen van luitenant-generaal van Oyen en van van der Plas. De bedoeling was dat pakketten met in het Nederlands gestelde pamfletten in en bij Bandoeng zouden worden afgeworpen boven het grote vrouwen- en kinderkamp Tjihapit en de Soekamiskingevangenis en in Batavia boven het vrouwen- en kinderkamp Tjideng, het krijgsgevangenenkamp van het Xde bataljon en twee gevangenissen. Het voor Bandoeng bestemde toestel kon het doelgebied niet bereiken, o.m. omdat Japanse jagers in de lucht waren, en wierp zijn pamfletten elders in de Preanger af maar het voor Batavia bestemde toestel wist al zijn opdrachten uit te voeren - welk effect dit had op de Japanners en de met hen samenwerkende Indonesische nationalisten, zullen wij in hoofdstuk II beschrijven. Het toestel vloog laag; het werd door krijgsgevangenen en genterneerden duidelijk gezien en beide groepen kregen pamfletten in handen. Van Batavia zuidwaarts vliegend nam het toestel te Buitenzorg het paleis van de gouverneur-generaal van geringe hoogte

I Koenraad vloog zelf in de betrokken bommenwerper mee; deze wierp ca. 50.000 pamfletten af. 'Vandaag', zo stond o.m. in zijn boodschap, 'vloog ik boven onze stad: weldra hoop ik weer door de straten te lopen en mijn vrienden terug te zien. Hebt geduld!' (Tekst van het pamflet in J. Zwaan: Nederlands-Indi 194-1946, dl. II, p.

I73)

GENTERNEERDEN

onder vuur - er hing aan een mast een grote Japanse vlag die bij het optrekken bijna werd meegenomen. Bij de derde propagandavlucht, 28 januari '45, werden pamfletten afgeworpen boven tal van plaatsen: Soerabaja, Madioen, Soerakarta, Semarang, Magelang, Djokjakarta. Het toestel dat de vlucht uitvoerde, had bijna 300000 pamfletten aan boord. Naar Semarang onderweg passeerde het de interneringskampen te Ambarawa - dat daar dergelijke kampen lagen (de eerste al sinds december '42!), was de NederlandsIndische autoriteiten in Australi onbekend, maar de commandant van de laag vliegende B-25 kon zien dat duizenden vrouwen en kinderen samenstroomden en hem toewuifden - hij bleef twintig minuten lang boven de kampen cirkelen en wierp er ca. IQ 000 in het Nederlands gestelde pamfletten af. 'De ontroering, de vreugde, de opgewondenheid, het onbeschrijfelijke geluksgevoel dat in ons hart opwelt, doet ons', zo beschrijft H. Helfferich-Koch de reacties in Ambarawa VI, waar toen meer dan drieduizend vrouwen en kinderen genterneerd waren,
'al/es vergeten. En plotseling is het hele kamp n troep zingende, wuivende, juichende, met de armen zwaaiende, zelfs dansende en schreiende vrouwen met kinderen op de arm, wijzende: 'Dr, dr, zie je het? Een Hollands vliegtuig, een Hollander!' Elkaar omhelzende, op de schouder kloppende moeders, roepende met hoge, overslaande stemmen: 'Kijk toch, kijk toch, we zijn niet vergeten, ze weten dat we hier zijn! Er is nog een Hollandse weermacht, er zijn nog Hollanders vrij ... Nu komt onze papa gauw!' '1

Niet anders was de reactie in het vrouwen- en kinderkamp Lampersari (Semarang), waar men van de neerdwarrelende pamfletten ('we hadden ze wel uit de lucht willen trekken'") enkele exemplaren kon oppakken van vier verschillende: in het Engels, in het Chinees, in het Maleis en in het Nederlands, 'en daar stond op', noteerde Carla van Berkum, 'dat ze bij een landing' (in het gebied van MacArthur) 'nog veel steun hebben gehad van de Inlanders, dat dezen als n man achter hen gestaan hebben en of wij dit nou ook willen doen, want dat betekent ook de bevrijding van Indonesia! Mieters, Knal." Van de vierde propagandavlucht, die van
21

juni '45 naar Celebes,

Helfferich-Koch, p. 181.

Boissevain,p.212

'

Vermeer-vanBerkum,p. I02-03.

PROPAGANDAVLUCHTEN

weten wij slechts dat enkele van de toen afgeworpen oranje pamfletten in het vrouwen- en kinderkamp Kampili zijn terechtgekomen: zij brachten het bericht dat heel Nederland was bevrijd en dat koningin Wilhelmina er was teruggekeerd. Aan wat wij omtrent deze vier vluchten konden meedelen, voegen wij nog toe dat, naar wij aannemen (ook hier zijn geen gegevens over), de aanvallen van de Geallieerde bommenwerpers op de aardolie-installaties te Palembang, december '44 en januari '45, aan de genterneerden in dat gebied bekend zijn geworden. Dat staat vast voor de overeenkomstige aanvallen op Belawan en op de scheepvaart in Straat Malakka; de eerste, uitgevoerd op 4 januari '45, deed een van de genterneerden in haar dagboek schrijven: 'Zou dit eindelijk het begin van het einde zijn ?', Reikhalzend keek men naar dat einde, naar de bevrijding uit.

*
Onvermijdelijk was het dat het verlangen naar de bevrijding telkens weer leidde tot de meest optimistische geruchten. Men vindt ze in verscheidene kampdagboeken vermeld. Zo werd in het vrouwen- en kinderkamp Poeloe Brayan bij Medan op 14 juni '42 ('42, niet '43 of '44!) rondverteld dat Britse strijdkrachten op de Nederlandse kust waren geland. 'We geloven het nog niet zo direct', noteerde een der genterneerden,
'maar zijn toch vol hoop. Ze maken het nog mooier en men zegt dat Den Haag al bezet is en dat ze in Holland aan het vechten zijn. Het moet waar zijn. 15juni ... Plotseling hoor ik door het huis galmen: 'Holland is vrij!' Ik spring overeind. We worden er wit van. Zou het heus waar zijn, ik kan het niet geloven. Ze vertellen me dat ze al met oranje op lopen in het kamp en de kinderen met feestpetjes. Dat vind ik te voorbarig. Er komen immers zoveel geruchten binnen . . . . Een klap op ons hoofd, het bericht blijkt onwaar te zijn dat Holland vrij is. Een ieder is nu down. Ik geloofde het gelukkig niet, dus is het voor mij niet zo erg."

Vijf dagen later:

Van Eyk-van Velsen, p. 125.

A.v., p. 22-23.

GENTERNEERDEN

'Een man met band die langs fietste', moet geroepen hebben dat de Engelsen maar 70 mijl van Berlijn verwijderd zijn' -

zou datwaar zijn? En was het waar dat de in mei uit Belawan afgevoerde krijgsgevangenen waren teruggekeerd?
'Pang, een klap op je hoofd. Voor de zoveelste keer zijn de berichten niet waar dat onze mannen terug zijn en dat de Engelsen 70 mijl van Berlijn af zijn. Het is de laatste keer dat ik me over dergelijke berichten zal opwinden'> -

maar wie zich dat voornam, gaf zich toch veelal weer gewonnen wanneer een nieuwoptimistisch gerucht de ronde deed. Twee jaar later, eind april-begin mei '44, werd in hetzelfde kamp binnen n week rondverteld dat Sumatra omsingeld was door 400 Geallieerde oorlogsbodems, dat de Geallieerden bij Palembang en in Atjeh waren geland, dat er een wapenstilstand in Europa was en dat Hitler naar Zwitserland was gevlucht. In het vrouwen- en kinderkamp Brastagi daarentegen, waar al in februari '43 gezegd was dat Duitsland de strijd had gestaakt, werd pas in oktober '44 rondverteld, dat dat land 'echt' gecapituleerd had (en in januari '45 dat 'de Verenigde Staten van Europa opgericht' waren, koningin Wilhelmina en prinses Juliana 'afstand gedaan' hadden en er 'in Rome zwaar geconfereerd' werd over het einde van de oorlog in de Pacifi? Carla van Berkum schreef in Lampersari op I4 juni 1944 in haar dagboek dat daags tevoren bericht ontvangen was,
'dat er een slag bij Batavia was. En naderhand heeft een zeker iemand iets verteld wat ze van de Nip zelf gehoord heeft en dus 90% kans van waarheid heeft, waarover iedereen helemaalopgewonden was."

Precies twee maanden later, I4 augustus '44, waren


'de berichten weer daverend. Europa vrij, Hitler dood, de Parindra opgepakt", etc. Als het maar allemaal waar is, dan krijgen de voorspellingen toch gelijk. We zijn dankzij dit alles in een daverende stemming. Ik heb vanmorgen nog gauweven een tekening van de brits gemaakt, anders kom ik daar niet meer aan toe en Mammie en ik zijn als hazen aan onze bevrijdingscostuums begonnen. We zijn

, een Nippot/-werker 2 Van Eyk-van Velsen, p. 24. 3 Toeter-Teunisse: Dagboek, Uittreksel, p. I, 3, 5, 7. 4 Vermeer-van Berkurn, p. 33-34. 5 Wij nemen aan dat bedoeld is: de Indonesische nationalisten zijn door de Japanners gearresteerd.

GERUCHTEN

allemaal in de veronderstelling Nou ik hoop het maar.'! Ruim vijf maanden

dat we eind augustus-begin

september vrij zijn.

later, begin februari

'45:

'Het nieuws is goed. Madoera is in onze handen, vliegveld bij Malang ook. Soerabaja en Malang plat, enz. Ze schieten al aardig op. Deze maand nog komen we vrij." 4 maart '45: 'Dagboek, we zijn vrij! Verder kan ik niets zeggen, maar het is zo!! Ik ben tante Cor om de hals gevlogen. 0, ik kan het niet beseffen. Het is nog zwaar geheim, maar absoluut 100 %. Ik barst ... Het gerucht gaat dat het ons de 8ste meegedeeld wordt.' 5 maart. R[oosevelt] heeft vannacht gesproken en heeft ons gefeliciteerd met de wereldvrede!" En dat tussen 8 en II m[aart] de Nippen terugtrekken onder vrijgeleide. Stelje voor! Toch ben ik benieuwd of we de 8ste wat te horen krijgen. o zeg, ik hoop het maar . . . . 8 maart. Er zijn gister tien hoge Nippen in het kamp geweest ... En toen werden de hantsjo's" opgeroepen bij mevrouw van der Poel en toen moesten ze zeggen dat alle geruchten van jongens die terugkwamen ... enz., dat die niet waar zijn enz. Maar dat we vrij zijn, is wl waar, dat kunnen ze mij niet wijs maken, want dat is 100 %, dus geen gerucht. En juist nu ze dit heeft laten zeggen, geloof ik er weer in. Eerst kon het er niet in, maar nu wel, nu twijfel ik niet meer . . . . I I maart ... De wapenstilstand (het was geen vrede) is weer afgesprongen." Zo ging bij vele genterneerden de stemming op en neer: opgetild door een golf van optimistische geruchten, viel men telkens weer in het golfdal als die geruchten niet uitkwamen. Had die wisseling een ongunstig effect op het weerstandsvermogen? Vermoedelijk niet. Gegeven de overtuiging dat Japan verslagen zou worden, waren de golftoppen belangrijker dan de golfdalen. De meesten konden eenvoudig niet leven zonder het optimistische gerucht: 'bedwelming, hoopgever, verlosser',

1 Vermeer-van Berkum, p. 42. 2 A.v., p. I06 (3 febr. 1945). 3 t.W. 8 maart '45, de derde verjaardag van de capitulatie van Kalidjati. Teruggekeerd van de conferentie van jalta had president Roosevelt op I maart '45 het Congres toegesproken en daarbij uiting gegeven aan zijn verwachting dat ter conferentie een veilige basis was gelegd voor harmonische naoorlogse samenwerking met de Sowjet-Unie. 5 barakhoofden 6 Vcrmeer-van Berkum, p. 121-22, 124. .
4

GENTERNEERDEN

schrijft Rudy Verheem, 'voortkomend uit de combinatie van isolement, wanhoop en hoop; zonder kritiek opgeslurpt, een reukloos gas dat overal doordrong'[ - reukloos maar inspirerend. 'Ik ben er zeker van', aldus Leffelaar, terugziend op zijn ruim drie jaar internering op Sumatra, 'dat er een groot aantal mensen mr gekrepeerd zou zijn, als wij niet voortdurend met de meest dwaze berichten overstroomd waren geweest.' Anderen hebben zich in precies dezelfde geest geuit. 'Ik zag', aldus D. M. G. Koch, 'kampgenoten sterven van niets dan heimwee naar de vrijheid. Onverantwoordelijk vond ik de houding van enkele 'realisten' die een minstens driejarig gemis van de vrijheid voorspelden", want waar het in de gegeven omstandigheden op aan kwam was de stemming zo opgewekt mogelijk te houden, desnoods tegen alle waarschijnlijkheid in' werd Koch gevraagd hoe lang de internering woordde hij 'steevast: nog drie maanden." nog zou duren, dan ant-

*
Voor de meesten heeft de internering omstreeks driejaargeduurd en van die drie was het laatste jaar, waarin zoveel honger geleden werd en men zoveel kampgenoten zag bezwijken, veruit het moeilijkste. 'Na midden '44 begon men', aldus dr. van Velden in een meer persoonlijke passage (zij was genterneerd in Tjideng) 'zijn interesse in de meeste zaken te verliezen. Indien men nu' (haar studie verscheen in '63) 'op de internering terugziet, hadden voordien dagen nog een zeker eigen stempel, maar daarna wordt alles een grauwe massa. Van mijzelf kan ik zeggen dat ik mij van de laatste twaalf maanden niet herinner, wanneer en in welke volgorde zich verschillende gebeurtenissen afspeelden. De laatste weken moeten eindeloos lang hebben geleken. Toen ik na jaren op een dodenlijst van Tjideng van 1945 de overlijdensdata van kennissen en huisgenoten zocht, bleken ze niet te zijn overleden in 'april of mei, maar allen in de laatste drie weken voor de Japanse capitulatie. Hoewel ik weet dat deze data juist zijn, blijft in mijn herinnering hun dood maanden voor het einde liggen."

Rudy Verheem: Bevrijding zonder bevrijders, p. 42. realisten. 3 D. M. G. Koch: Verantwoording, p. 240-41.
1

2 .

De Kadt was een van die , Van Velden, p. 4II-12.

832

VROUWEN-

EN

MANNEN

KAMPEN

Drie jaar ontbering en vervuiling, drie jaar isolement en gebrek aan privacy, drie jaar gedwongen samenzijn met talloze onbekenden - het vergde geestkracht om zich aan te passen en staande te houden. Het viel allen die een Westers bestaan als de enige voor hen mogelijke levensvorm zagen, over het algemeen moeilijker dan diegenen die het vermogen hadden om zich aan een Oosterse levensvorm aan te passen; het viel, over het algemeen, intellectuelen ('verscheidenen van hen raakten', aldus dr, van Velden, 'geheelontredderd') moeilijker dan, zoals dat heette, ongeletterden (die 'soms als een rots in de branding standhielden' '); het viel, over het algemeen, mannen moeilijker dan vrouwen. Leffelaar die, hoe jong ook, een goed opmerker was, kon, van een vrouwenen kinderkamp (Poeloe Brayan) naar een mannen- en jongenskamp overgebracht (Unie-kampong, later Belawan Estate, nog later Siringoringo), beide soorten kampen vergelijken. 'Ofschoon', schreef hij, 'het optreden van de vrouwen ... over het algemeen van meer karakter getuigde dan dat van de mannen, was de sfeer in Poeloe Brayan er minder gezond dan in het mannenkamp en waren onderlinge verhoudingen er slechter. Men was er naijveriger ... Ook komt het mij voor dat er een grotere haatdragendheid was. Vond er in het mannenkamp een twist plaats, dan was die na een uitwisseling van schuimende woorden of na een lichamelijk treffen voorbij. In het vrouwenkamp, waar een handgemeen tot de zeldzaamheden behoorde, bleef een onenigheid vaak lang nagisten en kon een onbelangrijk verschil van mening het karakter van een langgerekte vete krijgen." 'Opvallend' noemde hij het dat de genterneerde vrouwen veel aan occultisme deden, hetgeen hij in de mannenkampen slechts 'bij wijze van gezelschapsspel' tegenkwam.' Algemeen: 'Als ik de vrouwenkampen overzie en mijn indrukken samenvat, kom ik tot de globale conclusie dat men er moreel minder ver is afgezakt dan de mannen in hun kampen. Natuurlijk, ik herinner me genoeg vrouwen die om de drie woorden 'godverdomme' zeiden, die gapten ofheulden [met de Japanners], maar desondanks bleef er een zekere gereserveerdheid bestaan en, om het woord nu maar te laten vallen, een zekere trots. Men zou dit kunnen toeschrijven aan de kinderen voor wie zij de verantwoordelijkheid droegen en voor wie zij op z'n minst nog een schijn van eerbaarheid ophielden. Maar in de mannenkampen hebben ook kinderen gezeten. Voor hen ging daar het respect voor de dingen die wij nu weer hoog stellen, verloren ... Als er al sprake van een fatsoenverplichting tegen de jeugd is geweest, dan had deze voor de mannen het zwaarst
I

A.v., p. 397.

H. L. Leffelaar: Leven op rantsoen, p. I48.

A.v., p. I52.

GENTERNEERDEN

behoren te wegen. De vrouwen hebben in ieder geval zo lang mogelijk aan normale standaarden vastgehouden. Zij hebben dat gedaan met grote zelfopoffering en een moed waartegen het gedrag van vele mannen vaal afstak.'!

Dat 'de fatsoenverplichting jegens de jeugd' ook voor de mannen 'het zwaarst (had) behoren te wegen', mag juist zijn, maar daarbij moet bedacht worden dat de vrouwen hun eigen kinderen bij zich hadden en dat heel veel jongens in mannenkampen terechtkwamen waar, doordat hun vader krijgsgevangene was, vreemden voor hen dienden te zorgen. De aanwezigheid van die jonge kinderen heeft aan het leven van vele genterneerde vrouwen, en niet alleen van de moeders onder hen, inhoud en zin gegeven: zij konden in de interneringskampen, zij het onder grote materile moeilijkheden, een groot deel van hun als normaal gevoelde vrouwelijke taak voortzetten. Bovendien was de vrouw in die tijd over het algemeen gewend, zich te schikken naar de wensen van haar man - dat zich onderschikken tastte haar eigenwaarde niet aan, terwijl alleen al het ondergeschikt-zijn aan de Japanner voor vele mannen moeilijk te verdragen was. Dan moesten in elk kamp huishoudelijke werkzaamheden worden verricht - voor de meeste vrouwen de normaalste zaak van de wereld, voor de meeste mannen iets ongewoons. Ook viel het vrouwen gemakkelijker dan mannen om zichzelf met de primitiefste middelen enigermate schoon te houden en, in het algemeen, niet af te glijden tot een staat van verwaarlozing die leiden kon tot een apathie waar de dood op volgde. Misschien moet men aan dit alles nog toevoegen dat de Japanners (en de hen imiterende Koreanen) over het algemeen in de vrouwen- en kinderkampen minder hard optraden dan in de rnannenkampen." Er zijn Japanners geweest die, aldus dr. van Velden, 'nog tijdens en ook na de oorlog (verklaarden) dat ze niet goed tegen de vrouwen opkonden en zich geen raad met hen wisten.' Opvallend is het dat het in enkele vrouwen- en kinderkampen tot protestdemonstraties kwam tegen de hongerrantsoenen (van protesten tegen het door de Japanners mishandelen van kampsmokkelaars maakten wij al melding). Zulk een demonstratie, waarbij een Japanner met een stok geslagen werd, leidde er in een van de kampen bij Medan toe dat veertig vrouwen zonder eten of drinken werden opgesloten totdat na drie dagen de naam van degeen die de stok had gehanteerd, werd
! A.v., p. r61. 2 Jegens jonge kinderen traden sommige Japanners soms met een zekere vertedering op.

VROUWEN-

EN

MANNENKAMPEN

prijsgegeven - zij zat bij de bevrijding nog in de gevangenis. In Brastagi verlieten eens ca. vierhonderd vrouwen uit protest het kamp - de Kenpeitai haalde ze terug en strafte de leidsters met een afranseling en twee weken detentie. Dergelijke demonstraties zijn ons uit de mannenkampen niet bekend. Waren de vrouwen dan weerbaarder en, van hun getergdheid uit, soms roekelozer? Wellicht. Een feit is, en het wijst in de richting van die grotere weerbaarheid alsook in die van de betere aanpassing, dat, zoals al vermeld, in de internering twee- tot driemaal minder vrouwen overleden zijn dan mannen.

*
Hebben wij in de vorige paragraaf van dit hoofdstuk een beeld gegeven van de algemene aspecten van het kampleven op zichzelf, in deze lichtten wij n hoogstbelangrijk aspect toe: het isolement. De genterneerden kregen vrijwel geen berichten door over allen die hun dierbaar waren, en kwamen die berichten wl, dan waren zij minstens anderhalf, soms drie jaar tevoren afgezonden; Rode Kruis-pakketten, op zichzelf hoogst welkom, werden slechts bij schaarse gelegenheden uitgedeeld; als gevolg van de tegenwerking van de Japanse autoriteiten in het Nar~.io-gebied arriveerde de financile steun waarvoor de regering zich van een vroeg stadium af moeite had gegeven, pas heellaat - zij was bovendien slechts een druppel op een gloeiende plaat; van het verloop van de oorlog hadden de genterneerden geen duidelijk beeld en dat droeg er toe bij dat velen telkens weer geloof hechtten aan absurde geruchten; ondanks dit alles evenwel bleven zij, globaal gesproken, van een zekere weerbaarheid getuigen (de vrouwen over het algemeen iets sterker nog dan de mannen), zij het dat in de laatste fase van de internering bij velen een apathie de overhand kreeg die vooral gevolg was van de schrikbarende voedselnood. Ongeveer een op de zes genterneerden is bezweken en de meeste van die sterfgevallen hebben zich voorgedaan in die laatste fase van de internering. Natuurlijk, er werd ook buiten de kampen honger geleden - waar het evenwel op aankomt is dat de Japanse militaire autoriteiten die vr I april '44 indirect, nadien direct verantwoordelijk waren voor het wel en wee der genterneerden, als gevolg van hun vorderingen over voldoende eigen voedselvoorraden beschikten.

GENTERNEERDEN

Er zijn, wij herinneren er aan, in heel Indi 225 oorden geweest waar korte oflange tijd genterneerden waren gehuisvest - elk van die oorden, wij wezen er al op, had een aparte geschiedenis, zoals ook elk van de bijna honderdduizend genterneerden in die bittere jaren een eigen lot te dragen had. In ons algemene werk hebben wij moeten streven naar het bieden van een algemeen beeld waarin ontwikkelingen en incidenten in bepaalde kampen alsmede ervaringen en reacties van individuele genterneerden louter een illustratieve functie hadden. Kunnen wij nu dit hoofdstuk afsluiten? Neen. Er zijn enkele kampen in de Buitengewesten geweest die speciale aandacht verdienen en op Java hebben zich in de interneringspolitiek van de Japanners ontwikkelingen voorgedaan welke wij in het voorafgaande niet konden behandelen maar die toch uitbeelding verdienen: het interneren van groepen die aanvankelijk niet genterneerd werden, de opheffing van het 'kolonisatie-kamp' Kesilir, de aparte behandeling van de Joodse genterneerden en het bijeenbrengen en afzonderen van de vooraanstaande Nederlanders waartoe de hoogsten in rang van de genterneerde bestuursambtenaren behoorden. Op dit alles willen wij nu dieper ingaan.

Enkele bijzonderheden - Buitengewesten


Wij begonnen dit hoofdstuk met de beschrijving van wat zonder twijfel het minst slechte interneringskamp in Nederlands-Indi is geweest: het vrouwen- en kinderkamp Kampili bij Makassar. Nu de algemene misre waartoe de karnpen afzakten is geschetst, kan men eens te meer constateren hoeveel er afhing van de taakopvatting der Japanse kampcommandanten. Voor de commandant van Kampili, sergeant Jamadji, golden dezelfde instructies als voor de andere commandanten - hy' wenste ze op een correcte wijze toe te passen. De meeste andere commandanten alsook hun superieuren elders in de Grote Oost en op eilanden als Java en Sumatra legden die instructies, voorzover daarin een goede behandeling werd voorgeschreven (men denke aan het algemene reglement dat begin november' 43 van het departement van oorlog in Tokio uitging), naast zich neer en getuigdenjegens lot en lijden der door hen geminachte genterneerden van een verregaande mate van onverschilligheid. In de inleiding van dit hoofdstuk wezen wij er al op dat van de mannen en oudere jongens in de Minahassa, ca. honderdzestig, niet minder dan

CELEBES

zeventig zijn bezweken.' Had Kampili weinig slachtoffers, meer vielen er, nl. ca. veertig, onder de ca. zeshonderdvijftig mannen en oudere jongens die op Zuidwest-Celebes werden genterneerd: tot oktober '44 in kazernes, vervolgens in de smerige loodsen van een verlaten varkensmesterij waar een dysenterie-epidemie ca.vijf-en-twintig genterneerden deed bezwijken, tenslotte van mei '45 af, toen MacArthurs troepen op Tarakan waren geland, in een kamp in een vochtig en kil ravijn, hoog in de bergen, waar veel te weinig ruimte was (twee vierkante meter per persoon) en veel honger werd geleden; 'de atoombommen', aldus een genterneerde," 'redden ons van de onvermijdelijke uitputtingsdocd."

*
Sumatra heeft, zoals eerder vermeld, het grootste aantaloorden gekend waar korte of lange tijd genterneerden opgesloten waren: 91 (Java 85).' De meeste van die oorden waren er niet in het minst op ingericht om grote aantallen genterneerden te herbergen, maar sommige waren,

1 Van de aldaar genterneerde ca. vierhonderd vrouwen en kinderen zijn acht-entwintig bezweken. Hoger nog dan onder de genterneerde mannen en jongens in de Minahassa zijn de relatieve verliescijfers geweest onder de genterneerden op Nederlands-Nieuw-Guinea van wie een deel naar Ambon werd gevoerd maar de meesten ter plekke bleven: ca. duizend Indische Nederlanders en Indonesirs (hulpkrachten van het Nederlands bestuur) alsmede ca. tweehonderd geestelijken en nonnen uit Australisch-Nieuw-Guinea, uit welke groepen (beschrijvingen van hun internering ontbreken) niet minder dan ca. achthonderd personen zijn bezweken. 2 Er is van dit mannenkamp een nauwkeurige opgave van de stand naar de verschillende natienaliteiten in februari '45: er waren toen bijeen 417 Nederlanders, 108 Indische Nederlanders, 4 Indonesirs, 20 Engelsen, 6 Australirs, 2 Amerikanen, 2 Canadezen, 1 Italiaan, 1 Duitser, 3 Belgen, 1 Deen, 2 Polen, 1 Roemeen, 1 Zwitser, 4 Chinezen, 16 Armenirs, I Irakees en 2 Arabieren. (A. Bikker: 'Verslag mannenkamp ZuidCelebes' (4 okt. 1945), p. 2 (IC, J2 708)). Ook dit mannenkamp heeft scherpe tegenstellingen gekend; 'sommige lui', aldus een katholieke broeder in zijn naoorlogs verslag, 'zaten dik in hun kleren en geld en anderen hadden slechts de kleren waarin zij gevangen genomen waren'; behalve in het laatste kamp werd veel gesmokkeld, 'de eerlijksten vroegen voor loon IO% van de opbrengst, maar er waren er ook die 40 tot 50% namen ... Het had alles veel beter en gemakkelijker gekund, als we niet zo veel egostische mannen hadden gehad, die liever anderen zagen doodgaan dan dat zij zelf hun versnaperingen wilden missen.' (NI, p. 416). 3 J. Prins: 'Rondom de Japanse capitulatie in Celebes' (z.j.), p. 6 (IC, 81 580). 4 Zie voor alle plaatsen die wij noemen, kaart XV op pag. 635.

GENTERN

EERDEN

schrijft dr. van Velden, 'vrij goed en niet te vol" - zij noemt speciaalo.m. de gezinskampen in Medan (de kampen der Nippon-werkers), het vrouwen- en kinderkamp te Pematang Siantar en het vrouwen- en kinderkamp te Brastagi dat, schrijft zij2, 'met zijn prachtige gebouwen en terreinen van de plantersschool en zijn uitstekend bergklimaat lange tijd de ster onder de vrouwenkampen (was).? Andere kampen waren uitgesproken slecht, zoals de gevangenis te Padang waar eerst ca. duizend mannen maar, na hun vertrek, oktober '43 naar een kamp in de bergen (barakken van een rubberplantage te Bangkinang), ca. drie-en-twintighonderd vrouwen en kinderen werden genterneerd die voordien in een missiecomplex ondergebracht waren. Die vrouwen en kinderen werden na enkele maanden eveneens naar Bangkinang getransporteerd, waar van de in totaal ruim vier-en-zestighonderd genterneerden tweehonderdzes-en-dertig stierven, bijna 4 % dus, en de meesten overigens ernstig verzwakt waren." Elders op Sumatra waren de verliespercentages veel hoger. Dat gold voor de genterneerden van Sumatra's Oostkust en vooral voor die van Zuid-Sumatra. Onder de genterneerden van Sumatra's Oostkust zijn de meeste slachtoffers gevallen in het laatste bezettingsjaar. In de vrouwen- en kinderkampen in dat gebied had men het in '44 al heel moeilijk, maar begin' 45 besloten de Japanners, alle genterneerden weg te voeren van de streken waar Geallieerde landingen werden verwacht. Ca. vierduizend genterneerde vrouwen en kinderen werden toen in de maanden aprilI Van Velden, p. 285. 2 A.v. 3 Dit kamp had aanvankelijk een leiding die uit mannen bestond. Er waren voorts de eerste maanden enkele tientallen inheemse bedienden. In juli '42 kwam er het eerste nummer uit van een gestencild kampblad, De lijdende vrouw, dat opmerkelijk openhartig was; in een gedicht, 'Opwekking', stond: 'De Jappen heersen hier met ruw geweId', en dit gedicht eindigde met de strofen: 'Met 't beeld van onze koningin voor ogen / kunnen wij nog menige smaad gedogen / Diep in ons binnenste weten we vast en wis / de Overwinning eenmaal de onze is!' (IC, 36416) 4 Naar verhouding zijn op Sumatra veel meer Indische Nederlanders genterneerd dan op Java maar van hen zijn in een aantal karnpen velen na enige tijd vrijgelaten. In Bangkinang evenwel waren er begin september '45 op een totaal van 3207 genterneerden 1289 Nederlanders en 1703 Indische Nederlanders (plus 85 Indonesirs en 29 anderen, t.w, Britten, Australirs, Canadezen en A.merikanen). ('Overzicht telegrammen van de Raptui. Sumatra, naar Ceylon', p. 2, IC, 8I4II). De eerste Rapwi-commandant die ter plaatse kwam, de Zuidafrikaanse majoor G. F. Jacobs, schreef later: 'De gemiddelde levensomstandigheden in de karnpen van Bangkinang waren wat beter dan in de meeste andere kampen. Ook de geestelijke toestand van de vrouwen stond op hoger peil. In het mannenkamp ... was het moreel echter slecht.' (G. F. Jacobs: Wedloop mel de moesson, p. II2).

SUMATRA

juli '45 overgebracht naar Aik Pamienke bij Rantauparapat, waar zich op opengekapte plekken in de rubberbossen primitieve barakcomplexen bevonden - in luttele maanden waren hier veertig sterfgevallen. De mannen die lange tijd opeengepakt hadden gezeten in kampen die wij in het voorafgaande al noemden zoals de Unie-kampong te Belawan en Belawan-Estate, werden in oktober '44, op twee groepen na die eerst naar Aik Pamienke werden overgebracht om daar de barakcomplexen voor de vrouwen en kinderen te bouwen, getransporteerd naar een nieuw kamp aan de rivier de Bila: Siringoringo - daar kwamen ook de twee groepen uit Aik Pamienke terecht.' Belawan-Estate, een verlaten tabaksonderneming waarvan de behuizing der koelies in de Nederlandse tijd door de arbeidsinspectie was afgekeurd, was al veel slechter geweest dan de Unie-kampong; vooral het z.g. hospitaal, een loods met kleine kamertjes waar getrouwde koelies met hun vrouwen hadden gewoond, was, aldus een der genterneerden,
"iets verschrikkelijks ... De grauwe wanden bedekt met een luguber schimmel en vuile vegen; op de grond de gore matrassen en de lakens die al in jaren geen zeep gezien hadden. De uitgeteerde, meest oudere mannen met hun grauwe baarden en ongekamde haren, gehuld in pyama's, waar de ellebogen doorstaken, vormden een beklagenswaardig geheel van hopeloze menselijke ellende."

Siringoringo evenwel, eveneens een verlaten rubberonderneming, waar uiteindelijk ca. vijftienhonderd mannen en ca. vijfhonderd jongens belandden, gaf nog veel meer ellende te aanschouwen. 'Het was', aldus Leffelaar,
'in vele opzichten een barbaars kamp. Overdag viel de hitte loodrecht uit de hemel op een open plek grond midden in het woud. De grond was in de droge tijd keihard en gebarsten. Er was nergens schaduw. De barakken waren opgetrokken van hout, met wanden van gevlochten bamboe waar de wind vrij spel door had.'

Toen de eerste groepen er in oktober '44 aankwamen na een martelende treinreis van anderhalve dag,
'stond het bos [evenwel) krom van de regen en de aarde sopte onder onze voeten De Britse genterneerden en een aantal Nederlandse prominenten werden in een apart kamp bij Rantauparapat opgesloten. 2 A. Visser: Een merkwaardige loopbaan.
1

Herinneringen

van een bestuursambtenaar in Nederlands-Indi/Indonesi,

1932-195

(1982),

p. 162-63.

GENTERNEERDEN

, Iemand met de stem van een in het nauw gedrevene, vroeg: 'Waar gaat dit heen?' 'Naar de hel', zei een stem naast hem, 'naar de hel, kerel', en het was alsof hij daarmee uitdrukking aan aller gevoelens gaf." Men bleek in Siringoringo bewaakt te worden niet door Koreanen of Brits-Indirs maar door inheemse hulpsoldaten van de Japanners ('Tuig, Slaat er op 10s'2), 'Het menu', aldus Klooster ('Will em Brandt'), 'is slechter dan het ooit was in het kamp van Belawan-Estate, , , Men kan niets kopen, ook niet via de smokkelhandel, want smokkelen is hier onmogelijk: er zijn nergens kampongs in de omgeving, Wij zitten opgesloten tussen de rivier en het moeras, ' , De gehele omgeving is zwanger van faeces-geuren: voor een goed deel gevolg van bacillaire dysenterie , , ' Er zijn reeds zeshonderd patinten, Ze kunnen niet allen in de ziekenloodsen, zodat de meeste dysenterie-lijders tussen de anderen blijven liggen en sterven in hun eigen vuil. 'Wij leven hier in een verdunde oplossing van elkanders poep, Dit is een zogenaamde faecale gemeenschap.' Aldus de dokter." Tot die gemeenschap behoorden, gelijk vermeld, ca, vijfhonderd jongens - hun laatste groep kwam pas het kamp binnen toen dat al enige tijd bestond: 'een lange rij van tweehonderd kleine scharminkeltjes', schreef later een genterneerde bestuursambtenaar: 'jongetjes van tien jaar, die bij de moeders, , , in de vrouwenkampen waren weggehaald, Het leken eerder jongetjes van zes of zeven jaar, zo klein en schriel zijn ze gebleven." De honger ging in Siringoringo steeds feller nijpen, Enig soelaas bood een regelmatige aanvoer van ruwe palmolie, ongezuiverd, 'de smaak is walgelijk, het product bevat zuren die niet iedere maag verdraagt. Maar voor ons', aldus weer Klooster, 'betekent deze olie de redding, Wij drinken het, neen wij zuipen het bij lepels VOL'6 Niet dat die toevoer kon voorkomen dat onderlinge diefstal veelvuldig voorkwam! Ook het bekendmaken van de namen der daders hielp niet. Er stierven in Siringoringo honderdtwintig genterneerden, de meesten aan malaria en geelzucht; de enige begraafplaats was een moerassig

, H.1.Leffelaar: Leven op rantsoen, p, 120-2I. 2 A.v" p, 164. ' Willem Brandt: De gele terreur, P: 174-75, J. J. van de Velde: Brieven uit Sumatra 1928-1949 (1982), p.119. 5 Maar ze waren 'merkwaardig handig en zelfstandig'; ze stopten veldmuisjes in kokende palmolie 'om die daarna lekker op te peuzelen, Ik hoorde dat ze ook de kat van de Japanse commandant al opgegeten hebben.' (a.v. P: 120). 6 Will em Brandt: De gele terreur, P: 187,
4

SUMATRA

terrein: als er een graf gedolven was, stond er een uur later een voet water
In.

*
Nu de genterneerden van Zuid-Sumatra. De in dit gebied genterneerde mannen, ca. negenhonderd (onder hen ca. honderdwintig aardolie-technici die eerst bij het herstel van de olieraffinaderijen bij Palembang hadden moeten helpen), werden in september '43 naar het eiland Banka overgebracht waar zij in de hofdplaats, Muntok, in de gevangenis en het quarantainestation werden opgesloten. Die overbrenging vloeide vermoedelijk voort uit het feit dat de Japanners in die tijd de verzetsvoorbereidingen van de Ambonnezen op het spoor waren gekomen, waarover wij in hoofdstuk 6 schreven. De levensomstandigheden in de gevangenis en het quarantainestation, waar ook nog ca. tweehonderd uitgehongerde genterneerden belandden die eerst elders op Banka opgesloten waren geweest (onder hen een Ambonnees, Louhanapessie, die pers als Nederlander behandeld wilde worden), waren deplorabel. 'Velen', aldus een overlevende van de scheepsramp van de 'Poelau Bras' (het schip dat op 7 maart '42 voor de kust van ZuidSumatra door de Japanners tot zinken was gebracht),
'begonnen te sukkelen aan malaria, dysenterie en avitaminose. Egosme vierde hoogtij ... sterfgevallen namen toe ... Enigen werkten in de keuken en verdienden daarmee wat extra voedsel ... Anderen namen corveediensten over tegen betaling, om in staat te blijven wat tabak of een kop koffie te kopen. De smokkelarij met de buitenwereld, soms via de Japanse of inlandse wacht, tierde welig. Een overhemd deed 4 kilo mais; horloges, vulpennen, trouwringen of juwelen waren buiten zeer in trek."

Van Muntok werden de mannen, voorzover nog in leven (tweehonderdnegen-en-vijftig waren bezweken), begin maart '45 naar Sumatra teruggevoerd: naar koelieloodsen op een verlaten rubberonderneming bij Loeboeklinggau, 'waar we', schreef de overlevende van de 'Poelau Bras', 'de laatste maanden van de oorlog doorbrachten in een toestand van uithongering? - hier stierven nog eens zes-en-negentig mannen.
1

Aangehaald in (Kon. Stoomvaart Mij. Nederland) J. W. de Roever: De Nederland in


2

de Tweede Wereldoorlog, p. 374-75.

A.v., p. 375.

GENTERNEERDEN

De genterneerde vrouwen en kinderen, bij elkaar ca. zevenhonderdtwintig personen, moesten dezelfde routes afleggen: ook zij werden uit diverse plaatsen naar Muntok overgebracht, pas in oktober '44 evenwel, en vervolgens een maand na de mannen, in april '45 dus, teruggevoerd naar Sumatra waar ook zij in de loodsen van de rubberonderneming bij Loeboeklinggau terechtkwamen. In beide gevallen was het transport een verschrikking. Heen werd gebruik gemaakt van kleine schepen, 'sommige bootjes', aldus dr. van Velden, 'hadden geen wc, n bootje was zo klein dat de honderd vrouwen die er op waren, de hele reis doodstil moesten blijven zitten." Het transport terug vergde zes mensenlevens. Voorts zijn in Muntok zes-en-zeventig en in Loeboeklinggau vijf-en-negentig vrouwen en kinderen overleden. In de kampen op Midden-Sumatra bezweek 10 % van de genterneerden (Noord-Sumatra 5 %), in die op Zuid-Sumatra (Banka inbegrepen) 37 %. Wij hebben maar weinig over die Zuid-Sumatra-groep kunnen schrijven - te weinig in verhouding tot de verschrikkingen die zij moest doorstaan. Trouwens: voor de genterneerden op Nederlands-NieuwGuinea en voor de in de Minahassa genterneerde mannen geldt hetzelfde. Er heeft zich in die laatste groepen geen Will em Brandt en geen Leffelaar bevonden en kampdagboeken zijn niet bewaard gebleven.

Enkele bijzonderheden -Java


Kenmerkend voor de interneringen op Java is, zoals uit hoofdstuk 5 bleek, de geleidelijkheid geweest. De eerste interneringen vonden plaats in Batavia waar in de eerste tien dagen van de Japanse bezetting vele hooggeplaatste Nederlanders Of in de Struiswijk-, Of in de Glodokgevangenis werden opgesloten: bestuursambtenaren, politiefunctionarissen, onderwijskrachten, leden van de rechterlijke macht alsook de officieren en de Nederlandse leden van de Stadswacht-Batavia, Ook maanden nadien bleef het interneren beperkt tot mannen: eerst de vooraanstaanden, nadien de overigen van zeventien tot zestigjaar, van wie slechts de Indische Nederlanders n die Nederlanders welke minder dan f 300 per maand verdienden, werden vrijgelaten. Daarenboven werden in juli '42 op Oost-Java ca. veertienhonderd Nederlandse en ca. duizend In-

Van Velden,

p. 308.

JAVA

disch-Nederlandse mannen gedwongen, zich te vestigen in het 'kolonisatie-kamp' Kesilir, niet ver van Java's uiterste zuidoostpunt.' De actie tegen de vrouwen en kinderen, voorzover zij als 'zuivere' Nederlanders geregistreerd waren (Belanda-totok), begon later: in oktober '42 moesten zij in Batavia, later ook elders hun intrek nemen in bepaalde oorden, veelal in stadswijken. In Batavia waren dat de nogal vervallen wijken Kramat en Tjideng maar in steden als Bandoeng, Semarang, Soerabaja en Malang waren daar relatief goede wijken voor aangewezen. De vrouwen en kinderen kwamen dus aanvankelijk in minder slechte interneringsoorden terecht dan de mannen voor wier behuizing aanvankelijk in hoofdzaak elf gevangenissen werden gebruikt - moeilijker werd het voor de vrouwen en kinderen, toen zij in de periode september '43-februari '44 geconcentreerd werden in Batavia, in Bandoeng, in Semarang alsmede in Ambarawa en Banjoebiroe. Op Oost-Java hadden zij toen de interneringswijken in Soerabaja en Malang moeten verlaten - de groepen uit Soerabaja en Malang kwamen in het kamp Lampersari (Semarang) aan met verhalen die jaloezie opwekten. 'Ze hadden het', noteerde G. Boissevain,
'in Malang erg goed: volop het kamp waar je van allerlei ren, medicijnen enz .... In Malang. Ook tot het laatste voeding te kopen." eten (als je tenminste kon kopen, een goed Soerabaja hebben ze toe geld en daardoor nog geld had), een passar in ziekenhuis, meerdere doktohet nog beter gehad dan in de mogelijkheid voldoende

*
De oprichting van het kamp Kesilir was de eerste aanloop geweest tot verwezenlijking van een denkbeeld van generaal Imamoera: Europeanen die hun inkomsten verloren hadden, mt hun gezinnen bijeen te brengen in een gebied waar zij door landbouw in hun levensonderhoud zouden kunnen voorzien. Die aanloop beperkte zich tot Oost-Java waar overigens het uitgekozen gebied voor kolonisatie ongeschikt was - de door de Japanners aangewezen kampleider, J. G. Wackwitz, had daar herhaaldelijk en met nadruk op gewezen maar al zijn waarschuwingen waren in de wind geslagen.
I Zie voor alle plaatsen die wij noemen, kaart XVI op de pag.'s 640-64I. vain, p. 131 (16 maart 1944). 2

Boisse-

GENTERNEERDEN

Kesilir begon met ca. vier-en-twintighonderd kolonisten: ca. veertienhonderd Nederlanders, ca. duizend Indische Nederlanders. Zou het daarbij blijven? Wackwitz kreeg spoedig te horen dat de Japanners op korte termijn het aantal tot ca. tienduizend wensten te vergroten. Nu, er kwamen er geen zes-en-zeventighonderd bij maar slechts ca. achthonderd, van wie de grootste groep, ruim vijfhonderd, bestond uit Nederlanders die eerst in een van de gevangenissen te Soerabaja genterneerd waren geweest - z~ arriveerden in mei '43 in Kesilir. Het kolonisatiegebied bood in de begintijd aan de er aankomenden een troosteloze aanblik. 'Verlaten bamboehuisjes doemen op', aldus de impressies van de Indische Nederlander Rudy Verheem die er in augustus '42 werd binnengevoerd, 'ingezakt enkele, andere afgebrand, haastig verlaten door de verdreven Javaanse bevolking ... De plaats van bestemming een leeg bamboehuis, de vertrekken gevormd door gevlochten wanden, bewoond reeds door medegevangenen, enkele weken eerder afgeworpen in de leegte. Zwijgende ontvangst, voor enkelen is nog plaats, in de verte staan hutten leeg voor de overgeblevenen. Barnboepalen, wanden, een dak van atap " grond van vastgestampte klei, een kaal erf, ongemerkt overgaand in de glooiende droge vlakte ... Een matje op de grond, wat kleren onder het hoofd, de slaapplaats; het leven teruggebracht tot het bestaan van de oorspronkelijke bevolking, armoedig en slovend hun leven doorbrengend in een afgelegen oord.' Hoe lang zou men op die godvergeten mannen' dwaalden er rond, plek moeten blijven? 'Sombere

'hun wereld verbroken, hun leven ontwricht, verbaasd over gevangenschap en verlies van heerschappij, onwennig te buigen voor oosterse heersers. Na jaren van bevelen en gehoorzaamd worden nu doelloos starend, krachteloos, slap, velen door gramschap en verdriet een snelle dood vindend in het verbanningsoord." Het kamp (waar in totaal vier-en-veertig genterneerden overleden) werd evenwel voller en tot de eerste aanvullende groepen behoorden verscheidenen die van twintig tot vijftig jaar oud waren en die, alle moeilijkheden ten spijt, de handen uit de mouwen wensten te steken: 'De verlamming en wanhoop van de eerste weken maakte plaats voor bedrijvigheid, men werkte voor zichzelf, voor eigen bestaan en welvaart, de hutten gedroogde palmbladeren Rudy Verheem: Bevrijding zonder bevrijders, p. 24-25.

KESILIR

werden hersteld, wegen verbeterd, de oogst mocht men houden en zelf verbruiken ... De energie van de bewoners zette zich om in gezondheid, dadendrang en optimisme kwamen terug en het verlaten stuk grond groeide uit tot een symbool van ontginning."

Wackwitz' energieke leiding droeg veel bij tot de betere stemming. Hij deed zijn best om de orde te handhaven. Er waren onder de genterneerden, aldus zijn rapport, 'veel slechte elementen' en er werd 'veel gestolen? - om die diefstal en andere misdragingen tegen te gaan richtte hij een kamppolitie op en deelde hij straffen uit (tot een maximum van drie weken kamerarrest). Hij richtte het kamp zo democratisch mogelijk in: elke behuizing kon een eigen kwartierleider kiezen, boven dezen kwamen hoofdkwartierleiders te staan en na enige tijd konden elke vijfhonderd genterneerden een lid kiezen voor een Raad van Advies die Wackwitz terzijde stond. Ook nog twee assistent-leiders trok deze aan: P. Cellarius, een staffunctionaris van het hoofdkantoor van de Handelsvereniging Amsterdam (de HVA) te Soerabaja, en de architect Lang uit Malang.' Er werd flink aangepakt. Hulpmiddelen welke men ontbeerde, werden van tijd tot tijd uit Soerabaja aangevoerd. Ook kwamen er karbouwen voor de bewerking van de sawahs. De oogst was goed: ter aanvulling op de Japanse rantsoenen kreeg men in Kesilir meer dan voldoende rijst. Ook vlees, groenten, suiker en klapperolie kwamen er genoeg. Dit alles vergde evenwel tijd - de eerste maanden waren moeilijk. Nadien, toen de angst voor de honger verdwenen was, brachten vele genterneerden ook de energie op voor allerlei vormen van ontspanning: er werd gevoetbald, gedamd, geschaakt en gebridged, er werden toneel- en muziekuitvoeringen gegeven en er werd veel gelezen (er was een flinke kampbibliotheek). Ook vonden elke zondag kerkdiensten plaats voor hervormden, gereformeerden en katholieken. Van belang was tevens dat de genterneerden niet volstrekt gesoleerd waren. Exemplaren van Asia Raya kwamen het kamp binnen (een kleine groep beschikte bovendien een tijdlang over een clandestiene radio) en correspondentie met familieleden was toegestaan, zij het slechts in het Indonesisch. Bovendien mochten de genterneerden goederen van hun familieleden ontvangen; 'het was verbazend', aldus Wackwitz, 'wat er
, A.v., p. 3I, 34. 2 J. G. Wackwitz: 'Rapport inzake de kolonisatie-Kesilir', p. 28. Deze werd, zoals in hoofdstuk 6 vermeld, midden juni '43 als lid van de groep-Koops Dekker gefusilleerd.
3

GENTERNEERDEN

op deze wijze binnenkwam: ... honderden fietsen' (die had men in het kolonisatiegebied dat ca. 2 500 ha groot was, bij uitstek nodig) 'doch ook talrijke stukken meubilair tot grote kasten toe." Sterker nog: ook bezoek was toegestaan en wel op de Iade van elke maand. Geen simpele zaak! Kesilir lag in een uithoek en de trein ging niet verder dan de plaats Bentjoeloek, vanwaar het nog vijf-en-dertig kilometer was naar het kamp: te ver om te lopen, maar men kon van Bentjoeloek uit met wagentjes tot op twee kilometer van Kesilir komen. Daags voor de Iade reed dan op Oost-Java een speciale trein, waarvan alleen, aldus een Nederlandse die in Malang woonde, 'de vriendinnetjes van de Jappen (en dat waren er toen al heel wat)' geen gebruik behoefden te maken, 'want die reden in de priv-auto van hun vrienden." Voor de overigen was het een lange reis", waarbij men, menigmaal uitgejouwd door inheemsen, soms ook bekogeld met eieren en rotte vruchten, gebruik moest maken van de laagste klasse der spoorwegen, de vierde, en waarbij men in de namiddag in Bentjoeloek aankwam. Daar kon men eten en in bamboeloodsen slapen en op de bezoekdag zette zich dan, nog in het nachtelijk duister, een lange stoet wagentjes in beweging. Elke bezoekster torste een pak mee, vooral met de levensmiddelen waaraan de genterneerden in die begintijd behoefte hadden. Het gepermitteerde bezoek duurde overigens maar heel kort: twintig minuten. Vele vrouwen liepen dan huilend naar de wagentjes terug - 'ook nu', aldus de Nederlandse, 'werden we uitgelachen en nagewezen door inlanders langs de weg ... Wij waren zeer onder de indruk van onze mannen: verwaarloosd, verweerd, verwilderd." Zevenmaal konden de bezoekende vrouwen (het waren er telkens vele honderden) de uitputtende tocht naar Kesilir ondernemen: de bezoekregeling werd evenwel op ra februari '43, de laatste bezoekdag, opeens geannuleerd, vermoedelijk omdat het tot de Japanners was doorgedrongen dat talrijke genterneerden van de bezoeksters vernomen hadden hoe het er volgens Geallieerde radioberichten met de oorlog voorstond.

*
I ]. G. Wackwitz: 'Rapport inzake de kolonisatie-Kesilir', p. 33. 2 M. Moscou-de Ruiter: Vogelvrij, p. 61. ' Enkele in Kesilir genterneerden waren van Midden-Java afkomstig - hun vrouwen reisden eerst naar Soerabaja en dan de volgende dag via Malang naar Bentjoeloek. 4 M. Moscou-de Ruiter: Vogelvrij, p. 42.

VAN

DEN

EECKHOUT

Hoe kregen de Japanners dat te horen? In het kamp, dat eerst door Japanse militairen, vervolgens evenwel door ca. tweehonderdvijftig jeugdige Indonesische politiemannen werd bewaakt (gecommandeerd door twee Japanners, 'twee zeer onhebbelijke en gemene individuen"), bevonden zich, zoals wij al in hoofdstuk 6 vermeldden, genterneerden die met Japan heulden: ca.veertig 'NSB'ers' en nog een tweede groep die uit pro-Indonesische Indische Nederlanders bestond. Dat die laatste groep naar voren kon treden, hing samen met het feit dat de Japanners in Kesilir de lijn doortrokken die z~ ook al elders hadden aangegeven: niet de Nederlanders maar de Indische Nederlanders hadden zij trachten in te schakelen bij de (in '42 uitgevoerde, Japans leiderschap onderstrepende) AAA-actie en in Bandoeng hadden zij bij de krijgsgevangenen een scheiding aangebracht tussen Nederlanders en Indische Nederlanders. Zo ook in Kesilir. Toen op 20 oktober '42 het toezicht op het kolonisatiekamp door het Japanse leger werd overgedragen aan het Japanse militaire bestuur, hield de nieuwe Japanse commandant, een kolonel, een toespraak waarbij de genterneerden in twee aparte groepen moesten aantreden: Nederlanders en Indische Nederlanders. En genterneerde was enige tijd tevoren, nadat hij in zijn behuizing een gesprek had gevoerd met enkele Japanners, opeens uit Kesilir verdwenen - deze man, Pieter Hendrik van den Eeckhout, kwam eind oktober, na de toespraak van de Japanse kolonel dus, in het kamp terug en zette daar onder de Indische Nederlanders een actie op touw die grote verdeeldheid wekte (en kampleider Wackwitz veel zorgen baarde). Van afkomst was van den Eeckhout een Indonesir: een Makassaar, die evenwel geadopteerd was door een Europeaan en daarmee diens naam en Nederlandse nationaliteit had gekregen. H~ had gevaren bij de marine en in '33 deelgenomen aan de rebellie aan boord van de 'Zeven Provincin'. Kort voor de oorlog had hij werk gekregen op het Marineetablissement te Soerabaja. Uit die stad was hij naar Kesilir getransporteerd en toen hij daar eind oktober terugkeerde, deelde hij aan Wackwitz mede dat hij in het Japans (dat hij, beweerde hij, op Borneo had geleerd) besprekingen had gevoerd met diverse Japanners; wat daar de inhoud van was geweest, wilde hij niet zeggen, maar dat werd spoedig duidelijk: hij bleek een stuk te hebben opgesteld waarin de ondertekenaars zouden verklaren dat zij graag uit de internering ontslagen zouden worden en dat z~ bereid waren, deel te nemen aan de opbouw van de 'Groot-OostAziatische Welvaartssfeer', en zulks dan niet als Indische Nederlanders,
1

J. G.

Wackwitz:

'Rapport inzake de kolonisatie-Kesilir',

p.

I I.

GENTERNEERDEN

neen: zij begeerden als Indonesirs aanvaard te worden. Ca. driehonderd Indische Nederlanders ondertekenden het stuk - het werd bij de Japanners ingediend. Effect had het niet, althans: de poort van Kesilir bleef ook voor de ondertekenaars dicht. Het gevolg was dat van den Eeckhout zijn actie aanscherpte: wilden de Japanners bewijzen voor de nieuwe gezindheid van hem en de zijnen, dan zouden ze die krijgen! Hij nam een Indonesische naam aan en ging zich Indonesisch kleden en ca. honderdvijftig gelijkgezinden volgden dat voorbeeld. Deze lieden spraken onderling slechts Indonesisch, studeerden Japanse liederen en het Indonesia Raya in en sierden zich met vierkante witte plaatjes waarop een rode bol was aangebracht - op die plaatjes stonden nog diverse rangaanduidingstekens, waarbij bleek dat van den Eeckhout zichzelf tot kolonel had gepromoveerd. De groep evenwel werd niet groter maar kleiner - en radicaler. In april '43 koos zij een naam: de Persaudaran Asia Golongan Indonesia (Aziatische Broederschap, Indonesische Groep), oftewel de Pagi - pagi is 'ochtend' in het Indonesisch. Nu, in die ochtend ging de zon voorlopig niet op, want van vrijlating van de Pagi-Ieden was geen sprake.' Midden '43 besloten de Japanners, Kesilir op te heffen. Het kamp als zodanig was door de inspanningen welke de kampleiding en vele genterneerden zich getroost hadden, een in de gegeven omstandigheden dragelijk oord geworden maar het kolonisatie-experiment was mislukt. Weer brachten de Japanners in beginsel een scheiding aan tussen Nederlanders en Indische Nederlanders: bijna zeventienhonderd mannen, hoofdzakelijk Nederlanders, werden in augustus naar de gevangenis te Banjoebiroe (Midden-Java) overgebracht vanwaar zij, na een hongerperiode, in februari '44 naar het kamp van het XVde bataljon in Bandoeng werden verplaatst, en een groep van ruim veertienhonderd hoofdzakelijk Indische Nederlanders, met inbegrip van de veertig 'NSB'ers' en een kleine honderd volgelingen van van den Eeckhout (onder wie acht N ederlanders) kwam in september eerst in de gewone gevangenis te Tangerang, even bewesten Batavia, terecht en vervolgens in de jeugdgevangenis aldaar. Ook Wackwitz arriveerde in Tangerang en werd daar, aldus een mede-genterneerde, 'op een weerzinwekkende wijze door een tiental agenten plus de Japanse kampleider afgerost? - hij was niet de

1 Er zijn in totaal uit Kesilir zeven-en-twintig genterneerden vrijgelaten maar niet omdat zij tot de Pagi-groep behoorden. Bovendien hebben de Japanners goedgevonden dat vijf-en-dertig door de medische dienst afgekeurde genterneerden huiswaarts keerden. 2 H. P. Goudriaan: 'Rapport' (27 nov. 1946), p. 2 (IC, 60779).

DE

'PAGI'

-GROEP

enige die er werd mishandeld, want verscheidene anderen werden, bijvoorbeeld wegens het spreken van Nederlands, door leden van de Pagi-groep verraden en vervolgens door Indonesische bewakers hardhandig gestraft. Ook in Tangerang trachtten de Japanners over de gehele linie een scheiding aan te brengen tussen Nederlanders en Indische Nederlanders : zij lieten aan die laatsten een vragenlijst voorleggen waarop men zich ten gunste van de 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer' kon uitspreken, en lieten bovendien doorschemeren dat wie zich aan hun zijde schaarde, wellicht zou worden vrijgelaten. Ca. tachtig Indische Nederlanders weigerden de lijst in te vullen en werden vervolgens aan de groep der Nederlanders toegevoegd - de anderen werden mt de leden van de Pagi-groep en de 'NSB'ers' naar het genterneerdenkamp in Tjimahi overgebracht. De Pagi-groep en de 'NSB'ers' wekten daar met hun aanmatigend gedrag veelonrust, maar nog voordat het jaar '44 ten einde was, werden de leden van beide groepen vrijgelaten; de 'NSB'ers' kregen van de Japanners diverse functies op economisch gebied en de leden van de Pagi-groep werden in september '44 ingezet om de Indisch-Nederlandse bevolkingsgroep als geheel te forceren tot een pro-japanse houding; hoezeer velen hunner zich vervolgens misdragen hebben, zullen wij in het volgende hoofdstuk beschrijven.

*
Dat er steeds minder levensmiddelen de karnpen binnenkwamen was van de tweede helft van '43 af een factor die het bestaan van de genterneerden steeds moeilijker maakte. Bovendien werden de kampen voller, enerzijds door hun samenvoeging, anderzijds door het feit dat groepen die aanvankelijk niet waren genterneerd, alsnog opgesloten werden. In het Tjihapit-kamp te Bandoeng kwam enkele maanden lang een groep Indisch-Nederlandse vrouwen terecht die kleine vergrijpen hadden gepleegd (door sommigen van de er genterneerde Nederlandse vrouwen werden zij met onverholen minachting ontvangen en bejegend') en
I Zij 'werden daar', zo vernam en noteerde Bouwer in april '43, 'uitgescholden voor 'kampong-kippen'. Over de omheining van het kamp heen werden verwensingen geslingerd naar eventuele passerende Indo-Europese dames. Zelfs het woord 'verraadster' is daarbij herhaaldelijk gebruikt, terwijl ik toch dagelijks kan zien' (Bouwers vrouw was een Indisch-Nederlandse), 'hoeveel moeite de nog vrij zijnde IndoEuropese dames zich geven om het lot van haar genterneerde landgenoten te verzachten, hoe deze vrouwen zeer gevaarlijk en verdienstelijk werk doen.' (Bouwer:

GENTERNEERDEN

voorts werden van midden '43 af de meeste Nippon-werkers genterneerd (een vrij grote groep, maar wij hebben geen cijfers), dan een groep Joden die uit Voor-Azi, hoofdzakelijk uit Irak, afkomstig waren, alsmede de Hongaarse en statenloze Joden en eind '43 werden bijna allen genterneerd die de Belgische, Franse, Noorse of Deense nationaliteit bezaten - daarop volgden nog, enige tijd na Itali's capitulatie (september '43), de Italianen, maar van hen werden diegenen die zich met Mussolini solidair verklaarden, vrijgelaten. Voorzover bekend bleven voorts slechts de Duitsers (tot Duitslands capitulatie, mei '45), de burgers van met Duitsland verbonden staten zoals de Roemenen' en, in beginsel, diegenen die de nationaliteit hadden van een land dat neutraal was, in vrijheid - ook die neutralen evenwel en speciaal dan de door de Kenpeitai gewantrouwde Zwitsers werden aan tal van chicanes onderworpen.' Omgekeerd werden er, zoals al bleek, ook wel groepen uit de kampen vrijgelaten: in september '44 ca. veertig 'NSB'ers' en de leden van de Pagi-groep, en in andere maanden van dat jaar, toen de Japanners hun best deden, de Indische Nederlanders aan hun zijde te krijgen, geschiedde dat hier en daar met Indisch-Nederlandse vrouwen die in de verwarring welke het begin van de internering had gekenmerkt, in de kampen terecht waren gekomen. Intussen: wij hebben van de toe-, resp. afname van de

'Dagboek', p. 158 (10 april 1943)). Toen die Indisch-Nederlandse vrouwen enkele maanden later Tjihapit mochten verlaten, vernam Bouwer bijzonderheden die hem diep schokten: 'De Indo-Europese dames ... zijn zeer onvriendelijk door de volbloedvrouwen ontvangen, die o.m. vroegen wat de 'kampollg-kippen' eigenlijk bij de 'raskippen' kwamen doen. Andere Indo-Europese vrouwen werden uitgescholden voor 'roetmoppen' en 'morianen'. Nu waren het natuurlijk niet de beste en meest intelligente specimina van het volbloed vrouwendom in het kamp. De benaming 'viswijf' ware beter. Ik ben zelf een totok, doch ik schaam mij over ... deze wijven die het nodig achtten om ten aanschouwen van Japanse en Indonesische kamp'directeuren' deze vertoning van onderlinge verdeeldheid te geven. Velen van deze volbloed-Europese 'dames' hebben geweigerd om met Indo-Europese vrouwen samen te wonen. Verhuiskarren van Indo-Europese vrouwen werden aan de ingang van het kamp door volbloed-zusters omgekanteld. Ja, lezers, zo iets is wis en waarachtig gebeurd.' (a.v., p. 180-81 (25 juli 1943)).
1 In Semarang wist een Nederlander, een medische specialist, in vrijheid te blijven door zich uit te geven voor lid van de Roemeense adel. 2 Er woonden op Java ruim tweeduizend personen van Zwitserse nationaliteit, maar, aldus Bouwer midden '44, 'onder allerlei voorwendsels (meestal Vrijmetselarij) hebben de Japanse autoriteiten de meeste neutrale zakenlieden gearresteerd of genterneerd en hun bedrijven in beslag genomen en onder beheer van het Leger gebracht.' (Bouwer: 'Dagboek', p. 260 (6 juli 1944)).

850

ANTI-JOODSE

DISCRIMINATIE

aantallen genterneerden geen duidelijk beeld, behoudens dan dat wij hier willen herhalen wat wij al in hoofdstuk 5 schreven: veruit de meesten die ten tijde van Japans capitulatie genterneerd waren, hadden in '42 of in de eerste maanden van '43 hun vrijheid verloren.

*
Er is in Indi tijdens de Japanse bezetting geen Jodenvervolging geweest, wl zijn op Java tegen een deel van de genterneerden die Joden waren, speciale maatregelen genomen. Japan kende in de jaren '20 en '30 enkele antisemietische groeperingen waarin officieren een rol speelden die tijdens Japans mislukte veldtocht in Siberi, kort na de Russische Revolutie, contact hadden gehad met Tsaristische officieren welke in die revolutie slechts het werk van Joden hadden gezien. Deze antisemietische agitatie (zij was veelal gekoppeld aan agitatie tegen de Vrijmetselaars) nam in de jaren van de Tweede Wereldoorlog in kracht toe en er verschenen toen in de dagbladen in Japan menigmaal antisemietische artikelen. Effect op het regeringsbeleid had die agitatie niet - er waren bovendien publicisten die betoogden dat het, als het waar was dat de Joden, zoals het heette, 'de wereld beheersten', juist in Japans belang was, met hen samen te werken. Hoe dat zij: de Japanse autoriteiten stelden zich jegens de Joden die in Japan, Mandsjoerije en China woonden, tolerant op; in Japan waren dat maar weinigen maar in Mandsjoerije leefden ten tijde van het uitbreken van de oorlog in de Pacific ca. zesduizend Russische Joden en in Sjanghai had zich toen een kolonie gevormd van ca. zeventienduizend Joodse vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk en uit verschillende andere Centraal- alsook Oost-Europese landen. Deze twee groepen werden met rust gelaten. Trouwens, de meeste Japanners begrepen er niets van wanneer over 'het Joodse gevaar' geschreven werd: Joden waren voor hen Europeanen die er een eigen soort Christendom op na hielden. Aan de regering was uiteraard bekend dat de Joden in Duitsland en in de door Duitsland bezette landen scherp werden vervolgd, maar voor Duitse vertogen dat het ook in het Japanse machtsgebied tot zulk een vervolging moest komen, waren de meeste Japanse autoriteiten doof: zij zagen er de zin niet van in en die vertogen werden gezien als een vorm van ongewenste inmenging. Toen de Japanners Indi bezetten, woonden daar enkele duizenden Joden: hoofdzakelijk Nederlanders, van wie men de mannen bij het bedrijfsleven, in ambtelijke en wetenschappelijke kringen, bij het onder-

85I

GENTERNEERDEN

wij s, in de journalistiek, in de medische wereld en soms ook bij het leger (zelden bij de marine) kon aantreffen. Die Joden behoorden tot de Europeanen: dat gold zowel voor diegenen hunner die in Indi een eigen bestaan hadden opgebouwd, als voor de ca. vierhonderd Joodse vluchtelingen die in '40 en '41 uit Engeland en Portugal waren gearriveerd.' Naast die Nederlandse Joden evenwel woonde er op Java, vooral in Soerabaja, nog een geheel andere groep van enkele honderden Joden: handelaren en neringdoenden, onder hen verscheidene vermogenden, die (de meesten via Bombay) uit Irak, hoofdzakelijk uit Bagdad, afkomstig waren en Arabisch spraken - men duidde hen aan als 'Bagdad-Joden', ook wel als 'Irakkers' of als 'Armenirs'. Die 'Bagdad-Joden' nu werden door de Japanners bij de Aziaten ingedeeld - 'mede-Aziaten' waren het die in '42 buiten alle interneringsmaatregelen vielen." In '43 kwam er wijziging in de situatie. Begin april sprak een hoge Kenpeitai-functionaris in Batavia de journalisten toe, betogend dat de politiek van de Verenigde Staten en van Groot-Brittanni door de Joden werd bepaald en dat er ook op Java Joden waren, die zich evenwel schuilhielden. Later in die maand publiceerde het Indonesische dagblad dat in Soerabaja uitkwam, in extenso de Neurenberger wetten' en in het dagblad dat in Bandoeng verscheen, kwam een hele reeks antisemietische artikelen, n van de hand van de nationalistische voorman Soekardjo Wirjopranoto. Over die actie schreef Bouwer:
'Ik heb vrij stellige inlichtingen uit betrouwbare Indonesische bron dat zij

1 Wij herinneren er aan dat verscheidene Duits-Joodse vluchtelingen die van '33 af tot Indi waren toegelaten, in mei '40 als Duitsers genterneerd en in december '41 en januari '42 met de overige genterneerden naar Brits-Indi afgevoerd waren. 2 In dezelfde lijn ligt wat eind juni '42 in het Adek-kamp te Batavia gebeurde. Daar werd een grote groep bij razzia's gegrepen Nederlandse mannen genterneerd en bij hun binnenkomst zei de Japanse kampcommandant, een Christen, dat de Joden apart moesten gaan staan. Een aantal deed dat en kreeg een eigen barak: de slechtste - totdat n hunner de commandant opzocht en beweerde dat de Joden uit Azi kwamen. Er werd een atlas bij gehaald en er werd de Japanners getoond waar het toenmalige Palestina lag. Het gevolg was dat de slechtste barak voor de beste mocht worden geruild. In Bandoeng moesten alle Joden (d.w.z. de vrouwen en, voorzover zij niet al genterneerd waren, de mannen) zich eind oktober '42 apart laten registreren; zij 'krijgen', schreef Bouwer, 'een soort ras-bewijs. Zij worden door de Japanners tot dusverre nog beschouwd als Aziaten.' ('Dagboek', p. 121 (26 okt. 1942)). 3 In die wetten, daterend uit september' 35, waren huwelijk en geslachtsverkeer tussen Joodse en niet-Joodse Duitsers verboden.

ANTI-JOODSE

DISCRIMINATIE

genstigeerd is door Berlijn, dat zijn ontstemming heeft uitgesproken over het feit dat de Joden tot dusverre tot de Aziaten worden gerekend en op Java vrij algemeen met rust zijn gelaten.' Het is overigens wel merkwaardig, want de Indonesir kent helemaal geen Joden-vraagstuk en de hele actie is daardoor buitengewoon kunstmatig ... De vrij aanzienlijke Arabische bevolking van Indi wordt in ieder geval krachtig tegen de Joden opgezet."

Omstreeks de tijd van die eerste antisemietische actie reisde de pas vervangen Duitse ambassadeur in Tokio, Eugen Ott, die geen scherpslijper was, op Java rond. Na zijn vertrek kwam het tot voortzetting van de propaganda waarbij gesteld werd dat president Roosevelt een Jood van Nederlandse afkomst was en bovendien leider van de internationale Vrijmetselarij. Tot feitelijke maatregelen kwam het na Otts bezoek niet, maar wel na het bezoek waaraan drie andere Duitsers: de economische onderhandelaar H. W ohltat, de consul-generaal in Moekden, E. Ramm, en de consul in Kobe, H. Brunert, eind juli '43 begonnen. Midden augustus werden in Soerabaja, iets later elders op Java, de 'Bagdad-Joden', de Joden van Duitse oorsprong en, voorzover zij niet al genterneerd waren, de voormannen van de Vrijmetselarij opgepakt en in een aantal interneringskampen (alsook in sommige krijgsgevangenenkampen) werd gelast dat Joodse genterneerden zich apart moesten opgeven.' Het enige interneringsoord waar het toen, voorzover bekend, tot segregatie kwam, was de gevangenis Struiswijk te Batavia, waar een aparte groep gevormd werd van genterneerden die opgegeven hadden dat zij van Joodse afkomst waren (niet allen hadden dat gedaan) - zij werden tot hun ergernis aan de groep van de NSB'ers toegevoegd. Ruim een half jaar bleef het stil, maar op 29 april '44 (Hirohito's verjaardag) hield het nieuwe hoofd van de afdeling Algemene Zaken van het Japans militair bestuur, kolonel Jamamoto (de opvolger van kolonel Nakajama), een fel antisemietische radio-toespraak", waarin hij beweerde dat 'de slavernij' waaraan duizend miljoen Aziaten al eeuwen onderworpen waren, het werk van Joden was en dat het dus o.m. vanzelf sprak,

, Dat gold voor de 'Bagdad-Joden' en voor de in '40 niet-genterneerde Duitse Joden en statenlozen. 2 Bouwer: 'Dagboek', p. 157-58 (10 april 1943). 3 Op Flores vergeleek de Japanse commandant van het krijgsgevangenenkamp een tiental Joodse krijgsgevangenen met spotprenten uit het beruchte Duitse antisemietische weekblad Der Strmer - hij kwam tot de conclusie dat zij geen gelijkenis vertoonden met wat op die spotprenten te zien was. Tekst in japanese Military Administration in Indonesia:
4

Selected documents, p. 112-13.

GENTERNEERDEN

'dat de Joden de vijanden zijn van alle Islamieten.'! Enkele maandenlater kwam het tot segregatie-maatregelen in de kampen op West-Java. In Tjimahi werden de Joodse mannen in aparte barakken ondergebracht - zij kregen per I januari '45 een rode driehoek te dragen die aangaf dat zij bij uitstek gevaarlijk waren (zij mochten dan niet aan corveewerk buiten het kamp deelnemen) en kwamen vervolgens met de Vrijmetselaars in aparte barakken terecht in het kamp Baros te Tjimahi, waar zich toen ook de grote groep van genterneerde prominenten uit de gehele Europese samenleving op Java bevond - ook dezen moesten de rode driehoek dragen. Voorts werd de jeugdgevangenis in Tangerang goeddeels ontruimd: de daar opgeslotenen uit de Kesilir-groep werden naar interneringskampen op de Bandoengse hoogvlakte, de Amerikaanse, Britse en Australische vrouwen en kinderen, die in de jeugdgevangenis genterneerd waren, naar het Tjideng- en het Adek-kamp te Batavia overgebracht - slechts de vrouwen en kinderen van de prominente Europeanen bleven in Tangerang achter. Naar dit kamp nu verplaatste het Japanse leger in de laatste maanden van '44 alle Joodse vrouwen en kinderen uit de kampen in Bandoeng en Batavia. Tangerang evenwel werd in april '45 verlaten - nu werden uit dat oord alle vrouwen en kinderen weer over het Tjideng- en het Adek-kamp verdeeld. In beide karnpen werden aan de Joodse vrouwen en kinderen opnieuwaparte behuizingen toegewezen. Daar kregen zij op 14 augustus, daags voordat de Japanse keizer Japans capitulatie bekend maakte, een laatste schrik: zij moesten zich opnieuw aan een aparte registratie onderwerpen, en dat bevel werd in verband gebracht met geruchten dat de Japanners voornemens waren, alle genterneerden naar Borneo te transporteren. Zouden zij de eersten zijn? Neen, de registratie had geen enkel effect.

*
Uit het voorafgaande is al gebleken dat er op Java, precies als elders in de archipel, veel is gezeuld met groepen genterneerden. Begin '44 was

I Dat thema werd prompt in enkele Islamietische periodieken overgenomen. in september '43 ingestelde Centrale Adviesraad nam in de zitting die hU in hield, in zijn antwoord op de door het Japanse militair bestuur voorgelegde enkele anti-Joodse tirades op - die kwamen in latere antwoorden niet meer

Ook de mei '44 vragen voor.

VERPLAATSINGEN

IN

'44-'45

er de situatie deze dat de vrouwen en kinderen op Midden- en West-Java, de mannen op de hoogvlakte van Bandoeng (nl. in Bandoeng en Tjimahi) bijeenzaten. In '45 werd de eoncentratie verder doorgevoerd, waarbij de Japanse verwachting dat de Geallieerden omstreeks oktober '45 op Java zouden landen, een bepalende rol heeft gespeeld. Op Midden-Java werden enkele kleine vrouwen- en kinderkampen opgeheven - de betrokkenen werden naar de kampen in Ambarawa, Banjoebiroe en Semarang overgebracht. Dan werden op West-Java de vrouwen en kinderen uit enkele kleine karnpen, bijvoorbeeld uit Tangerang, naar de grote kampen in Batavia verplaatst en ook uit Bandoeng werden de genterneerde vrouwen en kinderen verwijderd, sommigen naar Semarang, Ambarawa en Banjoebiroe, anderen naar Batavia, waar Kampong Makassar, dat in '42 en '43 dienst had gedaan als krijgsgevangenenkamp, nu gebruikt werd voor de huisvesting van ca.zes-en-dertighonderd vrouwen en kinderen uit Bandoeng, uit het stampvolle Tjideng-kamp en uit nog twee andere kampen. Overal werden voorts de mannen van zestig jaar en ouder en de jongens van tien jaar en ouder uit de vrouwen- en kinderkampen gehaald en (West-Java) naar de mannenkampen of (Midden-Java) naar aparte kampen overgebracht. Verder werd een groot aantal oude mannen, chronische patinten en zwaar zieken uit de kampen in Bandoeng en Tjimahi naar die aparte kampen op Midden-Java dan wel, na mei '45, naar ziekenkampen bij Batavia overgebracht.' Tenslotte werd de groep der prominenten (de prominenten in Batavia waren aanvankelijk mt anderen opgesloten in de Struiswijk-gevangenis) uitgebreid en 111 Tjimahi in een apart kamp geconcentreerd. Is in al die verplaatsingen een ratio te ontdekken? Wel degelijk: de Japanners, aldus dr. van Velden, voegden aan de
1 Een verpleegster hield in een van die karnpen een dagboek bij waaruit wij het volgende citeren: '22 mei 1945 - Duizend zieke mannen ... aangekomen. In lompen gehulde, ongeciviliseerde, gedemoraliseerde mannen. 25 mei 1945 - Onbeschrijfelijke toestand. Vervuiling, geen voldoende water! Eten minimaal. 14 juni 1945 - Reuze rel ... Twee mannen verraden bij handelen over het gedk. De hele dag aan elkaar gebonden met riem om hun nek. 's Middags ... ten aanschouwen van het hele kamp afgeranseld met een stok en een riem en getrapt. 20 juni 1945 - De mannen sterven als ratten, soms zeven op n dag. 3 augustus 1945 - Na twee-en-een-halve maand zijn plusminus honderddertig van de duizend mannen gestorven. 14 augustus 1945 - Een-derde van het aantal zusters ligt ziek op bed.' (W. de Greve: Dagboek (IC, dagboek 129), Uittreksel, p. 6).

855

GENTERNEERDEN

noordkust alle oudere mannen en de zieken aan de vrouwen en kinderen toe (de aanwezigheid van deze groepen zou de Geallieerde troepen na hun landing alleen maar hinderen) en op de hoogvlakte van Bandoeng, waar zij tot het laatst toe weerstand wilden bieden, concentreerden zij de meer weerbare mannen, waarbij zij kennelijk de prominenten onder dezen speciaal in het oog wilden houden - wij herinneren er aan dat er, zoals in het vorige hoofdstuk vermeld, plannen waren om die prorninenten, als de bevrijders zouden naderen, af te maken. De eoncentratie welke door de Japanners werd uitgevoerd, leidde ertoe dat alle gehandhaafde kampen buitensporig vol raakten. Onbarmhartig brandde de zon er neer op vervuilde complexen waar men het miniem-kleine hoekje dat men had weten te behouden, weer met nieuwgekomenen moest delen. Te eten was er nog maar weinig, te drinken vaak nog minder. Schamel gekleed, hongerig en dorstend, de ouderen dodelijk vermoeid door de nu al bijna drie jaar volgehouden worsteling om het hoofd boven water te houden, de jongeren veelal nog ernstiger onder de honger en de dorst lijdend, keek men reikhalzend naar een bevrijding uit, waarvan door velen gevreesd werd dat zij te laat zou komen. In Kampong Makassar (vele andere kampen waren in die tijd niet beter) kwam in '45 ook de schrijfster Beb Vuyk terecht. 'De lucht van bacillaire dysenterie, van bloed en van slijm vergeet ik nooit meer', schreef zij jaren later.
'Alleen de werkelijk ernstige patinten werden naar het overvolle hospitaal gebracht, de rest bleef in de hut in zijn slaapplaats van 50 cm, zieken en gezonden naast elkaar op 50 cm. Je atje portie rijst en naastje bevuilde een kind de bultzak.' Je waste je bord in een emmer, die voor je op de grond stond en geen halve meter verder zat een ander op de pot vol bloed en slijm in een rottende stank van bederf. En's nachts lag je er tussenin op dezelfde bultzak met een koortsig ijlend kind, zwaar besmettelijk, en naast je, aan de andere kant, maar zo dichtbij dat je elkaar elk ogenblik met ellebogen en knien aanraakte, lag je buurvrouw ook in koorts. Je dwong jezelf om dit alles gewoon te vinden, je wou je niet realiseren hoe ernstig de toestand was, van deze ondervoede menigte, veel te dicht opeengepakt, zonder ontsmettingsmiddelen en bijna zonder obat", overgelaten aan een dergelijke infectieziekte. Als je je dit een enkele keer onbeheerst realiseerde, drong de wanhoop je naar de lippen. Van een jong vrouwtje tegenover mij lagen de beide kleuters met hoge koorts, de een met malaria en de ander met dysenterie. De

matras

medicijnen

'DE

'BANDJIR'

VAN

DE

WANHOOP'

jongste was geboren toen vader al maanden weg was en zij had nooit meer enig bericht van hem ontvangen. Ze zei: 'Dat ik mijn man misschien niet meer terugkrijg, daar heb ik allang geen tranen meer voor, maar dat ik nu een aversie voel voor de gloeiende koortslichaampjes van mijn eigen kinderen, daar kan ik nachten om huilen.' We zaten buiten hoewel het ver over tijd was en Nippon streng controleerde of niemand de hutten verliet. Die nacht, een maannacht van onwerkelijke lieflijkheid, stroomde de bandjir van de wanhoop over ons heen. Zo lagen we in walmen van dood en bederf en de sterksten hielpen dagelijks de ergs ten naar het hospitaal dragen en de zwaksten en de ouden en de jonge kinderen stierven en werden begraven in een mat, omdat er geen hout meer was voor een kistje, in dit land, rijk aan boomsoorten. Een kort gebed, de vrachtauto die dichterbij reed en de zusters van het hospitaal, die de baar erop schoven en het houten kruis aanreikten. Als de motor aansloeg, sprong de Nippon-sergeant op de treeplank en zo, tot het laatst toe bewaakt, reden onze jonge kinderen naar hun soldatengraf."

*
Kwam de bevrijding nog op tijd, wat dan? Bij de vrouwen, voorzover zij getrouwd waren en kinderen hadden, overheerste de wens dat zij weer normaal voor die kinderen zouden kunnen zorgen en dat zij met hun man herenigd zouden worden. Over de vraag wat in de bevrijde samenleving diende te geschieden, braken de meesten zich het hoofd niet - zij hadden er al de energie niet voor en bovendien werd alles wat met politieke vraagstukken samenhing, als een mannenaangelegenheid gezien. Onder die mannen nu was er n groep die zich wel degelijk bezighield met de vraag wat bij de komst der Geallieerden aan maatregelen moest worden genomen: de groep der prominenten. Vrijwel alle genterneerden hoopten dat zij na de bevrijding in hun leven de lijn die door de komst der Japanners verstoord en door de internering afgebroken was, ongewijzigd zouden kunnen doortrekken. Vrouwen hoopten op het herstel van een normaal gezinsleven, mannen op hervatting van hun carrire. Wie, hetzij bij de overheid, hetzij in het bedrijfsleven vooraan had gestaan, wenste niet anders dan zo spoedig mogelijk weer een eigen bijdrage te geven aan de wederopbouw van de Indische samenleving die, dat kon men al uit de hongerrantsoenen
, Beb Vuyk: 'Boerderij Makassar', p. 2-3 (IC, 81277).

GENTERNEERDEN

afleiden, door de oorlog en het Japanse wanbeheer zwaar geschonden was. Een zo spoedig mogelijk herstel van het Nederlands gezag stond daarbij voorop. Het is vooral de groep der prominenten geweest die zich daar rekenschap van heeft gegeven. Toen Japan capituleerde, vormden bijna alle genterneerden, afgeslotenen als zij waren in ver uit elkaar liggende kampen, politiek-passieve groepen, niet in staat tot het ontwikkelen van enig algemeen initiatief dat buiten het vlak lag van het allereerst nodige: de hulpverlening. Voor de groep der prominenten gold dat niet: onmiddellijk na Japans capitulatie is van haar midden uit op Java een poging ondernomen om weer belast te worden met de uitoefening van het algemeen bestuur - het feit dat die poging is mislukt (wij komen er in ons volgende deel op terug), mag ons niet verhinderen, aan die groep speciale aandacht te schenken. Het weergeven van haar ervaringen heeft trouwens het bijkomend voordeel dat de lezer n groep genterneerden kan volgen en aldus, ter afsluiting van dit hoofdstuk, nog eens een beeld krijgt van de wisseling van omstandigheden die zich in het bestaan van alle genterneerden heeft voorgedaan. Wij dienen dan terug te gaan naar de eerste dagen van de Japanse bezetting van Java en wel naar Indi's hoofdstad, Batavia.

*
Op 9 maart '42, vier dagen na de komst van de Japanse voorhoede, werden in Batavia, zoals wij al in ons vorige deel vermeldden, de Europese kaderleden van de stadspolitie in de Glodok-gevangenis opgesloten, samen met de Europese officieren en een deel van de leden van de Stadswacht, bij elkaar ca. vierhonderdvijftig man, en samen met de resident van Batavia, mr. eh. W. A. Abbenhuis, en een aantal bestuursambtenaren. De resident en de bestuursambtenaren werden daags daarna naar de gevangenis-Struiswijk overgebracht, de overigen bleven in Glodok en werden in die van wandluizen wemelende gevangenis twee weken vastgehouden. Op 25 maart moesten ook de mannen van de stadspolitie en van de Stadswacht onder gewapend geleide naar Struiswijk verhuizen. 'Wij (liepen) er bij', aldus een inspecteur van politie,
'met vervuilde, ongeschoren, lijkbleke en vermagerde gezichten. Europese vrouwen die onze stoet zagen passeren, barstten in een huilbui los, zelfs de Indone-

858

DE

PROMINENTEN

IN

STRUISWI]K

sische bevolking ... verkeerde sterk onder de indruk en zag vol mededogen de stoet voorbijtrekken. De Indonesische agenten stonden in de houding, toen zij hun meerderen zagen passeren. Nagenoeg de gehele Europese gemeenschap, die we gedurende de mars voorbijkwamen, probeerde ons heimelijk wat toe te stoppen ofte gooien, zoals sigaretten, vruchten, kleren en andere benodigdheden. Ook werd door sommige Indonesische vruchtenverkopers ons bij het voorbijgaan wat vruchten toegeworpen ... Wij werden gelukkig bij het binnenkomen in Struiswijk door de wacht niet gefouilleerd."

Struiswijk was een in hoefijzervorm gebouwde, moderne gevangenis, die een zestiental blokken telde. In elk blok met vijftien n-persoonscellen kwamen zestig tot honderd gevangenen terecht: aanvankelijk, wat de Nederlanders en Indische Nederlanders betreft, slechts de groepen die wij noemden, later een deel van diegenen die, zoals wij in hoofdstuk 5 beschreven, in maart, april, mei of juni werden gearresteerd. Een groot aantalleidende figuren uit de Europese bevolkingsgroep van Batavia zat er toen gevangen. Aanvankelijk moest men ook overdag binnen het eigen blok blijven, na enkele maanden mocht men zich des middags op het middenterrein begeven. Elk blok moest van de Japanners een leider krijgen en er moest ook een algemeen leider zijn. Dat werd jhr. H. A. van Karnebeek, die in Batavia vertegenwoordiger van de N ederlandse Koloniale Petroleum-Maatschappij en een van de kapiteins van de Stadswacht was geweest; hij had op de Japanse kampleiding indruk gemaakt met zijn mededeling dat hij in het begin van de jaren '20, toen zijn vader minister van buite;llandse zaken was, Hirohito had ontmoet die, toen nog kroonprins, een bezoek aan Nederland had gebracht. Er ging van van Karnebeek, in samenwerking vooral met resident Abbenhuis, een gedecideerde, verstandige leiding uit: hij droeg er zorg voor dat voldoende tijd werd besteed aan sport en aan ontwikkeling en dat de hygine niet werd verwaarloosd. 's Middags werden, zodra dat mogelijk was, op het middenterrein der gevangenis wedstrijden georganiseerd. De voeding was alleen in de eerste tijd redelijk, toen men tweemaal per week een bus met eten van thuis mocht ontvangen, later was zij onvoldoende. Contact met het eigen gezin was niet toegestaan, maar Indonesische cipiers onderhielden op vrij uitgebreide schaal een elandestien bricfverkcer-, 'tegen betaling doch met groot risico', schreef later de toenmalige bestuursambtenaar L. G. M. Jaquet, die laatstelijk
Burer: Verslag, I febr. 1947, p. 2 (ARA, Alg. Seer., Eerste Zending, XXII, 45, 2 In samenwerking met de Indonesische huisjongen van de Japanse commandant kon n cipier daartoe zelfs gebruik maken van de zadeltas van de commandant.
100).

, J.

859

GENTERNEERDEN

werkzaam was geweest bij de Dienst der Oost-Aziatische Zaken. I Hij leerde in Struiswijk Latijn en 'de aanwezigheid van de hele juridische en medische faculteit werd ... benut voor het organiseren van vele colleges." Ook was er in Struiswijk een gewaardeerd cabaret en speelde er een Hongaarse beroepsband die door de Kenpeitai was opgepakt. Kerkdiensten waren er toegestaan van eind '42 af. In '42 nu waren de in Struiswijk opgeslotenen, als zovelen die nog in vrijheid verkeerden, optimistisch gestemd. Men beschikte er over enkele uit binnengesmokkelde onderdelen vervaardigde radiotoestellen en daarmee werd ijverig naar de Geallieerde zenders geluisterd. De berichten en commentaren van die zenders (die overigens niet aan alle genterneerden werden doorgegeven) werden aangevuld met optimistische geruchten - vele gevangenen waren er van overtuigd dat de Britten en Amerikanen spoedig op Java zouden landen. Wat dan? Men gaf zich rekenschap van wat onmiddellijk en van wat op een later tijdstip diende te geschieden. Aangenomen werd dat de Japanners hun strijdkrachten op de landingspunten zouden moeten concentreren - in dat geval bestond misschien de mogelijkheid om van Struiswijk uit tot een snelle bezetting van Batavia of van delen van die stad over te gaan; daar werden schema's voor uitgewerkt waarbij de genterneerden, in groepen ingedeeld, een eigen taak kregen.' Daarnaast kwamen de genterneerde bestuursambtenaren bijeen om zich te beraden over de maatregelen op bestuursgebied die onmiddellijk na de komst der Geallieerden genomen dienden te worden - van belang was daarbij dat een aantal hoge functionarissen die deelgenomen hadden aan de (ook al op het herstel van het Nederlands gezag gerichte) besprekingen in het Olcott Park-hotel welke onder leiding hadden gestaan van mr. Spit, vice-president van de Raad van NederlandsIndi, uit de Soekamiskin-gevangenis bij Bandoeng naar Struiswijk was overgebracht; daartoe behoorden Kiveron, hoofd van de Algemene Secretarie, en Idenburg, directeur van het kabinet van de gouverneurgeneraal. Van Karnebeek was van de in Struiswijk gevoerde besprekingen
I L. G. M. ]aquet: Aflossing van de wacht. Bestuurlijke en politieke ervaringen in de nadagen van Nederlands-lnditins, p. r66. 2 A.v., p. r67. 3 Iets overeenkomstigs geschiedde in de gevangenis Boekit Doeri te Batavia waar, aldus later een BB'er, 'de onzinnige en onverantwoordelijke verhalen over Geallieerde overwinningen welke zouden hebben plaatsgehad, over gevechten van reeds tot Soekaboemi gevorderde Geallieerde landingstroepen e.d. aanleiding (gaven) tot het stichten van knok- en andere ploegen, welke voornemens waren, daadwerkelijk op te treden.' (J. M. J. Morsink: 'Kort Verslag', p. 2). De groep uit Boekit Doeri werd in juli '42 aan die in Struiswijk toegevoegd.

860

DE

PROMINENTEN

IN

STRUISW1]K

goed op de hoogte - er vormde zich daar zodoende een kern van vastberadenen die, geen ogenblik twijfelend aan Japans nederlaag, voor zichzelfhadden vastgesteld wat zij in Batavia zouden ondernemen, zodra die nederlaag naderde of een feit was. Die vastberadenheid werd versterkt toen zich omstreeks juli '42 in Struiswijk een crisis voordeed doordat de Japanners eisten dat de genterneerden, die immers als 'vreemdelingen' golden, de gebruikelijke verklaring van gehoorzaamheid aan het Japanse leger zouden afleggen. Hierover vonden bewogen debatten plaats. Enkele genterneerde juristen betoogden dat een afgedwongen verklaring geen waarde had en dat bovendien datgene wat de Japanners vroegen, in de lijn lag van de Aanwijzingen van het gouvernement, maar die argumenten maakten geen indruk op vijf genterneerden: luitenant-kolonel B. H. Gronewold (commandant van de Stadswacht-Batavia), dr. ir. H. M. J. Hart (hoofd van het Centraal Kantoor voor de Statistiek), A. Ritz (hoofd van de Gouvernements-accountantsdienst), mr. M. de Niet (zendingsconsul te Batavia) en jhr. dr. W. Strick van Linschoten (directeur van de hoefsmidschool van het Knil). Die vijf weigerden hun duimafdruk te plaatsen onder de voorgelegde verklaring; zij werden afgeranseld en in aparte cellen opgesloten waar zij op half rantsoen werden geplaatst en geen boeken of rookgerei kregen - ook mochten zij zich niet scheren en kregen zij geen gelegenheid tot baden. 'Over het algemeen was er', aldus later een kapitein van de Stadswacht, K Hoonstra, 'grote waardering voor hun flinke houding' - 'zwakkeren' trokken zich op aan het door de vijf gegeven voorbeeld.' De kern in Struiswijk was niet de enige die tot stand kwam. Er vormde zich een tweede in de Soekamiskin-gevangenis bij Bandoeng waar de Japanners ambtenaren van het Binnenlands Bestuur concentreerden die in april '42 waren opgepakt en eerst in of bij hun standplaats waren opgesloten." Academici en vooraanstaande figuren uit het bedrijfsleven werden aan hen toegevoegd en begin september '43 kwamen daar uit Struiswijk weer de deelnemers aan de besprekingen in het Olcott ParkI K Hoonstra: Verslag, p. 4. 2 In Djokjakarta kreeg in september '42 n bestuursambtenaar die ernstig ziek was geworden, de gelegenheid om voor zijn herstel naar huis te gaan; hij bleef daar elf maanden (hij was gehuwd met een Indisch-Nederlandse vrouw) en kon met een niet-ingeleverd radiotoestel elke dag een paar uur naar de Geallieerde nieuwsuitzendingen luisteren. 'De berichten werden', rapporteerde hij na de oorlog, 'via doktoren; domin's, enige burgers en employ's van suikerfabrieken doorgegeven. Teneinde het komen en gaan van al deze mensen te camoufleren had mijn vrouween koekbakkerijtje aan huis opgezet.' (B. de Jong: Verslag, p. 3).

861

GENTERNEERDEN

hotel bij benevens alle andere hoge ambtenaren die een maandsalaris hadden gehad van f 900 of meer. In totaal ging de Soekamiskin-groep ca. tweehonderd prominenten tellen en naast hen waren nog ca. honderdvijftig andere Nederlanders (en ca. driehonderdvijftig Britten) in Soekamiskin genterneerd. De Struiswijk- en de Soekamiskin-gevangenis werden begin '44 als interneringsoord voor mannen opgeheven. Uit beide gevangenissen werden de meeste genterneerden naar het kamp van het XVde bataljon in Bandoeng overgebracht, de prominenten evenwel eerst naar het kamp van het IVde en IXde bataljon in Tjimahi en vervolgens, in oktober '44, naar een ander kamp in diezelfde plaats: Baros III. Het kamp van het XVde bataljon zag er uit als een Duits concentratiekamp: er was niet alleen een omheining met prikkeldraad maar er waren ook wachttorens. Het was een groot kamp - liep men het binnen de omheining rond, dan nam dat een half uur in beslag. Hier waren tenslotte ca. tienduizend genterneerde mannen bijeen, 'de allerkleinste Indo's uit de kampongs', schrijft Rudy Verheem, 'naast hogere bestuursambtenaren en miljonairs; op elkaar gepakt, mager, hongerig, sommigen nog in het bezit van gesmokkelde edelstenen of geld, de meesten doodarm." Die doodarmen konden enig geld verdienen: 15 cent per dag voor wie bereid was, buiten het kamp aan de door de Japanners ingestelde corveen deel te nemen: onderhoud van wegen, leeghalen van de door de vrouwen en kinderen verlaten interneringskampen, aanleggen van de al eerder vermelde spoordijk op de Bandoengse hoogvlakte." "s Ochtends in rijen van vijf', aldus Verheem,

I Rudy Verheem: Bevrijding zonder bevrijders, p. 46. 2 Een van de bij het treincorvee ingedeelde genterneerden, de bestuursambtenaar drs. R. C. Kwantes, schreef hierover kort na de oorlog in brieven aan familieleden in Nederland het volgende: 'Dit treincorvee oftewel Niptourwas beter dan het andere koeliewerk in de stad Bandoeng. Je kreeg dubbel rijst en brood en betere soep. Bovendien olie, meer suiker en tabak. 's Morgens om zeven uur Tokio-tijd (dat heette 'stinktijd' ) aantreden. Dan maar staan, staan. Circa half negen naar de trein, negen uur vertrek, ca. half elf aankomst op het werk. Daar om vijf uur aantreden, zes uur vertrek, ca. kwart over zeven of half acht thuis. 'Ziet de Preanger met de Niptour'; was de leus. Onderweg werd er zwaar gehandeld met de heiho's. Meestal kleren tegen geld, soms ook wel tegen eieren en klapperolie. Die kleren waren vaak gegapt uit het ontruimde vrouwenkamp [te Bandoeng]. Nu, ik heb onze Jan de Europeaan in Indi leren kennen! Bedroevend. En niet alleen speciaal de mindere man. Ook de hoge pieten stonden moreel vaak op een zeer laag peil. Ik bedoel op het gebied van corruptie. Ons kamp werd door ons Corruption Headquarters genoemd.'

862

KAMP

VAN

HET

XVDE

BATALJON

'aantreden voor de poort van het gevangenenkamp, overzichtelijk voor de bewakers, bereid om geteld te worden. Een broek vol gaten, de slijtplekken versteld met bonte lappen, een single-tje met winkelhaken, een gescheurd overhemd. Blote voeten ofhouten klompjes, een leertje om de voet, klep-klepperend als de Chinese marskramer. Een etensbakje en een lepel met een touw om het midden. Tellen en weer tellen. Buigen. Heel diep, het gezicht naar de plaats waar de zonnezoon, keizer van Japan, zich bevinden zou. Een laatste maal tellen, schorre Japanse stemmen, hier en daar een schop, geduldig en machteloos verdragen. In beweging schuifelend, een ordeloze, lange keten van mannen, geen militaire pas, als men maar liep en de rij van vijf, magisch getal voor de zonen der zon, bewaard bleef. Bewakers voor, achter en opzij, nors en vijandig kijkende Javaanse heiho's, het geheelonder aanvoering van een Japanner, balancerend op zijn fietsje. De frisse lucht van de bergs tad vlak na zonsopgang, het eens zo elegante oord onherkenbaar verminkt door eindeloze bamboe-omheiningen, prikkeldraad, onkruid, verwaarloosde wegen en gebouwen. Op een afstand de inheemse bevolking, met geen blik hun gedachten verradend, noch vijandig, noch vriendelijk, onbewogen toekijkend, gestaag hun bezigheden vervolgend' -

maar dan nadert zulk een colonne de stadsgedeelten waar niet-genterneerde Indische Nederlanders wonen, en dr wordt gereageerd - vandr komen
'de klanken, speciaal bedoeld voor ons, de gevangenen, de colonne: zingen vaak, een kort liedje, onmiskenbaar sprekend van bevrijding, doorzetten, niet de moed verliezen, een piano met een steeds herhaald brokstuk: "['attendrai toujours' -

'ik zal steeds wachten'. Klanken, trouwbetuigingen als deze, waren voor sommigen in het kamp van het XVde bataljon waar men wist dat Japan steeds sterker in het nauw werd gedreven (er waren in het kamp drie clandestiene radio's), slechts een aansporing temeer om de uitoefening van het algemeen bestuur, onmiddellijk na de bevrijding, in verdere voorbereiding te nemen. De uit Struiswijk afkomstige groep, die daar alomstreeks vijftig nood-ordonnanties had opgesteld, trad voorzichtig op. Op initiatief van kapitein Hoonstra ging zij eerst na wie in het kamp van spionage ten gunste van de Japanners werden verdacht - nadien werden de taken, als in Struiswijk al vastgesteld, opnieuw verdeeld. Een gepensioneerde kolonel van de Generale Staf van het Knil, later lid van het Militair Hooggerechtshof, M. E. A. van Goor, kreeg de leiding van een (met de OD in Nederland te vergelijken) geheime organisatie en een rechterlijke
1

Rudy Verheem: Bevrijding zonder bevrijders, p. 53-54.

GENTERNEERDEN

ambtenaar, mr. P. H. G. M. Brugman, besprak, aldus Hoonstra, 'in overleg met de heer Hoven' (tevoren hoofd van de afdeling algemeen bestuur bij het departement van binnenlands bestuur) 'talrijke noodmaatregelen die onmiddellijk na een bevrijding of gedurende een vacum-periode in werking moesten treden." Kapitein van Karnebeek werd buiten alle bijzonderheden gehouden: hij, ook hier kampleider, werd door de Japanners te scherp gecontroleerd maar hij wist van de algemene opzet af en had er contact over met resident Abbenhuis die uit Struiswijk overgebracht was naar Tjimahi, te weten naar het kamp van het IV de en IXde bataljon. In augustus-september '44 werd de 'OD-organisatie' in het kamp van het XVde bataljon door zware slagen getroffen: talrijke valide krachten op wie men had gerekend (de meeste leden van de Stadswacht-Batavia en vele opvarenden der koopvaardij), werden naar Batavia getransporteerd om met de ']oenio Maroe naar Padang te worden overgebracht voor werk aan de Pakanbaroe-spoorweg. Trouwens, Hoonstra en vele anderen uit de Struiswijk-groep werden in oktober '44 naar het kamp Baros III verplaatst. Daar troffen zij opnieuw de prominenten aan die uit het kamp van het IVde en IXde bataljon afkomstig waren. Enkele dagen na aankomst meldde Hoonstra zich bij resident Abbenhuis en bij mr. Block, de genterneerde procureur-generaal. Hij vertelde hun over de organisatie die in het kamp van het XV de batalj on was opgebouwd. 'Mij werd', aldus Hoonstra in zijn rapport terzake, 'opdracht gegeven: voorlopig afwachten. Ook met dr. Hoven besprak ik de toestand. Hij adviseerde mij: 'Hoonstra, ogen en oren open en afwachten.' '2 Was dit een advies om passief te blijven? Hoonstra legde het naast zich neer. Hij ging een nieuwe 'OD' opbouwen, waarvan mr. Block de leiding aanvaardde, koos ca. zevenhonderd valide mannen uit die hij in secties en groepen indeelde, alle onder ondercommandanten geplaatst, nam contact op met de leider van het kamp van het IVde en IXde bataljon, jhr. de Villeneuve, en trof 'maatregelen dat' (bij de bevrijding of in de vacum-periode) 'in enkele uren met contactpersonen volledig kon worden samengewerkt." Namens wie zou die 'OD' te zijner tijd optreden? Dat was niet duidelijk, althans: er was geen autoriteit die er enige

, K. Hoonstra: 'Rapport over het interneringstijdvak jan. 1944-okt. 1944' (aug. 1946), p. 2. (ARA, Alg. Secr., Eerste Zending, XXII, 45, 389). 2 A.v.: 'Rapport over het interneringstijdperk 20 okt. 1944-15 sept. 1945' (aug. 1946), p. I (a.v., 391). 3 A.V.

EEN

MACHTSOVERNEMING

VOORBEREID

machtiging toe kon geven. Daarom was het van cardinaal belang dat eind '44 of begin '45 mr. Spit (die, zoals in hoofdstuk 6 vermeld, lange tijd in Poerwokerto was vastgehouden, verdacht van het geven van aanwijzingen voor spoorwegsabotage) Baros III werd binnengevoerd: bij ontstentenis van een gouverneur-generaal ofluitenant-gouverneur-generaal was de vice-president van de Raad van Nederlands-Indi de hoogste vertegenwoordiger van het Nederlands gezag. Zou het ooit nodig zijn, het gezag van de Japanners over te nemen in een situatie waarin de Nederlandse regering geen gemachtigde ter plaatse had, dan was er maar n persoon die rechtens op die gezagsoverdracht kon aandringen: Spit. 'Spoedig', aldus Hoonstra, 'groepeerde zich alles om deze figuur. Hem werd mededeling gedaan van de stand van het werk ... en alles had zijn volle instemming ... Mr. Block bleef op zijn verzoek leider van de organisatie." Zijn zevenhonderd man kon Hoonstra niet bijeenhouden: in mei en juni '45 werd een aantal hunner opnieuw verplaatst, ca. vierhonderd man hield hij over, 'gekeurd door doktoren, valide bevonden en geschikt voor onze organisatie.?

*
In Indi kon niemand voorzien dat na de aankondiging van Japans capitulatie, 15 augustus, een volle maand zou verstrijken voordat het eerste Geallieerde oorlogsschip, de Britse kruiser 'Cumberland', voor Batavia zou verschijnen. Die gehele maand lang werden Spit, Block, Hoonstra, zijn 'OD'ers' en zovele anderen geconfronteerd met een situatie die zij niet hadden verwacht: in Batavia was de Republiek Indonesi uitgeroepen en rust en orde dienden gewaarborgd te worden door de Japanners, zulks in opdracht niet van Nederlandse maar van Britse autoriteiten. Spit en zijn 'OD-groep' hadden slechts een rechtstitel die, zonder dat zij het wisten, terzijde was gesteld - machtsmiddelen hadden zij niet. Zij wisten dat ten aanzien van het eventueel herstel van het Nederlandse gezag van de militairen onder de Nederlanders en Indische Nederlanders vermoedelijk niets te verwachten was: veruit de meesten waren her en der verspreid geraakt. Ook wisten zij dat de Nederlandse burgers in hun internering ernstig waren verzwakt. En de
1

A.v., p.

(a.v., 392).

A.v.

865

GENTERNEERDEN

Indische Nederlanders die in overgrote meerderheid niet genterneerd waren? Wat met die grote groep was geschied, was niet tot de overige Europeanen doorgedrongen: niet tot de krijgsgevangenen, niet tot de genterneerden.

866

HOOFDSTUK

10

Indische Nederlanders onder druk


Enkele malen reeds hebben wij in dit deel moeten onderstrepen dat het door ons gegeven beeld bij gebrek aan de nodige betrouwbare gegevens aan de schamele kant is; dat gold misschien niet voor wat wij konden vermelden over het lot van de krijgsgevangenen en van de genterneerden - het gold wl voor wat wij schreven over verzet en illegaliteit, het gold ook voor de passages die wij gewijd hebben aan het Japanse wanbeheer op economisch gebied, aan het lot van de romcesja's en aan de schrikbarende verarming welke zich in het inheemse deel van de samenleving aftekende, en het geldt thans voor wat wij te schrijven hebben over de Indische Nederlanders. Het is een groep die tijdens de Japanse bezetting grote specifieke moeilijkheden heeft gekend, ja in toenemende nood heeft verkeerd - echter: uit die periode daterende authentieke stukken zijn nauwelijks bewaard gebleven, een wetenschappelijke studie als die welke dr. van Velden aan de genterneerden wijdde, ontbreekt en de gepubliceerde historische getuigenissen welke uit de groep zelf zijn voortgekomen, zijn gering in aantal. Bovendien geldt speciaal hier wat wij reeds ten aanzien van dit deel als geheelopmerkten: naar verhouding is van wat in de Buitengewesten is geschied, veel minder bekend dan van wat zich op Java heeft afgespeeld. Een eerste algemene moeilijkheid is al dat aan wat wij te schrijven hebben, elke vaste statistische grondslag ontbreekt. De Nederlanders en de Indische Nederlanders behoorden in Indi officieel tot een-en-dezelfde bevolkingsgroep: de Europeanen. Tussen Nederlanders en Indische N ederlanders, die allen eenzelfde nationaliteit hadden: de Nederlandse, maakten de rechtsregels geen onderscheid - de statistiek deed dat dus evenmin. Daardoor n door het feit dat in 1940 geen volkstelling gehouden werd, is niet nauwkeurig bekend, hoeveel Nederlanders ' en hoeveel Indische Nederlanders er bij het begin van de Japanse bezetting in Indi woonden. In ons vorige deel vermeldden wij (niet zonder aarzeling!): ca. tachtigduizend Nederlanders, ruim tweehonderdduizend Indische N eI Schrijven wij verder uitsluitend de totoks.

in dit hoofdstuk

over

'Nederlanders',

dan bedoelen

wij

INDISCHE

NEDERLANDERS

ONDER

DRUK

derlanders. Dat waren schattingen - men heeft voor de Indische Nederlanders ook wel aanzienlijk hogere cijfers genoemd en aangezien wij bij de voorbereiding van dit deel het gegeven ontdekten dat volgens een Japans rapport in '44 op Java ca. tweehonderdduizend Indische Nederlanders niet genterneerd waren, zouden wij er nu van willen uitgaan dat er ten tijde van de komst der Japanners in heel Indi ca. tweehonderdtachtigduizend Indische Nederlanders waren. Van de Nederlandse en Indisch-Nederlandse mannen zijn ruim tweeen-veertigduizend in krijgsgevangenschap geraakt en van de overige Nederlandse en Indisch-Nederlandse mannen alsook van de vrouwen en kinderen zijn naar schatting ca.honderdduizend genterneerd, met andere woorden: ca. tweehonderdtwintigduizend hunner, bijna allen Indische Nederlanders, zijn buiten de kampen gebleven, veruit de meesten. op Java. Dat laatste is uit twee omstandigheden voortgevloeid: ten eerste, dat voor de komst der Japanners de groep der Indische Nederlanders sterker op Java geconcentreerd was dan die der Nederlanders, ten tweede, dat, zoals in hoofdstuk 5 opgemerkt, de Indisch-Nederlandse burgers in de Buitengewesten in beginsel wl maar op Java niet genterneerd werden. Het Japanse militaire bestuur op Java heeft namelijk ten aanzien van de Indische Nederlanders een geheel eigen beleid gevoerd. Wat de Indisch-Nederlandse burgers in de Buitengewesten betreft, konden wij in het vorige hoofdstuk enkele cijfers noemen: dat in het mannenkamp op Zuidwest-Celebes in februari '45 ruim vierhonderd Nederlanders en ruim honderd Indische Nederlanders genterneerd waren en dat de groep genterneerden van Sumatra's Westkust ten tijde van Japans capitulatie uit bijna dertienhonderd Nederlanders en iets meer dan zeventienhonderd Indische Nederlanders bestond. Die cijfers lijken er op te wijzen dat op Zuidwest-Celebes een deel van de Indisch-Nederlandse mannen niet is genterneerd, althans niet genterneerd is gebleven (nadere gegevens over hun lot buiten de kampen ontbreken) en dat zo al niet alle, dan toch de meeste Indisch-Nederlandse burgers van Sumatra's Westkust tot het einde van de oorlog zijn vastgehouden. Vast staat dat van de Indisch-Nederlandse vrouwen en kinderen die kort na de komst der Japanners op Sumatra's Westkust werden genterneerd, een deel is vrijgelaten - wij weten voorts dat ook Indisch-Nederlandse mannen die met hun gezinnen in Medan in interneringsoorden woonden van waaruit zij overdag als Nippon-werkers werden ingezet, in juni '42 de gelegenheid kregen om met hun gezinnen die oorden te verlaten als zij een loyaliteitsverklaring jegens Japan aflegden. In een van die oorden, de St. Josephschool, werd dat door een-en-twintig van de vijf-en-veertig

868

CIJFERS

betrokken mannen geweigerd - vier-en-twintig konden daags daarna de St. Josephschool verlaten, maar de weigeraars werden gevangengezet en mishandeld, en, veronderstellen wij, na enige tijd opnieuw genterneerd. Wat verder op Sumatra of elders in de Buitengewesten is doorstaan door Indische Nederlanders die buiten de interneringskampen bleven, is niet bekend - wij veronderstellen dat zij het in materieelopzicht even moeilijk hebben gehad als de niet-genterneerde Indische Nederlanders op Java. Deze grote groep kwam trouwens niet alleen in maatschappelijke nood te verkeren maar werd ook aan sterke politieke druk onderworpen.

Java - de gelijkschakeling afgewezen


Waarom de Japanners op Java de meeste Indische Nederlanders niet hebben genterneerd, is niet geheel duidelijk. Men kan veronderstellen dat zij de vele geschoolde krachten die van deze groep deel uitmaakten (krachten die moeilijk op korte termijn door inheemsen konden worden vervangen), voorlopig niet wilden missen, k dat zij er tegenop zagen, mt de velen die in elk geval genterneerd zouden worden, nog eens tweehonderdduizend anderen te interneren - hebben de Japanners inderdaad louter van de nood een deugd gemaakt? Wij betwijfelen het en houden het in elk geval voor waarschijnlijk dat ook een politiek motief een rol heeft gespeeld: de Indische Nederlanders waren ten dele van Indonesische afkomst, in zekere zin dus mede-Aziaten - kon men hen er dan niet toe bewegen, al hun krachten in te zetten voor de opbouw van de 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer'? Hoe dit alles zij: van een vroeg stadium af trachtte het militair bestuur op Java in de IndischNederlandse groep personen te vinden die bereid waren, de Japanse leuzen te onderschrijven en andere leden van de groep aan te sporen hetzelfde te doen. Hier vloeide uit voort dat Indische Nederlanders, zoals al vermeld, de gelegenheid kregen mee te doen aan de AAA-actie - daartoe werd een uit Indische Nederlanders bestaand comit gevormd. Wie daarvan deel hebben uitgemaakt, is niet bekend. Wel weten wij dat in december '42, d.w.Z. na de beindiging van de AAA-actie, door drie Indische Nederlanders: E. G. G. R. Ellendt, E. Endert en mr. H. van der Tas 1, een artikel
1 Ellendt procureur

was een ambtenaar van de Staatsspoorwegen, van der Tas advocaat te Batavia - welke functie Endert had, weten wij niet.

en

INDISCHE

NEDERLANDERS

ONDER

DRUK

in Asia Raya werd gepubliceerd waarin zij alle Indische Nederlanders opriepen, een verklaring van politieke loyaliteit aan het Japanse bestuur te ondertekenen. Op die oproep werd kennelijk nauwelijks gereageerd - al in ons vorige deel wezen wij er op dat de meeste Indische Nederlanders een sterke innerlijke band hadden met het gouvernement en met Nederland. Het kan zijn dat het falen van de actie van de drie genoemden er toe bijdroeg dat het Japans militair bestuur in januari' 43 in Batavia een Kantoor voor Indo-Europese Zaken oprichtte en een 'Waarschuwing aan de Indo-Europeanen' publiceerde", waarin gesteld werd dat hun positie 'zeer moeilijk' was:
'In de tijd van het Nederlands bestuur werden zij tot de Nederlanders gerekend; zij kregen Nederlands onderwijs, een Nederlandse opvoeding en maakten zich een Nederlandse levenswijze eigen. Desondanks pasten de volbloed-Nederlanders op hen discriminatie toe! Verder werden zij ook door de [inheemse] bevolking op afstand gehouden, niet alleen wegens hun gemengd bloed maar ook om hun houding. Dit alles kan niet ontkend worden. Als men hun positie in ogenschouw neemt, moet men eigenlijk medelijden met hen hebben, vooral daar zij geen ander tehuis kennen dan Java. Het is het streven van het Japanse leger om aan elk volk een behoorlijke plaats te geven. Met dit doel voor ogen heeft het Japanse bestuur ... edelmoedigheid betracht tegenover de Indo-Europeanen, daarbij een houding van afwachten en opletten aannemend ... Bovendien hoopte het Japanse bestuur dat de groep zich uit eigen beweging bewust zou worden van haar huidige positie in Groot-Oost-Azi en dat zij geen kwaad zou doen. Een deel der Indo-Europeanen heeft echter het streven van het militair bestuur verkeerd begrepen en heeft zich laten ophitsen of als werktuig laten gebruiken door vijandig gezinde elementen. Er zijn er ook die geruchten verspreiden en die opzettelijk dingen doen die tegen het Japanse bestuur gericht zijn' Dat is werkelijk zeer teleurstellend. Daarom wil het Japanse leger thans zijn houding tegenover de Indo-Europeanen duidelijk maken, opdat zij tot inkeer komen. Het leger is bereid hun een positie te geven gelijk aan die der inheemse bevolking, mits zij ... van harte willen samenwerken met het Japanse bestuur. Indien zij echter onvoorzichtig zijn en hun verkeerde houding of opvattingen niet wijzigen ... , zal het leger zijn edelmoedige houding laten varen en niet schromen om harde maatregelen tegen hen te treffen als tegen een vijandig volk.'

1 Tekst: NI, p. 454. 2 Bedoeld wordt: maatschappelijke discriminatie. 3 Wij herinneren er aan dat, zoals uit hoofdstuk 6 bleek, in '42 op Java geen illegale groep actief was geworden waarin niet Indische Nederlanders een belangrijke rol speelden, als het niet al de leidende was.

EEN

JAPANSE

WAARSCHUWING

Die laatste Zin was een nauwelijks verholen dreiging met massale internering. Er kwam uit de kring der Indische Nederlanders voorshands slechts n instemmende reactie, nl. van een meer dan zestigjarige Indische Nederlander, P. F. Dahler, die van 1908 tot 1917 bestuursambtenaar was geweest (o.m. controleur op Bali), vervolgens tot '34 ambtenaar bij het Kantoor voor de Volkslectuur en in '41 een functie had gekregen bij de Regeringspu bliciteitsdienst. Hij was voor de Eerste Wereldoorlog een aanhanger geweest van de door E. F. E. Douwes Dekker opgerichte Indische Partij die de vorming van een onafhankelijk Indi had bepleit, later werd hij lid van de Indische Sociaal-Democratische Partij; deze had hij in dejaren '20 tot ljo een zestaljaren in de Volksraad vertegenwoordigd en vervolgens was hij in het begin van de jaren '30 partijsecretaris geworden. Men moet wel aannemen dat hij met Ellendt, Endert en van der Tas contact had gehad, althans: in een interview met een verslaggever van het japanse persbureau Domei, dat in minstens n Indonesisch dagblad werd opgenomen, drong ook hij op samenwerking met de japanners aan': hij verklaarde zich 'zeer dankbaar' jegens de japanners 'wegens hun waarschuwing, doordat daaruit nogmaals gebleken is, hoe ruim en juist het regeringsoordeel is.' 'De Indo-Nederlandse samenleving dient nu', zo werden zijn uitlatingen weergegeven", 'te niet gedaan te worden hier te lande, dat wil zeggen dat een Indo-Nederlander (Indo-Nederlandse) zich niet alleen als een Indonesir (Indonesische) moet beschouwen doch ook moet hij (zij) louter een Indonesir (Indonesische) worden. Degenen die dat niet willen, moeten voorgoed een vreemdeling (vreemdelinge) worden.' Die uitspraak kwam het streven van Ellendt, Endert en van der Tas niet ten goede: zij' hadden op een speciale loyaliteitsverklaring aangedrongen maar Dahler, die slechts eenmaal Nederland had bezocht en er zich niet thuis had gevoeld, was wezenlijk verder gegaan: hij had het opgeven van de Indisch-Nederlandse identiteit bepleit. Op 12 maart '43 tekende jansen in het 'radiokamp' ,in zijn dagboek aan dat van de actie van het drietal 'niets terechtgekomen' was - alleen 'sommige IEV'ers' (leden dus van het in '18 opgericht Indo-Europees

I Tekst van het interview, als opgenomen in het Indonesische dagblad Tjahaja (Bandoeng), in NI, p. 455 (vertaling). 2 Wij maken deze reserve omdat tijdens de oorlog door de Japanners verschillende interviews zijn gepubliceerd, O.m. met gouverneurgeneraal van Starkenborgh en met generaal ter Poorten, die een goeddeels gefantaseerde inhoud hadden.

INDISCHE

NEDERLANDERS

ONDER

DRUK

Verbond) bleven 'schuchter om toelating vragen'; daarmee werd vermoedelijk toelating bedoeld tot de Poetera, de politieke beweging, welker oprichting op 9 maart door Soekarno was bekendgemaakt - een beweging waartoe slechts Indonesirs mochten toetreden. Een maand later, in april, deugde in Bandoeng en omgeving, aldus de Japanners, nog niet veel van de houding van de ongeveer vijftienduizend Indische Nederlanders die er niet genterneerd waren. In het maandrapport van het Japans militair bestuur aldaar (het enig rapport van dien aard dat bewaard gebleven is) wordt vermeld dat men in de woning van een Indische Nederlander die doorzocht was, ontdekt had dat in de wc de Japanse vlag als wc-papier werd gebruikt, dat Indische Nederlanders zeiden, 'dat het in het geheel niet nodig was, de Japanse vlag uit te hangen, aangezien Japan zou worden verslagen', en dat de Japanners meer en meer werden aangeduid als 'de apen'.' In diezelfde maand begon op Java een speciale registratie van alle Indische Nederlanders. In Bandoeng en omgeving werden zij in juni opgeroepen er aan deel te nemen en daarbij werden zij (voorzover bekend is dat slechts in Bandoeng geschied) in acht groepen ingedeeld, door Bouwer, in zijn eigen woning ondergedoken, aldus weergegeven:
'Groep I: totok-vader en Indo-moeder; groep 2: totok-moeder en Indo-vader; groep 3: Indo-vader en Indo-moeder; groep 4: totok-vader en Indonesische moeder; groep 5 (vreemd genoeg!): totok-vader en totok-moeder, doch in Indi geboren'; groep 6: Indonesische vader en totok-moeder; groep 7: Indonesische vader en Indo-moeder, en groep 8: Indonesische vader en moeder van andere Aziatische nationaliteit."

Bouwer vernam dat zij die tot de groepen I, 2 en 5 zouden worden gerekend, spoedig zouden worden genterneerd en, schreef hij, 'wat vooral doorslaggevend schijnt te zijn is de kleur der ogen en van het haar. In afwachting van de oproep voor het geven van nadere uiteenzettingen betreffende de ingevulde bijzonderheden' (men moest vr I juli de nieuwe registratiekaarten invullen) 'laten vele dames het haar zwart verven om de Indonesische afstamming toch maar waarschijnlijker te maken' 4 - daarmee bedoelde hij de gedeeltelijk Indonesische afstamming, welke velen in '42, toen aangekondigd was dat de Nederlandse vrouwen

, Japans Militair Bestuur Bandoeng: Maandrapport over april '43, p. 3. ' Dit was niet zo vreemd: hier en daar waren immers in '42 in Indi geboren totoks als 'Belanda-Indo' geregistreerd. ' Bouwer: 'Dagboek', p. 172 (30 juni 1943). A.v.
4

SPECIALE

REGISTRATIE

en kinderen genterneerd zouden worden, hadden trachten te 'bewijzen' met gefingeerde afstammingsgegevens, veelal verstrekt door het Landsarchief te Batavia.' Bouwers Indisch-Nederlandse echtgenote, 'Ivy', en zijn Indisch-Nederlandse schoonmoeder verfden hun haar niet maar het liep goed af:
'Woensdag 7 juli 1943 Ivy en m'n schoonmama zijn in groep 3 ingedeeld. Beiden hebben blond haar en lichte ogen en de japanner, die met de indeling belast was als hoofd van een forum van hoge japanse burgerambtenaren en Indonesische assistenten, twijfelde kennelijk nog enige ogenblikken. Het gevaar is dus voorlopig van de baan. Naar Ivy's opgave betreffende haar weggelopen echtgenoot werd niet verder gevraagd. Op beider registratiekaarten staat een indrukwekkende tjap? die vertaald luidt: 'Dit is een kind van troebele ouders' - plus een cijfer 3 in blauw potlood dat gemakkelijk in een 8 te veranderen is"-

wie blijkens de 8 een Indonesische vader en een moeder van andere Aziatische nationaliteit had, behoefde niet bevreesd te zijn, vroeg of laat genterneerd te worden. Er werd opnieuw op grote schaal geknoeid. In mei had de speciale registratie der Indische Nederlanders in Malang (en misschien ook elders op Oost-Java) plaatsgevonden. 'Velen', aldus in Malang M. Moscou-de Ruyter (een Nederlandse, gehuwd met een Indisch-Nederlandse man, maar niet genterneerd omdat zij een Franse moeder had), 'logen alsof het gedrukt stond. Plotseling hadden ze een Javaanse grootmoeder, want als er in de eerste, tweede of derde generatie een Indonesische zat, was men vrij. Ook waren er verscheidenen die ergens een Chinees inschoven.'" De registratie in Bandoeng had, zoals al bleek, eenzelfde effect - Bouwer schreef in' 45 dat '90 % der Indo-Europeanen' (laat ons zeggen: veruit de meesten) 'voorzien [waren] van een (meestal gefingeerde) stambcorri'", en wij veronderstellen dat dit stukken zijn geweest die men in '42 of '43 had opgesteld. Na die speciale registratie, de tweede dus waaraan de Indische Nederlanders zich hadden moeten onderwerpen", gingen de Japanners een stap verder. In een tweede waarschuwing aan de Indische Nederlanders, gepubliceerd op 19 september '437, herinnerden zij aan de eerste, deelden
De Landsarchivaris, dr. F. E. J. Verhoeven, was in april '43 gearresteerd en het archief was gesloten; het werd nadien door de japanners ongemoeid gelaten. 2 stempel Bouwer: 'Dagboek', p. 174 (7 juli 1943). M. Mosecu-de Ruyter: Vogelvrij, p.124. 5 Bouwer: 'Dagboek', p. 323 (12 april 1945). 6 De eerste was deel geweest van de uitreiking der persoonsbewijzen, de pendaftarans. 7 Tekst: NI, p. 455-56.
1 3 4

INDISCHE

NEDERLANDERS

ONDER

DRUK

zij mee dat er Indische Nederlanders waren die spionage hadden bedreven of meegewerkt hadden aan 'het ontwerpen van geheime plannen om de vorige regering weer te herstellen, en andere dergelijke handelwijzen' - daarmee bevond de groep zich 'op de verkeerde weg':
'De Indo's moeten immers niet vergeten dat zij op Java geboren en getogen zijn en geen ander vaderland hebben dan Java ... Laten daarom de Indo's de bedoelingen van het leger van Dai Nippon op prijs stellen en laten zij als ingezetenen van Java met inspanning van al hun krachten arbeiden aan de opbouw van het nieuwe Java dat immers ook him vaderland is.'

Het bleef nu niet bij woorden: de groep der Indische Nederlanders werd, zou men kunnen zeggen, door het Japanse bestuur officieel erkend: Indisch-Nederlandse kinderen werden toegelaten tot het lager onderwijs (de volksscholen), Indisch-Nederlandse bankrekeninghouders kregen het recht, een deel van hun saldo's op te nemen en Dahler werd benoemd tot afdelingshoofd bij een voortzetting van het eerder genoemd Kantoor voor Indo-Europese Zaken, n1.het Kantoor voor personen van gemengde afkomst: het Kantor Oeroesan Peranakan oftewel het Kop. De betekenis van dit alles werd toegelicht in een radiotoespraak van het hoofd van het departement van Algemene Zaken, kolonel Jamamoto, de opvolger van kolonel Nakajama (hij zei o.a. dat het Japanse militaire bestuur bereid was verzoeken om vrijlating van genterneerde Indisch-Nederlandse mannen in welwillende overweging te nemen) en ook, op 27 september, in een radiotoespraak van Dahler'; deze herinnerde aan de actie van 'Douwes Dekker die onze groep heeft wakker geschud om ons tot besef te brengen van onze positie, welke wij in de Westers-imperialistische maatschappij innemen, en heeft betoogd dat wij Aziaten zijn als de Indonesirs'; helaas, de kranten waren de Indische Nederlanders gaan 'vergiftigen': zij wilden Nederland als hun vaderland zien. Evenwel: 'dank zij de Heilige Oorlog van Groot-Oost-Azi' waren 'de Nederlandse staat en het Nederlands imperialisme' weggevaagd. Wel was 'de grootste groep' daar nog niet door 'ontnuchterd', maar dat behoefde niet . zo te blijven - wat het Japanse militaire bestuur nu had gedaan, was een 'weldaad, gesproten uit een nobel hart.' Nieuwe 'weldaden' volgden: in de laatste dagen van september werden genterneerde Indische Nederlanders die zeven Indisch-Nederlandse of Indonesische overgrootouders hadden, vrijgelaten en zij die er maar
Tekst: a.v.,p. 457~59.

DAHLERS

ACTIE

/ NIEUWE

REGISTRATIE

n hadden, genterneerd en in oktober vond de derde registratie van de Indische Nederlanders plaats: nu een registratie per gezin, waarbij de gezinshoofden voor zichzelf en al hun gezinsleden nieuwe formulieren moesten invullen - op vervalsingen werd een gevangenisstraf gesteld van ten hoogste drie maanden of een geldboete van ten hoogste f 100. Waarom die nieuwe registratie? 'Men vermoedt', noteerde Bouwer, 'dat de Japanners zoeken naar een groot aantal valse registratiekaarten, met valse stempels, valse namen en alles wat maar vals kan zijn.' 1 Er werd tevens door de Japanners bekendgemaakt dat zij voortaan gelden ter beschikking zouden stellen om behoeftige Indische Nederlanders op te vangen - daar werd evenwel een prijs voor gevraagd: de gehele steunverlening (wij komen er straks op terug) moest onder het Kop, het Kantor Oeroesan Peranakan, gaan ressorteren. De derde registratie ging, voorzover er Indonesische krachten bij betrokken waren, met veel chicanes gepaard. Die hingen samen met het feit dat de Indonesirs er over het algemeen niets voor voelden om de Indische Nederlanders als 'Aziaten' te erkennen. 'Een onderzoek onder alle lagen van de Indonesische bevolking heeft uitgewezen', zo rapporteerde eind september '43 een Indonesir aan het Japans militair bestuur", 'dat niemand instemt met de plannen die in de verschillende redevoeringen zijn uiteengezet. De verschillen tussen Indo-Europeanen en Indonesirs zijn te groot dan dat zij zomaar opzijgeschoven kunnen worden.' Omgekeerd was, aldus dit rapport, op die plannen ook door de Indische Nederlanders afwijzend gereageerd - een verpleegster had tegen haar Indonesische naaister gezegd: 'Ik wil niet met de Indonesirs gelijkgesteld worden, liever sterf ik', en een Indische Nederlander, 'die er misschien toe gebracht kan worden de plannen van de regering te steunen', had aldus zijn opinie weergegeven:
'Dahler is niet geliefd bij de Indo's, daarom is ons vertrouwen in hem niet groot. Omgang tussen Indo's en Indonesirs is er bijna niet ... Het stuit ons tegen de borst dat wij onze kinderen naar de volksschool moeten sturen, waar zij steeds door de Indonesische kinderen [zullen] worden bespot. Twee jaar lang zijn wij door de Japanners beschouwd als vijanden. De regering had geen aandacht voor onze vrouwen die in bordelen of hotels zijn gestopt. 80% van de Indo-Europese mannen zijn krijgsgevangenen' en 10% is als burger genterneerd. Tot wie zijn de redevoeringen eigenlijk gericht? ... Als er Indo's Bouwer: 'Dagboek', p. 201 (25 okt. 1943). 2 Tekst van het rapport d.d. 29 sept. 3 Het werkelijke percentage was lager: misschien omstreeks

1943' NI, p. 460-61. 60%.

INDISCHE

NEDERLANDERS

ONDER

DRUK

uit de karnpen loskomen, maar zij krijgen geen werk, hoe moeilijk zullen hun levensomstandigheden dan wel zijn!'

Die laatste verwachting was een factor die bevorderde dat, althans in Batavia, niet velen ingingen op de mogelijkheid die kolonel Jamamoto had genoemd: dat genterneerde Indisch-Nederlandse mannen' (de vooraanstaanden onder hen waren in april' 42 opgesloten) na het indienen van een verzoekschrift vrijgelaten konden worden. Die concessie werd herhaald op een bijeenkomst van Indische Nederlanders die in december ,43 in de Dierentuin te Batavia plaatsvond. 'Groot aantal bezoekers', tekende de journalist Bastiaans aan.
'Brallende belofte Nippon, knijpgezette Peranaleans vtis te laten, uit eigen beweging en op verzoek, doch belofte slaat alleen op burger-genterneerden. Weinig aanvragen binnen om familieleden, vrienden en kennissen vrij te krijgen. 'Laten ze er maar in blijven', was de liefdevolle leus. Blijkbaar omdat moeder de vrouw en/of dochter andere bezigheden hadden, waarbij manlief, vader, broer enz. er maar liever niet bij hoefden te zijn ?'2

Is die analyse van Bastiaans juist? Wij betwijfelen het. Er waren, zoals eerder uiteengezet, naar verhouding niet zoveel Indisch-Nederlandse vrouwen en meisjes die tot sexueel contact met Japanners overgingen, Indisch-Nederlandse mannen zouden inderdaad, in vrijheid gesteld, moeite hebben het hoofd boven water te houden en eind '43, nog steeds in de 'civiele' fase dus, waren de levensomstandigheden van de genterneerde mannen nog niet zo slecht als zij later werden. Tenslotte laat zich denken dat menigeen geen enkele waarde toekende aan Japanse beloften. Dat laatste was juist gezien. Pas in juli' 44 werden in Batavia IndischNederlandse mannen uit de internering ontslagen: welgeteld zeven, die allen tewerkgesteld werden bij de toen al beruchte jeugdafdeling van het
Kop.

*
Een van die mannen was ir. E. D. Wermuth geweest, bestuurslid van het IndoEuropees Verbond en lid van de Volksraad; hij was in april '42 in Soekamiskin opgesloten maar hem werd kort nadien gezegd dat hij de gevangenis kon verlaten, omdat hij ten onrechte als Nederlander was beschouwd. Een andere genterneerde die bij het gesprek met hem aanwezig was, lichtte ons in '82 in dat Wermuth zijn invrijheidstelling had geweigerd, zeggend: 'Ik ga naar mijn cel terug, want ik ben Nederlander.' U. Morra, 18 okt. 1982). 2 W. eh. J. Bastiaans: Verslag, p. 18.
1

'KANTOR

OEROESAN

PERANAKAN'

Wat weten wij van dat Kantor Oeroesan Peranakan, het Kantoor voor personen van gemengde afkomst? Niet zo heel veel. Het Kop, in augustus '43 ingesteld, had een Japanner, zekere Hamagoetsji, als chef en een andere Japanner als sous-chef. De staf bestond uit Indische Nederlanders en als hun woordvoerder trad Dahler op en, bij diens afwezigheid, de vroegere plaatsvervangend burgemeester van Batavia, drs. A. Th. Bogaardt, die wij in hoofdstuk 5 reeds noemden als een van de belangrijkste figuren uit het Gemeentelijk Europees Steuncomit aldaar, het GESC. Dahler was hoofd van de afdeling van het Kop die de Japanse politiek moest bevorderen, Bogaardt van de afdeling die toezicht hield op de hulpverlening aan de Indische Nederlanders. Er was ook ee~ afdeling voor juridische zaken en een voor de registratie der Indische! N ederlanders en het peilen van hun stemming. Waarom het Japans militair bestuur het Kop had opgericht, werd op de dag van de oprichting door de chef, Hamagoetsji, in een in gebrekkig Engels gesteld rondschrijven aan de staf uiteengezet.' 'The problem that need to be settled first', had hij geschreven,
'is not about material matters, but the way of thinking, mentality of Eurasians. The worst on the other

defect of them is that they are not active. They have no initiative,

always looking for the

easiest way, expecting help from others, excusing themselves by searchingfaults must notice that their way of thinking is the only means to open a new life.'

side. Their circumstances should never be said to be easy in any meaning of it, but they and their active attitude toward the new situation

Hamagoetsji drukte zich in het Engels uit omdat het gebruik van het Nederlands, zoals vermeld, officieel verboden was - zelf beheerste hij het Nederlands goed (hij had rechten gestudeerd aan de Rechtshogeschool te Batavia). Maar zo hbo al geen Nederlands sprak, zijn staf deed dat wl, en dat gebeurde zeker op die afdelingen welke het meest met de Indische Nederlanders te maken hadden: de afdeling hulpverlening en de afdeling registratie. Bastiaans werd een van de medewerkers van de afdeling registratie. Van elk Indisch-Nederlands gezin werd daar de gezinslijst bijgehouden en die gegevens moesten in voorkomende gevallen aan de Kenpeitai en de PID verstrekt worden. 'Publiek', aldus Bastiaans na de oorlog,
'niet veel op met Kop. De eerste werkers op dat kantoor, speciaal door Nippon
1

Tekst: IC,

80230

II.

INDISCHE

NEDERLANDERS

ONDER

DRUK

uitgezocht, door onvriendelijke en onwelwillende houding in de hand gewerkt! Later gehalte personeel verbeterd. Oude werkers, na kwaad gesticht, door Nippon weggewerkt. Moeilijk, verkeerde gedachte publiek over kantoor te verbeteren. Daar zorgt Nippon trouwens voor dat dit niet gebeurt. Publiek vergeet dit. Geen appreciatie voor vele goede dingen die vanuit dit kantoor emaneren, althans er toe bijdragen, onvermijdelijke straf- en plaagmaatregelen van Nippon verzacht bij uitvoering.'
1

Van dat laatste gafBastiaans in een beschouwing over Dahler, aan wie hij personen die zich met klachten tot hem gewend hadden, doorgaf, enkele voorbeelden. Wij citeren:
'Heer Dahler belast met propaganda en politieke aangelegenheden op Peranakan-kantoor. Voelt zich meer Indonesir dan Europeaan. Heb nooit over 'politiek' met Zijn Edelgestrenge gesproken. Kenner vele Indonesische talen. Eigenaardige figuur, die door dik en dun eigen overtuiging doorzet. Is overigens in gewone doen vriendelijk en hulpvaardig. Volgende gevallen meegemaakt. Een jonge dame, netjes gekleed, verzorgd, komt opgewonden lokaal binnen. Tranen in ogen, kan haast niet spreken. Glas water ter opwekking aangeboden. Volgend gesprek: 'Bent u wat opgeknapt? Vertelt u maar eens, wat er aan de hand is.' 'Meneer, mijn zuster is opgepakt. Zij heeft zich, pas van Bandoeng teruggekomen, bij de PID gemeld om reispas terug in te leveren. Daar is zij toen ruw behandeld en aangehouden.' 'Om welke redenen, juffrouw?' 'Mijn zuster heeft een Van Galen-broche aan" en die broche hebben zij bij de PID van haar borst afgerukt.' 'Wel wat onvoorzichtig van uw zuster om zo getooid zich naar het hol van de leeuw te begeven.' 'Zij heeft er niet aan gedacht. Zij is pas ziek geweest en thuis wachten haar kinderen op de moeder. Een goede vriend van mij, een hoge Nippon'se officier, tot wie ik mij eerst gewend heb, kan mij niet helpen en heeft mij naar dit kantoor verwezen.' De jonge dame bij heer Dahler gebracht, die na aanhoring relaas de PID heeft gebeld. Getrouwde zuster kon naar huis. Een andere juffrouw, peranakan, doch zeer blond, werd op Senen, waar zij inkopen deed', door jeugdige rechercheur, blijkbaar pas afgestudeerd van z.g. politieschool en dus zeer actief, aangehouden met sommatie op het politiebureau

I W. eh. J. Bastiaans: Verslag, p. r8. 2 Een in '40 in Indi verkrijgbare broche die een herinnering was aan de in de Meidagen van '40 bij Rotterdam door de Luftwaffe tot zinken gebrachte torpedobootjager 'Van Galen'. ' Dit was een inheemse markt te Batavia.

VOORBEELDEN

VAN

DAHLERS

INTERVENTIE

te verschijnen. Kwestie voorgebracht bij heer Dahler, die op peravan betrokkene de aantekening stelde en waarmerkt, dat de blonde jongedame inderdaad een peranakan is. Niet meer door de politie lastig gevallen. T.W., jongedame, net 17 jaar geworden, meldde zich bij Gemeente voor pendaftaran. Kon geen geboorte-acte produceren. Jongedame in zak en as. Zonder pendaftaran kans op internering. Heer Dahler belde betrokken bureau gemeente op en stelde aantekening peranakan-kaartje dat, waar jongedame geboren uit ongehuwde indonesische moeder en vader onbekend, terwijlnog geen erkenning Europese pleegouders, zij de staat van moeder volgt en dus, hoewel Europese naam dragende, vrijgesteld moet worden van uitreiking en betaling gemeentependaftaran'
nakan-kaartje
I

Koningsplein

Tekenende voorbeelden! Voorbeelden, overigens, niet van verzet maar van pogingen om de Japanse maatregelen zonder nodeloze hardheid toe te passen.

*
Met de oprichting van het Kop had het Japans militair bestuur een route gemarkeerd die ook de Kenpeitai diende te volgen. Niet zonder achterdocht! Wij herhalen wat in het uit februari '44 daterend rapport over het verzet op Java met betrekking tot de Indische Nederlanders werd gezegd:
'Naast de Nederlanders zijn de Indische Nederlanders het gevaarlijkst. Hun uitlatingen en daden tonen aan dat zij met hun anti-japanse opvattingen niet van de Nederlanders verschillen. Het is noodzakelijk, deze tot ongehoorzaamheid neigende groep die de ware bedoelingen van ons zo welwillend militair bestuur niet begrijpt, streng te controleren. Aangezien zich evenwel in de laatste tijd de neiging heeft voorgedaan om meer en meer met ons samen te werken, is het ook noodzakelijk om leiding te geven en de Indische Nederlanders beter voor te lichten. Niet minder noodzakelijk blijft het, de pro-Geallieerde gevoelens met n slag te doen verdwijnen.'

Nu, dat laatste was een onmogelijkheid en zo bracht het jaar '44, wat de Indische Nederlanders betrof, tegengestelde versehij nselen: tegenover een kleine concessie (in mei '44 werden zij, mt de Chinezen, vrijgesteld van het betalen van registratiegeld bij het aanvragen van een persoons-

W. Ch.
80230

J. Bastiaans: 'Merkwaardige mensen


I).

in een merkwaardige tijd' (z.j.), p. ic--r

(IC,

INDISCHE

NEDERLANDERS

ONDER

DRUK

bewijs) stond een aanzienlijke versterking van het offensief dat op hun politieke gelijkschakeling was gericht. In alle steden op Java waar grote aantallen Indische Nederlanders woonden, werden onder auspicin van het Kop nieuwe comits opgericht die de belangen van de Indische Nederlanders moesten behartigen: de Kaoem-Indo-comits (comits van het Indo-volk). Die comits waren het die, toen in '43-'44 door de Japanners op heel Java het tonarigoemi-stelsel werd ingevoerd, voorstelden wie daar, wat de Indische Nederlanders betrof, een functie in zouden krijgen. Elke wijkgemeenschap kreeg een door acht helpers, hantsjo's, bijgestane leider, de koemitsjo; de wijken waren samengevat in districten, aza's; met een azatsjo aan het hoofd en elke maand moesten alle wijkbewoners een vergadering bijwonen waar de koemitsjo de consignes doorgaf welke hem op een aza-vergadering waren verstrekt. Soms woonden de Indische Nederlanders in wijken waar ook Indonesirs woonden, maar meestal bewoonden zij aparte wijken waarin zij alle bij het tonarigoemi-stelsel behorende functies moesten uitoefenen. Niet onbelangrijke functies! Voor de distributie en de arbeidsinzet, om slechts deze te noemen, werd van het tonarigoemi-stelsel gebruik gemaakt. In Malang (en wellicht ook elders) begon de Kaoem-Indo met het uitdelen van nieuwe registratie-formulieren (de vierde registratie al!), waarop men niet alleen de gegevens over de afstamming opnieuw moest vermelden maar ook antwoord moest geven op twee vragen: 'Heeft u afstand gedaan van de Nederlandse regering?' en 'Voelt u zich Aziaat?' 'Zo op het eerste gezicht eenvoudige vragen', schreef M. Mosecu-de Ruyter, woonachtig in het z.g. Tuindorp te Malang waar talrijke Indische Nederlanders woonden, maar dat waren die vragen natuurlijk niet.
'Er kwam herrie, tweespalt. Er werd verteld, zelfs door commissieleden van de Kaoem-Indo, dat als je deze vragen met 'nee' beantwoordde, je werd gehaald en op transport gesteld met f ro en een klein koffertje. Je zou dan naar een klein eiland worden gebracht, waar je dan maar moest zien te leven. Het werd nog erger, toen een Javaan, de azatsjo ... van een complex wijken in het Tuindorp, zei: 'Voor de Indo is er altijd plaats, al is het midden op zee .. .' Velen riskeerden alles en vulden 'nee' in, anderen weer uit angst 'ja'. Weer anderen, onder wie ik: 'Tidah mengapa' ('onverschillig'). Deze registratie heeft maanden en maanden geduurd. Telkens werd de termijn verlengd, waarin je de beantwoording kon veranderen.'
1

M. Moscou-de Ruyter: Vogelvrij, p. 141-42.

880

DE 'KAOEM'

-INDO-COMIT'S

Het spreekt vanzelf dat de Kaoem-Indo in een stad als Malang voor de onder het nieuwe stelsel te verdelen functies de keuze maakte uit diegenen die als eersten de twee weergegeven vragen met 'ja' hadden beantwoord. In het Tuindorp, dat in acht wijken was verdeeld, werd overigens een Indonesir azatsjo en werden Indonesirs tot koemitsjo (in het Indonesisch: ketoea, 'oudste') benoemd. Zij kozen plaatsvervangers, foekoe's ('vice's'), die een groot deel van het werk deden, en dat werden in het Tuindorp meest Indisch-Nederlandse vrouwen. 'De ketoea's', aldus weer M. Mosecu-de Ruyter,
'waren voor het grootste deel van de dag op kantoor, dus alle mogelijke werkjes, de distributie van voedsel, handtekeningen zetten en geschillen beslechten, kwamen op de foekoe neer. Werd er een vergadering gehouden en was de ketoea verhinderd of had geen zin (dit kwam dikwijls voor bij javanen), dan moest de foekoe gaan en wee je gebeente als het verslag niet in orde was. . . . De ketoea's waren absolute heersers ... Ze kregen de bevelen wel van de azatsjo, maar toch mochten ze naar eigen believen veranderingen aanbrengen. Eens per maand was er een vergadering van de ketoea's bij de azatsjo en de dag daarop bij alle ketoea's, ieder in zijn eigen wijk; de bewoners van die wijk moesten daar komen ... De ketoea liet ook bij ieder huis een briefje afgeven met daarop vermeld de dag en uur waarop de vergadering te zijnen huize werd gehouden ... (We) moesten elke keer opnieuw leren (want het was nooit goed), op japanse wij ze te buigen en te groeten: in rijen staan met het gezicht naar Tokio gericht; buigen, bidden voor de gevallenen in de strijd (geen Europeanen natuurlijk maar inlanders en jappen), buigen en weer zitten, waarna de vergadering werd geopend."

Naast het tonar(goemi-stelsel had het Japans militair bestuur op Java (wij komen er in het volgend hoofdstuk op terug) een nieuwe massaorganisatie opgericht die een Japanse naam droeg: de Djawa Hokokai, de Organisatie voor Dienstbaarheid van Java, welnu: begin mei '44 werd in Batavia een grote bijeenkomst van Indische Nederlanders belegd, waar Dahler, die in het comit van voorbereiding had gezeten de Indische Nederlanders opriep, met de Djawa Hokokai samen te werken. De meeste aanwezigen lieten zijn woorden over zich heen gaan - zij hadden Dahler al leren kennen als een figuur die dan wel aan Japanse kant stond maar die persoonlijk nimmer aggressief optrad en van wie dus geen bijzondere gevaren te duchten waren. Begin september '44 evenwel tekenden die gevaren zich wl af: van den Eeckhout en enkele gelijkgezinden, vrijge-

A.v., p. 149-50.

881

INDISCHE

NEDERLANDERS

ONDER

DRUK

laten uit het grote interneringskamp te Tjimahi, vestigden zich in Batavia en dat betekende dat het Kop in het algemeen en speciaalook wat de hulpverlening betrof, goeddeels gedomineerd werd door de Pagi-groep. Wie dat als eersten te merken kregen, waren de Indisch-Nederlandse jongeren in Batavia. Hun waren, evenals elders op Java, begin '44 door de Kaoem-Indo de twee eerder gememoreerde vragen voorgelegd: 'Heeft u afstand gedaan van de Nederlandse regering?' en 'Voelt u zich Aziaat?' Omstreeks vier-vijfde van die jongeren had geweigerd die vragen met 'ja' te beantwoorden. Vervolgens waren eind april in Batavia twee groepen door de PID gearresteerd en enige tijd vastgehouden. Nadien was de weigerende houding van de meeste jongeren voor kennisgeving aangenomen. Tot ergernis van van den Eeckhout! Hij liet in september' 44 te Batavia alle Indisch-Nederlandse jongemannen van zestien tot drie-en-twintig jaar .bijeenroepen - zij moesten persoon voor persoon verklaren of zij proof anti-Japans waren. De eerste groep, op 13 september opgeroepen, van wie de meesten weigerden zich ten gunste van Japan uit te spreken, kreeg allerlei beledigingen naar het hoofd geslingerd door aanhangers van van den Eeckhout - het was duidelijk dat het de volgende dag, toen de tweede groep zich moest uitspreken, tot tumult kon komen. Bogaardt was inmiddels gearresteerd - zijn opvolger als hoofd van de steunafdeling van het Kop, de gepensioneerde luitenant-kolonel van het Knil O. Peltzer, ging naar het bureau van het Kop en hoorde daar van den Eeckhout in een toespraak opmerken dat de Indisch-Nederlandse jongeren niet bevreesd hoefden te zijn voor opneming in het Japanse leger (die vrees had er toe bijgedragen dat ook de meeste leden van de tweede groep geweigerd hadden zich ten gunste van Japan uit te spreken), want, aldus van den Eeckhout, 'de Indo was een bangerd en dus als soldaat niet te gebruiken.' I Grote verontwaardiging bij de jongeren! Toen daags daarna, IS september, de derde groep opkwam: ca. driehonderd jongeren, velen door hun moeder vergezeld, waren de gemoederen verhit. Hamagoetsji sprak de moeders toe, betogend dat het militair bestuur geen andere bedoeling had dan de jongeren tucht bij te brengen - er zouden voor hen landbouwkolonies worden opgericht, zoals die hier en daar op Java al bestonden. De Japanner sprak nog, toen het elders op het erf van het Kop tot ongeregeldheden kwam, in welk kader enkele Japanse en Indonesische vlaggen (de rood-witte vlag mocht na de toespraak die premier
I O. Peltzer: 'De Japanse bezetting 8023I).

tot I6 december

I944' (30 aug. I946), p. I I (IC,

882

DE

CRISIS

VAN

DE

INDISCHE

JONGENS

TE

BATAVIA

Koiso op 7 september in Tokio had gehouden, van officile gebouwen wapperen) van de voorgalerij van het Kop-gebouw afgerukt werden. Dahler waarschuwde vervolgens de PID, maar toen Indonesische rechercheurs verschenen, was alles weer rustig. Dit gebeuren leidde tot enkele arrestaties - wij weten niet van hoevelen. Het blf niet rustig. Enkele jongeren die zich ten gunste van Japan hadden uitgesproken, werden na de t yde op straat mishandeld door anderen die onder alle omstandigheden Nederland trouw wilden blijven, en toen op 23 september een laatste groep opgeroepen werd, kwam het tot nieuw tumult - een van de jongeren sprong op een tafel en riep: 'Jongens, laten wij niet ons Indonesische bloed verloochenen, maar zeker niet ons Blanda-bloed!' 1 Toen lieten de Japanners opnieuw ingrijpen: vier dagen later, 27 september, werden enkele tientallen jongeren gearresteerd en in de oude en vervuilde Glodok-gevangenis opgesloten." Nieuwe arrestaties volgden eind januari '45: nu werden op de zyste ca. tweehonderd Indisch-Nederlandse jongeren opgepakt, naar Indonesische politiebureaus gebracht (daar verzamelden zich hun moeders, zusters en vriendinnen, velen in tranen) en vervolgens in de Glodokgevangenis opgesloten. Iets later werden aan hen jongeren toegevoegd die op die dag in Soekaboemi en Buitenzorg opgepakt waren. In Bandoeng werd op die z yste een razzia gehouden waardoor ruim honderdtachtig Indisch-N ederlandse mannen, vrouwen en jongens in de Soekamiskin-gevangenis belandden. 'Over het algemeen', zo noteerde Bouwer,
'is de Indonesische de gelegenheid uitzondering) en werkplaatsen later in de middag politie nogal soepel te werk gegaan en gaf zij de arrestanten hoewel het (behoudens een heel enkele mochten om een matras mee te nemen. Ook uit kantoren weggehaald en familieleden ... Er zijn onder de arrestanten

om koffers te pakken, niet was toegestaan zijn jongelui

en mannen Indo-Comit.

bij de PID kleren enz. afgeven

twee leden van het plaatselijk

1 I. M. Pool: Dagboek (IC, dagboek 76), Uittreksel, p. 6. 2 Dit gebeuren droeg er toe bij dat een te Batavia op 10 oktober door de Djawa Hokokai belegde 'verbroederingsvergadering' van jongeren uit verschillende bevolkingsgroepen volledig mislukte. Indonesische jongeren verweten er de aanwezige Indisch-Nederlandse dat deze laatsten op IS september de Indonesische vlag en daarmee het Indonesische volk hadden beledigd. 'Toen', aldus het rapport van een der aanwezige Indonesirs (tekst: NI, p. 462-63), 'noch de voorzitter, noch een der andere aanwezigen een voorstel deed om die belediging goed te maken, werden de Indonesirs zeer ontevreden ... Toen de voorzitter dan ook voorstelde om elkaar de hand te geven, volgde niemand dit op.'

INDISCHE

NEDERLANDERS

ONDER

DRUK

... Het is zeker dat dit een gewone internering is van personen die geacht worden vijandig tegenover het Japanse bewind te staan. Als deze lijst geheel afgewerkt is, wordt natuurlijk een tweede en later een derde opgesteld, tot er tenslotte geen Europese man meer in de stad overgebleven is. Daarna beginnen de Japanners aan de vrouwen." Twee weken later, op 8 en 9 februari, werd in Bandoeng een tweede lijst afgewerkt (nu voor overbrenging van de betrokkenen naar de Bantjeuj-gevangenis), 'onder andere', aldus Bouwer, 'van enige heel oude en heel zieke mannen, mensen van tegen de tachtig jaar, 'vijandig gezinde onderdanen'. De verontwaardiging over deze daad is groot, ook onder Indonesirs en Chinezen. De scnes die zich overal in de stad afspeelden, zal niemand licht vergeten. Van de oudjes die in de stromende regen op vrachtauto's werden weggehaald (o.a. een oude heer die een paar dagen tevoren door een beroerte getroffen was), is er geen die het zaloverleven, al is de Japanse bezetting over een maand afgelopen ... Ook is een aantal Ambonnezen gearresteerd ... Kranig hebben de oudjes zich gehouden. De zes-en-zeventigjarige heer Niemeyer kleedde zich in een net wit pak met de woorden: 'Als ik op mijn leeftijd nog op een vrachtauto naar de gevangenis gesleept word, wil ik er netjes uitzien. De Japanners moeten vooral niet denken dat zij ons breken kunnen.' Andere arrestanten zijn de acht-en-zeventigjarige mevrouw van der Wissel, de vrijwel geheel verlamde mevrouw Binkhorst, de ernstige tbc-patint Termeulen, wiens vrouw vrijwillig met hem mee naar de gevangenis ging." Dan werden op de zyste januari ook op Middenen Oost-Java Indisch-Nederlandse mannen en jongens gearresteerd, ca. zevenhonderd (zij kwamen in het fort te Ngawi terecht), n vrouwen (wij weten niet hoevelen) die naar de 'gewone' interneringskampen werden overgebracht, onder hen drie bejaarde tantes van de journalist Bastiaans die alle drie tijdens hun internering bezweken. Althans op diegenen die in de Glodok-gevangenis opgesloten zaten, werd door van den Eeckhout en de zijnen grote pressie uitgeoefend om zich alsnog met Japan solidair te verklaren. Dat werd geweigerd: zo al niet door allen, dan toch door de meesten. Hoevelen van de voor en op 25 januari '45 opgepakten tijdens hun detentie zijn bezweken, weten wij slechts voor de groep in Ngawi en die in de Glodok-gevangenis. In Ngawi stierven (vermoedelijk) ca. driehonderd van de ca. zevenhonderd gedetineerden, in de Glodok-gevangenis

Bouwer: 'Dagboek', p. 309 (25 jan. 1945).

A.v., p. 3IJ-I2

(JO febr. 1945).

RAZZIA'S

(en in de Tjipinang-gevangenis waar de zieken terechtkwamen) ca.tachtig van de driehonderdvijftig. Wat door al deze in Ngawi en in de Glodoken Tjipinang-gevangenis gedetineerden n door later gedetineerden (er hebben ook na 8 en 9 februari '45 nog razzia's plaatsgevonden) is doorstaan, is niet in bijzonderheden bekend. Wij kennen sommige verliezen waartoe de detenties hebben geleid, maar hebben er geen enkel verslag over. Aannemelijk is het dat juist deze gedetineerden veel te lijden hebben gehad onder het Indonesische gevangenispersoneel- wij veronderstellen dat velen zijn verhongerd.

*
Men moet de groep van de Indische Nederlanders niet als een in alle opzichten homogene groep zien. Dat bleek trouwens al uit het voorafgaande. Er was in Batavia een kring rond Dahler, van den Eeckhout kreeg aanvankelijk in Kesilir vrij veel volgelingen: ca. driehonderd (van wie hij er een kleine honderd overhield), en het Kop had in een aantal steden vertegenwoordigers die het de er wonende Indische Nederlanders vaak heellastig maakten. In elk van die steden traden meningsverschillen aan de dag tussen drie groepen: diegenen die met de bezetter samenwerkten (in Soerabaja was dat een groep van ca. driehonderd Indische Nederlanders die tot de Djawa-Hokokaiwerden toegelaten), diegenen die elke vorm van samenwerking met Japan afwezen, en, tussen beide groepen in, anderen die, zoals ook de Chinezen deden, een puur uiterlijke samenwerking verkieslijk achtten, louter om de Indisch-Nederlandse bevolkingsgroep tegen grotere gevaren te beschermen. Voorstanders van zulk een uiterlijke samenwerking kregen met name in Soerabaja en Semarang invloedrijke posities. Moesten zij soms concessies doen die door anderen als pijnlijk werden ervaren? Leidde dat soms tot heftige discussies, j a tot vetes? Het is maar al te waarschijnlij k, maar wij kunnen er, ook als onze veronderstelling juist is, geen nadere bijzonderheden over verschaffen - de gegevens ontbreken. En ding is duidelijk: wanneer men in het oog houdt dat op Java ca. tweehonderdduizend Indische Nederlanders niet waren genterneerd, dan is de groep die zich uit volle overtuiging aan Japans zijde schaarde, naar verhouding niet groter geweest dan de pro-Duitse groep tijdens de bezetting van Nederland. De Japanse poging tot gelijkschakeling van de Indische Nederlanders is mislukt. In jaren waarin zij de grootste moeite

885

INDISCHE

NEDERLANDERS

ONDER

DRUK

hadden om het hoofd boven water te houden, zijn zij Nederland trouw gebleven - een trouw die velen met hun leven hebben moeten bekopen.

Java - worsteling tegen de ondergang


Zo min als wij betrouwbare gegevens hebben over de grootte van de Indisch-Nederlandse bevolkingsgroep, zo min hebben wij ze voor de mate van welstand die zij had bereikt, toen Indi door de japanners werd bezet. Nederlanders, totoks, hadden in de regel bij het bedrijfsleven een hoger aanvangssalaris gekregen dan even gekwalificeerde Indisch-Nederlandse krachten - dat was een van de factoren welke vele Indische Nederlanders het gevoel hadden gegeven dat er, al waren zij Nederlandse staatsburgers en al hadden verscheidenen hunner tot de hoogste posten kunnen opklimmen, toch in Indi sprake was geweest van een zekere sociale discriminatie. Er waren in Indi vermogende Indische Nederlauders zoals er vermogende totoks waren - tekenend voor de IndischNederlandse groep was het dat zij, anders dan de Nederlandse, ook vrij vele leden telde die in nogal behoeftige omstandigheden verkeerden: 'kleine luyden', wie voortdurend het gevaar boven het hoofd hing dat zij zouden afzakken naar het peil van de kampong. Hoe dit alles zij, onder de japanse bezetting waren de Indische Nederlanders van meet af aan een sociaal-bedreigde groep. Onder de ca. twee-en-veertigduizend krijgsgevangenen van het Knil en de Koninklijke Marine bevonden zich misschien wel dertigduizend Indische Nederlanders - voorzover dezen gehuwd waren, bleven vrijwel al hun gezinnen onverzorgd achter.' De uitbetaling van alle overheidspensioenen en -toelagen was per I april '42 gestaakt, het Europese bedrijfsleven werd goeddeels geliquideerd, alle salarissen, ook die welke de overheid betaalde, werden door de japanners met gemiddeld een derde verminderd; trouwens, talrijke Indische Nederlanders verloren hun overheidsbetrekking - alleen bij de gouvernementsbedrijven werden velen gehandhaafd. Nadere gegevens over de inkomsten en de uitgaven der Indische N ederlanders hebben wij slechts met betrekking tot Batavia. Weinige

Zoals in hoofdstuk 8 vermeld, konden op Java van ca. september '42 tot november ,43 alleen de vrouwen van krijgsgevangen officieren van de rang van kapitein of hoger per maand per gezinslid f 15 opnemen bij een Japanse bank, maar is het de vraag of deze regeling algemeen is toegepast.
1

886

INKOMSTEN

/ KOSTEN

VAN

LEVENSONDERHOUD

slechts! Neergelegd in twee uit september '46 daterende nota's van het Centraal Kantoor voor de Statistiek (Batavia)', geven zij een beeld van de bronnen waaruit in de periode maart '42-augustus '45 elf gezinnen hun inkomsten hadden geput, alsmede van de prijzen die in vier maanden (juni '42, juli '43, april '44 en november '44) bekend waren aan vijftien gezinnen (deze prijzen waren eertijds niet genoteerd maar werden in '46 uit het geheugen weergegeven). Wij willen beginnen met de inkomsten. Elf gezinnen dus. In n daarvan werd ten tijde van de komst der Japanners meer dan f 500 per maand verdiend (en dat ene gezin vormt een statistische eenheid waarmee wij verder niet durven werken), in zeven gezinnen werd tussen de f 250 en f 500 per maand verdiend, in drie gezinnen minder dan f 250 (hoeveel minder, is helaas niet bekend). In die drie gezinnen had men tijdens de bezetting gemiddeld per maand van f II8,10 moeten rondkomen; dat bedrag was aldus verworven: door gesalarieerde arbeid f 69,09, door handel f 10,50, door het ontvangen van steun f 15,60 en door de verkoop van eigendommen f 22,91. De zeven gezinnen die eerder f 250 tot f 500 hadden verdiend, hadden gemiddeld per maand van f 245,18 moeten rondkomen en dat bedrag was aldus verworven: door gesalarieerde arbeid f 74,22; door handel f 41,21; door de verkoop van eigendommen f 122,25 en door leningen aan te gaan f 7,50. De groep van drie had geen leningen aangegaan, de groep van zeven geen steun ontvangen. Gaat men er nu van uit dat de gezinnen van beide groepen vr de komst der Japanners het gezinsinkomen hoofdzakelijk, zo niet geheel, ontleend hadden aan gesalarieerde arbeid, dan is aanstonds duidelijk hoe moeilijk hun positie werd doordat het salaris daalde tot gemiddeld f 69,09 en f 74,22 per maand. Er moest aanvulling komen! Voor de gezinnen van beide groepen heeft de verkoop van eigendommen het meest opgeleverd: gemiddeld per maand f 22,91 resp. f 122,25 (de zeven gezinnen hebben gemiddeld anderhalf maal zoveel inkomen ontleend aan de verkoop van eigendommen als aan hun gesalarieerde arbeid!) en voorts is vooral voor de groep van zeven de handel (handel in van alles en nog wat) van belang geweest: zij hadden er gemiddeld per maand f 41,21 mee verdiend. Die verkoop van eigendommen had niet veelopgeleverd wanneer men meubilair, ijskasten, fornuizen en radio's had verkocht (die hadden vr eind '43 niet meer dan een derde tot een vijfde van de oorspronkelijke prijs opgebracht), maar daarentegen veel meer dan de oorspronkelijke prijs wanneer men textiel, serviezen en sieraden had kunnen
1

IC, I4 638 en I46I4.

INDISCHE

NEDERLANDERS

ONDER

DRUK

verkopen - sieraden zijn in een tijd van inflatie en maatschappelijke onzekerheid altijd gezocht en textiel en serviesgoed waren buitengewoon schaars geworden. 'De oorlogsjaren in Semarang', aldus in '82 een beeld van het leven van de Indisch-Nederlandse vrouwen onder de Japanse bezetting (maar het was elders dan in Semarang niet anders), 'waren van een diepe armoede ... Alles, alles verkochten ze om in leven te blijven, het trouwpak van haar man en de beddesprei die haar moeder voor haar uitzet had gekocht. Ze spleten draden van de sprei in drien en wonden ze op klossen.Ze verkochten ze ... Ieder lapje en ieder klosje garen bracht eten op.'
1

Nu de prijzen. Het Centraal Kantoor voor de Statistiek heeft in het desbetreffende stuk geen absolute cijfers vermeld maar verhoudingscijfers, waarbij 1938 op 100 was gesteld. De vijftien Indisch-Nederlandse gezinnen die gegevens hadden verstrekt, hadden in '42 per maand een inkomen gehad dat varieerde van f 50 tot f 500. Welnu, injuni '42 bleken, met '38 vergeleken, de hun bekende prijzen als geheel gemiddeld gestegen te zijn met 39 %, in juli '43 met 170%, in april '44 met 426%, in november '44 met I 275 %. Wat alleen de levensmiddelen betrof was de stijging minder markant geweest: vergeleken met '38, injuni '42 een gemiddelde stijging met 50%, injuli '43 met 74%, in april '44 met 168%, in november '44 met 729 %. Voor kleding en schoeisel alln was die prijsstijging heel wat groter geweest: daar was in november '44 meer dan zeventig maal zoveel voor gevraagd als in '38. Bij de bedoelde vijftien gezinnen was, dat lag voor de hand, een steeds groeiend deel van de uitgaven louter besteed voor het kopen van levensmiddelen: gemiddeld 44 % in '42, 59 % in '43, 68 % in '44, 77 % in '45 Er bleek overigens bij dit onderzoek dat de uitgaven per persoon per maand aanmerkelijk hadden verschild: in '42 in de gezinnen die uit meer dan n persoon bestonden, van f 10 tot f 49 per maand, in '44 van f 17 tot f 150 per maand (en n alleenwonende had in '42 per maand f 223 uitgegeven en in '44 f 2 I 6). Mag men aan al deze cijfers conclusies verbinden? Geen detailconclusies, dunkt ons (daarvoor is de statistische basis te smal), maar slechts deze ene dat de Indische Nederlanders de grootste moeite hebben gehad om een volledige sociale ondergang te voorkomen en dat, als dat gelukt is, bij velen de verkoop van eigendommen en de handel in allerlei goederen
1

Harmsen T. Pollmannin Vrij Nederland,

15

mei 1982, bijvoegsel,p. 6.

888

PRIJSSTIJGINGEN

(een handel die soms aan de rand stond van de zwarte handel, als hij daar niet overheen ging) daartoe een wezenlijke bijdrage hebben geleverd, terwijl de sociaal-zwaksten hunner de verleende steun moeilijk konden ontberen.

*
In hoofdstuk 5 (' 'Nederland' wordt uitgeschakeld') schreven wij over het begin van de steunverlening: een indrukwekkende vorm van sociale activiteit waarvoor velen zich al in '42 hadden beijverd - de kerken, particuliere comits, op Oost-Java ook het Rode Kruis. En stadsgemeente was er toen slechts geweest, waar men een gemeentelijk comit had kunnen oprichten: Batavia. Daar was eind j uni het Gemeentelij k Europees Steuncomit, het GESC, opgericht, hetwelk al in augustus '42 steun had moeten bieden aan ca. negenduizend Nederlanders en Indische Nederlanders (ca. een kwart van de Europese bevolking van de hoofdstad) en begin '43 aan elfduizend (toen bijna uitsluitend Indische Nederlanders) alsook aan ca. vijftienhonderd inheemsen, t.w. aan gezinsleden van inheemse oud- en ex-militairen van het Knil. Dat GESC had, zoals wij vermeldden, tot midden '43 elandestien bijna f 100 000 kunnen opnemen, hoofdzakelijk bij vermogende Chinezen (leningen die, gegarandeerd namens het Nederlands gouvernement, na de oorlog op goudbasis zouden worden terugbetaald). Het comit had een dagelijks bestuur, bestaande uit dr. ir. F. Kramer, drs. H. J. Manschot, afdelingshoofd van de Javase Bank, en de diamantair A. Gutwirth - die drie maakten ook deel uit van het financile subcomit van het GESC. Geven wij nu weer hoe de steunverlening op Java in steeds groter moeilijkheden kwam, dan willen wij beginnen met Batavia. Daar werd het GESC eind december '42 getroffen door de arrestatie van Kramer - opgepakt, omdat tot de Kenpeitai in Buitenzorg was doorgedrongen dat hij financile steun had verleend aan de groep- Welter. Begin januari '43 werden nog twee leidende figuren van het GESC gearresteerd: Manschot en Bogaardt; beiden werden er van verdacht, van Kramers illegale werk op de hoogte te zijn geweest. Zij werden door de Kenpeitai in Buitenzorg verhoord (d.w.z. mishandeld) en ontkenden - die ontkenning werd, toen zij met Kramer werden geconfronteerd, door deze bevestigd. Manschot, een totok, werd genterneerd, Bogaardt die een Indische Nederlander was, werd vrijgelaten en kon zich nadien weer aan het GESC-werk wijden.

889

INDISCHE

NEDERLANDERS

ONDER

DRUK

Enkele maanden later nu, in mei '43, brachten de Japanners een wijziging aan in de naam van het comit: die was hun te 'Nederlands' en bovendien werd het werk, nu vrijwel alle Nederlandse mannen en vrouwen genterneerd waren, door Indische Nederlanders verricht die zij als 'mede-Aziaten' wensten te zien. Het comit werd herdoopt tot Pertoeloengan Orang Blanda-Inde Miskin (Steun aan arme Indo-Europeanen) oftewel de Pobim. Bogaardt werd er de voorzitter van, Gutwirth bleef de financin behartigen. Dat laatste was wl nodig want de steun aan behoeftigen die de gemeente Batavia ter beschikking stelde, werd, terwijl de prijzen zo gestegen waren, van 35 cent per week per persoon tot 28 cent verlaagd - Gutwirth zorgde voor de gelden die voor aanvullende steunbedragen nodig waren, alsook voor de (in deze 'civiele' fase nog toegestane) zendingen naar de vrouwen- en kinderkampen te Batavia. Dat duurde niet lang: in augustus werd Gutwirth genterneerd. Hoe nu de nodige gelden bijeen te krijgen? Bogaardt vond er met verlof van de Japanners een oplossing voor: de Pobim mocht het bedrijf van een Franse groothandel in farmaceutische producten voortzetten en dit leverde de steunorganisatie per maand ca. f 20 000 op. Een nieuwe Japanse ingreep volgde in november '43, drie maanden nadat het Kop, het Kantor Oeroesan Peranakan (Kantoor voor personen van gemengde afkomst), was opgericht, waar, gelijk eerder vermeld, de afdeling die toezicht hield op de steunverlening aan Indische Nederlanders, door Bogaardt werd geleid. De naam van de Pobim werd gewijzigd tot Pertoeloengan Orang Peranakan (Steun aan personen van gemengde afkomst) oftewel het Pop, en dat Pop werd onder de controle geplaatst van het Kop. Dat betekende dat de steunverlening een groot deel van haar zelfstandig karakter verloor, aangezien het Kop, dat een politieke, zuiver Japanse creatie was, zowel door de Kenpeitai als door de PID op de vingers werd gezien. Begin december '43 werd door de Japanners van Dahler en Bogaardt gevergd dat zij bij de tweede herdenking van Pearl Harbor, 8 december, een pro-Japanse toespraak zouden houden. Dahler ging daar grif op in, maar Bogaardt, wl wetend wat hem boven het hoofd kon hangen (hij had de methoden van de Buitenzorgse Kenpeitai leren kennen), weigerde en werd tot genoegen van de Kenpeitai die hem als een samenzweerder was blijven zien, gearresteerd.' De gepensioneerde luitenant-kolonel van
1 In februari '44 kwam in het Kenpeitai-rapport over het verzet op Java te staan dat Bogaardt van generaal ter Poorten de 'instructie' had ontvangen 'om het werk van het

BEPERKING

VAN

DE

STEUNVERLENING

TE

BATAVIA

het Knil Peltzer, die wij reeds noemden, werd zijn opvolger - hij was na Kramer en Bogaardt de derde leider van de steunverlening te Batavia. Die steunverlening werd drastisch beperkt. Ongeacht de verdere prijsstijgingen die zich hadden voorgedaan, werden de steunbedragen per persoon per week verlaagd tot 12 cent voor gezinnen die uit niet meer dan vijf personen bestonden, en tot ro cent voor gezinnen die zes of meer leden telden; voor kinderenjonger dan tienjaar waren die bedragen gehalveerd. Bovendien werd bepaald dat een gezin pas voor steun in aanmerking kwam als het van de inheemse koernitsjo's een bewijs van armlastigheid had ontvangen en die koemitsja's stelden zich op het standpunt dat de Indische Nederlanders pas steun nodig hadden als zij op het levenspeil van arme inheemsen waren beland: wie nog een fiets bezat of een overtollig meubel of zich een keer vervoer per betja had veroorloofd, werd onverbiddelijk van steun uitgesloten. Het aantal gesteunden te Batavia, dat gestegen was tot ca. zeventienduizend (oftewel ca.vier-vijfde van alle er woonachtige Indische Nederlanders 1),werd tot ca. zesduizend verlaagd. Deze, voor talrijke Indische Nederlanders hoogst ernstige ingrepen vloeiden voort uit het nieuwe beleid dat de Japanners in '44 gingen voeren: zij wilden zoveel mogelijk Indische Nederlanders aan het werk zetten. In augustus '44 werd dat beleid aangescherpt, doordat bepaald werd dat het Pop slechts steungelden mocht uitkeren aan de ca. drieduizend meest behoeftigen. De werkverschaffing werd geen succes. Daarvoor waren de tarieven die door de Japanners betaald werden, te laag: een vrouw die 100 geldzakjes naaide, kreeg daar 4 cent voor, die een dag touw draaide, een dubbeltje, die een paar kousen breide, f I.t Mannen en jongens moesten
Indo-Europees Verbond voort te zetten teneinde militaire gegevens over het Japanse leger te verzamelen met het oog op hulpverlening aan de Geallieerde legers ten tijde van hun tegenaanval'; een schema gaf aan, hoe Bogaardt en het lEV verbonden waren met het Knil. (Kenpeitai-rapport, p. Ia en schema II). Waarom het niet tot een proces tegen Bogaardt is gekomen, is niet duidelijk - volgens onbevestigde berichten zouden de Kenpeitai-oiiicieiea die het dienden voor te bereiden, zijn omgekocht.
1 Iets hogere bedragen werden betaald door een winkel die de in I904 opgerichte Roemer Visscher-Vereniging in Batavia had mogen voortzetten - die winkel (de omzet was in '44 bijna f 50000 en in '45 bijna f 70 000) beschermde talrijke IndischNederlandse vrouwen en meisjes tegen het gevaar van prostitutie. Wij voegen hieraan toe dat Indonesische protestanten en katholieken in Batavia (alsook in andere steden) tot het einde toe enige hulp hebben kunnen verlenen aan hun Indisch-Nederlandse geloofsgenoten.

INDISCHE

NEDERLANDERS

ONDER

DRUK

weer ander werk doen (bijvoorbeeld spijkers fabriceren die nodig waren voor de bouw van houten schepen, en oud ijzer inzamelen), waarvan wij niet weten wat er voor betaald werd - in elk geval veel te weinig, vonden de betrokkenen. Vele gesteunden lieten zich van de steunlijst afvoeren, omdat zij vertrouwden dat zij in de min of meer clandestiene handel iets meer geld zouden bijeenkrijgen. De gehele situatie droeg er toe bij dat vooral de Indisch-Nederlandse opgeschoten jongens, zoals al bleek, een roerig element werden in de samenleving' - nu, daar hadden de Japanners wel een oplossing voor: zij moesten uit Batavia verdwijnen en in landbouwkolonies aan het werk worden gezet. In december '44 werd Peltzer gearresteerd (waarom, is niet bekend) - de steunverlening kreeg haar vierde, nu Japanse naam: de Konketsoe Djoemin Linkai (het Comit voor inwoners met gemengd bloed) en haar vierde leiding: zes Indische Nederlanders, van wie slechts drie hun best deden om, alle moeilijkheden ten spijt, nog iets te bereiken, d.w.Z. de steunverlening aan de allerarmsten te redden en de talloze problemen op te lossen die waren voortgevloeid uit het arresteren van enkele honderden jongeren en het naar landbouwkolonies sturen van anderen. Dat laatste begon in Batavia in de eerste maanden van '45 - de in het interneringskamp te Tjimahi achtergelaten aanhangers van van den Eeckhout werden als opzichters in de kolonies aangesteld. Het verloop van zaken was zoals gewoonlijk: Japanse fanfares over een geslaagd begin en toen liep de zaak in het honderd. 'In eerste tijd', aldus later Bastiaans,
'goede, voldoende voeding, kleding verstrekt. Foto's genomen en als propagandamateriaal uitgebuit. Tweede transport volgt. Zaak verloopt. Voeding minder, arbeid zwaar. Velen drosten. Omringende kampongs afgegraasd, omdat te weinig eten. Nederzetting op den duur leeggelopen."

Om zijn eigen zoon en enkele andere jongens van de straat te houden, richtte de journalist Bastiaans een leesbibliotheek op die met 400 boeken begon - dat werden er 4 000. 'Zoon, drie vriendjes en twee meisjes', schreefhij later, 'belast met verzorging bibliotheek. Gezorgd voor officile gemeente-vergunning, verleend na controle van brandweer, gezondheidsdienst en PID. Alle boeken eerst door mij ingekeken, ter voorkoming verboden lectuur. Administratie, leenregels opgesteld, aankondigingen en waarschuwingen uitgeschreven om geen samenscholing in de bibliotheek: geen commentaren op krantenartikels, geen politieke gesprekken enz. om de jongens geen risico te laten lopen, en toen de jongelui hun gang laten gaan. De jongens bewaard voor oppakkerij ... Meisjes niet aangebleven, konden bij Nippon meer verdienen. Gewaarschuwd, tevergeefs. Een der meisjes thans moeder van vaderloos kindje. Jammer!' (W. Ch. J. Bastiaans: 'Korte schets levenswijze gedurende Nippon-overheersing' (z.j.), p. 3, IC, 80230 I). 2 W. Ch. J. Bastiaans: Verslag, p. 23.
1

BEPERKING

VAN

DE

STEUNVERLENING

TE

BATAVIA

Dat kon door de Japanners niet aanvaard worden! In mei '45 werden in Batavia opnieuw grote aantallen jeugdige Indische Nederlanders opgehaald om onder bewaking de verlaten landbouwkolonie opnieuw te gaan bevolken. Hun lot is niet beter geweest dan dat van de groep die er vandoor was gegaan, maar alle nadere gegevens ontbreken.

*
Kan men in deze voor Batavia geschetste ontwikkeling een duidelijke lijn bespeuren? Wij menen van wel. De steunverlening begon er in '42 als een min of meer autonome Europese zaak. Zij werd in '43 gelijkgeschakeld, d.w.z. aan de controle onderworpen van Dahler en de zijnen die met Japan samenwerkten. In '44 werd zij drastisch beperkt en ingevoegd in het tonangoemi-stelsel en tenslotte werd zij nog verder beperkt doordat het Japans militair bestuur de Indische Nederlanders als goedkope werkkrachten wenste in te schakelen, de jongemannen onder hen in landbouwkolonies waarbij men hen in het geval van een Geallieerde landing onder controle zou hebben. Elders op Java tekende zich diezelfde lijn af, met dien verstande dat hier en daar Indische Nederlanders die formeelondergeschikt waren aan Dahlers Kop, iets van hun feitelijke zelfstandigheid wisten te bewaren. In Semarang wist het in het Kop ingevoegde comit van Indische Nederlanders in mei '44 te bereiken dat er een lagere school voor Indisch-Nederlandse kinderen mocht worden geopend (zulke scholen kwamen er ook elders, bijvoorbeeld in Soerabaja). Hier kwam geen landbouwkolonie - het comit nam zelf, maar pas in april '45, het initiatief om op de vroegere golfbaan cassave aan te planten; ca. tweeduizend Indische Nederlanders werden hier aan het werk gezet. In Soerabaja werd van de Indische Nederlanders louter gevergd dat zij zouden beloven met het Japanse bestuur samen te werken. Dat deden zij op een demonstratieve bijeenkomst die begin februari '44 werd gehouden - nadien hadden zij, voorzover bekend, van de Japanners weinig last. Dit kan samengehangen hebben met het feit dat de residentie Soerabaja door de Japanse marine werd bestuurd die zich in beginsel zo weinig mogelijk aantrok van hetgeen elders op Java door het legerbestuur werd verordineerd en verricht. In Soerakarta, waar maar weinig Indische Nederlanders woonden, kon hulp worden verleend door een groep Nippon-werkers. Die groep werd

INDISCHE

NEDERLANDERS

ONDER

DRUK

in november '43 genterneerd - nadien werd de hulpverlening op kleinere schaal voortgezet door Chinezen. In Malang kon dr. J. Soesman, die wij al in hoofdstuk 5 noemden, met zijn Rode Kruis-comit in '43 en begin '44 de steunverlening op peil houden; hij bracht er met giften van particulieren en firma's (gedeeltelijk giften uit Chinese kring) in totaal f ISO 000 voor bijeen. Ook de diaconie kon haar werk voortzetten. In april '44 eigende de Kaoem-Indo zich Soesmans werk toe en zij bepaalde dat slechts steun mocht worden verstrekt aan diegenen die de twee eerder vermelde vragen ('Heeft u afstand gedaan van de Nederlandse regering?' en 'Voelt u zich Aziaat?') met 'ja' hadden beantwoord - nadien kon de diaconie onder de grootste moeilijkheden nog enige hulp bieden aan de 'nee' -zeggers. Hier werden voorts enkele honderden Indisch-Nederlandse jongeren omstreeks april '44 tewerkgesteld op een onderneming die ca. 50 km van Malang was verwijderd - toen zij na drie maanden in de stad terugkwamen, moesten velen in een ziekenhuis worden opgenomen. In augustus '44 werd een tweede groep jongeren opgeroepen - van hen keerde ongeveer de helft ziek en ernstig ondervoed naar Malang terug en van de andere helft ontbraken sommigen. Zij waren er van beschuldigd, brand te hebben gesticht in een opslagplaats van rubber. Zware straffen volgden: gevangenisstraffen voor de meesten, de doodstraf voor enkelen. De executies vonden plaats op 22 augustus '45, een week na de aankondiging van Japans capitulatie.

*
Bandoeng is de enige stad ten aanzien waarvan wij bij de beschrijving van de steun, in '44 en '45 aan Indische Nederlanders geboden, enige vaste grond onder de voeten hebben, dit namelijk dank zij de omstandigheid dat van de feitelijke leider van de steunverlening (formeel was J. Douwes Dekker-Mossel, de echtgenote van E. F. E. Douwes Dekker, die naar Suriname was afgevoerd, de leidster), de vroegere aardrijkskunde-leraar en reserve-officier van de marine F. J. Suyderhoud, de dagaantekeningen bewaard zijn gebleven voor de periode 4 januari '447 september '451 Die aantekeningen zijn van speciaal belang omdat de groep Indische Nederlanders die in Bandoeng woonden, een vrij aan1

IC, Dagboek

13.

DE

STEUNVERLENING

TE

BANDOENG

zienlijke omvang had. Bouwer kreeg er enkele malen inlichtingen over van een Indonesische relatie die in het bevolkingsregister een onderzoek had kunnen instellen en die hem in mei '44 rapporteerde dat in Bandoeng bijna vijftienduizendnegenhonderd Indische Nederlanders niet genterneerd waren en in juli '45 ruim vijftienduizenddriehonderd.' Belangrijke cijfers! Zulks ook daarom omdat zij de conclusie toelaten dat zich althans in Bandoeng (en wellicht ook elders op Java), de verarming en de schaarste aan levensmiddelen ten spijt, onder de Indische Nederlanders geen excessieve sterfte heeft voorgedaan. Bouwer heeft voorts begin januari '45 aangetekend dat er 'in heel Bandoeng in totaal nog maar ongeveer vijfduizend mannelijke Indo-Europeanen' waren", en dat zou er een aanwijzing voor kunnen zijn dat in die tijd de Indisch-Nederlandse bevolkingsgroep op Java, voorzover niet genterneerd, voor omstreeks twee-derde uit vrouwen en meisjes en voor omstreeks n-derde uit mannen (vooraloudere mannen) en jongens bestond. In Bandoeng nu werd door de Japanse resident per I januari '44 een nieuw comit gevormd dat zich met de zorg voor de Indische Nederlanders moest belasten: de Badan Oeroesan Golongan Indo (Comit ter behartiging van de belangen der Indo's) oftewel de Bogi. Deze Bogi kreeg een bestuur van vijf Indische Nederlanders en Suyderhoud werd daar de voorzitter van. Hij was even moedig als beleidvol - moedig omdat hij in de gehele bezettingsperiode een marine-officier lange tijd in zijn woning verborgen hield 3 en een radio had achtergehouden waarvan hij de berichten in zeer beperkte kring doorgaf, en beleidvolomdat hij een functie waarin hij in hoge mate kwetsbaar was, met onbevlekt blazoen wist uit te oefenen. Hij werd door de Japanners betaald: alle bestuursleden van de Bogi ontvingen eenzelfde salaris, nl. f 70 per maand. Dat geld werd rechtstreeks door het Japans residentiekantoor ter beschikking gesteld - het kantoor reserveerde voor de Bogi in '44 f 40000. Niet al dergelijk geld kon rechtstreeks onder behoeftigen worden verdeeld - er was ook geld nodig voor de administratie van de Bogi en er moesten werkverschaffingsprojecten worden gefinancierd. Trouwens, het is mogelijk dat de Bogi in '44 maar een deel van de gereserveerde f 40 000 ontving." Vast staat dat de

I Bouwer: 'Dagboek', p. 352 (12 juli 1945). 2 A.v., p. 303 (8 jan. 1945). 3 Deze onderduiker werd door verraad gearresteerd - Suyderhouds echtgenote wist toen vol te houden dat zij en haar man niets van zijn aanwezigheid hadden geweten. 4 Suyderhoud tekende op 9 april '45 aan dat hij in de periode I april '44-1 april '45 f 4500 van de Japanners had ontvangen. In december '44 vernam hij in Batavia van

INDISCHE

NEDERLANDERS

ONDER

DRUK

Bogi voor de steunverlening geld tekort kwam. Daarom vonden regelmatig inzamelingen plaats - helaas is er slechts n maand, september '44, waarvan Suyderhoud heeft aangetekend hoeveel geld de Bogi had ingezameld: f I ISO, en hoeveel zij aan steungelden had uitgekeerd: f 650. Bij die inzamelingen werden bijna steeds kleine bijdragen verworven, maar n keer, in maart '45, een grote: f 1700 - het bedrag dat n Indische Nederlander had verdiend met roulette. De vermelde cijfers geven de indruk dat de Bogi niet zo heel velen financieel heeft kunnen bijstaan. Daarom was het werk nog niet onbelangrijk! De Bogi trachtte, om te beginnen, van de aanvang af werk te vinden voor vrouwen en meisjes (het breien van sokken, het spinnen van garens, het maken van beenstukken, ja van gehele uniformen) - werk waarvoor de Japanners de grondstoffen en, voorzover nodig, ook de machines ter beschikking moesten stellen en dat door hen moest worden betaald. Evenwel: hun lonen waren laag en de animo voor dit soort arbeid was ook in Bandoeng niet groot. Voor jongemannen werd werk gezocht in de landbouw, in touwslagerijen en in technische werkplaatsen, voor vrouwen en meisjes als verkoopsters. Daar waren arbeidsvergunningen voor nodig - de Bogi bemiddelde. In het algemeen was de Bogi de verbindingsschakel tussen enerzijds de Indische Nederlanders, anderzijds het Japanse en het inheemse bestuur (met inbegrip van de overheidsbedrijven). Dagelijks moesten huisvestingsproblemen worden opgelost (de allerarmste Indische Nederlanders alsook een aantal Ambonnezen werden in door de Bogi gehuurde panden ondergebracht) - het was voorts de Bogi die enkele eigen poliklinieken bezat, voor verwijzingen naar ziekenhuizen zorgdroeg en de schaarse medicijnen verdeelde. Ook bemiddelde de Bogi bij het aanvragen van reisvergunningen en bij plaatsing op scholen (er waren in Bandoeng enkele volksscholen, vier, die Indisch-Nederlandse leerlingen toelieten). Het comit belastte zich verder met de zorg voor wezen en het nam, alweer: voor de allerarmsten, in februari '45 een gaarkeuken over, waar tevoren het gemeentebestuur zorg voor had gedragen. Het contact met de Japanners was van belang, telkens wanneer Indische Nederlanders in een gevangenis waren beland - via de Bogi kon soms hulp worden verleend. Bovendien kon Suyderhoud aan de Japanse politiechef ter plaatse voorstellen doen om bepaalde genterneerde Indische Nederlanders vrij te laten - zowaar, eind november '44 kreeg hij er
Hamagoetsji dat de Japanners in '44 de werkverschaffing'.
f200000

hadden uitgegeven

'voor de Indo's van

DE

STEUNVERLENING

TE

BANDOENG

achttien vrij en voorts nog zes vrouwen die in de Bantjeuj-gevangenis opgesloten waren. Als tegenprestatie werden van de Bogi politieke concessies gevergd maar die wist Suyderhoud te beperken. Eind mei '44 kreeg hij van de Kenpeitai te horen dat de Bogi zich moeite moest geven opdat binnen een week door geen enkele Indische Nederlander meer Nederlands werd gesproken, ook binnenshuis - Suyderhoud beperkte zich er toen toe, aan alle Indische Nederlanders die als hantsjo een functie hadden in het tonarigoemi-stelsel (in Bandoeng en omgeving waren dat er meer dan tweehonderd) een rondschrijven te sturen waarin hij hen verzocht, Indonesisch te spreken; voorts organiseerde de Bogi enkele middagcursussen waarop men zich in het Indonesisch kon bekwamen - Suyderhoud bewerkstelligde dat daar prompt in het dagblad Tjahaja een enthousiast artikelover werd gepubliceerd, waarin evenwelook stond: 'Men verwacht gematigdheid in het optreden van de zijde der autoriteiten.' 1 Een jaar later, in juni '45, werd aan Suyderhoud meegedeeld dat een zo groot mogelijk aantal Indische Nederlanders aanwezig moest zijn bij lezingen die eens per maand in het kader van de Djawa Hokokai gehouden zouden worden. Hij gaf toen ca. veertig namen op van personen 'die erbij zullen zijn om te luisteren'? -luisteren, meer niet. Met het Japanse verlangen dat ook de Indische Nederlanders begrip zouden tonen voor de ontwikkeling in de richting van Indi's 'onafhankelijkheid', hield Suyderhoud beleefd rekening. Toen op 12 september '44, vijf dagen na premier Koiso's aankondiging dat aan 'Oost-Indi' 'onafhankelijkheid' zou worden verleend, in Bandoeng een demonstratieve bijeenkomst werd gehouden om dat heugelijk feit te vieren, liet hij een van zijn medeleden een korte toespraak houden (zulk een toespraak was verplicht gesteld) - zelf sprak hij niet. Midden oktober liet hij enkele Indische Nederlanders naar een receptie ter ere van Soekarno gaan - hijzelf schitterde door afwezigheid. Een verzoek van de Japanse resident, midden juli '45, om 'n of twee Indo's te laten komen in de vergaderzaal voor een toespraak van M. Hatta', willigde hij in' - zelf bleef hij weg. Ook Dahler, het Pop en van den Eeckhouts Pagi-groep wist hij op afstand te houden. Eindjuli '44 vroeg Dahler hem, naar Batavia te komen voor een bespreking - hij zond een vervanger. Dan ontving hij eind september '44 een schriftelijk verzoek van Dahler om een lijst van
I F. J. Suyderhoud: 'Dagaantekeningen', 19 juli 1945

17 juni 1944.

A.v., 4 juni 1945.

A.v.,

INDISCHE

NEDERLANDERS

ONDER

DRUK

vooraanstaande Indische Nederlanders op te stellen - pas twee maanden later gafhij die door. Van een bijeenkomst van leiders van Kaaem-Indogroepen uit alle steden van Java die Dahler op I2 december '44 in Batavia hield, meende hij niet te kunnen wegblijven, maar hij beperkte zich er toe, er op aan te dringen dat overal aparte scholen voor Indisch-Nederlandse kinderen zouden worden geopend en maakte er 'geen bezwaar' tegen dat Dahler de Indische Nederlanders in de Centrale Adviesraad zou vertegenwoordigen; voorts drong hij er bij Hamagoetsji op aan dat meer Indische Nederlanders uit de internering zouden worden ontslagen ('voorlopig nog niet'), en toen van den Eeckhout hem begin juli' 45 kwam vragen, 'of ik niet geregeld in Djakarta wilde komen voor contact met hr. Dahler', zei hij dat hij 'als ambtenaar erg gebonden' was.' Daar liet hij het bij. Met dat al kon hij niet verhinderen dat de Japanners ook in Bandoeng hun politiek doorzetten. In januari '45 werd van de Bagi gevergd dat zij tweehonderd mannelijke Indische Nederlanders zou aanwijzen, 'vooral werkloze', die samen met honderd familieleden moesten vertrekken naar een landbouwonderneming die op ca. 40 km ten westen van Bandoeng in de bergen lag. Het vertrek van de eerste groep: vijftig mannen en vijf vrouwen met babies, vond op I2 januari plaats. 'Allen', zo vernam Bouwer, 'waren zeer opgewekt en de geest was goed. Veellevensmiddelen zijn meegevoerd; onder meer aangeschaft uit de opbrengst van collectes, die in de gehele stad onder de Indo-burgerij gehouden zijn ten bate van de vertrekkenden.t" Naast die eerste landbouwkolonie, Goenoenghaloe, kwam er nog een tweede, Pasir Benteng. Onder controle van de Bandoengse PID (een nogal milde controle doordat Raden Joesoef, een zoon van de grote Islam-deskundige Snouck Hurgronje, de met die controle belaste inspecteur was") moesten de kolonisten op beide ondernemingen groente aanplanten - rijst, suiker en zout kregen zij, soms niet zonder vertraging, van de gemeente Bandoeng. Het werk op de twee ondernemingen bleef niet ieder bevallen. In april '45 drong tot Suyderhoud door, 'dat er

I A.v., 3 juli 1945. 2 Bouwer, 'Dagboek', p. 304 (12 jan. 1945). 3 Snouck had tweemaal in het geheim een IsJamietisch huwelijk gesloten; hij had zijn twee vrouwen en zijn kinderen niet als Nederlanders laten erkennen, had hen verboden naar Nederland te komen maar had er wel voor gezorgd dat de kinderen een goede opleiding kregen.

DE

STEUNVERLENING

TE

BANDOENG

jongens in P[asir] B[enteng] zijn die ... op steentjes bijten om zo een kiespijn op te lopen om naar Bdg [Bandoeng] te kunnen gaan.' 1 Niet zelden kwam het trouwens voor, dat personen die naar de twee ondernemingen gezonden waren, zonder verlof naar Bandoeng terugkeerden, daarmee telkens weer voor Suyderhoud, ja voor zijn gehele comit, een groot probleem vormend: heel Bandoeng was in wijkgemeenschappen verdeeld, de Indische Nederlanders vormden ter plaatse een minderheid van misschien n op de twintig, menige Indische Nederlander viel door zijn afwijkend uiterlijk op en de koemitsjo's, allen inheemsen, achtten zich verplicht, in hun wijk nauwkeurig na te gaan of daar soms 'vreemdelingen' waren die zich blijkens hun persoonsbewijs en de daarop gestelde aantekeningen elders dienden te bevinden. Dat laatste willen wij met nadruk onderstrepen: niet alleen in Bandoeng maar in alle steden op Java waren de Indische Nederlanders dagelijks aan de scherpe controle onderworpen welke door de inheemse bestuursorganen, door de inheemse politie, door de inheemse, door de Japanners opgerichte hulpkorpsen en door alle inheemsen die bij de Japanners in het gevlij wilden komen, werd uitgeoefend ten bate van die bezetters.

Stemming
Over de stemming waarin, voorzover zij niet genterneerd waren, de Indische Nederlanders (wij laten in deze paragraaf Dahler, van den Eeckhout en hun volgelingen terzijde) de jaren van de Japanse bezetting doorstonden, of beter: de meer dan duizend dagen en nachten waarover wij eerder schreven, hebben wij maar heel weinig concrete gegevens. Bouwer geeft er voor Bandoeng enkele aanduidingen voor, waaruit allereerst de gehechtheid aan Nederland en aan het Oranjehuis spreken, en het komt ons zinvol voor, hem eerst te citeren. Wij beginnen dan met er aan te herinneren dat al in '42 bij enkele gelegenheden in Bandoeng wilde geruchten de ronde deden dat de Geallieerden op Java waren geland. Zo ook in april' 43. 'De stad', noteerde Bouwer op de r8de, 'heeft weer eens op haar kop gestaan, toen' (wij cursiveren) 'algemeen geloofde geruchten de ronde deden dat Geallieerde

F.

J.

Suyderhoud:

'Dagaantekeningen',

2I

april 1945.

INDISCHE

NEDERLANDERS

ONDER

DRUK

troepen op zeventien punten in de Indische Archipel waren geland. De vreugde was gauw voorbij .. .' t Eind van die maand, op de joste, was prinses Juliana jarig - haar verjaardag was in '42 nogalopenlijk gevierd, maar sindsdien was het tot de massale internering van Nederlanders gekomen. 'Aan Oranje-demonstraties durfde men zich algemeen niet meer te wagen. Het was slechts opvallend stil op straat' 2 - het kan zijn dat aan dat thuis-blijven een doorgegeven parool ten grondslag heeft gelegen. Ook de verjaardag van prins Bernhard, 29 juni, werd 'in stilte gevierd', maar 'krijgsgevangenen die in de stad fourageerden, droegen Afrikaantjes op hun uniformen." Merkwaardig was het dat op Koninginnedag, 3 I augustus, toen Bouwers vrouwenige inkopen ging doen (en dus veel zag), verscheidene Indische Nederlanders wl in het publiek voor hun gevoelens uitkwamen: 'Meer dan vorigjaar (volgens velen) is er vandaag openlijk uiting gegeven aan het bijzondere karakter van deze dag. God zij dank is het niet tot excessen of demonstraties gekomen. Geheel onopvallend domineerde het oranje. Gerbera's of stevenoten in vaasjes op raamkozijnen. Damesjaponnetjes in de Nederlandse kleuren, hier en daar een oranje bandeau op het haar, ja zelfs een enkeloranje fietsv laggetj e. Ivy maakte wel iets heel merkwaardigs mee, toen zij vanmorgen in het grote Japanse warenhuis Tjioda enige inkopen moest doen. Terwijl zij door een Indonesische winkelbediende geholpen werd, overhandigde deze haar stiekem een fles Eau de Cologne en verzocht die snel weg te stoppen met de woorden: 'Steek in uw tas, mevrouw.' En toen Ivy protesteerde, zei de bediende: 'Het is Koninginnedag vandaag!', waarop hij gauween andere clinte ging helpen. Tableau!" Over de verjaardagen in '44 van de prinsessen Margriet, Beatrix, Juliana en Irene tekende Bouwer niets aan, evenmin over die van prins Bernhard, maar over die van koningin Wilhelmina wl: 'Na twee-en-een-half jaar Japanse terreur vandaag toch nog oranje. Vertoon daarvan is nu wel erg riskant geworden. De Europese gemeenschap in de stad is nu langzamerhand wel zo klein geworden dat de Japanners vrijwel iedereen van gezicht kennen en zeker alle adressen weten.' 5 Enkele dagen na Koninginnedag, begin september '44, gingen geruch-

I Bouwer: 'Dagboek', p. IS8 (18 april 1943). 2 A.v., p. 162 (30 april 1943). 3 A.v., p. 173 (30 juni 1943). 4 A.v., p. 189 (31 aug. 1943). 5 A.v., p. 273 (31 aug. 1944).

900

VERBONDENHEID

MET

NEDERLAND

ten de ronde doen dat in Geallieerde uitzendingen over een spoedige bevrijding van Nederland werd gerept. Donderdag 7 september: 'De geruchten blijken waar te zijn, en we zijn allen ziek van emotie. De bijzonderheden kennen wij niet en zij zijn eigenlijk ook niet belangrijk. Wij hebben dit ene, grootse, tot diepe dankbaarheid stemmende feit: Nederland staat op het punt te herrijzen! ... En onze vreugde kent geen grenzen, al kunnen wij haar naar buiten niet tonen. De komst van de Geallieerde troepen in het moederland heeft ons allen met nieuwe moed en kracht bezield. Ons lijden is nog lang niet voorbij, zo min als dat van onze landgenoten in Nederland, maar ons is nieuwe kracht gegeven om het te dragen, ondanks het besef dat het leed dat wij in de komende maanden te dragen zullen krijgen, nog vele malen zwaarder zal zijn dan het tot nu toe is geweest.' 1 Overeenkomstige reacties moeten er wel geweest zijn toen op en na 17 september berichten kwamen dat de Geallieerden in Nederland grote luchtlandingen hadden uitgevoerd. Is daar iets van tot het Japanse residentie-kantoor doorgedrongen? Wij achten dat mogelijk en het is in elk gevalopvallend dat het kantoor een deel van de Indische Nederlanders verplichtte, op zondag 8 oktober mee te doen aan een demonstratie die duidelijk wilde maken dat er voor hen geen sprake zou zijn van enige bevrijding. Drie dagen later tekende Bouwer aan: 'Zondagj.l. hadden de Indo-Europeanen uit verscheidene wijken op bevel van de plaatselijke autoriteiten mee te doen aan een wandelmars van 12 km naar het oorlogsmuseum in Villa Isola en terug ... Alle Indo's tussen de dertien en vijf-en-veertig jaar, vrouwen zowel als mannen, moesten in de stoet meelopen en alle pogingen van het Indo-comit" om resident Kihara er vanaf te brengen de Europeanen deze vernedering aan te doen, zijn niet geslaagd. Bij Isola aangekomen, moesten alle deelnemers aan de mars driemaal voor de Japanse vlag buigen, vervolgens hun handen in een soort wijwater dopen en met natte handen eer bewijzen aan een of ander Japans heiligdom. Daarna volgde een rondgang langs de Japanse oorlogstrofeen op Java verzameld, waaronder het arnbtscostuum van de gouverneur-generaal en diens ridderorden. Om 13 uur waren de deelnemers in de stad terug. Het ligt in de bedoeling van de plaatselijke autoriteiten om wijk na wijk zulk een mars te laten maken'? of zij die bedoeling gerealiseerd hebben, weten wij niet. In elk geval

1 A.V.,

p. 274-75 (7 sept. 1944).

de Bogi

Bouwer: 'Dagboek', p. 283-84 (II okt.

1944)

91

INDISCHE

NEDERLANDERS

ONDER

DRUK

moeten, later in oktober, de berichten over MacArthurs eerste landing op de Philippijnen de Indische Nederlanders in Bandoeng en elders bemoedigd hebben. Zou Nederlands-Indi, Java inbegrepen, het volgende doelwit zijn van het Amerikaanse offensief? Bouwer betwijfelde het. Toen de Australirs en enkele in hun land gevormde eenheden van het Knil op I mei '45 op Tarakan waren geland, noteerde hij twee dagen later: 'Sterker dan enige andere gebeurtenis van de laatste tijd' (de Geallieerden waren diep in Duitsland doorgedrongen, de Russen vochten in Berlijn, Hitler had zelfmoord gepleegd)
'heeft dit feit tot ons gesproken. Dit is niet de eerste actie op Nederlands-Indisch grondgebied - Daar waren eerder Nieuw Guinea en Morotai.' Wij waren er blij en enthousiast over, maar onze vreugde werd getemperd door het besef dat beide acties verband hielden met de strategische opstelling voor de herovering van de Philippijnen en niet op de bevrijding van Nederlands-Indi waren gericht. En al is het geenszins zeker (en naar mijn persoonlijke overtuiging zelfs zeer onwaarschijnlijk) dat de onderhavige actie wl de inleiding is tot operaties voor de bevrijding van Java en de andere eilanden, toch zijn onze kansen gestegen.'?

Wat MacArthur betrof, waren die kansen sterker gestegen dan Bouwer bevroedde: wetend (niet door de activiteit van geheime agenten maar door het decoderen van Japanse telegrammen) dat de Japanners maar heel weinig troepen op Java hadden, en zich verplicht achtend het grondgebied van bondgenoot Nederland zo spoedig mogelijk te bevrijden, had MacArthur, zoals wij in hoofdstuk I uiteenzetten, de Combined Chiefs of Staff doen weten dat hij zich voorstelde, eind juni '45 van ZuidoostBorneo de sprong naar Java te wagen, waar hij bij Batavia wilde landen. Door dat voorstel hadden de Combined Chiefs of Staff een streep gehaald. De Amerikaanse, de Geallieerde macht zou op Japan afstevenen, Nederlands-Indi met zijn reikhalzend naar hun bevrijding uitziende Indische Nederlanders ver achter zich latend.

*
Ja, naar die bevrijding hadden zij toegeleefd in jaren waarin hun positie voortdurend moeilijker was geworden. Het vertrouwde Nederlandse
I

Hier waren MacArthurs troepen geland op Bouwer: 'Dagboek', p. 330 (3 mei 1945).

22

april, resp. op

10

september '44.

902

TERUGBLIK

gezag was in de eerste maanden van '42 verbijsterend snel vervangen door het Japanse, waarmee een samenleving die hun kansen bood om vooruit te komen, plaats had gemaakt voor een waarin zij, een kleine minderheid, zich steeds sterker bedreigd hadden gevoeld. Al in het begin der bezetting waren zij door zware slagen getroffen: een groot deel van de mannen in krijgsgevangenschap, massale interneringen in de Buitengewesten, op Java internering van alle vooraanstaanden uit hun kringen. Hun organisaties waren opgeheven, hun scholen gesloten, hun dagbladen en periodieken verboden, hun radio's eerst 'gecastreerd', vervolgens in beslag genomen. In eigen land (z voelden zij het) waren zij als 'vreemdelingen' gedoodverfd, onderworpen aan een registratieplicht, gedwongen, voorzover ouder dan zestien, steeds het dure persoonsbewijs, de pendafiaran, bij zich te hebben, verplicht voor elke reis een vergunning aan te vragen. Op Java waren de meesten niet genterneerd, maar wl aangetast in hun levenspositie. Al in '42 was zich een ernstige verarming gaan aftekenen: de uitbetaling van pensioenen was gestaakt, velen hadden hun betrekking verloren - tekenend was het dat in Batavia, waar omstreeks vijf-en-twintigduizend Indische Nederlanders niet genterneerd waren, na slechts n jaar bezetting al bijna elfduizend hunner op steun aangewezen waren, en daaraan voegen wij toe dat het onze algemene indruk is dat in die stad, waar in de verdere bezettingstijd enkele honderdduizenden inheemsen, de nood in de dessa's ontvluchtend, een onderkomen trachtten te vinden, de positie der Indische Nederlanders nog moeilijker is geweest dan elders op Java; zij werden er dan ook extra-hard getroffen door de drastische beperking van de steunverlening die wij in het voorafgaande schetsten. Hoe hebben die tienduizenden gezinnen, waaruit veelal de man was verdwenen, het hoofd boven water kunnen houden, met name ook in de laatste maanden van de bezetting, toen van de mannen en jongens die nog werkzaam waren, velen werden ontslagenj" Hoe hebben zij de middelen kunnen vinden om de enkele keren dat dat gepermitteerd was en de vele dat het niet gepermitteerd was, steun te bieden aan de krijgsgevangenen, de genterneerden, de gevangenen in de 'gewone'

1 Bouwer vermeldt dat feit voor Bandoeng - aannemelijk dunkt ons dat dit verschijnsel niet tot Bandoeng beperkt is gebleven. Daar tekende hij begin '45 aan: 'Het Indo-Europese personeel van de PIT is plotseling overgeplaatst naar de administratie. In de meeste autoherstelplaatsen zijn de meeste Indische jongens op staande voet ontslagen, terwijl de overgeblevenen in grote ploegen Indonesirs zijn geplaatst, waar zij onder streng toezicht staan.' (a.v., p. 372 (4 mei 1945))

INDISCHE

NEDERLANDERS

ONDER

DRUK

gevangenissen? Er bestaat geen enkeloverzicht van - de schaarse gegevens die wij konden vermelden, waren een aanwijzing dat, bij de voortdurend stijgende prijzen, velen slechts in leven konden blijven en hulp aan anderen konden geven door een deel van hun eigendommen te verkopen en door aan een gemproviseerde kleinhandel enige extrainkomsten te ontlenen. 'Hoe mijn vrouw', zo berichtte ons in '8S een Indische Nederlander die de bezettingstijd in Bandoeng doorstond, E. B. L. van der Worm, 'in die tijd de touwtjes aan elkaar knoopte, is mij een raadsel geweest; dat kon je geen huishouden-voeren noemen, dat was hekserij.'l Er was evenwel niet alleen sprake van verarming maar ook van een verschraling van het gehele bestaan. 'Je verkeerde', aldus van der Worm, 'in als los zand samenhangende kringen van zeer beperkte omvang. Je bewegen of verkeren in min of meer georganiseerde groepen van groter omvang kon de verdenking van het gezamenlijk politie-apparaat opwekken.'" Culturele of ontspanningsmanifestaties waren niet meer mogelijk - hoogstens konden af en toe uitvoerende kunstenaars elandestien in kleine kring optreden, hoogstens de jongeren, die het in hun ingeperkt bestaan toch al zo moeilijk hadden, iets aan sport doen. Dan was er de angst: angst om het lot van de krijgsgevangenen die als in het niet verdwenen waren, angst voor nieuwe algemene dwangmaatregelen van de als volstrekt onberekenbaar geziene Japanners, angst vooral voor de Kenpeitai die met hulp van de PID ook in de kringen der Indische Nederlanders velen had gearresteerd op rele of fictieve beschuldigingen. 'Van alle facetten van het leven buiten de kampen waren', aldus weer van der Worm, 'de voortdurende bedreiging door en de vrees voor de Kenpeitai-praktijken de meest levensbeklemmende. Elke avond bij het naar bed gaan hield je er rekening mee, van bed gelicht te worden, en elke ochtend dat je in eigen bed wakker werd, telde je als een zegen van boven.'? Die angst schiep onrust - onrust schiepen ook de menigvuldige gedwongen verhuizingen, waartoe het al in '42 kwam, toen gezinnen in hun streven om de uitgaven te beperken bij elkaar introkken; later werden, als in Bandoeng, de meest behoeftige gezinnen in grotere huizen ondergebracht, met alle ongemak, alle spanningen, alle ruzies vandien, of diende men, door de Japanners uit de eigen woning verdreven, ergens met moeite een nieuwonderkomen te zoeken - van der Worm moest
1

E. B. L. van der Worm: 1942-1945' (1985), p. 30.

'Herinneringen aan een vogelvrij verleden. Bandoeng A.v., p. 26. 'A.v., p. 25.

VERSCHRALING

VAN

HET

BESTAAN

met vrouwen baby vijf keer van de ene naar de andere paviljoens- of garage-'kamer' verhuizen, 'omdat de betreffende hoofdbewoners hun' (door de Japanners gevorderde) 'huis moesten verlaten.' I Niet te vergeten: de ergernis over diegenen die zich publiekelijk aan Japans zijde schaarden of zich, zo meende men, anderszins misdroegen! Er waren Indisch-Nederlandse meisjes en vrouwen die tot sexuele relaties met Japanners overgingen", in '44 in Batavia ook die zich afgaven met bemanningsleden van in Priok binnengelopen Duitse U-Boote - er waren tenslotte sommigen die als spionnen van de Kenpeitai optraden. Bij dat laatste tekenen wij overigens aan dat, zo er al sprake was van angst voor verraad, die angst zich in de eerste plaats richtte op de Indonesirs, van wie in het algemeen de lagere bestuursambtenaren en de politiefunctionarissen jegens de Indische Nederlanders een onhebbelijkheid aan de dag legden die weinig goeds voorspelde.

*
Het was, uiteraard, de Indische Nederlanders van meet af aan duidelijk dat de Japanners de Indonesirs aan hun zijde trachtten te krijgen. Op Java bleek dat al in '42 uit de AAA-actie, en de oprichting van de Poetera in maart '43 paste in hetzelfde kader. Later in de bezetting traden op Java steeds meer semi-militaire en militaire hulpkorpsen van de Japanners in de openbaarheid: grote groepenjeugdigen, die fel anti-Westers gendoctrineerd waren. Wat zou hier voor onheil uit voortvloeien? Traditioneel was er in de verhouding tussen de Indische Nederlanders en de inheernsen meer spanning geweest dan in die tussen de Nederlanders, de totoks, en de inheemsen - de in het begin van de twintigste eeuw ingezette

I A.v., p. 28. 2 Wij herinneren in dit verband aan wat wij in hoofdstuk 4 ('Gelijkschakeling') van ons deel 5 schreven over de tijdens de bezetting van Nederland door Duitsers verwekte buitenechtelijke kinderen: 'Enkele verspreide cijfers doen vermoeden dat er in totaal wel acht- tot tienduizend ter wereld kwamen; er zullen er dus wel meer verwekt zijn: abortus, hoewel wettelijk verboden, kwam vrij vaak voor.' Let men er dan op dat er in die tijd in Nederland ruim vier-en-een-half miljoen Nederlandse vrouwen en meisjes waren en op Java minder dan honderdduizend Indisch-Nederlandse vrouwen en meisjes, en voorts dat er in bezet Nederland meer Duitsers aanwezig waren dan Japanners op Java, dan durven wij veronderstellen dat uit de genoemde sexuele relaties met Japanners hoogstens enkele honderden buitenechtelijke kinderen zijn geboren.

INDISCHE

NEDERLANDERS

ONDER

DRUK

'ethische politiek' was eerder vrucht geweest van de ontwikkeling van het politieke denken van Nederlanders in Nederland dan van die in Indi, en de uit die politiek voortvloeiende scholing van inheemsen was een bedreiging gaan vormen voor de maatschappelijke positie welke de Indische Nederlanders met veel moeite hadden opgebouwd. Dichter bij de inheemsen levend dan de totoks, waren vele Indische Nederlanders er bovendien sterker dan vele totoksvan overtuigd geraakt dat die inheemsen de capaciteiten misten om de gecompliceerde Indische samenleving op een aanvaardbare wijze te leiden - die overtuiging werd versterkt toen in de Japanse bezetting bleek dat inheemsen, door Nederlanders en Indische Nederlanders uitgeoefende functies overnemend, getuigenis aflegden van onbekwaamheid of van corruptieve neigingen. 'De chaotische toestanden, in de landhuishouding ontstaan als gevolg van de onbekwaamheid der Japanners, en de nog schromelijke ongeoefendheid der Indonesirs op administratief gebied', aldus in '57 de Indische Nederlander A. W. F. de Roock, toen als Agus Daruch Indonesisch staatsburger, 'vervulden de Indo's (ambtenaren sinds eeuwen') met spot en minachting. Het verraad, door de Jap allerwege gepredikt en het gebruik door hen gemaakt van de slechtste elementen der Indonesische maatschappij, maakte dat de haat der Indo-Europeanen tegen de 'oudere broeder' zo mogelijk nog verergerde. Dat de Japanners in een vertrouwelijke of dronken bui over diezelfde door hen zo hoog verheven Indonesirs niet veel goeds vertelden, ja hen uitscholden voor 'stomme beesten' en dergelijke, kon de Indo niet beter stemmen.'> In min of meer dezelfde geest uitte W. F. Wertheim zich in '46 op grond van zijn herinneringen aan de vele gesprekken die hij tijdens zijn internering had gevoerd en aan de discussies waarbij hij aanwezig was geweest. 'In vele kampen', aldus het door hem gegeven beeld, 'overheerst de Hollandse koloniale mentaliteit. Men zal het die Inlanders wel even inpeperen! Wat verbeelden ze zich wel, ons blanken zo maar als quantit ngligeable te behandelen! Wacht maar, straks komt onze tijd! ... Zo denken ook de Indo's in de kampen. Zij houden zich gewoonlijk wat afgescheiden van de totoks. De verhoudingen zijn vaak gespannen - de ellendige omstandigheden, de strijd om het bestaan, het voortdurend contact, verscherpen de tegenstellingen. Onder deze Indo-Europeanen overheerst de stemming van:

, In feite: sinds enkele generaties. 2 Agus Daruch: 'De nationalistische beweging onder de Indo-Europeanen' (1957), p. 66.

906

HOUDING

JEGENS

DE

INDONESIRS

'Wij zullen het ze inpeperen!' Van hun vrouw, hun broer, hun tante hebben zij gehoord, hoe schandelijk die ene Inlandse politie-agent, die Inlander die op de hoek woont, die Inlandse dokter van het ziekenhuis tegen hen is opgetreden. De traditionele haat van de Indo tegen de Inlander (haat, voortkomend uit vrees van de tussengroep die zich naar de bovenlaag richt) ... laait sterker op dan ooit. De Hollanders waren veel te ethisch. Ze hadden nooit met onderwijs voor die Inlanders moeten beginnen. De Jappen hebben laten zien hoe je Inlanders moet behandelen. Krap houden. En als hij praatjes verkoopt, er op los slaan. Alleen z kun je ze er onder houden.'
1

Is de door de Roock en Wertheim gebezigde term 'haat' niet te sterk? Wij vragen het ons af. Stellig was er bij velen wl sprake van een aanzienlijke animositeit, waarvan, dunkt ons, Wertheim terecht constateerde dat zij voortvloeide uit de positie van de groep als geheel die, aansluiting zoekend bij Nederland en de Nederlanders (maar door menige totok niet als sociaal gelijkwaardig erkend), zich op de hielen gezeten wist door ontwikkelde Indonesirs. Wie er in of buiten de interneringskampen zo over dacht, wie dat zo voelde, moest wel extra verontrust worden door wat vernomen werd (en buiten de kampen ook gezien) van het Japanse streven om de inheemse miljoenenmassa's te indoctrineren en, zij het op vrij primitieve wijze, te militariseren. Sommige Nederlanders en Indische Nederlanders waren, zoals wij in hoofdstuk 5 vermeldden, in de eerste periode van de bezetting door inheemsen uitgescholden - dat kwam ook later wel voor (men denke aan wat naar Flores vertrekkende krijgsgevangenen in Seerabaja en wat Indisch-Nederlandse vrouwen van Oost-Java op hun tocht naar en van Kesilir te horen kregen) maar werd toch, aldus onze indruk, geen algemeen verschijnsel. Het lijdt geen twijfel (wij komen er in het volgende hoofdstuk op terug) dat, naarmate de nood bij het vorderen der bezetting klom en de Japanners zich gehater maakten, een groot deel van de inheemse bevolking op Java in sterker mate het verdwenen Nederlands bewind ging prefereren boven het aanwezige Japanse. Daar stond evenwel tegenover dat de door de Japanners gendoctrineerde groepen (waaronder een jeugdorganisatie, de Seinendan) een aggressiviteit aan de dag gingen leggen die bij menige Indische Nederlander diepe bezorgdheid wekte. Bouwer wijdde er in Bandoeng eind oktober '44 een belangrijke passage aan. Zij luidt:
'Het blijkt nu, dat de Japanners de Indonesirs
1

tegen de Indo-Europeanen

W. F. Wertheim in De Nieuwe Slem, 1946, p. 280-81.

INDISCHE

NEDERLANDERS

ONDER

DRUK

opzetten. De Seinendan wordt hiervoor als hulpmiddel gebruikt. De Seinendanleiders hebben opdracht gekregen, in de kampongs het gerucht te verspreiden dat de Indo-Europese gemeenschap een actie tegen de Indonesirs voorbereidt en dat de Indonesirs dus op hun hoede moeten zijn. Natuurlijk is dit praatje te dwaas om er veel woorden aan te verknoeien. Hoe kunnen de luttele tienduizenden Indo-Europeanen op Java (voor het merendeel alleenstaande vrouwen) een actie voorbereiden tegen miljoenen Indonesirs, waarvan een groot deel door de Japanners bewapend is? Het gaat er dan ook alleen maar om dat de Japanners hier zaad strooien voor moordpartijen op grote schaal, die zullen plaats hebben zodra de Japanners zich moeten terugtrekken of op andere wijze verslagen worden. Nu begrijp ik ineens wat de oorzaak is van de scheldpartijen van de Indonesische straatjeugd tegen de passerende Europeanen, die de laatste weken opgemerkt zijn. Nu begrijp ik ook, waarom zoveel Indonesische jongens rondlopen met ijzeren kettingen, gummistokken en dergelijke en bij iedere gelegenheid proberen om vechtpartijen met Indo-Europese jongelui uit te lokken. Langs indirecte weg heb ik deze, van goed-ingelichte Indonesische zijde afkomstige mededelingen, aan het plaatselijke Indo-Comit' laten doorgeven, met het verzoek een waarschuwing te doen rondgaan, dat de Indische jongens zich onder geen omstandigheid tot vechtpartijen moeten laten lokken. Tenslotte trekken zij toch aan het kortste eind en loopt het uit op internering.'>

Van zulk een waarschuwing maakt de voorzitter van de Bogi, Suyderhoud, in zijn dagaantekeningen geen melding - wetend dat die aantekeningen regelmatig door de Japanners gecontroleerd werden, heeft hij ze evenwel met grote terughoudendheid opgesteld. Wellicht is de waarschuwing dus verspreid. Hoe dat zij: Bouwer had gelijk met zijn opmerking dat, zo lang de Japanse bezetting duurde, de tientallen miljoenen inheemsen niets te duchten hadden van de Indische Nederlanders, ook al was hun aantal aanzienlijk groter dan de door hem vermelde 'luttele tienduizenden'. Inderdaad, zij vormden een groep waarin de 'alleenstaande vrouwen' (d.w.z. vrouwen wier man zich niet bij hen bevond, maar die vaak wl belast waren met, ja gebukt gingen onder de zorg voor opgroeiende kinderen) domineerden. Meer nog: zij woonden verspreid. Gaan wij er van uit dat er relatief sterke eoncentraties waren in Batavia, Bandoeng, Semarang, Soerabaja en Malang (de meeste Indische Nederlanders woonden overigens buiten die steden), dan dient daarbij aangetekend te worden dat de afstanden van Batavia tot die andere steden, langs weg of

de Bogi

Bouwer: 'Dagboek', p. 286-87 (24 okt. 1944).

908

'KLEINE

EILANDEN

IN

EEN

WOELIGE

ZEE'

spoorweg gemeten, ongeveer gelijk zijn aan die van Amsterdam tot Antwerpen, Parijs, Avignon en Marseille. Die afstanden moeten in het bewustzijn der Indische Nederlanders, al schreven zij er nooit over, een grote rol hebben gespeeld: wat waren hun grotere en talrijke kleinere eoncentraties anders dan kleine eilanden in een woelige zee? Verspreid, gediscrimineerd, feitelijk machteloos, verzwakt, velen hulpbehoevend, werden ook zij verrast, pijnlijk verrast, door het feit dat op 17 augustus '45 in Djakarta de Republiek Indonesi was uitgeroepen.

HOOFDSTUK

I I

De aanloop tot de Republiek


Hebben wlJ lil de voorafgaande drie hoofdstukken geschreven over groepen die geheel of grotendeels gesoleerd waren en aan de politieke ontwikkelingen die zich in de archipel aftekenden, niet konden of (de Indische Nederlanders) goeddeels niet wilden deelnemen, thans dienen wij te schrijven over diegenen die op politiek gebied bij uitstek actief werden: enerzijds de Japanners, anderzijds die Indonesirs die onder het Japanse bewind, zoals zij al onder het Nederlandse hadden gedaan, opkwamen voor een onafhankelijk Indonesi. Daarmee zullen wij de lijnen, aangegeven in de hoofdstukken 2 ('Japan en Azi') en 4 ('Soekarno komt naar voren') doortrekken. Zinvol lijkt het ons, er allereerst aan te herinneren dat NederlandsIndi en Malakka de twee gebieden in de 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer' zijn geweest die de Japanners zo lang mogelijk onder hun absolute controle hebben willen houden. Aan drie staten verleenden zij in '43 'onafhankelijkheid': aan Nanking-China in januari, aan Birma in augustus, aan de Philippijnen in oktober. Een echte onafhankelijkheid was dit niet: als 'adviseurs' bleven Japanners de hoofdlijnen van het beleid bepalen, maar in de nieuwe situatie was het binnenlands bestuur aan inheemse machthebbers overgedragen, konden dezen aan de Japanners tegenspel bieden en mochten zij vertrouwen dat zij, zelfs als Japan zich in de oorlog wist te handhaven, aan de verleende 'onafhankelijkheid' geleidelijk een meer rele inhoud zouden kunnen geven. Waarom hebben de Japanners zich zoveel moeite gegeven, hun absolute controle over Nederlands-Indi en Malakka te bestendigen? Het antwoord gaven wij al in de eerste hoofdstukken van dit deel: Singapore moest de basis worden van waaruit de Japanse marine de Indische Oceaan zou beheersen, en Nederlands-Indi was het gebied dat binnen de grenzen van de 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer' de voornaamste leverancier zou worden van grondstoffen, vooral van aardolie. Met dat al was er in de kringen die het Japanse beleid met betrekking tot Nederlands-Indi bepaalden, geen eenstemmigheid. De Japanse marinestaf wees alles wat in de richting van 'onafhankelijkheid' ging of kon gaan, resoluut af. Zo ook de legerstaf in Tokio - op Java daarentegen

910

WORSTELING

IN

TOKIO

gingen sommige Japanners meer en meer beseffen dat het kleine Japanse garnizoen Indonesische hulpkrachten nodig had en dat, om hen te bezielen, stappen in de richting van 'onafhankelijkheid' onvermijdelijk waren. Voorts meenden in Japan verschillende ministers, onder wie minister-president Todjo en de minister voor Groot-Oost-Aziatische zaken Aoki, dat Japan met betrekking tot Indi geen beleid kon voeren dat wezenlijk afweek van dat met betrekking tot China, de Philippijnen en Birma. De gehele oorlog door was in Tokio sprake van een voortdurende worsteling tussen die tegengestelde krachten - een worsteling die telkens weer leidde tot besluiten van het hoogste regeringscollege (de Contactraad. later de Opperste Oorlogsraad) die een onduidelijk compromiS waren. Eind mei '43, toen Nanking-China al de 'onafhankelijkheid' had verkregen en aangekondigd was dat de Philippijnen en Birma 'onafhankelijk' zouden worden, nam de Contactraad twee besluiten die wij in hoofdstuk 2 'haast schizofreen' noemden: Malakka en Nederlands-Indi zouden na afloop van de oorlog bij het Japanse keizerrijk worden ingelijfd en aan de Indonesirs zou 'deelneming aan het bestuur' worden verleend, 'op korte termijn' evenwel louter op Java. Het eerste besluit werd geheimgehouden, het tweede door Todjo op 16 juni '43 in een toespraak voor het Japanse Lagerhuis bekendgemaakt. De grote successen welke de Amerikanen vervolgens in de Pacijicbehaalden (Japans 'absolute nationale verdedigingszone' werd midden '44 doorbroken, Todjo trad af), en het mislukken van het Japanse offensief in Birma noopten de Japanse machthebbers, het, wat Indi betrof, niet bij 'deelneming aan het bestuur' te laten. Todjo's opvolger Koiso verklaarde op 7 september '44 aan het Japanse Lagerhuis dat 'met het oog op het waarborgen van de blijvende welvaart van Oost-Indi' (niet 'Indonesi'!) 'de onafhankelijkheid der inheemseri' (niet 'de Indonesirs'!) 'in de toekomst goedgekeurd (zou) worden.' Een vage toezegging! Pas zes maanden later, op 10 maart '45, werd bekendgemaakt dat op Java een Commissie tot Onderzoek van de Onafhankelijkheid aan het werk zou gaan - nogmaals vier maanden later, op 17 juli '45 (Japan was volledig gesoleerd, grote Amerikaanse landingen waren in voorbereiding), ging de Opperste Oorlogsraad er accoord mee dat een Commissie ter Voorbereiding van de Onafhankelijkheid zou worden ingesteld. Geen 'onafhankelijkheid' van een Indonesische eenheidsstaat! De uitvoering van het besluit van 17 juli was opgedragen aan 'de plaatselijke militaire autoriteiten' en dezen wensten een federatieve staat welks samenstellende delen geleidelijk 'onafhankelijk' zouden worden, Java het eerst. Java zou, aldus een besluit dat de Japanse bevel-

911

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

hebbers in het Narijo-gebied op 30 juli in een conferentie in Singapore namen, op 7 september '45 (precies een jaar na Koiso's verklaring) 'onafhankelijk' worden - daartoe zou de Commissie ter Voorbereiding der Onafhankelijkheid op 18 augustus genstalleerd worden. Die installatie ging niet door - vier dagen eerder, op 14 augustus, had de Japanse regering tot capitulatie besloten en op de r yde had keizer Hirohito dat besluit in de eerste ooit door hem gehouden radiotoespraak bekendgemaakt. .

*
In aansluiting op wat wij reeds in hoofdstuk 4 ('Soekarno komt naar voren') schreven, hebben wij in dit hoofdstuk de politieke worsteling te schetsen die zich in Indi tussen Japanners en Indonesirs heeft voorgedaan: een worsteling die zich heeft afgespeeld op het hoofdeiland, Java, en alleen dr: er zijn in de Buitengewesten wel groepen geweest die meegeleefd hebben met wat op Java geschiedde, maar er zijn van die groepen geen duidelijke politieke initiatieven uitgegaan. Wat Java betreft, willen wij twee factoren onderstrepen: de zwakheid van de Japanse militaire formaties die dat eiland moesten verdedigen, en de verscheidenheid aan politieke krachten die de Japanners bij die verdediging wensten in te schakelen. Wat die eerste factor aangaat: aan het slot van hoofdstuk 3 wezen wij er al op dat de opperbevelhebber van het Japanse Zestiende Leger, generaal Imamoera (in november '42 opgevolgd door generaal Harada), de twee infanterie-divisies waarmee hij, samen met een brigade, Java had veroverd, had moeten afstaan: de ene was in zijn geheel naar Timor verplaatst, de andere over China en Guadalcanal verdeeld. Harada kreeg op Java slechts elfduizend leger-militairen tot zijn beschikking. Dat werden er in '43 dertienduizend, hoofdzakelijk gegroepeerd in negen bataljons: vier op West-, n op Midden-, vier op Oost-Java. Er bevonden zich bovendien op Java Japanse luchtstrijdkrachten met een militair personeel van tienduizend man. Veel militaire vliegtuigen waren er niet: in '45 slechts ca. 400, maar dat cijfer zegt weinig - niet bekend is namelijk hoeveel daarvan nog konden opstijgen. Japanse marinestrijdkrachten waren er in '45 in de Nanjo nauwelijks: van de grote eenheden waren de laatste in oktober '44 uit Singapore naar de Philippijnen uitgevaren en daar tot zinken gebracht - overgebleven waren slechts twee beschadigde kruisers, vier beschadigde onderzeeboten en n torpedobootjager.

912

JAPANS

MILITAIRE

ZWAKHEID

IN

INDI

Harada werd in april '45 naar Japan teruggeroepen om er de verdediging van Japans hoofdeilanden tegen Amerikaanse landingen te helpen voorbereiden - als opperbevelhebber van het Zestiende Leger werd hij opgevolgd door luitenant-generaal Josioetsji Nagano. In tegenstelling tot Imamoera was Harada voorstander geweest van het volgen van een harde lijn jegens diegenen op Java die op grotere Indonesische zeggenschap aandrongen - inderdaad, uit dit hoofdstuk zal blijken dat de Japanners tijdens zijn bewind hun greep op Java aanzienlijk hebben trachten te versterken. Van Nagano weten wij vrijwel niets. 'Unlike general Harada', aldus de Amerikaanse historicus Kanahele, 'he had little experience in administration and even less understanding or talent Jor handling the political situation that existed in Java' 1 - dat laatste betekende dat hij, vermoedelijk meer dan Harada had gedaan, de relaties met de Indonesirs overliet aan het hoofd van het Japans militair bestuur: zijn chef-staf generaal-majoor Moitsjiro jarnamoto." Men kan zich dat indenken: Nagano had al zorgen genoeg. Hoe moest hij met negen bataljons en wat aanvullend leger- en luchtmachtpersoneel het meer dan duizend kilometer lange eiland verdedigen? Wat precies de bewapening was van die negen bataljons weten wij slechts met betrekking tot het ene dat Midden-Java moest verdedigen: dat bataljon, ruim duizend man, was aangevuld met een kleine vierduizend Indonesische hulpkrachten, maar die vijfduizend militairen beschikten slechts over 2500 geweren, 200 tommyguns, 160 machinegeweren, 30 mortieren, 12 stukken licht geschut en 4 anti-tank-kanonnen. Zwaar geschut en tanks ontbraken. Hopeloos! Wel te verstaan: Harada had al in '43 beseft dat hij geen kans had om de Geallieerden, als die met sterke strijdkrachten op Java zouden landen, te verslaan; vandaar dat hij in dat jaar, zoals wij in hoofdstuk 7 vermeldden, van Java's residenties zelfstandige economische eenheden had gemaakt: in elke residentie zouden de aanwezige militaire formaties, gebruik makend van de er opgeslagen voorraden, zich zo lang mogelijk moeten verdedigen. Niet gesoleerd van de bevolking! In de visie van Harada en Nagano was een voortgezette verdediging van Java alleen mogelijk, als het daar tot eenzelfde volksguerrilla kwam als die welke in '45 in Japan werd voorbereid. Welke hulpkorpsen daartoe op Java werden geformeerd, zullen wij nog beschrijven - hier willen wij slechts verrriel-

1 Kanahele, p. 317. 2 Het Japanse militaire bestuur van Java heeft drie hoofden gekend: van maart '42 tot mei '43 luitenant-generaal Seisaboero Okazaki, van mei '43 tot november '44 luitenant-generaal Sjinsitsjiro Koboehoe en van november '44 tot aan Japans capitulatie generaal Jamamoto.

913

DE AANLOOP

TOT

DE REPUBLIEK

den dat in maart' 45 het Japans militair bestuur op Java werd gedecentraliseerd (Bandoeng, Semarang en Soerabaja werden zetel van militaire gouverneurs die respectievelijk op West-, Midden- en Oost-Java zelfstandig alle bevoegdheden van het hoofd van het militair bestuur konden uitoefenen) en dat in mei op heel Java militaire oefeningen plaatsvonden die de strekking hadden, de Indonesirs op een volksguerrilla voor te bereiden. 'Kampongs', zo tekende Bouwer in Bandoeng aan,
'zullen tegen kampongs vechten. Er zullen oefeningen worden gehouden in het opsporen en arresteren van spionnen. In de stad zullen verschillende gebouwen worden aangevallen en verdedigd ... Zelfs wil men de evacuatie der burgerbevolking in oefening nemen.' De hele bevolking kankert zich schor. Iedereen wordt uit zijn dagelijkse werk gehaald om door de modder te kruipen, gewapend met een gepunte bamboestok, in een aanval op een denkbeeldige vijand. Guerrillabenden stormen potsierlijk uitgedost ('gecamoufleerd' heet dat) huizen en winkels binnen en men vertelt mij dat het nog nooit zo 'n bende in de stad geweest is.' 2

Het lijdt voor ons geen twijfel dat die volksguerrilla een mislukking zou zijn geworden. Dat is evenwel niet relevant: het gaat om het Japanse beleid op Java en daarbij heeft aan Japanse kant het besef dat men de Indonesirs in militair opzicht nodig had, een bepalende rol gespeeld.

*
Nu de tweede factor: de verscheidenheid aan politieke krachten die de Japanners op Java wensten in te schakelen. Wij onderscheiden er drie: de inheemse bestuurders, de nationalisten en de overtuigd-Islamieten. In '42 zijn, zoals uit hoofdstuk 3 bleek, de Japanners op Java begonnen met het op een zijspoor zetten van de nationalisten en de overtuigdIslamieten. Zij hieven de nationalistische comit's op die hier en daar de macht in handen hadden genomen, verboden alle politieke activiteit en

In verband met die mogelijke evacuatie vond in Bandoeng beginjuli '45 een nieuwe registratie van de gehele bevolking plaats; 'ook moest', aldus Bouwer, 'de gezondheid van iedere geregistreerde worden opgegeven en natuurlijk leed iedereen aan de een of andere kwaal. Je kunt nooit weten ... ' (Bouwer: 'Dagboek', p. 350 (6 juli 1945)). 2 A.v., p. 331 (4 mei 1945).
I

DRIE

POLITIEKE

KRACHTEN

gaven de Islamietische organisaties slechts verlof, hun sociale werkzaamheden voort te zetten. De japanse Aufsichtsveru/altung ging Java besturen via het inheemse bestuursapparaat dat, eertijds steun en toeverlaat van het Nederlandse gezag, door de nationalisten als hun natuurlijke tegenstander was gezien; het was bovendien bij de overtuigd-Islamieten weinig populair geweest, omdat het, hoezeer ook de Islam belijdend, de opvatting dier overtuigd-Islamieten dat de gehele gemeenschap de in de Koran neergelegde normen, en alleen deze, diende te volgen, nimmer had gedeeld - dat laatste hadden de meeste nationalistische groeperingen evenmin gedaan. Terwijl nu de japanners het bestuur (volgens hun aanwijzingen!) overlieten aan de regenten en hun patihs en aan de onder dezen fungerende districtshoofden tu/edondz en assistent-wedono's) en lagere hoofden (in Djakarta: de wijkmeesters, overal elders: de dessahoofden oftewel loerah's), zetten zij in '42 tegelijkertijd een massa-actie op touw, de AAA-actie, welke de inheemse volksmassa's in een projapanse beweging wilde verenigen. Dat lukte niet. De AAA-actie werd in oktober '42 beindigd - een nieuwe beweging werd voorbereid: de Poesat Tenaga Rakjat (het Centrum van de Volkskracht) oftewel de Poetera, waarin Soekarno de leidende rol zou spelen. Hem stond niet anders voor ogen dan de vorming van een onafhankelijke Indonesische eenheidsstaat. Zolang de japanners (van wie hij in '42 en '43 meende dat zij niet verslagen zouden worden) als militaire veroveraars de macht uitoefenden, was hij bereid, met hun wensen rekening te houden, maar was de oorlog eenmaal ten einde en hadden zij hun 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer' geconstitueerd, dan was hij voornemens om, mocht dat nodig zijn, dwars tegen die wensen in te gaan. Toen hij, na al op Sumatra met het japanse Vijf-en-twintigste Leger te hebben samengewerkt, op 9 juli '42 in Djakarta was aangekomen, zei hij dat duidelijk aan Imamoera: hij was, aldus Imamoera, 'bereid, het volk te leiden in de japanse richting voor de zaak van het Indonesische welzijn, maar met dien verstande dat hem na het einde van deze oorlog geen beperkingen (zouden) worden opgelegd.' In de eerste maanden van zijn hernieuwde activiteit bereikte hij dat aan de departementen van algemeen bestuur, alle door japanners geleid, Indonesische adviseurs werden toegevoegd, dat een Adat-commissie werd opgericht die, tweemaal per maand onder voorzitterschap van Harada's adviseur Hajasji bijeenkomend.', adviezen kon uitbrengen aan
1 Hajasji, oud-ambassadeur in Brazili, was in april '42 mt graaf Kodama onderminister Kitajarna als adviseur aan Imamoera toegevoegd.

en oud-

915

DE AANLOOP

TOT

DE REPUBLIEK

het Japans militair bestuur, dat een Commissie voor de Indonesische Taal en een Centrum voor de Indonesische Kunsten in het leven werden geroepen en dat hij, Hatta, Dewantoro (de man van het Taman Siswoonderwijs) en Mansoer (oud-voorzitter van de modernistische Mohammadfjah-beweging) verlofkregen om als 'Klavertje Vier' leiding te geven aan de vooral op Soekarno's aandrang opgerichte Poetera; deze stond overigens alleen voor Indonesirs open (niet dus voor Chinezen, Arabieren ofIndische Nederlanders), zulks met dien verstande dat bestuursfunctionarissen er niet lid van mochten worden. Dat die Poetera maar weinig ging betekenen, zullen wij later in dit hoofdstuk aantonen. Hier willen wij er nog slechts op wijzen dat de wensen van Soekarno en de zijnen dat in de naam van de nieuwe organisatie gesproken zou worden van 'Indonesi' en 'Indonesirs', en dat de Poetera het Indonesia Raya als lied en het rood-wit als vlag zou mogen gebruiken, door het Japans militair bestuur waren afgewezen - zij hadden middelen gekregen (geld, auto's) om zich gemakkelijk te verplaatsen, konden toespraken houden die hun meer bekendheid gaven en die, zo werd door hen gehoopt, bij de toehoorders het gevoel van nationale identiteit zouden versterken, maar zij waren in wezen propagandisten geworden voor steunverlening aan de Japanse oorlogsinspanning, terwijl daar voorshands van Japanse zijde geen enkele concessie tegenover stond.

*
De Japanners zijn, zoals al bleek, later hun beleid gaan wijzigen. Maar er is mr veranderd! Zij hebben, zulks zeker niet conform de wensen der nationalisten, aan de Chinezen, de Arabieren en de Indische Nederlanders (de Dahler-groep), een stem gegeven in het kapittel, zij hebben, evenmin conform de wensen der nationalisten, de overtuigd-Islamieten naar voren gehaald en, belangrijkste feit van alle, zij zijn de oorlog gaan verliezen. Intussen: hoe zwakker zij kwamen te staan, des te meer werkten zij toe op de volksguerrilla en stimuleerden zij vooral Soekarno om de volksmassa tot steun aan Japans 'heilige oorlog' op te roepen en bij haar een felle haat tegen Amerikanen, Britten en Nederlanders te wekken. Die propaganda plaatste Soekarno in een scheve positie: naarmate de nood klom, raakte de volksmassa op Java steeds meer gebeten op de Japanners die zich als harde en verwaten meesters en bovendien als onbekwame

916

WEINIG

BRONNENMATERIAAL

bestuurders hadden ontpopt, en ging zij met toenemend verlangen naar het einde van japans heerschappij uitzien, dat wil zeggen: uitzien naar japans nederlaag. Er was maar n mogendheid welke die nederlaag kon bewerkstelligen: de Verenigde Staten. Met de anti-kolonialistische stemming van de meeste Amerikanen had Soekarno van de aanvang van zijn politieke werkzaamheid af rekening gehouden: hij had in '27 zijn PNI, de Perserikatan Nasional Indonesia, opgericht op de Amerikaanse Onafhankelijkheidsdag: 4 juli, en hij wist dat president Roosevelt in december '41, kort na het uitbreken van de oorlog in de Pacific, uitdrukkelijk had verzekerd dat de Philippijnen krachtens het in '34 met hen gesloten verdrag in '44 onafhankelijk zouden worden. Had hij dan op het verkeerde paard gewed? Blijkbaar. Dat moet hij in '44 duidelijk zijn gaan beseffen. Trouwens, niet alleen hij had zich toen publiekelijk verbonden met een mogendheid die de ene nederlaag na de andere leed - op Sjahrir en Tjipto Mangoenkoesoemo na hadden alle voormannen van de nationalistische beweging hetzelfde gedaan. Heeft dit geleid tot twijfel, tot het vermoeden dat een andere koers betere kansen zou bieden op het bereiken van het einddoel, tot onderlinge debatten? Wij weten er niets van. Er zijn geen stukken bewaard gebleven die ervan reppen, Soekarno zelfheeft er later over gezwegen en hetzelfde heeft Hatta gedaan in de, wat de japanse bezettingsperiode betreft, opvallend magere hoofdstukken van zijn memoires. Trouwens, wanneer wij in het voorafgaande opmerkten dat de japanners jegens de drie door hen op java aangetroffen politieke krachten (de inheemse bestuurders, de nationalisten en de overtuigd-Islamieten) een wisselende politiek hebben gevoerd, dan moet daarbij aangetekend worden dat er evenmin stukken bewaard zijn gebleven die rele informatie geven over de ernstige tegenstellingen die zich in het kamp van de bezetter zijn gaan aftekenen. Vermoedelijk heeft alImamoera bepleit dat japan de Indonesische nationalisten tegemoet diende te komen - vast staat dat Harada's adviseur Hajasji dat in maart '44 heeft gedaan (wij komen er nog op terug) en voorts dat het hoofd van het verbindingsbureau van de japanse marine te Djakarta, kapitein-ter-zee (later schout-bij-nacht) Maeda, van een vroeg stadium af jegens de Indonesische nationalisten een beleid heeft gevolgd dat haaks stond zowel op dat van het Zestiende Leger als op dat van zijn eigen marinestaf. Want zo min als er een volstrekte eendracht was tussen alle politieke krachten die onder de Indonesirs tot ontwikkeling kwamen, zo min was er van die eendracht sprake bij de japanners. Facties van ministers botsten op facties van officieren, facties van het leger

917

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

op facties van de marine en binnen elke factie waren weer groepen die eigen doelstellingen nastreefden. Niet zwijgend uiteraard, maar zich uitend: in gesprekken, in brieven, in memoranda. Zowel in Japanse als in Indonesische kringen moet menigmaal sprake zijn geweest van belangrijke, wellicht bewogen gedachtenwisselingen. Wij weten er nauwelijks iets naders van, en zo geldt voor dit hoofdstuk wat al voor enkele vorige gegolden heeft: het besef van de talrijke en gevoelige lacunes in ons bronnenmateriaal mag ons niet verhinderen datgene weer te geven wat ons bekend is. Daarbij koesteren wij in elk geval het vertrouwen dat wij de hoofdlijnen van de politieke worsteling die zich op Java heeft afgespeeld, met redelijke duidelijkheid kunnen aangeven.

Geen 'onafhankelijkheid'
Terwijl op Java nog de gedachtenwisselingen gaande waren of de Poetera zou worden opgericht en, zo ja, wat precies haar taak zou zijn, deelde minister-president Todjo op 28 januari '43 in het Japanse parlement mee dat de Japanse regering besloten had, in de loop van '43 aan Birma en de Philippijnen de 'onafhankelijkheid' te verlenen. Het was een klap in het gezicht van de vier Indonesische voormannen die, zoals al bekend was gemaakt, als leiders van 'een nieuwe volksorganisatie' zouden gaan optreden. Hoe Dewantoro en Mansoer hebben gereageerd, weten wij niet - de reactie van Soekarno en Hatta is bekend. Zij zochten onmiddellijk een van de burger-medewerkers van generaal Harada op, de Japanner Mijosji, die voor de oorlog Japans vice-consul te Batavia was geweest. 'Zij waren', schreef deze na de oorlog", 'diep in de put' en beklaagden zich bitter over het onrecht, Indonesi aangedaan. Soekarno wees er op dat de Indonesirs de Japanners als bevrijders hadden begroet en loyaal met het militair bestuur hadden samengewerkt; hij zei vervolgens dat zich in andere door Japan bezette gebieden (vermoedelijk wees hij vooral op China maar denkbaar is dat hij ook de Philippijnen heeft genoemd) onrust had voorgedaan maar dat het in Indi rustig was gebleven - van de gelegenheid maakte hij gebruik om er tegen te protesteren dat talrijke inheemsen als romoesjas naar Thailand en Birma waren gezonden en dat de Japanners spoorwegmaterieel van Java naar
I

Mijosji's

in het Japans verschenen

memoires

worden

aangehaald

door Kanahele,

P90.

918

SOEKARNO

KRITISEERT

JAPAN

de Birma-spoorweg overbrachten. Tenslotte eiste hij dat Mijosji Hatta en hem de gelegenheid zou geven, een gesprek te voeren met het hoofd van het militair bestuur, generaal Okazaki. Mijosji droeg daar zorg voor - Soekarno en Hatta werden door Okazaki ontvangen. Deze kreeg hetzelfde te horen als Mijosji. Veel soelaas kon hij niet bieden. Hij sprak zijn dank uit voor de medewerking die Soekarno en Hatta tot dusver hadden verleend maar maakte hen er op attent dat hij in zijn positie geen beslissingen kon nemen ten aanzien van de hoofdlijn van Japans politiek - helpen kon hij hen niet. Het gebeurde stimuleerde Soekarno om, zoals Hatta al op 8 december ,42 had gedaan 1, voor het eerst, zij het in bedekte vorm, kritiek te uiten op het beleid dat de Japanners in Indi voerden. Uitgenodigd om ter gelegenheid van de eerste verjaardag van de val van Singapore een artikel te schrijven voor Asia Raya, onderstreepte hij in zijn op I5 februari '43 gepubliceerde beschouwing de betekenis van de val van de grote Britse marinebasis maar vlocht een passage in, waarin weliswaar Japan niet werd genoemd maar die voor iedere goede verstaander duidelijk was:
'Elke soort kolonisatie verwoest. Elke kolonisatie verwoest en brengt katastrofes over land en volk die gekoloniseerd worden. Hun rijkdom, hun beschaving, hun levensvreugde, hun moed, alles wordt vernietigd, alles wordt verwoest' -

terecht wijst Soekarno's biograaf Dahm er op dat Soekarno zich in die passage scherper over Japan had geuit dan hij ooit over Nederland had gedaan: 'Selbst bei seinen heftigsten Angriffen gegen Holland hat Soekarno
diesem Land nicht die Zerstrung der indonesischen Kultur vorgeworfen, eher das Gegenteil: Hemmung des Fortschritts durcn die bertriebene Pfiege der alten Kultur.'2

Overwogen Soekarno, Hatta, Dewantoro en Mansoer, de oprichting van de Poetera niet te laten doorgaan? Er is niets van bekend. Vast staat dat zij, toen de nieuwe volksbeweging op 9 maart '43 tijdens een massabijeenkomst te Djakarta werd genaugureerd, alle vier het woord voerden en Japan hun voortgezette steun toezegden, Soekarno o.m. in een in hoofdstuk 4 al geciteerde passage welke wij hier willen herhalen: 'Als de Chinese Draak samenwerkt met de Olifant van Thailand, met de Koe

In een toespraak te Djakarta had hij, zoals wij in hoofdstuk 4 vermeldden, o.m. gezegd: 'De Indonesische jeugd ziet Indonesi liever naar de bodem van de zee zinken dan dat het land weer een kolonie zou worden.' 2 B. Dahm: Sukarnos Kampf um
1

Indonesiens Unabhngigkeit (1964), p. 246.

9I9

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

van Indi, met de Sfinx van Egypte, met de Buffel van Indonesi, en die samenwerking beschenen wordt door de Zon van Japan, dan zal het imperialisme in gans Azi vernietigd worden.' 'Het imperialisme' - dat klonk nogal abstract. Alleszins denkbaar is het dat de Japanners er Soekarno attent op maakten dat zij daaronder slechts het imperialisme van de Verenigde Staten en Groot-Brittanni verstonden. Hoe dat zij, Soekarno ging zich spoedig in het publiek op een wijze uiten die bij de Japanners alleen maar in de smaak kan zijn gevallen. Toen hij (er nog steeds van overtuigd dat Japan niet kon worden verslagen) op 29 april' 43, Hirohito's verjaardag, het woord voerde op een in Djakarta gehouden massa-vergadering, gebruikte hij voor het eerst een formulering die in de jaren die volgden, herhaaldelijk in zijn toespraken voorkwam: 'Wij strijken de Amerikanen plat, wij verbrijzelen de Britten' ('Amerika kita setrika, Inggeris kita linggis') - een oproep was dat die geheel zou passen in het Japanse streven om op Java de sfeer te doen ontstaan waaruit een volksguerrilla zou kunnen voortkomen.

*
Aoki, de Japanse minister voor Groot-Oost-Aziatische Zaken, maakte in april-mei '43 een rondreis door de landen van de Nanjo. Op 3 mei arriveerde hij in Djakarta. Zijn bezoek was niet aangekondigd - Soekarno bevond zich op Oost-Java waar hij tot steun aan de Poetera opriep. Het gevolg was dat slechts Hatta, Dewantoro en Mansoer met Aoki konden spreken. Hem vroegen zij, waarom Japan louter Birma en de Philippijnen 'onafhankelijk' zou maken en niet ook Indonesi, dat, zeiden zij, daar evenzeer voor in aanmerking kwam. Hatta noemde het feit dat Indi bestuurlijk in drien was geknipt (Java onder het Zestiende, Sumatra onder het Vijf-en-twintigste Leger, Borneo en de Grote Oost onder de marine) 'abnormaal en ondragelijk" - hij uitte drie verlangens: dat de bestuurseenheid van de archipel zou worden hersteld en dat er het Indonesia Raya gezongen en de rood-witte vlag getoond zou mogen worden. Aoki kon geen enkele toezegging doen, behalve dan dat hij Hatta, Dewantoro en Mansoer de verzekering gaf dat hij (hij zou op 6 mei Java weer verlaten) de inhoud van hun betoog aan ministerpresident Todjo zou overbrengen.
1

Aangehaald

in Kanahele,

p. 91.

920

AOKI

IN

DJAKARTA

Zou hij dat inderdaad doen? Toen Soekarno naar Djakarta was teruggekeerd, kwam het viertal dat de Poetera leidde, tot de conclusie dat het onder alle omstandigheden wenselijk was dat Todjo hun denkbeelden zwart op wit zou kunnen lezen. Hoe hem te bereiken? Zij namen aan dat de verzending van hun stuk via de officile weg (van Okazaki naar Harada, van Harada naar Teraoetsji in Singapore, van Teraoetsji naar Tokio) ineffectief zou zijn - het was al de vraag of Harada hun beschouwing die impliciet kritiek zou bevatten op het beleid van zijn bezettingsbestuur, naar Singapore zou doorgeven. Maeda, met wie zij overleg pleegden, had een betere oplossing: hij kon hun brief via een marineofficier die verbonden was aan de afdeling militair bestuur van het departement van marine te Tokio aan Todjo doorgeven. Aldus werd besloten. De brief die door Soekarno, Hatta, Dewantoro en Mansoer werd ondertekend, bevatte kritiek op het algemene gedrag van de japanners in Indi dat 'arrogant' werd genoemd; er werd verder in op aangedrongen dat de japansc regering een duidelijke uitspraak zou doen over de politieke toekomst niet van java alleen maar van geheel Indonesi en dat zij verlof zou verlenen om het Indonesia Raya te zingen en de rood-witte vlag te tonen. Aoki's rapport en de brief van de vier Indonesische leiders maakten kennelijk indruk op Todjo. Toen de Contactraad eind mei bijeenkwam om zich o.m. over de status van Indonesi te beraden, bepleitte hij dat ook aan Indonesi 'onafhankelijkheid' zou worden verleend. Hij kreeg geen voet aan de grond. De chef van de leger- en de chef van de marinestaf betoogden beiden dat, nu de Verenigde Staten sterker werden (de japanners hadden Guadalcanal en, op Australisch Nieuw-Guinea, Buna moeten prijsgeven en de Amerikanen hadden in de Aleoeten Attoe heroverd), japan vooral Malakka, Singapore en Nederlands-Indi onder zijn volstrekte controle moest houden - het geheime besluit werd genomen om deze gebieden na de oorlog te annexeren. I Zouden de Indonesirs dan nul op het rekest krijgen? Neen, het leek verstandig, hun een kleine concessie te doen: 'naar gelang de capaciteiten van de inheemse bevolking en de plaatselijke omstandigheden' zouden zij bij het bestuur van de drie delen waarin hun land gesplitst bleef, betrokken worden, om te beginnen op java. Dat verklaarde Todjo toen hij op 16 juni '43 het japanse Lagerhuis toesprak: nog in '43, zei hij, zou de inheemse bevolking van java, Sumatra, Borneo en Celebes (en die van Malakka) in de
1 Wij nemen aan dat Todjo zich bij dit besluit neerlegde niet zou worden verwezenlijkt.

in de verwachting

dat het

921

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

gelegenheid worden gesteld, 'deel te nemen aan het bestuur', en die deelneming zou, wat Java betrof, 'zo spoedig mogelijk verwezenlijkt worden." Daags daarna, 17 juni, riep generaal Harada in Djakarta in het vroegere paleis van de gouverneur-generaal negentien vooraanstaande Indonesirs bijeen: het viertal dat de Poetera leidde, andere leden van de Adatcommissie, leidende figuren van de Miai en de regenten van Djakarta en de nabijgelegen regentschappen. Hij herhaalde de toezegging die Todjo had gedaan, maar eiste een contra-prestatie: de Indonesirs moesten hun samenwerking met het Japans militair bestuur versterken. Soekarno antwoordde, 'namens het gehele Indonesische volk', zei hij: hij sprak zijn dank uit voor de toegezegde 'deelneming aan het bestuur' en verzekerde Harada dat de Indonesirs nog sterker dan tevoren steun zouden verlenen aan Japan.' Het leek Harada en het nieuwe hoofd van het Japans militair bestuur op Java, generaal Koboehoe, wenselijk dat die steuntoezegging in het publiek werd herhaald. Daartoe werd op 24 juni door de Poetem en de Miai een massa-bijeenkomst in Djakarta belegd. Onder gejuich namen de aanwezigen er het voorstel aan om Japan dank te betuigen voor de toegezegde 'deelneming aan het bestuur' en om al hun krachten in te spannen voor het winnen van de oorlog. Mansoer zei in zijn toespraak, 'dat wij alles wat wij bezitten, aan Japan dienen aan te bieden en bereid moeten zijn, n van onze dagelijkse maaltijden op te offeren teneinde met de Japanse strijdkrachten samen te werken opdat de eindoverwinning behaald wordt." Soekarno wilde het niet bij het offer van die ene dagelijkse maaltijd laten. 'Wij zullen', riep hij uit, 'met alle kracht die in ons is, aan de strijdkrachten van Dai Nippon steun verlenen en, ook als de dood er op zou volgen, voorwaarts marcheren teneinde de dag waarop de eindoverwinning een feit zal zijn, te bespoedigen."

*
Wat zou die 'deelneming aan het bestuur' inhouden? Dat werd pas duidelijk op 5 juli '43, toen er decreten werden gepubliceerd van generaal Harada die voorzagen in de vorming van diverse adviesraden op Java: een Centrale Adviesraad, Residentie-adviesraden en
1 Aangehaald in Japanese Military Administration in Indonesia, p. 358. 2 A.v., p. 359. 3 Aangehaald in Nisjijirna, p. 297. 'Aangehaald in Kanahele, p. 93.

922

TODJO

IN

DJAKARTA

Adviesraden voor de achttien z.g. stadsgemeenten welke Java telde. Rele bevoegdheden bleken aan al die nieuwe colleges niet verleend te zijn (wij komen er op terug) - het gevolg was dat Todjo, die op 7 juli '43 in Djakarta aankwam, de Indonesische voormannen in een stemming van grote ontevredenheid aantrof. Harada had er zorg voor gedragen dat Japans minister-president op het vliegveld door vele vooraanstaanden werd begroet: onder de aanwezigen bevonden zich Soekarno, Hatta, Dewantoro en Mansoer (n de man die hun brief aan Todjo had laten doorgeven: kapitein-ter-zee Maeda) alsook de twee Japanners die respectievelijk resident en burgemeester van Batavia waren, en de vier Javaanse vorsten. Het Japanse militaire bestuur had zorg gedragen voor grote publieke belangstelling: volgens persberichten stonden ca. veertigduizend personen langs de route die Todjo's auto nam - voor een deel waren dit leden van twee inmiddels opgerichte hulpkorpsen (de Keibodan en de Seinendani en met hun onderwijzers opgetrommelde schoolkinderen. Soekarno, Hatta, Dewantoro en Mansoer werden door Todjo in audintie ontvangen, zulks overigens samen met een vertegenwoordiger van de Chinese minderheid op Java. In zijn toespraak! bood Soekarno Todjo 'uit naam van het Indonesische volk' zijn 'duizendvoudige dank' aan voor zijn komst. 'Ons hart', zei hij, 'is ontroerd, omdat dit de eerste maal is dat Indonesi wordt bezocht door een minister-president. Onder de Nederlanders heeft iets dergelijks nooit plaats gehad.' Ja, in '41 was de Nederlandse minister van kolonin verschenen (Welter, in april-mei), maar 'deze', zei Soekarno, 'kwam niet als broeder tot ons maar om de Nederlandse overheersing van Indonesi te versterken. Minister Todjo echter komt hier met een liefhebbend hart.' 'Wij zullen', zo eindigde hij, 'onze trouwaan Japan vermeerderen, want wij zijn er van overtuigd dat de oorlog die Japan thans voert, een heilige oorlog is.' In zijn antwoord bleefTodjo zorgvuldig binnen de grenzen die in het beraad van de Contactraad waren aangegeven. Hij sprak niet van een 'Indonesisch volk' maar van 'de ingezetenen van Java' en uitte de hoop dat die ingezetenen door versterkte steun aan de Japanse strijdkrachten een bijdrage zouden leveren aan 'de verwezenlijking van het nieuwe java.'? Een gesprek met Soekarno en de zijnen ging hij uit de weg - hij wist wat zij wilden en kon hun geen enkele toezegging doen. De vier voormannen van de Poetera moeten van anderen vernomen hebben dat, als zij vrijwel nul op het rekest hadden gekregen, dat niet aan Todjo
I

Tekst in NI, p. 572-73.

Aangehaald

in Dahm: Sukarnos Kampf

p. 258.

923

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

persoonlijk had gelegen - Hatta zei na de oorlog aan Kanahele dat de Japanse minister-president tijdens zijn bezoek de indruk had gewekt, bereid te zijn, de nationalisten verder tegemoet te komen.' Met dat al hadden zij op 10 juli '43, toen Todjo vertrok, alleen maar de toegezegde 'deelneming aan het bestuur' verworven - de driedeling van Indi was gehandhaafd, het Asia Raya en de rood-witte vlag bleven verboden, van 'onafhankelijkheid' had Todjo niet gerept.

*
Dat de vier leiders van de Poetera allerminst tevreden waren over Japans beleid, was uiteraard aan het Japans militair bestuur van Java bekend. Harada ging zich afvragen of de Poetera wel de geigende vorm was om de inheemsen bij Japans oorlogsinspanning in te schakelen en de achterdochtige Kenpeitai ging vermoeden dat bij Soekarno en Hatta niet alleen nationalistische maar ook communistische neigingen een rol speelden. Inderdaad, Soekarno had vr de oorlog menigmaal van zijn respect voor Karl Marx getuigd en Hatta had, toen hij in Nederland studeerde en er voorzitter was van een organisatie van Indonesische studenten, de Perhimpoenan Indonesia, een tijdlang samengewerkt met de door Moskou gedirigeerde Liga tegen Imperialisme en vr Koloniale Onafhankelijkheid. Wat van dit alles precies aan de Kenpeitai bekend was geworden, weten wij niet - een feit is dat in een naoorlogs verslag van het Japans militair bestuur op Java werd aangehaald dat Soekarno en Hatta door de Kenpeitai als communisten waren beschouwd. 'Deze twee inheemse leiders', zo had de Kenpeitai geschreven,
'dienen gebruikt te worden om de doelstellingen van de militaire bezetting te bereiken, aangezien het nooit te laat zal zijn om hun activiteiten aan banden te leggen, wanneer eenmaal voldoende bewijzen voor hun communistische neigingen zijn verworven.'>

Een van die bewijzen meenden sommige. Kenpeitai-functionarissen te zien in de artikelen van Harta's hand die in december '41 in het dagblad Pemandangan waren verschenen en waarin hij de Japanners van 'aggressie' en 'imperialisme' had beticht. Die artikelen waren, zoals in hoofdstuk 3 opgemerkt, de Japanners onbekend geweest toen zij kort na het einde
, Kanahele, p. 94. Aangehaald in Nisjijima, p. 100.

VERDENKING

TEGEN

HATTA

van de strijd op Java Hatta als 'algemeen adviseur' hadden ingeschakeld, maar in de loop van september '43 werd het Japans militair bestuur door een Indonesische nationalist (wie, is niet bekend) op Harta's artikelen gewezen. Er zijn bovendien aanwijzingen dat tot het militaire bestuur was doorgedrongen dat de vier leiders van de Poetera zich buiten het bestuur om tot Todjo hadden gewend. Beraad, vermoedelijk ook gevoerd met de generaals Harada en Koboehoe, leidde tot de conclusie dat Hatta enige tijd van Java zou worden verwijderd: hij zou naar Japan gezonden worden om zich daar te verdiepen in Japans ideologie; dan zou hem blijken dat de mogendheid die zoveelofferde om Groot-Oost-Azi te 'bevrijden', onmogelijk van 'aggressie' of 'imperialisme' beschuldigd kon worden. Eind september of begin oktober (de datum is niet bekend) werd Hatta bij het adjunct-hoofd van de Kenpeitai ontboden. Die vroeg hem hoe hij de ontwikkeling van kapitalisme en imperialisme zag. 'I gave him my views', aldus Hatta in zijn memoires', 'based on the theory oj Sombart and
Max Weber.2 I also said that I regretted the japanese had become attracted to imperialism.' Kon hij daar dan een voorbeeld van geven? Veiligheidshalve

(hij had kunnen wijzen op wat de Japanners in Indi deden) beperkte hij zich er toe, China te noemen. Het adjunct-hoofd van de Kenpeitai zei toen dat Hatta van Japans ideologie weinig afwist.
'He also asked whether I had ever written anything criticizing the japanese. No, I said, I had never written anything against the japanese, however, I had written an article criticizingjapanese imperialism. He u/anted to know when I wrote this article. I said: at the beginning of the Greater-East-Asian War. 'Were you forced or instigated by the Dutch Colonial Government?' 'No', I replied, 'I wrote the article becauseof my own conviction."

De Kenpeitai-functionaris herhaalde dat Hatta maar eens meer moest lezen over Japans ideologie die, aldus de functionaris, de weerstand tegen het Westers imperialisme als kern had. Enige tijd later drong het bericht tot Hatta door dat hij samen met Soekarno en een Islamietische voorman naar Japan gezonden zou worden. Hij vreesde dat hij daar zou worden vastgehouden. Wat te doen? Hij overwoog, op Java onder te duiken, maar achtte dat te riskant: 'Ij the japanesejound me, I surely would be killed." Korte tijd later kreeg hij officieel
I Hatta: Memoirs, p. 216-17. 2 De eerste, Werner Sombart, is een bekend Duits historicus, de tweede een bekende Duitse socioloog geweest. 3 Hatta: Memoirs,

p.217

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

te horen dat Soekarno, hij en kiaji Bagoes Hadikoesoemo (deze was in '42 voorzitter van de Mohammadijak geweest), in Tokio werden verwacht. Dat drietal werd de een na de ander door generaal Koboehoe ontvangen; van hem kreeg Hatta te horen dat aangenomen werd dat hij tijdens een studieverblijf in Japan een boek zou schrijven over Japans ideologie. , 'Sa', he said', aldus Harta's verslag van wat Koboehoe hem zei, ' 'I am
Jully responsible Jar sending you there JOYthis specific task. Don't talk about Putera Jar instance, as that is not what you are in Tokyo Jar. You are expected to finish your job within three months.' He later added that if this was not sufficient I would stay Jar up to ten months.' 1

Het liep anders. Daags na de gesprekken met Koboehoe werden Soekarno, Hatta en Ki Bagoes (zo werd deze meestal genoemd) door Mijosji meegenomen naar de beste Djakarta'se zaak voor herenkleding - Soekarno en Ki Bagoes mochten daar n kostuum, Hatta mocht er twee uitkiezen. Begeleid o.m. door Mijosji, vlogen zij enkele dagen later eerst naar Singapore voor een beleefdheidsbezoek aan generaal Teraoetsji en vervolgens, met tussenlandingen in Djakarta, Makassar en Manila, naar Tokio; daar was toen juist de Groot-Oost-Azi-conferentie afgelopen, waar Indonesi tot hun verontwaardiging niet eens voor was uitgenodigd. Twee weken bleven zij in Japan, waar zij een heel programma van bezichtigingen af te werken kregen. Op de vierde dag van het bezoek werden zij door keizer Hirohito ontvangen die hun persoonlijk hoge decoraties uitreikte, Soekarno een iets hogere dan de andere twee. Een pleister op de wonde? Zo hadden zij het kunnen zien, want daags na aankomst had een gesprek met Todjo niets opgeleverd. Soekarno had er opnieuw in aangedrongen op herstel van de bestuurseenheid van de archipel en op verlof tot gebruik van het Indonesia Raya en de rood-witte vlag en Todjo had er zich toe beperkt te zeggen dat hij persoonlijk verwachtte dat die verlangens te zijner tijd vervuld zouden worden - niet n dus en evenmin op korte termijn en hij had slechts een persoonlijke verwachting geuit. Hatta werd niet in Japan vastgehouden. Het enige dat hij merkte van de mededelingen die generaal Koboehoe hem had gedaan, was dat kort voor het einde van het bezoek graaf Kodama (een van de drie die in april '42 als adviseur van Imamoera naar Java waren gezonden) hem bezocht die hem enkele boeken in het Engels gaf over Japans ideologie. 'The japanese Military Government in Djakarta had decided', schrijft Hatta in zijn
I

A.v., p. 218.

926

VERDENKING

TEGEN

HATTA

memoires, 'that it was not necessary now for me to stay behind.' 1 Was die beslissing inderdaad genomen in Djakarta of was ze genomen in Tokio waar Kodama en Mijosji (om slechts dezen te noemen) wel niet inactief zullen zijn gebleven? Wij kunnen die vraag niet beantwoorden. Hoe dit zij, Hatta keerde met een mengsel van opluchting en teleurstelling naar Java terug: opluchting dat hij, nu hij door de keizer ontvangen en onderscheiden was, niet langer bevreesd hoefde te zijn voor de Kenpeitai, en teleurstelling dat de Japanse regering geen stap verder wilde gaan dan die welke z~ zes maanden eerder had gezet, toen zij de Indonesirs 'deelneming aan het bestuur' had toegezegd.

'Deelneming aan het bestuur'


De toezegging van 'deelneming aan het bestuur' had betrekking gehad op de gehele archipel: Java, Sumatra, Borneo en Celebes waren genoemd. Er was bij gezegd dat die deelneming alleen op Java 'zo spoedig mogelijk' verwezenlijkt zou worden. Op Borneo en Celebes behoefde dus het marinebestuur, op Sumatra het bestuur van het Vijf-en-twintigste Leger geen haast te maken. Dat deden zij dan ook niet. Zoals al in hoofdstuk 2 vermeld, ging het marinebestuur zo ver dat het Todjo's toezegging uit het gepubliceerde verslag van zijn toespraak schrapte - de betrokken passage werd enkele weken later alsnog in de pers opgenomen. In de marinegebieden gebeurde het volgende. In de tweede helft van '43 werden aan het marinebestuur twee van Java ontboden Indonesirs als vast adviseur toegevoegd; voor Borneo was dat de van Zuid-Borneo afkomstige mr. Tadjoeddin Noor die in de Volksraad, waarin hij in '39 zitting had gekregen, lid was geweest van de nationalistische fractie, voor de Grote Oost dr. Ratoe Langie, voorzitter van het (nationalistische) Minahassa Verbond, de Persatoean Minahassa, die van '27 tot '37 Volksraadlid was geweest en in januari '41 korte tijd had vastgezeten, verdacht van contact met Japanners. Voorts werden op 8 december '43 (de tweede verjaardag van Pearl Harbor) residentie- en gemeenteraden ingesteld: residentieraden voor Oost-Borneo, West-Borneo, Zuid-Celebes, Noord-Celebes en de Kleine Soenda-eilanden, gemeenteraden in Pontianak, Bandjermasin, Makassar, Menado en op Ambon. De leden van al deze raden werden door het Japans marinebestuur
1

A.v.,

p. 220.

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

benoemd (dat bestuur weerde alle nationalisten en wees slechts inheemse bestuurders aan die door de bevolking als pionnen van de Japanners werden gezien), van elke raad trad de ter plaatse hoogste Japanse bestuursambtenaar als voorzitter op en de leden mochten slechts antwoord geven op de hun door het bestuur voorgelegde vragen. Rele betekenis hadden al die colleges niet. Trouwens, zij kwamen maar weinig bijeen en de meeste pas geruime tijd na hun samenstelling, de gemeenteraad van Pontianak bijvoorbeeld voor het eerst injuni '45. Ook de twee adviseurs: mr. Tadjoeddin Noor en dr. Ratoe Langie, kregen geen invloed; hun werd in Makassar niet eens bureauruimte ter beschikking gesteld en zij werden, aldus Kanahele, 'seldom, if ever, seriously consulted.' I Niet anders ging het op Sumatra. Hier beperkte het Japans militair bestuur zich er aanvankelijk toe, tien residentie-adviesraden in te stellen, en ook daarin werden, behalve op Oost-Sumatra, in den beginne louter of hoofdzakelijk inheemse bestuurders benoemd, later, toen zij uitgebreid waren, ook wel nationalisten. Die raden stonden onder voorzitterschap van de Japanse resident en ook zij mochten slechts antwoord geven op vragen die hun waren voorgelegd. Tot de oprichting van een Centrale Adviesraad ging het militair bestuur pas eind maart '45 over, meer dan een half jaar nadat minister-president Koiso 'Oost-Indi' de 'onafhankelijkheid' in het vooruitzicht had gesteld. Die Centrale Adviesraad kreeg veertig leden: vijftien die door de residentie-adviesraden gekozen, vijfen-twintig die door het hoofd van het militair bestuur benoemd waren. De raad is eenmaal bijeengekomen - hij heeft toen de vragen moeten beantwoorden hoe in het tekort aan artsen kon worden voorzien, hoe het onderwijs kon worden verbeterd en hoe mr Indonesirs aan het militair bestuur konden worden toegevoegd, en hem was toen verboden, het onderwerp van de 'onafhankelijkheid' aan te roeren.

*
Op Java werden, zoals ook in Tokio bepaald was, de maatregelen tot 'deelneming aan het bestuur' eerder genomen dan in de Buitengewesten en hadden zij bovendien iets meer inhoud. Om te beginnen kregen de vier Javaanse vorsten de bevoegdheid om een groot deel van het binnenlands bestuur weer zelf uit te oefenen. Dan
I

Kanahele,

p. I49.

ADVIESRADEN

OP

JAVA

werd n Indonesir, prof. Hoessein Djajadiningrat (onder het Nederlands bewind laatstelijk lid van de Raad van Nederlands-Indi), tot directeur van een departement benoemd: dat van Godsdienstzaken, en werden er drie benoemd tot resident: Soetardjo tot resident van Batavia, Raden Toemenggoeng Abas Soeria Nata Atmadja, een van de regenten van West-Java en laatstelijk lid van de Volksraad, tot resident van Bodjonegoro (ten westen van Soerabaja) en Raden Pandji Soeroso, een voorman van de vroegere Parindra, die van '24 af onafgebroken lid van de Volksraad was geweest, tot resident van Kedoe. Verder kregen Indonesirs aanstellingen op het centrale bureau van het militair bestuur waarvan de staf tot dusver louter uit Japanners had bestaan. Tenslotte werden ook diverse adviesraden ingesteld: voor de stadsgemeenten en voor de residenties, alsmede een Centrale Adviesraad voor Java als geheel. Hoe werden die colleges samengesteld en wat waren hun bevoegdheden? Eerst iets over de samenstelling. Van de gemeentelijke en residentie-adviesraden werd de helft van de leden benoemd door de burgemeesters, resp. de residenten en werd de helft gekozen. Die 'verkiezingen' gingen aldus in het werk dat de dessahoofden en (in Djakarta) de wijkmeesters bepaalden wie er aan mocht deelnemen - de namen van de 'kiezers' werden aan de burgemeesters resp. de residenten doorgegeven en dezen moesten dan, zonder dat er onrust ontstond (propaganda voor deze of gene candidaat was niet toegestaan), zorgdragen voor het inwinnen van de stemmen. Is dat inderdaad overal geschied? Wij zijn er niet zeker van. Hoe dat zij, er werden in de gemeentelijke en residentie-adviesraden maar heel weinig 'gekozen' nationalisten opgenomen - de meeste leden, de benoemde inbegrepen (hier en daar waren Chinezen benoemd), waren inheemse bestuursfunctionarissen; een kleinere groep werd gevormd door Islamietische wetsgeleerden. Over dit resultaat mochten de inheemse bestuurders tevreden zijn: zij hadden de invloed der nationalisten kunnen beperken. Bij de samenstelling van de Centrale Adviesraad lukte hun dat niet. Die raad ging vijf-en-veertig leden tellen: twee, aangewezen door de vorsten van Djokjakarta en Soerakarta, achttien, gekozen door de residentie-adviesraden en de stadsadviesraad van Djakarta (n per adviesraad), en drie-en-twintig die door het militair bestuur werden benoemd.'
1 Op 5 september '44 werd het aantal benoemde leden tot acht-en-twintig uitgebreid en als gevolg daarvan kregen de Arabieren en de Indische Nederlanders een vertegenwoordiger in de Centrale Adviesraad, die laatsten in de persoon van P. F. Dahler.

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

Dat militair bestuur had er geen bezwaar tegen gehad, de nationalisten een flinke vertegenwoordiging te geven: van de vijf-en-veertig leden (onder wie vijf Chinezen') mocht men een-en-twintig als aanhangers van Soekarno en Hatta beschouwen en van deze waren dertien door generaal Koboehoe benoemd. De bevoegdheden van al deze adviesraden op Java waren gelijk aan die van de raden in de Buitengewesten: zij hadden generlei medebestuurlijke verantwoordelijkheid maar zij mochten slechts adviezen uitbrengen, adviezen, wel te verstaan, in de vorm van antwoorden op vragen die hun door het Japans militair bestuur waren voorgelegd - vragen die dan bovendien beperkt waren tot zes gebieden: het bevorderen van goede betrekkingen tussen het militaire bestuur en de bevolking van Java, de verhoging van het culturele peil der bevolking, het onderwijs, de economie, de sociale zorg en de volksgezondheid. Daar kwam nog bij dat de Centrale Adviesraad een hoofdzakelijk uit Japanners bestaand secretariaat kreeg dat namens het militair bestuur als waakhond optrad. De Centrale Adviesraad diende eens in de drie maanden in 'gewone zitting' bijeen te komen - voor 'buitengewone zittingen' konden de leden bijeengeroepen worden door het hoofd van het militair bestuur. De beraadslagingen waren geheim, met dien verstande dat telkens omtrent de eerste zittingsdag (die waarop de vragen van het militair bestuur, toegelicht door het hoofd van de afdeling Algemene Zaken van dat bestuur, aan de raad voorgelegd werden) en omtrent de laatste (die waarop de antwoorden van de raad definitief werden vastgesteld) een beknopt verslag in de pers verscheen. Het spreekt vanzelf dat elke politiek-bewuste Indonesir die de wijze van samenstelling en, vooral, de bevoegdheden van de nieuwe vertegenwoordigende colleges vergeleek met die van de vertegenwoordigende lichamen die onder het Nederlands bewind waren ontstaan, tot de conclusie kwam dat de Indonesirs er in belangrijke mate op waren achteruitgegaan. Zo moeten ook Soekarno en andere vooraanstaande nationalisten het hebben gezien - evenwel, zij hadden zich met de Japanners verbonden en gingen door op de ingeslagen weg. Het eerste dat de Centrale Adviesraad moest doen toen hij op 16 oktober '43 in Djakarta in het gebouw van de vroegere Volksraad bijeenkwam in een gewone zitting die vijf dagen zou duren, was candi1 Een van die vijf was voorzitter van de pro-Japanse en hoofdredacteur van het enige Chinese dagblad Po.

organisatie dat mocht

der Chinezen op Java verschijnen, de Hang

93

EERSTE

ZITTINGEN

V AN

DE

CENTRALE

ADVIESRAAD

daten te kiezen voor de functie van eerste, tweede en derde voorzitter - zij moesten door generaal Harada benoemd worden. Over de vraag wie als eerste voorziter diende te worden voorgesteld, werd niet lang van gedachten gewisseld; er was er maar n die in aanmerking kwam: Soekarno. Voor de twee andere functies waren er vier candidaten: Hatta, Dewantoro, een van de regenten van Midden-Java: Raden Mas Toemenggoeng Koesoemo Oetoyo, die een voorman was geweest van Boedi Oetomo en achttien jaar lang lid was geweest van de Volksraad, en tenslotte een arts uit Semarang, dr. Raden Boentaran Martoatmodjo, die in Leiden had gestudeerd en die steeds een zekere distantie had bewaard jegens de nationalisten. Hatta en Dewantoro kregen de meeste stemmen - Harada benoemde Soekarno tot eerste, Koesoemo Oetoyo tot tweede, dr. Boentaran tot derde voorzitter. Eenmaal benoemd, hield Soekarno een hooggestemde toespraak. 'Vandaag', zei hij, 'begint een nieuw tijdperk.') Tevreden was hij overigens niet: 'Wanneer wij meer willen bereiken, dienen wij te beseffen welke voorwaarden wij dienen te vervullen'; hij had, zei hij, aan Todjo gezegd (tijdens diens bezoek aan Djakarta) dat de door Japan toegezegde 'deelneming aan het bestuur' slechts was 'de eerste stap op weg naar het door het Indonesische volk gewenste einddoel.'> De eerste zitting had voor het overige geen andere functie dan dat de leden steun zouden betuigen aan het Japans militair bestuur. Dat deden zij. Zij legden er ook de voorgeschreven eed in af:
'Wij zweren dat wij met hart en ziel ons zullen geven aan de vervulling van onze plichten, steeds de wensen van de opperbevelhebber van het Japanse leger ter harte zullen nemen en in vriendschappelijke sfeer zullen vergaderen, opdat het doel, t.w. deelneming aan het bestuur van het land en de uiteindelijke overwinning in deze heilige oorlog, spoedig wordt bereikt.'

In de tweede zitting, eind januari '44 (Nimitz had de Gilbert- en de Marshall-eilanden in handen gekregen), werd aan de Centrale Adviesraad gevraagd, welke maatregelen mogelijk waren om een groter deel van de bevolking bij Japans oorlogsinspanning in te schakelen, 'nu een beslissing in de oorlog op handen en de situatie ernstig is.'3 In de derde zitting, begin mei '44, luidde de voorgelegde vraag:
'Welke concrete maatregelen zijn wenselijk om de bevolking het nodige

1 Aangehaald in Legge: Sukarno, p. 169. 2 Aangehaald in Dahm: Sukarnos Kampf, p.261. 'Aangehaald in japanese Military Administration in Indonesia, p. 364.

931

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

plichtsbesef bij te brengen en haar de noodzaak te doen inzien om, ongeacht stand en ras, in samenwerking en eendracht de uiteindelijke overwinning in deze heilige oorlog te behalen?' I

In de vierde zitting, midden augustus '44 (Nimitz had de Marianen veroverd, MacArthur naderde de Philippijnen), werd aan de leden van de Centrale Adviesraad (die allen op de hoogte waren van de verontwaardiging die de romoesja-wexvuig op Java had gewekt) gevraagd, hoe de arbeidsproductiviteit verhoogd kon worden en hoe men kon bereiken dat meer Javanen zich als vrijwillige romoesja's zouden aanmelden. Verder willen wij thans niet gaan. De zittingen van de Centrale Adviesraad die plaatsvonden na Koiso's 'onafbankelijkheids' -toezegging, 7 september '44, komen nog aan de orde. Wel willen wij hier nog vermelden dat de vierde zitting geopend werd door generaal Koboehoe in eigen persoon, die bij die gelegenheid een typisch-Japanse algemene aansporing uitsprak: 'Alle plannen die in tien jaar verwezenlijkt moeten worden, dienen thans in n jaar gerealiseerd te worden." De aan de Centrale Adviesraad voorgelegde vragen droegen dus een wel zeer algemeen karakter - die vragen beantwoordend (de antwoorden begonnen steeds met beschouwingen waarin in geijkte termen aan Japan hulde werd gebracht) trachtte de raad steeds zo konkreet mogelijke maatregelen voor te stellen. Wij gaven daar al een voorbeeld van in hoofdstuk T in zijn tweede zitting gaf de raad, die voorstellen kon indienen ter verbetering van de inschakeling van arbeidskrachten, het Japans militair bestuur in overweging, een Gemeenschap voor de Arbeid op te richten, alle mannelijke ingezetenen van zestien tot veertig en alle ongehuwde vrouwelijke van zestien tot vijf-en-twintig jaar te registreren, in elke residentie een centrum voor de opleiding van arbeiders op te richten en alle maatschappelijke eenheden op Java zoals de overheidsbureaus, de scholen, de ondernemingen en de afdelingen van alle bestaande organisaties van Indonesirs, Chinezen, Arabieren en Indische Nederlanders opdracht te geven, een groep te vormen van op zijn minst vijftig personen die voor romoe.~ia-arbeid aanmerking kwamen - op in die groepen zou dan een beroep kunnen worden gedaan als arbeidskrachten nodig waren. Die aanbevelingen werden, zo vermeldden wij in hoofdstuk 7, door het Japans militair bestuur overgenomen. Dat verhinderde evenwel niet dat het oproepen van de romoesjds met grote willekeur bleef geschieden, dat zij door de Japanners als goedkope slaven werden
1 A.V. 2

Samenvattingen Kan Po, p. 250.

932

'EEN

GOED

INGESTUDEERD

VRAAG-EN-ANTWOORD

SPEL'

behandeld en dat voor de gezinnen, welke zij hadden achtergelaten, nauwelijks werd gezorgd. Wij willen het bij dit ene voorbeeld laten. Wij zijn er van overtuigd dat vele leden van de Centrale Adviesraad gedreven werden door de behoefte om het ontzaglijke leed dat de Japanse bezetters over de inheemse bevolking brachten, zoveel mogelijk te verlichten, maar hun daartoe strekkende voorstellen hadden nauwelijks effect omdat bij de verwezenlijking daarvan zowel de Japanners als de inheemse bestuurders ongecontroleerd hun gang konden gaan. Bijna anderhalf jaar bestond de Centrale Adviesraad al, toen, zoals wij in hoofdstuk 7 weergaven, Dewantoro begin '45 in een discussie van het College van Adviseurs met nadruk wees op
'de omstandigheid waarin de bevolking nu leeft, waarin ons volk om zo te zeggen geen bestaan meer heeft, vooral op het gebied van de voeding, terwijl het helemaal geen bescherming meer heeft en niet weet tot wie het zich moet wenden voor zijn leed, wanneer ook de dessa-hoofden corrupt zijn benevens het binnenlands bestuur dat daarboven is geplaatst' -

met daarboven weer de Japanners die steeds zwaardere eisen stelden en al die corruptie op haar beloop lieten. Die situatie was het die menig lid van de Centrale Adviesraad het gevoel gaf, dat de arbeid van de raad vrijwel zinloos was. Duidelijke kritiek mocht niet worden geuit. Tegen Kanahele zei een van de vroegere leden van de raad: 'Zitting hebben in de raad betekende dat je aan de grillen van de Japanse opperbevelhebber tegemoetkwam en deelnam aan een goed ingestudeerd vraag-en-antwoord spel'l - voor dat instuderen had het secretariaat zorg gedragen. Een lichaam zonder enige betekenis dus? Dat zou, menen wij, te ver gaan. Hier kwamen mannen bijeen die, hoe voorzichtig zij zich vermoedelijk ook uitten wanneer Japanners in de buurt waren (ook zij wisten hoe de Kenpeitai placht op te treden!), toch voor en na de vergaderingen gegevens en indrukken konden uitwisselen. Het kan wel niet anders of er moet iets van saamhorigheidsgevoel zijn gegroeid, iets van nationaal besef zijn versterkt. Dan: in de zetel van de voorzitter, eens in het Volksraadsgebouw ingenomen door een door het Nederlands opperbestuur benoemde Nederlander, zat nu een Indonesir, Soekarno. Voor het eerst leidde hij de besprekingen van een college dat, hoe willekeurig ook
Kanahele, p.

103.

933

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

samengesteld en met hoe beperkte bevoegdheid ook, in '43 en '44 het hoogste vertegenwoordigende college was dat java, ja dat Indi kende. De wijze waarop hij dat voorzitterschap uitoefende, kwam, schijnt het, bij de leden van de raad zijn naam ten goede. Tussen de drie in het college vertegenwoordigde groeperingen: de nationalisten, de overtuigd-Islamieten en de inheemse bestuurders, waren tegenstellingen te over - Soekarno drong steeds op overeenstemming aan.

*
Uit verscheidene vragen die aan de Centrale Adviesraad werden voorgelegd, kan men al afleiden dat er aan de top van het japanse militaire bestuur een levendige ontevredenheid was over de mate waarin de bevolking zich inspande ten bate van de japanse oorlogvoering. Wij herinneren aan de doelstelling van de AAA-beweging die, aldus Mijosji, geweest was, 'aan het volk op java een organisatie te schenken die het mogelijk zou maken, hen tot medewerking te bewegen en bij te dragen tot een van boven af opgelegde unificatie.' De AAA-beweging, volledig japans van oorsprong, was daartoe niet geschikt gebleken, maar in de loop van '43 bleek hetzelfde van de met zoveel fanfares van start gegane Poetera: een beweging die Indonesisch van oorsprong was, louter door Indonesirs werd geleid (voorzitter Soekarno en de vice-voorzitters Hatta, Dewantoro en Mansoer) en slechts Indonesirs als leden kende. Toen Teraoetsji er in '42 mee accoord was gegaan dat Soekarno van Padang naar Djakarta zou vertrekken, had Imamoera van zijn militaire superieur de waarschuwing ontvangen, 'dat hij in zijn hand gebeten zou worden door zijn eigen schoothondje.' Alleszins aannemelijk is het dat Harada, Imamoera's opvolger, in Singapore iets vernomen heeft van Teraoetsji's bezwaren. En werden die niet in de loop van '43 bevestigd? Duidelijk was dat Soekarno en de andere nationalisten doelstellingen nastreefden die veel verder gingen dan wat de japanse regering wenste. Erger nog: achter Harada's rug om hadden Soekarno, Hatta, Dewantoro en Mansoer zich tot japans minister-president gewend! Het kan Harada slechts verontrust hebben dat lieden als Soekarno en Hatta Todjo's gesprekspartners waren geworden, en dat er een kans bestond dat de nationalisten door hun deelneming aan de adviesraden een zeker overwicht zouden krijgen zowel op de overtuigd-Islamieten als op de inheemse bestuursaristocratie. Ziet men Harada als een door de wol geverfde japanse chauvinist die

934

HARADA

WANTROUWT

SOEKARNO

weinig op had met de nationalisten, dan vloeien uit het voorafgaande twee vragen voort: waarom stond hij toe dat het hoofd van het militair bestuur dertien nationalisten in de Centrale Adviesraad benoemde en waarom benoemde hij zelf Soekarno tot eerste voorzitter? Concrete gegevens om die vragen te beantwoorden hebben wij niet, slechts vermoedens. Zij zijn dat het Harada enige geruststelling gaf dat hij, als het erop aankwam, zich van de Centrale Adviesraad niets behoefde aan te trekken, dat de raad onder de controle stond van het secretariaat, dat de nationalisten er slechts een minderheid in vormden, dat Soekarno in het presidium in de minderheid was en dat hij, Harada, anderzijds de begaafde orator Soekarno die op Java zijn belangrijkste propagandist was geworden, niet kon missen.

*
Heeft Harada het geheime besluit tot naoorlogse annexatie van Indonesi gekend? Wij weten het niet, maar het zou ons niet verbazen en in elk geval achten wij het opvallend dat hij in de tweede helft van '43 en de eerste van '44 het militair bestuur een reeks maatregelen liet treffen die, zeker, gezien kunnen worden als uitvloeisel van het feit dat Japan duidelijk in het defensief was gedrongen, maar die k beschouwd kunnen worden als aanloop tot een latere annexatie van Java. Hij kwam de Arabieren en de Chinezen tegemoet; de Indische Nederlanders, wij schreven er alover, trachtte hij onder de controle te plaatsen van het Kantor Oeroesan Peranakan; hij versterkte de positie van de overtuigdIslamieten (en speelde hen daarmee tegen de nationalisten uit); de Poetera, die een creatie van de nationalisten was geweest, hief hij op om haar te vervangen door een nieuwe eenheidsorganisatie, de Djau/a Hokokai (de Organisatie voor Dienstbaarheid van Java), die geheel gemodelleerd was naar de eenheidsorganisatie welke in '40 in Japan was opgericht: de Taisei Hokoesankai (het Verbond ter ondersteuning van het keizerlijk bewind) en hij legde tenslotte voor die Djau/a Hokokai een grondslag door op heel Java het controlestelsel in te voeren dat in Japan aan het einde van de jaren '30 heringevoerd was (men had het er ook in de eeuwen van Japans afsluiting, de Tokoegawa-periode, gekend): het tonarigoemi-stelsel - een stelsel waaromtrent slechts voor Java nadere gegevens ter beschikking staan.'
I

Op Sumatra is in Atjeh in april '44 een Atjeh-Hokokai opgericht (ruim eenjaar

later

935

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

Op al die maatregelen die er tezamen op neerkwamen dat het Japans militair bestuur zijn greep op Java aanzienlijk trachtte te versterken, willen wij nu dieper ingaan.

De teugels aangetrokken
Er waren drie volksgroepen op Java die in '42 uitdrukkelijk als 'vreemdelingen' waren aangemerkt (en zich tegen betaling hun pendaftarans hadden moeten aanschaffen): de Indische Nederlanders, de Arabieren en de Chinezen; jegens hen waren ook andere discriminerende maatregelen getroffen: voor elke reis, voor elke verhuizing, moesten zij vergunningen aanvragen en de scholen die hun kinderen plachten te bezoeken, waren gesloten. Aan veel van die discriminatie maakte Harada een einde. Indische Nederlanders kregen in Semarang en Soerabaja, en wellicht ook elders, weer eigen scholen - waar die ontbraken, konden hun kinderen Indonesische volksscholen bezoeken. Voor de steunverlening aan arme Indische Nederlanders stelde het Japans militair bestuur voorts zekere bedragen ter beschikking en Dahler kreeg, zoals vermeld, eind '44 zitting in de Centrale Adviesraad. Men kan stellen dat dit alles in het perspectief van de Indische Nederlanders weinig betekend heeft, maar dat is niet van belang - van belang is slechts dat het Japans militair bestuur er naar streefde, de Indische Nederlanders in de bevolking van Java te integreren, een en ander onder strikte controle: het Kantor Oeroesan Peranakan werd door Japanners geleid en de Kenpeitai hield een oog in het zeil. De Arabieren kwam het Japans militair bestuur tegemoet door in december '43 voor hen de regelingen op te heffen krachtens welke zij reis- en verhuisvergunningen hadden moeten aanvragen en door in juli '44 te bepalen dat zij niet langer 'vreemdelingen' waren - voor hen werden de pendaftarans afgeschaft. Voor de Chinezen bleven die pendaftarans gehandhaafd, maar ook zij werden in december '43 van de plicht ontslagen om voor elke reis en

moesten alle bestaande organisaties er in opgaan) die arbeidskrachten voor de Japanners opriep. Verdere gegevens voor Sumatra ontbreken en wat Borneo en de Grote Oost betreft, weten wij slechts dat er een Ambon-Hokokai is geweest; meer dan dat feit is niet bekend.

936

HARADA'S

BELEID

elke verhuizing een vergunning aan te vragen. Eerder al, in augustus '43, hadden zij hun eerste eigen scholen mogen heropenen en waren diverse Chinezen tot leden benoemd van de gemeente- en residentie-adviesraden - vijf werden in oktober tot lid benoemd van de Centrale Adviesraad. Wij voegen hieraan nog toe dat de Chinezen op Java een jaar later, in oktober '44 dus, het recht kregen om een eigen militair hulpkorps op te richten teneinde deel te nemen aan de volksguerrilla; hoe sterk dit hulpkorps werd, weten wij niet, maar wij nemen aan dat de meeste Chinezen die toetraden, zulks niet deden met de bedoeling om tegen de Geallieerden te vechten maar om in de bewogen periode die op hun landing zou volgen, levens en eigendommen van Chinezen te beschermen. Met hetzelfde doel werd ook nog in '44 een tweede korps gevormd: de speciale Chinese hulppolitie, de Chinese Keibotai, waarover straks meer.

*
Wij komen nu tot de omzwaai in het Japanse beleid met betrekking tot de overtuigd-Islamieten.' Wij herinneren er aan dat Imamoera de in '37 gevormde Hoge Islamietische Raad van Indonesi: de Madjilisoel Islamil a'laa Indonesia oftewel de Miai, in stand hield, zij het dat deze zijn zetel van Soerabaja naar Djakarta moest verplaatsen, en dat aan de vijf Javaanse Moslems die het bestuur vormden, drie Japanse hoofdambtenaren van het departement van Godsdienstzaken (drie Japanse Moslems) werden toegevoegd - Imamoera hief overigens de Islamietische politieke groeperingen op en gaf de (modernistische) Mohammadijah en de (conservatieve) Nahdat al' Oelama, die geen van beide officieel erkend werden, slechts verlof om hun sociale werkzaamheden voort te zetten. Pas begin '43 kreeg de Miai toestemming, een eigen veertiendaags blad uit te geven. Kenmerkend voor de periode '42-'43 was overigens dat het Japans militair bestuur buiten alle Islamietische organisaties om contact zocht met de in de dessa's en stadswijken werkzame (en daar vaak zeer invloedrijke) godsdienstleraren en wetsgeleerden, de kiaji's en oelama's - zij waren het die, zoals ook Hatta had gedaan, bezwaar maakten tegen het Japanse voorschrift dat in elke samenkomst een buiging moest worden gemaakt in de richting
I Voor hetgeen volgt, ontleenden wij de meeste gegevens aan de in '58 verschenen studie van de Amerikaanse historicus Harry J. Benda: The Crescent and the Rising Sun. Indonesian Islam under thejapanese occupation 1942-1945.

937

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

van het keizerlijk paleis te Tokio; dat voorschrift werd in oktober '43 afgeschaft voorzover het godsdienstige bijeenkomsten betrof.' Dat de Japanners de kiaji's en oelama's naar voren haalden, ja verscheidenen hunner in Djakarta fteerden, bleef op de betrokkenen niet zonder uitwerking: zij waren door het Nederlands bestuur, dat steeds bevreesd was geweest voor uitbarstingen van Islamietisch fanatisme, lange tijd kleingehouden en ook door de Javaanse regenten en vorsten meestal met neerbuigendheid behandeld - bovendien waren zij in het begin van de bezetting tot hun ergernis onder de verscherpte controle van die regenten en vorsten geplaatst, maar ziet: de nieuwe machthebbers hadden het roer gewend. Niet alle gevolgen daarvan waren even aangenaam: van juli '43 af werden telkens enkele tientallen kiaji's en oelama's naar Djakarta gehaald (tot april '45 in totaal ca. duizend) om daar deel te nemen aan de Japanse vormingscursussen waarvan het chauvinistisch karakter velen pijnlij k trof - met dat al keerden zij toch, meent Benda, met een versterkt zelfbewustzijn naar hun dessa's terug." Van de voortgezette werkzaamheid van de Mohammadijak en de Nahdat al' Oelama is weinig bekend, maar er zijn aanwijzingen dat beide organisaties een aanzienlijk grotere aanhang kregen; volgens een Japans rapport althans zouden alle in de Miai gegroepeerde Islamietische verenigingen (naast de twee genoemde waren er ook andere) die eind '41 in heel Indi ruim vierhonderdduizend leden hadden geteld, midden '43 alleen al op Java nmiljoenzevenhonderdduizend leden hebben gehad. Wat wij in ons vorige deel 'het Islamietisch reveil' hebben genoemd, zette dus door. Dat was het Japans militair bestuur, dat de Islam als een anti-Westerse kracht was gaan zien, welkom. In september '43 werden de Mohammadijan en de Nakdat al' Oelama officieel erkend: zij konden de vleugels wijder uitslaan. Dat het departement van Godsdienstzaken in oktober een Indonesir als hoofd kreeg (prof. Djajadiningrat), mocht door overtuigd-Islamieten gezien worden als een erkenning van de betekenis van hun groep - een groep overigens waarbinnen zich van midden '43 afverdeeldheid ging voordoen. Waarop

I Voor andere bijeenkomsten bleef het van kracht maar het werd dan door talrijke gelovige Moslems dernonstratief niet in acht genomen. Een tweede Japans voorschrift dat aan gelovige Moslems aanstoot gaf, was dat de doden begraven moesten worden met hun hoofd in de richting van het keizerlijk paleis in Tokio. Dat voorschrift werd veelvuldig overtreden - of het ooit ingetrokken is, weten wij niet. 2 Benda: The Crescent and the Rising SI/n, p. 13S.

DE'MASJOEMI'

die verdeeldheid betrekking had, weten wij niet, maar wl dat de voorzitter kort na de officile erkenning van de Mohammadijak en de Nahdat al' Oelama (die menigmaaloverhoop hadden gelegen) aftrad en dat de Miai vervolgens eind oktober werd ontbonden. De Miai was geen politieke organisatie geweest - Islamietische voormannen vroegen onmiddellijk of deze dan nu opgericht mocht worden. Dat paste niet in de concepties van het Japans militair bestuur: voorzover Indonesirs politiek-actief waren, mochten zij raad geven, meer niet, en dit beginsel werd nu ook op de Moslems toegepast: op 22 november werd in Djakarta onder voorzitterschap van prof. Djajadiningrat de Adviesraad van Indonesische Moslems opgericht: de Madjelis Sjoero Moeslemin Indonesia (merkwaardig dat in deze naam wl het begrip' Indonesia' mocht voorkomen!) oftewel de Masjoemi, en die Masjoemi dient men niet als een raad, een college, te zien maar als een beweging, in feite als de nieuwe Islamietische 'partij' op Java, die uiteindelijk een Indonesi wenste waarin slechts de Islam getolereerd zou worden. Aangezien kort tevoren bekend was gemaakt dat de Japanners een inheems militair korps op Java zouden gaan vormen, de Feta (straks meer hierover), begon de Masjoemi, die bepaald meer wilde doen dan alleen maar adviezen opstellen, met verlof te vragen om zelf ook, onder Japans toezicht en met Japanse hulp, een militair korps te mogen vormen; dat verzoek werd door het militair bestuur afgewezen maar het bestuur was overigens in tal van opzichten de Masjoemi terwille. De nieuwe organisatie mocht in elke residentie alsmede in de vier vorstenlanden eigen bureaus oprichten en die bureaus waren het welke het toezicht op de kiaji's en oelama's en de supervisie over de moskee-functionarissen goeddeels van de regenten en de vorsten overnamen. 'The Islamic movement', constateert Benda, 'thus gained entry into the administrative system oj the island' I: een gebeuren dat zowel door de inheemse bestuursaristocratie als door de meeste nationalisten met misnoegen werd gadegeslagen. De Masjoemi moest voor de Japanse gunsten een prijs betalen: er werden bijeenkomsten gehouden waarin tot steun aan de Japanse oorlogvoering werd opgeroepen, en in de moskeen werden gebeden gezegd voor Japans overwinning. Ook werd door de Masjoemi een aparte beweging opgericht die onder verwijzing naar de Koran de inheemse landbouwers aanspoorde, zich aan hun afleveringsplicht te houden. Had dat laatste enig effect? Wij betwijfelen het en het is in elk geval een feit dat in de (in hoofdstuk 7 vermelde) dorpsopstanden op West1

A.v., p. 163.

939

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

Java, waaraan juist de verbittering over de rijstafleveringsplicht ten grondslag had gelegen, kiaji's en oelama's een grote rol speelden. Daarmee had in de visie van het Japans militair bestuur het departement van Godsdienstzaken gefaald 1 - prof. Djajadiningrat werd als hoofd ontslagen, hetgeen deze, die al geruime tijd overtuigd was van Japans nederlaag, geenszins onwelkom was. Hij werd n als departementshoofd n als voorzitter van de Masjoemi opgevolgd door een befaamde drie-en-tachtigjarige kiaji van Oost-Java, hadji Hasjim Asjari, in de jaren '20 een van de oprichters van de Nahdat al' Oelama. Die benoeming was een formaliteit - in feite werden zijn twee functies uitgeoefend door twee vooraanstaande Moslems: Hasjim Asjari's oudste zoon, Wachid Hasjim, die voordien al vice-voorzitter van de Masjoemi was geweest, en Abdoel Kahar Moezakkir, een van de voormannen van de Mohammadijan - dit dubbele leiderschap had voor de Japanners het voordeel dat de tegenstellingen tussen de Mohammadijali en de Nahdat al' Oelama verder binnenskamers bleven. Nieuwe concessies aan de Masjoemi volgden. Begin december '44 kreeg de nieuwe beweging het (een jaar tevoren nog afgewezen) recht, een eigen militaire organisatie op te richten, de Hizboellah ('het Leger van Allah'), die wij in het kader van alle door de Japanners opgerichte militaire en semi-militaire organisaties zullen beschrijven; voorts bepaalde het militair bestuur in april '45 dat van I mei af op vrijdag (de 'zondag' in de wereld van de Islam) des middags op overheidskantoren niet gewerkt zou worden; verder werd op 8 juli in Djakarta een Islamietische Universiteit geopend? en tenslotte kreeg Djakarta eind juli een Islamietisch Instituut, waaraan een grote bibliotheek was verbonden. Het kwam er alles tezamen op neer dat de overtuigd-Islamieten op Java in de loop van de Japanse bezetting een aanzienlijk sterkere positie konden opbouwen dan zij voordien hadden gehad: hun organisaties waren gegroeid, zij hadden een vaste plaats gekregen in het staatsbestel en zij hadden een eigen semi-militaire formatie mogen oprichten.

*
1 Het was het door dit departement uitgegeven tijdschrift waarvan wij eerder vermeldden dat het als eerste weer in Arabisch schrift mocht worden gedrukt. Dit gold voor de Indonesische editie - die in het Javaans en het Soendanees verschenen in het Sanskrit-schrift. 2 Hatta werd tot hoofd van deze instelling benoemd.

940

DE

'POETERA'

AAN

HET

WERK

Wij komen nu tot de opheffing van de Poesaka Tenaga Rakjat (het 'Centrum voor de Volkskracht') oftewel de Poetera, die op 9 maart' 43 tijdens een massa-bijeenkomst te Djakarta was genaugureerd. De Poetera werd geleid door 'Klavertj e Vier': voorzitter Soekarno en drie vice-voorzitters, nl. Hatta, Dewantoro en Mansoer. Zij werden bijgestaan door een Raad die in totaal twintig leden telde, onder wie tien Japanners, en die minstens eens in de drie maanden in Djakarta moest bijeenkomen (omtrent die bijeenkomsten hebben wij geen gegevens). Als doelstelling vermeldden de statuten dat de Poetera een 'inheemse beweging' was, die 'een krachtig, nieuw Java wilde scheppen als een schakel in de Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer, door Groot-Japan te helpen bij het bereiken van de overwinning in de Groot-OostAziatische Oorlog en door de harmonie in de werkzaamheden van het militair bestuur te bevorderen.' Daartoe werden tien taken opgesomd die wij in hoofdstuk 4 al weergaven en die wij hier willen herhalen: 'I. het wekken van begrip voor de nationale taak, het nieuwe Java te doen ontstaan' (Soekarno en de zijnen wensten niet een 'nieuw.java' maar een 'nieuw Indonesi'); '2. het uitschakelen van Amerikaanse, Britse en Nederlandse invloeden; 3. het deelnemen aan de verdediging van GrootOost-Azi' (hieruit zouden oproepen voortvloeien om zich aan te melden als romoesja, als heiho of als lid van een van de semi-militaire Japanse hulpkorpsen); '4. het verbeteren van de stemming des volks' (heel moeilijk bij alle ergernis die gewekt werd door de dalende levensstandaard en door de wijze van optreden der Japanners!); '5. het te boven komen van de materile en geestelijke noden die met de succesvolle beindiging van de oorlog samenhangen' (hoe 'te boven komen'? Ook deze doelstelling was een loze kreet); '6. het bevorderen van wederzijds begrip tussen het Japanse volk en de inheemse bevolking' (de Japanners lieten niets na om dat wederzijds begrip te bemoeilijken); '7. het aanmoedigen tot de studie van het Japans en tot de verbreiding van de Maleise taal; 8. het aanmoedigen tot vergrote productie' (dat zou alleen lukken met concrete maatregelen); '9. het verspreiden van inforrnatie op hyginisch gebied en het bevorderen van de lichamelijke oefening; 10. het oproepen tot spaarzaamheid.' In hoofdzaak waren dit taken die op het gebied lagen van de propaganda - een propaganda evenwel die in een steeds schriller contrast kwam te staan tot de maatschappelijke werkelijkheid. Alleen al die ene factor was voldoende om bij velen jegens de Poetera een ruime mate van onverschilligheid te wekken - als dan toch grote menigten naar door haar belegde bijeenkomsten toestroomden vooralom Soekarno te horen, dan

941

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

geschiedde dat, menen wij, niet omdat hij tot steun aan de japanse oorlogvoering opriep maar omdat een leidersfiguur naar voren trad - niet een japanner of Nederlander maar een Indonesir (tegelijk een javaan) met wie de meeste toehoorders zich zonder moeite konden identificeren. Trouwens, vooral in de eerste maanden van het publieke optreden van de Poetera liet Soekarno niet na om, waar dat maar mogelijk was, de termen 'Indonesi' en 'Indonesisch' te gebruiken die het japans militair bestuur doelbewust uit de naam, de statuten en het program van de Poetera had geweerd. Die nationalistische accenten, welke vooral hij in de propaganda van de Poetera aanbracht, versterkten de weerstanden tegen de beweging welke van meet af aan bij de inheemse bestuursaristocratie en bij een deel van de japanners, met name ook bij de Kenpeitai, hadden bestaan. In elke residentie en in de vier vorstenlanden moesten voorzitters van afdelingen van de Poetera worden benoemd maar alle benoemingen dienden door de residenten (tot eind '43 waren dat louter japanners) te worden goedgekeurd en deze lieten zich in de regel voorlichten door regenten die de Poetera zagen als een hinderlijke beweging die onrust zaaide en hun gezag ondermijnde. Grote vertragingen vloeiden hieruit voort. Trouwens, ook het japans militair bestuur was terughoudend, vooral nadat het hoofd van het militaire bestuur, generaal Okazaki, en het hoofd van de afdeling Algemene Zaken, kolonel Nakajama, in mei, resp. maart '43 vervangen waren door generaal Koboehoe en kolonel (later generaal-majoor) jamamoto. Terwijl, zoals uit hoofdstuk 4 bleek, achter de schermen al vier maanden touwgetrokken was over de oprichting van de Poetera, duurde het na die oprichting nog anderhalve maand voordat de nieuwe beweging een hoofdkwartier mocht inrichten: in een leegstaande katholieke middelbare school in Djakarta, een niet bijster imposant gebouw. Eind juli '43, d.w.z. bijna vijf maanden na de oprichting, waren er Poetera-voorzitters in Djokjakarta en Soerakarta en in vier van de zeventien residenties buiten de Vorstenlanden (sommige candidaten waren door de residenten afgewezen, andere hadden geweigerd omdat zij moeilijkheden met de Kenpeitai vreesden) - daar waren een half jaar later nog maar drie voorzitters bijgekomen, anders gezegd: begin januari '44 had de Poetera in acht van de zeventien residenties buiten de Vors'tenlanden nog geen enkele vertegenwoordiging. Tot dat falen had bijgedragen dat Koboehoe en jamamoto de nieuwe beweging op financieel gebied kortgehouden en haar voortdurend de pas afgesneden hadden: zij had een culturele organisatie, een vrouwenorga-

942

DE

'POETERA'

AAN

HET

WERK

nisatie en een jeugdorganisatie opgericht en had getracht (vooral Hatta had zich daar moeite voor gegeven), het aantallandbouwcoperaties uit te breiden - in al die gevallen was het militair bestuur prompt overgegaan tot de vorming van door japanners geleide verbanden, hetgeen het einde had betekend van wat de Poetera had trachten op te bouwen. De Poetera oprichtend, was het vooral van Soekarno en Hatta het doel geweest om op java een brede, duidelijk gestructureerde nationalistische beweging te doen ontstaan - dat was hun goeddeels onmogelijk gemaakt. De Poetera toelatend, was het van het japanse militaire bestuur het doel geweest, meer steun te verkrijgen voor de japanse oorlogvoering door middel van een 'van boven af opgelegde unificatie' - ook dat was goeddeels mislukt. Eind maart '43, twee weken na de oprichting, had het japanse Intelligencebureau in Bandoeng de niet van overgroot optimisme getuigende verwachting op schrift gesteld dat het 'vijf of tien jaar zal duren voordat de oogst van deze nieuwe beweging kan worden binnengehaald'l - nu, zoveel tijd wilde het japans militair bestuur zich niet gunnen en bovendien bleek de pro-japanse propagandistische actie welke de Poetera ontplooide, steeds minder effectief te worden. Wat te doen met de Poetera? Omtrent het beraad dat dienaangaande aan de top van het japanse bezettingsbestuur is gevoerd, hebben wij geen gegevens maar wij nemen aan dat figuren als Harada, Koboehoe en jamamoto zich bewust zijn geweest van het feit dat opheffing van de Poetera Soekarno, Hatta, Dewantoro en Mansoer als een zware slag zou treffen - wat Soekarno, de belangrijkste hunner betrof, kon men die slag verzachten door hem ook in een nieuwe organisatie een naar buiten toe eervolle plaats te geven. Zou hij weigeren? Dat werd niet verwacht. Ook een nieuwe organisatie zou immers doelstellingen nastreven waarvan Soekarno publiekelijk had verklaard dat hij er zijn leven voor veil had. Hoe dat alles zij, in december '43 werd aan de vier leiders van de Poetera meegedeeld dat hun organisatie vervangen zou worden door een, waartoe, in tegenstelling tot de Poetera, ook inheemse bestuursambtenaren, Chinezen, Arabieren en Indische Nederlanders zouden kunnen toetreden en waarin alle bestaande organisaties zouden opgaan. Hoe zou die nieuwe organisatie heten? De Poetera-Ieiders drongen er op aan dat het begrip 'Indonesi' in de naam zou voorkomen, maar dat werd door het japans militair bestuur geweigerd: het moest de Djau/a Hokokai worden, de Organisatie voor Dienstbaarheid van fava - het enige dat de Poeteraleiders wisten te bereiken, was dat het begrip 'java' in de Indonesische
I

Beppan-Bandoeng:

Rapport, 24 maart 1943 (IC,S 798).

943

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

naam niet voorkwam. Niet dat daarin van 'Indonesi' gesproken mocht worden! Het werd Himpoenan Kebaktian Rakjat, het Korps tot Dienst door het Volk. Op 7 januari '44 maakte generaal Harada bekend dat de plaats van de Poetera op I maart '44, precies twee jaar na de dag waarop de Japanners op Java waren geland, zou worden ingenomen door de Djawa Hokokai.' Soekarno, Hatta, Dewantoro en Mansoer lieten vier dagen verstrijken voordat zij een eigen, nogal zure verklaring uitgaven waarin zij de Djawa Hokokai hun steun toezegden, en de sultan van Djokjakarta en Soekardjo Wirjopranoto (die uit de leiding van de Poetera was geweerd) lieten niet na om hunnerzij ds bekend te maken dat zij het met de opheffing van de Poetera volledig eens waren. Soekarno liet het er niet bij zitten. Zoals hij al eerder had gedaan, hield hij begin februari '44 een radiotoespraak die zich tegen het Westers kolonialisme heette te richten maar zich in werkelijkheid, doordat hij in de tekst het adjectief 'Westers' wegliet, in de gegeven omstandigheden eerder tegen de Japanners keerde. 'Waarom', aldus bijvoorbeeld n passage, 'moet de vorming van een waarachtige gemeenschap' (als zodanig was de Hokokai bedoeld) 'met een macht die koloniseren wil of imperialistisch is, mislukken? ... Omdat alle pogingen tot kolonisering er op gericht zijn, ons volk geen grein vertrouwen te schenken!' Niet op Japans toekomst kwam het aan maar op die van het Indonesische volk: 'In deze geweldige worsteling moet door ons al onze ijver op n vast doel gericht worden: onszelf een goede toekomst te waarborgen!'?

*
Bedoeld als een volksbeweging was de Poetera in feite niet veel meer geweest dan een rudimentaire organisatie (met vier leiders, een Raad,
I Zoals in hoofdstuk 4 vermeld, was de vorming van de Poe/era op Java niet gevolgd door de vorming van overeenkomstige organisaties in de Buitengewesten, maar in november '43 kwam hier, wat Oost-Sumatra betreft, wijziging in: daar werd een louter voor Indonesirs openstaande organisatie opgericht: de Badan Oentoek Memban/oe Pertahanan Asia (het Lichaam tot Hulpverlening bij de Verdediging van Azi) oftewel de Bompa, welke organisatie, hoewel hoofdzakelijk door Indonesische nationalisten geleid, tot het einde der bezetting actief kon blijven; zij versterkte op Sumatra het gezag der nationalisten in tegenstelling tot dat van de sultans en andere traditionele machthebbers. 2 Aangehaald in Dahm: Sukarnos Kampf, p. 277.

944

DE

'POETERA'

OPGEHEVEN

een hoofdkantoor en een aantal regionale bestuurders) die propagandabijeenkomsten belegde - de Djawa Hokokai dient men te zien als een vereniging van individuele personen. In Japan waren in '40 alle daar bestaande maatschappelijke organisaties, zoals de politieke partijen, de vrouwen- en de jeugdorganisaties, opgegaan in het Verbond ter ondersteuning van het keizerlijk bewind - precies zulk een overkoepelende eenheidsorganisatie moest de Djawa Hokokai worden. Zij werd daartoe tegelijkertijd aan de top en aan de basis opgebouwd. De drie belangrijkste functies in deze Hokokai werden door Japanners ingenomen: generaal Koboehoe werd president, kolonel Jamamoto vicepresident en Harada's adviseur Hajasji voorzitter van de Raad van Advies. Onder Koboehoe en Jamamoto fungeerde een bureau waarvan Soekarno directeur werd - Hatta moest met de functie van vice-voorzitter van de Raad van Advies tevreden zijn. De nieuwe organisatie ging op I maart '44 van start met een pompeuze proclamatie van generaal Koboehoe' die aldus luidde:
'Op deze dag waarop de komst van het keizerlijk leger op Java feestelijk wordt herdacht, maak ik als president van de Djawa Hokokai hierbij plechtig bekend dat de Djawa Hokokai is opgericht, steunend op de, de dood trotserende, vastberadenheid van haar zorgvuldig uitgezochte leden en op de verwachtingen van Java's vijftig miljoen bewoners. Met de oprichting van de Hokokai is de met alle kracht ingezette opmars van Java's vijftig miljoen bewoners, die zich op een beslissend slagveld van de Groot-Oost-Aziatische Oorlog bevinden, mateloos versterkt en geperfectioneerd. Met vertrouwen kijken wij uit naar de overwinning. De Hokokai is onlosmakelijk verbonden met de verschillende onderdelen van het militair bestuur en al haar leden zweren dat zij de ontwikkeling van dat bestuur zullen bevorderen door hun vastberadenheid en hun trouwe dienstbaarheid, zulks teneinde in deze heilige oorlog de overwinning te behalen.'

De taken die de Hokokai diende na te streven, waren min of meer dezelfde als die van de Poetera welke wij eerder weergaven. Van belang was nog dat in de statuten- gezegd werd dat men, als men veertien werd, lid van de Hokokai kon worden. 'De leden', aldus artikel 4, 'zullen in hoofdzaak Japanners en inheemsen' (niet: 'Indonesirs'!) 'zijn, mt sommige Chinezen en Indo-Europeanen.' Uit die statuten bleek dan verder dat de Hokokai afdelingen zou krijgen in elke residentie, elk district, elk
Tekst: japanese Military Administration 2 Tekst in a.v., p. I48-58.
in Indonesia: Selected Documents,

p.

145.

945

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

onderdistrict, elke dessa en elke stadswijk. Lid kon men worden als men was voorgesteld door drie leden dan wel door de loerah of wijkmeester, door de assistent-wedono, door de wedono of door de regent - die voorstellen dienden door de voorzitter van de desbetreffende Hokokai-afdeling goedgekeurd te worden. Er zouden evenwel niet alleen territoriale Hokokai-afdelingen komen maar ook afdelingen in alle grote bedrijven, te beginnen bij de spoorwegen, de electriciteitsbedrijven, de scheepvaartbedrijven en de grote cultures. Voorts moesten verscheidene bestaande organisaties, zoals de door de Japanners opgerichte jeugd- en vrouwenorganisaties en de organisatie der Chinezen (alsook die van de Indische Nederlanders) zich met de Hokokai verbinden - hetzelfde gold voor de Masjoemi en voor een nieuwe organisatie van allen die werkzaam waren op medisch gebied (artsen, tandartsen, apothekers, drogisten, vroedvrouwen, verplegers en verpleegsters) die in de tweede helft van '43 tot stand was gekomen. Alle leden zouden contributie moeten betalen: n cent per maand - nu, dat behoefde geen bezwaar te zijn. In hoeverre kwam deze Djawa Hokokai nu van de grond? W\j hebben er geen duidelijk beeld van. De opbouw moet geruime tijd in beslag genomen hebben en daarvan kan men een bevestiging vinden in het feit dat de Raad van Advies, welke niet minder dan honderdtwintig leden telde die op voorstel van de residentie-Hokokai's en bedrijfstak-Hokokai's moesten worden benoemd, pas in april '45, meer dan een jaar na de oprichting van de Djawa Hokokai, voor zijn eerste (en enige) vergadering bijeenkwam. Allerwege wekte de opzet weerstanden doordat deze (precies als die van de AAA-actie) puur-japans was. Sterk waren die weerstanden vooral in de rijen der nationalisten doordat, op enkele na, alle belangrijke functies in dat nieuwe eenheidsfront f door Japanners f door leden van de inheemse bestuursaristocratie werden bekleed. Hatta gaf aan die weerstanden uitdrukking met de woorden: 'In de tijd van de Poetera gaven de nationalisten actief leiding aan de bevolking maar nu, in de tijd van de Djawa Hokokai, zitten zij op hun bureaus duimen te draaien.' 1 Tevreden was slechts de bestuursaristocratie die in het feit dat zij een nieuw instrument had gekregen om gezag uit te oefenen, een erkenning mocht zien van haar betekenis. Op haar beurt betekende de tevredenheid van die bestuursaristocratie evenwel dat de eenvoudige inheemsen, die zoveelonder die door de Japanners onder druk gezette bestuurders te lijden hadden, zich van de Hokokai afkeerden.
I

Aangehaald

in Kanahele,

p. 143.

DE

'D]AWA

HOKOKAI'

Het kan zijn dat die eenvoudigen hier of daar verwacht hebben dat een organisatie die zozeer het dienen vooropstelde, enige verbetering zou brengen in hun lot, maar die verwachtingen vervlogen in rook. 'De belangstelling van de bevolking voor de Djauia Hokokai is', zo rapporteerde in september '44 een inheemse berichtgever aan het Japans militair bestuur, 'sterk gedaald. Men is van mening dat deze organisatie een onderdeel is van het inheems B[innenlands] B[estuur 1 dat de bevolking uitzuigt.' Is de Hokokai dus van geen enkele betekenis geweest? Ook op die vraag moeten wij het antwoord geven: dat zou te ver gaan. In de eerste plaats stelde zij Soekarno als directeur van haar centraal bureau in staat om, zoals hij als voorzitter van de Poetera al had gedaan, opnieuw grote toernee's op Java te ondernemen waar hij inheemse menigten toesprak. In de tweede plaats betekende het feit dat de inheemse bestuurders in veel gevallen tevens voorzitter van de regionale Hokokai waren, dat hun positie jegens de inheemse bevolking was versterkt. In de derde plaats tenslotte droeg de jongerenorganisatie van de Hokokai, de Angkatan Moeda ('de Jonge Generatie'), er toe bij dat de anti-Westerse en vooralook anti-Nederlandse aggressiviteit van groepen jeugdige Indonesirs belangrijk werd versterkt - het was uit die Angkatan Moeda dat een korps werd gevormd, de Barisan Pelopor ('het Voortrekkerskorps'), waarop wij straks terugkomen. Hoeveelleden de Hokokai heeft geteld, weten wij niet - het enige ons bekende (in ons vorig hoofdstuk al vermelde) cijfer is, dat van de vele duizenden Indische Nederlanders die in Soerabaja woonachtig waren, ca. driehonderd tot de Hokokai waren toegelaten. Niet dat allen die de Hokokai lieten voor wat zij was, aan de aandacht van het Japans militair bestuur waren ontsnapt! Immers, juist in de maanden waarin de Hokokai van start ging, werden op Java de tonarigoemi's gevormd, hetgeen betekende dat de gehele bevolking in kleine wijkgemeenschappen werd ingedeeld, welker leiders, de koemitsjo's, tot taak hadden, er zorg voor te dragen dat alle aanwijzingen die zij ontvingen, getrouwelijk werden opgevolgd.

*
Onder het tonarigoemi-stelsel werden wijkgemeenschappen gevormd die tussen de vijftig en honderd personen telden met aan het hoofd een

947

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

koemitsjo die door acht hantsjo's werd bijgestaan, respectievelijk voor de verdeling van in distributie gebrachte artikelen, voor het schoonhouden van de wijk, voor het bevorderen van land- en tuinbouw (deze hantsjo was het die o.m. de te planten 4;'arak-pitten uitdeelde en van de opgegroeide 4;"arak-bomen de pitten verzamelde waaruit de castorolie moest worden geperst), voor het beslechten van ruzies, voor het nemen van maatregelen op het gebied van de luchtbescherming, voor het bevorderen van het sparen, voor het bijstaan van de gezinnen van heiho's en romoesja's en voor het verlenen van hulp bij sterfgevallen. Bij dat alles was het nog een speciale taak van de koemitsjo om ieder die zich afwijkend gedroeg, te signaleren hetzij aan de inheemse politie, hetzij aan de Kenpeitai. Begin april '43 maakte het Japans militair bestuur bekend dat dit stelsel op Java 'is ingevoerd' 1 - men dient dit aldus te verstaan dat besloten was, het op Java te gaan invoeren. Dat vergde veel tijd. In elke dessa, in elke stadswijk moest worden bepaald, welke gezinnen of alleenstaande personen een gemeenschap zouden vormen, wie hunner als koemitsjo en hantsjo, c.q. als hun plaatsvervangers (de foekoe-koemitsjo C.q.de foekoehantsjo) zouden optreden, en wie in de districten waarin die wijkgemeenschappen werden samengevat, de aza's, de corresponderende functies zouden uitoefenen. De opbouw van dit stelsel heeft geruime tijd in beslag genomen. Toen er midden '44 volgens een door het departement van binnenlandse zaken opgesteld voorlopig overzicht op Java al bijna 510000 wijkgemeenschappen bestonden, was men nog niet met die opbouw klaar. Of hij ooit is voltooid, weten wij niet. Voordien hadden Japanse aanwijzingen de bevolking louter bereikt via het inheems bestuursapparaat, waarvan in de dorpen en steden het dessa-hoofd, de loerah, en in Djakarta de wijkmeester de onderste schakel was geweest - het tonarigoemi-stelsel betekende dat het bestuursapparaat fijnere vertakkingen naar onderen kreeg waardoor alle gezinshoofden en alleenstaanden persoonlijk te horen kregen wat van hen werd verwacht en waardoor, althans in theorie, kon worden geverifieerd of zij zich aan die aanwijzingen hielden. Die aanwijzingen werden namelijk op de voorgeschreven maandelijkse vergadering van de betrokken wijkgemeenschap doorgegeven. In belangrijke opzichten vulde dit stelselleemten in het overheidsapparaat aan - het waren bijvoorbeeld de koemitsjo's en de 'distributie-hantsjo's' die als onbezoldigde distributie-ambtenaren en winkeliers gingen optreden, en alles wat in het verband van de wijkgemeenschappen op het gebied van de luchtbescherming moest worden
1

Bouwer:

'Dagboek',

p. 156 (5 april 1943).

HET'TONARIGOEMI'-STELSEL

verricht (het graven van schuilplaatsen, het bijeenbrengen van simpele blusmiddelen), betekende een aanvulling op hetgeen door de officile luchtbeschermingsdienst werd gedaan. Ook het politie-apparaat werd door het tonarigoemi-stelsel uitgebreid: men zou een koemitsjo die er goed op lette of zich in zijn dessa of wijk spionnen of aanhangers van Japans tegenstanders bevonden, als een onbezoldigde rechercheur kunnen zien. Bij dit alles was nog van belang dat de invoering van het tonarigoemistelsel samenviel met een wijziging in de positie van loerah's en wijkmeesters. Zij waren voordien in beginsel voor het leven benoemd, waren (anders dan de hogere functionarissen van het inheems bestuur) niet door de centrale overheid bezoldigd maar hadden hun inkomsten gekregen van diegenen aan wie zij diensten hadden bewezen, gedeeltelijk ook (dit gold voor de loerah's) uit de dessa-kassen. Het Japans militair bestuur veranderde dit alles: het bepaalde dat loerah's en wijkmeesters om de vier jaar herbenoemd moesten worden en gaf ook hun een overheidssalaris - dit was een nieuwe aantasting van de traditionele verhoudingen waarin !oerah's en wijkmeesters volledig afhankelijk waren geweest van de gunst van hun superieuren, in opklimmende zin: de assistent-Uledono's, de u/edono's, de regenten (en diegenen die een groot deel van het bestuurswerk dier regenten uitvoerden: de patihs). Het tonarigoemi-stelsel kwam er in theorie op neer (en had zeker de bedoeling) dat het Japans militair bestuur een universele, perfecte controle kreeg over het leven op Java, voorzover dat niet in de strikt persoonlijke sfeer lag. Maar de praktijk! Het slagen van het stelsel hing vooral af van de inzet van de koemitsjo's - er waren er onder hen die zich als hinderlijke dienstkloppers ontpopten, maar ook die de zaken op hun beloop lieten, d.w.z. wel braaf de aanwijzingen doorgaven maar geen enkele behoefte hadden om te controleren of die ook werden opgevolgd, en dan kon de weerzin van hantsjo's en leden van de betrokken wijkgemeenschap om zich conform de aanwijzingen van de Japanners te gedragen, er gemakkelijk toe leiden dat er niets of vrijwel niets gebeurde. 'Djarak-bomen', aldus het naoorlogs verslag van een Indische Nederlander", 'worden niet geplant, hoewel pitten verstrekt worden. Erven worden niet schoongehouden ... Schuilgaten worden niet gegraven. Op de dagen dat men gezamenlijk de straat moet vegen, blijft men weg ... Luchtbeschermingsoefeningen worden niet geregeld bijgewoond ... Men komt niet op tonarigoemi-vergade-

Verslag: 'Iets over de tonarigoemi' (z.j.),IC,

80230

II.

949

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

ringen en verveelt de koemitsjo op andere gelegenheden met kleinzielige en vermeende klachten en dgl. Men kankert ... op de hoeveelheid en kwaliteit van de gedistribueerde artikelen' -

trouwens, bij die distributie bleef, gegeven de schaarste, veel op het niveau van de aza's en bij koemitsjo's en 'distributie-zajo's' hangen, of, aldus het verslag: 'Elke keurig lijkende regeling van distributie strandt bij slecht geregelde aanvoer en corrupte distributeurs.' Maar er ging mr mis:
'Men kan geen behoorlijke EHBO-oefening organiseren bij gebrek aan brancards, verbandmiddelen e.d. Hoe moeten verslagen, rapporten enz. worden opgemaakt indien men niet de beschikking heeft over behoorlijk papier? Waar haalt men het ijzer vandaan voor brandhaken en waar zijn brandblus-emmers te vinden? Zelfs zand was niet te krijgen!'

Uit het naoorlogs verslag van een Indisch-Nederlandse vrouw, die in het tonarigoemi-stelsel een functie kreeg", willen wij het volgende citeren:
'Er moesten koemitsjo's gekozen worden en uit mijn wijk werd ik het! Ik vroeg de azatsjo of er niet een andere in mijn plaats kon komen, aangezien ik de Maleise taal niet goed machtig was en het met de verzorging van mijn gezin heel druk had. Onmogelijk, zei hij ... Kort daarop moesten wij allen naar de vergadering die in het huis van de azatsjo gehouden werd. Ik zag daar nog drie andere Nederlandse koemitsjo-dames, verder n Europeaan die chef van de luchtbescherming moest worden, en twee Jappen. De rest, allen Indonesirs, schenen uit alle standen te zijn. Ik zag er enkelen keurig gekleed, de rest heel eenvoudig. Zij liepen ook op blote voeten en kropen in de verste hoekjes. We leerden toen een nette buiging maken, richting Tokio, en moesten toen ellenlange zinnen nazeggen die neerkwamen op het moeten geven van de beste krachten om de moesoeh Amerika, dart Irtgris, dart Blanda? te vernietigen . . . . De vergaderingen werden steeds druk bezocht, ofschoon er dikwijls geen belangrijke dingen verteld werden. Opdracht werd gegeven tot het planten van djarak en de Jap, die de vergaderingen trouw bezocht, zei nooit veel maar maakte aantekeningen of zijn leven er van afhing ... Wij moesten de mensen tot sparen krijgen, groente kweken, oud ijzer inzamelen, lijsten indienen van de goemi-Ieden met namen en adressen, iets later weer hetzelfde, maar met de nationaliteit erbij . . . . Ik ben een buitengewoon slechte koemitsjo geweest, mijn administratie was in-treurig, ijzer heb ik nog voor geen loodje ingediend. Kon ik het helpen dat verder mijn goemi geen flinke, sterke mannen telde en mijn tfJ'arak-pitten steeds Verslag z.d, in NI, p. 163-64, In de regel werden de koemitsja's benoemd, niet gekozen. 3 Vijand Amerika n Engeland n Nederland
1 2

950

HET

'TONARIGOEMI'

-STELSEL

niet opkwamen? Ik had deze nota bene eerst in kokend water gezet, opdat zij mooi zouden opzwellen. Mijn moeder had, nadat ik haar dit had meegedeeld, geen rust meer.' ... Elke goemi moest verder aan brand- en luchtoefeningen deelnemen en een ploeg samenstellen. Daarom moest iedere koemitsjo thuis een vergadering beleggen. Ik voelde mij als een kat in een vreemd pakhuis. Mijn buurman zei me alles voor en ik herhaalde het. Toen plots commandeerde hij te buigen richting Tokio. Ik vroeg hem welke richting dat was en toen ik merkte dat het de richting van mijn frigidaire was, brulde ik enthousiast: 'Dames, s.v.p. buigen voor de frigidaire!' ... Een onderdrukt gelach werd waargenomen. Na deze poppenkasterij opende ik de vergadering met in het Maleis: 'Dames en heren, ik voel mij als een in warm zeepsop gesmeten poes en hoop daarom dat u allen me helpen zult door deze vergadering heen te komen. Ik heb opdracht gekregen te benoemen: een Rode Kruis-ploeg, tweede man voor lucht- en brandbestrijding, chef opbrengst landbouwproducten, chef spaarderij, chef bedeling, chef onderwijs.' De vergadering was zeer geanimeerd, maar niemand puilde van verlangen, een van deze baantjes te krijgen. Een maand daarna belegde ik in opdracht van hogerhand een tweede vergadering en toen de Japjes zoveel mogelijk wegbleven, juichte ik en voelde dat alles ongevaarlijk zou doodbloeden. Inderdaad bleef dit de tweede en laatste vergadering.'

De Indisch-Nederlandse journalist Bastiaans fungeerde van I juli '44 tot mei '45 als koemitsjo in een van de aza's van Djakarta. Hij schreef er later dit over:
'Aantal goemi-genoten vier-en-zestig, conglomeraat van ... Peranakans", Tsjechen, Fransen, Blanda-totok" Padanger, Menadonezen, Javanen, Soendanezen, Bataks ! Zeer moeilijk. Verschillende houding, gedachtengang, opvattingen en gevoelens. Zo goed mogelijk 'geregeerd'. Gezorgd geen ruzie onderling, althans niet openlijk. Royaal in verdeling gebruiksartikelen. Eigen portie vaak aan goemigenoten, indien van hogerhand te weinig ontvangen ... Oproep voor romoesjadiensten vaak genegeerd. Echter niet altijd mogelijk, doch Indonesische leden alsdan dokterscertificaten geproduceerd of vrijbrief van kantoorchef. Onze jongens de sigaar! .. Bevoordeling eigen landgenoten of hen vrijwaren voor koeliediensten zeer moeilijk. Indonesische leden oplettend, dwarskijken en vlug met kritiek. Heb als koemitsjo nogal eens 'Salomo-oordelen' moeten vellen om

1 Zij was bevreesd dat haar dochter wegens sabotage gearresteerd zou worden. 2 Indische Nederlanders, wellicht k Indische Chinezen. 3 De Tsjechen werden door het Japans militair bestuur als Duitsers beschouwd en ook de Fransen golden niet als vijandelijke onderdanen (Japan was met Vichy-Frankrijk niet in oorlog); waarom de door Bastiaans bedoelde Blanda-totok niet genterneerd waren, is niet duidelijk.

95I

DE AANLOOP

TOT

DE REPUBLIEK

alle partijen tevreden te stellen en zelfbuiten schot te blijven. Ondankbaar werk, altijd dis-appreciatie! Opgelucht, toen koemitsjo-af"

Er zijn, naar men moet aannemen, op Java meer dan een half miljoen koemitsjo's, enkele miljoenen hantsjo's en enkele honderdduizenden azatsjo's benoemd of gekozen. Hoe pover is het dat wij uit welgeteld drie verslagen hebben kunnen citeren! Desniettemin durven wij, gegeven onze kennis van de weerstanden tegen het Japans regime welke allerwegen op Java waren gegroeid, veronderstellen dat het tonarigoemi-stelsel dat, met doorbreking van veel van de traditionele verhoudingen, zo duidelijk de Japanse overheersing onderstreepte (men denke alleen al aan de voorgeschreven buigingen in de richting van Tokio), niet aan de verwachtingen van het Japans militair bestuur heeft beantwoord. Met dat al- typerend ws het: typerend voor de behoefte der Japanners om heel Java tot een gecontroleerde inzet van alle krachten te brengen en het daarmee voor te bereiden op strijd tegen 'de vijand Amerika n Engeland n Nederland.'

Militarisering
Wanneer men stelt dat de Japanners over het algemeen gefaald hebben bij hun pogingen .orn de inheemse bevolking van Java (n van de Buitengewesten!) volledig in het gareel te krijgen, dan moet daaraan worden toegevoegd dat zij in n opzicht een aanmerkelijk succeshebben geboekt: het is hun gelukt om velen bijeen te brengen in militaire en semi-militaire verbanden, waarvan enkele voor deelneming aan de volksguerrilla bestemd waren, en zij hebben in het algemeen in de inheemse samenleving militaristische accenten kunnen aanbrengen die zich ook na Japans capitulatie duidelijk hebben gemanifesteerd. Het was het Nederlands bewind heel wel bekend geweest dat er in de uitgestrekte Indische archipel hier en daar volkeren woonden die in de loop van de geschiedenis een aanzienlijke weerbaarheid aan de dag hadden gelegd, ook in hun strijd tegen de vestiging van het Nederlands gezag - men kan in de eerste plaats denken aan de Atjehers, de Balinezen en een deel van de bewoners van Zuidwest-Celebes. Ook bij de Javaan
W. eh.

J.

Bastiaans: 'Korte schets levenswijze gedurende Nippon-overheersing',

p.2.

952

VAN

STARKENBORGH'S

BEZORGDHEID

evenwel, die een bij uitstek zachtmoedige indruk maakte, was het soms tot uitbarstingen van een woeste aggressiviteit gekomen. De angst voor zulk een uitbarsting was nimmer geheel afwezig geweest - versterkt was zij uiteraard telkens wanneer het plaatselijk tot ernstige ongeregeldheden was gekomen. Dergelijke ongeregeldheden waren in de periode tussen de twee wereldoorlogen heel weinig frequent geweest maar wij willen er aan herinneren dat de communistische opstanden waartoe het eind '26 in delen van Java en begin '27 op West-Sumatra was gekomen, Welter, de latere minister van kolonin, in zijn memoires deden schrijven: 'Nooit heb ik het precaire van onze positie als leiders van een miljoenenvolk zo sterk gevoeld als in die dagen. Even een rimpeling in het anders zo roerloze vlak van de inheemse maatschappij en de grondslagen van het Nederlands gezag trilden in delen van Java en West-Sumatra." Voorts herinneren wij er aan dat het gouvernement de militaire vorming en de bewapening van grote aantallen inheemsen steeds had afgewezen omdat het beducht was dat het die aantallen niet in de hand zou kunnen houden. Daarom was het in de Eerste Wereldoorlog niet gekomen tot de vorming van een grote inheemse militie die door sommigen was bepleit, en mede daarom was de inheemse militie waartoe midden '41 besloten was, beperkt gehouden. Zeker, daarbij hadden ook het gebrek aan instructeurs en het tekort aan wapens een rol gespeeld, maar bij de gouverneurgeneraal hadden, zei hij later aan de Enqutecommissie 'Regeringsbeleid 1940-1945', ook 'andere argumenten' gegolden:
'Ik heb mijzelf altijd afgevraagd: waar zou de veiligheid van het gezag zijn, wanneer men een groot militieleger had, waarin ... allerlei propaganda mogelijk zou zijn? Zou zo'n leger de steunpilaar van het gezag kunnen zijn? Dit zou, als het was uitgesproken, in Indi geen prettige indruk maken. Aangezien het niet nodig was in die zin te spreken, is het niet zo gezegd'2 -

gedacht is het wl. Nederland was de basis van waaruit het koloniaal gezag in de archipel naar binnen en naar buiten moest worden gehandhaafd - die basis was klein en ze was ver van Indi verwijderd. Japan lag dichterbij en Japan was een grote mogendheid. Dat was een van de factoren waarom de Japanners geen bezwaar hadden tegen versterking van de weerbaarheid der Indonesirs. Er waren

eh. J. L M. Welter: 'Memoires', p. 90 2 Getuige van Starkenborgh, Enq., punt n: ongepubliceerde verhoren, vraag no. 29002.
1

953

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

er meer. Van meet af aan wilden zij de inheemse samenleving brengen tot een aanvaarding van Japans leiderschap (men denke aan de AAA-actie) en dat geschiedde terwijl een oorlog gaande was. De inheemse pers en de radio werden dus ingeschakeld in de schetterende Japanse oorlogspropaganda en de radio-uitzendingen konden niet alleen gevolgd worden door diegenen die een toestel hadden, maar zij klonken op Java ook uit de enkele duizenden luidsprekers (de 'zingende torens') die in alle steden en grotere plaatsen waren opgesteld. Bovendien beseften de Japanse bevelhebbers al in een vroeg stadium dat zij op militair gebied Indonesische helpers nodig hadden: hulpsoldaten, heiho's, die vooral gebruikt konden worden voor de taken die bijvoorbeeld bij de Amerikaanse strijdkrachten door het Service Corps (voor het leger) en de Civil Battalions (CB's) oftewel de Sea bees (voor de marine) werden uitgevoerd, zoals het aanleggen van wegen, het maken van depots, het lossen van militaire voorraden, het transport naar de gevechtszones. In een iets later stadium werd besloten, op Java formaties op te richten die, zij het veelal met primitieve middelen, rechtstreeks aan de militaire strijd zouden kunnen deelnemen. Ook kwam het er tot de vorming van twee grote korpsen waarvan men het ene als een hulppolitie dient te zien: de Keibodan, en het andere, de Seinendan ('het Jeugdkorps'), als een soort Arbeidsdienst. Honderdduizenden traden tot die twee korpsen toe, hetgeen om te beginnen betekende dat zij door Japanse militairen werden gedrild - die dril evenwel strekte zich ook tot veel grotere groepen uit, namelijk tot alle schoolgaande jongeren, waarmee in het gehele onderwijs een militaristisch element werd gebracht. Daar willen wij eerst bij stilstaan.

*
In Japan hadden, zoals wij in ons vorige deel vermeldden, de strijdkrachten van het midden van de jaren '20 af greep gekregen op het onderwijs. In '25 was aan alle instellingen van voortgezet en hoger onderwijs een officier toegevoegd die leiding moest geven aan de eerste militaire training van leerlingen en studenten; die training was op het lesrooster geplaatst. Voor een eerste militaire oefening van kinderen die slechts lager onderwijs hadden gevolgd, werd zorg gedragen doordat in '26 in elke stadswijk en in elk dorp centra waren opgericht waar jongens die alleen de lagere school doorlopen hadden, vier jaar lang per week twee uur aan

954

DE

ONDERWIJS-SECTOR

militaire oefeningen moesten deelnemen. jongens van twaalf leerden er al een geweer hanteren. In Indi beschikten de japanse strijdkrachten niet over voldoende wapens om tot zulk een vorm van militarisering van de jeugd over te gaan - zij moesten van simpeler middelen gebruik maken. Dat lieten zij niet na. De japanse militaire besturen in Indi waren begonnen met alle onderwijsinstellingen te sluiten. Indi had verschillende soorten onderwijs gekend. Het onderwijs dat de beste maatschappelijke perspectieven bood, was het Europese, dat in het Nederlands werd gegeven. Europees lager onderwijs werd in '40 gevolgd door ruim veertigduizend Nederlandse en Indisch-Nederlandse, door dertienhonderd Chinese en Arabische en door vijfduizendzeshonderd Indonesische leerlingen, Europees middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs door achtduizend Nederlandse en Indisch-Nederlandse, door drieduizendvijfhonderd Chinese en Arabische en door meer dan negenduizend Indonesische leerlingen. Daarnaast kende Indi de Hollands-Chinese scholen die in '40 zes-entwintigduizend en de Hollands-Inlandse die in datzelfde jaar bijna zeventigduizend leerlingen hadden geteld. Er werd nog mr onderwijs in het Nederlands gegeven: op vak- en technische scholen die, toen Indi door de japanners werd bezet, bijna vierduizend Europese, bijna tweeduizend Chinese en Aziatische en ca. zesduizend Indonesische leerlingen telden, aan de opleidingen van de z.g. Inlandse artsen en tandartsen en aan de instellingen voor hoger onderwijs: de Technische Hogeschool te Bandoeng, de Rechtshogeschool, de Medische Hogeschool en de Litteraire Faculteit, alle te Batavia, en de Landbouwkundige Faculteit te Buitenzorg. Aan al dat onderwijs op Nederlandse grondslag werd door de japanners een einde gemaakt, waarmee kwalitatief een zware slag werd toegebracht aan de vorming der jongeren. Dat stellen wij voorop. Van de genoemde instellingen van onderwijs werden slechts enkele heropend, pas in het tweede bezettingsjaar: sommige vak- en technische scholen, de vroegere opleidingen voor Indisch arts of tandarts, de Technische Hogeschool, de Medische Hogeschool en de Landbouwkundige Faculteit. Welke instellingen van onderwijs mochten verder heropend worden? Om te beginnen die welke de meeste leerlingen hadden geteld: de z.g. volks- of dessa-scholen, tot welker oprichting gouverneur-generaal van Heutsz in '07 had besloten. Eenvoudige scholen waren dat waar Indonesische kinderen in hun volks- of streektaal drie jaar lang elemen-

955

DE AANLOOP

TOT

DE REPUBLIEK

tair onderwijs hadden gekregen in lezen, schrijven en rekenen; dat werd in '40 in heel Indi door bijna twee miljoen leerlingen gevolgd. Op java wilden de Japanners dat volksonderwijs uitbreiden. Het was in mei '42 hervat en in maart '43 maakte het militair bestuur bekend dat er naar gestreefd zou worden dat er op Java alleen al vier miljoen leerlingen zouden komen. Daarvoor waren er op de vroegere grondslag niet voldoende leerkrachten en scholen. Bepaald werd derhalve dat er voortaan twee schooltijden zouden zijn voor aparte groepen leerlingen: een ochtendploeg en een middagploeg. Uiteraard werd hierdoor de op de onderwij zers en onderwij zeressen rustende taak aanzienlij k verzwaard. Van die uitbreiding van het lager onderwijs is, voorzover bekend, weinig terechtgekomen, althans: in augustus '43 zouden er volgens een uit' 44 daterend japans rapport op java maar nmiljoentweehonderdduizend lagere school-leerlingen zijn geweest (stellig minder dan er in de Nederlandse tijd waren) en in '44, toen de Chinezen verlof hadden gekregen, hun eigen scholen te heropenen, zouden er volgens hetzelfde rapport op java slechts zeshonderdvijftigduizend leerlingen van volksscholen zijn geweest (en bijna honderdtwintigduizend van instellingen van voortgezet onderwijs)"; onder al die scholen waren er ook van de in het begin van de jaren '20 door Dewantoro opgerichte Taman Siswobeweging."

Wat wij nu willen onderstrepen is dat het Japans bestuur zich veel moeite gaf om al het onderwijs, voorzover weer toegestaan, in japanse geest te doen geven. Wij wezen daar al op in hoofdstuk 3. Niet alleen moest de Japanse taal worden onderwezen en moesten japanse liederen worden geleerd, maar er vonden ook quasi-militaire oefeningen plaats die uitgevoerd werden met houten geweren, houten zwaarden en stokken
I Gaat men op de Japanse gegevens af, dan zou slechts in de marinegebieden (Borneo en de Grote Oost) sprake zijn geweest van een toeneming van het aantal scholieren: van minder dan driehonderdvijftigduizend in de Nederlandse tijd tot vierhonderdduizend in de Japanse. Er is evenwel in die marinegebieden een vol jaar lang in het geheel geen onderwijs gegeven: de scholen mochten er pas in april '43 heropend worden. Leermiddelen waren schaars. 'De distributie van boeken en andere schoolbenodigdheden etc. is', aldus een rondschrijven waarin van dat verlof tot heropening. mededeling werd gedaan, 'een zeer moeilijke kwestie omdat wij zuinig moeten zijn.' (Rondschrijven van het bestuur van Ambon, 18 jan. 1943, in 'Vertaling en beschrijving van documenten, afkomstig van een inheemse bestuursorganisatie in de Grote Oost' (maart 1944), p. 10 (ARA, Alg. Secr., Eerste zending, I, 1-4)). 2 De kweekschool van de Taman Siswo-beweging was in maart '44 door de Japanners gesloten, vermoedelijk omdat de geest van het er gegeven onderwijs in die tijd door het Japans militair bestuur te nationalistisch werd geacht.

956

MILITARISERING

VAN

HET

ONDERWIJS

en aangepunte bamboe-speren. Er moest verder veelvuldig in de Japanse paradepas gemarcheerd worden en deelneming aan luchtbeschermingsoefeningen was verplicht. Ook werden, precies als in Japan, de oudere leerlingen menigmaal verplicht, in bedrijven te werken of schuilloopgraven aan te leggen. Hoe hebben de leerkrachten, hoe de jeugdige leerlingen op dit alles gereageerd? Gegevens hebben wij er niet over - wij kunnen slechts veronderstellen dat al dat gedril aan sommigen onwelkom was maar dat anderen (misschien eerder leerlingen dan leerkrachten) er door aangesproken werden. Dat kan vooral voor de leerlingen van de instellingen voor voortgezet onderwijs hebben gegolden, zij het dat dezen aan het gedwongen werk buiten de scholen grondig het land kregen. Al in de periode tussen de twee wereldoorlogen had het Indonesisch nationalisme meer vat gekregen op jongeren dan op ouderen, welnu: het militaristisch element dat de Japanners aan het onderwijs toevoegden, droeg er toe bij dat zich vooral op Java groepen jongeren vormden die, anders dan het Japans militair bestuur had beoogd, van een versterkt nationalisme getuigden en met intens verlangen uitzagen naar de dag waarop een onafhankelijk Indonesi geboren zou worden. Er zal nog blijken dat die jongerengroepen een niet onbelangrijk aandeel hebben gehad aan de uitroeping van de Republiek Indonesi.

*
Nu de hulpsoldaten, de heiho's. De eersten die de Japanners als heiho trachtten in te schakelen, waren de inheemse militairen van het Knil. Dat lag voor de hand: zij waren gewend aan militaire discipline. Zowel aan het Japanse leger als aan de Japanse marine werden zij toegevoegd. Van Witsen schat dat in totaal alleen al op Java ca. vijftienduizend ex-Knil-militairen heiho zijn geworden: veruit het grootste deel van de ca. drie-en-twintigduizend inheernsen die het Knil in '42 in heel Indi had geteld. Zoals al uit vorige hoofdstukken bleek, zijn er overigens vooralonder de Ambonnezen weigeraars geweest. Dat zovelen in Japanse dienst zijn overgegaan, heeft, naar wij vermoeden, te maken gehad met hun besef dat zij, gingen zij niet op de Japanse aanbiedingen in, grote moeite zouden hebben om het hoofd boven water

957

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

te houden. Als heiho kregen zij soldij: in de regelongehuwden f 30, gehuwden f 35 per maand, en van die soldij werd, als zij n maand dienst hadden gedaan, het bedrag voor de daaropvolgende zes maanden als voorschot uitbetaald: f r So of f z ro dus - in de inheemse wereld een groot bedrag, en dus een grote verleiding.' Aan de ex-militairen van het Knil hadden de Japanse strijdkrachten niet voldoende: in '43 gingen zij er toe over, ongehuwde Indonesirs van zestien tot vijf-en-twintig jaar als heiho aan te werven. Op Java (en vermoedelijk ook elders) eisten zij daarbij dat de betrokkenen een redelijke kennis hadden van het Japans: zij moesten een half jaar een van de cursussen voor de Japanse taal met goed succes hebben gevolgd. Er kwamen toen zoveel candidaten naar voren dat de Japanners diegenen konden uitkiezen die het Japans het best meester waren. Van dezen werd overigens slechts een deel tot de heiho-opleiding toegelaten: alleen diegenen die er robuust uitzagen en die een door een functionaris van het inheems bestuur afgegeven verklaring van goed gedrag konden overleggen. Velen vielen af, de anderen werden twee maanden lang in een Japans kampement gedrild en vertrokken vervolgens in groepen naar de standplaatsen van de Japanse eenheden, waaraan zij als heihowaren toegevoegd. Grote aantallen heiho's zijn op de eilanden gebleven waar zij waren gerecruteerd, anderen zijn naar elders overgebracht: naar Timor, de Molukken, Nieuw-Guinea, de eilanden benoorden en beoosten NieuwGuinea, de Philippijnen, Malakka, Birma, Thailand en Frans-Indo-China. Hoeveel heiho's er in totaal zijn geweest, is niet bekend - de laatste opperbevelhebber van het Japanse Zestiende Leger, Harada's opvolger luitenant-generaal Josioetsji Nagano, verklaarde kort na Japans capitulatie dat er in augustus' 45 op Java nog bijna vijf-en-twintigduizend en op Timor nog ca. vijf-en-twintighonderd waren en dat van Java enkele tienduizenden hei/w's naar elders waren verplaatst, 'op eigen verzoek', beweerde hij, van wie ca. vijftienduizend nog in leven zouden zijn." Dat 'op eigen verzoek' was nonsens: heiho's waren in Japanse dienst en zo min als aan Japanse militairen gevraagd werd of zij er accoord mee gingen dat zij ver van hun geboortegrond werden ingezet, zo min werd
1 Een Menadonese heiho die midden '44 krijgsgevangen werd gemaakt, verklaarde dat hij aan boord van het Japanse schip dat hem had vervoerd, van op West-Sumatra aangeworven heiho's had gehoord dat zij f 65 per maand ontvingen - dezelfde soldij die eind '44 op Java gegolden schijnt te hebben. Daarentegen verklaarde een Javaanse ex-heiho na de oorlog dat zijn maandsoldij f 18 had bedragen - wellicht bedoelde de man dat dat het bedrag was dat hem werd uitbetaald. 2 Nagano's verklaring, begin okt. 1945, in NI, p. 535

DE

'HEIHO'S'

dat aan de hulpsoldaten gevraagd. Wel hebben zich, schijnt het, op Java enkele gevallen voorgedaan waarbij heiho's die te horen hadden gekregen dat zij Java zouden verlaten, uitdrukkelijk weigerden te vertrekken - diegenen die in die weigerende houding volhardden, werden gexecuteerd.' Er hebben zich trouwens in Indi ook gevallen voorgedaan waarbij in de inheemse wereld niet vrijwilligers voor de dienst als heiho's werden aangeworven maar waarbij door de Japanners dwang werd toegepast. Zo bestond een groep van ca.driehonderd heiho's die in september '44 op het vliegveld van Sabang werkzaam was, hoofdzakelijk uit jeugdige Atjehers, van wie een van elders afkomstige heiho te horen kreeg, 'dat zij gedwongen waren om dienst te nemen; de meesten waren van de straat opgepikt en opgesloten in de gevangenis te Koetaradja, waarna zij naar Sabang waren overgebracht." Het weinige, pijnlijk weinige, dat wij van de behandeling van de heihds weten, schijnt er op te wijzen dat deze niet beter is geweest dan die van Japanse militairen van de laagste rang, eerder slechter. Een Javaanse ex-heiho verklaarde in augustus '463 dat hij midden '43 van de wedono van zijn district te horen kreeg dat hij heiho moest worden en naar Soerabaja diende te vertrekken.'
'Daar sloot men mij op in een kamp Ik bleef er drie maanden, in welke tijd ik schuilkelders moest helpen maken Vrije dagen hadden wij niet. De voeding was voldoende ... Onder het werk werden wij geregeld geslagen als de Japanners meenden dat wij niet hard genoeg opschoten of als er iets verkeerd ging. Wij mochten aan onze familie schrijven, wat ik eenmaal heb gedaan, maar ik heb nooit antwoord ontvangen. Toen de drie maanden om waren, werden wij met driehonderdvijftig man naar Ambon overgebracht ... Ook in Ambon werden wij in een kamp opgesloten. Drie maanden lang moesten wij schepen lossen tegen een maandsalaris van f 65. Ik ontving echter slechts f 25. De rest werd, zeiden ons de Japanners, overgemaakt naar Java, maar ik heb nooit een bewijs daarvoor ontvangen." Eenmaal in de week hadden wij een dag vrij ... De voeding was voldoende ... Onder het werk werden wij ook hier geregeld geslagen, zelfs erger dan in Soerabaja. Op tweehonderd man stierven er ongeveer dertig in ons kamp aan dysenterie en beri-beri. Wij mochten naar huis schrijven, maar ik heb het niet gedaan.'

Dat zou in juli '44 in Tjilatjap zijn geschied met acht-en-veertig heiho's. TKRMedan, auditeur-militair: p.v.,22 juli 1946,van Moeis, p.2 (IC, 18377). 3 Tekst van zijn verklaring d.d. 22 aug. 1946: NI, p. 523-24. Tekst van zijn mededelingen: a.v., P.524-25. 5 Vermoedelijk bedoelt de man: 'Ik heb daar na terugkeer op Java niets van gemerkt.'
1 2 4

959

DE AANLOOP

TOT

DE REPUBLIEK

Een Ambonnese korporaal die heiho was geworden, deelde in augustus '48 mee dat hij in mei '43 met bijna honderdvijftig andere heiho's van Ambon naar Palau was verscheept. De groep bleef daar een maand, 'want velen van ons leden aan dysenterie.' Toen zij in juli te Rabaul aankwam, kon 'drie-vierde van onze mensen niet lopen vanwege beri-beri. Onderweg waren al tien man gestorven.' Te Rabaul moest de groep scheepsladingen lossen - nadien moest zij op Bougainville hetzelfde werk doen. Als gevolg van de Geallieerde bombardementen kwam zij op dat eiland tenslotte in een kampement in de bergen terecht.
'Wij kregen geen eten meer van de Jappen, zodat wij genoodzaakt waren om een tuin aan te leggen voor ons dagelijks levensonderhoud. Maar toen die kwekerij vruchten afwierp, werden de producten door de Japanners buitgemaakt ... Wij waren genoodzaakt, bladeren en wilde vruchten te eten, zodat wij diverse ziekten opliepen. Twee van onze vrienden stierven van honger. Omdat er geen andere uitweg meer was, gingen wij saboteren. Toen dit door de Jappen werd ontdekt, schoten zij negen onzer vrienden dood.'

Van Witsens schatting is dat van de ca. vijftienduizend ex-Knilmilitairen die op Java heiho geworden zijn, ongeveer de helft is omgekomen. Hoevelen van de tienduizenden anderen die heiho werden, er het leven bij hebben ingeschoten, is niet bekend. Aan dit alles willen wij nog toevoegen dat blijkens de al aangehaalde verklaring van generaal Nagano, van de ca.vijf-en-twintigduizend heiho's die zich op de dag waarop Japans capitulatie aangekondigd werd, 15 augustus '45, op Java bevonden hadden, acht dagen later slechts ca. vijftienduizend formeel uit hun dienstverband konden worden ontslagen. Omstreeks tienduizend waren er vandoor gegaan. Dat was tekenend geweest voor de mate waarin de Japanners de greep op de heiho's verloren hadden. Al deze hulpsoldaten waren overigens niet gewapend; wl hadden zij militaire scholing ontvangen - dat kon van belang zijn, zodra de Republiek er toe zou overgaan, eigen strijdkrachten op te richten.

*
Twee grote, door de Japanners op Java gevormde korpsen hebben wij genoemd, waartoe honderdduizenden toetraden: de Keibodan en de Seinendan. Dat tot de oprichting van die korpsen was besloten, werd door generaal Harada op 29 april '43 (Hirohito's verjaardag) bekendgemaakt.

960

DE

'KEIBODAN'

De Keibodan was een hulppolitie. De bekendmaking van de oprichting hield in dat in elke dessa en elke stadswijk een groep van vijftig tot honderdvijftig mannen van twintig (later drie-en-twintig) tot vijf-endertig jaar moest worden gevormd, die met acht taken werden belast, welke in het reglement van de Keibodan I aldus werden aangegeven: 'a. onderzoek instellen naar de gegrondheid van belangrijke geruchten of berichten' (typerend achten wij het voor de nerveuze achterdocht der Japanners dat deze taak als eerste werd genoemd); 'b. luchtbeschermingsdienst verrichten; c. de kust bewaken; d. hulp verlenen bij natuurrampen; e. opsporen van misdadigers; f. in het oog houden van verdachte personen; g. nachtelijke wachtdiensten verrichten; h. andere werkzaamheden uitvoeren die bijdragen tot de handhaving van rust en orde.' Wij herinneren er aan dat begin april '43 op Java opdracht werd gegeven tot vorming van de tonarigoemi's. De vorming van de hulppolitie-eenheden moet daarmee ongeveer zijn samengevallen en ook zij heeft ongetwijfeld geruime tijd in beslag genomen. Hoe werden al die kleine eenheden gevormd? Dat was de taak van het inheems bestuur, in samenwerking met de inheemse politie, en het is waarschijnlijk dat daarbij de azatsjo's (de districtshoofden onder het tonarigoemi-stelsel) zijn ingeschakeld - zij waren het namelijk die als commandanten van de hulppolitieeenheden gingen fungeren. In de regel waren de dessa-hoofden (de loerah's) en de wijkmeesters tevens azatsjo. Zij kenden de in hun dessa's of wijken woonachtige mannen van twintig tot vijf-en-dertig jaar goed en waren dus in staat, de voorgeschreven vijftig tot honderdvijftig man althans op papier bijeen te krijgen. Is die Keibodan-vorming inderdaad op heel Java doorgevoerd? Dat weten wij niet, maar wl dat de Keibodan als geheel ten tijde van Japans capitulatie volgens de Japanse opgave bijna nmiljoendriehonderdduizend leden telde. Die leden kregen voor de dagen waarop zij dienst deden, een geringe bezoldiging. Vuurwapens hadden zij niet, soms wel bamboesperen. In het hanteren daarvan waren zij geoefend - soms ook waren zij geoefend met houten geweren. Wij nemen aan dat Japanse militairen hier en daar bij die oefeningen betrokken zijn geweest; dat staat vast voor de inheemse politie die, zoals eerder vermeld, ten tijde van de Japanse capitulatie op Java ca. zeven-en-twintigduizend man telde (de Keibodan zou toen dus bijna vijftigmaal zo talrijk zijn geweest). Politiefunctionarissen zijn namelijk op tal van plaatsen tevens commandanten van Keibodan-eenheden geweest.
1

Samenvattingen

Kan Po, p.

119-20.

961

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

Wij hebben de Keibodan aangeduid als een 'hulppolitie' - daarbij tekenen wij aan dat zij naast, niet onder de gewone politie optrad. Onder die gewone politie traden wl andere hulppolitie-eenheden op: de Keibotai. Deze eenheden waren er in twee soorten: Indonesische en Chinese. De Indonesische werden tot een totale sterkte van ca. honderdveertigduizend man samengesteld uit krachten die uit de Keibodan geselecteerd werden, de Chinese kwamen voort uit de Chinese gemeenschappen. Waarom? De Chinezen, aldus na de oorlog een officier van de Japanse Intelligence, 'wensten geoefend te worden om zich te kunnen verdedigen' - niet tegen de Geallieerden maar tegen de Indonesirs. 'Het hoofd van het militair bestuur en het Japanse hoofdkwartier waren zich bewust van deze beweegredenen en hebben daarom het vormen van Chinese groepen niet aangemoedigd.' 1 Niet aangemoedigd, dat moge waar zijn, maar wl toegestaan - vermoedelijk hebben de Chinese gemeenschappen op Java daar aanzienlijke bedragen voor moeten betalen. De Chinese Keibotai-eenheden gingen in totaal twaalfduizend man tellen, van wie er vijfduizend tot de Keibotai-Soerabaja behoorden. In hoeverre al die eenheden de hun opgedragen taken verricht hebben, is niet bekend, maar ook als zij minder ijverig zijn geweest dan de Japanners wensten, moet men toch wel aannemen dat hun aanwezigheid de Japanse militairen in hoge mate heeft gerustgesteld: in de vorm van de Keibodan lag over heel Java of over grote delen daarvan een fijnmazig net van hirarchisch opgebouwde hulpkrachten. Trouwens, zowel de Japanners als de inheemse politie hebben de Keibodal1-eenheden ook ingeschakeld bij andere activiteiten dan in het reglement waren vermeld. De Japanners gebruikten de Keibodan menigmaal voor werkzaamheden waartoe over het algemeen romcesja's werden ingezet, en ook wel voor het bijeenbrengen van gevorderde rijst of andere landbouwproducten - de inheemse politie trok leden van de Keibodan aan bij de prijscontrole op de inheemse markten. Het is een plausibele veronderstelling dat menig lid van de Keibodan zowel bij het bijeenbrengen van gevorderde voorraden als bij het uitoefenen van prijscontrole de eigen belangen niet uit het oog verloor. Wie lid was van de Keibodan had macht - het was niet met de adat in strijd indien daarvan binnen zekere grenzen gebruik werd gemaakt om in de eigen behoeften of die van het eigen gezin te voorzien. Wij voegen hieraan nog toe dat Keibodan-eenheden ook in de Buitengewesten zijn gevormd, maar van wanneer af, in welk tempo en in welke

Verklaring,

maart I947, van een lid van de Beppan in NI, p. 520.

962

DE

'KEIBODAN'

Atjeh-Keibodan

mate dat is geschied, is niet bekend, behoudens dan dat vaststaat dat de in augustus '43 is opgericht.

*
Tegelijk met de Keibodan werd, gelijk vermeld, op Java de Seinendan ('het Jeugdkorps') opgericht. Het desbetreffende besluit' hield in dat voorshands n korps moest worden gevormd in elke fabriek of bedrijf met meer dan vijfhonderd arbeiders alsmede in de vorstendommen, alle regentschappen en alle stadsgemeenten, maar dat zouden er per regionale eenheid mr kunnen worden. 'Indien men', aldus het besluit, 'beschikt over voldoende leidende figuren, kunnen overal korpsen worden opgericht.' Het zouden korpsen worden waartoe Indonesische jongemannen van veertien tot vijf-en-twintig jaar (later drie-en-twintig) zouden kunnen toetreden; de taak van de leiders werd aldus aangegeven:
'Aan de jongeren moet het besef worden bijgebracht dat hun werk en streven een steun zijn voor het verwezenlijken van de Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer. De jongeren moeten goed geoefend worden en dienen deel te nemen aan de luchtbeschermingsoefeningen. In verband met de zware taak die hun in de toekomst wacht, n1. het exploiteren van de rijkdommen van de Nanjo, moeten zij zowellichamelijk als geestelijk een degelijke opleiding ontvangen in het ontginnen van gronden, enz.'

Een soort Arbeidsdienst dus? Zo zou men het kunnen noemen, maar dan een waarvan de leden in zuiver-Japanse geest moesten worden gevormd en waar bovendien een militair element deel van zou uitmaken. De bedoeling was namelijk dat er speciale Seinendan-groepen zouden worden gevormd van jongeren die, aldus een nadere bekendmaking in juli '43, 'bereid zijn hun leven te geven voor de goede zaak' - zelfmoordkorpsen dus, die een vaste kern moesten hebben van 'omstreeks dertig personen met doodsverachting die de anderen tot voorbeeld strekken.' 2 De oprichting van de Seinendan overwegend was het de Japanners duidelijk dat de inzet van voldoende geschoolde jeugdleiders een eerste voorwaarde was voor het welslagen van de organisatie. Daartoe werd in

Tekst: a.v., p. SIS.

Samenvattingen Kan Po, p. ISO.

963

DE AANLOOP

TOT

DE REPUBLIEK

elke residentie en in elk vorstendom een Seinendan-kaderschool opgericht. Candidaat-jeugdleiders kregen daar per week (hoe lang de cursus duurde, weten wij niet) twaalf uur les in het Japans, drie uur in het Indonesisch en drie uur in technische vakken; bovendien moesten zij zes-entwintig uur aan praktische oefeningen deelnemen en vier uur aan volkskunst wijden. 'De aanstaande leiders', aldus het opleidingsprogramma, I
'worden naar werkplaatsen of ondernemingen gezonden om praktijk op te doen onder leiding van onderwijzers. Bovendien worden zij geoefend in het uitvoeren van vrijwillige werkzaamheden in groepsverband als straatvegen, het schoonhouden van openbare terreinen, het werken aan rioleringen, het bouwen van huizen en het transporteren van goederen uit fabrieken.'

De eerste van die kaderscholen waren al in december '42 opgericht, vier maanden dus voor de oprichting van de Seinendan werd bekendgemaakt. Wij nemen aan dat er minstens twintig van dergelijke scholen op Java kwamen, hetgeen betekend zou hebben dat een aanzienlijk aantal jeugdleiders door Japanse officieren en onder-officieren in Japanse geest werd gevormd. Naarmate meer jeugdleiders werden afgeleverd, werden er meer Seinendan-groepen gevormd; dat werden er volgens Japanse gegevens in de loop van' 44 iets meer dan 4 000 waarvan in totaal volgens diezelfde gegevens ruim zeshonderdzeventigduizend jongeren deel uitmaakten, gemiddeld dus bijna honderdzeventig per groep. Men moet wel aannemen dat die groepen over het algemeen zijn ingezet voor de taken die bij de oprichting van de Seinendan waren bekendgemaakt (wij veronderstellen dat de leden, die taken uitvoerend, speciale toewijzingen aan levensmiddelen en wellicht ook aan kleding en schoeiselontvingen die hun zeer welkom waren), maar alle nadere gegevens ontbreken. Tekenend is overigens dat de Japanse opperbevelhebber na de capitulatie aan Admiral Patterson opgaf dat er in totaal vijftot zeshonderdduizend leden van de Seinendan waren - een cijfer dat lager is dan dat voor '44 en bovendien merkwaardig vaag. Ook van de (met die op Java overeenkomende) Seinendan-groepen die in de Buitengewesten werden gevormd, weten wij maar weinig. Het verschil met Java schijnt te zijn geweest dat, terwijl daar in Djakarta een hoofdbureau bestond waaronder alle groepen ressorteerden (generaal Harada fungeerde als commandant), de groepen in de Buitengewesten slechts per residentie waren samengevat. Op Borneo werden de eerste Tekst: NI, p. 516.

DE'SEINENDAN'

groepen pas in november '43 gevormd, op Celebes pas in januari '44. Ambon had een Seinendan-groep van ca. vijfhonderd jongeren, Christenen zowel als Moslems. Wat is er terechtgekomen van de zelfmoordgroepen die op Java binnen de Seinendan moesten worden gevormd? De enige aanwijzing die wij dienaangaande hebben, is dat tot november '44 terzake weinig of niets geschiedde, althans: in laatstgenoemde maand kreeg Soekarno blijkens een bericht in Asia Raya I een brief, hem toegezonden namens ca.vierhonderd jongeren die toen in Madioen een eerste zelfmoordkorps hadden gevormd." Elk hunner had een stuk ondertekend waarin hij zich bereid had verklaard, 'een bestuurbare torpedo, een vliegtuig of welk wapen dan ook te bemannen om zich te werpen op de vijandelijke schepen of tanks.' 'Ir. Soekarno', aldus Asia Raya,
'heeft gezegd dat hij de heilige bedoeling van de jongelui aan zijne Excellentie de Opperbevelhebber zaloverbrengen. Hij zei dat hij zeer ontroerd was door deze betuiging van een zo grote vaderlandsliefde, hij was er trots op en hij boog vol eerbied het hoofd.'

Soekarno gaf het door hem ontvangen bericht aan generaal Harada door en dat leidde er toe dat de eerste stafofficier van generaal Jamamoto (het hoofd van het militair bestuur) spoorslags naar Madioen reisde om de leden van het korps toe te spreken, waarbij hij blijkens de gepubliceerde tekst? o.m. zei: 'Tot dusver dacht men dat slechts in Japan zelfmoord-brigades bestonden maar nu blijkt tot grote verbazing van de ganse wereld dat het Indonesische volk met hetzelfde enthousiasme is bezield.' Hij hoopte dat het enthousiasme zich over heel Java zou verbreiden - inderdaad, er werd vervolgens in pers en radio veel aandacht besteed aan de vorming van dergelijke zelfmoordkorpsen (er werden ook speciale collectes voor gehouden) en deze zouden ten tijde van de Japanse capitulatie volgens het aan Adrniral Patterson uitgebrachte Japanse rapport in totaal ca. vijftigduizend leden hebben geteld: de Barisan Brani Mati ('het Zelfmoordkorps'). Vier dagen voor het bekend worden van die capitulatie had Asia Raya een reportage geplaatst over het opleidingskamp van het in Madioen gevormde korps. 'Jongens en meisjes' waren daar aan het oefenen, 'er zijn er die onderricht krijgen in het hanteren van

1 Asia Raya, 30 nov. I944, in: NI, p. 53I. 2 Er was op Java bekendgemaakt dat de Japanners in oktober '44 op de Philippijnen hun eerste Kamikaze-vliegtuigen hadden ingezet. 3 Samenvattingen Kan Po, p. 28I.

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

geweren, er zijn er ook die zich oefenen in een stormaanval op vijandelijke linies ... De meisjes nemen aan alles deel tot aan het paardrijden toe.'!

*
Op de korpsen die wij tot dusver noemden, hadden de nationalisten geen invloed - het kan wel niet anders of Soekarno, Hatta en anderen hebben in '43 en in de eerste helft van '44 met lede ogen aanschouwd dat een deel van de weerbare Indonesische jeugd op Java in een geest werd geoefend die de hunne niet was, en wij houden het voor waarschijnlijk dat zij er bij het Japans militair bestuur herhaaldelijk op hebben aangedrongen dat k een semi-militair korps zou worden gevormd dat de nationalistische beweging als het hare zou mogen beschouwen. Noch over wat zich dienaangaande in Indonesische, noch over wat zich in Japanse kringen heeft afgespeeld, zijn nadere gegevens beschikbaar - een feit is intussen dat generaal Harada er midden' 44 mee accoord ging dat dat door de nationalisten gewenste korps tot stand kwam: de Barisan Pelopor, het Voortrekkerskorps. Dat men dit als een formatie van de nationalisten dient te zien, blijkt in de eerste plaats uit het feit dat de verklaring die haar leden moesten afleggen (een verklaring die pas na lang touwtrekken door de Japanners was aanvaard)", een uitdrukking was van de nationalistische ideologie:
'Wij zullen trouw blijven aan de beginselen dat wij alle Indonesirs tot n volk willen vormen, met n land en n taal. Wij zullen voor de verwezenlijking en het behoud van Indonesi's onafhankelijkheid alle offers brengen. Wij zullen onze nationale vlag, het rood-wit, en ons volkslied, het Indonesia Raya, verdedigen en in ere houden.'

Uiteraard mocht dat pas gezegd worden, nadat Japan in beginsel Indonesi de 'onafhankelijkheid' had toegezegd en nadat verlof was verleend tot het gebruik van de rood-witte vlag en het Indonesia Raya - dat gebeurde in verband met de verklaring van minister-president Koiso, 7 september '44. Een week later kwam op Java de Barisan Pelopor tot stand. Soekarno werd er de commandant van, vice-commandanten

Asia Raya,

II

aug. 1945, in NI, p. 533.

Tekst in Kanahele, p. 166.

DE

'BARISAN

PELOPOR'

werden Oto Iskandar Dinata (hoofdredacteur van het Bandoengse dagblad 7Jahaja en lid van de Centrale Adviesraad), Soeroso (de resident van Kedoe) en dr. Boentaran (derde voorzitter van de Centrale Adviesraad); Hatta werd een van de adviseurs van het nieuwe korps. jongeren van twintig jaar en ouder konden tot het korps toetreden. Het werd in eenheden van vijftig leden georganiseerd die per district in compagnien en per regentschap in bataljons waren samengevoegd. De eenheden oefenden met bamboe-speren maar zij deden mr: voor massa-bijeenkomsten trommelden zij toehoorders op, zij deelden teksten van de daar gehouden redevoeringen (vooral die van Soekarno) rond, zij plantten cijarak-pitten en zamelden de vruchten in, zij waren behulpzaam bij het transport van voorraden, bijvoorbeeld van rantsoenen, en zij namen nog allerlei andere taken ter hand waar overheidsdiensten of de Seinendan niet aan toe kwamen. Het heet dat de Barisan Pelopor-eenheden vooral in de grotere steden tot stand kwamen. Wat werd de totale sterkte van het korps? Het enige cijfer dat wij kennen, is dat hetwelk de japanse opperbevelhebber kort na japans capitulatie aan Admiral Patterson verstrekte: hij had doen weten dat de Barisan Pelopor op heel java ca. tachtigduizend jongeren omvatte. Tot de vorming van met de Barisan Pelopor te vergelijken, d.w.z. door de nationalisten gedomineerde, semi-militaire formaties is het in de Buitengewesten niet gekomen.

*
Welk effect heeft de vorming van de Seinendan. van de Barisan Pelopor en van de Barisan Brani Mati gehad? Gebrek aan gegevens maakt het onmogelijk, die vraag met duidelijkheid te beantwoorden - wij zijn, als zo vaak in dit deel, aangewezen op veronderstellingen. Onze eerste is een waarschuwing: wanneer wij vermeld hebben dat op java volgens de japanse gegevens de Seinendangroepen in de loop van' 44 ca. zeshonderdzeventigduizend leden zouden hebben geteld (van wie volgens de opgave aan Admiral Patterson in augustus '45 vijf- tot zeshonderdduizend zouden zijn overgebleven), de Barisan Brani Mati ca. vijftigduizend en de Barisan Pelopor ca. tachtigduizend, dan veronderstellen wij dat die cijfers met menige korrel zout

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

moeten worden genomen. Op zijn best waren het optelsommen van de cijfers die aan de Japanners waren verstrekt door Indonesische functienarissen die elk een goed figuur wilden slaan; ook waren die Japanners er, dunkt ons, niet te goed voor om van hun kant tot overdrijving over te gaan: dat was goed voor de propaganda op Java en hoge cijfers zouden bovendien hun naam in Tokio ten goede komen. Dat neemt niet weg dat (aldus onze tweede veronderstelling) inderdaad op Java in het verband van de Seinendan, de Barisan Brani Mali en de Barisan Pelopor grote groepen jongeren in Japanse geest zijn gevormd, waarbij de meest weerbaren zich innerlijk gingen voorbereiden op daadwerkelijke strijd - een strijd evenwel waarvoor de Japanners hoogstens aan de Barisan Brani Mali enkele wapens konden afstaan. Onze derde veronderstelling is dat de propaganda over de korpsen die de Japanners zowel in de pers als in de radio lieten bedrijven, op vele Javanen weinig indruk heeft gemaakt. Die propaganda getuigde van een fanatieke, overspannen strijdvaardigheid, maar vele Javanen wisten heel wel dat geen moderne oorlog te voeren, laat staan te winnen viel zonder moderne wapens; dat die schaars waren, kon men met eigen ogen zien. Bovendien was van '43 af op Java grote scepsis gegroeid ten aanzien van alle Japanse aankondigingen - geen dag ging voorbij waarin niet aan de 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer' gerefereerd werd, maar in '44 en '45 geen dag ook waarin men niet de toenemende armoede kon constateren en vernam dat mensen van honger omkwamen. De twijfel ten aanzien van de Japanse propagandistische beweringen had zich van '43 af (het was al gebleken bij de AAA-actie), geuit in grapjes, woordspelingen, rijmpjes - zij zijn niet systematisch verzameld, maar wij achten het van betekenis dat Indische Nederlanders in '45 in Malang een Indonesisch rijmpje opvingen dat in Nederlandse vertaling luidt'
'Petjes van stro houten geweren Amerika komt jullie 'rn smeren.'

*
Naast de formaties, welke wij tot dusver noemden, werden er op Java
Tekst in Harryet Marsman-van Deventer: Meer dan al/es . .. Verhalen van een plantersvrouw over haar leven en werken in het voormalig Nederlands-Indi (1985), p. 68.
1

EFFECT

VAN

DE

MILITARISERING

nog twee gevormd die een echte militaire training kregen en waarvan de eerste, de Peta, gewapend was, de tweede, de Hizbullah, niet. Peta was een afkorting van de laatste drie woorden van Sukarela Tentera Pembela Tanah Air: het Vrijwilligersleger voor de Verdediging van het Vaderland. De oprichting van dat leger was een denkbeeld van officieren van het hoofdkwartier van generaal Teraoetsji - beter dan elders wist men dr, hoe weinig talrijk de Japanse troepen in de Nanjo waren en hoe moeilijk het was, uit Japan versterkingen aan te voeren. In Birma vocht een Birmaans korps zij aan zij met de Japanners, op Malakka en elders werd het Indian National Army gevormd - waarom ZOLl men dan niet op Java een uit Indonesirs bestaande militaire formatie oprichten? De bedoelde officieren meenden dat men daartoe op Java de dienstplicht diende in te voeren, maar dat denkbeeld werd door generaal Harada afgewezen: werd het verwezenlijkt (hetgeen nauwelijks mogelijk was doordat er op Java alleen in de stadsgemeenten bevolkingsregisters waren), dan zou men, ook als men slechtsvan een gering aantal jaarklassen de dienstplichtigen zou oproepen, na keuring een veel te groot aantal recruten overhouden. Daar waren geen wapens voor. Kon men evenwel slechts weinigen opleiden en uitrusten, dan leek het beter, een korps van zorgvuldig uitgezochte vrijwilligers te vormen. Zouden zij tegen de Japanse discipline bestand zijn? Was het wel mogelijk, Indonesirs te vormen tot militairen, even gehard als de Japanse militairen waren? Harada was er niet zeker van. Vandaar dat in januari '43 besloten werd, in diep geheim bij Tangerang, even bewesten Batavia, een opleidingscentrum op te richten waar vijftig Indonesische jongeren van zestien tot twintig jaar onderworpen zouden worden aan dezelfde opleidingsmethoden die in Japan werden toegepast. Het centrum kwam onder verantwoordelijkheid te staan van een Japanse inlichtingendienst, de Beppan, de geselecteerde jongeren werden er samengebracht zonder dat hun ouders wisten waar zij zich bevonden, en als commandant werd een Japanse kapitein aangewezen, Motosjige Janagawa, die voor de oorlog al enige tijd op Java had vertoefd en van wie generaal Harada's staf wist dat hij de vijftig jeugdige Indonesirs in geen enkel opzicht ZOLl sparen. 'Wij bewonderden en respecteerden hem enorm', aldus een lid van een latere groep van vijftig (die zich toen als vrijwilliger had aangemeld omdat hij werkloos was).
'Hij was bijzonder moedig, volkomen eerlijk en volstrekt onpartijdig ... Twee voorbeelden. We waren in twee groepen verdeeld van elk vijf-en-twintig man. Iemand in groep A verloor tijdens een oefening een patroon. Twaalf uur waren

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

we allemaal bezig om samen met Janagawa zonder eten of drinken naar die patroon te zoeken. Ook werd ons geleerd, ons geweer te beschouwen als deel van ons lichaam. Op een keer brak een van onze jongens een houten stok voor het schoonmaken van de geweerloop maar dat bekende hij niet. Wij werden allen bijeengeroepen en bevolen tien uur lang te knielen op twee op hun smalle kant liggende houten latten ... Janagawa en de andere Japanners die er waren, deden hetzelfde, alleen dan opstaande wanneer iemand die het niet langer kon uithouden, een klap moest krijgen.'
1

Met deze en dergelijke methoden werd de eerste groep van vijftig geselecteerden opgeleid. Slechts twee konden de training niet doorstaan. Een bemoedigend resultaat, vond Harada. Prompt werden dus opnieuw vijftig jongeren naar het centrum in Tangerang gezonden. Zo kreeg men dus een kleine honderd getrainden bijeen die op hun beurt als onderofficieren de andere vrijwilligers van de Peta zouden kunnen opleiden. Hoe nu die Peta te introduceren aan de Indonesirs op Java? Harada en zijn medewerkers namen aan dat het een goede indruk zou maken als het de schijn had dat de vorming van de Peta gevolg was van een verzoek van Indonesische zijde. Wellicht van de leiding van de Poetera: Soekarno, Hatta, Dewantoro en Mansoer? Neen, zij hadden midden '43 met hun pogingen om Todjo te benvloeden, zoveel ergernis gewekt bij Harada dat deze, toen eenmaal vaststond dat Tokio met de oprichting van de Peta accoord ging, besloot, op een andere Indonesir een beroep te laten doen, n1.op Raden Gatot Mangkoepradja, een bekend nationalist uit de periode tussen de twee wereldoorlogen (hij had in '30 samen met Soekarno terechtgestaan), die in '33 in Tokio was geweest, Janagawa al voor de oorlog had ontmoet en van maart '42 af met deze in contact had gestaan. Het was op 8 september '43 (uiteraard een 8ste!) dat Gatot een brief schreef die hij, zo werd bericht, met zijn eigen bloed had ondertekend" - een brief, waarin hij het Japans militair bestuur verzocht, uit op Java woonachtige Indonesirs een Verdedigingskorps te vormen 'om mede te strijden tot de macht van Engeland, Amerika en hun bondgenoten vernietigd is.' Het Japans militair bestuur deed alsof het door dit verzoek ten zeerste verrast was - het zou, deed het bestuur weten, in overweging worden genomen. Vervolgens droeg het bestuur er zorg voor dat Gatots verzoek (het werd op 9 september in Asia Raya opgenomen met een afbeelding van de handtekening) in de pers de steun kreeg van vooraanKamal Idris, aangehaald in Benedict R. A' Gorman Anderson: Java in a Time oj Occupation and Resistance 1944-1946 (1972), p. 23 (verder aan te halen als: Anderson). Tekst: NI, p. 525-26.
1

Revolution.

970

DE

'PETA'

staande Islamietische leiders en andere hooggeplaatsten, zoals de regent van Bandoeng, Raden Adipati Ario Wiranata Koesoema, en de Soesoehoenan, de vorst van Soerakarta. 'Signijicantly', aldus de Amerikaanse historicus Benedict Anderson, 'the public endorsements oj Soekarno and Hatta
appeared belatedly.'

Intussen was de Beppan bezig om via Islamietische leiders (de leiding van de Poetera en haar kader werden er zorgvuldig buitengehouden) candidaat-officieren en -onderofficieren te vinden. Japanse Moslems traden daartoe in contact met de voormannen van de Nahdat al' Oelama, de Mohammadijan en de Miai - daarbij werd er van uitgegaan dat diegenen die commandant zouden worden van de bataljons, in staat zouden zijn, rechtstreeks en via hun familieleden en kennissen ca. vijfhonderd betrouwbare jongeren aan te trekken die in het bedoelde bataljon zouden worden opgenomen. Eind september bezat de Beppan de namen van diegenen die als commandanten van de eerste te vormen Peta-bataljons zouden kunnen optreden en vervolgens maakte generaal Harada op 3 oktober de oprichting van de Peta bekend, 'gezien de laaiende geestdrift en ook ter vervulling van de vurige wens van de vijftig miljoen ingezetenen van Java.' Het enige dat uit Harada's decreet bleek 1, was dat de Peta uit vrijwilligers zou bestaan, onder leiding geplaatst zou worden van het Japanse leger en 'in elke residentie afzonderlijk' zou worden ingezet - wij herinneren er aan dat de Japanse opperbevelhebber kort tevoren opdracht had gegeven, de verdediging van Java per residentie te organiseren. Later in oktober werden de candidaat-officieren voor de Peta in het vroegere Knil-kampement te Buitenzorg samengebracht, waar zij aan een rigoureuze training werden onderworpen - die zal verscheidenen niet gemakkelijk zijn gevallen want de meeste aanstaande bataljonscommandanten (hoofdzakelijk leerkrachten van Islamietische scholen) waren veertig tot vijftig jaar oud en de meeste aanstaande compagniescommandanten (ook onder hen bevonden zich talrijke leerkrachten) dertig tot veertig. Bataljonscommandanten zouden de rang van majoor krijgen - een rang die, aldus de Japanners, door hen op gelijke hoogte werd geacht met die van een regent. Peta-officieren kregen, als alle Japanse, een zwaard, een van klein model evenwel. In december '43 begon de training van de vrijwilligers. Er kwamen er aanvankelijk voldoende naar voren. Anders dan bij de heihds het geval was geweest, behoefden zij geen Japans te kennen en hadden zij geen
I

Tekst: a.v., p. 526-27.

971

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

aanbevelingen van het inheems bestuur nodig. 'The lure of a uniform, a steady diet' (zulks in de periode waarin zich op Java de hongersnood ging aftekenen!), 'payor adventure attracted many young aspirants ... Thegreater number of recruits were ... sons of peasants and were apolitical with little or no schooling.' 1 Zo waren de Japanners dus begonnen, de Peta op te zetten geheel buiten de leiding van de Poetera en ook buiten de in oktober '43 gevormde Centrale Adviesraad om. De raad had nauwelijks een andere keuze dan medewerking te verlenen. Dat geschiedde in dier voege dat op zijn verzoek in december '43 door het militair bestuur een organisatie tot steun aan de Peta en de heiho's werd opgericht waarvan Oto Iskandar Dinata voorzitter werd, bijgestaan door een groot aantal adviseurs, onder wie Soekarno, Hatta, Dewantoro en Mansoer. Die organisatie maakte propaganda zowel om tot de Peta toe te treden als om heiho te worden en zamelde gelden in die voor de gezinnen van Peta-militairen en heiho's bestemd waren. In eerste instantie werden op Java 35 Peta-bataljons gevormd; daaraan werden in de tweede helft van '44 nog eens 31 toegevoegd. De officile sterkte van elk bataljon was vijfhonderdtwee-en-twintig militairen: ongeveer de helft van de sterkte van een Japans bataljon. Aan elk bataljon waren ca. tien Japanse officieren en een aantal onder-officieren als instructeurs toegevoegd. Veel wapens had de Peta niet. De militairen die gekleed waren in uniformen waarvoor uniformstof van het Knil was gebruikt, begonnen te oefenen met houten geweren; later werden daar buitgemaakte geweren en andere wapens van het Knil, o.m. mitrailleurs en lichte mortieren, voor uitgedeeld - de nietverschoten munitie moest na elke oefening ingeleverd worden. Tot een inzet van de Peta kwam het overigens niet. Per 1 augustus '45 (in februari was een van de bataljons tot rebellie overgegaan, waarover aanstonds meer) bedroeg volgens de Japanse opgave de sterkte van alle bataljons tezamen bijna zes-en-dertigduizend militairen, voor wie er ca. 17000 geweren (met bijna 7 miljoen patronen), 900 mitrailleurs en ruim 90 lichte mortieren waren; zwaardere wapens bezat de Peta niet. Wij voegen hieraan nog toe dat er, behalve op Java, in '44 en '45 ook op Bali Peta-bataljons werden gevormd: drie. Bali behoorde tot de door de Japanse marine bestuurde gebieden (Borneo en de Grote Oost) maar de verdediging van het eiland was begin '44 aan Harada opgedragen. In
, Anderson, p. 125.

972

DE

'PETA'

de marinegebieden kwam verder geen met de Peta te vergelijken formatie tot stand, wl op Sumatra. Daar werden door het militair bestuur van het Vijf-en-twintigste Leger de nationalistische leiders wl ingeschakeld (wij herinneren er aan dat zij op Sumatra in de tweede helft van de bezetting minder werden tegengewerkt dan op Java) en met hun medewerking werd in november '43 begonnen met de vorming van een uit Indonesirs bestaand bataljon op Zuid-Sumatra - elders op het eiland kwamen er slechts compagnien. Het geheel heette de Lasjkar Rakjat ('het Volksleger') en ging, aldus Kanahele, in totaal ca. achtduizend militairen tellen.' Mogelijkerwij s zijn het er aanzienlijk meer geweest - wij weten dat alleen al in Atjeh in de Lasjkar Rakjat vijf- tot zesduizend jongeren werden bijeengebracht die er levendig over klaagden dat in het kader te veel Japanners en te weinig Atjehers zaten. Daarenboven werd in '45 op Oost-Sumatra door de Japanners, los van de Lasjkar Rakjat, een grote organisatie, hoofdzakelijk uit landbouwers en vissers bestaande, opgericht die zich op een volksguerrilla gingen voorbereiden, naar wij veronderstellen: met primitieve wapens.

*
Op Java waren, gelijk eerder vermeld, de bataljonscommandanten van de Peta vooral uit Islamietische kringen aangetrokken, maar waren de Peta-bataljons als geheel geen Islamietische formaties geworden. Het nieuwe, door de Japanners eind '43 toegelaten Islamietische verbond, de Masjoemi, nam daar aanstoot aan. Van zijn kringen uit werd aan Harada gezegd dat, als hij de Masjoemi verlof gaf, eigen strijdkrachten op te richten, een situatie geschapen zou worden waarbij in de moskeen de 'heilige oorlog' tegen Japans vijanden kon worden gepredikt, als gevolg waarvan wellicht een half miljoen jongeren uit overtuigd-Islamietische kringen zich zou aanmelden voor voorbereiding op een volksguerrilla. Dit voornemen van de Masjoerni-leiders drong tot de nationalisten door die, beseffend dat de Masjoemi naar de vorming van een zuiver-Islamietische staat streefde, zich er zorgen over gingen maken. Op hun aandrang gaf de Centrale Adviesraad in november '44 Harada in overweging, alle Indonesische militaire en semi-militaire formaties die op Java waren ontstaan, in n verband samen te brengen.
I

Kanahele,

p. 129.

973

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

Harada legde dat advies naast zich neer en willigde het verzoek van de Masjoemi in: begin december maakte hij bekend dat er een strijdmacht van overtuigd-Islamieten zou worden opgericht: de Hizbullah, 'het Leger van Allah'. Ongehuwde jongeren van zeventien tot negen-en-twintig jaar konden ertoe toetreden. Als eersten werden ca. vijfhonderd, uit Islamietische seminaria, pesantrn, afkomstige jongeren in het, eerder door de Peta gebruikte, vroegere kampement van het Knil te Buitenzorg getraind, zulks onder leiding van de door ons al genoemde kapitein Janagawa; die training begon in februari '45 en duurde drie maanden. In mei verspreidden die eerste vijfhonderd zich over Java om in de verschillende residenties Hizbullah-eenheden, waarvan de leden door de Masjoemi waren bijeengebracht', te helpen opleiden. Vuurwapens kreeg de Hizbullah niet - haar leden moesten ten strijde trekken met messen en bamboesperen. De officile Japanse opgave was dat in de Hizbullaheenheden ten tijde van Japans capitulatie ca. vijftigduizend jongeren waren samengebracht - Anderson noemt dat cijfer 'much exaggerated'?

*
Telt men de cijfers op die wij in deze paragraaf vermeldden, dan waren er op Java ten tijde van Japans capitulatie korpsen met een totale sterkte van ruim twee miljoen man": bijna nmiljoendriehonderdduizend man hulppolitie (de Keibodan), vijf- tot zeshonderdduizend man 'Arbeidsdienst' (de Seinendan), de rest: ruim tweehonderdveertigduizend man, militaire of semi-militaire, althans enigermate militair opgeleide groepen, waarvan men echter slechts de ca. vijf-en-twintigduizend heiho's en de ca. zes-en-dertigduizend Peta-militairen als werkelijke militairen mag beschouwen - zij hadden evenwel, toen Japan capituleerde, maar weinig vuurwapens tot hun beschikking. Wat op Java aan vuurwapens aanwezig was, was bijna uitsluitend Of in handen van de Japanse strijdkrachten (de Kenpeitai inbegrepen) Of van de inheemse politie. Wij zijn dan ook geneigd te menen dat de Japanners met al hun op het voeren van een
I Voor al dit werk kreeg de Masjoemi een speciale subsidie van het Japans militair bestuur van f 300000 - een Japans officier verklaarde na de oorlog dat daarvan, naar hij meende, slechts de helft was uitbetaald. 2 Anderson, p. 26. 3 Volgens de Japanse opgave waren er korpsen met de volgende sterkte: hei/w's (hulpsoldaten): ca. 25000, Barisan Pelopor: ca. 80000, Keibodan/Keibotai (hulppolitie): 1280000, Seinendan ('Arbeidsdienst'): 500-600000, Barisan Brani Mali (Zelfmoordkorps): ca. 50000, Peta ('echte' militairen): 36000, Hizbullah ('Leger van Allah'): 50000.

974

GEEN

STRIJDMACHT

VAN

BETEKENIS

volksguerrilla gerichte maatregelen niet een Indonesische strijdmacht van rele betekenis hadden geschapen - wl hadden zij in de samenleving op Java een nieuwelement gebracht: een element van aanvalslust dat in de pers en de radio alsook in de filmjournaals voortdurend was onderstreept. Drong dat element inderdaad tot in de verste dessas door? Wij betwijfelen het. Waarschijnlijker lijkt ons dat er grote landelijke gebieden op Java waren waar men in '44-'45 van de Japanners en van de door hen opgerichte militaire en semi-militaire korpsen nauwelijks iets merkte. De Barisan Pelopor, de Barisan Brani Mati, de Peta en de Hizbullah telden tezamen volgens de Japanse opgave tweehonderdzestienduizend man: ook als men zou aannemen dat die opgave juist is geweest, zou het toch voor het eiland dat ruim 1000 kilometer lang is, geen hoog cijfer zijn - van de verhouding der bevolkingsaantallen uitgaand, zouden het in Nederland nog geen veertigduizend man zijn geweest. Men dient tenslotte in het oog te houden dat, behalve ten aanzien van de heiho's en de Peta, de vorming welke van Japanse militairen uitging, niet intensief kan zijn geweest; daarvoor waren er te weinig. Als instructeurs zullen toch eerder Japanse officieren en onderofficieren zijn gebruikt dan Japanse manschappen, welnu: meer dan tweeduizend officieren en onderofficieren waren er zeker niet en van hen kunnen de Japanse staven bezwaarlijk meer dan een beperkt aantal voor instructie-doeleinden hebben afgestaan (het tekort was zo groot dat voor de opleiding van de Peta officieren uit Japan werden aangetrokken). De staven zullen dan wel diegenen hebben aangewezen van wie verwacht mocht worden dat zij de eenheden waaraan zij waren toegevoegd, zouden aanpakken op de wijze van kapitein Janagawa: strak, meedogenloos, keihard. Heeft dat, gegeven de andere aard der Indonesirs, nimmer tot spanningen en conflicten geleid? Wel degelijk. Volgens de Japanner Mijosji waren er talrijke 'kleine incidenten ... in verschillende streken" - het grootste deed zich in februari '45 in het van oudsher roerige Blitar op Oost-Java voor (zie kaart XVI op de pag.'s 640-641), waar grote delen van een Peta-bataljon tot rebellie overgingen.

*
Verschillende factoren hebben tot die rebellie geleid: vele Peta-militairen hadden genoeg van de wijze waarop zij door de Japanners werden
1

Aangehaald

in Nisjijima,

p. 135.

975

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

aangepakt, maar er was bij hen ook sprake van een meer algemene ontevredenheid: ontevredenheid over de wantoestanden welke op Java waren ontstaan, vo oral over de wijze waarop de romoesja's werden behandeld, over de honger en de hongersnood, n ontevredenheid over de trage wijze waarop de belofte van 'onafhankelijkheid', op 7 september '44 door minister-president Koiso gegeven, werd verwezenlijkt. Er is alle reden om aan te nemen dat het Peta-bataljon te Blitar niet het enige was dat van Japan en de Japanners genoeg kreeg - er zijn enkele aanwijzingen dat van Blitar uit was getracht, ook Peta-bataljons elders tot rebellie te bewegen.' Als zo vaak bij opstanden op Java het geval was geweest, werd ook in Blitar een belangrijke rol gespeeld door een Indonesir die beweerde, in een periode van askese de beschikking te hebben gekregen over bovennatuurlijke gaven: een jeugdig onderofficier van de Peta, Soeprijadi. Hij en anderen beweerden dat, wanneer men tegen de Japanners in opstand kwam, die opstand zich spoedig over heel Java zou uitbreiden. Het plan voor die opstand, waar enkele maanden over was gesproken, drong tot de bataljonscommandant door, die zijn uiterste best deed de opstandelingen in spe er van te overtuigen dat wat zij van plan waren, tot mislukken gedoemd was. Vergeefs! In de vroege ochtend van 14 februari, toen bij het betrokken bataljon het gerucht de ronde deed dat hun munitie zou worden weggevoerd, maakten ca. vier- van de ruim vijfhonderd militairen zich meester van de bij de Japanners opgeslagen munitie-voorraad, van enkele vrachtauto's en van ca. f ro 000 in contanten, begaven zich uit hun kampement de stad in, bezetten daar de woningen van hun Japanse instructeurs, het politiebureau, het telefoonkantoor en het bureau van de Kenpeitai, sneden alle telefoondraden door en bestormden de gevangenis: de ruim tweehonderdvijftig Indonesirs die er gevangen zaten, de meesten commune misdadigers, werden bevrijd en sloten zich aan bij de opstand, die toen voor een deel het karakter aannam van een roofpartij ; als steeds moesten vooral de winkels der Chinezen het ontgelden. Tien Japanners en een onbekend aantal Chinezen werden :ran het leven beroofd. De inheemse bevolking evenwel verleende geen steun aan de opstandelingen - al aan het einde van de eerste dag bevonden dezen zich in een gesoleerde positie. Japanse troepeneenheden die niet ver van Blitar gelegerd waren, werden gewaarschuwd; zij lichtten de hogere Japanse autoriteiten in. Dezen stuurden de bedoelde troepeneenheden naar Blitar maar ook
I

Er zijn nadien kleine muiterijen

van de Peta geweest in Tjilatjap en Tjimahi.

976

DE

'PETA'-OPSTAND

IN

BLITAR

enkele andere Peta-bataljons die opdracht hadden gekregen, de opstandelingen, voorzover bereikbaar (Soeprijadi was gevlucht), er van te overtuigen dat voortgezet verzet geen zin had. Inderdaad, het werd door de meesten opgegeven. Slechts kleine aantallen trokken zich in de bergen terug - zij waren na een week of vier uitgeschakeld. Omstreeks tweehonderd Peta-militairen werden gevangen genomen, aan de Kenpeitai overgedragen en op de gebruikelijke barbaarse wijze verhoord. De minderen werden in een nieuw Peta-bataljon samengevoegd dat op een vulkaanhelling, ver van een bewoonde plaats en in een dorre streek, een eigen bivak moest bouwen en daar verder extra hard werd aangepakt - vijf-en-vijftig officieren en onderofficieren werden naar Djakarta overgebracht waar zij midden april door de Japanse militaire rechtbank werden berecht. De rechtbank was voor die gelegenheid uitgebreid met zes Indonesirs: twee bataljonscommandanten van de Peta en vier burgers, onder wie prof. Soepomo. Zes opstandelingen werden ter dood veroordeeld en gexecuteerd, negen-en-veertig (van wie vier vr Japans capitulatie overleden) kregen diverse gevangenisstraffen opgelegd, drie levenslang. Voorts moesten de burgemeester van Blitar en de regent van het regentschap waarin deze stad lag, hun functie ter beschikking stellen. Wat met Soeprijadi is geschied, staat niet vast - het is mogelijk dat hij door de Kenpeitai uit de weg is geruimd.

*
Ook elders in de archipel is het in '44 en '45 tot locaal verzet tegen de Japanners gekomen. In Atjeh brak in mei '45 een plaatselijke opstand uit in het gebied van Bireun (zie kaart XV op pag. 635) die aan een aantal Japanse militairen, de hoogste Japanse bestuursfunctionaris en een Atjehse bestuursambtenaar het leven kostte, en in juli '45 kwam het in Pematang Siantar (Sumatra's Oostkust) tot verzet van een compagnie van de Lasjkar Rakjat, waar grote verontwaardiging heerste omdat de Japanners de betrokken militairen herhaaldelijk in het gezicht hadden geslagen - in dit geval werden slechts gevangenisstraffen opgelegd. Hieraan voegen wij nog toe dat in augustus '44 de radja van twee kleine eilanden die even ten westen van de Tanimbar-eilanden liggen (niet ver van Australi dus), tegen de Japanners in opstand kwam - hij had geconstateerd dat Japanse vliegtuigen nauwelijks meer in de lucht waren

977

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

terwijl hij steeds vaker en steeds meer Geallieerde toestellen zag. Enkele honderden eilandbewoners vielen de paar Japanners aan die zich op de betrokken eilanden bevonden: vier politie-agenten, zes leden van een waarschuwingspost van de Japanse luchtmacht. Van die tien werden negen gedood. De Japanners sloegen de opstand met een compagnie neer - zestig opstandelingen, de radja inbegrepen, werden ter dood gebracht.

*
Wat zich in Atjeh en op Sumatra's Oostkust alsmede in de buurt van de Tanimbar-eilanden aan ongeregeldheden had voorgedaan, raakte op het politiek veruit belangrijkste eiland: Java, niet bekend, maar de Blitaropstand deed dat wl. Geruchten verspreidden zich vrij snel - in Bandoeng wist Bouwer twee weken na het gebeuren wat zich op Oost-Java had afgespeeld. Over het in april in Djakarta gehouden proces verscheen een persbericht - meer bijzonderheden werden in juni in de dagbladen opgenomen. Hoe op het gebeuren door de brede massa der Indonesirs op Java is gereageerd, weten wij niet - wl zijn er aanwijzingen dat Soekarno en de vele andere vooraanstaanden die met Japan collaboreerden, zich door die opstand gingen realiseren dat zij in een gevaarlijk isolement geraakten.' Had de opstand effect op het beleid der Japanners? Dat is heel wel mogelijk, Er bestond in die tijd, zoals uit hoofdstuk 2 bleek, aan Japanse zijde zowel in Tokio als in Teraoetsji's hoofdkwartier en in Djakarta veel verdeeldheid over de vraag, in welke tempo 'Oost-Indi' 'onafhankelijk' moest worden, en het kan zijn dat de Blitar-opstand er toe heeft bijgeI Twintigjaar na het gebeuren vertelde Soekarno aan Cindy Adams dat hij, op bezoek bij zijn ouders in Blitar (hij was er geboren), in een vroeg stadium door Peta-officieren was ingelicht dat zij een rebellie in de geest hadden. 'If you insist on carrying this out', zou hij hebben gezegd (althans dat vertelde hij aan Cindy Adams), '[ am for it. I will help you plan it. However, I will have to be extremely careful to cover my tracks ... [will be forced to disclaim any knowledge of the affair ... Peta is the vital tool in our forthcoming Revolution. If you are caught it will be my duty to try to do something to salvage the rest of the Peta.' Hij vertelde voorts: 'And that was what I did. When the japanese ... sentenced my boys to death, I did not proteet them. I could not.' (Cindy Adams: Sukarno, p. 191). Wij tekenen hierbij slechts aan dat van Soekarno's 'help to plan' voor de opstand niets is gebleken en dat hij ten tijde van de Blitar-opstand, in februari '45 dus, de Japanners als diegenen zag die Indonesi de onafhankelijkheid zouden schenken - daar was geen 'Revolution' voor nodig.

EEN

MOGELIJK

GEVOLG

VAN

DE

'PETA'-OPSTAND

dragen (wij komen er later in dit hoofdstuk op terug) dat op java een Commissie tot Onderzoek van de 'Onafhankelijkheid' in het leven werd geroepen. Daarbij herinneren wij er aan dat, terwijl aan het verlenen van de 'onafhankelijkheid' aan Birma en de Philippijnen, slechts de instelling van n commissie: een Commissie ter Voorbereiding van de Onafhankelijkheid, voorafging, 'Oost-Indi' twee commissies heeft gekend: eerst een tot Onderzoek, vervolgens een ter Voorbereiding van die 'onafhankelijkheid'.

Koiso's toezegging
Terwijl de opperbevelhebber van het japansc Zestiende Leger, generaal Harada, het hoofd van het militair bestuur, generaal Koboehoe, en het hoofd van de afdeling Algemene Zaken van dat bestuur, kolonel jarnamoto, er in '43-'44 naar hadden gestreefd, hun greep op java te versterken en de nationalisten op afstand te houden, waren er andere japanners op het eiland, die meenden dat japan zijn eigen belangen schaadde door niet, zoals in '43 met Nanking-China, Birma en de Philippijnen was geschied, ook aan Indonesi, althans aan het meest ontwikkelde deel daarvan: java, de 'onafhankelijkheid' aan te bieden. Dat was de gedecideerde opinie van de vertegenwoordiger van de marine bij Harada's hoofdkwartier, schout-bij-nacht Maeda, maar ook van Harada's adviseur Hajasji, de oud-ambassadeur in Brazili, die als voorzitter van de in '42 opgerichte Adat-commissie veel meer contact met Indonesische nationalisten had gehad dan andere hooggeplaatste japanners. Maeda had, zoals uit het voorafgaande bleek, in '43 het protest van de vier leiders van de Poeterategen de passiviteit van de japanse politiek via zijn relaties bij het departement van marine aan minister-president Todjo doorgegeven, welnu: in maart '44 deed Hajasji iets dat in hetzelfde vlak lag. Hij stelde een lang memorandum op ' dat voor de japanse regering bestemd was, en het stuk naar Tokio doorgevend, maakte hij niet van de normale weg (via Harada- Teraoetsji) gebruik maar van zijn eigen verbinding met het departement van buitenlandse zaken; kennelijk besefte hij dat dat de enige wijze was waarop zijn denkbeelden de regering, vooralook de Contactraad, die alle belangrijke beslissingen nam, zouden kunnen bereiken.
1

Tekst in: Japanese Military Administration

in Indonesia: Selected Documents, p. 244-48.

979

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

In '42, zo zette Hajasji uiteen, hadden 'de inheemsen over het algemeen de komst der keizerlijke troepen met vreugde begroet', maar, schreef hij ,
'niet te ontkennen valt dat, naarmate de tijd voortgeschreden is en het dagelijks leven, vooral door de tekorten aan levensmiddelen en kleding, steeds moeilijker is geworden, een groeiend aantal inheemsen gedesillusioneerd is geraakt ... De publieke leiders, intellectuelen en jongeren die thans met ons militair bestuur samenwerken, doen dit omdat zij vertrouwen ... dat de verwezenlijking van hun verlangen naar de vrijheid van het Indonesische volk van onze overwinning afhangt. Dit verlangen is evenwel nog niet publiekelijk door japan onderschreven,'

Wat dan nu te doen?


'Erkend moet worden, dat het bijzonder moeilijk zou zijn, Indonesi tot een onafhankelijke staat te maken, aangezien de inheemsen in het verleden slechts een zeer beperkte politieke scholing hebben ontvangen. Indien die scholing evenwel gedurende zekere tijd gegeven zou kunnen worden, zou in de Nanjo onder leiding van het keizerrijk een imposante onafhankelijke staat kunnen ontstaan; dit is het voortdurend verlangen van de bevolking van java.'

Verder dan het toezeggen van de 'onafhankelijkheid' Hajasji niet gaan. 'Er zijn', schreef hij,

aan Java wilde

'talrijke publieke leiders en anderen die de onafhankelijkheid niet alleen van java maar van het grootste deel van het vroegere Nederlands-Indi bepleiten, kortom: van het Indonesische volk ... De conceptie evenwel van hun zogenaarrid Indonesi is bijzonder vaag ... Wordt nu java in de toekomst onafhankelijk, dan zal het nodig zijn om eerst de bevolking te scholen. Dat zal geruime tijd vergen en in die voorbereidende fase dient de japanse taal in zulk een mate verbreid te worden dat zij nog frequenter gesproken zal worden dan het Indonesisch. Beginnend met de jeugd zouden de javanen tot een tweede japans volk gemaakt moeten worden, waardoor zij onder onze leiding een betrouwbare bondgenoot zouden zijn.'

Aan Java (en Madoera) wilde Hajasji hoogstens Bali toevoegen: dat zou dan de nieuwe staat worden, 'Java', wl met een eigen volkslied: het Indonesia Raya, en met een eigen vlag: het rood-wit. Heeft Hajasji's betoog in Tokio indruk gemaakt? Wij weten het niet. Een feit is dat, toen Japans 'absolute nationale verdedigingszone' doorbroken was (Nimitz had zich op de Marianen genesteld, MacArthur had

KOISO'S

TOEZEGGING

punten op noordelijk Nieuw-Guinea in handen gekregen), de door Todjo's opvolger Koiso gevormde Opperste Oorlogsraad besloot, de Japanse politiek met betrekking tot Indi een nieuwe doelstelling te geven: de 'onafhankelijkheid' van 'Oost-Indi'; deze zou geleidelijk worden toegekend, het eerst aan Java en Sumatra, en ook zouden twee oude verlangens van de nationalisten worden ingewilligd: het Indonesia Raya zou mogen worden gez!:mgen, de rood-witte vlag getoond. Sprekend over 'de onafhankelijkheid van Oost-Indi', deed Koiso op 7 september '44 in het Japanse Lagerhuis een toezegging welke wij 111 hoofdstuk 2 al weergaven maar die wij hier willen herhalen:
'In overeenstemming met de verlangens der inheemsen nam het keizerrijk vorig jaar maatregelen met betrekking tot hun deelneming aan het bestuur. In de inmiddels verstreken tijd hebben de inheemsen van de verschillende gebieden de oprechte bedoelingen van het keizerrijk ten volle begrepen en hebben zij hun ontzaglijke krachtsinspanning voor een succesvol einde van de Groot-OostAziatische oorlog systematisch voortgezet; bovendien verdient hun samenwerking met de plaatselijke militaire autoriteiten onze waardering. In het licht van deze omstandigheden en met het oog op het waarborgen van de blijvende welvaart van Oost-Indi verklaart het keizerrijk thans dat de onafhankelijkheid der inheemsen in de toekomst goedgekeurd zal worden.'

'Het kon nauwelijks vager', schreven wij in hoofdstuk 2. Wanneer en aan welke delen van 'Oost-Indi' 'onafhankelijkheid' zou worden verleend, was in het midden gelaten - met dat al mochten Soekarno en de zijnen het als een stap in de goede richting beschouwen dat Japan zich ten aanzien van het einddoel van zijn politiek had vastgelegd en vooral ook (dat werd eveneens op 7 september bekendgemaakt) dat het Indonesia Raya en de rood-witte vlag waren toegestaan die bij uitstek de symbolen waren geworden, niet van een onafhankelijk 'Oost-Indi', laat staan van een onafhankelijk Java, maar van een onafhankelijk Indonesi.

*
Over de verklaring die Koiso in Tokio zou afleggen, waren de Japanse autoriteiten in Singapore en Djakarta tijdig ingelicht. Singapore, d.w.z. de stafvan de Japanse Zevende Legergroep, waartoe zowel het Zestiende Leger op Java als het Vijf-en-twintigste op Sumatra behoorde, had kort voor 7 september richtlijnen voor Java opgesteld waaraan het militair

DE AANLOOP

TOT

DE REPUBLIEK

bestuur zich had te houden.' In die richtlijnen (die bij uitstek getuigenis aflegden van het Japanse superioriteitsbesef) stond o.m.: 'Het is niet geoorloofd het tijdstip van het verlenen van de onafhankelijkheid, noch de omvang van het gebied, noch de toekomstige staatsvorm van Oost-Indi aan te roeren, alvorens deze definitief zijn vastgesteld. Het nationale bewustzijn moet tot zo hoog mogelijke graad worden opgevoerd. Het dient te worden benut voor het versterken van de verdediging en van de samenwerking met het militair bestuur teneinde van Japan en Java een ondeelbare eenheid te maken' dat was precies wat Hajasji had bepleit. 'Krachtige nationalistische toespraken en activiteiten zullen toegelaten worden. Daarbij gelden de volgende richtlijnen: a. Vergunning wordt gegeven voor het zingen van het nationale volkslied en voor het gebruiken van de nationale vlag. b. Het gebruik van termen als 'het Indonesische volk' is toegestaan. c. Nationalisten mogen in bepaalde functies worden benoemd. d. Nationalisten die tot de Partai Komunis Indonesia behoren, zullen worden geweerd. Maatregelen zullen worden genomen voor een grondige verbreiding van de Japanse taal en cultuur en ter aanvaarding van Japanse instellingen. Er mag geen onderscheid worden gemaakt tussen inheemsen en bewoners van ander ras. ( ... Iedere Japanner mbefzich sterk bewust zijn van zijn Goddelijke zending in dit nieuwe tijdperk ... Wij dienen de inheemsen met hartelijke gevoelens tegemoet te treden, maar tevens zullen wij hen krachtig en vastberaden onderwijzen en leiden, zoals ouders of oudere broers en zusters dat plegen te doen . . . . De volgende plechtigheden zullen plaats hebben: a. De 7de september zal gevierd worden als Nationale Onafhankelijkheidsdag. In de daarop volgende week, tot de r jde, zullen verschillende feestelijkheden plaats hebben. b. Op de 7de zullen de residenten vergaderen en de bevelhebber zal meedelen, op welke wijze zij zich aan de nieuwe toestand moeten aanpassen. c. Op de 8ste zullen vertegenwoordigers van het volk hun dank uitspreken. d. Op de ode of Iade zullen de adviesraden en op de I Ide zal de Centrale Adviesraad in buitengewone zitting bijeenkomen.' Dit program werd op Java afgewerkt, met dien verstande dat generaal Harada er nog zorg droeg voor een verordening" waarin bepaald werd
1

Tekst: NI, p. 582-83.

Tekst: a.v., p. 580-8!.

TWEE

RADIOTOESPRAKEN

VAN

SOEKARNO

dat, als de japanse vlag en de Indonesische vlag samen gehesen werden, de japanse prioriteit moest hebben, de Indonesische vlag niet groter mocht zijn dan de japansc en de Indonesische vlaggestok niet hoger dan de japanse,

*
Op het uur waarop Koiso sprak, werd de tekst van zijn verklaring op een persconferentie in Djakarta meegedeeld. Besloten was, daar Soekarno voor uit te nodigen. Hij bevond zich sinds 3 september in Bogor (Buitenzorg), waar hij een week lang demonstratief als romoesja aan het werk zou zijn. Hij werd op die 7de naar Djakarta gereden en was onder een gehoor dat niet door Harada werd toegesproken, evenmin door Koboehoe, maar door de derde man in de japanse hirarchie, kolonel jamamoto. Deze las Koiso's verklaring voor. Soekarno werd er volledig door verrast; hij kon aanvankelijk geen woord uitbrengen. Een dag later, de 8ste (op tal van plaatsen op java was de rood-witte vlag te zien), had hij zich evenwel voldoende hersteld om als een van de sprekers op te treden tijdens een samenkomst in het vroegere paleis van de gouverneurgeneraal, waar, als door Singapore voorgeschreven, de 'vertegenwoordigers van het volk' uiting gaven aan hun dankbaarheid. Generaal Harada begon daar met een waarschuwing: als japan de oorlog zou verliezen, zou 'Oost-Indi' niet 'onafhankelijk' worden - 'het Indonesische volk' (die term was nu toegestaan) moest dus zijn krachtsinspanning ten bate van japans oorlogvoering verdubbelen. Soekarno zegde dat toe. 'Samen met Dai Nippon', zei hij, 'zullen wij leven of sterven totdat de overwinning is behaald.' 1 Hij hield diezelfde dag, 8 september, twee radiotoespraken: een gericht tot het japanse volk, de ander tot de Indonesirs." Tot het japanse volk zei hij, nu de zekerheid te hebben dat het Dai Nippon 'had behaagd, het gehele Indonesische volk onafhankelijkheid te verlenen in de nabije toekomst' (Koiso had niet van een 'nabije toekomst' gerept) - 'tot de dood toe' zou hij 'steun geven aan de Groot-OostAziatische oorlog, omdat wij ervan overtuigd zijn dat alleen de overwin-

het militaire

in Kanahele, p. 164. van Java in het Indonesisch uitgegeven Kearah Indonesia Merdeka, 'De weg naar de onafhankelijkheid
1

Asia Raya, 9 sept. 1944, aangehaald


bestuur

Beide teksten zijn door onder de titel Perdjalanan van Indonesi.'

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

ning in die oorlog de verwezenlijking van onze verlangens kan waarborgen ... Al worden ons slagen toegebracht, al moeten wij lijden, wij zullen blijven strijden! Leve Dai Nippon! Leve de Groot-Oost-Aziatische oorlog! Leve mijn Indonesisch land en volk!' 'De dageraad is aangebroken', zo begon wat hij tegen de Indonesirs zei. 'In de naaste toekomst' zou 'het gehele Indonesische volk onafhankelijk' worden. Daartoe moest de overwinning worden behaald, 'vermorzelt en vernietigt de Geallieerden, indien wij inderdaad onafhankelijk willen zijn ... Amerika, Engeland en Nederland pogen hier terug te komen. Strijdt tot in de dood om hen te vernietigen, want als zij terugkeren, betekent dat onderdrukking ... Samen n in leven en dood met Dai Nippon vr het bereiken van de onafhankelijkheid en blijvend n in leven en dood met Dai Nippon na het bereiken van de onafhankelijkheid!' Dat waren allemaal termen die bij het Japans militair bestuur zeer in de smaak vielen: oproepen immers tot een volksguerrilla; het bestuur droeg er zorg voor dat de tekst van Soekarno's toespraak als luchtpamflet boven een aantal steden op Java werd afgeworpen. Drie dagen na die toespraken, I I september, kwam de Centrale Adviesraad in buitengewone zitting bijeen. Harada sprak de raad toe en verzocht voorzitter Soekarno en de leden, zich er over te beraden hoe meer steun gegeven kon worden aan de Japanse oorlogvoering. Het antwoord was diezelfde dag gereed ': een dankbetuiging aan Japan ('duizendmaal dank') en een betuiging van steun: 'Wij zijn bereid om op leven en dood naast Japan te strijden ... Wij zullen met alle kracht streven naar de versterking van de vrijwilligers- en hulpkorpsen, naar vergroting van de produktie, naar uitbreiding van het aantal romoesja'sen naar de stichting van een oorlogsfonds.' Het enthousiasme leek groot. Zes dagen lang, tot de r jde, vonden de door Singapore voorgeschreven feestelijkheden plaats: officile recepties, optochten in de straten, massa-bijeenkomsten, sportmanifestaties.

*
Ws het enthousiasme wel zo groot? De eerste reactie van een deel van de met het militair bestuur belaste Japanse legerofficieren was dat men in Tokio een hoogst onberaden
I

Tekst: NI, p. 581-82.

REACTIES

OP

KOlSO'S

TOEZEGGING

besluit had genomen. Die reactie werd zo duidelijk geuit dat generaal Koboehoe onmiddellijk ingreep: hij riep op de de of de lode september de centrale bestuursstaf bijeen en eiste een nauwkeurig volgen van de door Singapore gegeven richtlijnen. Wat hij had gezegd, werd op 20 september in het Japanse dagblad dat op Java verscheen, de Djawa Sjimboen, gepubliceerd, hetgeen dr. Jansen in het 'radiokamp' te Djakarta in zijn dagboek deed aantekenen dat de generaal 'een donderspeech hield tegen een deel van zijn ambtenaren', die in Koiso's toezegging 'een teken van zwakte en een aankondiging van naderend vertrek' hadden gezien. De redactie van de Djawa Sjimboen had daaraan toegevoegd dat 'de Indonesirs nog niet voor zelfbestuur geschikt' waren 1 - nu, Koiso had geen termijn genoemd. Over de reacties van de Indonesirs zijn maar heel weinig gegevens beschikbaar. De feestelijkheden waren door de Japanners met inschakelingen van de Djawa Hokokai georganiseerd - aannemelijk is dat in de steden de loerah's en wijkmeesters opdracht hadden gekregen, voor voldoende belangstellenden te zorgen. 'It is not unlikely', schrijft Kanahele evenwel, 'that popular response may have been subdued, if not suspicious, for
after all it was but a vague promise that offered no hope for immediate alleviation of existing hardships. Indeed, the impression conveyed was that in exchange for future independence Indonesians would be called on to bear even greater burdens.' 2

'Onze bedienden weten van niets, het kantoorpersoneel grinnikt', tekende dr. Jansen in Djakarta op 7 september aan en in Bandoeng schreef Bouwer op die dag: 'Onder de bevolking heerst een volkomen apathie." Wanneer men dat allemaal ziet als een aanwijzing dat Koiso's toezegging tot vele eenvoudigen nauwelijks doordrong en op anderen totaal geen indruk maakte, dan vindt men daarvan een bevestiging in een opvallend openhartig artikel dat de Djawa Sjimboen eind november '44 publiceerde en waarin, aldus dr. Jansen, stond,
'dat de onafhankelijkheidsverklaring alleen de intellectuele bovenlaag bereikt heeft, dat de massa van het volk onberoerd is of alleen maar denkt dat iedereen weer eten en kleren zal krijgen, dat onder de hogere ambtenaren nog steeds pro-Nederlandse gevoelens heersen, hadji's en kiaji's weinig van politiek begrijpen en Indo-Europeanen over de domheid van de Japanners lachen."

Kennelijk had de Djawa Sjimboen niet de behoefte, zich aan illusies


1 1. F. Jansen: 'Dagboek', 20 sept. 1944. 2 Kanahele, p. 164. 'Bouwer: p. 277 (7 sept. 1944). L F. Jansen: 'Dagboek', 29 nov. 1944.

'Dagboek',

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

over te geven. Heeft Maeda of hebben figuren uit zijn kring invloed gehad op de redactie? Het is alleszins mogelijk, maar nadere gegevens ontbreken.

*
Op 24 september, elf dagen na het einde van de feestelijkheden waartoe Koiso's verklaring had geleid, deed zich een gebeurtenis voor die zowel de Japanners als Soekarno en de zijnen slechts als onheilspellend kan hebben getroffen: twee Nederlandse bommenwerpers (wij schreven er alover in hoofdstuk 9) verschenen boven Djakarta, Bogor en de Preanger en wierpen er ongehinderd ruim 300 000 pamfletten af, daaronder 45 000 welke een in het Indonesisch gestelde boodschap bevatten van van der Plas die, meer dan andere hoge Nederlandse autoriteiten, steeds naar persoonlijke contacten met Indonesirs had gestreefd; hij deed nu weten dat het uur van Japans nederlaag snel naderde en dat nadien alle bevolkingsgroepen welke Indi kende, samen 'een nieuw Indonesi' zouden doen ontstaan.' Boven Oost-Java hadden Amerikaanse bommenwerpers al in de eerste maanden van '43 pamfletten afgeworpen en in november '43 was hetzelfde gedaan boven Soerabaja door het Amerikaanse toestel dat schoutbij-nacht Koenraad aan boord had. Bij al die gelegenheden hadden de Japanse autoriteiten zich veel moeite gegeven om de pamfletten zo spoedig mogelijk in te zamelen - eerst hadden zij daartoe doen weten dat wie ze kwam afgeven, per pamflet n cent zou krijgen, later waren ze er toe overgegaan, voor het inzamelen de hulppolitie, de Keibodan, te gebruiken. Bovendien hadden de Japanse autoriteiten gewaarschuwd dat wie er na de inzamelingsacties op betrapt werd, een pamflet te bezitten (er vonden treincontroles plaats), tot drie maanden gevangenisstraf zou worden veroordeeld. In Djakarta werden de op 24 september afgeworpen pamfletten door de Keibodan opgehaald, in Bandoeng kregen de koemitsjo's (de wijkhoofden van het tonarigoemi-stelsel) opdracht, huis aan huis langs te gaan om te vragen of men een pamflet bezat. Bouwer hoorde er enkele dagen later
1 Van Starkenborgh was het gebruik van de term 'Indonesi' in staatkundige zin steeds uit de weg gegaan maar van Mook en de minister van marine, admiraal J. Th. Furstner, hadden het in '43 gesanctioneerd - meer hierover in ons volgende deel.

DE

DEMONSTRATIE

VAN

NOVEMBER

'44

dat boven heel Java wel vijftig tot zestig toestellen pamfletten hadden afgeworpen. 'De pamfletten-raid', schreef hij, 'wordt in goed ingelichte Indonesische kringen' (dat sloeg op vooraanstaande nationalisten in de Preanger, omtrent wier opvattingen hij van tijd tot tijd werd ingelicht) 'beschouwd als een antwoord op de Koiso-verklaring' - opgepakte exemplaren werden, had hij gehoord, na enkele dagen al voor f ro per stuk verhandeld, binnen een week voor f25.' Het militair bestuur ging er van uit dat de inhoud van de pamfletten tot menige Indonesir was doorgedrongen. Wat nu te doen: zwijgen of antwoorden? Besloten werd, te antwoorden. In eerste instantie werd daartoe op 28 september in de Dierentuin te Djakarta, waar een kadervergadering plaatsvond van de op 15 augustus opgerichte Barisan Pelopor (het Voortrekkerskorps), een demonstratieve bijeenkomst belegd waar Soekarno, commandant van de Barisan Pelopor, en andere nationalisten op de inhoud van de afgeworpen pamfletten, speciaalook op de boodschap van van der Plas, ingingen - de belofte van 'een nieuw Indonesi' was, betoogden zij, vals, men had van een terugkerend Nederlands gezag slechts onderdrukking te verwachten. Soekarno eindigde er zijn toespraak met voor te stellen dat de algemene dienstplicht zou worden afgekondigd. Dat voorstel werd bij acelarnatie aangenomen en vervolgens trokken de kaderleden van de Barisan Pelopor en anderen in optocht, met de rood-witte vlag voorop, naar de residentie van generaal Harada, die een stuk waarin op invoering van de dienstplicht werd aangedrongen, in ontvangst nam. In tweede instantie volgde een veel grotere demonstratie welke op 8 november, de eerste verjaardag van de verklaring waarmee in '43 de in Tokio gehouden Groot-Oost-Azi-conferentie was geindigd, op het Ikada-plein (het vroegere Koningsplein) te Djakarta plaatsvond en die, conform een van de richtlijnen uit Singapore ('het nationale bewustzijn moet tot zo hoog mogelijke graad worden opgevoerd'), met veel zorg was voorbereid; daar had het hoofdkwartier van de Barisan Pelopor zich moeite voor gegeven. Er werd eerst op het Ikada-plein een stoet gevormd van, aldus het verslag in Asia Raya", 'duizenden mensen': afdelingen van de Barisan Pelopor uit Djakarta, leerlingen van scholen voor voortgezet onderwijs, groepen Indische Nederlanders (door Dahler en van den Eeckhout opgetrommeld), Chinezen, Arabieren, functionarissen van het tonarigoemi-stelsel van heel Java die in Djakarta in conferentie bijeen

Bouwer:

'Dagboek',

p. 281 (30 sept. 1944).

Tekst: NI, p. 598-99.

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

waren, jongeren uit Djakarta die bij generaal Koboehoe hun opwachting hadden gemaakt, 'en anderen, merendeels jonge mensen'.
'Helemaal vooraan stonden op een vrachtkar ... enige grote poppen, karikaturen van Churchill, Roosevelt en van der Plas. Daarop volgde een vrachtauto met twee personen er op. De een stelde Churchill voor die neerslachtig omlaag keek, de andere Roosevelt. Deze laatste had met bloed bevlekte kleren aan, zijn benen waren ingezwachteld en zijn gezicht was bleek ... Dan was er een klein paard dat een ezel moest voorstellen, met een kleed over zijn rug waarop te lezen stond: 'Ik kies partij voor de Geallieerden."

Soekarno sprak de gevormde stoet en de belangstellenden op de tribunes toe, aandringend op het brengen van offers. De stoet trok vervolgens ruim een uur in Djakarta rond en keerde toen op het Ikadaplein terug; daar werden 'de karikaturen der Geallieerden, poppen zowel als spotprenten, plechtig verbrand ... Het publiek applaudisseerde.' 1 Hoeveel aanwezigen waren er in totaal op het immense plein, waar anderhalf jaar eerder, toen de Poetera ten doop was gedragen, tweehonderdduizend mensen zouden zijn verschenen? Asia Raya zweeg er over.

*
Evenals in '43 het geval was geweest toen aan de Indonesirs 'deelneming aan het bestuur' in het uitzicht was gesteld, bleven na Koiso's verklaring van 7 september '44 de in de Buitengewesten genomen maatregelen achter bij die welke op Java werden getroffen. Op Sumatra geschiedde niet meer dan dat er, zoals reeds vermeld, in maart '45 bekend werd gemaakt dat een Centrale Adviesraad bijeen zou komen - de nationalisten kregen daarin slechts een kwart van de zetels; een van hun leden was de oud-voorzitter van de Gerindo, med. drs. A. K. Gani, die in '41 op Java op de achtergrond was geraakt en zich toen naar Sumatra had begeven waar hij in '43 door de Kenpeitai was gearresteerd - hij werd nu vrijgelaten om aan het werk van de Centrale Adviesraad te kunnen deelnemen, die overigens pas in juli in eerste

Vooral tegen van der Plas, een van de organisatoren van het o.m. op Nieuw-Guinea weer functionerend Nederlands-Indisch militair gezag, de Netherlands-Indies Civil Administration oftewel de Nica, werd de actie voortgezet; hij werd in januari '45 in de Djawa Sjimboen aangeduid als 'de Indo-Jood van der Plas'. (1. F. Jansen: 'Dagboek, 4 jan. 1945)
1

SOEKARNO

EN

HATTA

IN

DE

BUITENGEWESTEN

bijeenkwam. De rood-witte vlag en het Asia Raya waren op Sumatra toegestaan - dat was voortgevloeid uit de door de staf van de Japanse Zevende Legergroep opgestelde richtlijnen. Met die Zevende Legergroep had het bestuur van de marinegebieden (Borneo en de Grote Oost) niets te maken. Hier werden de residentieen gemeenteraden ietwat uitgebreid en werden ook meer Indonesirs bij het bestuur betrokken, maar bij dit alles werden de nationalisten op afstand gehouden. Pas toen in januari '45 een nieuwe commandant van de Nanjo-vloot was benoemd (een vloot waar niet veel van over was), werd een andere koers ingeslagen: op 29 april '45 (Hirohito's verjaardag) werd bekendgemaakt dat de rood-witte vlag en het Asia Raya waren toegestaan. Sterker nog: Soekarno kreeg verlof om Celebes en enkele Kleine Soenda-eilanden, Hatta om Borneo te bezoeken - zelfs de vooraanstaande posities die zij van '42 af op Java hadden bekleed, hadden hen niet in staat gesteld, zich ooit naar andere eilanden van de archipel te begeven. Eind april en begin mei '45 was Soekarno een week in Makassar (waar hij niet naliet, het graf van prins Diponegoro te bezoeken); hij werd er door een grote menigte verwelkomd die hem het Indonesia Raya toezong; door de inheemse hoofden werd hij evenwel koel ontvangen: dezen zagen hem als een stokebrand, wiens agitatorische actie een gevaar voor hun traditionele positie inhield. Niet anders ging het op de eilanden Bali, Lombok en Soembawa, waar hij injuni naar toe kon gaan: enthousiasme van de zijde van velen, vooral van jongeren, terughoudendheid van de kant van de bestuursaristocratie. Het is mogelijk dat zich bij het bezoek dat Hatta in mei aan Zuid-Borneo bracht, eenzelfde verdeeldheid voordeed, maar daarover ontbreken de gegevens, trouwens: Hatta miste Soekarno's oratorische gaven. Tot Sumatra werden zij niet toegelaten, niet omdat de nationalistische beweging daar zwakker maar juist omdat zij sterker was dan in de marinegebieden. Herhaaldelijk poogde Soekarno verlof voor een bezoek aan Sumatra te krijgen - het werd hem telkens door het Japans militair bestuur geweigerd op grond van de vrees dat, aldus een Japans stuk, 'de nationalistische beweging op Sumatra uit de hand zallopen en niet langer de door de autoriteiten voorgeschreven weg zal volgen.' 1
zittmg

*
I

Aangehaald door Kanahele, p. 223.

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

Welke maatregelen werden op Java na Koiso's verklaring genomen? Wij herinneren er aan dat er na Todja's toezegging in juni '43 ('deelneming aan het bestuur') adviserende colleges waren ingesteld: gemeentelijke adviesraden, residentie-adviesraden en de Centrale Adviesraad; dat drie Indonesirs tot resident waren benoemd; dat Indonesirs waren toegevoegd aan het bureau van het hoofd van het militair bestuur, en dat prof. Djajadiningrat benoemd was tot directeur voor Godsdienstzaken - een functie die hij injuli '44 had moeten neerleggen. De strekking van dit alles was geweest, een aantal Indonesirs voor te bereiden op het besturen of medebesturen, uiteraard steeds volgens Japanse richtlijnen en onder strikt Japans toezicht. Op die weg werd voortgegaan, maar de nieuwe maatregelen werden pas in december '44 afgekondigd. Er werd een Indonesir benoemd tot directeur van een tweede departement: Binnenlandse Zaken, en een ander tot directeur van een nieuw ingesteld departement: Inheemse Economie, terwijl bij alle overige departementen Indonesirs aangesteld werden tot adjunct-directeur. Dan werden aan de drie-en-twintig leden van de Centrale Adviesraad die door het hoofd van het militair bestuur waren benoemd, vijf toegevoegd.' Bovendien werd het aantal Indonesirs die als adviseurs van departementen fungeerden, uitgebreid tot negentien en werden die negentien samengebracht in een nieuw lichaam: het College van Adviseurs, voorgezeten door Soekarno, van welk college wij al in hoofdstuk 7 de deliberaties over de rijstvordering weergaven. Verder kregen van die adviseurs twee: Hatta en Raden Mas Ario Woerjaningrat (hoofdregent in het vorstendom Soerakarta), een bijzondere positie als 'speciale adviseur'. Voorts werden in acht van de veertien residenties waar een Japanner resident was, Indonesirs tot assistent-resident benoemd - bijna allen, evenals Woerjaningrat, leden van de bestuursaristocratie (en aan die acht werden in de loop van '45 nog zes toegevoegd). Tenslotte werd in maart '45 in Djakarta een Bestuursacademie ingesteld met een njarige en een tweejarige cursus; de eerste kon gevolgd worden door maximaal vijftig personen die al afgestudeerd waren of al een positie als hoofdambtenaar bezaten, de tweede door maximaal honderdvijftig die voorbereidend hoger onderwijs hadden genoten. Die academie werd op 29 april '45, Hirohito's verjaardag (zoals gewoonlijk dus), plechtig geopend; er waren twaalf hoogleraren: drie Japanners en negen Indonesirs, onder wie prof. Djajadiningrat en twee van de vier vroegere leiders van de Poetera: Dewantora en Mansoer.
1

In februari '45 werd het aantal benoemde

leden acht-en-dertig.

990

LATERE

BIJEENKOMSTEN

VAN

DE

CENTRALE

ADVIESRAAD

*
Zoals wij eerder weergaven, waren Harada en Koboehoe in '43 en '44 in het kader van hun pogingen om hun greep op Java te versterken, tot verschillende concessies aan de Chinezen, Arabieren en Indische Nederlanders overgegaan. Zo waren in oktober '43 vijf Chinezen tot lid van de Centrale Adviesraad benoemd. Die lijn werd doorgetrokken: de uitbreiding van het aantal benoemde leden van de raad gaf Koboehoe's opvolger Jamamoto, nu generaal-majoor, de gelegenheid om (in overeenstemming met de richtlijn: 'Er mag geen onderscheid worden gemaakt tussen inheemsen en bewoners van een ander ras') in de raad ook een Indische Nederlander (Dahler) en vertegenwoordigers van de Arabieren, de Ambonnezen en de Menadonezen op te nemen. Wat de werkzaamheden van de raad in de periode na Koiso's verklaring betreft, vermeldden wij al de buitengewone zitting die op II september '44 plaatsvond. De zesde gewone zitting werd in november '44, de zevende in februari en de achtste in juni '45 gehouden. De vragen die generaal Harada (en van april '45 af zijn opvolger, generaal Nagano) aan de orde liet stellen, waren alle variaties op dat ene thema: hoe kon de bevolking van Java in groter solidariteit aan de Japanse oorlogsinspanning steun verlenen? Harada nam aan dat de vorderingen welke de strijdkrachten van admiraal Nimitz en generaal MacArthur gemaakt hadden, de raadsleden bekend waren - pogingen om hen gerust te stellen ontbraken niet. Jamamoto deelde hun in november '44 mee dat Japan bezig was, 'de oorlogsproductie te verdubbelen' I, en Harada zei op 8 december '44, de derde verjaardag van Pearl Harbor, in een herdenkingstoespraak dat een capitulatie van Japan onder alle omstandigheden uitgesloten was ('wij zullen de wapens nooit neerleggen, al zou de oorlog honderd jaar duren' 2). In antwoord op de gestelde vragen opperde de Centrale Adviesraad verschillende voorstellen: unificatie van alle door de Japanners opgerichte militaire en semi-militaire korpsen (er kwam er integendeel n aparte bij, de Hizbullah), verhoging van de levensmiddelenrantsoenen (zij werden in feite verlaagd), opheffing van het verbod om levensmiddelen van de ene residentie naar de andere te vervoeren (het bleef gehandhaafd), betere voorzieningen voor de romoesja's (die verbetering bleef uit), uitbreiding van het onderwijs (daar ontbraken de middelen voor), verbetering van de relaties tussen de Djawa
I

Samenvattingen

Kan Po, p. 273.

A.v., p. 286.

991

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

Hokokai en de Masjoemi (die verbetering was bemoeilijkt doordat de Masjoemi een eigen strijdmacht had gekregen), voorbereiding van de

gehele bevolking op het voeren van een guerrilla (daartoe deden de Japanners al alles wat mogelijk was) - wij hebben nu slechts de belangrijkste voorstellen opgesomd. Zij hadden geen enkel effect op het militair bestuur. Vermeldenswaard dunkt ons nog dat generaal Nagano midden juni '45 (de Commissie tot Onderzoek der 'Onafhankelijkheid' was toen gevormd en aan het werk) persoonlijk verscheen bij de opening van de achtste zitting van de raad en dat hij toen een toespraak hield waarin hij, onder verwijzing naar het feit dat op Tarakan werd gevochten (de strijd was daar praktisch al ten einde), betoogde, 'dat het gehele volk van Indonesi moet opstaan om het land te verdedigen.' 1 Het was in die zitting dat de raad adviseerde, dat 'gehele volk' op het voeren van een guerrilla voor te bereiden en dat de leden van de raad bij monde van hun voorzitter, Soekarno, eerst een speciale eed aflegden en vervolgens een 'motie van vastberadenheid' aannamen. De eed luidde:
'Wij zweren hierbij dat wij, om de uiteindelijke overwinning te behalen en in het belang van de opbouw van een bloeiende staat Indonesi, welke deel zal zijn van de op rechtvaardigheid gebaseerde Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer, de gehele bevolking van Java op haar zware verplichtingen zullen wijzen om, met terzijdestelling van het eigenbelang, de wensen van de militaire opperbevelhebber tot het uiterste in te willigen.' 2

De tekst van de motie was:


'Overwegende dat de Geallieerden in de vorm van de Netherlands-Indies Civil Administration een koloniale regering in het vooruitzicht stellen die tot de verdeling van ons als oorlogsbuit gezien land wilovergaan juist op het moment dat wij bezig zijn met de opbouw van een onafhankelijke staat, zijn wij vastbesloten om te midden van het gekletter der wapenen bij de keuze tussen vrijheid en onderdrukking trouw te blijven aan ons standpunt: onafhankelijk zijn of sterven.'?

Er was tussen de speciale eed en de 'motie van vastberadenheid' een opmerkelijk verschil: in de motie werd Japan met geen woord genoemd - men zou haar kunnen zien als een uitspraak dat diegenen die haar met algemene stemmen aannamen, vastbesloten waren, een onafhankelijk
1 A.V.,

p. 340.

2 A.V.

3 A.V.,

p. 342.

992

HET

COLLEGE

VAN

ADVISEURS

Indonesi ook dan te verdedigen wanneer de bondgenoot Japan hun was komen te ontvallen.

*
Het in december '44 ingestelde College van Adviseurs hield zich, zoals uit hoofdstuk 7 bleek, eind van die maand en in januari en februari '45 uitgebreid bezig met een bij uitstek belangrijk onderwerp: de rijstvorderingen, de rijstdistributie en de misstanden die zich daarbij hadden ontwikkeld. Het college werd het toen eens over twee voorstellen: de rijstpellerijen, de meeste eigendom van Chinezen, moesten genationaliseerd worden en de padi-prijs moest worden verhoogd. Het eerste voorstel werd door het Japans militair bestuur afgewezen (nationalisaties kwamen ook in Japan niet voor en de militaire autoriteiten dachten er niet aan, de voor het bestuur zo belangrijke vermogende Chinezen voor het hoofd te stoten), het tweede voorstel leidde tot een aanzienlijke verhoging van de padi-prijs maar deze maakte, zoals wij in hoofdstuk 7 opmerkten, de aanplant en de aflevering van padi voor de landbouwers niet aantrekkelijker omdat zij voor het meerdere geld dat zij ontvingen, niets konden kopen dat voor hen waarde had. Naast zijn vraag met betrekking tot de padi-verkoop legde het hoofd van het militaire bestuur, Jamamoto, in december aan het College van Adviseurs nog een. tweede vraag voor: hoe kon het gebruik van de Indonesische taal bevorderd worden? Ter voorbereiding van het antwoord werd een subcommissie benoemd met Hatta, die zich van '42 af zoveel moeite had gegeven als lid van de toen ingestelde Komisi Bahasa Indonesia, als voorzitter. Zijn subcommissie stelde voor, een officieel College voor de Indonesische Taal op te richten en dat College samen met de Djawa Hokokai een Indonesisch Taalcongres te laten organiseren; oprichting van het College werd bepleit omdat gebleken was dat de onder het (door een Japanner geleide) Kantoor voor Onderwij szaken 1 geplaatste Komisi niet opschoot. Van de Komisi traden twee Japanners die het Indonesisch nauwelijks meester waren, als voorzitter en vice-voorzitter op en zij stonden, zei Hatta, 'zeer onverschillig tegenover de werkzaam1 Dat Kantoor ressorteerde Zaken - in de Nederlandse geweest.

op zijn beurt onder het departement van Binnenlandse tijd was er een departement van Onderwijs en Eredienst

993

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

heden van de Komisi ... Ofschoon ze steeds uitgenodigd zijn, hebben ze nog nooit een vergadering bijgewoond' J - wl hadden zij bewerkstelligd dat de Komisi nauwelijks fondsen had gekregen: op haar bureau was nu maar n typiste werkzaam. Aan de twee voorstellen van Hatta's subcommissie voegde prof. Soeporno (sinds '42 adviseur bij het departement van justitie) een derde toe: het militair bestuur moest opdracht geven, 'alle nog geldige regelingen die in het Nederlands gesteld zijn' (de wetboeken voor burgerlijk en handelsrecht bijvoorbeeld), in het Indonesisch te vertalen. Geen van de voorstellen werd door het militair bestuur overgenomen. Alsof het vraagstuk van de padi-verkoop niet al gecompliceerd genoeg was, werden midden januari' 45 aan het College van Adviseurs ng twee vragen voorgelegd die in het economisch vlak lagen: de eerste was, 'hoe de goederenprijzen beter geregeld konden worden' (vermoedelijk werd het probleem van de zwarte markt-prijzen bedoeld), de tweede, welke voorbereidende maatregelen nodig waren voor 'een toekomstige oplossing van de agrarische kwestie' (vermoedelijk werd het tekort aan landbouwgronden bedoeld) - die eerste vraag moest binnen twee weken beantwoord worden, voor de beantwoording van de tweede kreeg het college een half jaar de tijd. Welke antwoorden het gaf, is niet bekend. Is het nog aan die tweede vraag toegekomen? Dat is twijfelachtig. In elk geval kregen de Adviseurs begin april een vraag voorgelegd waarvan de beantwoording geen uitstel kon lijden: de vraag namelijk, hoe de Commissie tot Onderzoek van de 'Onafhankelijkheid' kon worden samengesteld, tot welker instelling het Japans militair bestuur nu, meer dan zes maanden na de verklaring van ministerpresident Koiso, had besloten. Het beraad van het College van Adviseurs alsmede de samenstelling en de werkzaamheden van de onderzoek-commissie verdienen ten volle de aandacht, maar het lijkt ons zinvol, eerst in te gaan op de stemming in Indi, vooral op Java, die de achtergrond vormde van alle voorbereidingen om de toegezegde 'onafhankelijkheid' als een geschenk van de bezetter te aanvaarden.

College van adviseurs: Verslag van de vergadering van 27 december I944, p. 5 (IC,

36604).

994

Anti-japanse

stemming

Vertrouwend dat de Japanners hun de gelegenheid zouden geven, tot de vorming van een eigen onafhankelijk Indonesi over te gaan, hadden, zoals uit hoofdstuk 3 bleek, talrijke politiek-bewuste Indonesirs in '42 de komst der Japanse troepen begroet - het was in hun rijen spoedig tot teleurstelling gekomen, omdat de Japanse militaire besturen de zaken volledig in eigen hand hielden, zij het dat zij de onder de residenten werkzame inheemse bestuurders handhaafden. Op het hogere bestuursniveau werden de eerste Indonesirs pas in oktober '43, na ruim anderhalf jaar bezetting dus, als uitvoerende krachten ingeschakeld, zulks louter op Java, waar n Indonesir directeur werd van een departement en drie tot resident werden benoemd. Zeker, in '42 waren op Java aan de door Japanners geleide departementen Indonesirs als adviseurs toegevoegd, maar hun invloed was beperkt. Trouwens, ook die Indonesische departementsdirecteur en de drie residenten hadden de aanwijzingen van het militair bestuur op te volgen. De vorming van de Centrale Adviesraad had die gevoelens van teleurstelling eerder versterkt dan verzacht: de betekenis van die raad, elke politiek-bewuste Indonesir wist het, was veel geringer dan die van de onder het Nederlands bewind fungerende Volksraad. De brede massa in Indi was weer om andere redenen teleurgesteld: al die miljoenen eenvoudigen die van het leven niet meer hadden leren verwachten dan dat zij voldoende te eten zouden hebben en zich af en toe een nieuw kledingstuk zouden kunnen aanschaffen, hadden hun bescheiden levensstandaard geleidelijk zien dalen. Er kwam van eind '43 af een groot tekort aan voedsel en de prijzen die daarvoor en voor textielgoederen op de zwarte markt werden gevraagd, konden slechts weinigen betalen. Honger werd hongersnood - de zwaksten in de samenleving stierven, op Java niet bij tien- maar bij honderdduizenden. Daar kwam nog bij dat andere honderdduizenden voor korte of lange, zelfs voor onbeperkte tijd als romoesja's werden weggevoerd - wat men ter plaatse zag van de wijze van behandeling dier romoesjas, deed het ergste vermoeden met betrekking tot het lot van diegenen die waren weggevoerd en van wie men nadien nauwelijks meer iets hoorde. Trouwens, wat men van het optreden van de meeste Japanners waarnam of hoorde, was even stuitend - voor de in de propaganda ten gunste van de 'Groot-Oost-Aziatische Welvaartssfeer' voortdurend gevleide 'jongere broer' ontpopte de 'oudere broer' zich vrijwel steeds als een harde en arrogante meester die voortdurend eerbetoon eiste en niet karig was met

995

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

fysieke straffen. Die straffen waren, aldus de Japanners, opvoedkundig bedoeld - een van de Japanse afdelingshoofden van het hoofdbureau der Staatsspoorwegen te Bandoeng zei eens op een bijeenkomst van het gehele Indonesische personeel: 'Om jullie wakker te houden, worden jullie af en toe afgeranseld. Jullie hebt driehonderd jaar onder de Hollanders geslapen en wij, jullie oudere broers, zijn hier om jullie wakker te schudden.' I In vroegere hoofdstukken gaven wij er al voorbeelden van dat Indonesirs steeds negatiever over de Japanse bezetter waren gaan denken, zich althans jegens de beweringen van de Japanse propaganda met scepsis hadden opgesteld. In '42 werd op Java op het hoogtepunt van de AAAactie rondverteld dat de drie A's, welke aangaven dat Japan het Licht, de Beschermer en de Leider van Azi was, de afkorting waren van heel andere begrippen: Awas Ada Amerika ('Pas op, Amerika is er nog') of Asia Akan Ambroek ('Azi staat op het punt ineen te storten'); ook werd wel een veelzeggend rijmpje doorgegeven: Asia Raya, Nippon Kaya, Asia Paya - 'Groot-Azi' was de leus, 'Rijk Japan' en 'Armzalig Azi' (men zei ook wel: Indonesia Paya, 'Armzalig Indonesi') waren de werkelijkheid. Voor de Japanse parolen bleef; aldus een Nippon-werker die in '42 'vele malen', zo schreef hij later, de stads-kampongs van Djakarta introk 'teneinde de stemming van de bevolking te peilen', 'de gewone kampongbevolking van oudere leeftijd' (niet dus de jeugd) 'vrijwelongevoelig ... De voornaamste klachten waren die betreffende gebrek aan voeding en kleding' - 'al in '42', schreven wij in hoofdstuk 7. Wij vervolgden toen met weer te geven wat Bouwer in Bandoeng in oktober '43 van een Indonesische vriend had gehoord, werkzaam op de vertaalafdeling van het hoofdbureau der Staatsspoorwegen:
'Vele Indonesirs die in het begin van de Japanse bezetting hard schreeuwden: 'Nooit meer terug onder de Hollanders!', vragen nu: 'Wanneer komt het einde? Wanneer komt de Nederlandse regering weer terug?' Voornaamste oorzaken: slechte betaling, slechte behandeling (slaag en nog eens slaag).'

Vijf maanden later, in maart '44 was, eveneens in Bandoeng, het refrein van een van de door de Japanners voorgeschreven (en door Soekarno aanbevolen) 'haatliederen': 'Hantjoerkanlah, moesoeh kita, itoelah Inggris dan Amerika!' ('Vernietigt onze vijanden Engeland en Amerika!') door 'de bevolking', aldus Bouwer, veranderd tot: 'Hantjoerkanlah, bola merah!
1

Bouwer: 'Dagboek', p. 200 (18 okt. 1943).

996

'KOM

GAUW,

AMERIKA!'

Datang Lekas, Amerika!', oftewel: 'Vernietigt de rode bol! Kom gauw, Amerika!' Dit zijn enkele momentopnamen die wij al vermeldden. Zijn door de Japanners ooit algemene, op veler inlichtingen gebaseerde overzichten van de stemming der verschillende bevolkingsgroepen opgesteld, te vergelijken met de Stimmungsberichte van het Generalkommissariat zur besonderen Verwendung en de Meldungen aus den Niederlanden van de Sicherheuspolizei und SDdie bezet Nederland gekend heeft? Wij weten het niet. De Japanners waren zozeer van hun eigen superioriteit overtuigd en hun administratie was zo slordig, dat het heel wel mogelijk is dat zij die overzichten niet hebben gemaakt; hoe dat zij, er zijn er geen bewaard gebleven en als gevolg daarvan kunnen wij niet anders doen dan de verdere momentopnamen die ons bekend zijn, weergeven. Van de streek bij het Tobameer in Noord-Sumatra dan weten wij dat, toen de daar eerst in een gevangenis genterneerde Nederlanders in december '42 met een vrachtauto naar een interneringskamp bij Medan werden overgebracht, bij een kruispunt waar de vrachtauto een tijd moest wachten, 'tientallen Batakse mannen die op de sau/ahs werkten, naar ons (kwamen toelopen)', aldus een Nederlandse bestuursambtenaar, 'om met ons te praten. Ze zeiden dat ze verlangden naar de vroegere toestand en vroegen uitdrukkelijk naar de komst van de Amerikanen.' 1 Uit de Noordelijke Molukken, nl. met betrekking tot Halmaheira, hebben wij een geheim Japans rapport d.d.sjuni '44, afkomstig van de staf van de er gelegerde Japanse infanterie-divisie. Wij citeren: 'De inheemsen hier op Halmaheira zijn over het algemeen tot medewerking geneigd maar er zijn tekenen van anti-Japanse gevoelens onder diegenen die in hun hart de terugkeer van het oude Nederlandse bestuur wensen vanwege de tekorten aan goederen en het vorderen van rornoesja's, waardoor het openbare leven onder druk komt te staan en moeilijkheden geschapen worden die koren zijn op de molen van de Amerikaanse en Britse propaganda. Over het algemeen zijn de Indonesirs niet vijandig. Zij zijn eenvoudige lieden en geloven in het keizerlijk leger als ware het een leger van goden ... Maar er zijn er onder de inheemse bestuurders die nog steeds loyaliteit voelen jegens Nederland ... Bestuurders zijn dat die propaganda hebben gemaakt voor de vroegere regering, zeggend dat Nippon en zijn bondgenoten verslagen zullen worden . . . . Hoewel er onder de bevolking vele bezwaren bestaan tegen het wanbestuur waaraan zij drie-en-een-halve eeuwonderworpen was, zijn er kennelijk toch nog

J.J. van de Velde: Brieven

uit Sumatra, p. I06.

997

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK
I

vele inheernsen

die naar het verleden

hunkeren.'

Wat ons van Japanse uitlatingen over de stemming op Java bekend is, wijst in dezelfde richting. Wij vermeldden al het merkwaardig openhartig artikel in de Djawa Sjimboen, waarin, aldus dr. Jansen, eind november '44 te lezen stond, 'dat onder de hogere ambtenaren nog steeds pro-Nederlandse gevoelens heersen' en dat 'de massa van het volk' door Koiso's verklaring 'onberoerd is of alleen maar denkt dat iedereen weer eten en kleren zal krijgen.' Zo ook Maeda's medewerker Nisjijima die in dezelfde maand te Djakarta op een vergadering van Indonesische vrouwen zei, 'dat volgens zijn bevindingen voor het gewone volk niet het Vrije Indonesi een brandend probleem is, maar hoe men aan zijn bordje rijst komt.' 2 Zes maanden later, in mei '45, was de Djawa Sjimboen opnieuw opvallend openhartig - dr. Jansen tekende er de bekentenis uit aan dat de Japanse propaganda had gefaald, 'de schaduw van Nederland is blijven hangen.'3 Nu de momentopnamen met uitlatingen van Indonesirs. Twee ontlenen wij aan dr. Jansens dagboek. De eerste: Jansen kon in de periode waarin hij van het 'radiokamp' uit nog enige bewegingsvrijheid had, enkele malen een gesprek voeren met prof. Djajadiningrat, het vroegere lid van de Raad van Nederlands-Indi, die hij als secretaris van die raad goed had gekend; na een van die gesprekken tekende hij op IQ mei '43 aan: 'Het ene Aziatische gezin betekent volgens Dj. dat de Indonesirs de bedienden mogen zijn in het Japanse huis. Zij worden gebrutaliseerd en als vuil behandeld ... Dj. is nu overtuigd van de Geallieerde overwinning en hij verlangt er naar.' Nu de tweede momentopname: in september '44 werd ook bij het 'radiokamp' de rood-witte vlag gehesen. 'Geef mij rood-wit-blauw maar, zei de kokki.' 4 Wellicht nog tekenender is een geheel in de Javaans-bijgelovige sfeer passende gebeurtenis die zich korte tijd eerder, vermoedelijk begin juli, in Bandoeng afspeelde en waarbij een vijftienjarige Indisch-Nederlandse jongen aanwezig was. Hij had, zo gafhij die gebeurtenis in '8r weer, een grote oploop van mensen gezien, 'meest vrouwen en kinderen', die bij een dikke denneboom stond welke aan de voet een diep gat had.
'Volontzag hoorde ik hoe enige vrouwen opgewonden spraken over vier ka-

I Vertaling vvan een Japans document: 'Beginselen voor de behandeling van de inheemsen', op 5 juni '44 uitgegeven door de staf van de jzste Japanse divisie, p. I, 4 (ARA, Call. v.d. Plas, Blo). 2 Verslag d.d. 9 nov. 1944 in NI, p. 565. > L. F. Jansen: 'Dagboek', 25 mei 1945. 4 A.v.,7 nov. 1944.

'GEEF

MIJ

ROOD-WIT-BLAUW

MAAR'

bouters die uit dat donkere gat te voorschijn waren gekomen, maar na enkele ogenblikken weer waren gevlucht. De vier kabouters waren allen gekleed in lange broek, jas en met een hoge puntmuts. De eerste kabouter ... was gekleed in fel oranje, de tweede in rood, de derde in wit en de laatste in helder blauw. Ze vertelden aan enkele mensen dat zij, onder de grond lopend, helemaal van Holland waren gekomen om de boodschap over te brengen van de Hollandse regering voor het komende bevrijdingsplan.' 1 Natuurlijk trok die grote oploop spoedig de aandacht:

'De Japanse Kenpeitai kwam in een aantal voertuigen aan en enige vrouwen, die als eersten het verhaal hadden verspreid, werden meegenomen naar het politiebureau ... De menigte werd uit elkaar gejaagd.' 2
\

Meer momentopnamen hebben wij niet. Slechts heel weinige hebben wij dus kunnen weergeven, maar zij wijzen, wat de hoofdzaak betreft, alle in dezelfde richting: dat de brede massa in toenemende mate haakte naar de terugkeer van haar vooroorlogs levenspeil en dus naar het einde van de Japanse bezetting. Geen enkel gegeven is ons bekend dat in een andere richting wijst, en evenzo geen enkele momentopname.

De nationalistische leiders raken gesoleerd


Deze groeiende afkeer van de Japanners heeft onvermijdelijk spanningen doen ontstaan tussen enerzijds de brede massa en anderzijds diegenen die de harde maatregelen van de bezetters uitvoerden, de inheemse bestuurders dus, en afortiori diegenen die die maatregelen aanprezen en, in het algemeen, Japan verheerlijkten. In de gehele archipel had niemand zich een ijveriger propagandist betoond dan Soekarno. Hij is, wij zijn er van overtuigd, op Java van meet af aan door een flink deel van de inheemse bestuursaristocratie als een gevaar beschouwd. Generaties lang was die bestuursaristocratie vr alles bedacht geweest op het bewaren van wat 'rust en orde' heette - handhaving daarvan was Uiteraard bevond 'de Hollandse regering' zich in juli '44 nog in Londen. Het kan zijn dat de berichten en geruchten die de ronde deden over de landingen der Geallieerden in Normandi tot de beschreven gebeurtenis (waarvan dr. Jansen op I9 juli '44 in zijn dagboek melding maakte) bijgedragen hebben. 2 Piet Hbner in Moesson, XXV, Ir.
1

999

DE AANLOOP

TOT DE REPUBLIEK

voorwaarde voor het behoud van haar eervolle en lucratieve posities. Het Japanse bestuur bracht haar zware slagen toe: regenten werden afgezet of overgeplaatst, zij verloren de belangrijke bevoegdheid om dorpshoofden voor het leven te benoemen, zij raakten het toezicht op kiaji's, oelama's en moskeepersoneel kwijt en zij moesten, elk in het eigen regentschap, de aanwezigheid dulden van grote nieuwe korpsen als de Keibodan en de Seinendan. sommigen ook van de Barisan Pelopor, de Barisan Brani Mati, de Peta en de Hizhullah. Dat alles betekende onrust in het heden en mogelijk nog groter onrust in de toekomst. Dan waren er de duizenden 'zingende torens', die de lucht vervulden met opzwepende berichten en commentaren - nooit opzwepender evenwel dan wanneer de bezwerende stem weerklonk van Soekarno, wiens eenvoudige woorden, wiens simpele beelden door een ieder begrepen konden orden. Van alle daardoor geschapen onrust en van het feit zelf dat tallozen, vooral jongeren, althans in '43 in de ban geraakten van die charismatische figuur, had de bestuursaristocratie een haast natuurlijke afkeer. Evenmin als iemand anders konden haar leden de toekomst voorzien - verscheidenen onder die leden (voor de Javaanse vorsten gold hetzelfde) moeten het wel als onvermijdelijk zijn gaan zien dat de nationalistische beweging vroeg of laat de sterkste beweging zou worden. Was het dan niet ver- standig zich aan te passen? De inheemse bestuursaristocratie had veel te bieden: haar ervaring, haar relaties, vooralook haar in de Javaanse cultuur geworteld prestige dat, zeker, tijdens de bezetting was aangetast maar geenszins was verdwenen. Wij schreven dat tallozen, vooraljongeren, 'althans in '43' in Soekarno's ban geraakten. In dat jaar was zulks inderdaad een feit. Bouwer kreeg er in Bandoeng de nodige berichten over, toen daar begin juli een 'anti-Geallieerde week' werd gehouden, in welk kader Soekarno (naar wij aannemen: voor het eerst) een grote toespraak kwam houden. 'De gemoederen', noteerde de ondergedoken journalist,
'zijn enige dagen zeer verhit geweest, hetgeen geleid heeft tot ernstige antiEuropese excessen. Met stokken gewapende benden opgeschoten jongens, in zulke dagen de gevaarlijkste wezens, trokken door de stad en hieven in de straten spreekkoren aan op het thema 'Dood aan de Belanda's !!!' De 7Jahaja schatte het aantal Indonesirs, dat de meeting op het Raceterrein bijwoonde, op negentigduizend. Ir. Soekarno sprak enige woorden in het Soendanees en had zijn toehoorders daarmee onmiddellijk op zijn hand.' 1

Bouwer: 'Dagboek', p. 174 (7 juli 1943).

1000

DE

BESTUURSARISTOCRATIE

BEDREIGD

Men bedenke daarbij dat Soekarno, in '43 het woord voerend, voorzitter was van een beweging welke zich naar buiten als zuiver-Indonesisch kon voordoen: de Poetera. Begin '44 was het met haar afgelopen - de toespraken die hij in '44 hield, vonden plaats onder de auspicin van de nieuwe organisatie met haar Japanse naam: de Djawa Hokokai. Ook was' 44 het j aar waarin de brede massa ernstiger nog dan tevoren te lijden kreeg onder het voedseltekort en het oproepen van romoesja's. Nu mag erkend worden dat Soekarno er in zijn toespraken vooral naar streefde, zijn hoorders op te wekken, ja te smeden, tot een voor de toekomst noodzakelijke eenheid, dat hij menigmaal zei dat Indonesi's welzijn de enige factor was die hem had doen besluiten zich achter Japan te scharen [, en dat hij, de waakzaamheid van de Japanse censuur ten spijt, er eveneens menigmaal in slaagde, in zijn tekst formuleringen op te nemen (wij gaven er al voorbeelden van) die voor een goede verstaander een nauwelijks verhulde kritiek inhielden op het Japanse wanbeheer." Zijn gehoor evenwel bestond niet steeds uit louter goede verstaanders en in elk geval bleef, als Soekarno ergens een toespraak hield, het feit bestaan dat dat gehoor een grote Amerikaanse auto zag voorrijden (telkens weer een tribuut aan wat Amerika op industriegebied vermocht), waaruit Soekarno en een zwaar gedecoreerde Japanse officier te voorschijn kwamen die zich samen naar het spreekgestoelte begaven, de Indonesir als het ware bewaakt door de Japanner met zijn slepend samoerai-zwaard.
I Op die twee factoren heeft Legge gewezen in zijn biografie van Soekarno, nl. op de pag.'s 175-76. 2 Bouwer, die regelmatig Asia Raya las, trof ook in dit blad enkele anti-Japanse uitingen aan: bijdragen van een Indonesische kroniekschrijver, 'Bang Bedjat' ('Het invalide vrindje'), die z.g. gesprekken weergaf met zijn 'oudere vriend' (een duidelijke toespeling op Japan), 'Bang Mentok ('De volgevreten vriend'). In juli '44, kort na Todjo's bezoek, klaagde Bang Bedjat: 'Bang Mantok vraagt altijd alles wat van mij is en ik moet alles maar geven, maar als ik eens wat aan Bang Mantok vraag, doet hij net of hij het niet gehoord heeft.' (Bouwer: 'Dagboek', p. 264 (19 juli 1944)) Eind juli gaf Bang Bedjat zijn 'oudere vriend' 'een paar duidelijke hints ... dat hij veel te knap is in het liegen en tenslotte toch tegen de lamp moet lopen' (a.v., p. 267 27 juli 1944)), en een klein jaar later, eind juni '45 (de Commissie tot Onderzoek der 'Onafhankelijkheid' was druk aan het werk), schreef Bang Bedjat: 'Als iemand je huis binnendringt, wie dan ook, en zich met je zaken wil bemoeien, werkt je hele familie mee om die iemand eruit te smijten. Dt is vrijheid! Dt is onafhankelijkheid!' (a.v., p. 349 (I juli 1945)) Men kan hier kritiek in lezen op het feit zelf dat die commissie zich had laten instellen en aan het werk was gegaan - die kritische stemming leefde, zoals straks blijken zal, ook bij anderen, vooral bij jongeren, en werd ook in redactionele beschouwingen in Asia Raya geuit, waaraan enkelen van die jongeren als redacteur verbonden waren.

1001

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

Die Japanner vertegenwoordigde de bezettende macht en slechts in aanwezigheid van die macht kon Soekarno spreken. Met betrekking tot de belangstelling voor zijn toespraken in '44 en '45 en de mate van instemming daarmee hebben wij slechts twee gegevens, waarvan wij er al n weergaven: dat, in tegenstelling tot wat eerder gebeurd was, over de anti-Geallieerde (en anti-van der Plasj-demonstratie die op 8 november '44 in Djakarta plaatsvond, geen enkel cijfer werd gepubliceerd. Op het tweede gegeven heeft Dahm gewezen: dat, toen Soekarno, begin mei '45 van Makassar naar Java teruggekeerd, in Soerabaja de menigte die hem begroette, met opgestoken armen voorging in het uitroepen van 'Dai Nippon Banzai!' blijkens de foto die in de pers verscheen, vrijwel een ieder de armen omlaag hield - Dahm noemt dat gebeuren 'symptomatisch',' Dezelfde historicus heeft voorts .de uitlating weergegeven van een Batakse predikant die de gehele bezettingstijd in Djakarta doorstond. 'Waarlijk', aldus deze,
'de daden en het optreden van onze leiders hebben zeer teleurgesteld. Met zijn allen waren zij niet meer dan ... een werktuig in de handen van het Japans bestuur dat hen naar believen gebruikte. Tenslotte'

(en met dat woord wordt, dunkt ons, de situatie ingeleid die in '44-'45 ontstond)
'kwam in ons hart de vraag op: In hoeverre kunnen zij eigenlijk de naam van het volk gebruiken en zich 'leiders' noemen? Is het niet als leiders hun plicht, de rechten en de eer van het volk te verdedigen, opdat het niet door vreemdelingen overheerst en gekwetst wordt?' 2

Die uitspraak wordt bevestigd door een uitlating van Dewantoro. Hij voerde midden juni '45 het woord in de achtste zitting van de Centrale Adviesraad, welnu: een van Bouwers vaste informanten, de Indonesische ambtenaar van de Staatsspoorwegen, was naar Djakarta gegaan om 'uit nieuwsgierigheid' eens zulk een zitting bij te wonen en hij zei na terugkeer naar Bandoeng aan Bouwer dat Dewantoro, zo noteerde Bouwer, 'een bom in de raad (had) gegooid' toen hij zei: 'In de ogen van de bevolking is de naam van al ziJn leiders' (wij cursiveren) 'al naar de maan, daarmee' (en nu is Bouwer aan het woord)

Dahm: Sukarnos Kampf, p. 317.

Pak Pahan, aangehaald in a.v., p. 303.

1002

KRITIEK

OP

SOEKARNO

EN

DE

ZIJNEN

'scherpe kritiek oefenend op het gedrag en de algemene levenswijze der nationalistische leiders en op de betrekkelijke luxe die zij en hun Japanse vriendjes nog genieten, in tegenstelling tot de van honger haast omkomende, in lompen gehulde kleine man. Deze woorden (de grootste waarheid die ik in de hele bezetting door een Indonesische 'Ieider' heb horen verkondigen) zijn uiteraard niet opgenomen in het verslag dat de TJahaja ons van de beraadslagingen heeft voorgezet.'
1

*
Nemen wij aan dat Dewantoro's uitspraak globaal gesproken juist is geweest, dan lijkt de veronderstelling gewettigd dat 'de bevolking', door hem aldus aangeduid, in twee groepen is uiteengevallen: ouderen die berustten, en jongeren ('pemoeda's' in het Indonesisch) die het beleid van de nationalistische leiders niet alleen met teleurstelling gadesloegen maar in wie ook, gegeven hun grotere onstuimigheid, de wens groeide om iets te doen. Vermoedelijk waren het aanvankelijk slechts kleine groepen in wie die wens tot duidelijke denkbeelden leidde. En denkbeeld was: in algemene opstand komen tegen de Japanners (het staat vast dat dit denkbeeld een van de factoren is geweest die in februari' 45 tot de rebellie van het Peta-bataljon in Blitar leidde), een ander: pressie uitoefenen op de leiders opdat dezen niet de 'onafhankelijkheid' als een geschenk uit Japanse handen zouden aanvaarden, maar zelf een echte onafhankelijkheid zouden uitroepen, of, zoals Bang Bedjat in juni '45 in Asia Raya schreef: 'Als iemand je huis binnendringt, wie dan ook' (wij cursiveren), 'en zich met je zaken wil bemoeien, werkt je hele familie mee om die iemand eruit te smijten. Dt is vrijheid! Dt is onafhankelijkheid!' Enkele dagen later, begin juli, stond in een redactioneel artikel in Asia Raya hetzelfde te lezen: 'De Indonesische pemoeda's willen geen gebouw op vervuilde grond oprichten maar wensen het vuilnis te verwijderen, voordat dat trotse en nieuwe bouwselontstaat.' 2 Asia Raya had een Japanse hoofdredacteur - aannemelijk is dat wie zo schreef, of liet schrijven, zich verzekerd wist van de steun van invloedrijke Japanners. De door ons al genoemde Amerikaanse historicus Benedict R. O'Gorman Anderson die in. zijn in '72 verschenen boek Java in a Time of

Bouwer: 'Dagboek', p. 347 (21 juni 1945).

Aangehaald in Dahm: Sulearnos Kampf,

p. 318.

103

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

Revolution aan die jongeren een bepalende rol heeft toegeschreven bij het uitroepen van de Republiek (wat daarvan waar is, komt nog aan de orde)', heeft drie groepen onderscheiden die zich alle drie in Djakarta formeerden en de beschikking hadden over een eigen centrum. De eerste van die drie bestond uit studenten van de Medische Hogeschool die sinds de heropening van die instelling in '43 van een geest van verzet hadden getuigd. Bij die heropening hadden zij geprotesteerd tegen het Japanse voorschrift, zich te laten millimeteren - zij waren de colleges gaan boycotten met als gevolg dat twintig hunner gearresteerd en een maand vastgehouden werden; toen zij vrijkwamen, bleek dat sommigen door de Kenpeitai ernstig mishandeld waren. Die geest van verzet leefde ook bij vroegere studenten van de Technische Hogeschool te Bandoeng, van wie een deel weigerde de studie te hervatten. Van de studenten te Djakarta kwamen, aldus Anderson, velen sterk onder de invloed te staan van Sjahrir" - wij herinneren er aan dat, zoals in hoofdstuk 4 vermeld, Soekarno in '45 vijf studenten die hij als volgelingen van Sjahrir kende, op bezoek kreeg die hem de scherpe vraag stelden hoe hij zijn medewerking aan de romoe.ga-inzet nog kon verantwoorden, waarop hij zou hebben geantwoord: 'Als ik duizenden moet opofferen om miljoenen te redden, dan zal ik dat doen. Als leider van dit land kan ik mij de luxe van gevoeligheid niet veroorloven.' Andersons tweede groep ontstond rond een centrum dat in '42 door de Japanse propagandadienst was opgericht, de Asrama Angkatan Baroe Indonesia ('School van de Nieuwe Generatie van Indonesi'); die Asrama was het werk geweest van de Japanner Sjimizoe die in het kader van de door hem bedachte AAA-actie de speciale opdracht had gekregen, Indonesische jongeren voor Japan te winnen. Zijn Asrama was na de beindiging van de AAA-actie blijven bestaan en in de groep die er in latere jaren de lessen volgde (een groep waartoe vooralook oud-studenten van de opgeheven Rechtshogeschool behoorden), waren vooral twee jongeren: Chaeroel Saleh en Soekarni, naar voren gekomen. De groep had belangrijke connecties met Indonesirs die in de jaren '20 en '30 een rol hadden gespeeld in de Indonesische jeugdbeweging op Java; enkelen dezer waren journalist geworden en konden van die functie uit inlichtingen aan de groep doorgeven; vooral gold dat voor Adam Malik, die werkzaam was bij de Indonesische afdeling van het Japanse persbureau Domei; van wat daar op de telexapparaten binnenkwam, werd door Domei
I Andersons studie is onze voornaamste gedeelte volgt, 2 Anderson, p. 40.

bron voor hetgeen

verder in dit hoofdstuk-

1004

DRIE

JONGERENGROEPEN

maar een klein deel aan de pers op Java doorgegeven - Malik kon mr meedelen. De vorming van Andersons derde groep was het werk geweest van schout-bij-nacht Maeda. In oktober' 44, kort na de Koiso-verklaring dus maar nog voordat deze op Java tot concrete maatregelen had geleid (die kwamen er pas in december), had Maeda een Asrama Indonesia Merdeka opgericht ('School van het Vrije Indonesi'), waarvan hij de supervisie had overgelaten aan de al eerder genoemde Nisjijima en een tweede assistent. Erwaren twee Indonesische directeuren: mr. Achmed Soebardjo, die in de jaren '20 in Nederland had gestudeerd, daar bestuurslid was geweest van de Perhimpoenan Indonesia en van eind '42 af als adviseur van Maeda had gefungeerd, en de wat jongere Wikana, die in de Gerindo nauw had samengewerkt met Amir Sjarifoeddin, de in '45 nog in de gevangenis te Malang opgesloten voorman van die groepering. Wikana werd door de Kenpeitai voor een communist gehouden - nu, dat betekende weinig, want zij zag, zoals bleek, ook Soekarno en Hatta als communisten. Wat bewoog Maeda? Hij was er van overtuigd dat Indonesi vroeg oflaat een onafhankelijke staat zou worden - het terughoudend beleid van zijn eigen marinestaf, van de legerstaf en van de militaire autoriteiten in Singapore en Djakarta zag hij als kortzichtig en als strijdig met Japans belangen op lange termijn; die belangen meende hij te dienen door er zorg voor te dragen dat de toekomstige leiders van een onafhankelijk Indonesi zouden weten dat er Japanners waren geweest die, niet zonder risico, hun revolutie hadden helpen voorbereiden en uitvoeren. Natuurlijk was het bestaan van zijn Asrama het legerbestuur een doorn in het oog (het had vergeefs getracht, de oprichting te voorkomen), maar het kon er niets tegen ondernemen: het Japanse leger moest de marine, de Japanse marine het leger respecteren. Veel verschil was er tussen Sjimizoe's en Maeda's Asrama niet: dezelfde docenten (Hatta was een hunner) gaven er dezelfde lessen; het belangrijkste verschil was misschien dat Sjahrir uitsluitend aan Maeda's Asrama doceerde. Illegaal waren de drie groepen geenszins, wl waren zij, zou men kunnen zeggen, wat hun denkbeelden betrof in verzet: in verzet tegen allen die met het Japanse legerbestuur samenwerkten, en in verzet tegen dat legerbestuur. Verscheidene leiders van de groepen waren overigens ook al in de Nederlandse tijd in verzet geweest; van diegenen die wij noemden, zaten in maart '42, toen de Japanners op Java landden, Seekarni, Wikana en Adam Malik sinds kort opgesloten in de gesoleerde

1005

DE AANLOOP

TOT

DE REPUBLIEK

gevangenis die op een eiland bij Tjilatjap lag, voor Java's zuidkust dus. Daar waren zij niet gebleven. Toen vrijwel al het overheidspersoneel uit Tjilatjap was weggevlucht, waren de gevangenen naar die plaats gevoerd om er de tot ontbinding overgegane lijken te begraven van de slachtoffers der Japanse bombardementen. Weinigen hadden het Nederlands bewind zo chaotisch, zo smadelijk zien ondergaan als Soekarni, Wi kana en Adam Malik. De Japanners hadden hen bevrijd.

*
Gelijk gezegd, had de groep van Sjimizoe's Asrama belangrijke contacten met jongeren die vr de komst der Japanners een rol hadden gespeeld in de Indonesische jeugdbeweging op Java. Deze had, zoals wij in ons vorige deel vermeldden, in de jaren '20 twee congressen gehouden en op het tweede, in '28, was een 'Eed van de Jeugd' afgelegd die drie geloften inhield: er moesten komen n vaderland: Indonesi, n natie: de Indonesische, en n taal: het Indonesisch; ook was toen voor het eerst het Indonesia Raya gezongen. Als gevolg van de repressie-politiek van het Nederlands gouvernement kon in dejaren '30 geen derde congres plaatsvinden - wel waren jeugdorganisaties blijven bestaan. Het Japans bestuur had ze verboden. In '43 had de Poetera een nieuwe jeugdorganisatie opgericht maar zij had plaats moeten maken voor een Japanse die in '44 als Angkatan Moeda onder de alles-omvattende vleugels van de Djawa Hokokai was voortgezet, trouwens: ook de wel degelijk nationalistische Barisan Pelopor was in de Hokokai ingevoegd - haar commandant, Soekarno, was immers directeur van het bureau van de Hokokai. Opzet, naam en topleiding van die Hokokai waren Japans. Dat wekte vooral bij de jongeren weerstanden - weerstanden die duidelijk tot uiting kwamen, toen de Japanse propagandadienst midden mei '45, een week na Duitslands ineenstorting dus, in de Villa Isola te Bandoeng een Jeugdcongres belegde waaraan omstreeks driehonderd kaderleden van de Angkatan Moeda deelnamen. Op de openingszitting kwam het tot de door de propagandadienst voorgeschreven steunbetuigingen aan Japan en ook op de meeste toespraken die er gehouden werden, hadden de Japanners niets tegen, maar er werd er n gehouden waarin het feit dat de leiding van de Hokokai regionaal en plaatselijk in handen was van het inheems bestuur, scherp werd gekritiseerd en er vonden vr, tijdens en na de officile zittingen informele discussies plaats, waardoor de confe-

Io06

JEUGDCONGRES

IN

BANDOENG

rentie een geheel andere wending nam. Zij eindigde namelijk met het aannemen van twee resoluties: de eerste hield in dat alle Indonesische groeperingen verenigd en onder n leiding gecentraliseerd moesten worden, de tweede dat de toezegging van onafhankelijkheid (een onafhankelijkheid die nog slechts in 'onderzoek' was) ten spoedigste gerealiseerd diende te worden. Een delegatie ging beide resoluties aan Soekarno aanbieden, die in een hotel boven Soekaboemi een korte vakantie hield. Kon hij, zo werd hem gevraagd, de onafhankelijkheid niet bespoedigen? Dat kon hij niet beloven, wl zei hij (volgens Anderson' with his habitual tact'): 'De toekomst van het Indonesische volk ligt in handen van onze jeugd.' 1 Er werden na die Bandoengse conferentie in tal van steden op Java door de Angkatan Maeda jeugdbijeenkomsten georganiseerd die de bedoeling hadden, de jongeren op te roepen tot deelneming aan de volksguerrilla teneinde Indonesi's 'onafhankelijkheid' te waarborgen. De bijeenkomst welke in Soerabaja plaatsvond, liep anders af dan de Japanners wensten. Een van de sprekers betoogde namelijk dat de Indonesirs inderdaad moesten vechten voor hun onafhankelijkheid, maar, zei hij, 'niet tegen de Geallieerden' (waarmee, naar wij aannemen, niet de Nederlanders met hun Nica-organisatie werden bedoeld maar vooral de Amerikanen); deze opmerking nu, aldus de Amerikaanse historicus George McTurnan Kahin in zijn Nationalism and Revolution in Indonesia, werd begroet met donderend applaus, dat nog door de radio werd uitgezonden ook! De bijeenkomst nam een chaotisch karakter aan en de Japanners wisten de menigte alleen te verspreiden door luchtalarm te laten geven."

*
Het was omstreeks deze tijd dat de voornaamste figuren uit de drie jongerengroepen die zich in Djakarta hadden gevormd, samenkwamen om een informeel cordinerend comit op te richten dat zich Angkatan Baroe ('De nieuwe generatie') noemde. Een jeugdig journalist van Asia Raya, Boerhanoeddin Diah, ging als cordinator optreden - wie als leiders van het comit optraden, is niet precies bekend, maar Anderson

Anderson, p. 53.

Kahin: Nationalism and Revolution in Indonesia (1952), p. 122.

IO07

DE AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

schrijft dat er in elk geval Chaeroel Saleh en Soekarni toe behoorden, alsmede een zoon van Tjokroaminoto, de eertijds aanbeden leider van de Sarekat Islam: Anwar Tjokroaminoto, een broer van Soekarno's eerste vrouw - ook hij was aan de redactiestaf van Asia Raya verbonden. Voor de Angkatan Baroe stond n ding vast: als Indonesi onafhankelijk werd, dan moest het dat worden uit eigen kracht, niet dank zij . Japans gunst.

*
De uitspraken van het in Bandoeng gehouden Jeugdcongres en de weerklank die de daar verkondigde denkbeelden elders vonden, kunnen Soekarno en andere nationalistische voormannen slechts verontrust hebben. Waren zij inderdaad, zoals Dewantoro middenjuni had gezegd, hun goede naam kwijt? Soekarno die, politicus als hij was, beseft moet hebben dat hij in een gevaarlijk isolement dreigde te geraken, kwam tot een tweeledig inzicht: dat het wenselijk was, de Hokokai te doen verdwijnen en te vervangen door een nieuwe, duidelijk Indonesische organisatie waarin, conform de eerste in Bandoeng aangenomen resolutie, alle bestaande organisaties, zo zij er al niet in zouden opgaan, in elk geval gecombineerd zouden worden, en dat het niet minder wenselijk was dat die nieuwe organisatie alle jongeren-groeperingen onder haar stevige controle zou nemen - die jongeren-groeperingen zouden dus in de nieuwe organisatie een duidelijke vertegenwoordiging moeten krijgen, maar: als minderheid. Uiteraard diende de oprichting van de nieuwe organisatie met instemming van het Japanse militaire bestuur te geschieden - de vormen moesten in acht genomen worden: bespreking van het voorstel in de Centrale Adviesraad, uitbrenging van advies aan het militair bestuur, overneming van dat advies door dat bestuur, verwezenlijking van het genomen besluit. Niet Soekarno was het die het nieuwe denkbeeld als eerste in de achtste zitting van de Centrale Adviesraad naar voren bracht - dat deed (volgens Dahm: op zijn verzoek) zijn oude medestander Sartono: er moest een 'nieuwe volksbeweging', de Gerakan Rakjat Baroe, worden opgericht, waarin alle bestaande organisaties en groeperingen, de militaire en semimilitaire korpsen inbegrepen, zouden zijn gecombineerd en die beweging moest vier leiders krijgen (een nieuw 'Klavertje Vier'): Soekarno, Hatta, Wachid Hasjim en Raden Adipati Ario Wiranatakoesoema. Een

ro08

DE

'NIEUWE

VOLKSBEWEGING'

goed gevonden combinatie! Soekarno en Hatta hadden nu drie jaar ten nauwste samengewerkt, Wachid Hasjim was een van de twee leiders van de Masjoemi, Wiranatakoesoema regent van Bandoeng - aan de top zou dus n de overtuigd-Islamietische richting n de inheemse bestuursaristocratie vertegenwoordigd (en niet in de meerderheid) zijn. De Centrale Adviesraad aanvaardde het plan en het Japans militair bestuur dat wist dat de 'onafhankelijkheid' althans van Java niet lang op zich zou laten wachten, zag geen reden om er zich tegen te verzetten: wellicht zou de nieuwe Indonesische opzet meer steun verwerven dan de Djawa Hokokai. De nieuwe beweging moest een handvest krijgen. Om dat op te stellen werd op 6 juli '45 in Djakarta een grote vergadering belegd, waar elke organisatie en groepering die in de Gerakan Rakjat Baroe diende op te gaan, vertegenwoordigd was: de Djawa Hokokai, haar vrouwenorganisatie, haar jongerenorganisatie (de Angkatan Moeda), de Keibodan, de Seinendan. de Peta, de Barisan Pelopor, de Masjoemi, de Hizbullah, de organisatie tot steun aan familieleden van Peta-militairen en van romoesjds, en nog andere. Ook zes Japanners zouden ter vergadering aanwezig zijn. Bovendien behoorden verscheidene vooraanstaande nationalisten titre personnel tot, diegenen die aan het beraad zouden deelnemen. Uitgenodigd waren ook de voormannen van de pas-gevormde Angkatan Baroe, onder wie Chaeroel Saleh, Soekarni, Diah en Adam Malik; dezen hadden overleg gepleegd met gelijkgezinden en waren het er over eens geworden dat zij zouden eisen dat de nationalistische leiders krachtiger zouden optreden jegens het Japans militair bestuur. Een groot gezelschap zou het worden: omstreeks tachtig personen. Er was een grote zaal voor nodig: het werd de zittingzaal van de Centrale Adviesraad, vroeger van de Volksraad. Soekarno, voorzitter, opende de beraadslagingen. Spoedig kwam het concept-handvest van de nieuwe beweging aan de orde. Dat gaf de Angkatan Baroe-groep de gelegenheid om een eis te stellen die een tarten betekende van de Japanse macht: in het handvest moest sprake zijn van 'de Republiek Indonesi'. Een pijnlijke zaak! De regering in Tokio had nog geen enkele beslissing genomen ofIndonesi inderdaad onafhankelijk zou worden en, zo ja, in welke vorm, en de Commissie tot Onderzoek van de 'Onafhankelijkheid' had haar arbeid nog niet voltooid. Een van de zes Japanners die aan de besprekingen deelnam, haastte zich, Soekarno een briefje te laten overhandigen waarin stond dat er maar n was die zou beslissen of er een Republiek Indonesi kwam: keizer Hirohito. Soekarno las het briefje voor, waarop een moment van doodse stilte volgde. Toen weerklonken luide protesten van de jongeren. Wat te

1009

DE AANLOOP

TOT

DE REPUBLIEK

doen? Soekarno, die vr alles de eenheid wilde herstellen, pleegde haastig overleg met Hatta en enkele andere oudere politici en stelde een compromis voor: in het handvest zou het woord 'republiek' worden vermeld, maar het zou tussen haakjes worden geplaatst om aan te geven dat die republiek pas in de toekomst, d.w.z. als de oprichting door de Japanse regering goedgekeurd zou zijn, een feit zou worden. De Angkatan Baroe-groep protesteerde. Het comprornis-voorstel werd in stemming gebracht en met grote meerderheid (vermoedelijk met zeventig tegen zeven stemmen) aangenomen. Die nederlaag stimuleerde de jongeren om aggressiever op te treden. Malik, Chaeroel Saleh en Diah maakten het successievelijk duidelijk dat de nieuwe volksbeweging voor hen alle aantrekkelijkheid had verloren. Soekarno schorste de zitting. Tijdens die schorsing liepen zij en andere jongeren weg, hetgeen in het perspectief van het militair bestuur dat de bijeenkomst had goedgekeurd, een daad was van insubordinatie. De gevolgen bleven niet uit. Diah werd gearresteerd, Chaeroel Saleh en Soekarni als medewerkers van de Japanse propagandadienst op staande voet ontslagen en de Kenpeitai maakte van de gelegenheid gebruik om hun beschermer Sjimizoe in de kraag te pakken en naar Singapore te verwijderen. De breuk met de jongeren betekende dat er van een alomvattende nieuwe volksbeweging geen sprake zou zijn. Trouwens, in het verdere beraad tijdens en na de vergadering van 6 juli bleek dat er door de voormannen van de vertegenwoordigde organisaties en groeperingen niets voor werd gevoeld om wat opgebouwd was, in een nieuwe beweging te laten opgaan. Het slot van het lied was dat er louter een 'raad van leiders' tot stand kwam, waarin voor de ontbrekende jongeren-organisaties twee zetels werden opengelaten, en dat die raad op 3 augustus '45 ten huize van Soekarno voor het eerst bijeenkwam; deze werd er tot 'Algemeen Leider' van de Nieuwe Volksbeweging, de Gerakan Rakjat Baroe, gekozen. Die beweging was niet meer dan een federatief verbond aan de top. Bovendien: de jongeren ontbraken. Daar konden bij en na het ontstaan van de Republiek nog moeilijkheden uit voortvloeien! Overigens: of die Republiek door de Japanse regering zou worden toegestaan, was op die jde augustus, waarop Soekarno algemeen leider van de nieuwe beweging werd, nog steeds een open vraag. De instelling immers van een Commissie ter Voorbereiding van de 'Onafhankelijkheid' liet op zich wachten: des te pijnlijker was dat, omdat die tot Onderzoek haar werk had kunnen afsluiten.

roro

Onderzoek van de 'onafhankelijkheid'


Eerder wezen wij er op dat Indonesi het enige gebied is geweest waar de Japanners niet meteen een commissie ter voorbereiding van de 'onafhankelijkheid' hebben ingesteld maar eerst een tot onderzoek daarvan. Aan die instelling zijn aan Japanse zijde hevige conflicten voorafgegaan: conflicten in Tokio, waar men het niet eens kon worden over de vraag, welke stappen na Koiso's verklaring moesten worden genomen, en conflicten in de Nanjo, waar de staven van de Zevende Legergroep, van het Vijf-en-twintigste Leger (Sumatra) en van de Nanja-vloot onder geen beding medewerking wilden verlenen aan het tot stand komen van een Indonesische eenheidsstaat. De interdepartementale commissie die in Tokio na Koiso's verklaring was ingesteld, kon het niet eens worden - maand na maand verstreek en geen enkel voorstel werd aan de Opperste Oorlogsraad voorgelegd. Op Java kwam het in februari '45 tot de rebellie van het Feta-bataljon te Blitar - alleszins mogelijk is het dat dit gebeuren er toe bijdroeg dat generaal Harada, wachtend op verlof om tot instelling van de gebruikelijke voorbereidingscommissie over te gaan, besloot, op eigen gezag een ongebruikelijke onderzoek-commissie in te stellen. Hij maakte dat op I maart bekend, daarbij overigens onderstrepend dat de commissie haar onderzoek tot Java zou moeten beperken. Er volgden woedende protesten uit Tokio, uit Saigon (Teraoetsji's hoofdkwartier) en uit Singapore. Die protesten maakten het hem onmogelijk, verder te gaan: eerst moest hij er zijn superieuren van overtuigen dat zijn besluit er toe zou bijdragen dat de bevolking op Java, conform de eerder door Singapore gegeven richtlijnen, meer steun zou geven aan de Japanse oorlogvoering. Harada's telegrammen wisten in Tokio de interdepartementale commissie te overtuigen, zodat hij op 10 maart de eerder genoemde Bestuursacademie oprichtte en met verlof van de Opperste Oorlogsraad bekendmaakte dat de onderzoek-commissie spoedig zou worden samengesteld. Dat zinde de andere hoge militairen in de Nanjo geenszins - hen wist Harada er eind maart tijdens een conferentie te Singapore van te overtuigen dat zijn aankondiging van I maart verantwoord was geweest.' Er moest nu ernst worden gemaakt met het voorbereiden van de onderzoek-commissie. Welnu, het College van Adviseurs kreeg opI Heel wel mogelijk is het dat het initiatief dat Harada genomen had, hem zijn functie heeft gekost; hij werd, zoals eerder vermeld, in april naar Japan teruggeroepen en vervangen door generaal Nagano.

ror r

DE AANLOOP

TOT

OE

REPUBLIEK

dracht, aan te geven, met welke concrete vragen zij zich zou dienen bezig te houden en wat haar samenstelling diende te zijn. De besprekingen over het aan het militair bestuur uit te brengen advies vonden plaats op 9 april '45 (de helaas beknopte notulen vermelden het Japanse jaartal: 2605) 1 en namen tien uur in beslag; zij werden niet door Soekarno geleid maar door Sartono. Dat was opzet: het kwam er Soekarno op aan, zoveel mogelijk van zijn eigen denkbeelden aanvaard te krijgen, en hij meende dat hij dat als gewoon lid effectiever kon bevorderen dan wanneer hij als voorzitter telkens naar een cornpromis zou moeten streven. Niet alle adviseurs waren aanwezig: dertien van de negentien. Op voorstel van Soekarno werd begonnen met wat hij 'algemene beschouwingen' noemde, en de eerste die toen het woord voerde was Hatta die een aantal 'belangrijke problemen' naar voren bracht met als eerste 'de positie van Vrij Indonesi in de sfeer van Groot-Oost-Azi, geleid door Dai Nippon', oftewel: 'tot hoe ver reikt de grens van de vrijheid en van de soevereiniteit?' Klemmende vraag! Als andere, door de commissie te behandelen problemen zag hij: 'Wat wordt de vorm van de Indonesische staat: een republiek of een monarchie, en, indien een republiek wordt verkozen, wat is dan de positie van de Vorstenlanden?' Dan was er 'het probleem van het staatsburgerschap: wat wordt de positie . van de andere Aziaten en van de Japanners?' Andere adviseurs meenden dat andere onderwerpen eveneens aan de onderzoek-commissie moesten worden voorgelegd: versterking van de Peta, betere regelingen voor het onderwijs en voor de jeugdbeweging, opheffing van de schrijnende tekorten aan levensmiddelen en kleding, opstelling van een Grondwet, vorming van een Indonesische regering 'met als hoogste adviseur een Japanner', opstelling van een bestuursontwerp 'voor geheel Indonesi, maar als eerste stap dient men het voor Java gereed te maken', vaststelling van 'de grenzen van het grondgebied van de vrije Indonesische staat' die 'tenminste het gebied van het vroegere Nederlands-Indi' zou moeten omvatten, enzovoort, enzovoort. Elke vraag waarmee de onderzoekcommissie zich zou moeten bezighouden, leek even gecompliceerd - pas toen acht sprekers aan het woord waren geweest, greep Soekarno in met een betoog waarvan de strekking was dat men zich door de veelheid en de ingewikkeldheid van al die vragen niet moest laten afschrikken. 'Indonesi', zei hij, 'moet zo spoedig mogelijk vrij zijn' ('Indonesi', niet 'Java'),

Notulen:

IC,.36 680.

1012

HET

BERAAD

VAN

APRIL

'45

'nu meteen, juist omdat wij nu tegenover de vijand staan. Wij behoeven niet bang te zijn voor de problemen van de vrijheid. Vrijheid is staatkundige vrijheid - zij is gelijk een gouden brug die ons leidt naar ons zwaarste arbeidsterrein, maar op dat terrein zullen wij onze idealen ten aanzien van het maatschappelijk leven, het onderwijs en de opvoeding, de organisatie van de landbouw, en zoveel meer, kunnen verwezenlijken. Laat ons daarom niet te zwaar op de hand zijn. De Commissie tot Onderzoek van de Onafhankelijkheid dient zo spoedig mogelijk te kunnen werken en de daarop volgende Commissie ter Voorbereiding van de Onafhankelijkheid moet dan onmiddellijk ingesteld worden.'

Hij zag drie hoofdpunten: het vaststellen van de grondbeginselen van de nieuwe staat (republiek of monarchie? en wat zou de plaats zijn van de Islam ?), het opstellen van de Grondwet en het voorbereiden van de bestuursoverdracht. Dat waren politieke vraagstukken 'en daarom moeten zij vooral worden overgelaten aan hen die in de politieke strijd om de vrijheid zijn opgegroeid', aan de nationalisten dus, niet aan de Masjoemi, niet aan de bestuursaristocratie. Na verdere discussie werd gestemd over de vragen waarvan men aan het Japans militair bestuur zou voorstellen dat zij aan de onderzoekcommissie zouden worden voorgelegd. Vraag 1 : wat wordt de positie van 'Vrij Indonesi' binnen Groot-OostAzi? - aangenomen met zeven tegen zes stemmen (Soekarno stemde tegen " Hatta vr). Vraag 2: wordt de Indonesische staat een monarchie, een republiek of 'iets anders'? - aangenomen met algemene stemmen. Vraag 3: wordt de Indonesische staat gebaseerd op het socialisme, op het liberalisme of op de adat? - aangenomen met acht tegen vijf stemmen (Soekarno stemde vr, Hatta tegen"). Vraag 4: moeten staat en geloof gescheiden worden? - aangenomen met algemene stemmen. Vraag 5: hoe wordt het Indonesische staatsburgerschap geregeld? - aangenomen met algemene stemmen. Vraag 6(voorstel van Hatta): hoe kan de bestuurseenheid van Indonesi zo spoedig mogelijk tot stand worden gebracht? - aangenomen met tien tegen drie stemmen (Soekarno stemde tegen 3).
Naar wij aannemen: omdat hij dat als een vraag zag die pas aan de orde zou komen als Indonesi 'vrij' ws. 2 Naar wij aannemen: omdat hij dat als een vraag zag die pas aan de orde zou komen als het 'vrije' Indonesi een of ander vertegenwoordigend lichaam had; denkbaar is ook dat hij vreesde, in de onderzoek-commissie onvoldoende steun te krijgen voor zijn maatschappelijke opvattingen. 3 Naar wij aannemen: omdat hij dat als een vraag zag die in de Japanse sfeer lag.
1

IOI3

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

Vraag 7(voorstel van Soekarno): hoe moet de commissie ter voorbereiding van de onafhankelijkheid zijn samengesteld? - aangenomen met algemene stemmen. Vraag 8(voorstel van Hatta): hoe moet het burgerlijk bestuur zo spoedig mogelijk aan Indonesirs worden overgedragen? - aangenomen met tien tegen drie stemmen (Soekarno en Hatta stemden vr). Vraag 9: wat zijn de grenzen van de Indonesische staat? - verworpen met drie tegen tien stemmen (waaronder die van Soekarno en Hatta "). Hiermee was vastgesteld, welke vragen naar het oordeel van het College van Adviseurs aan de onderzoek-commissie dienden te worden voorgelegd. Hoe moest die commissie zijn samengesteld? Ook hierover werd gestemd. Voorsteli: de commissie moet niet alleen uit Indonesirs bestaan - aangenomen met acht tegen vijf stemmen (Soekarno en Hatta stemden vr). Voorstel 2: de Japanners, de Chinezen, de Arabieren en de IndoEuropeanen moeten vertegenwoordigd zijn - aangenomen met twaalf stemmen tegen n (Soekarno en Hatta stemden vr, de ene tegenstemmer wilde de Chinezen, de Arabieren en de Indische Nederlanders weren). Voorstel f : de commissie moet vrouwelijke leden tellen - aangenomen met zeven tegen zes stemmen (Soekarno stemde vr, Hatta tegen 2). Voorstel e : er dienen twintig Indonesische leden te komen, onder wie twee vrouwen - aangenomen met negen tegen vier stemmen (Soekarno en Hatta stemden beiden vr en daarbij merken wij nog op dat het College van Adviseurs n dag later op voorstel van Soekarno besloot, op de benoeming van dertig Indonesirs aan te dringen). Voorstel 5: het aantal Japanse leden moet tot drie beperkt blijven - aangenomen met elf tegen twee stemmen (Soekarno en Hatta stemden vr). Voorstel6: de Chinezen, de Arabieren en de Indo-Europeanen krijgen elk slechts n vertegenwoordiger - aangenomen met algemene stemmen. En tenslotte besloot het College van Adviseurs op die ode april, het militair bestuur voor te stellen dat de onderzoek-commissie haar besluiI Naar wij aannemen: omdat zij dat als een vraag zagen, waarover het 'vrije' Indonesi met Japan zou moeten onderhandelen. 2 Naar wij aannemen: op grond van zijn nogal strenge Islamietische geloofsovertuiging.

1014

HET

BERAAD

VAN

APRIL

'45

ten met meerderheid van stemmen zou nemen, dat bij staking van stemmen de stem van de voorzitter zou beslissen, en dat aan de commissie opdracht zou worden gegeven, binnen een maand haar werk te voltooien.

*
Twintig dagen verliepen voordat Hirohito's verjaardag was aangebroken: de zste april. De nieuwe opperbevelhebber van het Japanse leger, generaal Nagano, maakte op die dag bekend dat het staatkundig begrip 'Indonesi' voortaan mocht worden gebruikt, dat de inheemse taal voortaan 'de Indonesische taal' zou worden genoemd en dat het begrip 'inheemsen' plaats zou maken voor 'Indonesirs' - ook deed hij weten dat hij het aantal leden van de onderzoek-commissie voorlopig bepaald had op twee-en-zestig, dat het hem wenselijk voorkwam dat zich onder die twee-en-zestig vertegenwoordigers van jongeren-organisaties zouden bevinden, en tenslotte dat hij het geboden achtte om op Java, aangezien dat eiland 'het centrale punt van Indonesi' was, inlichtingen te laten inwinnen waarmee de onderzoek-commissie haar voordeel zou kunnen doen; tevens gaf hij de residentie- en gemeente-adviesraden alsook de bestaande organisaties en de inheemse bestuurders het recht, hunnerzijds aan de commissie te doen weten, welke structuur zij voor de 'onafhankelijkheid' wenselijk achtten. Wij nemen aan (nadere gegevens hebben wij niet) dat als gevolg van Nagano's oproep een aantal memoranda naar Djakarta werd gezonden - vast staat dat de acht Japanners die hij als buitengewone leden aan de eerdergenoemde twee-en-zestig wilde toevoegen, elk in de maand mei een deel van Java bezochten teneinde er zich in kleinere of grotere bijeenkomsten (soms waren bijna duizend Indonesirs aanwezig) een beeld van te vormen hoe men zich die 'onafhankelijkheid' voorstelde. Terwijl die Japanners rondreisden, werd in Djakarta bepaald, hoe de onderzoek-commissie verder zou zijn samengesteld. In overeenstemming met zijn eigen wensen werd Soekarno, die zich opnieuw de handen vrij wilde houden, niet tot voorzitter benoemd - die functie kreeg een voorman van wat men 'de aanloop-organisatie tot de nationalistische beweging' zou kunnen noemen: Boedi Oetomo, nl. een vijf-en-zestigjarige arts uit Djokjakarta, Raden dr. Radjiman Wediodiningrat; vice-voorzitters werden een Japanner (een van de acht buitengewone leden) en de resident van Kedoe, Soeroso. Onder de gewone leden bevonden zich

1015

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

vier Chinezen (het Japans militair bestuur had n te weinig geacht), n Arabier en n Indo-Europeaan (Dahler). In totaal waren er dus vier-envijftig Irrdonesirs, nl. twee vrouwen en twee-en-vijftig mannen: omstreeks twintig voormannen van de nationalistische beweging, zeven leidende figuren uit overtuigd-Islarnietische kringen, tien leden van het inheems bestuursapparaat (de drie Indonesische residenten, enige assistent-residenten en enkelen van de meest ervaren regenten), de overige Indonesirs waren titre personnel benoemd. De jongeren-organisaties waren niet vertegenwoordigd - zij hadden geweigerd, aan de Japanse opzet mee te werken. Mede daardoor was de commissie verre vanjeugdig; bijna alle leden waren de veertig al gepasseerd - Soekarno was nu bijna vier-en-veertig, Hatta bijna drie-enveertig. Men .ziet: het Japans militair bestuur was nogal afgeweken van de voorstellen welke het College van Adviseurs had voorgelegd. Het deed hetzelfde met betrekking tot de vragen welke de onderzoek-commissie volgens het College van Adviseurs diende te beantwoorden: de vragen, wat Indonesi's positie binnen Groot-Oost-Azi zou zijn, hoe de bestuurseenheid van Indonesi zo spoedig mogelijk tot stand kon worden gebracht, hoe het burgerlijk bestuur zo spoedig mogelijk aan Indonesirs kon worden overgedragen en hoe de Commissie ter Voorbereiding van de 'Onafhankelijkheid' moest zijn samengesteld, waren geschrapt. Er restten er vier: of de nieuwe staat de vorm zou krijgen van een monarchie, een republiek, 'of iets anders', wat de grondbeginselen van. de nieuwe staat zouden zijn, welke positie de Islam er in zou krijgen, en hoe het staatsburgerschap geregeld zou worden, en er werd een vijfde, door het College van Adviseurs verworpen vraag toegevoegd: wat de grenzen van de nieuwe staat zouden zijn. Uit het feit dat die laatste vraag k gesteld was, konden de leden van de onderzoek-commissie al afleiden dat hun voorstellen zich niet tot Java behoefden te beperken - opnieuw, en op een hoogst belangrijk punt, had het militair bestuur te Djakarta zich verder gewaagd dan de machthebbers in Tokio, Saigon en Singapore wensten', en men moet wel aannemen dat dat minder het werk is geweest van de in Indi geheelonervaren Nagano dan van zijn chef-staf en hoofd van het militair bestuur, generaal
1 Het beraad van de onderzoek-commissie zou dus ook op Sumatra betrekking hebben - dat beraad was al afgesloten, toen daar op 25 juli een aparte Commissie tot Onderzoek van de 'Onafhankelijkheid' werd gevormd, die in meerderheid uit nationalisten bestond. Zulk een commissie werd in het marinegebied overbodig geacht.

1016

DE

ONDERZOEK-COMMISSIE

BIJEEN

Jamamoto, die de in '43 en '44 gevolgde politiek: het op afstand houden van de nationalisten, had zien mislukken. Hij was het die persoonlijk op 28 mei '45 de commissie installeerde en haar bij die gelegenheid opwekte, 'de grondslag te leggen voor een onafhankelijk Indonesi' - wij cursiveren. Hij sprak van 'Indonesi" in een fase waarin Tokio nog steeds slechts van 'Oost-Indi' repte. Op 29 mei begon de commissie in het vroegere Volksraadsgebouw aan haar eerste zitting - die duurde vier dagen en leidde tot de vorming van een subcommissie die de beginselen voor de nieuwe staat moest formuleren; vervolgens breidde Nagano het aantal Indonesische leden met drie of vier uit (vertegenwoordigers van delen van Java waar men zich achtergesteld had gevoeld) en nadien kwam de commissie van 10 tot IS juli opnieuw bijeen om haar werkzaamheden af te sluiten - men ziet: die tweede zitting vond plaats na de op 6 juli gehouden vergadering ter oprichting van de Nieuwe Volksbeweging, waaruit de voormannen der jongeren-organisaties waren weggelopen. Die voormannen waren het die, niet als deelnemers maar als kritische toehoorders, het verhandelde al in de eerste zitting hadden willen volgen - dat was hun, ondanks de steun van sommige leden van de commissie, mislukt: dr. Radjiman had hun de toegang geweigerd, hetgeen, aldus de Japanse vice-voorzitter in een in november '45 geschreven verslag, 'zeer verstandig' was." De eerste zitting werd, evenals het begin van de op 9 april gehouden vergadering van het College van Adviseurs, gevuld met 'algemene beschouwingen' . Gegeven het feit dat het gezelschap groter was: in plaats van dertien aanwezigen zeventig (van wie overigens de acht Japanners er krachtens hun instructies zwijgend bijzaten), en er zich velen onder bevonden die niet gewend waren, de zaken in breed perspectief te zien, waren die algemene beschouwingen bij uitstek verward. Daartoe droeg bij dat het presidium bepaald had dat men zich eerst zou uitspreken over de grondbeginselen van de nieuwe staat: een onderwerp waar een regent als Wiranatakoesoema heel anders over dacht dan Wachid Hasjim, een van de leiders van de Masjoemi, of Ki Bagoes, de Mohammadijah-ieiei uit Djokjakarta. Wie naar al die verschillende opvattingen luisterde, moest wel betwijfelen of een formulering gevonden kon worden die ieders instemming kon hebben. Soekarno zat er zwijgend bij, zowel op de eerste als op de tweede en de derde dag. Pas op de ochtend van de vierde,
1

Aangehaald in Kanahele, p. 197.

Tekst van het verslag d.d. 13 nov. 1945: NI,

P587-89.

1017

DE AANLOOP

TOT

DE REPUBLIEK

I juni, greep hij in. Hij had in de jaren '20 in de ideologie van de PNI nationalistische, marxistische en Islamietische elementen trachten te combineren - de typisch-Javaanse wens naar synthese, naar verzoening van het onverzoenlijke, naar het te boven komen van schijnbaar onwrikbare tegenstellingen als die tussen het geloof in een persoonlijke God en het animisme, had hem, zoon van een Javaanse vader en een Balinese moeder (die het Hindoesme had aangehangen), er toe gebracht, een toespraak voor te bereiden waarin hij vijfbeginselen zou aangeven welke, vertrouwde hij, zo niet door alle, dan toch door veruit de meeste commissieleden zouden worden aanvaard. Algemene beginselen - z algemeen dat iedereen zich bij de verwezenlijking iets anders kon voorstellen. Waarom vijf? De reden was dat de Groot-Oost-Aziatische Conferentie in november '43 te Tokio VlfBesluiten had genomen en dat zulks er toe had geleid dat de Centrale Adviesraad een jaar later Vlf Plichten had opgesomd, die menigmaal in pers en radio en op vergaderingen waren opgesomd' - daarom dus nu Vlf Beginselen: Pantja Sila. Soekarno lichtte ze de een na de ander toe: het Nationalisme, het Internationalisme, de Demoeratie ('geen Westerse demoeratie maar een politiek-economische democratie'), de Sociale Rechtvaardigheid en tenslotte het vijfde, het in politieke zin moeilijkste: het Geloof in God - het moeilijkste daarom, omdat de overtuigd-Islamieten slechts n God erkenden: de hunne, en dt niet alleen: hun geloof moest de gehele nieuwe staat doordrenken. Soekarno wees dat exclusivisme af. 'De Indonesische staat', zei hij in de desbetreffende passage",

'moet n staat zijn, die gebaseerd is op God. Laten wij, hetzij wij Christen of Islamiet zijn, de godsdienst beoefenen op verdraagzame wijze, derhalve op een wijze die berust op onderlinge waardering (applaus). Zowel Mohammed als Jezus Christus hebben voldoende bewijzen geleverd van hun verdraagzaamheid ... Iedere Indonesir dient zijn eigen God te belijden. De Christen dient God te belijden volgens de leer van Jezus Christus, de Islamiet volgens de leer van de profeet Mohammed en Boeddhisten dienen hun godsdienstige riten te verrichten volgens hun eigen voorschriften, maar laat ons allen in God geloven.'

Eerder sprekend over de 'Democratie', had hij gezegd dat 'een volksvertegenwoordiging de voornaamste voorwaarde (was) voor de kracht
Te bedenken valt ook dat het cijfer vijf in het algemeen voor veel Indonesirs een speciale betekenis had: een hand heeft vijf vingers, de wajang-verhalen kennen vijf helden en in de Islam speelt het begrip van de Vijf Zuilen een belangrijke rol. 2 Tekst: NI, p. 591, Legge: Sukarno, p. 185 en Kanahele, p. 198.
I

1018

SOEKARNO'S

'PANTJA

SILA'-TOESPRAAK

van de Indonesische staat.' 'Indien wij', zo knoopte hij daarbij aan,


'werkelijk een Islamietisch volk zijn, laat ons dan hard werken opdat de meeste zetels in de volksvertegenwoordiging welke wij gaan scheppen, ingenomen worden door overtuigd-Islamieten ... Dan zullen de door die volksvertegenwoordiging gemaakte wetten vanzelf Islamietische wetten zijn ... Wij zeggen allen dat negentig procent van ons de Islam belijden, maar kijkt in deze vergadering om u heen en vraagt u dan af wat het percentage is van diegenen die op een Islamietische partij plachten te stemmen. Dat percentage is niet hoog en voor mij is dat een bewijs dat de Islam nog niet werkelijk vat heeft gekregen op de volksmassa.'

Passages waren dat die de delegatie van de Masjoemi en andere overtuigd-Islamieten de zekerheid gaven dat zij van Soekarno geen steun hadden te verwachten voor hun streven, een Islamietische staat te grondvesten, en die hen bovendien kwetsten, omdat hun Islam op n lijn werd gesteld met het Christendom en het Boeddhisme - desniettemin weerklonk, toen Soekarno had uitgesproken, een luid applaus: hier was, meenden de meesten, een synthese tot stand gebracht en een richting aangegeven, hier had een waarlijk nationaalleider gesproken! Op voorstel van voorzitter dr. Radjiman werd een subcommissie van negen leden gevormd teneinde, van Soekarno's Vijf Beginselen uitgaand, een concept-Grondwet op te stellen - Soekarno werd er voorzitter van, tot de leden behoorden o.m. Hatta, Soebardjo (een van de twee directeuren van Maeda's Asrama), hadji Agoes Salim, Moezakkir (een van de leiders van de Masjoemi) en de rechtsgeleerde prof. Soepomo. Opvallend was het dat Soekarno in zijn lange toespraak met geen woord van Japan of de Japanners had gerept - ook het feit dat de onderzoek-commissie met machtiging van de Japanse regering door de Japanse opperbevelhebber was gevormd, bracht hem er niet toe, ook maar n woord van dankbaarheid te spreken. De acht Japanners, die als buitengewoon lid ter zitting aanwezig waren, ziedden van woede - als balsem op de hun en generaal Nagano toegebrachte wonde werd ter afsluiting van de eerste zitting met algemene stemmen een 'resolutie van vastberadenheid' aangenomen, waarin de Geallieerde landingen op Nieuw-Guinea, Morotai en Tarakan werden veroordeeld, de terugkeer van het Nederlands gezag in de vorm van de Nica werd afgewezen en de verzekering werd gegeven dat het Indonesische volk van harte achter de Japanse oorlogsinspanning stond. I
I

Soekarno persoonlijk was met het geven van dergelijke verzekeringen doorge-

IOI9

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

*
Voordat de tweede zitting van de onderzoek-commissie werd geopend, stelde Soekarno's subcommissie een document op, het z.g. Handvest van Djakarta, waarin de hoofdlijnen voor een Grondwet werden aangegeven. Voor die concept-Grondwet werd eerst een lange inleiding gemaakt! die begon met een voorstelling te geven van de vroege geschiedenis van de Indische archipel, waarin het gedealiseerde beeld van het Middeleeuwse Oostjavaanse rijk Modjopahit nog verre overtroffen werd: 'het Indonesische volk' had 'een onafhankelijke staat' bezeten die de gehele archipel met inbegrip van Nieuw-Guinea had omvat en waartoe ook heel Malakka had behoord. Voor dat ene volk had de komst van de Europeanen 'een ramp' betekend - de archipel was toen onder de overheersing geraakt van de Oost-Indische Compagnie, 'die het volk van al zijn rechten had beroofd.' Vervolgens was de Indonesische natie anderhalve eeuw lang bestuurd door het Koninkrijk der Nederlanden dat 'de gestolen rechten van de Oost-Indische Compagnie had gerfd' en haar politiek had voortgezet, nl.: 'onze eenheid te verbreken, ons eergevoel te vertrappen en onze rijkdommen te exploiteren ten behoeve van het Nederlandse volk.' Het Japanse keizerrijk daarentegen had het recht op onafhankelijkheid van alle Aziatische volkeren erkend. 'Met waardering voor de doelstellingen van het Japanse keizerrijk dient', aldus verder deze inleiding, 'elk Groot-Oost-Aziatisch volk al zijn krachten in te spannen voor een gemeenschappelijke oorlogvoering, aangezien dit de sterkste waarborg is voor elks onafhankelijkheid.' De slotpassage luidde: 'Met de zegen van Allah de Almachtige, wegens de eerder gegeven redenen en gedreven door een verheven verlangen om verantwoordelijk te zijn voor het eigen lot en voortaan als een vrij, roemvol en gerespecteerd volk te leven, roept

gaan.Zo had hij op IO mei, onmiddellijk na Duitslands ineenstorting, een verklaring aan Domei en aan de Indonesischepers verstrekt waarin hij de Duitsers had geprezen 'voor de moedige worsteling die zij zes jaar lang hebben volgehouden', en gezegd had dat Duitslands capitulatiegeen invloed had op 'de vastberadenheidwaarmee de Indonesirsde Groot-Oost-Aziatischeoorlog zullen voortzetten.Iedere Indonesiris er van overtuigd dat deze Heilige Oorlog krachtensde wil van Al/ah wordt gevoerd en dat hij met onze overwinningzal eindigen.' (Nigis: Monitoring Report, I 358 (I3 mei
1945))
I

Tekst: IC, 6

022.

1020

'HANDVEST

VAN

DJAKARTA'

het Indonesische volk hierbij zijn onafhankelijkheid de Goede en Genadige.'

uit in de naam van Allah,

Het Handvest, ook een concept uiteraard (het moest door de onderzoek-commissie in haar tweede zitting definitief worden vastgesteld), hield verder in dat Indonesi een republiek zou worden, gebaseerd op 'eenheid' (geen federatieve staat dus), op 'rechtvaardige humaniteit', op 'democratic en sociale rechtvaardigheid', maar ook op 'het geloofin God, met dien verstande dat de aanhangers van de Islam verplicht zijn, de Islamietische wetten in praktijk te brengen.' Die toevoeging hield een concessie aan de overtuigd-Islamieten in - een tweede concessie was dat de sub-commissie voorstelde, de volgorde van de Vijf Beginselen in die zin te wijzigen dat het vijfde beginsel: Geloof in God, het eerste zou worden. De toegevoegde passage (Legge heeft dat terecht opgemerkt') was van een kenmerkende onduidelijkheid. Gold de verplichting, 'de Islamietische wetten in praktijk te brengen', alleen voor de overtuigd-Islamieten of ook voor de vele anderen die zichzelf wel als Islamieten beschouwden maar door de overtuigd-Islamieten gezien werden als personen wier Islamietisch geloof niet meer was dan een vernisje ? Werd het nakomen van die verplichting louter aan ieder persoonlijk overgelaten of diende de staat er toezicht op te houden? Men kon in de passage lezen wat men wilde - Moezakkir en de zijnen waren er hoogst ontevreden over. Voordat de tweede zitting werd geopend, pleegden zij overleg met gelijkgezinden en in dat overleg werd besloten dat de Ma.ifoemi-delegatie er in die tweede zitting met klem op zou aandringen dat het nieuwe Indonesi een op de Islam, en alln op de Islam, gebaseerde staat zou zijn. Soekarno's subcommissie had overigens ook aan de andere Beginselen aandacht besteed - wij vermeldden al dat zij de vorming van een republikeinse eenheidsstaat had bepleit. Hoe moest die zijn ingericht? De commissie stelde voor dat de volkssoevereiniteit zou komen te berusten bij de Madjelis Permusjaioaratan Rakjat, de Raad voor Volkso~erleg (hoe die voor het eerst zou worden samengesteld, werd in het midden gelaten), die de hoofdlijnen van de binnen- en buitenlandse politiek zou aangeven, een president en een vice-president zou kiezen (wie die functies zouden moeten vervullen, lag voor de hand: Soekarno en Hatta) en dan uiteen zou gaan om vervolgens af en toe, maar minstens eens per
I

Legge: Sukarno, p. 188.

1021

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

vijf jaar, bijeen te komen. Van regelmatige controle van die Raad voor Volksoverleg op het beleid van de president en de vice-president zou dus geen sprake zijn. Er zou ook een wetgevend lichaam komen, de Dewan Perwakilan Rakjat, de Raad van Volksvertegenwoordigers (ten aanzien van welke eveneens in het midden gelaten werd, hoe hij voor het eerst zou worden samengesteld), maar met betrekking tot alle besluiten van die Raad zou de president het recht van veto hebben en bovendien zou hij in een noodtoestand geheel buiten de Raad van Volksvertegenwoordigers om bij decreet kunnen regeren. De president zou voorts alle ministers benoemen c.q. ontslaan - wl zou hij een Hoge Adviesraad, de Dewan Pertimbangan Agoeng, naast zich hebben, maar die zou hem slechts adviezen uitbrengen; trouwens, hij zou er de leden van benoemen c.q. ontslaan. Duidelijk was dat de president volgens de voorstellen van de subcommissie een zeer grote macht zou krijgen. Het concept-Handvest hield tenslotte in dat in de nieuwe republiek de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van vereniging en vergadering en de vrijheid van drukpers zouden worden erkend, dat er de dienstplicht zou worden ingevoerd, dat er een nieuw belastingstelsel zou komen en dat er de leerplicht zou gelden.

*
In de op 10 juli '45 geopende tweede zitting van de onderzoek-commissie liep het conflict met de Masjoemi-fractie en enkele gelijkgezinden hoog op. Er waren subcomrnissies benoemd waarin de verschillende onderdelen van het Handvest van Djakarta in nadere bespreking werden genomen, en in de subcommissie die de passage over de verhouding tussen staat en Islam te behandelen kreeg, kon men het niet eens worden. Evenmin werd men het eens toen de plenaire vergadering de zaak in bespreking nam - integendeel: de discussies werden steeds verhitter, n of twee overtuigd-Islamieten liepen woedend weg. Tegen middernacht werd de betrokken vergadering door voorzitter dr. Radjiman geschorst. Er begon toen beraad van Soekarno en anderen met enkele overtuigdIslamieten. Dat nam de gehele nacht in beslag en leidde tot een nieuwe concessie van Soekarno en de zijnen, n1. dat in het gedeelte van het Handvest dat over de president handelde, de bepaling werd ingevoegd dat hij 'een geboren Indonesir en tevens Islamiet' moest zijn - het

1022

CONFLICT

MET

DE

'MAS]OEMI'

ontbreken van die bepaling had er, zo hadden de overtuigd-Islamieten betoogd, in theorie toe kunnen leiden dat een Indonesische Christen of Hindoe (of een Indo-Europeaan of Indische Chinees) president van de nieuwe staat zou worden. Dit compromis werd de volgende ochtend door Soekarno in een plenaire zitting toegelicht. Hij hield, aldus het verslag van de Japanse vice-voorzitter, 'een toespraak waarin hij de leden onder tranen bezwoer, het geamendeerde voorstel aan te nemen.' De voorzitter bracht het voorstel in stemming door de voorstanders te verzoeken op te staan. De meeste leden voldeden aan dit verzoek maar Ki Bagoes (en wellicht nog een of twee andere overtuigd-Islamieten) en de Chinese leden bleven zitten en een Menadonees lid zei dat het compromis eerst in de (goeddeels gekerstende) Minahassa moest worden goedgekeurd. Een gevaarlijke klip was omzeild. Ook de andere onderdelen van het Handvest van Djakarta alsmede de inleiding kwamen in behandeling; de inleiding gaf geen moeilijkheden maar over enkele onderdelen vonden lange discussies plaats die met een stemming eindigden. De subcommissie had aanbevolen dat Indonesi een republiek zou worden maar voor enkele leden van de onderzoek-commissie had al in de eerste zitting vastgestaan dat een monarchie beter bij Indonesi zou passen; zij hadden na afloop van de eerste zitting in Magelang overleg gepleegd met vooraanstaanden uit de vier Javaanse vorstendommen en hadden daar besloten dat zij zouden voorstellen, dat de Sultan van Djokjakarta als 'Koning van Indonesi' staatshoofd zou worden. Dat voorstelondervond scherpe bestrijding, waarbij o.m. werd opgemerkt dat deze Sultan (of een andere Midden-Javaanse vorst) niet aanvaardbaar zou zijn voor de bevolking van West-Java en evenmin voor die in de Buitengewesten, waar talrijke andere sultanaten bestonden. Er werd gestemd: vijf-en-vijftig stemmen voor de republiek, slechts zes voor de monarchie. Een republiek dus. De voorstellen ten aanzien van haar staatsbestel werden, nu de bepaling met betrekking tot de afkomst en de godsdienst van de president was ingevoegd, goedgekeurd (Ki Bagoes bleef protesteren). Hetzelfde gold voor de bepalingen inzake de grondrechten, de dienstplicht, de belastingen en de leerplicht. Over het staatsburgerschap van de nieuwe staat vond weer een discussie plaats. Het Arabische commissielid en Dahler betoogden beiden met klem dat Arabieren en Indische Nederlanders automatisch Indonesische staatsburgers dienden te zijn ('wij hebben nimmer een ander vaderland

I023

DE AANLOOP

TOT DE REPUBLIEK

gehad', zei de Arabier") - de vier Chinezen waren verdeeld; de aanhangers van de vroegere Partai Tionghoa Indonesia (Partij van Indonesische Chinezen) zeiden dat de Chinezen automatisch Indonesische staatsburgers dienden te worden, maar de andere Chinezen die de banden met Nationalistisch China wilden aanhouden dat wellicht na de oorlog de grootste mogendheid van Oost-Azi zou worden, wezen het automatisme af. De onderzoek-commissie besloot dat in eerste instantie alleen Indonesirs staatsburgers zouden zijn en dat het staatsburgerschap van leden van andere bevolkingsgroepen bij de wet zou worden geregeld - het dispuut was dus opgeschoven.' Ten aanzien van de grenzen van de nieuwe Republiek was dat niet mogelijk. Had Soekarno's subcommissie daar een voorstel voor gedaan? Wij weten het niet - het waarschijnlijkst dunkt ons dat de leden, toen gebleken was dat zij het niet eens konden worden, drie mogelijkheden aan de onderzoek-commissie hadden voorgelegd: de nieuwe Republiek moest het grondgebied omvatten van Nederlands-Indi, of (tweede mogelijkheid) het grondgebied van Nederlands-Indi minus Nederlands-Nieuw-Guinea, of (derde mogelijkheid) het grondgebied van Nederlands-Indi plus Portugees Timor, Brits-Borneo en Malakka (mt Singapore) - van dat 'Groot-Indonesi' was vooral Soekarno een overtuigd voorstander, ja hij vond eigenlijk dat ook de Philippijnen tot Indonesi behoorden. Die drie mogelijkheden werden in stemming gebracht: de eerste kreeg negentien stemmen, de tweede zes, de derde negen-en-dertig: het moest dus een 'Groot-Indonesi' worden. Wanneer? Ook daarover werd gesproken. Sommigen betoogden dat men bij de Japanners niet op een haastige beslissing moest aandringen: delen van Indonesi, zeiden zij, waren onderontwikkeld en over het algemeen was voor het bestuur over een bevolking van zeventig miljoen zielen het aantal goed-opgeleide krachten gering, zeker indien men een moderne
I Aangehaald in Kanahele, p. 2 I I. 2 Wij vermelden in dit verband dat Soekamo begin februari '45 in Djakarta een gezelschap van vermoedelijk enkele tientallen Indische Nederlanders had toegesproken, aan wie hij de verzekering had gegeven dat zij in een onafhankelijk Indonesi als minderheid goed behandeld zouden worden. Hij had toen o.m. gezegd dat het een grote fout was geweest van de Nederlandse regering om de Indische Nederlanders het Nederlands staatsburgerschap te schenken. Ook had hij de bevolkingsgroepen van Indonesi met de groepen instrumenten in een groot orkest vergeleken en er over geklaagd dat de groep der Indische Nederlanders nog niet goed gestemd was.

1024

'GROOT-INDONES

I'

staat wilde oprichten. Soekarno wees die bezwaren af. 'Onafhankelijkheid', zei hij, 'is als een huwelijk: zal men wachten tot het inkomen bijvoorbeeld vijfhonderd gulden per maand bedraagt en tot men zijn huis heeft ingericht? Ik zeg: neen, trouweerst en zie dan samen een huishouden op te bouwen. Of wilt u een andere vergelijking? Onafhankelijkheid is als het slaan van een brug over een rivier' (in het College van Adviseurs had hij over 'een gouden brug' gesproken). 'De woeste gronden aan de overkant kunnen later ontgonnen worden.' Op 16 juli '45 was de onderzoek-commissie met haar arbeid klaar. Haar voorstellen werden aan generaal Nagano voorgelegd, waarbij aan deze ook gerapporteerd werd, wat de uitslag was geweest van de verschillende stemmingen. Het wachten was nu op het Japans besluit tot instelling van een Commissie ter Voorbereiding van de 'Onafhankelijkheid'. Zij zou zich vooral in twee punten moeten verdiepen die niet aan de Commissie tot Onderzoek waren voorgelegd: de overdracht van het gezag en de verhouding tussen de nieuwe Republiek en Japan; daarbij lag het voor de hand te veronderstellen dat de opperbevelhebbers van de Japanse legers en van de Nanjo-vloot vrstrekkende bevoegdheden zouden houden - de oorlog was nog gaande en in die oorlog zou de, met verlof van de \ Japanners opgerichte, Republiek Indonesi (of R9_PubliekJava) Japans bondgenoot zijn. )

Voorbereiding van de 'onafhankelijkheid'


Op 12 juli, vier dagen voordat de Commissie tot Onderzoek der 'Onafhankelijkheid' te Djakarta haar werkzaamheden zou afsluiten, stelde, zoals wij al in hoofdstuk 2 weergaven, de interdepartementale commissie in Tokio aan de Opperste Oorlogsraad voor dat 'het gehele vroegere Nederlands-Indi' (de term 'Indonesi' werd nog steeds vermeden) 'onafhankelijk' zou worden, Java het eerst, en dat op Java de gebruikelijke Commissie ter Voorbereiding van de 'Onafhankelijkheid' zou worden ingesteld. Dat 'gehele vroegere Nederlands-Indi' zou geen eenheidsstaat mogen worden - conform de wensen van de leger- en van de marinestaf moest het een federatieve staat worden. Die voorstellen werden op 17 juli door de Opperste Oorlogsraad goedgekeurd - hij liet 'de plaatselijke uitvoering' over aan 'de plaatselijke militaire autoriteiten'. Pas bijna twee weken later, op 31 juli (de Japanse regering had

1025

DE AANLOOP

TOT

DE REPUBLIEK

inmiddels de Verklaring van Potsdam verworpen), kwamen die 'plaatselijke militaire autoriteiten' in Singapore bijeen. Zij besloten, op 7 augustus bekend te maken dat een 'Commissie ter Voorbereiding van de Onafhankelijkheid van Oost-Indi' op Java was ingesteld - zij besloten voorts dat Java vermoedelijk op 7 september, de eerste verjaardag van Koiso's verklaring, 'onafhankelijk' zou worden, dat het dan de oorlog zou moeten verklaren aan de Geallieerden, dat een legerofficier bij de op Java te vormen regering als Japans gezant zou optreden en dat Japanse militaire bestuursambtenaren aan het nieuwe bewind de nodige leiding zouden geven. Aan dat laatste punt werd door de Japanners snel aandacht besteed, zulks conform instructies die op 2 augustus van Tokio waren uitgegaan. Nog voordat bekendgemaakt was dat de voorbereidingscommissie was ingesteld, laat staan wie er deel van zouden uitmaken, was aan Japanse zijde een commissie gereed, welker taak het was, de Indonesische commissie in het goede spoor te houden: de Leidinggevende Commissie ter Voorbereiding van de 'Onafhankelijkheid'; zij bestond uit zes Japanners, die zowel de Japanse strijdkrachten als de Japanse militaire besturen vertegenwoordigden: n voor het marinegebied (een marine-officier die hoofdambtenaar was van het marinebestuur te Makassar), n voor Sumatra (het hoofd van het Japans militair bestuur, generaal-majoor Harada), drie voor Java, nl. opperbevelhebber generaal Nagano, dan generaalmajoor Otosji Nisjimoera, hoofd van de afdeling Algemene Zaken van het militair bestuur, en schout-bij-nacht Maeda, en tenslotte luitenantgeneraal Foenio Sjimoera, chef-staf van de opperbevelhebber van de Zevende Legergroep, generaal Seisjiro Itagaki. Behalve Sjimoera vlogen de niet al in Djakarta aanwezige leden van die Leidinggevende Commissie daar zo spoedig mogelijk heen; zij namen zowel uit Makassar als uit Boekittinggi een aantal Japanse deskundigen mee die zouden kunnen helpen om de richtlijnen op te stellen waaraan de Indonesische voorbereidingscommissie zich zou hebben te houden. Op 7 augustus (daags tevoren was Hirosjima door de eerste atoombom getroffen) kwam de Leidinggevende Commissie voor het eerst in Djakarta bijeen. 'Er waren', zo verklaarde generaal Nisjimoera in '46, ten aanzien van de gezagsoverdracht
'vele moeilijkheden te overwinnen en het was duidelijk dat een volledig plan niet kon worden opgesteld, laat staan uitgevoerd vr het tijdstip [van de overdracht] ... De commissie was van mening dat het eind van het jaar nog te vroeg zou zijn, maar de Japanse regering wilde van geen uitstel weten' -

1026

EEN

JAPANSE

'LEIDINGGEVENDE

COMMISSIE'

'koortsachtig' begon men te werken aan de vele te treffen 'voorlopige regelingen'.' Op diezelfde 7de augustus werd om 12 uur 's middags op gezag van generaal Itagaki in Singapore, Boekittinggi en Djakarta bekendgemaakt dat 'midden augustus' op Java een 'Commissie ter Voorbereiding van de Onafhankelijkheid van Indonesi' zou worden ingesteld. 'Weliswaar', zo heette het, 'wordt de Commissie op Java gevormd, maar zodra zij klaar is met haar voorbereidingen, wordt geheel Indonesi een nieuwe, vrije en soevereine staat.? Daarnaast zouden op Sumatra, Borneo, Celebes en de Kleine Soenda-eilanden 'regionale Commissies ter Voorbereiding van de Onafhankelijkheid' ingesteld worden - in de marinegebieden geschiedde de desbetreffende bekendmaking door de commandant van de Nanjo-vloot. Een datum waarop die 'onafhankelijkheid' zou ingaan, werd niet genoemd, wl maakte generaal Itagaki het in zijn proclamatie duidelijk dat Japan volledig rekende op de steun van het nieuwe Indonesi; 'het dient', aldus het slot van de proclarnatie", 'in staat te zijn, de steun te vergoeden die het van de staten en volkeren in Groot-Oost-Azi heeft ontvangen. Deze hoogst belangrijke taak en verantwoordelijkheid rust volledig en uitsluitend op de schouders van de voorbereidingscommissie.' In dezelfde geest uitte generaal Jamamoto zich in een aan de pers verstrekte toelichting": 'De Indonesische staat dient zijn militaire capaciteiten tot het uiterste te versterken en samen met Japan de strijd voort te zetten, opdat in de Groot-Oost-Aziatische oorlog de eindoverwinning wordt behaald.' In Djakarta was het eveneens Jamamoto die namens de generaals Itagaki en Nagano in het vroegere paleis van de gouverneur-generaal mededeling deed van de genomen besluiten aan een groot gezelschap vooraanstaanden, onder wie Soekarno, Hatta, dr. Radjiman, de vertegenwoordigers van de Chinezen, Arabieren en Indo-Europeanen in de onderzoek-commissie, vertegenwoordigers van de vier Javaanse vorsten, talrijke andere hooggeplaatste Indonesirs en hoge officieren van het Japanse leger en de Japanse marine, zoals schout-bij-nacht Maeda. De officile teksten werden in de middag en de avond van de 7de augustus in de uitzendingen van Radio Djakarta voortdurend herhaald. Verder werden in Djakarta pamfletten verspreid met de tekst van Itagaki's proclamatie, reden er, om het grote nieuws bekend te maken luidsprekerauto's rond in wijken waar geen 'zingende torens' stonden, werd het
I Verhoor van Nisjimoera, 31 mei-6 juni 1946, in: NI, p. 593. Kan Po, p. 354-55. 'Tekst: IC, 6025. 4 Tekst: a.v. 2

Samenvattingen

1027

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

Indonesia Raya herhaaldelijk uitgezonden en werd de bevolking opgeroepen om de rcod-witte vlag uit te steken. 's Avonds sprak Soekarno voor de radio. Hij zei dat, als de voorbereidingscommissie eenmaal haar werkzaamheden had voltooid, de onafhankelijkheid spoedig zou volgen; trachtte de vijand die onafhankelijkheid te obstrueren, dan moest hij 'vernietigd' worden; werkelijke onafhankelijkheid had men van de Nederlanders niet te verwachten - dat toonde de Nica aan. Zeker, van Australi uit hadden Nederlandse autoriteiten meegedeeld dat Indonesirs in een bevrijd Indonesi meer hoge posten zouden krijgen dan vroeger, maar, zei Soekarno, 'wij willen geen Indonesir als luitenant-gouverneur-generaal of zelfs als gouverneur-generaal, wat wij willen is een volledig onafhankelijk Indonesi. Als van Mook en van der Plas onze harten trachten te winnen, moeten wij hun antwoorden: 'Neen, gaat u alstublieft naar Nederland terug. De Indonesirs willen onafhankelijk zijn. Probeer ons niet met woorden te misleiden. Onze keuze is: de onafhankelijkheid of de dood!' '1 In welke mate aan de oproep om de vlag uit te steken gehoor werd gegeven is niet bekend - wl, dat de gehele gang van zaken met groot misnoegen, ja met verontwaardiging werd gadegeslagen door de leiders van de jongerengroepen te Djakarta alsook door Sjahrir. Zij koesterden de overtuiging dat hun ideaal: de vorming van een onafhankelijk Indonesi, als het ware bezoedeld was doordat die onafhankelijkheid nu als een geschenk van de Japanse bezetter werd aanvaard - vooral Sjahrir, die de Geallieerde radio-uitzendingen regelmatig had laten volgen, was bovendien van mening dat men met die aanvaarding het behoud van de onafhankelijkheid op het spel zette. Wat konden de Geallieerden in de straks te vormen regering anders zien dan een marionettenregime dat als creatie van hun vijand Japan zo spoedig mogelijk moest worden afgezet? De leiders van de jongerengroepen en Sjahrir zagen een andere weg, die trouwens in juli in Asia Raya al duidelijk was bepleit: men moest, zij het wat heel laat, alsnog de weg van het verzet kiezen, zich losmaken van Japan, zlf de Republiek uitroepen! Toen daags daarna, 8 augustus, tot Sjahrir het bericht doordrong dat Soekarno, Hatta en dr. Radjiman van de Japanners bericht hadden ontvangen dat zij op de de per vliegtuig naar Saigon dienden te vertrekken teneinde bij de Japanse opperbevelhebber in het gehele Nanjo-gebied, veldmaarschalk Teraoetsji, de nadere

Nigis: Monitoring Report, I 503.

1028

SJAHRIR

BIJ

HATTA

regeling voor de vorming van de voorbereidingscommissie in ontvangst te nemen " besloot hij een poging te ondernemen om de drie voormannen, althans Hatta, voor een ander beleid te winnen. Hij had op die 8ste, zo schreef hij vier jaar later,
'a long conversation with Hatta. I told him I thought it was all over for the japanese, between our position and the japanese into a position as revolutionary between those and

that our chance had at last come for a total national effort. I advised him to draw the line as sharply as possible, so that we would be forced

of operl conflict of the


resistance'

with them. My point was that the situation must be made

as possible in order that there would be no division in the nationalist camp

(dat Indonesisch verzet had, zoals uit hoofdstuk 6 bleek, weinig om het lijf gehad)
'and those who had col/aborated. National unity was the vital thing. He agreed with

me'? _

en die laatste woorden willen wij aldus interpreteren dat Hatta het met Sjahrir eens was dat die 'nationale eenheid' wenselijk was, maar Sjahrirs advies legde Hatta naast zich neer. Op 8 augustus vlogen Soekarno, hij en dr. Radjiman naar Singapore, begeleid door enkele hoge Japanse officieren en door de Japanner Mijosji die als tolk zou fungeren. In Singapore voegde Itagaki's chef-staf, generaal Sjimoera, zich bij het gezelschap. Het vloog op de ode (de dag waarop Nagasaki door de tweede atoombom werd getroffen en waarop de Sowjet-Unie tot haar grote offensief in Mandsjoerije overging) naar Saigon. Niet ver van die stad moest het Japanse toestel een noodlanding maken - de inzittenden bereikten Saigon met auto's. Die stad bezichtigden zij op de rode. Op de I I de werden zij op 250 km afstand van Saigon, in Dalat, waar de Japanse veldmaarschalk van een ziekte herstellende was, door deze ontvangen. Op Japans hopeloze positie ging Teraoetsji met geen woord in; dat het nu ook met de Sowjet-Unie in oorlog was, verzweeg hij. Hij wenste de drie Indonesirs geluk met de aan hun land verleende 'onafhankelijkheid' en deed de volgende mededelingen: de

1 'Normaal' zou het zijn geweest indien de drie Indonesirs eerst naar Tokio waren vertrokken om de Japanse regering hun dank te betuigen voor de nu aangekondigde verwezenlijking van de uit september '44 daterende belofte, maar een vliegtocht naar Tokio en terug was vanwege de militaire situatie nauwelijks meer mogelijk. 2 Sjahrir: Out of Exile, p. 253.

1029

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

voorbereidingscommissie zou twintig leden tellen (twaalf voor Java, vijf voor Sumatra, n voor Borneo, n voor Celebes, n voor de rest van de Grote Oost), Java zou het eerst 'onafhankelijk' worden, de overige gebieden pas als daar de voorbereidingen waren voltooid, de datum waarop Java 'onafhankelijk' zou worden, was nog niet bepaald, het grondgebied van het 'onafhankelijke' Indonesi zou dat zijn van het vroegere Nederlands-Indi, de Japanse regering zou met steun van Indonesi de oorlog voortzetten en in Indonesi bovendien bepaalde rechten handhaven (die werden door hem niet nader aangegeven) en hij verwachtte dat de Indonesische voorbereidingscommissie nauw zou samenwerken met de Japanse Leidinggevende Commissie. Het onderhoud, waarin Teraoetsji nog goedkeurde dat de voorbereidingscommissie op 18 augustus in Djakarta zou worden genstalleerd, duurde maar kort. Het gezelschap keerde de volgende ochtend naar Saigon terug - daar pas werd Hatta door een der begeleidende Japanse officieren ingelicht dat de Sowjet-Unie Mandsjoerije was binnengevallen, 'maar maak u geen zorgen', zei deze (aldus Hatta), 'het Japanse leger is sterk genoeg om het te verdedigen." Hatta betwijfelde dat (' I felt', schreef hij in zijn memoires, 'that japan was going to surrender within a few months' 2) en Soekarno en dr. Radjiman waren het met hem eens, 'that the japanese were losing the
war."

Dat het besluit tot Japans capitulatie nog geen acht-en-veertig uur later zou worden genomen, voorzagen de drie Indonesirs niet. Zij werden op de r jde naar Singapore gevlogen en vandaar vloog Soekarno onmiddellijk door naar Taiping, ten zuidoosten van Penang, waar hij een korte bespreking voerde met voormannen van de Maleise nationalisten die, zich door de grote Chinese bevolkingsgroepen op Malakka en Singapore bedreigd voelend, enthousiast reageerden op zijn denkbeeld dat de Republiek Indonesi ook Malakka en Singapore zou omvatten - er werd de afspraak gemaakt dat Soekarno, zodra hij de handen vrij had, bekend zou maken dat Malakka en Singapore voortaan deel waren van Indonesi." Op de avond van de r j de zaten Soekarno, Hatta en dr. Radjiman aan bij een feestelijk diner dat generaal Itagaki hun aanbood - noch de generaal, noch een der andere Japanners zei iets over

1 Hatta: Memoirs, p. 223. 2 A.v. 'A.v. 4 Hatta maakt in zijn memoires geen melding van die afspraak - hij was tegenstander van een gebiedsuitbreiding van Indonesi en wij houden het voor mogelijk dat dr. Radjiman en hij niet naar Taiping zijn meegevlogen. In Djakarta zei Soekarno op 15 augustus in een persconferentie dat 'leidende figuren van de staten op Malakka hem (hadden) gezegd dat de bevolking

13

BEZOEK

AAN

VELDMAARSCHALK

TERAOETS]I

het feit dat Japannu ook met de Sowjet-Unie in oorlog was, maar toen zij gedrien de volgende ochtend op het vliegveld van Singapore de drie Sumatranen ontmoetten die Sumatra in de voorbereidingscommissie zouden vertegenwoordigen (drie, niet vijf zoals Teraoetsji had bepaald) zei een van die drie, aldus later Hatta, 'that he was convinced that thejapanese were going to surrender soon', waarop Hatta antwoordde: '1 agree with you. That is !vhy the Preparatory Commission must hold a session as soon as possible
to ratify the draft oj our constitution. We can then just go ahead. And you, people Jrom the regions, especially in Sumatra' (over Borneo en de Grote Oost was Hatta dus minder zeker), 'can set up your own local government.' 1 Op 14 augustus werden Soekarno en de zijnen op het vliegveld van

Djakarta verwelkomd door een groep hoge Japanse officieren, onder wie de generaals Nagano, Jamamoto en Nisjimoera. Er waren ook tal van Indonesische belangstellenden - hun toesprekend gaf Soekarno te verstaan dat een onafhankelijk Indonesi nu niet lang meer op zich zou laten wachten. Inderdaad, generaal Jamamoto maakte op die dag de namen bekend van de leden van de voorbereidingscommissie. Soekarno was tot voorzitter, Hatta tot vice-voorzitter benoemd en tot de overige leden voor Java behoorden dr. Radjiman, Wachid Hasjim, Soetardjo (resident van Djakarta), prof. Soepomo, een bataljonscommandant van de Peta, een vertegenwoordiger van de Javaanse vorsten en een vertegenwoordiger van de Chinese bevolkingsgroep. Bij elkaar waren het er voor Java niet twaalf maar dertien - wij veronderstellen dat het op het laatste moment de vertegenwoordigers van de Chinese bevolkingsgroep gelukt is te bereiken dat een hunner aan de commissie zou worden toegevoegd. Van de commissieleden voorde Buitengewesten: drie voor Sumatra, vijf voor de overige Buitengewesten, t.w. n voor Borneo, twee voor Celebes, n voor de Kleine Soenda-eilanden en n voor de Molukken (het Japans militair bestuur week dus opnieuw af van de besluiten die veldmaarschalk Teraoetsji in Dalat had meegedeeld) willen wij slechts twee noemen: dr. Ratoe Langie, die uit Makassar werd overgevlogen, en de Ambonnees mr. J. Latuharhary, die zich al op Java bevond en gemakshalve tot vertegenwoordiger voor de Molukken was benoemd. Er werd

van die staten met de Indonesische staat verenigd (wenste) te worden.' (Nigis: Monitoring Report, I 504). Het is Legge die vermeldt dat de bedoelde bespreking in Taiping plaatsvond (Sukarno, p. 193), maar in februari '83 lichtte een Indonesische hoogleraar, dr. H. W. Bachtiar, ons in Djakarta in, van nationalisten van Malakka vernomen te hebben dat de plaats van samenkomst Ipoh was geweest, niet ver van Taiping.
I

Hatta: Memoirs, p.

223.

131

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

aan de commissie n 'speciale adviseur' toegevoegd: Soebardjo, een van de twee directeuren van Maeda's Asrama. Tenslotte deed generaal Jamamoto op die 14de weten dat de voorbereidingscommissie (waarin de nationalisten een meerderheid hadden: een van twaalf op de een-en-twintig) op 18 augustus door generaal Nagano plechtig zou worden genstalleerd en dat zij op 19 augustus met haar werkzaamheden zou beginnen - niet in Djakarta, waar men van jongerengroepen onrust verwachtte, maar in het luxueuze hotel in de bergen boven Soekaboemi, waar eind '42 de besprekingen waren gevoerd over de oprichting van de Poetera en waar Soekamo kort tevoren met vakantie was geweest.

*
Op diezelfde rade augustus besloot de Opperste Oorlogsraad in Tokio dat Japan alle in de Verklaring van Potsdam gestelde eisen zou aanvaarden. De regeringen van de Verenigde Staten, Groot-Brittanni, Nationalistisch China en de Sowjet-Unie werden onmiddellijk omtrent die capitulatie ingelicht - keizer Hirohito maakte haar op de 1 yde om twaalf uur met zijn radiotoespraak bekend. Japan deed dus afstand van alle veroverde gebieden, Nederlands-Indi inbegrepen, waarmee het het recht prijsgaf (een recht dat het zich had toegeigend) om NederlandsIndi, deel van het Koninkrijk der Nederlanden, te transformeren tot een 'onafhankelijke' Republiek Indonesi.

Uitroeping van de Republiek


In directe zin is de uitroeping van de Republiek Indonesi het gevolg geweest van gebeurtenissen die zich louter op Java, en daar louter in Djakarta hebben afgespeeld - niet de brede volksmassa in de Buitengewesten is daarbij handelend opgetreden, evenmin die volksmassa op Java, maar dat hebben kleine groepen gedaan die van de hooggeplaatste Japanners geen tegenwerking en van enkelen dezer juist medewerking hebben ontvangen. Van wat zich in die bewogen dagen van 14 tot en met 17 augustus '45 in Djakarta heeft afgespeeld, is kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog al veel aan de in Indi teruggekeerde Neder-

1032

DJAKARTA,

14

AUGUSTUS

'45

landse autoriteiten bekend geworden - een verslag evenwel dat op redelijke volledigheid en op begrip voor de historische achtergronden van het gebeuren aanspraak mag maken, is pas bijna dertig jaar later, nl. in '72, door Anderson neergelegd in hoofdstuk 4 van zijn door ons al genoemde studie, Java in a Time of Revolution. Dat is het verslag dat wij hier in hoofdzaak willen volgen.'

*
Toen Soekarno, Hatta en dr. Radjiman op de I4de in Djakarta terugkeerden, deden daar al geruchten de ronde dat Japan volgens Radio San Francisco had gecapituleerd. Om vier uur 's middags zocht Sjahrir Hatta op, bij wie hij er opnieuw op aandrong dat de onafhankelijkheid van Indonesi geheel buiten de Japanners om zou worden uitgeroepen en in geen geval door die Japanse creatie: de voorbereidingscommissie. Hatta antwoordde dat het geen verschil zou maken, welk lichaam tot die uitroeping zou overgaan - zouden Soekarno en hijzelf er bij betrokken zijn, dan zouden zij onder alle omstandigheden door het terugkerende Nederlandse gezag als collaborateurs worden beschouwd die, zo had dat gezag doen weten, gestraft zouden worden. Hatta constateerde dat Sjahrir, die maar weinig volgelingen had, geen mogelijkheid zag om zelf de onafhankelijkheid uit te roepen, en wees er op dat de Japanners alle machtsmiddelen in handen hadden - hem leek het het beste, de inauguratie en het beraad van de voorbereidingscommissie af te wachten. Hij en Sjahrir zochten Soekarno op en deze bleek het volledig met Hatta eens te zijn. Trouwens, was het bericht van Radio San Francisco wel juist? De volgende dag, 15 augustus, bleek dat het geval te zijn: de toespraak van keizer Hirohito werd ook in Djakarta gehoord - generaal Nagano gaf onmiddellijk de instructie uit dat de pers en de radio op Java over Japans capitulatie moesten zwijgen. Die middag zochten Soekarno, Hatta
1 Anderson heeft voor zijn studie meer dan twee jaar op Java gewoond waar hij tal van interviews heeft afgenomen, en heeft bovendien zonder restrictie gebruik kunnen maken van de stukken, verzameld in de Indische Collectie van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie; hij heeft in zijn Woord Vooraf een speciaal woord van dank gericht tot het toenmalige hoofd van de Indische Afdeling van het instituut, AH. ]oustra (in hoofdstuk 9 al genoemd als leidster van het vrouwen- en kinderkamp Kampili), en tot de wetenschappelijke medewerker van die afdeling, drs. (later dr.) R de Bruin.

1033

DE AANLOOP

TOT DE REPUBLIEK

en Soebardjo schout-bij-nacht Maeda op. Deze zei hun dat 's keizers toespraak nog niet officieel was bevestigd maar dat hij er persoonlijk van overtuigd was dat Japan inderdaad had gecapituleerd. Wat op die mededeling volgde, werd later door Maeda's medewerker Nisjijima aldus weergegeven:
'Soekarno zei: 'Dit is voor ons van enorme betekenis. Ik heb het gevoel of ik iets als een grote steen in mijn keel heb gekregen.' ... Soebardjo riep plotseling: 'Waarom heb u ons dat gezegd? De hele richting die Indonesi zou inslaan, was al vastgesteld! Die kunnen we niet aan de omstandigheden aanpassen! ... Of Japan capituleert of niet, maakt voor onze mogelijke onafhankelijkheid niets uit. Er is maar n weg mogelijk: de weg vooruit!' De schout-bij-nacht knikte en zei: 'Wacht alstublieft, blijft kalm, er komt gauween officieel bericht en tot dat er is, weest voorzichtig!"'1

Natuurlijk hadden Soekarno en Hatta sinds enige tijd geweten dat de Amerikaanse macht Japan naderde, maar zij hadden op 7 augustus, toen de oprichting van de voorbereidingscommissie bekend was gemaakt, gehoopt dat zij enkele maanden de tijd zouden hebben om met Japans verlof en steun de nieuwe republiek te constitueren (nog in Saigon had Hatta gedacht dat Japan zich pas 'binnen een paar maanden' zou moeten overgeven) - nu had Japan gecapituleerd! Wat te doen? Hatta vroeg Soebardjo, de leden van de voorbereidingscommissie, van wie de vertegenwoordigers voor Sumatra, Borneo, Celebes en de Kleine Soendaeilanden in het Hotel des lndes waren ondergebracht, te waarschuwen dat de commissie de volgende ochtend, 16 augustus, om tien uur diende bijeen te komen. Besloten werd voorts dat Hatta en anderen nog diezelfde avond naar Soekarno's huis zouden gaan teneinde zich te beraden over de voorstellen welke men aan de commissie zou voorleggen. Hatta keerde vervolgens naar zijn woning terug om een concept-onafhankelijkheidsproclamatie op te stellen. Intussen waren verscheidenen van de in Djakarta aanwezige leiders van de drie jongerengroepen die wij eerder noemden, onder wie ChaeroeI Saleh en Wikana, samengekomen in het bacteriologisch laboratorium van de Medische Hogeschool. Hun Indonesische relaties bij het persbureau Domei hadden hen ingelicht over Hirohito's toespraak. Nu moest, meenden zij, de Republiek ten spoedigste uitgeroepen worden! Zij besloten dat een door Wikana geleide delegatie nog diezelfde avond
Aangehaald in Anderson: Java in a Time of Revolution, p. 68.

1034

DJAKARTA,

15

AUGUSTUS'

45

Soekarno zou opzoeken en er gingen stemmen op dat, als deze aarzelde of de voorbereidingscommissie wilde inschakelen, de jongeren zlf tot handelen moesten overgaan. Alvorens naar Soekarno te gaan begaf de delegatie zich naar Maeda's Asrama waar zij Soebardjo aantrof - deze deelde haar mee dat de voorbereidingscommissie de volgende ochtend om tien uur zou bijeenkomen. Die mededeling schonk Wikana en de zijnen de overtuiging dat Soekarno nog steeds het door de Japanners uitgestippelde pad wilde volgen, en de delegatie kwam dan ook in verontwaardigde stemming Soekarno's woning binnen. Wikana deed een beroep op Soekarno om onverwijld op eigen gezag tot de uitroeping van de Republiek over te gaan. Soekarno weigerde: hij moest eerst overleg plegen met Hatta en andere leden van de voorbereidingscommissie en aangezien niet gebleken was dat het Japans militair bestuur die commissie wilde opheffen, wilde hij dat bestuur niet tegen zich innemen. 'Als Boeng Karno', riep Wikana toen theatraal uit, 'niet vanavond nog de onafhankelijkheidsproclamatie doet verschijnen, zal er morgen gemoord worden en zal er bloed vloeien!' Wiens bloed? 'Hier is mijn keel', riep Soekarno. 'Sleep me naar een hoek en maak me vanavond af! Wacht niet tot morgen!' Hatta verscheen, door Soebardjo gewaarschuwd. Hij schaarde zich volledig aan Soekarno's zijde, de jongeren-delegatie voorhoudend dat het bericht van Japans capitulatie nog niet bevestigd was en dat optreden buiten de Japanners om onverantwoord zou zijn. Toen Wikana daarop waarschuwde dat de jongeren bezig waren, hun krachten te verzamelen (wapens hadden zij niet), zei Hatta dat zij dan maar op eigen gelegenheid de onafhankelijkheid moesten uitroepen, waarop Wikana zei dat hij niet voor de eonsequenties kon instaan als die onafhankelijkheid niet uiterlijk de volgende dag, 16 augustus, om twaalf uur was geproclameerd. Wikana's delegatie keerde naar een van de jongeren-centra terug. Ze had niets bereikt en zij voelde zich gefrustreerd; zij was zich bewust dat de jongerenleiders op Java als geheel nagenoeg onbekend waren - wie zou hen volgen als zij de Republiek uitriepen? Er waren maar twee personen die, naar men mocht aannemen, wl gevolgd zouden worden: Soekarno en Hatta. Hoe konden zij dan gedwongen worden, een andere koers in te slaan? De groeiende verontwaardiging die zich ook van allen meester maakte die het betrokken jongerencentrum kwamen binnenlopen, droeg er toe bij dat het denkbeeld werd geopperd, die twee vooreerst uit Djakarta te verwijderen en hen dan onder druk te zetten. Waar? Een aanwezige officier van de Peta wees op de Peta-kazerne te Rengasdengklok (die plaats ligt beoosten Djakarta op een afstand van, langs de weg,

1035

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

ca. 65 km) - het besluit viel: ontvoering naar die kazerne. Chaeroel Saleh en Wikana aanvaardden de opdracht, de jongerengroepen in Djakarta te waarschuwen dat zij zich voor actie moesten gereedmaken, anderen, onder wie Soekarni, wekten Soekarno en Hatta om vier uur in de nacht van de r yde op de rode en zeiden hun dat een jongerenopstand dreigde en dat zij met het oog op hun persoonlijke veiligheid naar een plaats buiten Djakarta zouden worden overgebracht. In twee auto's werden zij in het donker (het begon pas om zeven uur Japanse tijd licht te worden) naar Rengasdengklok gebracht; in de auto die Soekarno vervoerde, zat ook zijn derde vrouw, Fatmawati, met hun elf maanden tevoren geboren zoontje. Bij de Peta-kazerne bleek dat de Peta-commandant de paar Japanse instructeurs die er zich bevonden, had gearresteerd en de roodwitte vlag had gehesen. In Rengasdengklok werd in de ochtenduren van de rede van Soekarno en Hatta opnieuw geist dat zij onmiddellijk en buiten de Japanners om de Republiek zouden uitroepen. Beiden weigerden. Wat gebeurde er in die uren in Djakarta? Daar constateerde Soebardjo dat Soekarno verdwenen was. Hij snelde naar Maeda. Was Soekarno en was wellicht ook Hatta door een Japanse instantie gearresteerd? Het militair bestuur wist van niets - de Kenpeitai kreeg opdracht tot een opsporingsactie over te gaan. Soebardjo evenwel kon meedelen wat zich de vorige avond in Soekarno's huis had afgespeeld (hij had dat van diens secretaris gehoord die bij de twist met Wikana's delegatie aanwezig was geweest) - het gevolg was dat Maeda's medewerker Nisjijima opdracht kreeg, Wikana te localiseren. Hij vond hem in Maeda's Asrama en wist hem met de toezegging dat Maeda en hijzelf de uitroeping van de Republiek naar vermogen zouden bevorderen, de belofte te ontlokken dat hij zich persoonlijk moeite zou geven om Soekarno en Hatta naar Djakarta terug te brengen. Waarheen Soekarno en Hatta waren ontvoerd, zei Wikana niet - dat kwam Nisjijima te weten op het bureau van Soebardjo waar een boodschapper uit Rengasdengklok arriveerde met het bericht dat Soekarno en Hatta hun houding niet hadden gewijzigd. Maar zouden zij inderdaad vrijgelaten worden? Besloten werd dat Soebardjo naar Rengasdengklok zou rijden, samen met de boodschapper en een Japanse medewerker van Maeda: die drie zouden kunnen meedelen dat de Japanse schout-bij-nacht zijn volledige medewerking had toegezegd, ja zelfs zijn eigen huis ter beschikking stelde voor verdere besprekingen, en diens medewerker zou er voor kunnen zorgen dat men bij de terugkeer naar Djakarta geen moeilijkheden zou ondervinden van de Kenpeitai of enige andere Japanse instantie.

1036

SOEKARNO

EN

HATTA

ONTVOERD

Alvorens uit Djakarta weg te rijden, zond Soebardjo boodschappers naar de leden van de voorbereidingscommissie (die's morgens om tien uur bijeengekomen waren maar weer uiteen waren gegaan toen Soekarno en Hatta niet waren komen opdagen): zij moesten zich naar Maeda's huis begeven. Laat op de avond arriveerden daar de twee ontvoerde leiders en korte tijd later waren ook alle leden van de voorbereidingscommissie aanwezig. Waren er op die rde, zoals Wikana had gedreigd, ongeregeldheden geweest? Neen. Het was de gehele dag in Djakarta rustig gebleven. Wel hadden zich hier en daar groepen jongeren verzameld maar die waren niet tot actie overgegaan. De veronderstelling lag voor de hand dat die actie in de eerste plaats zou zijn gericht op de gebouwen van de radiozender, welnu: die had generaal Nagano onder verscherpte bewaking laten plaatsen. Het eerste dat Soekarno en Hatta van Maeda vernamen, was dat deze op het militair bestuur een beroep wilde doen opdat de Republiek alsnog geproclameerd zou kunnen worden. Hij vroeg een onderhoud met generaal Jamamoto aan. Deze had evenwel via Singapore uit Tokio vernomen dat Japan, nu het had gecapituleerd, in alle bezette gebieden de status quo diende te handhaven, en weigerde Maeda, Soekarno of Hatta persoonlijk te ontvangen - hij verwees Maeda naar het hoofd van zijn afdeling Algemene Zaken, generaal Nisjimoera, en bij deze bereikte Maeda in een lang telefoongesprek mr, vooral met zijn (door de gebeurtenissen op die rode nauwelijks gerechtvaardigde) waarschuwing dat het de volgende dag tot grote ongeregeldheden zou komen, als er niets geschiedde. Mt Maeda konden Soekarno en Hatta zich naar het huis begeven waar Nisjimoera verblijf hield; deze had zijn naaste medewerkers bij zich geroepen. Het gesprek, dat omstreeks middernacht begon, duurde meer dan twee uur. Soekarno en Hatta wierpen mogelijkheid na mogelijkheid op om toch met Japans instemming tot de uitroeping van de Republiek te komen: kon de voorbereidingscommissie niet onmiddellijk genstalleerd worden? Kon die commissie wellicht buiten de Japanners om op eigen gezag op de pas begonnen dag, 17 augustus, de Republiek uitroepen? Kon wellicht bekend worden gemaakt dat zij al uitgeroepen was op een datum die al was verstreken: een vr de r yde augustus? Neen - de Japanse generaal antwoordde dat hij de instructies die uit Tokio waren binnengekomen, diende op te volgen. Nieuw denkbeeld van Soekarno en Hatta: konden de Japanners zich niet neerleggen bij het uitroepen van de Republiek als het de schijn had dat deze uitging van jongere elementen

137

DE AANLOOP

TOT

DE REPUBLIEK

waar de Japanners geen controle over hadden? Nisjimoera antwoordde dat ook dit voor hem onaanvaardbaar was, als hij er weet van had, maar het kon toegelaten worden, als het geschiedde buiten zijn voorkennis. Dit was het keerpunt. Nisjimoera's beslissing, schrijft Anderson,
'represented a compromise acceptable to all, since it gave the army's tacit promise not to intervene, framework authorities Indonesia. within should the Indonesians make their own declaration of independence outside the The prime interest of the military political developments to Indonesian Greater in represented a considerable group aspirations, Coin view of the Koiso East Asian

of the Commission to Prepare Independence.


It should be remembered, too, that Nishimura Army a strong moral obligation

was to be able to deny responsibility for any further that was by now quite sympathetic

the Sixteenth

and moreover felt Declaration authorities to Tokyo;

to the Indonesians

and the whole ideological rationale for Japan's to fulfill

Prosperity Sphere. The arrangement with Sukarno and Hatta permitted the higher military at the same time this moral obligation and their legal responsibilities to credit them also with a certain it would probably not be unreasonable Schadenfreude toward the victorious Allies' 1 -

en aan deze motieven willen wij nog een toevoegen dat wij in hoofdstuk al noemden en dat, zo vermoeden wij, niet alleen bij Maeda een rol speelde maar ook bij generaals als Nagano, Jamamoto en Nisjimoera die in een sfeer van chauvinisme waren opgegroeid en er carrire in hadden gemaakt: dat Japan, zoals het in '44 in een stuk van het departement van buitenlandse zaken was gezegd, als het de oorlog verloor, 'een vaste basis zou verwerven waarvan het in de toekomst gebruik zou kunnen maken in zijn strategic-op-lange-termijn voor het zich weder oprichten van het Japanse keizerrijk', als het 'in het laatste stadium van de oorlog' aan Indonesi of delen daarvan 'onafhankelijkheid verleende.' Weliswaar zou nu en hier van de zijde der Japanse legerautoriteiten niet sprake zijn van een formeel verlenen van onafhankelijkheid maar van een feitelijk gedogen - het resultaat zou hetzelfde zijn.
2

*
Schout-bij-nacht Maeda hield zich aan zijn toezegging. Terwijl zijn medewerker Nisjijima en Soekarni onmiddellijk een rondrit door Djakarta ondernamen om de jongerengroepen in te lichten dat zij niet tot acties behoefden over te gaan, keerde hij met Soekarno
1

A.v., p. 80.

1038

DJAKARTA,

DE

NACHT

VAN

16

OP

17

AUGUSTUS

'45

en Hatta naar zijn huis terug. De leden van de voorbereidingscommissie waren daar blijven wachten maar bij hen voegden zich nu (het was omstreeks drie uur in de nacht van de rode op de rzde) enkele tientallen anderen, onder wie Chaeroel Saleh en nog enkele leiders van jongerengroepen, tenslotte ook Soekarni, na zijn rondrit. Diegenen die omstreeks drie uur aanwezig waren, kregen eerst van Soekarno en Hatta te horen dat alle moeilijkheden waren opgelost - vervolgens trokken die twee zich met Maeda, Nisjijima, een tweede Japanse medewerker van Maeda, Soebardjo en Mijosji (deze was als waarnemer ten behoeve van het militair bestuur naar Maeda's huis meegegaan) in de werkkamer van de Japanse schout-bij-nacht terug teneinde een onafhankelijkheidsproclamatie op te stellen. De jongerenleiders hadden er een concept voor meegebracht, waarin de zin stond: 'Alle instellingen die nog in handen zijn van vreemdelingen, moeten hun ontrukt worden." Nu, het gezelschap in Maeda's werkkamer (vier Japanners, drie Indonesirs) had geen behoefte om aan dat concept aandacht te besteden. Niet dat het simpel was, een goede tekst op te stellen: enerzijds moest er niets uit blijken van een juridische gezagsoverdracht, anderzijds moest hij duidelijk genoeg zijn om de jongeren tevreden te stellen. Soekarno vond de juiste formulering: 'Wij, het volk van Indonesi, verklaren hierbij dat Indonesi onafhankelijk is. Zaken met betrekking tot de overdracht van de macht en andere zaken zullen op een ordelijke wijze en in de kortst mogelijke tijd worden uitgevoerd' 2 - 'overdracht van de macht' stond er in het Indonesisch duidelijk, maar de Japanse tekst die de generaals te zien kregen, gebruikte een term die eerder 'administratieftoezicht' betekende. Met die tekst voegden Soekarno, Hatta en Soebardjo zich weer bij de overige leden van de voorbereidingscommissie en de andere aanwezigen, onder wie de jongerenleiders. Die laatsten vonden het een slap stuk - zij weigerden, het samen met de leden van de voorbereidingscommissie (dat waren allemaal 'door de Kenpeitai benoemden', zei Chaeroel Saleh) te ondertekenen, wl konden zij, zeiden zij, er accoord mee gaan als zes hunner de proclamatie zouden ondertekenen maar dan louter samen met Soekarno en Hatta. Zij hadden voorzien dat dat geweigerd zou worden - het werd dan ook geweigerd, waarna de jongerenleiders konden verklaren dat zij voor deze onafhankelijkheidsverklaring geen enkele verantwoordelijkheid wilden dragen. Onder de proclamatie, in Soekarno's handschrift geschreven op door Maeda verschaft blanco papier, kwamen
1 japanese Military Administration deze formulering vond.

in Indonesia, p. 503.

Volgens Hatta was hij het die

139

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

slechts twee namen te staan: die van Soekarno en Hatta, voorafgegaan door de woorden: 'Uit naam van het Indonesische volk'. Plaats en datum werden naar behoren vermeld - als plaats 'Djakarta', als datum '17 augustus 2605' (in de Japanse jaartelling dus). Omstreeks vijf uur ging men uiteen. De afspraak was dat een grote bijeenkomst zou worden belegd op het Ikada-plein, waar dan de Republiek zou worden uitgeroepen. Die bijeenkomst werd door de militaire autoriteiten, die veiligheidshalve gewapende troepen naar het plein zonden, verboden. Ook verboden dezen dat enig bericht over de uitroeping van de Republiek door de radio zou worden verspreid of in de pers zou worden opgenomen. Weer kwam Maeda de Indonesirs te hulp: de tekst van de proclamatie werd op zijn bureau vermenigvuldigd - exemplaren werden in de ochtend van de r-zde met gebruikmaking van door hem ter beschikking gestelde auto's in Djakarta rondgedeeld en daar werd bij gezegd dat de Republiek later in de ochtend voor Soekarno's huis zou worden uitgeroepen. Er verzamelde zich daar een niet zo grote menigte. De plechtigheid begon om half twaalf (Japanse tijd). Een jeugdleider uit de jaren '20, die in '44 een van de hoogste kaderleden van de Barisan Pelopor was geworden, las eerst de enkele weken eerder opgestelde inleiding tot het Handvest van Djakarta voor, zulks met weglating van alle passages waarin Japan werd geprezen, toen liet Soekarno de tekst van de proclamatie horen en vervolgens hees de ondercommandant van het bataljon-Djakarta van de Peta de rcod-witte vlag en zongen alle aanwezigen het
Indonesia Raya.

Later op die dag werd gebruik gemaakt van de internationale en interinsulaire telefoon- en telegraaflijnen om althans aan het telefoonen telegraafpersoneel in de Nanjo en in Indi door te geven dat de Republiek Indonesi was uitgeroepen; voorts liet Adam Malik, achter de rug van de Japanse censuur om, de tekst van de proclamatie verspreiden door Domei en tenslotte bood schout-bij-nacht Maeda's avonds de leden van de voorbereidingscommissie een banket aan, waar hij, aldus dr. Ratoe Langie (een van de twee afgevaardigden voor Celebes), verklaarde, 'dat onafhankelijkheid een nationaal recht is voor ieder volk. Volk van Indonesi, vecht door!'!

*
1

'Rapport over de reis van de afgevaardigden van Celebes' (eind aug. I94S), p. 8 (IC,

6000).

SOEKARNO

TOT

PRESIDENT

GEKOZEN

De volgende dag, 18 augustus, ~am de voorbereidingscommissie opnieuw bijeen. Ze was ietwat uitgebreid: de commandant van het Petabataljon te Djakarta, die de vorige dag afwezig was geweest, regent Wiranatakoesoema, Dewantoro, mr. Raden Iwa Koesoemasoemantri (een oude medestander van Soekarno en Hatta) en Soekarno's secretaris waren uitgenodigd aan het beraad deel te nemen en ook de drie belangrijkste jongerenleiders: Chaeroel Saleh, Soekarni en Wikana. Die drie hadden in overleg met anderen de uitnodiging aanvaard - Chaeroel Saleh evenwel begon met in de vergadering een heftig betoog af te steken dat de voorbereidingscommissie, 'die naar Japan stinkt' " geen enkel recht had om besluiten te nemen; er moest, zei hij, een nieuwe instantie gevormd worden: een Komitee Nasional Indonesia. Hatta betoogde toen mede namens Soekarno dat hij de verantwoordelijkheid die hij jegens de Japanners droeg, niet kon scheiden van zijn verantwoordelijkheid jegens het Indonesische volk, 'daarom', zei hij, 'zeggen wij aan de Japanners dat dit een samenkomst is van de voorbereidingscommissie, maar het volk geven wij de waarborg dat dit de eerste samenkomst van het Komitee Nasional Indonesia is.' 2 Daar namen de drie jongerenleiders geen genoegen mee - zij liepen weg. Dat kwam de harmonie in het verdere beraad ten goede. Het Handvest van Djakarta werd mt zijn inleiding (zonder de pro-Japanse passages) goedgekeurd als Grondwet voor de nieuwe Republiek, maar niet dan nadat opnieuw verdeeldheid was gerezen over de artikelen waarin de positie van de Islam was geregeld - een compromis, waar Ki Bagoes tegen blf protesteren. Dat verzet staakte hij pas nadat het volkshoofd uit het zeer rechtzinnige Atjeh, die een van de drie Sumatraanse vertegenwoordigers in de voorbereidingscommissie was, gezegd had dat het compromis voor hm aanvaardbaar was. Merkwaardig genoeg, werd de bepaling dat de president een Islamiet moest zijn, geschrapt. De voorbereidingscommissie stelde voorts vast dat zij de Raad voor Volksoverleg en de Raad van Volksvertegenwoordigers zou samenstellen en dat, aangezien die eerste ontbrak en spoed geboden was, zijzelf een president en een vice-president zou kiezen (hetgeen de Raad voor Volksoverleg had moeten doen). 's Middags werden Soekarno en Hatta bij acelarnatie tot president, respectievelijk vice-president gekozen - zij kregen vrijwel onbeperkte bevoegdheden voor de tijd van zes maanden. Toen dit alles was geregeld, werden Soekarno en Hatta bij generaal

Aangehaald

in Anderson,

p. 86.

A.v.

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

Jamamoto ontboden. Deze deed hun de officile mededeling dat Japan de Verklaring van Potsdam had aanvaard en dat derhalve 'hulpverlening in de richting van onafhankelijkheid onmogelijk was'! - Japan zou, zei de generaal, op Java louter de status quo handhaven. Hij protesteerde tegen de bijeenkomst van de voorbereidingscommissie maar ondernam geen enkele stap om een tweede bijeenkomst te verhinderen." Die tweede bijeenkomst vond op de rede plaats (de dag waarop Soekarno, gebruik makend van de hem verleende speciale bevoegdheden, stukken opstelde waarmee hij als president de vier Javaanse vorsten in hun positie bevestigde). Nu keurde de commissie haar nieuwe naam goed: Komitee Nasional Indonesia. Zij stelde voorts vast dat de nieuwe republiek uit acht provincies zou bestaan (drie op Java); de gouverneurs voor de Buitengewesten werden gekozen uit de leden van de onderzoekcommissie die de Buitengewesten vertegenwoordigden - zij kregen opdracht, zo spoedig mogelijk naar die gewesten terug te keren en er een provinciaal Komitee Nasional Indonesia in het leven te roepen. Bepaald werd verder, welke ministeries zouden worden ingesteld - niet een ministerie voor Godsdienstzaken, want dat zou, aldus de Ambonnees Latuharhary, maar tot strijd leiden tussen Islamieten en Christenen. Zijn betoog werd met negentien tegen zes stemmen goedgekeurd. Tenslotte opperde Soekarno het denkbeeld om slechts n politieke partij toe te laten: een 'staatspartij', zei hij, die als voornaamste functie zou hebben, de volksmassa te mobiliseren voor steun aan de nieuwe Republiek. Die partij kreeg in de volgende bijeenkomst van het Komitee Nasional Indonesia, 21 augustus, haar naam: Partai Nasional Indonesia, een nieuwe PNI dus. Er viel trouwens in die derde bijeenkomst nog een belangrijk besluit: er zou een Veiligheidsorganisatie, de Badan Keamanan Rakjat (Organisatie voor de Veiligheid van het Volk) oftewel de BKR, opgericht worden. Diezelfde z rste augustus trok generaal Nagano het verbod om Japans capitulatie bekend te maken, in. Het bericht werd nu in de pers gepubliceerd. Niet dat de bevolking op Java niet al enkele dagen wist dat er een grote ommekeer was gekomen! Sinds kort na de I yde liepen de Japanners er overal terneergeslagen bij, er was bekend geworden dat verscheidene Japanners zelfmoord hadden gepleegd en geruchten omtrent Japans

1 A.v., p. 85. 2 Schout-bij-nacht Maeda ging aanzienlijk verder dan generaal Jamamoto door op 20 augustus aan de voormannen met wie hij in contact stond, een officile mededeling te doen waarin o.m. stond: 'De verlangens der Indonesirs kennende, zullen de Japanners hun zoveel mogelijk steun verlenen'.

SOEKARNO'S

RADIOTOESPRAAK

VAN

23

AUGUSTUS

'45

capitulatie hadden wijd en zijd de ronde gedaan. Bovendien werden de heiho's, voorzover niet al verdwenen, gedemobiliseerd en werden de bataljons van de Peta ontbonden - de Peta-militairen kregen zes maanden soldij mee, hun wapens werden opgeborgen. Op vele plaatsen zag men verder nieuwe rood-witte vlaggen verschijnen en groepenjongeren, met vlaggen zwaaiend en leuzen roepend, in vrachtauto's rondrijden. Maar er was k aarzeling. Heel begrijpelijk: de Japanners plachten met brute kracht tegen ordeverstoringen op te treden, men nam aan dat de Geallieerden spoedig op Java zouden landen en de nieuwe Republiek had zich nog op geen enkele wijze duidelijk gemanifesteerd. Tot die eerste duidelijke manifestatie kwam het pas op de 23Ste, zes dagen na de uitroeping: Soekarno sprak voor Radio Djakarta. Had het Japanse legerbestuur dat niet kunnen verhinderen? Stellig: pas op 5 september zouden de bij Radio Djakarta werkzame Indonesirs er een begin mee maken om de Japanners uit de omroepgebouwen te verwijderen, en pas op I I september zouden al die gebouwen in hun handen zijn. Op 23 augustus wren die Japanners er dus nog, maar welke autoriteiten aan Japanse kant Soekarno verlof gegeven hebben om voor de radio te spreken dan wel gedoogd hebben dat hij dat deed, is niet bekend. Hoe dat zij, hij sprak, en wat hij zei, kon gevolgd worden door ieder die een toestel bezat of hoorde wat uit de 'zingende torens' klonk. De pas benoemde president, die er zijn gehele politieke carrire naar had gestreefd, bij de onderling zo verschillende volkeren van Indonesi het besef te wekken dat zij n volk waren, begon met 'mijn gehele volk: op Sumatra, op Java, op Borneo, op Celebes, op de Kleine Soendaeilanden, op de Molukken, ja van Atjeh tot Ambon", op te roepen, de strijd voor een vrij en onafhankelijk Indonesi met volharding te voeren, Precies als in de inleiding bij het Handvest van Djakarta was geschied, ging hij op zijn wijze op Indonesi's geschiedenis in. Het had een groots verleden gehad, toen het door de Nederlanders werd veroverd. Die hadden het uitgebuit en verzwakt en het, ook in de twintigste eeuw, 'systematisch weerloos' gemaakt. 'Wij hebben', zo ging hij verder, 'nu al vijf-en-twintig jaar gesmeekt en geroepen om ons militair te trainen opdat wij ons zouden kunnen verdedigen. Vergeefs! En toch hebben de Nederlanders buiten ons om de oorlog aan Japan verklaard. Daardoor en doordat zij lafhartig gevlucht zijn, hebben zij ons aan een Japanse bezetting uitgeleverd en ons in de zwaarste ellende van oorlog, hongersnood, ziekte en naaktheid gestort. Niets

Aangehaald in Legge: Sukarno, p. 208.

1043

DE AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

hebben zij gedaan om ons te bevrijden. Maar nu de Amerikaanse atoombom de Japanners tot capitulatie heeft gedwongen, willen zij terugkeren, ons weer overheersen en ons opnieuw weerloos maken zodat wij straks nogmaals in ellende gedompeld zouden worden. Dat nooit! Dan liever ons doodvechten!" Een worsteling hield hij voor onvermijdelijk. Iedereen, zei hij, moest steun geven aan de nieuwe PNI en alle vroegere heihds en militairen van de Peta dienden hun krachten in de pas-opgerichte Veiligheidsorganisatie te bundelen, 'de dag zal komen waarin op u een beroep zal worden gedaan om strijders te worden in het Nationale Leger van de Republiek Indonesi!'2 Die Republiek ws er, maar dat was slechts een begin: 'De onafhankelijkheid uitroepen is eenvoudig. Een Grondwet opstellen is niet moeilijk. Een president en een vice-president kiezen is nog gemakkelijker. Maar om de lichamen te vormen en de gezagsposities aan te wijzen die bij het bestuur van de staat zullen worden betrokken, en om internationale erkenning te verkrijgen, die taken zijn, speciaalonder de huidige omstandigheden waarbij de Japanse autoriteiten volgens de internationale status quo nog steeds verplicht zijn in dit land te blijven, het te besturen en rust en orde te handhaven, verre van gemakkelijk!"

*
Aan de nieuwe eenheidspartij, de PNI (men kan haar zien als een voortzetting van de Nieuwe Volksbeweging, de Geraken Rakjat Baroe, welker leiders op 3 augustus Soekarno tot 'Algemeen Leider' hadden gekozen), was geen lang leven beschoren. Op 27 augustus werd bekendgemaakt dat Soekarno als 'Eerste Grote Leider' en Hatta als 'Tweede Grote Leider' zouden fungeren en werden de namen gepubliceerd van diegenen die in de dagelijkse leiding, in de politieke sectie en in de organisatie-sectie waren opgenomen: hoofdzakelijk figuren die een rol hadden gespeeld in de Djawa Hokakai (waarin Soekarno directeur en Hatta vice-voorzitter van de Raad van Advies was geweest), in haar nevenorganisaties en in de Barisan Pelopor, met toevoeging van enkele leiders van jongerengroepen zoals Wikana en Soekarni. Alle leidende figuren van de Masjoemi ontbraken - dat leidde tot protesten uit Islamie-

, Aangehaald in Enq., dl VIII c, p. 1378. P107

Aangehaald in Anderson, p. 105.

' A.v.,

144

EERSTE

KABINET

VAN

DE

REPUBLIEK

tische kringen, aangevuld met een protest van Sjahrir die er op wees dat een eenheidspartij de nieuwe Republiek bij uitstek verdacht zou maken in de ogen van de Geallieerden. Op 3I augustus, daags nadat de Hokokai officieelopgeheven was, maakte Soekarno bekend dat alle arbeid, strekkende tot de opbouw van de nieuwe partij, moest worden gestaakt. In andere opzichten lukte de consolidatie van de Republiek iets beter. Op 27 augustus werd de Commissie ter Voorbereiding van de 'Onafhankelijkheid' vervangen door een Centraal Indonesisch Nationaal Comit (Komitee Nasional Indonesia Pusat) van honderdzeven-en-dertig leden, onder wie zich een kleine twintig Islamietische leiders bevonden en ruim twintig leiders vanjongerengroepen, evenwelook twee vroegere voormannen die niet met het Japans militair bestuur hadden samengewerkt: Sjahrir en Amir Sjarifoeddin (die, pas vrijgekomen uit de gevangenis te Malang, Djakarta nog niet had bereikt), en drie dagen later, op 30 augustus, haalde Soekarno de banden met de inheemse bestuursaristocratie extra aan. Op die dag begon in Djakarta een conferentie van alle regenten en talrijke andere hoge bestuurders van Java en Madoera. De inheemse bestuursaristocratie, de pangreb pradja, zei Soekarno, de conferentie toesprekend,
'dient geen moment te denken dat zij in het beleid van de leiders van de Republiek Indonesi eenvoudig gezien worden als secretarissen, klerken of opzichters. Wij gaan de pangreb pradja niet degraderen, niet verlagen. Wij zullen haar de plaats geven die zij verdienen."

De drie door de Japanners benoemde Indonesische residenten werden benoemd tot gouverneur van Java's provincies, de door de Japanners benoemde Indonesische assistent-residenten werden resident, de vier Javaanse vorsten deden weten dat zij, nu hun positie gewaarborgd was, hun vorstendommen als deel van de Republiek beschouwden en het gehele departementale apparaat uit de Nederlandse tijd, dat hier en daar door de Japanners was gewijzigd, werd, behalve het departement voor Godsdienstzaken dat opgeheven werd, overgenomen en voortgezet. Op 4 september werd een eerste kabinet gevormd - er was onder alle ministers (veertien, van wie vijf zonder portefeuille)? maar n die niet als departementaal adviseur of anderzins een hoge functie had gehad
, A.v., p. II3. 2 Van de Indonesische voormannen die wij in het voorafgaande noemden, kreeg Soebardjo Buitenlandse Zaken, Wiranatakoesoema Binnenlandse Zaken, prof. Soepomo Justitie, dr. Boentaran Gezondheidszorg, Dewantoro Onderwijs en Abikoesno Verkeer en Openbare Werken - minister zonder portefeuille

1045

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

onder het Japans militair bestuur: Sjarifoeddin, die, hoewel nog steeds afwezig, minister van voorlichting werd. En ministerspost, defensie, werd niet vervuld: zij werd gereserveerd voor Soeprijadi die als onderofficier van de Feta de opstand in Blitar had geleid en die spoorloos verdwenen was. Wat met dit alles op Java was geschied, betekende in zoverre een politieke revolutie dat een begin was gemaakt met de opbouw van een staat die het Nederlands oppergezag afwees - een sociale revolutie was het op dit ogenblik geenszins. In dat opzicht droeg wat gebeurd was, eerder een conservatiefkarakter: de macht kwam te liggen bij een alliantie van de elites in de samenleving: de voormannen van de nationalistische beweging en van de Masjoemi en de inheemse bestuursaristocratie.

Slot
'De versnelling van het dekolonisatieproces welke door de Tweede Wereldoorlog werd bewerkstelligd, is', zo schreven wij in het Voorwoord van deel I I a (Nederlands-IndiI), 'wellicht het belangrijkste gevolg dat de periode 1940-1945 voor de geschiedenis van het Koninkrijk der Nederlanden heeft gehad: er kwam een einde aan een koloniaal tijdperk dat in de zeventiende eeuw was begonnen.' Dit inzicht is het geweest dat ons er toe gebracht heeft, in dit deel niet alleen de structuur van het Japanse bezettingsapparaat en de lotgevallen in de Japanse periode van de Nederlandse staatsburgers (Nederlanders n Indische Nederlanders) te beschrijven, maar speciaalook in te gaan op het politieke beleid van de Japanse autoriteiten met betrekking tot de Indonesirs en op de politieke reacties van die laatsten. Velen in Nederland hebben na het einde van de Tweede Wereldoorlog vooral Soekarno louter gezien als een collaborateur met de Japanners: een Indische Mussert, die evenals de leider van de NSB vervolgd en zwaar gestraft diende te worden, en toen de Nederlands-Indische autoriteiten in '45-'46 uit de verklaringen van krijgsgevangen genomen Japanners (van wie sommigen maar een deel zeiden van wat zij wisten

werden o.a. Wachid Hasjim, Sartono en Oto Iskandardinata. Er waren onder die ministers zovelen die een hoge functie hadden bekleed op de door Japanners geleide departementen, dat men dit eerste Indonesische kabinet wel aanduidde als 'het boe;:io-kabinet', 'het kabinet van de rweede mannen'.

JAPAN

EN

DE

OPRICHTING

VAN

DE

REPUBLIEK

of zelfs de waarheid geheel verdraaiden) een eerste beeld hadden gekregen van de feitelijke medewerking die Japanners bij de uitroeping van de Republiek hadden verleend, kwam bij een deel van die autoriteiten de neiging naar voren om die Republiek te zien als een Japanse creatie, meer niet: een koekoeksei, door Japanners gedeponeerd in het nest van de verwarde naoorlogse verhoudingen. Gaan wij op die twee punten in, dan zullen wij met het laatste, dat het eenvoudigste is, beginnen.

*
Lettend op de uitgebreidheid en de snelheid van het algemene dekolonisatieproces dat zich na de Tweede Wereldoorlog heeft afgespeeld, kan men achteraf stellen dat het na '45 onder alle omstandigheden zou zijn gekomen tot de oprichting van een Republiek Indonesi, maar dat achten wij niet relevant: wij hebben met de, niet met een Republiek te maken: de Republiek die op 17 augustus '45 in Djakarta werd uitgeroepen. Welnu: de grote Japanse betrokkenheid daarbij is een onloochenbaar feit geweest. De Japanse regering heeft op 7 september '44 de 'onafhankelijkheid' van 'Oost-Indi' (pas van 29 april '45 af mocht van 'Indonesi' gesproken worden) als doel van haar beleid vastgesteld, zij is tussen I en 10 maart '45 accoord gegaan met de oprichting van de Commissie tot Onderzoek dier 'Onafhankelijkheid', zij heeft op 2 augustus '45 opdracht gegeven tot de vorming van de Commissie ter Voorbereiding, zij heeft, terwijl zij aannam dat grote Amerikaanse landingen op Japans hoofdeilanden aanstaande waren, die voorbereiding in de voor haar toen vrijwel onbereikbare Nanjo overgelaten aan de Japanse militaire autoriteiten en van deze heeft veldmaarschalk Teraoetsji op 12 augustus in Dalat goedgekeurd dat de voorbereidingscommissie op 18 augustus in Djakarta zou worden genstalleerd en onmiddellijk met haar werkzaamheden zou beginnen. Had Japan niet op 14 augustus gecapituleerd maar de oorlog nog enige tijd voortgezet, dan zou op 7 september '45 een Republiek Java tot stand zijn gekomen als eerste deel van een (onder Japans toezicht staande) Republiek Indonesi. De gebeurtenissen namen een andere loop, maar ook daarbij bleven Japanse autoriteiten betrokken. Wij denken vooral aan schout-bij-nacht Maeda, die al in een vroeg stadium voorstander was van het verlenen van 'onafhankelijkheid' aan Indonesi, op 16 augustus, hoewel hij wist

147

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

dat japan had gecapituleerd, aan Soekarno en Hatta deed weten dat zij volledig op zijn steun konden rekenen, en in de nacht van de rede op de 17de, alsook op de 17de een vitale rol speelde bij de uitroeping van de Republiek. Ook denken wij aan het hoofd van de afdeling Algemene Zaken van het militair bestuur, generaal Nisjimoera, die in de nacht van de rde op de 17de voor Soekarno en Hatta het licht op groen zette toen hij deed blijken, dat de Japanse autoriteiten, hoewel zij uit Tokio de instructie hadden ontvangen dat zij in Indi de status quo dienden te handhaven, niet zouden ingrijpen wanneer de Republiek op zulk een wijze zou worden uitgeroepen dat zij later zouden kunnen verklaren, van die uitroeping geen weet te hebben gehad. Niet minder denken wij aan Nisjimoera's superieuren, de generaals Jamamoto en Nagano, die voldoende gezag hadden om de publicatie van Japans capitulatie en van de de uitroeping van de Republiek te verhinderen en een massa-bijeenkomst op het Ikada-plein tegen te houden, maar in de weken die verliepen voordat op 16 september de kruiser 'Cumberland' voor Tandjong Priok voor anker ging, dat gezag niet gebruikten om een einde te maken aan de beginnende eerste consolidatie van de Republiek. De motieven van al die Japanners zijn duidelijk: conform de ideologie die Japan in de 'Groot-Oost-Aziatische oorlog' had gepredikt, wensten zij die Republiek te zien ontstaan. Met wat zij aldus deden of toelieten, hebben de Japanse autoriteiten in strijd gehandeld met het volkenrecht. Het ook door Japan geratificeerde Landoorlogverdrag en het Landoorlogreglement (1899), herzien op de Tweede Haagse Vredesconferentie (1907), verwezen in algemene zin naar 'de beginselen van het volkenrecht zoals die voortvloeien uit de tussen beschaafde volkeren gevestigde gebruiken, de wetten der menselijkheid' (daar was niet veel van terug te vinden in de wijze waarop in Indi de genterneerden en waarop de krijgsgevangenen en romoesja's waren behandeld!) 'en de eisen van het openbare rechtsbewustzijn' en stipuleerden in het reglement, afdeling III ('Van het militaire gezag op het grondgebied van de vijandelijke staat'), artikel 43:
'Wanneer het gezag van de wettelijke overheid feitelijk is overgegaan in handen van degene die het gebied heeft bezet, neemt deze alle maatregelen die in zijn vermogen staan teneinde voor zoveel mogelijk de openbare orde en het openbare leven te herstellen en te verzekeren en zulks, behoudens volstrekte verhindering, met eerbiediging van de in het land geldende wetten.'

Evenals het Duitse burgerlijke bestuur in bezet Nederland hebben de Japanse militaire besturen in Indi zich van artikel aj niets aangetrokken.

JAPAN

EN

DE

OPRICHTING

VAN

DE

REPUBLIEK

Zij hebben de in Indi geldende wetten slechts gehandhaafd voorzover dat hun dienstig was, hebben er in '42 al, toen zij meenden de oorlog gewonnen te hebben en er dus van 'volstrekte verhindering' om anders te handelen geen sprake kon zijn, tal van ingrijpende nieuwe regelingen afgekondigd o.m. in het kader van hun Japaniseringspolitiek, en de Japanse regering heeft eerst besloten (mei '43) om Indi in strijd met het volkenrecht te annexeren en vervolgens (september '44) om het, eveneens in strijd met het volkenrecht, formeel onafhankelijk te maken. Constateringen zijn dat, waarbij wij aantekenen dat het recht in de wereldpolitiek en speciaal in een oorlog slechts een ondergeschikte rol speelt.

*
Soekarno's collaboratie is een aanzienlijk gecompliceerder zaak dan de betrokkenheid der Japanners bij de oprichting van de Republiek. 'Collaboratie' is wat het woord zegt: het verlenen van feitelijke medewerking aan de bezetter. Die medewerking kan op economisch, zij kan ook op bestuurs- en op politiek gebied liggen. Onder de dwang van de bezettingsomstandigheden is in bezet Nederland op grote schaal sprake geweest van feitelijke economische medewerking. 'Een bezet gebied', zo schreven wij in deel van ons werk (nl. in de paragraaf 'Collaboratie' van hoofdstuk I: 'Verarmend N ederland'), 'kan alleen werken voor zichzelf, wanneer het tevens werkt voor de bezetter . .. Zo was het in geheel bezet Europa.' En: 'Had men collaboratie in de zin van het op enige wijze bijdragen tot het Duitse oorlogspotentieel strafbaar gesteld, dan had men na de oorlog vrijwel het gehele Nederlandse volk voor de rechter moeten dagen - een absurd en trouwens ook onbillijk denkbeeld.' Als echte, d.w.z. niet onder de dwang van de feiten handelende collaborateurs werden door de bevolking in bezet Nederland slechts diegenen beschouwd die de bezetter mr gaven dan hij eiste en hem dus in bijzondere mate dienstbaar waren. Bij het verlenen van feitelijke medewerking aan de bezetter op bestuursgebied was in bezet Nederland van belang dat de regering alle overheidspersonen voorgeschreven had, op post te blijven, maar ook: de bevolking te beschermen. Hier ontstond laakbare collaboratie wanneer men bijvoorbeeld medewerking verleende, zij het onder dwang, aan

I049

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

Duitse maatregelen die op de nationaal-socialistische gelijkschakeling van Nederland waren gericht of het leven van Nederlanders in gevaar brachten. Van politieke collaboratie was in bezet Nederland sprake wanneer men, niet onder dwang maar uit eigen overtuiging, in wezen aan Duitslands zijde stond en daarvan ook getuigde. Daar werd een harder woord voor gebruikt: landverraad. Wanneer wij aan die aan de geschiedenis van bezet Nederland ontleende begripsonderscheidingen herinneren, mogen wij niet over het hoofd zien dat de verhoudingen in Indi fundamenteel anders lagen. De trouwaan Nederland die de Nederlandse regering van haar eigen Nederlandse burgers mocht vergen, kon niet gevergd worden van de Indonesirs die immers geen Nederlanders waren maar onderworpenen aan een Nederlands gezag dat, hoezeer ook internationaal erkend, toch voor het bewustzijn van die Indonesirs een gezag van vreemdelingen was, een gezag van Europese kolonisatoren. Kon niet gevergd worden, maar werd gevergd van het inheems bestuursapparaat in de vorm van de in '41 opgestelde en rondgezonden Aanwijzingen, waarin het Nederlands gouvernement o.a. het trouw zweren aan Japan had verboden. Tekenend achten wij het dat vrijwel geen enkele inheemse bestuurder zich iets van dat verbod heeft aangetrokken. Het Japans militair bestuur heeft op het inheems bestuursapparaat kunnen steunen, zoals het Nederlands koloniaal bestuur dat vr de Japanners had gedaan. In het perspectief van de Indonesische bestuurders had slechts de ene vreemdeling de andere vervangen. Zij hebben hun normale werk voortgezet. Soekarno is verder gegaan. Natuurlijk mag men zijn beleid onder het Japanse bestuur niet losmaken van zijn ervaringen met het Nederlandse. Hij had in '27 de nationalistische PNI opgericht, had voortdurend gestreefd naar eendracht tussen de nationalistische groeperingen, had in alle duidelijkheid de voortzetting van het Nederlands gezag verworpen, was in december '29 in opdracht van het gouvernement gearresteerd en vervolgens tot vier jaar gevangenisstraf veroordeeld, was in december '31 vrijgelaten, had onmiddellijk zijn actie hervat en was in augustus '33 opnieuw gearresteerd en toen zonder vorm van proces verbannen, eerst naar Flores, vervolgens naar Benkoelen op Sumatra. Die ervaringen hadden in hem slechts de hoop versterkt dat hij voor Nederlands-Indi kon worden wat een Gandhi geworden was voor Brits-Indi, een Quezon voor de Philippijnen: hij' representeerde de toekomst. Het verdient dan ook de aandacht dat hij er in februari' 42 toen de door hem in woord en geschrift bestreden

105

SOEKARNO'S

BELEID

Japanners naderden, met klem bij het Nederlands gouvernement op had aangedrongen dat het juist hm naar Australi zou laten overbrengen. Dat was geweigerd. Het deed ons in ons vorige deel constateren, 'dat de verantwoordelijkheid voor het feit dat de Japanners deze geduchte volksmenner in Indi aantroffen, aan Nederlandse kant ligt.' Onder de indruk van Japans overwinningen en overtuigd dat Japan voor lange tijd in Oost-Azi de lakens zou uitdelen, is Soekarno al op Sumatra als propagandist voor de Japanners gaan optreden. Imamoera die hem in juli '42 naar Djakarta (toen nog: Batavia) liet overbrengen, gaf hem de vrije keus, ambteloos burger te worden of op Java onder Japans toezicht en in het evidente belang van de Japanse oorlogvoering een nieuwe activiteit te ontplooien. Hij koos het laatste. Wat hij ten dienste van de Japanners heeft verricht, behoeven wij hier niet te herhalen: wij hebben er in de hoofdstukken 4,7 en I I een duidelijk beeld van gegeven. Het oorlogvoerend Japan heeft op Java geen betere propagandist gekend dan Soekarno. Natuurlijk is het niet alleen aan zy'n toespraken en artikelen te wijten geweest dat zoveel honderdduizenden als heiho of romoesja van Java werden weggevoerd of, blijvend op het eiland, dr werden afgebeuld, maar dat neemt niet weg dat hij mede-verantwoordelijk is voor de grote aantallen slachtoffers die onder die heiho's en romoesjas zijn gevallen. Hij heeft die mede-verantwoordelijkheid trouwens erkend. Wij herinneren aan hetgeen hij, volgens zijn eigen relaas, in '4S zei tegen de vijf studenten die hem waren komen vragen hoe hij zijn medewerking aan de romoesja-inzet nog kon verantwoorden: 'Als ik duizenden moet opofferen om miljoenen te redden, dan zal ik dat doen. Als leider van dit land kan ik mij de luxe van gevoeligheid niet veroorloven.' Vrgaande collaboratie dus, en niet alleen laakbaar in het perspectief van de slachtoffers en van de Nederlandse autoriteiten in Australi maar ook in een veel wijder perspectief. Had Japan de oorlog kunnen winnen in die zin dat het zich in zijn enorm machtsgebied had kunnen handhaven, dan was de rampspoed voor de er wonende, door Japan overheerste volkeren niet te overzien geweest. Nog voordat de Nanjowerd veroverd, had Japan zich in Korea, Mandsjoerije en China ontpopt als een harde meester, een meedogenloze kolonisator, een grijpgrage exploitant. Japans nederlaag was in het belang van alle volkeren van Oost- en ZuidoostAzi - Soekarno heeft dwars tegen dat belang in gehandeld. Anders dan Aung San in Birma heeft hij bovendien zijn steunverlening aan Japan tot het einde van de Tweede Wereldoorlog voortgezet. Uit welke motieven? En gaven wij al aan: hij was er in '42-'43 zeker van dat Japan niet

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

verslagen kon worden - toen hij in de loop van' 44 die zekerheid verloor, ging hij desondanks op de ingeslagen weg voort, toen in het vertrouwen dat de Japanse regering, zoals zij al met Nanking-China, Birma en de Philippijnen had gedaan, Indonesi tijdig tot een onafhankelijke staat zou maken. Hij heeft geluk gehad. Had Japan zich in de Nanjo kunnen handhaven, dan zou het geheime besluit om Indi te annexeren wellicht niet zijn uitgevoerd, maar dat de militaire machthebbers ter plaatse zouden hebben verhinderd, dat de Indonesische eenheidsstaat tot stand kwam, die Soekarno voor ogen stond, lijdt voor ons geen twijfel. Trouwens, alleen Japans capitulatie heeft hem behoed voor de pijnlijke situatie die zou zijn ontstaan, indien de Indonesische Commissie ter Voorbereiding van de Onafhankelijkheid zou zijn geconfronteerd met de eisen die de Leidinggevende Japanse Commissie op tafel zou hebben gelegd. Veel meer dan een schijn-onafhankelijkheid zou voor Java, straks Indonesi, voorshands niet weggelegd zijn geweest. Dat Soekarno vroeg oflaat een echte onafhankelijkheid begeerde, staat voor ons vast en eveneens dat hij, globaal gesproken, de Japanners nimmer ten volle heeft vertrouwd en vrijwel van meet af aan, trouwaan de concepties die al vr de bezetting in hem leefden, het imperialistisch karakter van de Japanse politiek heeft onderkend. Zijn lofuitingen aan Japans adres zijn dan ook nooit oprecht geweest: zij waren oratorische buigingen voor de bezettende macht die in hetzelfde vlak vielen als de physieke buigingen in de richting van het keizerlijk paleis welke algemeen voorgeschreven waren - oratorische buigingen die hem de gelegenheid gaven, zijn eigen doelstellingen verder na te streven. Enkele keren heeft hij trouwens in het publiek doen blijken hoe hij Japans beleid beoordeelde - op 15 februari '43, vlak voor de moeizame geboorte van de Poetera, toen hij in Asia Raya schreef: 'Elke soort kolonisatie verwoest', in februari '44, toen hij na de vervanging van de Poetera door de Djawa Hokokai voor de radio sprak over 'pogingen tot kolonisering die er op gericht zijn, ons volk geen grein vertrouwen te schenken ... In deze geweldige worsteling moet door ons al onze ijver op n vast doel gericht worden: onszelf een goede toekomst te waarborgen' - 'onszelf', niet Japan. Niet minder tekenend was het dat in de programmatische toespraak voor de Commissie tot Onderzoek van de 'Onafhankelijkheid' die hij op I juni '45 hield (de Pantja Si/a-toespraak), elk woord van erkentelijkheid aan het adres van Japan ontbrak. Dat hij zich verder binnenskamers van de aanvang af moeite heeft gegeven, Japan tot een snelle erkenning van Indonesi's 'onafhankelijkheid' te brengen, is uit dit afsluitende hoofdstuk voldoende gebleken.

1052

SOEKARNO

EEN

'EXPONENT'

*
Wij schreven over de politieke medewerking die Soekarno aan het Japans militair bestuur op Java heeft verleend en wij achten het begrijpelijk dat in de oorlogsjaren door de Nederlandse en Nederlands-Indische autoriteiten buiten Indi over niemand negatiever werd gedacht dan over hem. Hij heeft evenwel niet als eenling gehandeld. Integendeel: eenzelfde medewerking, zij het minder agitatorisch, minder ostentatief, is aan de Japanse besturen in heel Indi verleend door nagenoeg alle Indonesische voormannen, zowel uit het nationalistische als uit het overtuigd-Islamictische kamp. Of zij nu lid van de Raad van Nederlands-Indi, Volksraadslid of regent waren geweest, vrijwel allen (en onder dezen ook diegenen die volgens de Japanners op een terugkeer van het Nederlands gezag hoopten) aanvaardden nieuwe functies in het bestuursapparaat of lieten zich benoemen tot lid van een adviesraad of, in '45, van de Commissie tot Onderzoek resp. Voorbereiding van de 'Onafhankelijkheid'. Twee uitzonderingen waren er slechts: Tjipto Mangoenkoesoemo en Sjahrir - de eerste stierf in april '43, de tweede keurde met name Soekarno's beleid af, bleef hopen op een 'eigen', los van de Japanners tot stand gebrachte, 'echte' onafhankelijkheid, maar verbrak toch niet zijn contacten met diegenen die met de Japanners in zee waren gegaan zoals Hatta; trouwens, samen met deze werd hij begin '45 docent aan Maeda's Asrama. Men moet, dunkt ons, Soekarno dan ook zien als de exponent, de samenbindende figuur van wat men, een recenter term gebruikend, 'het Indonesisch establishment' zou kunnen noemen: de voormannen van de nationalistische beweging en van de overtuigd-Islamietische groeperingen en de leden van de inheemse bestuursaristocratie. Niet dat tegenstellingen tussen die groepen ontbraken! Niemand heeft er, dunkt ons, meer dan Soekarno toe bijgedragen dat de voor de uitroeping van de Republiek noodzakelijke eendracht tot stand kwam. In de moeizame besprekingen die op Java intern in de maanden april, mei, juni en juli '45 zijn gevoerd (besprekingen omtrent welker inhoud niets tot de Nederlandse autoriteiten in Australi en op Ceylon was doorgedrongen), heeft hij dat resultaat mede daarom kunnen bereiken omdat hij in de loop van de bezetting de enige was geweest die op Java algemene bekendheid had gekregen. Hij had er vr de bezetting al naam gemaakt en was toen al voor velen de figuur geworden waaraan zich de voor de Javaanse cultuur zo typerende Messiaanse verwachtingen hadden vastgeknoopt - in die

1053

DE

AANLOOP

TOT

DE

REPUBLIEK

bezettingsjaren werd hij evenwel voor het eerst door honderdduizenden gezien en, dank zij de 'zingende torens', door miljoenen gehoord. En Dewantoro's in juni '45 gesproken woord dan: 'In de ogen van de bevolking is de naam van al zijn leiders al naar de maan'? Het kan gegolden hebben voor de brede massa die zo bitter leed onder een bezetter die door Soekarno werd geprezen, maar het lijkt ons plausibel dat velen die Soekarno als propagandist voor de bezetter verafschuwden, hem als eerste president van de Republiek Indonesi onmiddellijk konden aanvaarden. Overigens speelde die brede massa bij de uitroeping van die Republiek geen enkele rol: handelend opgetreden zijn toen slechts het establishment en de jongerengroepen. Hadden die laatsten, zoals Anderson meent, 'the central role in the outbreak of the revolution'?' Het komt ons voor dat Andersons eigen relaas aantoont dat de jongerengroepen op het verloop van de gebeurtenissen die tot de uitroeping van de Republiek hebben geleid, slechts een beperkte invloed hebben gehad (dit kan ten aanzien van de consolidatie van de Republiek anders gelegen hebben), zij het dat wij aannemen dat hun drift en daadkracht als een stimulans hebben gewerkt op het establishment. Het verdient dan tenslotte de aandacht dat voor allen die een Republiek Indonesi wensten, slechts twee figuren als president en vice-president aanvaardbaar waren: Soekarno en Hatta. Zij zijn, wellicht niet zonder aarzeling van de zijde van sommige leden van de bestuursaristocratie en sommige Islamietische voormannen, met algemene stemmen gekozen. Er was geen alternatief. De jongerengroepen konden dat niet bieden en Sjahrir evenmin.

*
Luitenant-gouverneur-generaal van Maak, werkend in Brisbane, hield het, hoezeer ook verontrust door het feit dat heel Nederlands-Indi op 15 augustus was komen te vallen in het gezagsgebied van Mountbatten, voor een uitvoerbare taak om aan het bestaan van de nieuwe Republiek vrij spoedig een einde te maken. De nieuwsberichten van Radio Djakarta hadden hem in staat gesteld, enigermate te volgen wat in de laatste maanden van de oorlog op politiek gebied in Indonesi was geschied. Hij wist dat de Commissie tot OnI

Anderson, p. XIII.

1054

VAN

MOOKS

EERSTE

REACTIE

derzoek van de Onafhankelijkheid op 29 april was ingesteld alsook dat zij, na eind mei genstalleerd te zijn, in juli haar werkzaamheden had beindigd. Ook wist hij dat op 7 augustus was bekendgemaakt dat er een Commissie ter Voorbereiding van de Onafhankelijkheid zou komen - Soekarno's toespraak van die datum was in Australi opgevangen. Voorts wist hij dat Soekarno, Hatta en dr. Radjiman op 14 augustus van hun bezoek aan veldmaarschalk Teraoetsji in Djakarta waren teruggekeerd en dat Soekarno op Malakka had vernomen dat de nationalistische leiders aldaar wensten dat de nieuwe Indonesische staat ook hun gebied zou omvatten. De eerste berichten evenwelover het uitroepen van Indonesi's onafhankelijkheid waren vaag. Wel werd op de 18e omgeroepen dat Soekarno en Hatta door de voorbereidingscommissie tot president resp. vice-president van de Republiek Indonesi waren gekozen, maar dat die republiek daags tevoren was uitgeroepen, werd niet vermeld. Het Japans militair bestuur had namelijk, zoals vermeld, verhinderd dat dat feit in de berichtgeving werd opgenomen en er bevond zich in of bij Djakarta geen enkele geheime agent der Nederlandse autoriteiten. Het was pas Soekarno's radiotoespraak van 23 augustus '45 die duidelijk deed blijken wat was geschied. De tekst werd in Australi opgevangen, uitgewerkt en aan van Mook voorgelegd. Hij pakte de pen en schreef er negen woorden naast: 'de laatste wanhoopskreten van de zich verloren wetende Soekarno'.' Aan Logemann, minister van overzeese gebiedsdelen in het eerste naoorlogse Nederlandse kabinet, seinde hij op de z yste dat Soekarno en Hatta zo spoedig mogelijk als collaborateurs zouden worden vervolgd, 'bij de ten aanzien van hen te treffen maatregelen, zullen wij ... geen notitie hoeven te nemen van hun 'regering van de Republiek Indonesia'. Als zou blijken dat de zaak beter en ernstiger georganiseerd is, dan zal ... gehandeld dienen te worden in overeenstemming met de waargenomen toestand."

*
In ons laatste aan Nederlands-Indi te wijden deel zullen wij beschrijven wat aan Nederlandse kant van Ceylon, Australi, de Verenigde Staten,
I Getuige eh. O. van der Plas, Enq., dl. VIII c, p. 1378. z Telegram, 25 aug. 1945, van van Maak aan Logemann in: Officile bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-1950, dl. I (1971), p. 56.

1055

DE AANLOOP

TOT DE REPUBLIEK

Engeland en bevrijd Nederland uit ondernomen is om Japans nederlaag te bespoedigen en het herstel van het Nederlands gezag in Indi te bevorderen, en in dat deel zal van Mooks beleid centraal komen te staan.

1056

Datumlijst
Maart 1942
8
20

Algemene capitulatie van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger Generaal Imamoera verbiedt alle politieke activiteit op Java
(p. I98)

April 1942
Op Java wordt de uitbetaling van salarissen, pensioenen enz. aan Europeanen gestaakt (p. 3 19) II Op Java wordt voor alle 'vreemdelingen' een persoonsbewijs voorgeschreven (p. 330) midden Op Java begint de internering van alle Europese vooraanstaanden (p. 307) 18 Tokio gebombardeerd door een klein aantal Amerikaanse bommenwerpers (p. 18) Generaal MacArthur vestigt zijn staf in Melbourne (p. I2)
I

Mei 1942
7-8 Zeeslag in de Koraalzee (p. 22) 17 Op Java gelast generaal Imamoera de internering van alle Nederlandse mannen en vrouwen van zeventien tot zestig jaar (p. 334)

Juni 1942
3-6 Zware nederlaag van de Japanse vloot in de Zeeslag bij Midway (P23)

eind

In Batavia wordt het Gemeentelijk gericht (p. 376)

Europees Steun-Comit

op-

Juli 1942

6 9

Begin van de ontsnapping van Java van C. van der Star c.s. (p. 397) Soekarno arriveert te Batavia (p. 269)

1058

DATUMLl]ST

Augustus 1942
7

De Amerikanen landen op de Salomons-eilanden

(p. 54)

September '194 2
Generaal vrouwen midden De (p. 663) eind Begin
(p. 43)

Imamoera kondigt aan dat in Batavia alle Nederlandse en kinderen genterneerd zullen worden (p. 354) afvoer van de Geallieerde krijgsgevangenen van Java begint van de ontsnapping van Java van H.

J.

de Haas c.s.

Oktober 1942
19

Op Java wordt de AAA-beweging gestaakt (p. 247)

November 1942
30

8 De Geallieerden landen in Frans-Noord-Afrika Op Java wordt het gebruik in het publiek van het Nederlands en het Engels verboden (p. 388)

December 1942
7
28

Laatste uitzending lil het Nederlands van de omroep op Java (p. 387) Gouverneur-generaal van Starkenborgh, generaal ter Poorten e.a. worden van Java afgevoerd (p. 669)

Februari 1943
2

15

Einde van de strijd om Stalingrad Soekarno uit in een artikel bedekte kritiek op Japan (p. 919)

Maart 1943
9 Inauguratie van de Poetera te Djakarta (p. 285)

159

DATUMLI]ST

April 1943
begin Generaal Harada maakt bekend dat op Java het tonarigoemistelsel zal worden ingevoerd (p. 948) 29 Oprichting op Java van de Seinendan en de Keibodan (p. 960) Mei 1943 3 De Japanse minister van Groot-Oost-Aziatische in Djakarta aan (p. 920) Zaken, Aoki, komt

Juni 1943
16

In Tokio maakt minister-president Todjo bekend dat de Indonesirs 'deelneming aan het bestuur' krijgen (p. ISO en p. 921)

Juli 1943
5 7 Op Java worden de Centrale Adviesraad en diverse andere adviesraden ingesteld (p. 928) Minister-president Todjo komt in Djakarta aan (p. 923)

Augustus 1943
I

eind

Birma wordt 'onafhankelijk' (p. 161) In Djakarta wordt het Kantor Oeroesan
(p. 874)

Peranakan

ingesteld

September 1943
8 Japans bondgenoot Itali capituleert

Oktober 1943
I De Philippijnen worden 'onafhankelijk' (p. 174) 3 Oprichting van de Peta (p. 971) midden De aanleg van de Birma-spoorweg is voltooid (p. 705) 16 Eerste bijeenkomst van de Centrale Adviesraad voor Java (p. 930)

November 1943
20 22

De Amerikanen landen op de Gilbert-eilanden (p. 67) Te Djakarta wordt de Masjoemi opgericht (p. 939)

1060

DATUMLI]ST

Januari 1944
7
31

Generaal Harada maakt op Java bekend dat de Poetera vervangen zal worden door de Djau/a Hokokai (P.944) De Amerikanen landen op de Marshall-eilanden (p. 75)

Februari 1944
18

Opstand te Tasikmalaja (West-Java) (p. 556)

April 1944
22

De Amerikanen landen te Hollandia op Nederlands-NieuwGuinea (p. 81)

Juni 1944
6 IS

De Geallieerden landen in Normandi De Amerikanen landen op de Marianen (p. 8 I)

Juli 1944
18

Todjo treedt af; Koiso wordt de nieuwe Japanse minister-president


(p.
121)

September 1944
7 14 18 In Tokio verklaart Koiso dat 'Oost-Indi' 'onafhankelijk' zal worden
(p.I5I)

Oprichting op Java van de Barisan Pelopor (p. 966) Ondergang van de 'Joenio Maroe' (p. 678)

Oktober 1944
20

De Amerikanen landen op Leyte in de Philippijnen (p. 83)

November 1944
8 Fel anti-Westerse demonstratie te Djakarta (p. 987)

December 1944
begin Oprichting op Java van de Hizbullah (p. 974)

1061

DATUMLI]ST

Januari 1945
9

De Amerikanen landen op het hoofdeiland van de Philippijnen, Luzon (p. 87)

Februari 1945
14 19

Rebellie van het Peta-bataljon te Blitar (Oost-Java) (p. 975) De Amerikanen landen op Iwo-Jima (p. 88)

Maart 1945
9 Het centrum van Tokio wordt bij een Amerikaans bombardement verwoest (p. 115)

April 1945
5 De Amerikanen landen op Okinawa (p. 88) Koiso treedt af; Soezoeki wordt de nieuwe Japanse minister-president (p. IIS)

Mei 1945
I

7 28

De Australirs landen op Tarakan (p. 91) Japans bondgenoot Duitsland capituleert Installatie te Djakarta van de Commissie tot Onderzoek van de 'Onafhankelijkheid' (p. 1017)

Juni 1945
Soekarno's Pantja-Sila-toespraak (p. 1017)

Juli 1945
I

6
16

26

De Australirs landen te Balikpapan (p. 91) Bijeenkomst te Djakarta ter oprichting van de Gerakan. Rakjat Baroe; de vertegenwoordigers der jongeren lopen weg (p, I009) Geslaagde proef-explosie van een atoomwapen (p. 130) In Djakarta sluit de Commissie tot Onderzoek van de 'Onafhankelijkheid' haar werkzaamheden af (p. 1025) Verklaring van Potsdam (p. 121)

1062

DATUMLI]ST

Augustus 1945
3
6 7

9
II

14 IS

16

17 18
23

In Djakarta wordt Soekarno tot leider gekozen van de Gerakan Rakjat Baroe (p. 1010) Hirosjima wordt door de eerste atoombom getroffen (p, 13 I) Bekendmaking dat midden augustus op Java een Commissie ter Voorbereiding van de 'Onafhankelijkheid' opgericht zal worden (P999) De Sowjet-Unie zet een offensieftegen Japan in (p. 131) Nagasaki wordt door de tweede atoombom getroffen (p. 13 I) Soekarno, Hatta en dr. Radjiman worden in Dalat door veldmaarschalk Teraoetsji ontvangen (p. 1029) De Japanse regering besluit te capituleren (p. 133) Keizer Hirohito maakt Japans capitulatie bekend (p. 135) Mountbattens gezagsgebied wordt tot heel Nederlands-Indi uitgebreid (p. 101) Soekarno en Hatta worden uit Djakarta ontvoerd naar Rengasdenklok (p. 1036) Soekarno en Hatta roepen te Djakarta de Republiek Indonesi uit (p. 1040) Soekarno en Hatta als president, resp. vice-president gekozen
(p.
1041)

Eerste radiotoespraak van Soekarno als president van de Republiek (p. 1043)

September 1945
4 Vorming (p. 1045) van het eerste kabinet van de Republiek Indonesi

1063

Afkortingen van de namen van organisaties en instellingen


Aneta BB
Bogi

Algemeen Nieuws- en Telegraaf-Agentschap Binnenlands Bestuur


Badan Oeroesan Colongan Indo (Comit ter behartiging van de belangen der Indo's) (Bandoeng)

BPM Fiwi
Cerindo

Bataafse Petroleum Maatschappij Federatie van Ex-Illegale Werkers in Indi


Cerakan Rakjat Indonesia (Indonesische

Volksbeweging) (Batavia)

GESC
lEV Ikada

Gemeentelijk

Europees Steun-Comit

Indo- Europees Verbond


Ikatan Atletik Djakarta (Djakartese Athletiek Bond)

Knil
Kop

Koninklijk Nederlands-Indisch
Kantor Oeroesan Peranakan

Leger

(Kantoor voor personen van

gemengde afkomst)
Masjoemi Madjilis Sjoero Moeslimin Indonesia (Adviesraad van Indo-

nesische Moslems) Nirom


Pagi

Nederlands-Indische Indo-Europese

Radio-Omroep

Maatschappij

Persaudaraan Asia Colongan Indo (Aziatische Broederschap,

Groep)
Tanah Air (Vrijwilligersleger van het vaderland) Indonesia

Peta

Soekarela

Tentara Pembela

voor de verdediging
PNI Perserikatan Nasional

(Indonesisch

Nationaal

Verbond) en
Partai Nasional Indonesia (Indonesische Pobim Pertoeloengan Orang Blanda-Inde Miskin

Nationale Partij) (Steun aan arme

Indo-Europeanen)

I064

AFKORTINGEN

NAMEN

ORGANISATIES

EN

INSTELLINGEN

Poesa

Persatoean Oelama Seloeroeh Atjeh (Vereniging van dorps-

wetsgeleerden van Heel Atjeh)


Poetera .PoP Rapu/i Poesat Tenaga Rakjat (Centrum van de volkskracht) Pertoeloengan Orang Peranakan

(Steun aan personen van

gemengde afkomst)
Recovery Allied Prisoners of War and Internees (Redding van geallieerde krijgsgevangenen en genterneerden)

Lijst van illustraties


na De Birma-weg 2 Japanse infanterie in Birma 3-4 Japanse troepen in Mandalay 5 Een Amerikaans Landing Ship Tanks 6 Een Amerikaans Landing Crajt Vehicles and Personnel 7 Amerikaanse inladingshaven op de Marianen 8 Amerikaans militair depot op de Philippijnen 9-14, 16 De Amerikaanse landing op Kwajalein 15, 17 De Amerikaanse landing op New Britain 18 In de jungle op Bougainville 19 Amerikaanse transportvloot op weg naar Leyte 20 Godsdienstige plechtigheid voor de landing op Leyte 2I Australische kruiser onderweg naar Leyte 22 Verwoesting in het centrum van Manila 23 Generaal MacArthur draagt het burgerlijk gezag over aan de president van de Philippijnen 24 Aanval op het Japanse slagschip 'jamato' 25 Japanse mini-onderzeeboten 26 Japanse 'vliegende bommen' 27 Het verwoeste centrum van Tokio 28 Nagasaki, 9 augustus 1945 29 Hirosjima, 6 augustus 1945 30-32 Aan boord van de 'Missouri', 2 september 1945 33 Voorbeeld van Japanse propaganda op Java 34 De vorst van Soerakarta en de Mangkoenegoro na hun trouw zweren aan Japan 35 'Goede ouders laten hun kinderen Japans leren' Een 'zingende toren' \36 37 'Gecastreerde' radio 38 Voorbeeld van Japanse propaganda 39 De AAA-actie 40 9 juli 1942: Soekarno komt op Java aan
I

pag. 14 14 14 30
30 30 30

70
70 70 94 94 94 94 94
IlO IlO IlO

126 126 126

142
222 222
222

1066

LIJST

VAN

ILLUSTRATIES

na Soekarno, Hatta, Dewantoro en Mansoer ('Klavertje Vier') C. van der Star, W, Stokhuyzen en F. van der Veen Een pendaftaran (persoonsbewijs) 45 H. J. de Haas 46-48 De Kenpeitai van Djokjakarta 49-50 Bouw van houten schepen 5I-52 Planten van 4;'arak-pitten 53 Twee romoesja's 54 Soekarno als romoesja 55 Neergeslagen krijgsgevangene 56-58 In het kampement van het XVde bataljon (Bandoeng) 59 Van Starkenborgh en ter Poorten als krijgsgevangenen 60 Ochtendgymnastiek in een krijgsgevangenenkamp 61 Beeld uit de ge-fake-de film 'Australia Calling' 62--67 Foto's van het werk aan de Birma-spoorweg 68-75 Tekeningen van het werk aan de Birma-spoorweg 76-77 De kampen aan de Pakanbaroe-spoorweg 78 Krijgsgevangenenkamp in Japan 79 Japanse wacht bij vrouwen- en kinderkamp 80 De aan de genterneerden voorgeschreven buiging 81 Kamp-omheining 82 Latrine in een van de kampen te Banjoebiroe 83-86 In het vrouwen- en kinderkamp Tjideng 87 Nederlands pamflet, in november '43 afgeworpen boven Soerabaja 88 De Voice of Nippon 89 Nederlands pamflet, injuni '45 afgeworpen boven Celebes 90-93 In het mannen- en jongenskamp Siringoringo (Sumatra) 94-97 In het vrouwen- en kinderkamp Kampong Makassar bij Batavia 98 juli 1943: Todjo op Java 99-IOO De Centrale Adviesraad 101 Soekarno's echtgenote in kimono 102 Aanplakbiljet van de Djau/a Hokokai 103 Omroepers van het tonarigoemi-stelsel 104 Vergadering van koemitsjo's 105 Indisch-Nederlandse schoolkinderen 106 'Pas op voor spionnen!'
41 42 43 44 8 maart 1943: inauguratie van de Poetera te Djakarta

r=s
270 270 398 398 398 478 540 540 540 540 620 620 668 668 668 684 700 716 716 780 780 780 780 796 828 828 828 844 860 924 924 924 940 940 940 940 94

I067

LIJST

VAN

ILLUSTRATIES

107-109
I U-I

de 'onafhankelijkheid' toegezegd 123 8 november 1944: anti-Geallieerde demonstratie te Djakarta 124-127 17 augustus 1945: uitroeping van de onafhankelijke Republiek Indonesi

110-1 I I 14 I 15 De Barisan Pelopor II6-II9 De Peta 120-122 7 september 1944: Japan heeft 'Oost-Indi'

Militarisering van de Indonesische jeugd De Keibodan De Seinendan

na pag. 964 964 964 964 964


988 988 1036

BRON-OPGAVE

DER

ILLUSTRATIES

1. J. Brugmans (red.): Nederlandsch-Indi onder japanse bezetting (1960): 89 Charles Burki: Achter de kau/at (1979): 55-58
(Department of the Army, Washington, Office of the Chief of Military History) United States Army in World War II. The War in the Pacific. Philip A. Crowl en Edmund G. Love: Seizure of the Gilberts and Marshalls (1955): 9, 10, 13, 14 Frank O. Hough: The Island War. The United States Marine Corps in the Pacific (1947): 18 H. L. Leffelaar en E. van Witsen: Werkers aan de Birma-spoorweg (1982): 62-66, 68-75 Samuel E. Morison: History of United States Naval Operations in World War II, dl. VII: Aleutians, Gilberts and Marshalls,june 1942-April1944 (195 I): II, 12, 16 C. L. Sulzberger: The American Heritage Picture History of World War II (1966): 1,27-29 The USA at War (1945): 17 F. Visser, De Schakel. De geschiedenis van de Engelandvaarders (1976): 43

1068

BRON-OPGAVE

DER

ILLUSTRATIES

De overige foto's zijn afkomstig uit de collecties van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Het copyright van de volgende afbeeldingen berust bij: Algemeen Rijksarchief, Den Haag: 46-48 Charles Burki, Parkweg 8a, Den Haag: 55-58 J. P. J. Kosak, Ledewijk van Deyssellaan 2I6, Driehuis: 90-93

I069

Lijst van kaarten


pag. Het door Japan nagestreefde machtsgebied 4-5 De South-West-Pacific Area 16-17 Geallieerde offensieven tegen Japan 58-59 De Gilbert- en de Marshall-eilanden 70 Het Kwajalein-atol 72 Het eiland Kwajalein met omgeving 76 Japans 'absolute nationale verdedigingszone' IlO Java I 308-309 Sumatra I 347 De ontsnapping van C. van der Star c.s. 398 De ontsnapping van H. J. de Haas c.s. 402 Borneo I 472 Celebes 629 Borneo II 632 Sumatra II 635 Java II 640-641 De Birma-spoorweg 685 De door krijgsgevangenen aangelegde vliegvelden op de Molukken 716

II III IV V VI VII VIII IX X XI XII XIII XIV XV XVI XVII XVIII

De kaarten zijn getekend door Anja Haleber te 's-Gravenhage

1070

Lijst van afkortingen, gebruikt In de voetnoten


Anderson Benedict R. O'Gorman Anderson: Java in a Time oj Revolution. Occupation and Resistance 1944-1946 (1972) Rijksarchief

ARA
A.v. Boissevain

Algemeen Als voren

Dagboekaantekeningen van G. Boissevain in G. Boissevain en L. van Empel: Vrouwenkamp opjava. Een dagboek (1981) en Leighton (United States Government, Department oj the Army, Office oj the Chief oj Military History) United States Army in World War II. The War Department. Robert W. Coakley en Richard M. Leighton: Global Logistics and Strategy 1943-1945 (1968)

Coakley

(Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis) Documenten betreffende de Buitenlandse Politiek van Nederland, 1919-1945 Donnison (United Kingdom Government, Cabinet Office) History oj the Second World War. Military Series. F. S. V. Donnison: British Military Administration in the Far East, 1943-1946 (1956) Mr. H. W. (1946) van Eyk-van Velsen T. van Eyk-van Velsen: Dagboek. Vrouwen op Sumatra achter japans prikkeldraad (1983)

Elias

J.

Elias: Indi onder fapanse

hiel

1071

LIJST

VAN

AFKORTINGEN,

GEBRUIKT

IN

DE

VOETNOTEN

Gandasoebrata

Raden Adipatie Ario Soedjiman Martadiredja An account of the japanese occupation of Banjoemas Residency, java, March 1942-August 1945 (Cornell University, Department of Far-Eastern Studies, South-East Asia Program, Date Paper no. IO) (1953)

Gandasoebrata:

Hamel Hayes

J. c. Hamel:

Soldatendominee

(1948)

Grace Person Hayes: The History of the joint


Chiefs of Staff in World War II. The War against japan (1982) .

Helfferich-Koch IC
IMTFE

H. Helfferich-Koch:
(1981)

Een dal in Ambarau/a

Indische Collectie van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie


International Military Tribunal Far East

Kanahele Leffelaar en van Witsen Matloff

George S. Kanahele: The japanese occupation


of Indonesia. Prelude to independence (1967)

H. L. Leffelaar en E. van Witsen: Werkers aan


de Birma-spoorweg (1982) (United States Government, Department of the Army, Office of the Chief of Military History) United States Army in World War II. The War Department. M. Matloff: Strategic Planning for Coalition Warfare 1943-1944 (1959)

MK
NI

Ministerie van Kolonin (Stichting Indi in de Tweede Wereldoorlog) Nederlands-Indi onder japanse bezetting. Gegevens en documenten ouer de jaren 1942-1945 (1960) Government Information

NIGIS

Netherlands-Indies Service

1072

LIJST

VAN

AFKORTINGEN,

GEBRUIKT

IN

DE

VOETNOTEN

Nisjijima

Sjigatada Nisjijima: (Engelse vertaling van)


Indonesia ni okeru Nippon gunsei no kenkyze

(Onderzoek naar het Japanse militaire bestuur van Indonesi) (1959)


NWCIT Netherlands War-Crimes Investigation- Team

RvO TKR Veenstra

Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie Temporaire Krijgsraad

J. H.

W. Veenstra: Als krijgsgevangene naar de Molukken en Flores. Relaas van een japans transport van Nederlandse eI1 Engelse militairen
1943-1945 (1982)

Vermeer-van

Berkum

Carla Vermeer-van Berkum: Dagboek uit japanse kampen '44-'45. Kon ik maar weer een gewoon meisje zijn (1980) Dr. D. van Velden: De fapanse
kampen voor burgers gedurende Wereldoorlog (1963) interneringsde Tweede

Van Velden

WCIT

War Crimes Investigation- Team E. van Witsen: 'Over krijgsgevangenen panse handen' (afgesloten 1971) in ja-

van Witsen

173

Register
Samengesteld door L. F. de Jong AAA-actie Zie: Propaganda, Japanse AaIderen, G. T. van, 368n 'Aanwijzingen' betr. de houding van ambtenaren ... in geval van een vijandelijke aanval, 213, 226, 229, 302, 363, 861, 1050 Aardolie (productie, installaties), I, 9, 36-40, 44, 60, 65, 66, 89, 144, 146, 187,188,204,249,364,366,510,520, 910 vernieling van installaties, 37-4,79, 91,94,29 'Oliebataljon', 60 Abas Soeria Nata Atmadja, 929 Abbenhuis, Ch. W. A., 858, 859, 864 Abda-Command, 12, 13, 51,420 Abikoesno Tjokrosoejoso, 196-198, 267,277, 558, 562, 1045 Aboe Bakar, Said, 205 Acheson, D., 121 Adam, L., 309 Adams, c., 207, 271, 274n, 275, 978n
Adat

562, 563, 933, 990, 993, 994, lOll, 1014-1017, 1025 Op Sumatra, Borneo, Grote Oost, 927, 928, 988, 989 Afstammingsverklaringen (Asal oesoels Zie: Registratie Aik Pamienke, 765, 817, 839 Ainoe's,254 Akyab,92 Alesdal, 346, 361, 368, 789 Alaska, 17 Aleoeten, 21, 23, 57,73, T08, T09,921 Algemeen Delisch Immigratiekantoor (Adekkamp) Zie: Internering: kampen: Batavia Algemeen Landbouw Syndicaat, 366, 367, 375, 378, 443 Algemene Vereniging van Rubberplanters ter oostkust van Sumatra, 368n Algemene Volkskredietbank Zie: Kredietwezen
All India Moslem League Zie: Brits-Indi Allied Land Forces Southeast mand, 138

Commissie voor de studie van traditionele gebruiken en staatsvormen ('Adat-commissie'), 277, 279 Adatsji, S., 576n, 754n Adr, J. P., 455 Adviesraden op Java: Residentie- en Gemeente-adviesraden, 150, 922, 923, 927929, 937, 989, 990 Centrale Adviesraad, 150, 152, 259, 277, 530, 558, 854n, 898, 922, 928-937, 967, 972, 973, 984,988-995, 1002, 1008, 1009, 1018 College van Adviseurs, 558, 559,

Asia Com-

Aluminium, 41, 44, 520 A.rnahai (Ceram), 714, 720-723 Ambarawa, 358,416,426,427,45,451, 496,765,768,774,778,798,801,808, 821, 828, 843, 855 Ambon, 97, 203n, 211, 265, 461, 474476, 522, 534, 579, 749, 755, 837n, 927, 960 Ambonnezen, 343, 372, 377, 384, 412, 424-428, 439, 461, 495, 499, 500, 501, 505, 575, 576, 604, 605608, 627, 634, 677, 680, 736, 884, 957, 991 oordeel van de Kenpeitai over de

1074

REGISTER

Am bonnese bevolkingsgroep (op Java), 459, 461 Zie ook: Christendom; Illegaliteit/ Verzet; Krijgsgevangenen: kampen Ambtenaren, 191, 192, 237, 238, 290, 299, 302, 303, 306, 310, 367, 389 aantallen, 219 inheemse, 215-228 passim Japanse, 212-216, 219,515 salarissen, pensioenen, 237,3 18, 319, 328, 373, 549n, 886 afleggen van loyaliteitsverklaring, 239,443, 861 Zie ook: 'Aanwijzingen ... '; Internering: van 'prorninenten' Amiroeddin, 468, 469 Ancona, H. J. G. d', 474 Andamanen en Nicobaren, 3,7,39,67 Anderson Zie: O'Gorman Anderson, B. R. Anderson, J., 124 Andir (vliegveld), Angenent, H. A., 679 Angenent, P. H., 225n
Angkatan Baroe Zie: Hokokai; Jongerenorganisaties Angkatan Moeda Zie: Jongeren-organisaties

991, 1014, 1016, 1023, I027 Japans beleid m.b.t. de Arabische bevolkingsgroep, 254-256, 916, 936
Zie ook: Partai Arab Indonesia; Perkoempoelan Dagang Bangsa Arab

Arbeidsdienst
Zie: Seinendan

Annam, Keizer van, 178 Annexatie van Nederlands-Indi, Japanse plannen voor Zie: Nederlands-Indi Antifascistische Liga (Medan) Zie: Illegaliteit/Verzet: op Sumatra Antifascistische Nationale Vrijheidsliga Zie: Birma. Antisemietisme Zie: Joden Anti-Japanse Volksleger Zie: Malakka Anti-Japanse Volksunie Zie: Malakka Antjol. aa Aoki, Kazoeo, 144, 149, 9II, 920 Applebey, J. L., 432n Arabieren,259,282,287, 331, 372, 376, 392, 410, 4II, 53 I, 518n, 929n, 932,

Arbeidsinzet, op Sumatra (Sabang, Atjeh), 526, 527 van romoesja's (werksoldaten), op Java, 273, 274n 275, 528-538, 634, 677-680, 684-688, 705, 710, 867, 919, 932, 941, 948, 984, 991, 995, 997, 1001, 105I aantallen, 529, 530, 532,533, 535n aantallen omgekomenen, 529, 532, 536, 538, 572,680,686 tewerkstelling in gebieden buiten Java, 530, 535 aantallen, 535, 536 Zie ook: Pakanbaroe-spoorweg; Birma-spoorweg Gemeenschap voor de Arbeid, 530, 531,932 Ardenne, J. van, 444 Arendt, H., 103 Arnold, A., 130 Aroe- en Kei-eilanden, 345, 394, 476 Asahi Sjimboen, 241, 243 Asia Raya, 207n, 208n, 231n, 242, 276, 281,388,415,845,87,919,965,970, 983n, 987, 988, 1002, 1003, 1028, 152
Asiatic Fleet Zie: Verenigde Staten van Amerika:

strijdkrachten Asjari, Hasjim, 940 Asjari, Wachid Hasjim, 940


Asrama Zie: Asrama Zie: Angkatan Baroe Indonesia

Jongeren-organisaties
Indonesia Merdeka

Jongeren-organisaties Atjeh, 63, 159, 185,23-25,241, 368, 462,467,468,525-528,592,608,622, 622n, 830 Islam in Atjeh, 266n, 267n
Persatoean Oelama Seloeroeh Atjeh (Poesa), 205, 267n

activiteiten van Japanse geheime 'F-

175

REGISTER

Organisatie' (1. Foedjiwara), 203205,434 voedselsituatie, 525, 526 opleggen van dwangarbeid, 526, 527 'Atjeh-party' Zie: Krijgsgevangenen Atoombom, 9, 746-748 ontwikkeling van - (Manhattanproject), 121-13 I bombardementen op Hirosjima en Nagasaki, 131 Attlee, C, 101, 102 Attoe en Kiska, 21, 23, 57, 73, 108,921 Aung San, 6, 161-166, 184, 151 Zie ook: Birma 'Australia Calling' (film) Zie: Propaganda, Japanse Australi, I, 10, 17, 20, 21, 60, 79, 95, 97, 137, 185,206, 210n, 296, 300, 339, 341,393,394,4,43,46,577,608, 653, 657n strijdkrachten, 10, II, I In, 81, 85, 89 oorlogsschepen: 'Hobart',633 krijgsverrichtingen Zie: landen, eilanden, plaatsen afzonderlijk verliezen, 54, 55 Zie ook: Geheime diensten; Guerrilla -acti viteiten; In ternering ; Krijgsgevangen; Radio Avondklok, 192 'Awoe Maroe' Zie: Krijgsgevangenen: hulpverlening

Zie: Steunverleningsacties: in Bandoeng Badoglio, P., 62, 363n Bagoes Hadikoesomo, 926, 1017, 1023, 141 Bakhuys, C, 428, 433, 435, 442 Bakker, J, 335 Bakker, T., 671 Bali, 535n, 972, 980, 989 Balikpapan, 89-91, 371,471,473,631 Ballantine, D. S., 29 Balt, J, 458n Banda, 197, 199,202

Bandjaran.u

j-z

Ba Maw,

Baarsel,

6, 161, 162, 182 van, 7n, 536n, 599n, 609, 641n, 695n, 705, 708 Babo, 57, 476 Bachtiar, H. W., 103 In Backer, J D., 673n, 746n Badan Keamanan Rakjat Zie: Indonesi: naar de onafbanke-

lijkheid
Badan Oenteek Membantoe Pertahanan Asia (Bompa), (Sumatra) 944n Badan Oeroesan Colongan Indo (Bogl)

Bandjermasin, 203, 212, 368,536,631, 824,927 massamoord wegens vermeende opstand, 369-372, 410, 412, 413 Zie ook: Steunverleningsacties Bandoeng,218, 222, 226,242, 289-293, 296, 298, 300, 305n, 307, 312-316, 331,332,336,34-342,356,380,429, 43,436,445,478,495,544,545,554, 555,564-566,569,579,601,606,67, 618,637-640,645,646,647,663,736, 741,872,883,884,894-899,914,955, 986, 998, lOOO Zie ook: Internering: kampen Zie ook: Steunverleningsacties Bangkinang, 765, 838, 838n Bangkok, 3, 61, 138, 535, 590, 596 Banjoebiroe, 358, 815, 843, 855, 848 Banjoemas, 543, 571 Banjoewangi, 224, 394, 403, 448, 452, 453 Bank, J Th. M., 266 Banka, 260,498, 499, 764, 821, 841, 842 moordpartij op koelies, 260, 26m Bankbiljettencirculatie Zie: Bankwezen Bankwezen, 193, 318, 322-324, 326, 366, 373, 549, 874 liquidatie van Nederlandse banken, 322 spaartegoeden, 549, 549n bankenmoratorium, 323 betalingsverkeer 191, 323, 324 uitgifte van Japanse munt- en bankbiljetten; verhouding tot Neder-

REGISTER

lands geld, 518, 519 effectenbezit, 324 banken:


Bank of Taiwan, 322

Javase Bank, 323, 324, 518 geldcirculatie, 46 I, 517-5 19, 55 goudvoorraad, 518 Mitsui Bank, 322
Nanjo Kaihatsoe Kinko, 322

Nederlands-Indische maatschappij, 323 Nederlands-Indische


bankv
jzj

EscornptoHandels-

Nederlandse Handelmaatschappij,323 Postspaarbank, 549 Spaar- en hypotheekbanken, 323


Yokohama Specie Bank, 322 Zie ook: Kredietwezen

Bantam, 258n, 258n, 513, 532, 533, 538, 543, 560-562, 794 Barisan Brani Mati
Zie: Seinendan Barisan Pelopor Zie: Jongeren-organisaties Barisan Propaganda Zie: Propaganda, Japanse Barisan Rakjat Indonesia Zie: Nationalisme: Comits van na-

tionalisten 370, 372 Bastiaans, W. Ch. J., 331, 332, 332n, 797, 876-878, 884, 892n, 951, 952n Bataafse Petroleum Maatschappij, 373 Bataan, schiereiland, 3, 12 Bataklanden, 264, 525n Batavia, passim
Base/er Mission, 'Radiowijk' Zie: Radio Zie ook: Djakarta; Internering: kam-

pen; Steunverleningsacties Bauxiet, 41, 520 Beatrix, Prinses, 900 Becht, C. J. S., 309n Bechtholt, W., 432, 432n Bedrijfsleven, 189, 193, 324-326, 329, 373,510-514,539,541,543, en de vrijstelling van internering,

345, 363-367 oprichting van kumiai (Java), 514, 539, 546 Centraal Industrieel Fonds (Java), 540 Nederlands-Indische Vereniging van Importeurs en Groothandelaren, 325 Zie ook: Nippon-werkers; Steunverleningsacties Beets, N., 624, 625, 707, 745n Belastingen, 328, 329, 373, 517, 524, 544 Belawan, 348, 463-467, 633-636, 683, 698, 710, 765, 829 Belgi, 127 Belonje, W. J., 657n Benda, H. J., 239n, 937n, 938, 939 Bene, 0., 360 Bengalen, 157, 158 Benkoelen, 197,206,269,47,492,498, 521, 15 Bentjoeloek, 846 Beppan (geheime informatiedienst Japanse strijdkrachten), 477 Beraoe, 471 Berita Oemoen, I98n, 242 Bernhard, Prins, 324, 65I, 804, 900 Besmettelijke ziekten, 570 Besoeki, 453, 482, 545, 560 Bestuursacademie, 152, 990, 1010 Betoeng, 713, 714 Bezemer, K W. L., 676n BiakBr Bikker, A., 837n Billiton, 260, 364 Binnerts, c., 612n, 613, 719, 720n Bioscopen, 245, 339 Bireun, opstand bevolking tegen Japans gezag, 977, 978 Birma, 3, 6-8, II, 50-52, 56, 61, 64-67, 92, 93, 98, 109, 119, 138, 142, 143, 145, 150, 160, 241, 393, 5IIn, 578, 595,596,634,663,676,682,686,701, 958, 969 verlenen van 'onafhankelijkheid' door Japan, 146-149, 161, 162, 182, 282, 910, 9II, 918, 920, 979,

177

REGISTER

152 Engels militair en politiek beleid, 6, 161-167 Birmaans Anti-As-Verbond (ook: Antifascistische Nationale Vrijheidsliga, 163-166, 184 Birmaans Nationaal Leger (later: Birmaans Onafhankelijkheidslege0, 3, 6, 7, 161-166, 184 Thakin-groep, 6, 161-163 Voorlopige Birmaanse Strijdkrachten, 166 Zie ook: Krijgsgevangenen: kampen Birma-spoorweg, 92, 160, 536, 578, 587, 588, 595, 609, 61In, 622, 624, 680, 682-706, 919 aantalomgekomenen, 697n ontvluchtingen, 700-74 Zie ook: Krijgsgevangenen: kampen: Birma, Thailand Birmaans Anti-As- Verbond Zie: Birma Birmaans Nationaal Leger (later: Birmaans Onafhankelijkheidsleger) Zie: Birma Bismarck-archipel, 3, 16, 176 Blackburn, A.S., 601 Blackwood, W. M., 749n Blangkedjeren, 634 Blitar, 274n, 976 rebellie Peta-bataljon, 274n, 275n, 976, 978, rooj, IOIl Block, A. S., 298, 864, 865 Blogg, J. H M., 467 Bodjonegoro, 223, 560, 569, 929 Bckel, P. F., 49111,497n Boedi Oetomo, 931,1015 Boeken, verbod tot herdrukken in de Nederlandse taal, 245, 388 Boentaran Martoatmodjo, 93I, 967, 1045n Boetzelaer, E. O. van, 297, 666 Bogaardt, A. Th., 375, 442, 877, 882, 889-891 Bogi Zie: Badan Oeroesan Golongan Indo Bogor Zie: Buitenzorg

Bohle, E. W., 362n Bohr, N., 123, 127n Boissevain, G., 307n, 332n, 385n, 785n, 801, 803n, 805n, 807n, 82111,825n, 828n,843 Bombay, 9, 52, 683 Bompa Zie: Badan Oentoek Membantoe Pertahanan Asia Bonin-eilanden, 85, 109 Boots, J. W. A., 226 Bora Bora (Genootschapseilanden), 29 Borneo, Nederlands, 36, 89, 90, 96, 99, 100, I39n, 144, 190, 212, 236, 238, 259, 264, 283, 303, 394, 412, 434, 470-474, 510, 512, 535, 536, 549n, 576,584,687,608,631-633,921,936, 956n, 965, 1030, 103I instellen van Japans marinebestuur, 188, 2II, 920, 927 voedselsituatie, 522, 523, 524 Zie ook: Christendom; Economie; Illegaliteit/Verzet; Internering; Krijgsgevangenen; Nationalisme Borneo Sjimboen, 372 Borton, H., 167n Bosbouw, 516 Base, Ras Behari, 158n Bose, Subhas Chandre, 150, 157-160 Zie ook: Brits-Indi Bosman, G. D., 806n, 822n Bougainville, 62, 960 Bouwer, J. B., z r rn, 228n, 233, 234, 236n, 244, 284, 288, 292, 293, 302, 313, 329, 332, 339n, 340--343, 360, 362, 385, 4II, 456, 495n, 544, 546, 555, 565, 567n, 569, 571-573, 592, 787n, 818, 849n, 850n, 852, 872-875, 883, 895, 898-902, 907n, 914, 948n, 986, 996, rooo, 1001 Braak, Menno ter, 655n Braake, L. ter, 746n Braddon, R., 698n Brunert, H, 853 Brandt, Willem (ps van: W. S. B. Klooster) 233, 234n, 295, 348, 464, 466,468, 774n, 811n, 817, 821, 840 Brankasi, 693 Brastagi, 348, 765, 766, 798, 805, 830,

REGISTER

835, 838 Brereton, L. H., 5I Brit, Ch., 444, 445 Brits-Indi, 6, 9, 11,20,49,63,79,93, 111,141,150,510, I050 en het streven naar onafhankelijkheid, 155-160 en Duitsland, 157 vorming van anti-Brits 'Indian

Legion', 158
en Japan, 158-160 vorming van het Indian National Army, 93, 159, I59n, 160,205, 763, 969 oprichting in Singapore van een 'Voorlopige regering van Vrij Indi', o.l.v. Subhas Chandre Bose, 160 nationalistische bewegingen: All India Moslem League, 156, 157

Burgemeesters, 212, 218, 219, 227, 229, 35,381 Japanse -, 212, 218, 375 Burger, D. H., 222,515,516 Burgerhoudt, G. A., 223n Bush, V., 128 Buttinga Wichers, G. G. van, 298, 301, 378 Buxton, ]. c., 400, 402, 404 Bijl, W. F. D. van den, 304n Byrnes, ]. F., 121, 129-133

Indian National Congress, 156-158


Brits-Noord-Borneo, 3, 90, 91, 97, 142, 145,346,471,535,536,576,584,587, 631,681,761, 763n, 773, 774, 824 opbouw van geheime illegale organisatie van Chinezen en inheemsen op initiatief van Australische

krijgsgevangenen.ia

Chinese opstand in Jesselton, 471 Brocades Zaalberg, ]. K, 655n Brooke, A., 63, 66n Broome, R. N., 170 Brugman, P. H. G. M., 863 Brugmans, I. ]., 208n Bruin, R. de, 190n, 412, 465n, 558n I033n Bruyn, P. A. ]. de, 465, 466n, 467 Bruyn, W. ]. de, 19n, I07n Bruijn Kops, G. F. de, 298, 455 Bryant, A., 64n, 66n, 96n Buiten-Mongoli, 86, 87 Buitengewesten Zie: Sumatra, Borneo; Grote Oost Buitenzorg (Bogor), I93n, 218, 246, 366,394,428-432,442,445,460,51, 524,537,560,569,656,638,827,883, 955,971,986 Buna, 55, 56, 109, 921 Burer, ]., 859n

Cairo, Conferentie van, 78, 79, II9, 120, 122 Calcutta, 5 I, 52, 79, IJ8, 158, 177, 178 Cambodja, 167, I77n Campbell, R., I26n Canada, 124, 126, 127 Zie ook: Krijgsgevangenen Canberra, 10 Carolinen, 16, 56,62, 109, 113, 119, 581 Casablanca, Conferentie van, 56, 57, 60, II I, II8, 126 Catoire, F. L. A., 307n Celebes, 3, 90, 95, 97-IOO, 144, 184, 243, 259, 262, 264, 283, 303n, 341, 412, 434, 5IO, 549n, 577, 579, 628630, 742, 921, 965, 989, 1030, 103 I instellen van Japans marinebestuur, 2II, 212, 920, 927 voedselsituatie, 522, 523 Zie ook: Christendom; Economie; Illegali teitfV erzet; In ternering ; Krijgsgevangenen; Nationalisme Cellarius, P., 845 Censuur, 240, 241 Centraal Kantoor voor de Statistiek, 568 Centrum voor de Indonesische Kunsten (Java), 278, 279, 916 Ceram, 211, 393, 475, 522, 714, 720723 Ceylon (thans Sri Lanka), 9, II, jzn, 39,101, 137, 162, 17,393,395,404, 406, 430, 502, 683 Zie ook: Geheime diensten Chauvel, R., 203n Cheribon, 247, 289n, 3]2, 433, 454,

I079

REGISTER

495, 556, 55~ 64~ 641 9-lr, 63, 66, 67, 93, 95, 96n, 99, 101, 124, 164-166, 170, 171 China (Bezet- of 'Nanking-China'), I6,21,34,4,46n,50-53,60,64,85, 109, 136, 143-145, IS0, 257, 260, 348n, 355, 419, 759, 760, 822n, 910, 9Il, 912, 979, 1051 Japans politiek beleid: verlenen van 'onafhankelijkheid', 148, 179-182, 910, 979, 152 regering-Wang Tsing-Wei, 148, 179-182, 257 contacten met nationalistisch China, 18o China (nationalistisch), I, 16, 50-53, 57, 61, 79, 80, 98, 109, 136, 170, 171, 179-181, 255, 257, 392, 461, 577n Chinees Verzetsverbond Zie: Illegaliteit/Verzet: op Sumatra Chinezen op Malakka
Chiefs ofStaff(Britse), Zie aldaar

op Celebes, 262, 264, 265 Verbond van Christenen lil Noord-Celebes, 265 op Flores, 265, 266 op Java, 262-264 op de Molukken, 265 Federatie van Christelijke Kerken op Ambon, 265 op Sumatra, 264 internering van geestelijken, 262, 263,265,266,345,837n aantallen gearresteerde en omgekomen geestelijken, 263, 265, 266,461 Zie ook: Kerken
Chung Hwa Hui, 257

in Nederland-Indi (Indische Chinezen), 187, 190, 254, 255, 272, 282, 287, 33I, 372, 376, 392, 410, 411,434,461,479,495,531,929, 930n, 932,936,937,945, 951,991, 1014, 1023, 1024, 1027, 103I Japans beleid betr. de Chinese bevolkingsgroep, 187, 916 op Java, 257-259 op Sumatra, 259, 260 op Borneo, 259 opleggen van schattingen, 257, 260, 517 arrestatie van Chinezen, 258, 258n
Zie ook: Chung Hwai Hui; Hua Chiao Chung Hui; Hong Po; Partai Tionghoa Indonesia (PTT) Zie ook: Illegaliteit/Verzet: Internering; Politie: Keibo/ai

Churchill, W. S., 8, II, 13,49, 60-65, 78, 86, 88, 92, 93, 96-101, 119, 124, 126-128, ISS, 156, 164 Claessen, N., 684n Clercq, G. P. C. de, 610n, 644n Coakley, R. W., 25, 26n, 30n Coasturatchers Zie: Geheime diensten, Australische Coates, G., 394,432,433,436, 440n, 502 Cocos-eilanden, 395 Cohen, A., 657, 658 Cohen, J. B., 35n, 36, 42-45n, 106n 520,
yz r n

Collaboratie, 363, 653-660, 1049 Zie ook: Soekamo


Colliers' Weekly, 400

Colombo, 9, IJ8, 399 Colijn, H. A., 429 Colijn, P., 382n, 447-449
Chiefs of Staff, II, 17, 26, 45, 56, 65, 78, 83, 90, 95, 98, 100, 101, 157, 902 vaststelling militaire gezagsgebieden, II, 12, 13, 16,99-101 Combined Policy Committee, 126, I28 Comit van Elf Zie: Nationalisme Comit van Stads- en Landwachten, 375, 378 Comit's van Nationalisten Zie: Nationalisme Commissie Indisch Verzet Zie: Illegaliteit/Verzet Combined

Christendom Japans beleid betr. de Christelijke kerken,261-266 op Borneo, 262, 264

r080

REGISTER

Commissie Onderscheidingen Zie: Illegaliteit/Verzet Commissie Verzetsster Oost-Azi 1942-1945 Zie: Illegaliteit/Verzet Commissie-Visman, 200, 201, 300, 449,455,459,460 Communisme
Zie: Partai Komunis Indonesia (PKl); Partai Republik Indonesia Zie ook: Illegaliteit/Verzet: op Java,

soja,5I5 suiker, 509, yr r, 513, 525, 541, 542 tabak, 510, yr t , 524, 525, 568 thee, 509, 511, 516, 541, 542 Cultuurondernemingen, 365, 509, 51I, 540, 541 produktiecijfers, 510, 5I 5, 525, 542, 552, 565, 566 Controlebureau voor Cultuurondernemingen (Java), 541
Saihai Rigjo Kanri Kodan, 367 , Cumberland' Zie: Engeland: strijdkrachten

op Sumatra Zie ook: China; Japan; Malakka; Philippijnen; Vietnam Compton, K T., 128, 129 Comte, ]. W. le, 742n Conant, ]. B., 128 Conferenties, internationale Zie: Cairo; Casablanca; Jalta; Malta; Quebec; Washington; Potsdam Conventie van Genve Zie: Krijgsgevangenen Corregidor, 3, 172 'Corsica' Zie: Illegaliteit/Verzet: op Java: groep Meelhuyzen Coster, F. W., 404 Coulin, A. V. A., 499n Courtney Whitney, 175 Cripps, S., 156 Croes, E., 222n Croes, L., 320n Crowl, Ph. A., 69n, 77n Cultures, 365 aardnoten, 5 I 5 bataten, 515, 551, 554, 565 cacao, 541 cassave, 515, 551, 554, 565, 566
coprav jo

Curtin, ]., I I

Daalen, W. H. ]. E. van, 341 Dahler, P. F., 871, 874-885, 893, 897, 898, 916, 929n, 936, 987, 991, 1023 Dahm, B., 919, 93In, 944n, 1002, Io03n 1008 Dajaks, 264, 47I, 473 Dajeukclot.u j r Dalat, 1029, 131, 1047
Dalforce Zie: Malakka

Dalley, ]. D., 169 Zie ook: Malakka: Dalforce


'Danae' Zie: Engeland: strijdkrachten

Danus, 400 Daruch, Agus (A. W. F. de Roock), 906, 97 Darwinv aoa Davelaar, F. S., 448n Davis, ]. L. H., 170 Deinse, H. A. van, 74In Deli, 204, 214, 348,468 Deli Courant, De, 199n, 233, 295, 334,
464

kapok, 516, 541 katoen, 525, 543, 546, 566, 567 kina, 516, 541, 624n koffie, 509, 516, 541, 542 rubber, 146, 509, 511, 515, 541, 542 rijst (padi, beras), 510, 5II, 514-519, 522-526, 550-566 passim, 992 Zie ook: Java: voedsel(rijst)-voorziening sisal, 541, 543

Deli Spoorwegmaatschappij, 348 Departementen, 216, 217, 296, 477, 552, 558, 929, 937, 938, 940, 940n, 990, 993n, 995 Dewantoro, Ki Hadjar, 195, 197, 276, 277, 279, 281-284, 558, 562, 916934, 941-944, 956, 970, 972, 990, 1002, 1003, 1008, 141, I045n, 1054 Dewey, Th. E., 32, 33

ro r

REGISTER

Diah, B. M., 1007, 1009, 1010 Diepeveen-Lindner, M. H, 78In, 8I9n Distributie Zie: Java Djajadiningrat, H, 20m, 277, 29In, 298, 929, 938-940, 990, 998 Djakarta, 138,281, 284, 543, 554, 560, 564, passim Zie ook: Batavia Djambi, 806n Djawa Baroe, 242 Djawa Hokokai Zie: Hokokai Djawa Sjimboen, 242, 280n, 985, 997, 998 Djember, 405, 452, 482 Djojobojo-voorspelling.vzz Djokjakarta, 195, 221, 242, 247, 308, 358,366,401,426,456,554,602,638, 644, 828, 861n, 929, 942, 944 Djombang, 224, 307 Domei, 210, 2IIn, 242, 290, 871, 1004, 1019, I034, I04 Donnison, F. S. V., I63n, 168n, 171, 17In, 177n Donraadt, W. Ch., 321 Doodvonnissen/Executies Zie: Gevangenen; Kenpeitai Dool, H P. van der, 393 Doorn, ]. ]. A. van, 273n Dorman-Smith, R., 161, 162, 166 Douglas, ]., 436, 440 , 440n, 441 Doup, A., 618, 619, 739, 740 Douwes, A. H., 61In, 670, 671n, 688n, 698n Douwes Dekker, E. F. E., 279,871,874, 894 Douwes Dekker-Mossel, ]., 894 'Dragon' Zie: Engeland: strijdkrachten Drielsma, H, 433, 435, 442 Droogdok-Maatschappij, 373 Drossaers, F. A. E., 298, 302, 302n Dubois, A., 672n Duggenaar, ]. van, 628n Duitsland, 17, 18 ,25,26,56,157-160, en de oorlogsverklaring door Japan aan de Geallieerden, 12, 12n, 4446

(militaire) samenwerking met ]apan, 44-49 en de positie van Duitse burgers in bezet Indi, 187-189 , 361, 362 Zie ook: Internering: van Duitsers strijdkrachten, 8n, 9, 47-51 Zie ook: Brits-Indi Duursma, D., 469 Duyvendijk, ]. A. van, 708n Dijk, W. van 469, 501 Dijken, R. B. van, 708n Dijxhoorn, A. Q. H, 13n

Eastern Fleet Zie: Engeland: strijdkrachten Eckenhausen- Tetzner, J. E. 379n Economie (Indonesi) economisch beleid van Japan, 149, 187,410, 59-527, 538-550 economisch verzet, 410 situatie op Borneo, 522-524 situatie op Sumatra, 524-527 situatie in de Grote Oost, 521-523 situatie op Java, 513, 514, 538-550 '(Voorbereidende) Commissie tot de Instelling van een Nieuwe Economische Orde voor de Bevolking van Java', 539 Kantoor voor de Volkseconomie, 540, 541 Zie ook: Bedrijfsleven; japan: Econorrne Eden, A., IOO, 164 Eeckhout, P. H van den, 847, 848, 881885, 892, 897, 898, 987 Zie ook: Indische Nederlanders : al of niet samenwerking met ]apanners Zie ook: Indische Nederlanders; Kesilir; Ehrman, ]., 66n Einstein, A., 124 Einthoven, ]. j, 815-817 Eisenhower, D. D., 95n Elias, W. H]., 220-222n, 263, 289, 292, 32,312,313,320,331,336,343,367, 481,771,780,794, 796n, 8ro

I082

REGISTER

Ellendt, E. G. G. R., 869 , 869n, 871 Elshout, J, 783n Emigratie van Javanen naar de Buitengewesten, 510, 516n Empel, L. van, 307n, 332n, 385n, 785n Endert, E., 869, 869n, 87I Engeland, 16 politiek beleid betr. Birma, BritsIndi, Malakka
Zie aldaar

strijdkrachten, I l11
Royal Navy Eastern Fleet, 8-10, 20, 24, 39,

Ferdinandus, 447-449 Fermi, E., 123, 128, 129 Fidji-eilanden, 21, 24, 29, 74, 108 Flachs, R., 495n Flores, 265, 266, 393, 45, 579, 612n, 622, 652n, 714-720, 735, 736, 814, 854,97, 1050 Foedjijama, kolonel, 27, 208, 269 Zie ook: Soekarno Foedjiwara, I., 158, 159,23,25, 207n 'Foedjiwara- of F-Organisatie' Zie: Atjeh; Brits-Indi: Indian
National Army ,Formidable' Zie: Engeland: strijdkrachten

65,67,94-97,
Pacific Fleet, 94,

101,683

oorlogsschepen:
'Cumberland',

139, 166, 565,

865, 1048
'Danae', 633 'Dragon',633 'Formidable', 8 'Hermes',9 'Indomitable', 8 'Prince of Wales, 8 'Repulse',8

Formosa (thans Taiwan), 57, 8o, 82, 85, 119,465,467,585,586,591,594,596, 597, 617, 665, 666, 670-674, 737n Zie ook: Krijgsgevangenen: kampen,
'Special Party'

krijgsverrichtingen
Zie: landen, plaatsen, eilanden afzonderlijk Zie ook: Internering; Krijgsgevange-

nen Eniwetok, 77 Enqutecommissie 'Regeringsbeleid 1940-1945',99,953 Enthoven, K. L. J, 455 Ericson, N. E., 594 Eyk-van Velsen, T. van, 600n, 772, 774, 80l11, 807n, 813n, 817n, 821, 829n, 830 n Eyken, F. E., 423n

Fakfak,476 Federatie van Christelijke Kerken. (Ambon) Zie: Kerken Federatie van Ex-illegale werkers 111 Indi (Fiwi) Zie: Illegalitei t/Verzet

Forrestal, J, 133 Fort van den Bosch Zie: Internering: karnpen Fort de Koek (Boekittingi), 159, 27, 209, 2I3, 269, 490, 797 Frankfurter, F., 127 Frankfurther, A., 65l11, 652n Frankrijk (Vichy), 177,291, 95In Zie ook: Frans-Indo-China Frans, J, 427 Frans-Algerije, 13, 56 Frans-Indo-China, 97, roo, 119, 138, 141, 142, 145, 167, 51I11, 535, 578, 593, 79, 759, 761, 762, 822n, 958 Japans politiek beleid, 177, 18r activiteiten van Vletmink (Liga voor de Onafhankelijkheid van Vietnam), 178, 179 Zie ook: Internering; Krijgsgevangenen: kampen Zie ook: Vietnam Frans-Marokko, 13, 56 Freed, F., 128n, 130n
Freedom Fighting Command Zie: Illegaliteit/Verzet: op Java Fremery, H. J S., 665

Fretes, T. de, 475 Frietman, F. E. A., 498n Frisch, 0., 123

REGISTER

Fuchs, F. F. E. von, 678-680, 71I Fuchs, K., I26n Furstner, J. Th., 986n

Gaboengan Politik Indonesia (Gapi), I96n, 198 Galapagos-eilanden, 29 Gandasoebrata, S. M., 218, 226, 233, 239, 543, 551, 571 Gandhi, M. K., 156-158, 1050 Gani, A. K., 470, 988 Garoet, 222, 225, 3I9n, 335, 340, 560, 569, 597n, 644 Gaspersz, D. A., 806n Gatot Mangkoepradja, 970 Gaulle, Ch. de, 177 Geheime diensten, 175 Amerikaanse, 3I, 178 Office of Strategic Services (OSS), 175 Signal Intelligence Service, 31-33 Australische, 185 Coastwatchers, 32, 176, 177, 184, 185, Britse, Special Operations Executive (SOE), 162-164, 169 Force 136 (Ceylon), 136, 162I6~ I7~ 171, 178, 184 Zie ook: Birma; Malakka; Frans-Indo-China Franse, Direction Gnrale des Etudes et Recherches, 177 Japanse, 3I, 62 Nederlandse, 98, 99, 185,406 Netherlands Forces Intelligence Service (Nefis), 399, 404, 405, 430, 448,451,479,51 'Parties', 99, 17,45,451,468 Geldwezen, 191, I93n Gemeentelijk Europees Steun-Comit (GESC) Zie: Steunverleningsacties: in Batavia; F. Kramer General Motors, 741 Genootschapseilanden, 29 Gerakan Rakjat Baroe, 1008-1010, 1044

Gerakan Rakjat Indonesia (Gerindo), 196, 281,283,415,47,988, 1005 Gerbrandy, P.S., I I, I3n, 101 Gereformeerde Kerken Zie: Christendom; Kerken Gevangenen (aantallen), 258, 333-338, 416,419,420,453,460-462,481-57 levensomstandigheden in gevangenissen, 481-499 passim verhoormethoden, martelingen Zie: Kenpeitai medische experimenten, I03n aantallen in gevangenschap omgekornenen, 265, 266, 490, 490n, 495-499, 505-507, 574 doodvonnissen, executies, 292, 300-302, 313, 314, 315, 415, 420, 421-427, 431, 432, 435, 436, 440, 441, 443, 446, 449, 450, 453-456, 463, 467, 469, 472,473,474-476,479,492,55 Zie ook: Illegaliteit; Kenpeitai; Politieke Inlichtingendienst; Rechtswezen Gevangenissen: Ambarawa, 416, 450, 451, 496, 497 Bandjermasin, 371 Bandoeng Ban~euj, 495, 884, 897 Soekamiskin, 297, 301, 307, 439, 445, 451, 455, 494, 496, 497, 601, 666, 765, 819, 827, 860, 862, 876n, 883 op Banka, 498 in Bantam, 258n Batavia Boekit-Doeri, 334, 341,493, 773, 860n voorm. Frans Consulaat, 478, 490 Glodok, 493, 606, 663, 842, 858, 883, 884 Struiswijk, 306, 334, 356, 493, 618, 654-657, 739, 740, 765, 773, 809n, 842, 853, 855, 885-862 Tjipinang, 493,494,497, 500, 507, 885 Cheribon, 495 Djambi, 806n Djember (school), 405, 453, 482

REGISTER

Fort de Koek, 490 Kepahiang, 470, 498 Koetatjane, 636, 637 Makassar,474 Medan, 486 Pajoekornbo- a Palembang, 498 Pematang Siantar, 498 Soerabaja Boeboetan, 307, 353 Werfstraat, 307, 335, 366, 8I1 Tangerang, 848, 854 Zie ook: Internering Gezantschappen, 143, 372 Ghormley, R. L., 13, 53, 54 Gilbert-eilanden, 3, 18,62, 67, 70, 7274,78, III, 150,274,372,826,931 Giovannetti, L., 12In, 128n, 130n Gloegoer, 633, 774, 821 Goa,2IIn, 589, 591, 820 Goeam, 3, 31, 81,9,584,665 Goenoenghaloe (landbouwkolonie) Zie: Indische Nederlanders Gtzen, L., 298, 301, 455 Goldberg, S., Bren Golf van Bengalen, 3, 9, 51, 67 Gombong, 424 Goodyear-fabrieken, 366, 428 Goor, M. E. A. van, 863 Gortmans, A. L., 474 Gosenson, G. F. V., 205, 434, 463-468, 501, 634, 665 Goudvoorraad Zie: Bankwezen Goudriaan, H. P., 848n Gout, ]. G., 601 Gouvernementspandhuisdienst Zie: Kredietwezen Gowing, M., 123n, 126n, 127n Graaf, H. ]. de, 208n Grashuis, W. F., 293n, 421, 422n Greene, W., 498n Greve, W. de, 855n Grew, ]. L., I18, 120 Grift, C. van der (ps van C. C. van der Star), 293n, 305n, 395-40, 406, 412 Grondstoffen, 38,4,41,510, 520, 521 Gronewold, B. H., 861 Groothuizen, H., 447, 449

Grote Oost, 188, 190, 243, 283, 303, 608, 936, 956n instellen van Japans marinebestuur, 188, 2I1, 927 Zie verder: Celebes; Kleine Soendaeilanden; Molukken; NieuwGuinea; Timor Groves, L. R., 125, 127n, 128, 130 Guadalcanal, 24, 42, 47, 54-56, 109, 177, 250, 251, 342, 361, 406n, 912,
921

Guerrilla-activiteiten, 3, 174, 175, 185, 215, 251, 341, 401, 412, 423, 424, 427-431, 435, 437, 440n, 442, 474476, 67, 627n, 639n, 655 Gutwirth, A., 376, 378, 379,484, 890

Haas, H. ]. de, 240n, 322n, 400, 40In, 403-406,412,762,822,823 Haccou, W,416,426,493,494,497, 500 Haeff, W.van, 643n Haeften, Ch. E. van, 298, 301,441,449 Haga, B. ].,369-372,412,470, 665n Hagenaar, H., 297, 666 Hahn, 0., 123, 124n Hainan,6,40,579,590,627,627n,755n Hajasji, Kioejiro, 248, 915, 917, 945, 979 Hajasji, Sjoeitsji, 277, 473n Halmaheira, 236, 489n, 997 Halsey, W. F., 54, 56, 81, 83, 84 Hamagoetsji, 877, 882, 896n, 898 Hamel, ]. c., 64, 646, 661, 670, 67In, 689, 696, 698, 699n, 700n, 704, 708, 744, 745 Hamelink, M., 447, 448, 474 Handelsvereniging 'Amsterdam' (HVA), 350, 845 Hankou, 19n, Hanoi,I78 Hansma, A., 627n Harada, Josjikazoe, 200, 202, 250n Harada, Koemakisji, 250, 252, 253, 268, 280,283,415,479, 513, 669n, 912945passim, 960, 964-987passim, IOIl, 1026, 1027-13 Harms, 1., 888n Haroekoe, 714, 720-734

ro8s

REGISTER

Hart, H. M. J. 861 Hartevelt, C. C. I. 307, 445, 446, 452 Hartsteen, W., 498n Hasjim, Wachid, 1009, 1017, 103I, 1046n Hatta, M., 149-155, 197, 199,200,216, 246, 278-285n, 415, 416, 419, 434, 515, 532n, 558, 559n, 561, 897,916927,93-934,937,94-945,966-972, 989, 990, 993, 1009, 1014, 1019, 131-154 benoeming tot adviseur van het Japanse militaire bestuur, 200-202, 216,268,270,272,277,925 houding tegenover de Japanners, 199, 206, 270-274 vermoeden van Kenpeitai van communistische neigingen bij Hatta, 924-927, 15 en de oprichting van de Poetera, 279286
Zie verder: Poetera

Herwerden, H. H. van, 374 Heybroek, ]. H., 797n Heybroek, W. c., 524n Heyden, B. van der, 429, 430 Heyden, ]. van der, 266n Hielkema, A., 641, 646 Hieronymus, F., 393, 394 Higasjikoeni, prins, 136 Hilgers, H., 432n Hillen, c., 298, 429, 448n, 455
Himpoenan Kebaktian Zie: Hokokai Rakjat

benoeming tot vice-president van de Republiek Indonesia, 1940, 1941 Zie ook: S. Sjahrir; Soekarno; Indonesi: naar de onafhankelijkheid Hawaii-eilanden, 17,23, 82, 91 Hayes, G. Person, 10,61,64,83,90,96, 101 Hazenberg. C. F., 701 Heekeren, C. van, 473, 592n, 608, 613n, 614,622n,63311,634n,63611,711,712 Heer, G. H. de, 366, 440n, 479 Heiho's (hulpsoldaten), 604-608, 636, 637,941,948,954-960,971,972,975, 1044, 105I aantalomgekomenen, 608, 958, 960 Zie ook: Krijgsgevangenen Helfferich-Koch, H., 290n, 295n, 313n, 764,765,768n,778,779n,783,809n, 8IJ, 814, 82Il1, 828 Helfrich, C. E. L., 298, 342, 399, 404, 657n Helsdingen, C. C. van, 299 Hemert, P. L. van, 701-704 Hendrikx, H. ]. A., 647n
'Hermes' Zie: Engeland: strijdkrachten

Hirohito, keizer, van Japan, II9, 121, 132-136, 144, 145, 154, 216, 220n, 242, 258, 263n, 302, 312-3 14n, 340, 368, 590, 599, 65, 748, 76411, 859, 926, 1009, 132-134 positie van de keizer na capitulatie van Japan, II9-121, 13I, 132 Hirosjima, 131,265, 742n, 746, 1026 Hirota, Koki, 112, 114 Hitler, A., 12n, 41, 45-49,56,19, 124n, 830 Hizbullah, 940, 969, 974, 974n, 991, 1000, 1009 sterkte, 974n Ho Tsji Minh, 178, 179
'Hobart' Zie: Australi: strijdkrachten Hoedt, ]. W. G. A., 601, 660-663, 737,

751 Hoekstra, H.]., 474 Hof voor Islamietische Zaken Zie: Rechtswezen Hoffman, R. H., 701, 702 Hogescholen Zie: Onderwijs Hogewind, B.]. G., 297,666 Hokokai (Indonesisch: Himpoenan Kebaktion Rakjat) : Djawa Hokokai, 881, 883n, 897,935,

943-947, 985, 992, 993, 1001, 1006, 1009, 1044, 1045, 1052 Ambon-Holeokai, 936n Atjeh-Hokoleaiviv
Angkatan Maeda Zie: Jongeren-organisaties Hokkaido, 122 'Hokoekoe Maroe'

1086

REGISTER

Zie: Krijgsgevangen: transporten Hollandia, 62, 80, 81,236,294,449,555 Holm, A. F., 319n, 497n, 817, 818 Hong Po, 257, 930n Hongersnood Zie: Java Hongkong, 3, 139, 535, 577, 589, 657, 665, 759, 760, 822n Honsjoe, 88n, 91, 92, 122 Hooftman, A., 224n Hoogenband, C van den, 707 Hoogenkamp, Ch., 429 Hooggerechtshof Zie: Rechtswezen Hoogte, N. van der, 292 Hoonstra, K., 861, 863, 864, 865 Hoorn, A. L. van, 421,422 Hopkins, H, 126 Hordijk, R. J., 577n Hough, F., 69n, 117, 122 Hoven, W., 298, 455 Hovinga, H., 709n Hua Chiao Chung Hui, 257, 259 Hbner, P., 999n Hukbong Bayen Laban sa Hapor (Hukbalahap) Zie: Philippijnen Hull, C, 13 I Hulsew, A. F. P., 297, 666

52 sabotage, spionage, 410, 412, 415, 442, 453, 460, 462, 470, 656 spoorwegsabotage, 454-457, 461, 462 op Java: 414-462, 870n rapport Kenpeitai betr. het verzet op Java, 299, 337,420,433,435, 436, 441, 449, 458-462, 500, 501, 879 opbouw geheime kern van genterneerde 'prorninenten' Zie: Internering activiteiten van communisten, 461 Partai Komunis Indonesia, 414416, 46In, 500 activiteiten van Chinezen, 258, 413, 418-42~ 431, 50~ 461 groep-Lin Pin Fai, 420, 421 activiteiten van Arnbonnezen, Menadonezen, Timorezen, 185, 423-427, 428, 431, 447, 461, 50 groep-Sapoetangan Merah, 425 V-groepen, 425-427, 445 'De Toorts', 427 activiteiten van Indonesirs 414-

419
groep-Sjahrir, 270, 271, 417419, 446, 500 groep-Sjarifoeddin, 415, 446, 461 andere groepen: - van Ardenne, 444 - Bakhuys, 428, 433, 435, 442 - Brit, 444, 445 - Coates, 394, 432, 433, 436, 440n, 502 - Colijn, 447-449 - Davelaar, 448n - Groothuizen, 447, 449 - van der Heyden, 429, 430 - Koops Dekker, 450, 45 1,453, 501, 845n - de Lange, 433-444, 460, 492, 500, 502, 655, 656 - Meelhuyzen ('Corsica'), 447450, 460, 500

Ickes, H, 175 Idema, A. M., 577n Idenburg, P. J., 297, 422, 666 Ienaga, Saboero, 87n, 102, 107 IC Farben, 49 Ilgen, G. A., 657n Illegaliteit/Verzet, 184, 185,412-57 begrip, 407-408 Japans beleid, 49-412 aantallen illegale werkers en bedrijvers van verzet, 460-462, 501-505 gearresteerden, 416, 460-462, 470 doodvonnissen, executies, 415, 420-479 passim financiering, 378, 379,442,443,452, 462, 466 radiozendverkeer, 251, 413, 418, 420,422,428-431,444,451,477,

REGISTER

Illegaliteit/Verzet (vervolg) - de Preter, 43 I - Saka, 450, 451, S0l - Steyn van Hoensbroek, 450, 460, S0l - Tan (Freedom Fighting Command'),446 - Trouerbach, 450, 452, S0l - Verwoord, 423 -van der Vorst, 439, 441 - Welter, 429-436, 439, 442, 460, 500, 656 - Werdmller van Elgg, 430, 444 - Wernink, 431, 434-436, 442, 460, 486, 500, 656 - Zimmerman, 302, 429n op Sumatra: 462-47 verzetsacties van Oelama's in Atj eh, 185, 266n, 267n, 462 activiteiten van Chinezen: 463, 468 Chinees Verzetsverbond, 463,
465

Antifascistische Liga, 463 activiteiten van Ambonnezen e.a.: 468n,47 V:groepen, 467, 468 andere groepen: - Overakker-Gosenson, 461467, 634 - Treffers-Rachman (Medan), 467-469, Sl - van Dijk-van der Toorn (Padang), 469, 501 op Borneo: 470-474 verzetsacties van Dajaks, 471, 473 massa-arrestaties en terechtstellingen in Pontianak, Singkawan, Balikpapan, Samarinda, Beraoe, wegens vermeende illegale activiteiten, 471-473, op Celebes: - groep Gortmans, 474 op de Molukken: Ambon, Ceram, Saparoea, 474476 op Nieuw-Guinea, 476

Federatie van Ex-illegale werkers in Indi (Fiwi), 407, 432n, 435 Commissie Verzetsster Oost-Azi 1942-1945, 503, 506 Commissie Onderscheidingen, 503 Commissie Indisch Verzet, 475,54, 55 Zie ook: Gevangenen; Gevangenissen; Guerrilla; Kenpeitai; Pers, illegale Imamoera, H., 139, 190-194,201,208, 216, 221, 226, 248-251, 267-269, 274-276,279,36,349,35,414,763, 912-917, 926, 934, 937, 105I Imperial Chemical Industries, 126 Indian legion Zie: Brits-Indi Indian National Army Zie: Brits-Indi Indian National Congress Zie: Brits-Indi Indische Nederlanders, 251, 252, 287350 passim, 389, 390, 410, 4II, 422, 424, 461, 531-406 passim, 410, 41 I, 422,424,461,479,50,51,55,531, 867-99, 929n, 932, 936, 95In, 991, 1014, 1023, 1024 genterneerde (in de Buitengewesten) en niet-genterneerde (op Java) burgers, 252, 334, 349, 392, 763, 868-876, 885, 895, 903 als krijgsgevangen, I45, 146, 636, 875, 886 Japans beleid betr. de Indisch-Nederlandse bevolkingsgroep, 869885 passim, 916 houding Inheemsen jegens de Indische Nederlanders, 293-296, 849n, 850n, 875, 905-909 levensomstandigheden (kosten van levensonderhoud), 316-322, 886888, 903-905 registraties Zie: Registratie razzia's, arrestaties, 883-885, 892, 894 aantalomgekomenen, 884, 885 overbrenging gearresteerden naar landbouwkolonies (Goe-

r088

REGISTER

noenghaloe, Pasir Benteng), 882, 892, 894, 898 steunverlening aan behoeftige Indische Nederlanders Zie: Steunverleningsacties deelname aan AAA-propaganda-actie (op Java), 252, 825, 869 al of niet samenwerken met de Japanners, 847, 869-871, 879, 882886 actie van P. H. van den Eeckhout en oprichting van de Persaudaraan Asia Golongan Indonesia (Pagz), 847-849, 881, 882, 897 oprichting van het Kantoor voor Indo-Europese Zaken, 870 oprichting van het Kantor Oeroesan Peranakan (Kop), 874, 875, 877, 885, 890, 893, 936 Kaoem-Indo-comits, 880-882, 894, 898 oordeel van Kenpeitai over de Indisch-Nederlandse bevolkingsgroep, 458-459, 879 Indo-Europees Verbond (lEV), 349, 351,375,871, 876n, 890n Zie ook: Steunverleningsacties ,Indomitable' Zie: Engeland: strijdkrachten 'Indonesia' (begrip), 151, 153,280,281, 284, 942, 943, 1015 Indonesia Raya (volkslied), 149- IS I, 276,282,848,916,920,921,924,926, 966, 980, 981, 1006, 1028, 1040 Indonesi: naar de onafhankelijkheid Japans 'onafhankelijkheids' beleid, 149-155, 182, 183,206-29, 268286 passim, 910-156 passim memorandum K Hajasji aan de Opperste Oorlogsraad, 979, 980, 982 verklaringen van Opperste Oorlogsraad betr. 'deelneming aan het bestuur' en verlening van 'onafhankelijkheid, 151, 152, 558, 897, 9Il, 923, 927, 928, 932, 966, 976, 981-987, 988, 990, 1005, lOll, 1026, 1047 reactie Soekarno en bevolking,

983, 984 instellen van Adviesraden Zie aldaar Commissie tot Onderzoek van de Onafhankelijkheid van 'Oost-Indi' (Java), 152-155,259, 9II, 979, 992, 994, 1002, 1009, 1011-1025, 1047, 1052, 1055 Commissie ter Voorbereiding van de Onafhankelijkheid (later: Komitee nasional Indonesia Pusat), IS I, 153, 259, 911, 912, 979, 10111013, 1016, 1025-145, 1047, 1052-155 (Japanse) Leidinggevende Commissie ter Voorbereiding van de Onafhankelijkheid, 1026, 1030 anti-Japanse stemming, 916, 995999 jongeren (pemoeda's) en de vorming en uitroeping van een onafhankelijk Indonesi, 103-1010 Zie ook: Jongeren-organisaties ontwerp staatsbestel/grondwet, 1012-1024, 141 Handvest van Djakarta, 10201023, 14-143 Vijf beginselen (Pantja Si/a), 1018-1021, 1052 uitroeping van de Republiek, 84n, 101,139,14, ISS, lOp-lOSS radiotoespraak Soekarno, 1043, 1044, 1055 vorming van eerste kabinet, 140, 1045, 1045n, l046n vorming van een Komitee Nasional Indonesia, 141, 142 oprichting van de Partai Nasional Indonesia (PNl), 142-144, 1047 oprichting van een veiligheidsorganisatie: Badan Keamanam Rakjat (BKR),1042 Indonesisch Studentenverbond Zie: Studenten Indramajoe, 556, 557, 565 Internationale Kredieten Handelsvereniging Rotterdam (Internatio), PS, 373 Internationale Rode Kruis

1089

REGISTER

Zie: Rode Kruis-organisaties Internering, 137, 138, 188, 248, 252, 345-367,411, 753-865 totaal aantal genterneerden in Japanse machtsgebied, 138, 210n, 760-762 van Nederlanders en (ten dele) Indische Nederlanders : aantallen genterneerden 266, 348, 353, 357-359, 753, 753n, 754, 754n, 761, 774n, 782, 785n, 788, 794-796, 838n, 842n, 844, 868-876 aantallen omgekomenen, 266, 753, 753n, 754,759, 774n, 775, 791, 835, 837, 837n, 839, 842, 844 Japans beleid betr. de internering van Indische Nederlanders, 868-885 op Java, 35-310, 349-360, 763765, 791, 842-865 razzia's 1942, 333-337,433,763 van leden van Afvoer- en Vernielingskorpsen, 306, 337 van kaderleden van Stads- en Landwachten, 305, 842, 858 van 'prominenteri', 300, 301, 35-310, 316, 337, 389, 763, 765, 840, 855, 857-865 opbouw geheime kern in Struiswijk-gevangenis; doel: uitoefening bestuur na capitulatie van Japan, 860, 861 op Sumatra, 213, 346-348, 763766n, 770, 778, 789, 791, 820, 837-842, 868, 869 op Borneo, 346, 348, 763, 763n, 774, 820, 824 op Celebes en andere eilanden in de Grote Oost, 345-348, 735739, 763, 791, 820, 824, 836, 837, 842, 868, 869 op Nieuw-Guinea, 837n, 842 van geestelijken, 262-266, 345, 837n aantalomgekomenen, 266 buiten Indi:

in Frans-Indo-China, 759, 761, 762,822n in China (bezet gebied), 759, 760, 822n in Hongkong, 759, 761, 822n in Japan, 759, 760, 822n op de Philippijnen, 759, 761, 822n in Malakka/Singapore, 759, 761,813 in Thailand, 759, 761, 762, 813, 822n van NSB'ers, 353, 360, 806n, 847, 848, 849, 850, 853 van Chinezen, 258, 258n, 794, 795 van Duitsers (na mei 1945), 362 van Italianen (na september '43), 363, 363n van Joden, 794, 852-854 van Vrijmetselaars, 850n van burgers uit geallieerde landen, 188,210,211n, 348, 349, 354, 356, 356n, 359, 794, 837n, 839n, 854 van burgers uit neutrale landen, 837n, 850n uitwisselingsacties, 210, z ron, 21 In groepen welke aanvankelijk buiten internering bleven, 361-367, 368, 422 eoncentratie van genterneerden op Java, 855, 856,764 contacten met de buitenwereld, 8Il-8I5,835 financile hulpverlening door Nederlandse regering in Londen, 822-825, 835 via het Vaticaan, 824, 825 kerkelijk leven in de karnpen, viering kerkelijke en andere feestdagen, 84-89, 845 levensomstandigheden in de kampen, 770-810 passim ziekten, 789-792 nieuwsvoorziening in de karnpen, 825-829, 845 Voice of Nippon, 658n, 826
Nippon Times, 826

afwerpen van geallieerde luchtpamfletten, 138, 826

19

REGISTER

Internering

(vervolg)

geruchten, 829-8]2, 835 onderwijs in de kampen, 317, 803, 804 overplaatsingjongens naar mannenkal11pen, 765, 800-803, 840 prostitutie onder genterneerden, 796-800 recreatie in de kampen, 809, 81O Rode Kruis-hulpzendingen, 762, 820-822, 835 smokkelen van voedsel enz., 815819 voedselvoorziening in de karnpen, 756, 766, 771, 784-789 Zie ook: Steunverleningsacties karnpen: aantallen interneringsoorden, 766, 767, 836, 837 voorschriften en reglementen, 769-773, 836 kampleiding, 780, 781 Japanse kampstaf en bewaking, 764, 774-779, 787 'beschermde wijken', 762, 763, 843 Zie ook hieronder: Bandoeng, Batavia, Malang, Semarang, Soerabaja Aik Pamienke, 765, 817, 839 Alasdal, 346, 361, 368, 789 Arnbarawa, 358, 765, 768, 774, 778, 798, 801., 808, 821, 828, 843',855 opAmbon, 345, 348, 755n, 837n Bandjermasin, 369, 370, 412, 824 Bandoeng, 765, 771, 783, 787n, 806, 817, 818, 827, 843, 854, 855, 856 Kares- wij k, 357 Rama-wijk,357 Tjihapit-wijk, 357, 781, 809, 8I~ 819, 821, 827, 849 kampement XVde Bataljon, 355, 826, 848, 862-864 Landsopvoedingsgesticht, 355, 806n Bangkinang, 765, 838, 838n

Banjoebiroe, 358, 815, 843, 855 Batavia, 765, 784, 843, 854, 855 Adek-kamp, 334, 773, 786n, 797n, 852, 854 Grogol, 784 Kampong Makassar, 794, 809, 855, 856 Krarnat-wijk, 354, 356, 357, 385, 784, 799, 843 Tjideng-wijk, 354, 356, 377, 385,443,774,775,776,784, 786n,797,808,824,827,843, 854, 855 Belawan, 765 Belawan-Estate, 774, 833, 839, 840 Unie-kampong, 348, 774, Sor n, 833, 839 Brastagi, 348, 765, 796, 798, 805, 830,835,838 Gloegoer, 774, 821 Kampili, 755-759, 766, 773, 774, 791, 824, 829, 836, 837 Kesilir (kolonisatie-kamp), 336, 349-354, 359, 383, 389, 45I, 452,762, 836, 842-849, 885 Zie ook: P. H. van den Eeckhout Klooster 'Sterre der Zee', 343 Loeboe~inggau,765, 841, 842 op Lombok, 755, 755n Magelang, 798 Makassar, 303n, 754-758 Malang, 358, 843 Malino, 754-758 Medan, 346, 348, 765, 801, 834, 838,997 St. Josephschool, 868 Menadoj Minahassa, 759, 791, 836, 837n, 842 Moentilan, 822 Muntok, 764, 821, 841, 842 Ngawi (Fort van den Bosch), 358, 359n, 36~ 455, 884 op Nieuw-Guinea, 755, 837n, 842 Padang, 348, 797, 838 Pakato, 754 Palembang, 777n, 805, Sron, 841 Pematang Siantar, 348, 838 Poeloe Brayan, 772,801,804,807,

191

REGISTER

Internering

(vervolg)

815,817, 829, 833, 841 Rantauparapat, 765, 839 Semarang, 765, 787, 798, 799, 806, 843, 855 Halmaheira-karnp, 775, 783 Lampersari-Sornpok, 358, 785n, 381,787,795,801, 803, 805, 807, 813, 815, 821, 826, 828, 830, 843 Siringoringo, 765, 788, 8Il, 833, 839, 840 Sjanghai, 760 Soerabaja, 843, 844 Darmo-wijk, 358, 383, 812, 827 Tangerang, 848, 849, 854, 855 Tjimahi, 258n, 358,437,439,771, 783, 787n, 79~ 795, 806, 81~ 822, 826, 849, 854, 855, 864, 882, 892 Baros-kampen, 358, 765, 772, 795, 854, 862, 864, 865 kampement van het IVe en IXe bataljon, 825, 862, 864 Zie ook: Gevangenissen; Gevangenen Irak Zie: Internering: van Joden Irene, Prinses, 65 I Irije, Akira, lIl-116n, 120, 180, 219n 'Isaac Sweers' Zie: Koninklijke Marine Isjizawa, Joetaka, 29In Iskandardinata, Oto, 558-563,967,972, I046n Islam, 188,25,254,265,434,471,446, 929,973 Japans beleid m.b.t. de Islamietische bevolkingsgroep, 261-268, 915, 916, 937-940 streven naar het grondvesten van een Islamietische staat, 973, 1019, 1021 positie van de Islam na uitroeping van de Republiek Indonesi, 1018-1023, 141, I044, 1045 Zie ook: Madjelis Sjoero Moeslimin Indonesia (Masjoemi); Madjilisoel Isla-

mil a 'laa Indonesia: Mohammadijah; Nahdat'al Oelama; Sarekat Islam Zie ook: Arabieren; Atjeh; Hizbullah Itagaki, Seisjiro, I026, I027, 1030 Itali, 12, 12n, 17, 18,25,26,45,46,49 positie van de Italiaanse burgers in bezet Nederlands-Indi, 187, 189,
363

Zie ook: Internering: van Italianen Iwo Jima, 85, 87, 88, r ra, 152

'Jacob van Heemskerck' Zie: Koninklijke Marine Jacobs, G. F., 838n Jacobson van den Berg, P5, p6 Jalhay, S. M., PIn, 566n, 593n, 795n Jalta, Conferentie van, 86, 88, 98, 129, 83In Jamadji, Tadasji, 755-758, 766, 773, 774, 836 Jamamoto, Isorokoe, 8, 20, 21, 23, 24,
33n

Jamamoto, Moitsjiri, 250, 853, 874, 876,913,942-945,965,979,983,991, 992, IOI7, 1027, 131, 132, 1038, 141, I042n, 1048 '[amatd Zie: Japan: strijdkrachten Janagawa, kapitein, 869, 970, 975 Jans, Th., 421, 493, 493n, 494n Jansen, A. C. M., 452 Jansen, L. F., 29In, 654-660, 871, 985n, 988n, 997, 998 Japan, oorlogsverklaring aan de Geallieerden, I, 12, 17,44-46 Contactraad (later: Opperste Oorlogsraad), 21, 108, 109, Il3, Il6, 131,144,145, 147, 149, 151-153, 180-183, 186, 187, 239, 9II, 921, 981, 1025, r ojz politiek beleid in de bezette gebieden, 141-148, 181-184 'Beginselen voor het bestuur van de bezette gebieden in de Nanjo', 186, 187, 261, 514 Zie verder: China (bezet); FransIndo-China; Indonesi; Ma-

REGISTER

lakka; Nederlands-Indi; Oceani; Philippijnen streven naar een 'Groot-OostAziatische Welvaartssfeer', 13, 108, 112, 142-146, 181, 260, 267, 280, 29 I, 349, 539, 606, 849, 869, 910, 915, 941, 963, 968, 992, 995, 1038 Groot-Oost-Aziatische Conferentie (1943), IS0, 160, 926, 987, 1018 en de Sowjet-Unie, 108, 113-116, 1029, 1030, 103I samenwerking met Duitsland en Itali, I2n, 44-49 economie, 34-44, 106-108 beleid in de bezette gebieden, 38, 145,149,15,511-527,538-55
passim

strijdkrachten, 287-289 sterkte, 9, 43, 62n, II7, 247, 248 op Java, 251,515,912-914 Grote Hoofdkwartier, 20, 21, 24, 46, 102, 108, 120, 131, 136, 137 operatieplannen voor de Nanjo, 3-7, 20, 21, 24 desertie, I05n verliezen,22-24,54,55,68,8I-S4, 88 'lama/a' (oorlogsschip), 39n krijgsverrichtingen, 2-101 'Kamikaze-vluchten', 40,87, 87n, II7, 965n bombardementen op Japan, IS, 21,22,50,57,86, 108, II5, 133, 746
Zie verder: landen, plaatsen, eilanden afzonderlijk

Raad voor de Economische ontwikkeling van de Nanjo, 144, 145 Zie verder: Economie oorlogsproductie, 42-44 grondstoffen, I, 34, 36-44, 148, 188, 520, 521 in- en uitvoer, 36-41, 5Il, 512, 520 scheepsverliezen, 34-36 Zie ook: Koopvaardij politiek Communistische Partij, l0S Taisei Hokoesankai, 105, 106n, 254, 935 algemene verkiezingen, I06n samenleving gedurende de oorlogsjaren, 102-108 voedselvoorziening, 107 onderwijs, I05n, 1038 lonen en prijzen, 107 zwarte markt, 107, 108 invoeren van het tonarigaemi-stelsel, 104 Zie aak: Java maatregelen tegen mogelijke invasie, Il6-Il8 oprichting van een Nationaal Vrijwillig Strijdkorps, 117 positie van de keizer na capitulatie, 119-122, 1]2

capitulatie(s), 118-123, 131-137, 154, 912,991, 10]2, 1034, 1037, 1042 voorwaarden, I I 8-123 Verklaring van Potsdam, 100, 101, 121, 122, 131-137, 154 1026, 132, 142 van Japan in de bezette gebieden, 137-139 Jaquet, L. G. M., 206, 859 Java: passim instellen, organisatie, beleid van Japans militair bestuur, 148, 215220, 248, 913 reorganisatie van het inheems bestuur, 218-228 verlenen van 'onafhankelijkheid' aan Java Zie: Indonesi Commissie van Overleg voor het Burgerlijk Bestuur, 201 houding van vorsten en regenten tegenover Japans bestuur, 220227 AAA-actie Zie: Propaganda, Japanse indeling van Java in zelfvoorzieningsgebieden, 514, 55,553,913 instellen van Adviesraden Zie: Adviesraden invoering van tanangoemi-stelsel,

1093

REGISTER

880, 881, 893, 897, 935, 947-952, 961 transmigratie van Javanen naar de Buitengewesten, 510, '516n anti- Japanse stemming, 916, 998,999 economische situatie op Java Zie: Economie inleveren van edele metalen, 544, 555 kosten van levensonderhoud, 240, 319-321, 540, 568, 886, 887 lonen, 318-320, 540, 887 prijzen, 240, 540, 547-549, 552556, 564-568, 888, 993-995 voedsel(rijst)voorziening van de bevolking, 510, 514-517, 550-566 passim, 736, 993-995 voedselopstanden, 556, 557 Rijst- Verkoop-centrales, 5P Vereniging van Groothandelaren in Rijst, 552 Kantoor voor de Voedselvoorziening, 552, 554 distributie, 517, 540, 542n, 546, 553, 554, 560, 564-569 medische zorg, 569, 570 hongersnood, 519, 550, 557, 559, 569-572, 972, 995 sterftecijfers, 519, 571, 572 steunverlening aan behoeftige Indische Nederlanders e.a. Zie: Steunverleningsacties militarisering van de bevolking, 952-975 totale sterkte militaire korpsen, 975 voorbereiding op volksguerrilla, 913-916, 937, 973, 992
Zie verder: Barisan Pelopor; Hizbullah; Keibodan; Peta; Seinendan Zie verder java: Indonesi: naar de on-

'Java-Legioen' Zie: Illegaliteit/Verzet Jehova's Getuigen (in Japan), I05n J esselton, 471 Jinnah, M. A., 156 Joden, 461, 850-854 houding Japans bestuur tegenover de Joden in Nederlands-Indi, Japan, Mandsjoekwo en China, 851-853 'Bagdad-Joden', 794, 8p, 853 Zie ook: Internering: van Joden
'lamia Maroe' Zie: Krijgsgevangenen: transporten joint Chiefs of Staff (Amerikaanse), II,

afhankelijkheid
Zie ook: Arbeidsinzet; Illegaliteit/Ver-

13,5,53,56-64,72,78-99,121,129, 13 joint Way Plans Committee, 57, 80, 85, 90, 91, 92, 97 joint Strategic Survey Committee, 57, 80,85,90,96 Joliot-Curie, I, 123 [omioeri Sjimboen, 243 Jonai, Mitsoemasa, 44, 113 Jones, F. C, 167n Jong, B.de, 819, 86In Jong, J. A. de, 341, 434 Jong, ~.J. de,298 Jongbloed, H, 304, 305 Jonge, M. A. de, 438, 439, 444 Jongeren organisaties Angkatan Baroe, 17-1010 Angleatan Maeda, 947, 1006, 1009 Barisan Pelopor, 947, 966-968, 987, 1000, 1006, 1009, 1044 groep rondom de Asra111a Angkatan Baroe Indonesia, 1004 groep rondom de Asrama Indonesia Merdeka, 1005, 1035, 1036 jeugdcongressen in Bandoeng en Soerabaja, 1006-1008 en de uitroeping van de Republiek Indonesi, 135-142 Zie ook: Seinendan: Studenten;
Gerakan Rakjat Baroe

zet; Indische Nederlanders ; Internering; Krijgsgevangenen; Nationalisme; Poetera


Zie ook: Heiho's java-Bode, De, 242

Jonkman, J. A., 296,301 Josjida (hoofd Kenpeitai Buitenzorg), 483, 484 Joustra, A. H, 208n, 755, roj jn

I094

REGISTER

Juliana, Prinses, 340, 645n, 804, 830, 90 Kabel, H. S., 814n Kadt, J de, 270, 273, 274n, 291, 417, 826,8pn Kajadoe, J, 427 Kalidjati, 289, 296, 297, 314n, 666 Kamikaze-vliegtuigen Zie: Japan: strijdkrachten Kampili, 755-759, 766, 773, 774, 791, 824, 829, 836, 837 Kan, H. H., 257, 296 Kan, Wim, en Corrie Vonk, ron, 6IIn, 647, 664, 676n, 699, 700,809 Kan Po (Verordeningenblad) Zie: Verordeningen Kanahele, G. S., 189n, 200n, 204n, 210, 214,220, 24In,269n, 276n-278, 416, 418, 419n, 478n, 913, 918n, 920n, 924n, 928, 933n, 966n, 973, 983n, 985, 989n, IOI7n, IOI8n, 1024n Kanchanaburi, 691, 703, 708, 709 Kantor Oeroesan Peranakan Zie: Indische Nederlanders Kantor Penasihat Oernoen Zie: M. Hatta Kaoem-Indo-Comit's Zie: Indische Nederlanders Karachi, 52 Karnebeek, H A. van, 859, 864 Karssen, H, 641, 642, 646 Kawakatsoe, kapitein, 646 Kayadoe, O. E., 499n Kediri, 424, 456n, 545, 560, 569 Kedoe, 223, 307, 545, 561,929 Kei-eilanden, 345, 394,476 Keibodan, 547, 548, 923, 954, 960-963, 986, 1000, 1009 sterkte, 961, 974, 974n Keibotai Zie: Politie Keizer-Heuzeveldt, H. E., 340n Keller, M. E., 383 Kepahiang, 470, 498 Kenpeitai (op Borneo en in de Grote Oost: Tokeeita, 200, 204, 225, 229, 245,247,258,263,283,300,306,337,

360, 366, 370, 37311,378, 382, 385, 394,4,47,416,419,420-422,425, 426,429,431-47,476-49,491-57, 556, 818, 819, 877, 889, 890, 904, organisatie, 477, 478 aantal functionarissen, 478 helpers en verraders, 479 verhoormethoden, marteling van gevangenen,481-490 rapport periode maart 1942-februari 1944 betr. het verzet op Java Zie: Illegaliteit/Verzet oordeelover verschillende bevolkingsgroepen in Indi, 458, 459, 879 oordeelover burgers vall neutrale staten (in het bijzonder over de Zwitsers), 459 vermoedens van communistische neigingen bij Soekarno en M. Hatta, 924, 925, 1005 Zie ook: Gevangenen; Oorlogsmisdaden: Politieke Inlichtingendienst; Rechtswezen Kepahiang, 470, 498 Kerken, 261-266, 808, 891n Federatie van Christelijke Kerken (Ambon), 265 Gereformeerde Kerken, 262, 808 Molukse Protestantse Kerk, 265, 266,476 Oud-Katholieke Kerk, 80911 Rooms-Katholieke Kerk, 262-266, 374, 808 Zie ook: Christendom; Internering: van geestelijken, kerkelijk leven in de kampen ; Steunverleningsacties Kesilir, 349-354, 383, 389, 451, 452, 762, 836, 842-849, 855 King, E. J, 10, 12, 13, 18,50,56,61,67, 68, 78, 8~ 82, 85, 96 Kinsbergen, gebroeders van, 374 Kioesjoe, 80, 85, 88, 91, 92, 117, 122 Kisji, Kotsjo, 144n, 219n Kiska, 21, 23, 57, 108 Kitajama, Kenitsjiro, 248, 915n Kiveron, J M., 298, 666, 860 Kleffens, E. N. van, 13n

195

REGISTER

Kleine Soenda-eilanden, II, 90, 99, 100,144,755,927,989, !O31 Klerks, 329n, 376n Klooster, W.S.B. (ps: Will em Brandt), 233, 23411, 295, 348, 464, 466, 468, 774n, 8IIn, 817, 821, 840 Klein, W. L., 22In, 308n Knecht, M.j. de, 659n Knoester, G., 702 Koboehoe, Sjinsitsjiro, 913, 922, 925, 926,942-945,979,983,985,988,991 Koch, D.M.G., 775, 780, 832 Kodama, Hideo, 248, 915n, 926 Koeala Kapoeas, 370, 372,413 Koeleman, j. G., 439n, 440n Koeningan, 223 Koenraad, P., 827, 986 Koepang, 139n, 403 Koerilen, 57, 86, 109 Koesoemasoemantri, Iwa, 141 Koetaradja, 205, 959 Koetatjane, 636, 637 Koets, P. j, 708n Kofman, R. W., 222n, 22511, 9In, 34011 2 Koiso, Koeniaki, II3, II5, 151, 152, 154n, 558, 883, 897, 911, 912, 928, 981-986,994 Komintern. en de illegale activiteiten van de Partai Komunis Indonesia op Java, 414-416 Komisi Bahasa Indonesia, Zie: Taal, Indonesische Komitee Barisan Kebangsadn Indonesia, Zie: Nationalisme Komitee Indonesia Zie: Nationalisme Komitee Indonesia Merdeka Zie: Nationalisme Komitee Nasional Indonesia Zie: Indonesi: naar de onafhankelijkheid Komitee Nasional Indonesia Pusat Zie: Indonesi: naar de onafhankelijkheid Komitee Rakjat Zie: Nationalisme Koninklijk Huis, 3I2, 476, 804-807, 899, 900

verjaardagen, viering van, 340, 342, 651,699,70 Koninklijk Nederlands-Indische Leger (Knil), 3,12,289,319,366,575-580 sterkte, 575, 638n aantal gesneuvelden, 575, 638n inheemsen in Knil, 575, 576, 604608,957 Artillerie-Constructie Werkplaatsen, 290 Pyrotechnische Werkplaats, 290, 423 Afvoeren Vernielingskorpsen, 306, 337, 551, 575n, 628 Zie ook: Internering Stads- en Landmachten, 305, 375, 43~ 452, 453, 575n, 657, 677 Reservekorps, 575n Vrijwillig Autobestuurderskorps, 605 Zie ook: Guerrilla-activiteiten; Krijgsgevangenen Koninklijke Marine, 575-580 aantal gesneuvelden, 575 oorlogsschepen: 'Isac Sweers', 8 'Jacob van Heemskerck', 8 '020', 577n 'Op ten Noort' (hospitaalschip), 742n, 760 Zie ook: Krijgsgevangenen Koninklijke Paketvaartmaatschappij, 9, 373
Konketsoe Djoemin Linkai

Zie: Steunverleningseties : in Batavia K011oje,Foemimaroe, III-II5, 136, Koops Dekker, A. G., 450, 451, 453,51 Koopvaardij, Japanse, 21, 4311, 44, 48, 5II-5I3 verliezen, 34, 34n-36 Nederlandse, 9, 579, 678, 706n Koperberg, H., 487n Koraalzee, 21, 22, 33, 55, 102, 108 Korea, II9, 585, 586, 590, 594 Korff, luitenant, 426 Korteweg, R., 722, 723n Kra, Landengte van, 61, 98, 139 Kramer, F., 367, 375-379, 381, 426, 430, 436,442,443,462,483,502,889,891 Zie ook: Steunverleningsacties: Bata-

1096

REGISTER
Vla

Krankzinnigeninrichtingen, 572n Krauss, Lily, Sr on Kredietwezen, 509 Algemene Volkskredietbank (Borneo), 323, 549n Gouvernementspandhuisdienst, 323 Kregten, J. G. van, 298, 669, 770 Kroese, C. E., 393 Krom, J. S., 536n Krueger, W., I 18 Krijgsgevangenen, Geallieerde, 575732 aantallen in gehele Nal'~io-gebied, 138, 145, 575-580, 583n Nederlanders en Indische Nederlanders, 145, 575-580, 588, 62763 I, 633, 638n, 648n, 700, 709, 742, 744, 868, 886 aantallen omgekomenen, 575, 625, 627n, 630, 680, 714, 735, 752 Inheemsen, 145, 575, 576-579, 604608, 627, 630n, 637, 736 aantallen omgekomenen, 680 vrijlating en dienstneming als heiho, 64-608 Amerikanen, Australirs, Britten, Canadezen, Nieuw-Zeelanders, 576-580, 584, 587, 590, 597, 600, 601, 621, 625, 627, 628, 633, 634, 637, 663, 683, 697, 698, 710, 736, 742 opvarenden van de koopvaardij, 579, 706n Japanse opvattingen en normen betr. de behandeling van krijgsgevangenen: 562n, 580-603 passim Conventie van Genve, 580-585, 624, 678n, 742n, 749, 750, 751 status van krijgsgevangenen, 586, 598-603 tractementen, 602, 603 behouden, inleveren van distinctieven, 586, 598, 599, 645 afleggen van verklaring van gehoorzaamheid, 598-602, 606 scheepstransporten, 576, 585, 67,

627, 634, 663, 664, 673-682, 706, 713,715,720,733-735,739,742, 749 aantallen omgekomenen, 579, 580, 585, 590, 625, 674, 676, 680-682, 710, 720, 733, 742 transportschepen: 'Hokoekoe Maroe, 677, 680,681 'foenio Maroe', 607, 677-680, 710, 71), 864 'Maros Maroe', 733-735, 749 'Oriokoe Maroe', 682 'Atjeh-party', 613, 614, 617, 634, 636 'Special Party', 591, 594, 595, 597, 639n, 665-673, 737n, 739, 740, 741,775 oorlogsmisdaden tegen en executies van -, 19, I9n, 71, 88, 169, 576n, 585,587,630,631,640-645 medische experimenten op gevangenen, I03n steunverlening door Rode Kruis-organisaties 588-596 'AUla Maroe'-zending, 590-592, 820,822 Voedingsfonds (Java), 737 door Nederlandse regering 111 Londen, 822, 823 voedselvoorziening in de kampen, 586, 622-624 optreden van Japanse kampleiding, 608-617 optreden van Koreaanse bewakers, 612-616, 618, 694, 716, 750 karnpinspecties, 616, 617 positie van kampoudste, 617-619, 625, 75 I contacten met de buitenwereld (briefverkeer, 'radiobrieven'), 619-622, 622n krijgsgevangenen en kampen: 137, 138, 594, 604 op Java, 577-579, 585, 587, 592,600, 602,612,618,621, 630n, 637-664, 713,736-741,764 Bandoeng, 579, 601, 606, 607, 618, 637-640, 645, 646, 647, 663,736,741

1097

REGISTER

Krijgsgevangenen (vervolg) kampementen Iste en XVde Bataljon, 607, 616, 657n, 663, 736, 740, 749 's Landsopvoedingsgesticht 638,74,741 Batavia, 579, 585n, 601, 606, 637, 638,644,736 kampementen Xde Bataljon, 600, 666, 668, 678, 737, 739 'Radio-wijk' Zie: Radio Struiswijk-gevangenis, 618, 654, 656, 657, 739, 740 Buitenzorg. 638 Djokjakarta, 602, 638, 644 Garoet,644 Magelang, 604, 646, 662 Malang, 637, 645, 736 Singosari, 645 Soekaboemi, 644 Soerabaja, 602, 606, 67, 637, 638, 644, 652, 662, 720, 736 jaarmarktkamp, 638, 652n, 662n Tjilatjap, 601, 647, 648, 652, 736 'Nieuwe Kamp', 608, 648-651, 652n,661 Tjimahi, 578, 593, 597, 599, 601, 637, 638, 643, 647, 660-664, 678n, 715n, 736-740, 742, 751 op Sumatra, 578, 579, 592, 600, 608, 622,633-636,735 Belawan, 633, 634, 636, 683, 698, 710, 8I2 Gloegoer-kamp, 633 Unie-kampong, 463-467, 633 Betoeng, 713, 714 Medan, 600, 609, 613, 633, 637
Pakanbaroec vo- r z

Sarnarinda, 631
Tarakan.rj r

Zie ook: Pakanbaroe-spoorweg Palembang, 592, 619, 622, 633, 665n Pankalan Balai, 713, 714 op Borneo, 576, 584, 587,631-633 Balikpapan, 63 I
Bandjerrnasinv
j r

Pontianak, 631

Op Celebes, 577, 579, 628-630, 742 Makassar, 630, 630n Menado, 628, 628n op Flores, 579, 612n, 622, 652n, 714720, 735, 736, 814, 854, 907 Maoemere, 714, 719 op de Molukken, 579,610,622,720735,736,750 Ambon (Liang), 534,627,720-722 Ceram (Amahai), 714, 720-723 Haroekoe, 714, 720-734 op Timor, 579, 630n in Birma, 578, 595, 596, 634, 663, 676, 812 Brankasi, 639 Rintin, 692, 696, 699, 704 Takanun,693 Tavoi, 683, 684, 71, 704 Thanbyuzayat, 684, 71, 704 Zie ook: Birma-spoorweg op Formosa, 465,585,586,591,594, 596, 597, 617, 665, 666, 67-673, 737n Zie ook hiervr: 'Special Party' in Frans-Indo-China, 578, 593,79 op Hainan, 579,627, 627n, 755n Hongkong, 577n in Japan, 577, 578, 585-587, 594, 596, 620,622n, 632, 663,672, 706,708, 735, 742-748 bij Nagasaki (Foekoeoa 14), 746, 747 bij Tokio, 743 in Korea, 586, 588, 594 op MalakkajSingapore, 169, 465, 578, 579, 585, 588, 595, 596, 598, 601, 609, 621, 675, 684, 689, 706, 708, 713 in Mandsjoerije, 586, 594,672,673, 741, 814 Sian, 672, 673 Moekden, 672, 673 op New Britain, 579 op de Philippijnen, 585, 587 in Thailand, 578, 593, 595,684,686, 687, 689, 697, 71-706, 709, 735 Kanchanaburi, 691,73, 708, 709

REGISTER

Nakompaton, 708 Non-Pladuk, 684, 690, 708 Tarsao, 691 Krijgsgevangenen, Japanse, 583n Kuching, 63I Kudding, V., 292 Kuiper, W., 242n Kumiai (corporaties), Zie: Bedrijfsleven Kuneman, J. H. B., 654 Kusters, J. P. W., 292 Kwai, 686, 703 Kwantes, R. C, 862n

Labour-party, 156, 167 Lambert, Luitenant, 658, 659 Land, E. S., 28n Landbouw-ondernemingen, 193, 364, 365, 516 Landoorlogreglement, 1048 Landraden Zie: Rechtswezen ('s) Lands Opvoedingsgesticht (LOG), 355, 638, 74~ 741, 806n Landwachten Zie: Koninklijk Nederlands-Indische Leger Lang, J. C. Ch., 451, 453,845 Lange, R. G. de, 433, 434, 436-444, 460, 492, 500, 502, 655, 656 Lanzing-Fokker, c., 355n, 666n Laos, 167, I77n Lasjkar Rakjat (Sumatra), 973, 977 sterkte, 973 Latuharhary, J., 103I, 1042 Laurel, J., 173-175, 182 Lawrence, E.O., 129 Layton, G., 8, II, jzn Leahy, W. D., 61 Leatenua-van Os, M., 222n, 304n, 776n Ledo-weg (Birma), 61, 78, 92, 94, 97, 98 Ledoux, A. W., 467 Lee Fok, 26 In Leeuwen, A. van, 224n, 308n Leeuwen, J. A. M. J. G. van, 657, 658 Leffelaar, H. L., 346n, 675n, 68rn, 682n, 690n, 695, 706, 774n, 788, 789n,

80In, 803n, 807n, 8r6n, 833, 839, 840n Leger des Heils, 263n, 808 Legge, J. D., 274, 931n, roorn, lOI8n, r021, 103In Leighton, R. M. 25, 26n, 30n Lembong, A., 607 Levelt, H. J., 298, 300 Leven, H., 265 Lewin, R., 3lJ1, 33n, I3Il1, 177 Leyte, 82-85, 114 Li Uck-Kwam, 587n Liang (Ambon), 672, 720, 722 Libye, 51 Lier, J. van, 447, 448 Liga voor de Onafhankelijkheid van Vietnam Zie: Frans-Indo-China Lin Pin Fai (Lin Tsjan), 420, 421 Lindetives-Stokvis, 373 Lingen, O. van, 708n Linlithgow, Lord, 157 Litamahoepoeti, sergeant, 475 Loebis, M., 653 Loeboeklinggan, 765, 841, 842 Loehanapessie, 841 Loehoe, 225n Loemadjang, 224 Lombok, 100, 535n, 755, 755n, 989 Lonen, salarissen, 189, 193 Zie ook: Ambtenaren Los Alamos, 125-129 Loureno Marques, 210, z ron, 589592, 619, 820 Love, E. G., 69n, 77n Logemann, J. H. A., 1055 Lubbers, H. J. B. J., 524n Lublink Weddik, W. F., 470 Luchtpamfietten, 138 Zie ook: Propaganda, Geallieerde; Internering Luzon, 3, 12, 80-85, 88, 89, II8, 152, r74, 184, 585, 597, 681 Lij( J. M. van, 295n Lijdende Vrouw, De, 838n Maar, J. de, 393 MacArthur, D., II-I3,

17, 28, P, 53-

199

REGISTER
101 passim, 118, 136, 137, 150, 167, 172-177,184,672,682,764,92,932, 980, 981 MacGillavry, A., 289n, 356n, 496n Madioen, 218, 341, 358n, 828, 965, I045

Marljelis Sjoero Moeslimin Indonesia (Masjoemi), 939, 940, 946, 973, 974,
974n, 992, I009, 144 I013, 1019, 1021,

Zie ook: Hizbullah MadjilisoelIslamil a'laa Indonesia (Miai),


196,197,254,267,268,922,937,939, 971 Madoera, 148, jz, 497, 545 Madoerezen, 605 Zoutregie, 454 Madoera Stoomtram Maatschappij, 454 Maeda, Tadasji, 152, 155,215,248,254, 917, 921, 923, 979, 986, 998, 1005, 1019, 1026, 1027, 132-141, 1047 Magelang, 307, 313, Pi, 380,41,426, 604, 646, 662, 798, 828, 1023 Maier, G. E., 470

Communistische Partij, 169, 170 Anti-Japanse Volksunie en -Volksleger, 170, 171, 184 Zie ook: Internering; Krijgsgevangenen: kampen Malang, 308, 317, 332, 352, 356n, 358, 365, 374, 385, 426n, 436, 447, 452, 453,460,478,489,534,545,637,645, 736,843,873, 880, 881, 894 Zie ook: Steunverleningsacties Malaria, 63n Malik, A., 1004-1006, 1009, JOIO, 1040 Malino, 754-758, 765, 801, 834, 838 Malta, Conferentie van, 88 Maltby, P. C, 600 Manchester, W., 88, I73n, 175 Mandsjoerije/Mandsjoekwo, 16, 21, 34, 37n, 79, 79n, 87, 119, 136, J44, 15,210,478,586,594,672,673,741, 851,1029,13,1051 en Japan, 144, 145 Zie ook: Krijgsgevangenen: kampen,

'Special Party'
Mangaanerts, 521

Mainitsji Sjimboen, 243


Mak, C, 683, 701 Makassar, 202, 203, 210-212, 264, 265, 294, 303n, 394, 405, 448, 474, 523, 630, 665n, 734, 735, 749, 755-758, 927, 928, 989, 1026 Makin, 67, 68, 74 Malaka, Tan, 414, 4J6, 533 Malakka/Singapore, 1,3,24,39,4,47, 61, 63, 65-67, 81, 84n, 97, 98, 101, II9, 137-139, 142, 144-149, 154, 156,158,159,167,213,243,260,393, 427,463,535,536,578,579,585,588, 595,596-601,609,621,670,675,684, 689,76,78,713,759,761,813,910, 958 bevolkingsgroepen, 169 geheime Japanse plannen voor inlijving, 146,148-150, 9II, 921,155 Engels politiek beleid, 169-171 Chinezen op Malakka, 169-171,260 verzetsbewegingen: Dalforce (anti-Japanse militaire organisatie), 169

Mangkoenegoro Zie: Vorsten/Sultans


'Manhattan-project' Zie: Atoombom, ontwikkeling van, Manila, 82, 84, 85, 87, 88, 172-174, 577n, 677, 681 Manokwari, 62 Manschot. H. J., P4, 376, 378, 379,422, 889 Mansoer, 195, 197, 276-284, 916-924, 934, 941-944, 970, 972, 990 Manupatti.va'yyn Mao Tse Toeng, 180 Maoemere, 714, 719 Margriet, Prinses, 805, 900 Marianen, 26,56,57,62,77-81,85,19, 111,114,119,143,15,168,581,672, 826, 932, 980 Marks, L. A., 640, 643

"Maros Maroe'
Zie: Krijgsgevangenen: transporten Marshall, G.C, 9, 12, 13, 16,3-33,56, 62, 82, 85, 89, 90, 96, 128, 130 Marshall-eilanden, 16, 18, 57, 70-78, III, 150,274,372,581,826,931

IIOO

REGISTER

Marsman-van Deventer, H., 968n Martin, B., 46 Martoatmodjo, Boentaran, 93I, 967, I045n Maseland, P. H]. M., 465, 467n
Masjoemi Zie: Madjelis Sjoero Moeslimin sia Indone-

Min, Th., 624n Minahassa, 264, 314, 523, 1023 Zie ook: Christendom: op Celebes;
Persaloean Minahassa

Masoeboetsji, Sakei, 204 Matloff, M., 89n, 126 Matsoeda, S. N., 2I2n Matsoei, radiobedrijf Batavia, 302 Mawa, Izak, 314 May, A. N., 126 McTurnan Kahin, G., 1007 Medan, 203, 204, 214, 295, 326, 346, 348, 364, 368n, 463, 465, 486, 501, 519,524,525,600,609,613,633,637, 765, 801, 834, 838, 977 Meelhuyzen, W. A., 447-450, 460, 500 Meester Comelis, 221 Meinders-de Boer, R. M., 809n Meindersma, W., 470 Meitner, L., 123 Melis, E., 678n Menado, 203, 212, 264, ]26, 425, 608, 628, 759, 791, 836, 837n, 842, 927 Menadonezen, 185, 343, 372, 377, 384,406n, 412, 422,425,428,439, 461, 499-501, 505, 575, 576, 579, 604-608, 634, 677, 680, 736, 991 oordeel Kenpeitai over de Menadonese bevolkingsgroep, 459 Zie ook: Illegaliteit/Verzet
Menara Merah, 416

Mindanao, 80-83, 174, 175 Minseiboe (Japans marinebestuur) Zie: Militaire besturen Miri,68I Misero, M. G, 644n
'Missouri' Zie: Verenigde Staten van Amerika:

Mercus, ]. W., 642, 646 Metsoei, 653 Meyer, F. H, 393 Meys, P.]. G, 594n, 663, 664n, 665, 675 Michiels van Verduynen, E. F. M. ]., I3n Midway (Slag bij -), 20-24, 33, 108, 147,27 Mijahoera, 264, 265 Mijosji, 248, 254, 281, 918, 919, 926, 934, 975, 1039 Militaire besturen van leger en marine, Japanse Zie: Nederlands-Indi

strijdkrachten Mitsoebisji-concern, 167,747,748 Mitsoe-concern, 746n Moeara, 709, 710, 712 Moekden, 362, 672, 673 Moelia, T. S. G., 201, 277 Moelmein, 677, 683 Moena (Celebes), 549n, 734 Moentilan, 822 Moerakami, Mikio, 585, 586, 598, 749 Moesso, 414, 415 Moestapa, Djenal, 556 Moeto, Akira, 249 Moezakkir, Abdoel Kahar, 940, 1019, 1021 Mohammadijah, 195, 254, 267, 267n, 916, 926, 937-940, 1017 Mol, ]. G, 654n Molotow, V. M., 100, 131, 133 Molukken, 81, 99,100, I44,240n, 264, 265, 314, 474-476, 579, 610, 622, 720-735,75,958,997, 131 Inspraakorgaan Welzij n Molukkers, 475 Zie ook: Christendom; Krijgsgevangenen: kampen; Illegaliteit/Verzet Molukse Protestantse Kerk Zie: Kerken Mombasa, 9, 399, 683 Mongan (Knil-soldaat), 400 Montgomery, B. 1., I In Montreal, 126 Mook, H ]. van, 392, 399, 422, 442, 448,45~ 657n, 986n, 154-156 Mori (kampcommandant op Haroekoe), 610, 612, 724, 730, 735 Morison, H H, 214n

r ror

REGISTER

Morison, S. E., 69n, 75n, 78n Morotai, 81, 82, 139n, 827, 1019 Morra, J., 876n Morsink, J. M. J., 341n, 783, 860n Morton, L., 128n, 129, 130n Moscou-de Ruyter, M., PIn, 353n, 386n, 489n, 622n, 846n, 873, 880, 881 Mountbatten, L., 63-65, 89-93, 97-101, 137-139, 163-167, 170, 171, 179, 154 Mozambique, 209, 210 Mulder, P. M., 4pn Munck, 0., 4P, 435, 442 Muntok, 26In, 764, 821, 841, 842 Mussert, A. A., en de in Indi genterneerde NSB'ers, 360 Zie ook: Nationaal Socialistische Beweging Mussolini, B., I2n, 47, 62, 363n

oprichting van 'Cornit's van nationalisten': op Java:


Barisan Rakjat Indonesia, 195

'Comit van Elf, 195


Komitee Barisan Kebangsaan Indonesia, 195 Komitee Indonesia Merdeka, 195 Komitee Nasional Indonesia, 195

op Sumatra:
Komitee Indonesia, 204 Komitee Rakjat, 206, 207

Nagano, Josioetsji, 913, 958, 960, 991, 992, 1015-1019, 1025, 1026, 103I, 1034, 1038, 1042, 1048 Nagasaki, 131, 154,265,746,747, I029 Nahdat'al Oelama, 254, 267, 937-940, 971 Nakajama, Josjito, 199, 198, 200, 201, 217,268,274,275,280,281,284,668, 853,942 Nakamoera, Mitsoec, 194, 2I3n, 276n, 515n Nakata, Nasajoeki, 766n, 769n Nakhodka, 590, 591,673,762, 820 Nakornpaton, 708 Nationaal-Socialistische Beweging, 353, 360, 479, 806n Zie ook: Internering: van NSB'ers; A. A. Mussert Nationalisme streven van nationalisten naar onafhankelijkheid en het Japanse beleid, 149-155, 183, 188, 194-29,
268-286 passim Zie verder: Indonesi: naar de on-

afhankelijkheid (mislukte) poging tot vorming van nationale regering, 195-199,246

op Borneo, 203 op Celebes, 203 op Ambon, 203n, 204 Zie ook: Jongeren organisaties Ndoen, J., 427 Nederlands Bijbelgenootschap, 389, 567 Nederlands-Indi, instellen van militaire besturen van leger en marine, 148, 149, 186189, 29-220, 755, 758, 763, 920, 955 verordeningen, 189-193 uitschakeling van het Nederlands gezag, 296-3 I I geheime Japanse plannen voor inlijving, annexatie, 146, 149, 150, 190, 9II, 935, 1049, 1052 economisch beleid van Japan Zie: Economie Geallieerde plannen voor militaire operaties in en bevrijding van Nederlands-Indi, II, 12,61,6467, 85, 89-91, 95-100 Geallieerde plannen voor na de bevrijding, 66, 300 capitulaties van Japan in Nederlands-Indi, 137-139 Zie verder: Indonesi; Java; Sumatra, Borneo; Grote Oost Nederlands-Indische Commissie voor Australi en Nieuw-Zeeland, 392, 406, 430 Nederlands-Indische Gas-Maa tschappij, 373 Nederlands-Indische Radio-Omroep Maatschappij (Nirorn)

1102

REGISTER

Zie: Radio Nederlands-Indische Rode Kruis Zie: Steunverleningsacties Nederlands-Indische Vereniging van Importeurs en Groothandelaren (Nivig) Zie: Bedrijfsleven Nederlands-Nieuw-Guinea Petroleum Maatschappij, 60 Nederlandse Handelmaatschappij (Factorij, Soerabaja), 373, 447, 449, 452, 460 Nederlandse Rode Kruis (Londen) Zie: Rode Kruis organisaties Nehroe, P., 157 Netherlands Forces Intelligence Service (Nefis) Zie: Geheime diensten Netherlands-Indies Civil Administration (Nica), 988n, 992, 1019, 1028 Neumann, F., 103 Neumann, H., 529n, 709n, 712 New Britain, 53, 56, 62, 176, 579 New Delhi, 31, 32 New Georgia, 62 New Ireland, 176 Ngawi, 358, 359n, 360,445, 884 Nica Zie: Netherlands-Indies Civil Administration Nichol(s) luitenant, 658, 659 Nicobaren, 3, 7, 39, 67 Niet, M. de, 861 Nieuw-Caledoni, 21, 24, 29, 108 Nieuw-Guinea (Australisch), 21, 5557, 60, 62, 80, 81, 90, 97, 108, 109, 211,236, 535n, 837n, 921 Nieuw-Guinea (Nederlands), 16, 36, 57,62,68,80,96,IOO,144,I85,240n, 265,344,345,393,412,476,534,755, 837n, 842, 958, 980, 988n, 1019 voedselsituatie, 524 Zie ook: Illegaliteit/Verzet; Internering Nieuw-Mexico, 129, 130 Nieuw-Zeeland, I, II, 13, 32n, 138n strijdkrachten, r rn Zie ook: Krijgsgevangenen Nieuwe Hebriden, 29

Nieuwenhuys, R., 611, 626, 647, 648, 649n, 737-739 Nieuwenhuyzen, Th., 393, 394 Nieuwenweg, S. J., 795n Nikkek yz r Nila, 404, 405 Nimitz, Ch. W., 13,22, 23, 29, 53, 56, 57,62,67,72, 79n, 80-82, 85, 87, 91, 97, III, 15,672,764,931,932,980, 991 Nippon Hoso Kiokoe Zie: Radio Nippon Times, 826 Nippon-werkers, 363-367, 385, 395, 422,436,443,454,465,50,634,647, 652, 659, 764n, 784, 799, 838, 850, 893 Nisei (Amerikaanse staatsburgers van Japanse afkomst) Zie: Verenigde Staten van Amerika Nisjijima, Sjigetada, I44n, 219, 246n, 922n, 924n, 998, 1005, 134-139 Nisjimoera, Otosji, I027n, 103I, 1037, 1038, 1048 Nja, Arif, 205 Noemfoer, 81 Non-Pladuk, 684, 690, 708 Noor Tadjoeddin, 927 Noord-Afrika, 9,1111,17,47,115 Nooteboom, A. J. A. G, 625 Nooteboom, S. G., 224n Normandi, n, 27, 65, 95n, 143 Nijon, F.B., 592, 645n, 647n, 660, 707n,
7I3n

'020'

Zie: Koninklijke Marine Oceani, 176, 184 activiteiten van Coastu/atchers Zie: Geheime diensten Oelama's Zie: lilegaliteit/Verzet: op Sumatra Oenabara, 242 Oesman daeng Koello, 37111 Oetoyo, Koesoemo, 93 I O'Gorman Anderson, B.R., 970n, 971, 974n, 1003, 1004, 1005, 1006, 1033,

113

REGISTER

1034, 1038, 1054 O'Herne, J A., 798n Okazaki, Seisaboero, 215, 216, 250, 257, 268, 280, 283, 284, 913n, 919, 921, 942 Okinawa, 39, 39n, 85, 87, 88, 91, 152 Olcott Park hotel, 298, 300, 301, 449, 455 Oldeman, L.R, 290n, 293n, 34In, 359n, 438 Onderwijs, 235-239, 255, 256, 259, 36,389,411,83,84,874,898,93, 936 japans beleid, 146, 147, 188, 217, 955-957,991 elandestien onderwijs, 316, 317 aantallen leerlingen, 955, 956n scholen: Hollands-Chinese scholen, 937, 955, 956 Hollands-Inlandse scholen, 955 Volks-(dessa)scholen, 235, 236, 896 Litteraire Faculteit, 955 Landbouwkundige Faculteit, 955 Medische Hogeschool, 235,23 yn, 955, I004 Rechtshogeschool, 235, 306,478, 877,955, 1004 Technische Hogeschool, 955, 1004 artsen- en tandartsen-opleidingen Taman-Siswo-scholen, 955, 956n Pesanlrens, 235, 974 Islamietische Universiteit, 940 japanse scholen, 237n japanse vormingscursussen, 238, 239 Zie ook: Internering: onderwijs in de kampen; jongeren-organisaties; Studenten Ontsnappingen (uit Nederlands-Indi), 391-406, 412, 432n, 433, 447, 448, 822 Oorlogsmisdaden (Japanse), 19, 19n, 7In, 88, 169, 576n, 585, 587, 630, 631, 64-45 medische experimenten op gevan- ~

genen, rojn Oort-Lau, M. van, 381, 426, 49In 'Op ten Noort' Zie: Koninklijke Marine Oppenheimer, JR., 129 Opstanden Zie: Bireun; Blitar; Pematang Siantar; Tanimbar-eilanden Orie, KJA., 308 'Oriokoe Maroe' Zie: Krijgsgevangenen: transporten Osmefia, S., 172-176 Ott, E., 46, 46n, 853 Overakker, R.T., 434, 461-468, 474, 501, 634, 665 Oyen, L. H. van, 138n, 399,463, 827

Pacific Fleet Zie: Engeland: strijdkrachten Pacific Fleet Zie: Verenigde Staten van Amerika: strijdkrachten Pacific Petroleum Maatschappij, 710 Pacific War Council, I I Padang, 94,197,23,206-29,268,269, 326,348,434,469,52,529,637,797, 838, 864 Pagi Zie: Persaudaran Asia Golongan Indonesia Pajoekombo, 498 Pakanbaroe, 529, 864 Pakanbaroe-spoorweg, 529, 578, 579, 592,607,622,636,677,709-712,735 tewerkstelling van romoesja's, 529 aantalomgekomenen, 529, 712 Pakato, 754 Pakoe-Alam, Huis van Zie: Vorsten Palau-eilanden, 62, 80, 960 Palembang, 37, 39, 65, 79n, 94, 203, 206, 290n, 314, 364, 434, 470, 498, 579, 592, 619, 622, 633, 665n, 777n, 805, 810n, 829, 830, 841 Palstra, W. E., 313 Pamoedji.u i j Panamakanaal, 17 Panaroekan, 405

1104

REGISTER

Pandeglang, 222 Pangemanan, 447-449 Pangkalanbrandan, 204 Pangkalan Balai, 713, 714 Panglima Polem, 526 Paravicini, F., 594, 595 Paree, 342 Partai Arab Indonesia (PAl), 196,255 Partai Indonesia Rara (Parindra}, 193, 196,246,247,253,279,283,415,929 Partai Komunis Indonesia (PKI), 982 Zie ook: Illegaliteit/Verzet: op Java Partai Nasional Indonesia (PNI), 417, 1018 Zie ook: Indonesi: naar de onafhankelijkheid Partai Persatoean Indonesia (Parpindo), 196 Partai Republik Indonesia (Pari), 414, 416 Partai Sarekat Islam Indonesia (PSII), 196, 198, 267 Partai Tionghoa Indonesia (PTT), 255, 1024 Particuliere landerijen, 326, 327 Pasir Benteng (landbouwkolonie) Zie: Indische Nederlanders Pasoendan, 196, 246, 281 Pasoeroean, 352 Pati, 555, 561, 569, 570 Patterson, 565, 74In, 964, 967 Pattinama, 469 Pearl Harbor, I, 12n, 13, 17,20-25,28, 32, 50, 82, 145 Pearn, R. R., 167n Peeters, R. A., 224n Peierls, R., 124 Pekalongan, 560, 561, 572n Pelita, Stichting, 505, 505n Peltzer, 0., 258n, 572n, 882, 892 Pemandangan, 199, 206, 244n, 268, 924 Pematang Siantar, 348, 498, 838 rebellie van een semi-militair korps, 977, 978 Pemoeda's Zie: Indonesi: naar de onafhankelijkheid Zie ook: Jongeren-organisaties Penang, 47,61,676, 1030 Pendafiaran

Zie: Registrarie Pendidikan Nasional Indonesia (PNI-Baroe), 202, 270 Perdjalanan Kearah. Indonesia Merdeka,
983n

Pereira, A. Santiago, 369, 371, 372 Perelaer, L., 774n, 794n Perhimpoenan Peladjar Peladjar Indonesia Zie: Studenten Perkoempoelan Dagang Bangsa Arab, 256 Perrin, F., 123 Perron, E. du, 655n Pers, illegale, 42 I Zie ook: Rood-Wit-Blauw; Menara Merah Pers, legale, 241-243, 255, 257, 316, 389, 903 Zie ook: Asahi Sjimboen; Asia Raya; Berita Oemoen; Borneo Sjimboen; Deli Courant, De; Djawa Baroe; Djawa Sjimboen; Hong Po;java Bode, De;jomioeri Sjimboen; Mainitsji Sjimboen; Oenabara; Nippon Times; Pemandangan; Sjonan Sjimboen; Soerabajaas Handelsblad; TJahaja; TJaja Timoer; Voice of Nippon Zie ook: Censuur; Domei Persatoean Minahassa, 196, 927 Persatoean Oelama Seloeroeh Atjeh (Poesa) Zie: Atjeh Persaudaraan Asia Golongan Indonesia (Pagi) Zie: Indische Nederlanders : actie van P. H. van den Eeckhout Perserikaton Nasional Indonesia, 917 Persoonsbewijzen (Registratiebewijzen, Pendafiaran) Zie: Registratie Pertoeloengan Orang Blanda-Indo Miskin (Pobim) Zie: Steunverleningsacties : in BataVIa

Pertoeloengan Orang Peranakan (POP) Zie: Steunverleningsacties : in Batavla

Pesantrns Zie: Onderwijs Pescadoren, II9

lIaS

REGISTER

Pesman, ].]., 314n Pestalozzi, M., 595


Peta (Sukarela Tentera Pembela Tanah Air, 274n, 275n, 939, 969-977, 1000,

Poerworedjo, 426 Poet era (Poesaka Tenaga Rakjat) 279286,287,872,95,915,916,918-926, 934, 941-946, 971, 972, 1001, 1052
Zie verder: Djawa Hokokai

1009, 1012, 1043, 1044 sterkte, 974, 974n op Java, 969-972, op Bali, 972 ' op Sumatra, 973 rebellie in Blitar, 274n, 275n, 976, 978, 1003, 10Il Zie ook: Lasjkar Rakjat Petain, Ph., 177 Philippijnen. 3, 16, 39, 40, 50, 56, 67, 80--85, 87, 90, 91, 97, II4, II9, 120, 141-143, 145, 150, 177, 182, 241, 348n, 393, 427, 585, 587, 607, 672, 759, 761, 822n, 826, 902, 912, 958, 1024, 1050 verlenen van 'onafhankelijkheid' door Japan, 146-149, 173, 174, 182, 282, 910, 9Il, 918, 920, 979, 1052 Amerikaans politiek beleid, 172175, 917 Communistische Partij van de Philippijnen, 172
Hukbong Bayen Laban sa Hapor (Huk-

Poeze, HA., 416n, 533 Pohan, E. S., 480n Politie, 217, 228, 229,310, 3Il, 389,480 Politieschool (Soekaboemi), 229 Keibotai, 937, 962 Zie ook: Keibodan; Politieke Inlichtingendienst (PID) Politieke Inlichtingendienst (PID) 217, 228,229,245,413,477,480,481,489, 490, 818, 877, 882, 883, 890 organisatie, 480 sterkte, 480 verhoormethoden van gevangenen, 481
Zie ook: Kenpeitai

Pollmann, T., 888n Pontianak, 203, 212, 471, 473, 631, 797n,927 Pool, I. M., 883n Poorten, H. ter, 315a, 441, 601, 665, 87In,890n
Pop Zie: Pertoeloengan Orang Peranakan Popper, K, 103

balahap), 173-176, 184


Zie ook: Krijgsgevangenen:

kampen Phoa, Liong Gie, 257 Piboel, maarschalk, 167, 168 Pitoi, H. D., 406n, 607 Pitts, W. C, 729n Plas, Chr. O. van der, 222, 299, 392, 404-406n, 415, 450, 475n, 827, 987, 988n, 1002
Pobim Zie: Pertoeloenan Orang Blanda-Indo Miskin

Poedjo,225
'Poelau Bras', 665n Poeloe We, 469n Poeloe Brayan, 772,801,804,807,815, 817, 829, 833, 841 Poentsjakpas, 444 Poerwokerto, 225, 227, 420, 455, 456, 865

Port Keats, 404 Port Moresbay, 21, 22,54,55,108,109, 147 Portier, E. F., 487, 701, 702 Portugal, 143 Portugees Oost-Afrika (thans: Mozambique),210 Post, L. van der, 424, 428, 433 Posthumus, K, 374 Postverkeer Zie: PIT Postzegels, 315, 315n Potsdam, Conferentie en Verklaring van Zie: Japan: capitulatie Poulus, H, 639, 641, 642, 645-652, 661, 666,668,671,672,737 Powell, L. H, 432n Prawirodirdjo, Alimin, 414, 416 Prawoto Soemodilogo, 557, 558, 560,

1106

REGISTER

561, 563 Preter, F. de, 43 I Priesterraden Zie: Rechtswezen

'Prince if Wales' Zie: Engeland: strijdkrachten

Pringgodigdo, Abdoel Karim, 201 Probolinggo, 225, 394, 424 Propaganda, geallieerde, 138, 339 propagandavluchten (afwerpen van luchtpamfletten), 986, 987 Propaganda, japanse, 194, 217, 239248, 339n, 606, 653-660, 954, 968 'AAA-actie', 246-248, 252, 254,256, 262,267,272,279,281,287,291, 339,434, 869,95, 915, 934, 946, 954, 996, 1004 Barisan Propaganda, 313 Radio-luister- en Propaganda dienst, Zie: Radio 'Australia Calling' (propagandafilrn), 596 Prostitutie, 304, 305, 305n, ]21, ]22, 360, 796-800, 876, 89In, 905, 905n PIT, 187,366, 367, 903n Radiolaboratorium, 367 postverkeer, 240, 240n, 638 Zie ook: Censuur Pupella, E. U; 203n

'radiobrieven', 605n, 657n illegaal zendverkeer met Australi en Ceylon Zie: Illegaliteit/Verzet Nederlands-Indische Radio Omroep Maatschappij (Nirom), 243, 290, 292, 314, 655 Radioluister- en Propagandadienst/ 'Radiowijk' (Batavia), 653-660 Radio Bandoeng, 29In Radio Batavia/Djakarta, 659, 1027, 143 Radio Holland, 653 Radio Melbourne, 339 Radio Penang, 204 Radio San Francisco, 339, 341
Nippon Hoso Kiokoe, 243

Radjiman Wediodiningrat, 152, 154, 1017, 1019, 1022, 1027-133, 1055 Ramm, E., 853 Rangoon,7, 8, 50, 56,60,61,93,97,98, 139, 161,682 Rantauparapat, 765, 839 Rapu/i
Zie: Recovery of Allied Prisoners of War and Internees

Quebec, Conferentie van, 62, 63, 79, 83, 9~ 97, 126, 127 Quezon, M., 172-176, I050

Rabaul, 33n, 53-57,60, 62, 113,250, 960 Rachman, 467-469, 501 Raden van justitie Zie: Rechtswezen Radio, 187,217,24,243-245, 1043 beindiging van uitzendingen in de Nederlandse taal, 243, 387 verbod tot het luisteren naar Geallieerde zenders, 192, 243-245, 410,461 registratie en inlevering van radiotoestellen, 244, 339, 385-387, 391

Rassenlijst Zie: Registratie: niet Indonesische bevolkingsgroepen Ratoe Langie, G.S.l.I., 196, 197, 425, 927,928,1031,1040 Razzia's,333-338 Zie ook: Arbeidsinzet; Internering; Indische Nederlanders Rechtswezen, 188, 3 IO, 3 I I burgerlijke rechtspleging: Landraden, 3 I I Landgerechten, 3I I Regentschapsgerechten, 3I I Districtsgerechten, 3I I Raden van justitie, 3II Hooggerechtshof, 217, 228, 3II Islamietisch recht: Hof voor Islamietische Zaken, 3II Priesterraden, 3I I militaire rechtspleging (japanse), 192,188,311,457,462,478,479, 481,490-493

1107

REGISTER

Zie ook: Kenpeitai Recovery of Allied Prisoners of War and Internees (Rap wi), 138, 490n, 838n Reddingius, ds., 438 Reed, F., 12In Rees, J. van, 671 Regenten, 219, 239, 938 houding tegenover Japans bestuur, 221-229 afleggen van loyaliteitsverklaring, 225,226,239 Regentschapsgerech ten Zie: Rechtswezen Regering, Nederlandse (Londen) en de Geallieerde plannen met Nederlands-Indi, II-I3 en de Amerikaanse strategische verantwoordelijkheid in de Pacific, 13, 13n, 16 en de genterneerde burgers in Indi Zie: Internering: uitwisselingsacties ; financile hulp Registratie, 329-333,763,914 van niet-Indonesische bevolkingsgroepen, 256 van Indische Nederlanders, 872875, 879, 880, 903, 936 rassenlijst, 330, 332, 333 persoonsbewijzen (pendafiaranr.a z, 256, 329-333, 355, 367, 373, 4II, 426, 936 afstammingsverklaringen (asal oesoel), 356 Reichert, C. J. M., 369, 372 Reid, A., 204, 525, 526 Rengasdengklok, 1035, 1036 'Repulse' Zie: Engeland: strijdkrachten Reservekorps Zie: Koninklijk Nederlands-Indische Leger Residenten, 218-220, 227, 290, 305, 995 Ribbentrop. J. von, 12n, 46, 360 Ricardo, C.D., 198n, 240n, 244n, 294296n, 325, 333, 334, 388n, 664 Rintin, 692, 696, 699, 704 Riouw-archipel, 41, 214, 520 Ritrnan, J. H., 298, 302, 653, 655, 656,

659 Ritz, A., 86I Rochemont, F. de, 332n, 479 Rode Kruis-organisaties: Amerikaanse -, 589, 820, 821 Australische -, 820 Britse -, 595, 820 Canadese -, 589, 591, 820 Internationale -,372,383, 583, 586, 59~ 593-595, 6I~ 62~ 671, 75~ 753n, 760, 882n Nederlands-Indische -, 290, 383 Nederlandse -, (Londen), 589, 596 Zuid-Afrikaanse -, 589, 820 Zie ook: Internering; Krijgsgevangenen Rodie, A. F. D., 657-659 Rodriguez, 395, 399 Roelofs, J., 627n Roemer Visscher- Vereniging, 89In Roever, J. W. de, 335n, 707n, 778n, 84In Rommel, E., r rn, 51, 56, 160 Romoesja's Zie: Arbeidsinzet Roock, A. W. F. de (Agus Daruch), 906, 97 Rood- Wit-Blauw (illegaal nieuwsblaadje), 421, 493 Rooms-Katholieke Kerk Zie: Christendom; Kerken Roos, W. H. de, 236n Roosevelt, F. D., 911,II-I3, 17,25,3133n, 44, 45, 49, 52n, 53, 60, 64-67, 78, 82, 83, 86-88, 98, III, II9, 120, 125-127,172,175, 645n, 831l1, 853 Rooy, de, 433,435, 442 Roxas, M., 176 Rummelen, F. F. F. E. van, 745n Runtuwerie, 447-449 Rups, J., 339n, 450, 451

Saka, 450, 451, 501 Sabang, 94, 97, 469n, 525-526, 959 Sabotage Zie: Illegaliteit/Verzet Sachalin, 86 Sadiman, 525n, 527n

IIo8

REGISTER

Sagenschneider, Sahetapi, 314

J. Th.,

yz r n

Saibai Rigjo Kanri Kodan Zie: Cultuurondernemingen


Saigon, 84n, 136, 138, 139, 154, 178, 179, 577n, 596, 675, 708 Saimina, J., 703 Saipan, 81, 85, 91, I II, Il2 Saito, Masatosji, 597, 651, 668, 669, 766n Salak, 424, 429, 431, 435 Salatiga, 400 Saleh, Chaeroel, 1004, 1008-1010, 1034, 1036, 1039, 1041 Salim, Agoes, 659, 1019 Salomons-eilanden, 21, 24, 53, 54, 60, 62, 108, 147 Samarinda, 139n, 471,536,631 Samathini, H., 699 Samoa, 21, 24, 74, 108 Samsoeddin, 246, 248 Sansapor (Vogelkop), 81 Santi Pereira-fonds Zie: Steunverleningsacties : in Bandjermasin Santiago Pereira, A., 369 Santosa, 437 Santoso, majoor, 418n Saparoea, 314, 393,476

Sapoetangan Merah Zie: Illegaliteit/Verzet:


op Java

Schmoutziguer, W. S., 309n Schmutzer, J. I. J. M., 475n Schoevers, W. C, 309n Scholen Zie: Onderwijs Scholten, P., 591, 597, 668, 671, 672n, 673n, 775 Schuurman, 701, 702 Searle, A. G., 601 Seinendan (Java), 907, 923, 954, 963968, 1000, 1009 sterkte, 964, 967, 974, 974n in de Buitengewesten, 965 Barisan Brani Mati (zelfmoordkorpsen), 963-968, 974, 1000 Semarang,218,242,264,295, 307, 313, 332n, 356n, 358, 359n, 366, 379, 381, 382, 393, 401, 426, 436, 456, 478, 536n, 566, 765, 787, 798, 799, 806, 827,828,850,855,885,893,914,936 Zie ook: Internering: kampen Seychellen, 6 Seyss Inquart, A., 360, 362n Shillony, B., 13-105, 114n Siahaja, 424 Siak,709 Sian, 672, 673 Siberi, 17, 57 581 Sicili, 47, 56 Simaloer, 66n, 96 Singapore

Zie: Malakka/Singapore
Singh, Staten van Amerika Mohan, 159, 159n

'Saratoga' Zie: Verenigde


Sardjono, 414

Zie ook: Brits-Indi: Army

Indian National

Sarekat Ambon, 203n, 427 Sarekat Islam, 269, 659n Sartono, R M., 276, roos, 1012, 1046n
Sasoega, Iwao, 370, 371 Satengar, 405 Saubert, G., 368n, 465 Savoe.iaoj Schaap-Bolk, J. M., 485n Scheepvaart, 187, 512, 513 prauwvaart, 512 Schell, G. W. L., 429 Schilling, W., 43 I Schillmller, B. F., 628 Schlette, C. D., 400, 404

Singkawang,473 Singkep, 260 Singosari, 645 Siringoringo, 765, 788, 8Il, 833, 839, 840 Sjahrir, S., 199,200,202,415,417-419, 515,659,917, 1004, 1005 houding tegenover de Japanners, 27-274 en de uitroeping van de Republiek Indonesi, 1028, 1029, 1033, 1044, 1045, 1053, 1054 Zie ook: M. Hatta; Soekarno Zie ook: Illegaliteit/Verzet

II09

REGISTER

Sjanghai, 672, 760, 822n, 85I Sjarifoeddin, A., 281, 415, 446, 461, 1005, 1045, 1046 Sjigemitsoe, Mamoroe, III, II3, 115, II6 Sjikokoe, 122 Sjimizoe, Hitosji, 246, 272, rooa, 1006, 1010 Sjimoera, F., 1026, 1029 Sjonan Sjimboen, 134n Sjono, luitenant, 651 Slag in de Javazee, 577, 742 Slamet, 239n Slim,165 Slors, J. E. V. A., 454 Smeroe, 424, 427 Snouck Hurgronje, Chr., 898 Soebang, 195 Soebardjo, A., 195, 554, roos, 1019, 1034, 1035, 1036, 1039 Soedjono, 193, 195-197, 201n Soegijama, Hajima, 249 Soekaboemi, 197, 199, 202, 222, 229, 27o,274,304,305,341,415,424,427, 428 432, 436, 440n, 444, 459, 597, 644, 860n, 883, rop Soekardjo Wirjopranoto, 198, 201, 279,281,434,558,562,563,852,944 Soekarni, 1004, 1006, roos, 1009, 1036, 1038, rojo, 141, 1044 Soekarno, 84n, 139, 140, 149, ISO-ISS, 183,253,41,410,415,418,434,515, 558, 563 ballingschapspenode in Benkoelen en Padang, 197,206,29,250,268, 434, 1050, 105I terugkeer naar Java, 268, 269, 276, 934, 1050 huwelijken, 269n, 1036 en het streven naar onafhankelijkheid, 150, 154, 206-29, 268-286 passim, 910-156 passim Zie ook: Indonesi: naar de onafhankelijkheid collaboratie/besprekingen met Japanse bezettting, 84n, 150, 154, 183,27,268-286 passim, 923, 926, 934, 978, 999, 1029, 1046-1053 gesprek met kolonel Foedjijama,

207, 208, 269 benoeming tot adviseur, 277, 93r denkbeeld van Soekarno Malakka/ Singapore op te nemen in de Republiek Indonesi, 1024, 1030 en de romoesjas, 268, 273, 983, 1004, 1051 en de oprichting van de Poetera, 279286,915,916-926,941-946 vermoeden van Kenpeitai van communistische neigingen bij Soekarno, 924, roos kritiek op Japans onafhankelijkheidsbeleid, 919 benoeming tot president, 1040, 141 Zie ook: M. Hatta ; Indonesi; naar de onafhankelijkheid; Nationalisme; S. Sjahrir Soemba,403 Soembawa, 394, 402, 405, 989 Soemitome-concern, 367, 760 Soemodilogo, Prawato, 557-561, 563 Soenda Soendanezen, 423, 425, 575, 576, 64, 65, 608 Zie ook: Illegaliteit/Verzet Soepomo,200,277,455,558,977,1019, 1031, 1045 Soeprapto, 44-46 Soeprijadi, 976, 977, 1046 Zie ook: Peta: rebellie in Blitar Soerabaja, 94, 2II, 212, 215, 218, 223, 226, 227, 242, 305n-307, 317, 318n, 335,358,365,366,371,381,382,383, 393,44,412,436,446-448,460,478, 501,534,555,602,606,607,637,638, 644,646,652,662,720,735,736,827, 828,843,844,852,885,893,97,914, 936, 937, 1002 Zie ook: Internering: kampen bombardementen, 94, 456, 458 Zie ook: Steunverleningsacties Soerabajaas Handelsblad, Het, 241, 242, 316 Soerachman, 196, 197 Soerakarta, 195, 220, 358, 380, 388n, 456,478,479, 828, 893,929,942 Zie ook: Steunverleningsacties Soeroso, Pandji, 929, 1015

IIlO

REGISTER

Soesilo, 369,371, 372 Soesman, ]. H, 383, 894 Soetardjo, M., 281, 929,1031 Soetbrood Piccardt, R. c., 677n Soezoeki, Kantaro, 115-117, 122, 131, 135, 136, 152 Sombart, W., 925n Somerville, j., 8, 9, 683 Sonei, Kenitsji, 607, 775, 776 Sorge, R., 105 South East Asia Command, 63, 64, 89, 90, 92,96, 138, 163 Sowjet-Unie, I, 17, 18,20-45-49, 57, 109, JI3-116, 127, 130, 133, 138n, 143, 154, 161, 163,478, 590, 83In, 13 oorlogsverklaring aan Japan, 49, 50, 78, II4, 129, 130, 1029, 1030, 103 I Spanje, 143 Special Operations Executive (SOE) Zie: Geheime diensten: Britse 'Special Party' Zie: Krijgsgevangenen Spencer Chapman, F., 170, 170n, 184 Spionage Zie: Illegaliteir/Verzet Spit, H ]., 298, 299, 449, 455, 860, 865 Spits, A. I., 665, 671 Spoorwegen (Staats-, particuliere-), 187, 239, 341, 358n, 366, 454, 455, 456, 550n spoorwegsabotage Zie: Illegaliteit/Verzet Springer, R., 602n, 610, 62In, 724, 729n, 730, 73 Il1 Stadsgemeenteraden, 218 Stadswachten Zie: Koninklijk Nederlands-Indische Leger Zie ook: Internering Stahmer, H G., 46n Stalin, ]., 49, 65, 86, 97, 100, 129, 133 Stalingrad, 49, 109, 160 Stalma, H ]., 474 Star, C. C. van der (ps: C. v.d. Grift), 293n, 305n, 395-4,46, 412, 762 Stark, HE., 10, 12 Steenkool, 188, 510, 513, 543 Steinberg, D. ]., 172n

Stellingwerf, ]., 746n, 748n Stenfert, W., 654 'Sterre der Zee' (klooster) Zie: Internering Steunverleningsactie t.b.v behoeftige Nederlanders, Indische Nederlanders e.a., 368-385,411,462,889899, 936 van het bedrijfsleven, 373, 37311, 374, 382 in Bandjermasin, 368 Santi Pereira-fonds, 369 in Bandoeng, 380, 787n, 793, 894899 van de kerken, 374 Badan Oeroesan Golongan Indo (Bogi), 895, 896, 897, 908 in Batavia, 889-893 van de kerken, 370, 380, 89Ill Indo- Europees Verbond, 375, 890n Stichting Indo-Europees Armbestuur (Sievab), 375, 376 Gemeentelijk Europees Steuncomit (GESC), 375-381, 384, 43 I, 442, 443, 460, 484, 737, 784,785, 877, 889 later: Pertoeloenoan Orang Blanda-Indo Miskin (Pobim), 890 nog later: Pertoeloengan Orang Peranakan (POP), 890, 987 nog later: Konketsoe Djoemin

Linkai, 892
in Malang, 894 van de kerken, 374, 894 Centraal Steuncomit (Rode Kruis), 383, 894 in Magelang, 380 in Medan hulpactie van G. Saubert, 368n in Sernarang, 379, 381, 382, 893 Comit van Indische Nederlanders, 379 'Rijstfonds' van M, van OortLau, 381 in Soerabaja, 382, 383, 893 Vereniging van Huisvrouwen, 382, 384 Nederlands-Indische Rode Kruis,

I II I

REGISTER

383

in Soerakarta, 380, 893 Steyn van Hensbroek, 450, 460, 501 Stichting Indo-Europees Arm Bestuur (Sievab) Zie: Steunverleningsacties Stichting Pelita, 505, 505n Stikker, D.U., 667 Stilwell, J W., 5I, 52, 65n Stimson, H. L., 121, 126-130 Stve, G.W., 13n Stokhuyzen, W., 396-400, 412, 762 Stoll, J c. L., 393 Stolz, K, 637 Stoomvaart Maatschappij Nederland, 77 Straat Malakka, 101 Strafrecht, Militair (Japans), Zie: Rechtswezen Strassmann, F., 123, 124n Strick van Linschoten, W., 861 Studenten, 237, 238, 268, 1004 uitzending naar japan, 237, 238 Perhimpoenan Peladjar Pelatijar Indonesia, 196 Zie ook: jongeren-organisaties Sukarela Tentara Pembela Tanah Air Zie: Peta Sumatra, 3, II, 36, 39,61,138,149,184, 19,243,259-261,264,33,394,412, 434, 462-47, 478, 498, 510, 516n, 518,519,578,579,592,600,608,622, 633-636, 735, 921, 944n, 981, 988, 997, 1016n, 1030, 103I instellen van japans militair bestuur, 148, 188,213,214,920,927 instellen van adviesraden Zie aldaar geheime japanse plannen voor inlijving, 146 sociaal-economische toestand, Zie: Economie 'Sumatra-plan' van Churchill, 6367, 89, 92, 99, 101 Zie ook: Christendom; Internering; Illegaliteit/Verzet; Krijgsgevangenen; Nationalisme Sutherland, H.A., 227 Suyderhoud, F. J, 894-899, 908 Szilard, L., 124, 130

Taal, Engelse, 315, 388 Indonesische, 280,315,316,1015 Commissie voor de Indonesische taal (Komisi Bahasa Indonesia), 277-279, 916, 993 Instituut voor de Indonesische taal (Sumatra), 278n japanse, 188,234-237,280,315, 316, 773, 941, 956, 982 Nederlandse, 3I 5,316,388,389,410, 773, 994 Tadjoeddin, Noor, 927 Taiping, 1030, rojon, 103Il1 Taisei Hokoesankai Zie: japan: politieke partijen Takenun, 693 Takingeun, 634 Takita, luitenant ('Alva') in Nieuwe Kamp in Tjilatjap, 648-651 Talmon, J, 103 Taman-Siswo-beweging, 916, 956n Tambu, 418n, 659 Tan, W., 446 Tandjong Priok, 664 Tangerang, 849, 854, 855, 969, 970 Tanimbar-eilanden, 346, 607 opstand bevolking, 977, 978 Tarakan, 89-91,371,631,665, 837,902, 992, 1019 Tarawa, 67, 68, 74 Tarsao, 691 Taruc, L., 173, 175 Tas, H. van der, 869, 869n, 871 Tasikmalaja, 222, 556 Tavoi, 683, 684, 701, 709 Teeuwen, J JE., 456 Teheran, Conferentie van, 65, 78 Telaga Petenggang, 437 Teppema, C:, 493, 494 Teraoetsji, H., 3,84, 84n, 112, 153, 154, 160,178,208,249,250,268,269,283, 349,586,684,688,761,921,926,934, 969,978,1028-131,147,155 Thailand, 1,3,6, SI, 92, 100, 101, II9, 138, 139, IS0, 158, 184, 5IIn, 535, 578, 593, 595, 684-689, 697, 701706, 709, 735, 759, 761, 762, 813, 822n, 958

1112

REGISTER

en Japan, 144, 158, 167, 168 Zie ook: Krijgsgevangenen: karnpen Thakin-partij Zie: Birma Thanbyuzayat, 684, 701, 704 Thein Pe, 162-164 Thomson, E., 317n, 340n, 775 Thijs, ]. D., 797n Timor, 95, 97, 100, 139n, 215,393,579, 630n, 758, 912, 958, 1024 Timorezen, 185,412,424-428,439, 461,499-501, 505, 576, 64, 605, 608 Zie ook: Illegaliteit/Verzet Tin Sjwe, 162 Tinian, 81, 85, 130 Tjahaja, 564, 87In, 897, 967, 1000, 1003 7Jaja Timoer, 198 Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, A. W. L., 206, 21 In, 296-298, 300, 31,449,460, 871n, 953n, 986n internering/krijgsgevangenschap: in Batavia, 297-301, 666--669 op Formosa, 670--673 in Mandsjoerije, 672--673 Zie ook: Krijgsgevangenen: 'Special Party' Tjiandjoer, 222 Tjihoran.ia j-z Tjilatjap, 247, 318n, 577, 591, 601, 647, 648, 652, 736, 959n, 977n Tjimahi, 258n, 358,437,439, 587, 593, 597n, 599, 601, 637, 638, 643, 647, 660--664, 678n, 715, 736-740, 742, 751, 771, 783n, 787, 794, 795, 806, 819, 822, 826, 849, 854, 855, 864 Tjipanas, 417 Tjiparan,437 Tjipto Mangoenkoesoemo, 202, 279, 917, 153 Tjokroaminoto, Anwar, 1007 Tjokroarninoto, O. S., (Tjokro), 269, 107 Tobi, A. G, 453, 482 Tobroek, SI Todjo, Hediki, 19, 38, 103, 19-112, 115,145,149, IS0, 168, 172, 174, 180, 181,282,585,911,920-923,926,927, 931,979

Toers Bijns, E. V. F., 435, 436 Toeter- Teunisse, 796n, 830n Togo, Sjigenori, 116, 122, 131, 144 Tokio, 3 I, 132, 743 bombardementen, 18,21,22,86, lIS Tominaga, Kiodji, 249 Tonarigoemi-stelsel Zie: Japan; Java Toorn, van der, 469, S0l Toorop, G G., 639n 'Toorts, De' Zie: Illegaliteit/Verzet Torren, van der, 469 Treffers, 0., 467-469, 501 Trincornalee, 9 Trouerbach, 450, 452, S0l Truk, 56, 62, 80, I 13 Truman, H. S., 92, 100, 101, 121, 129-1]2 Tsjang Kai-sjek, I, 17, 18, 50-52, 61, 65, 78, 87, 100, lIS, II9, 170, 179-181, 187,257,419,420,463 Tsjoengking, 8, 50, 60, 61, 65n, 79n, 255n, 257, 463, 468 Tuinenburg. B. N., 703 Tulagi, 21, 22, 24, 54n Tunesi,56 Turkije, 9

U Saw, 6 Uranium Zie: Atoombom, ontwikkeling van

V-groepen Zie: Illegaliteit/Verzet: op Java, op Sumatra Valk, P. G van der, 223n Vargas, j., 173-175 Vaticaan, 263, 824, 825 Zie: Internering: financile hulpverlening Veen, F. van der, 396-400,412,762 Veenstra, ]. H. W., 534n, 651, 652n, 660n, 715n, 719n, 723n, 730n, 733n Velde, K. ten, 464-467 Velde, ]. ]. van de, 840n, 997n Velden, D. van, 266, 330n, 345n, 348,

II 13

REGISTER

351, 354n, 359, 360n, 363, 366, 589n, 602n, 753n-803 passim, 8IIn, 813, 825, 832, 833, 838, 842n, 855, 867n Verbond van Christenen in NoordCelebes Zie: Christendom Verbond ter ondersteuning van het keizerlijk bewind (Taisei Hokoesankai) Zie: Japan Verboom, j, 299 Verenigde Staten van Amerika, vaststelling van militaire gezagsgebieden en strategische leiding in de Pacific, 12, 13, 16 staalproductie, 25 en beleid betr. de Philippijnen, 172-175 internering van Amerikaanse burgers van Japanse afkomst (Nisei), 387, 388 strijdkrachten, 18, 30, 43 plannen voor landingen in Japan, 91,92 sterkte, 30, 43 bevoorrading, 27-31
War Shipping Administration,

Vereniging van Groothandelaren in rijst (Java) Zie: Java: voedsel(rijst)voorziening Vereniging van Huisvrouwen (Soerabaja), Zie: Steunverleningsacties Verheem, R., 287, 288n, 832, 844, 862, 863, Verhoeven, F. E.]., 873n Verkuyl, ]. A., 374, 808, 809 Venneer-van Berkum, C, 317n, 787n, 790n, 796, 83, 806, 8!J, 828, 830, 831 Verordeningen, voorschriften, verboden (Japanse), 189-193, 198, 2I6, 244, 252, 252n, 290, 310, 312, 327, 330, 339, 354-357, 387n, 49-412, 938,938n Kan Po (Verordeningenblad), 189, 2I6, 338, 547n, 96Il1, 965n, I027n Verwoord, C Ch. L., 423 Vietnam Vietnam, 177n, 178, 184 oprichting van de Republiek Vietnam,I78 Villeneuve, C H V. de, 795, 864 Vischer, CM., 370, 372 Visser A., 83n Visser, Fr., 395, 577n Visser, H, 393 Vlag, Indonesische, 149-151, 28I, 282, 916, 921, 924, 926, 980, 981, 983, 989, 14 ]apanse, 23-232, 312, 313, 3I5, 339, 340n, 409, 983 Nederlandse, 312-314, 340,410 Vloet, Xaverius, 661 Voedingsfonds (Java) Zie: Krijgsgevangenen: steunverlening Vogelkop, 59, 62, 81, 185 Vogt, P., 459 Voice of Nippon, 658n, 826 Vooren, M., 630n Voorneman, E. A., 190 Vorderingen, inleveringen, van radio's, 244, 339, 385-387, 391
Vietminh Zie: Frans-Indo-China:

28, 30
Civil Battalions, 954 Service Corps, 27, 28, 80, 92, 954 Tenth Air Force, 5 I American Volunteer Group, 5 I Naval Air Service, 34n US Marine Corps, 13,25,26,31,

91
Pacific Fleet, 3, 18, 20, 21, 23, 39,

5~ 6~ 66, 68, 72n, 75, 78, 8~ 85, 102 oorlogsschepen: "Missour, 136, !J8n, 167
'Saratoga', 94 'Yorktown', 22, 23

krijgsverrichtingen Zie: landen, plaatsen, eilanden afzonderlijk verliezen, 22-24,54,55,68,81,88


Zie oak: joint Chiefs of Staff;

Krijgsgevangenen Verenigde Naties, II9, 120

1114

REGISTER

van edele metalen, 544-546 Vorst, W. van der, 439, 441 Vorsten, Sultans, 204, 205, 380, 938, 939, 103I houding tegenover Japanse bezetter, 214,220,221,923,928 van Deli, 204, 214, 468 van Djokjakarta, 221, 944, 1023 de Mangkoenegoro, 220 van Pontianak, 473, 63 I de Pakoe A/am, 221 van Soerakarta (Soesoehoenan), 220, 221,929,971,99 Voss, H F., 637 Vreemde Oosterlingen, 256, 282, 3 II, ]28, 330, 33I, 392 Zie ook: Arabieren Vries, C A. de, 657, 658 Vries, Chr. de, 302 Vries, E. de, 486n Vries, E. K. de, 624n, 713 Vries, S. J de, 436 Vroman, L., 738n Vromans, A. G., 208n, 298, 299, 301, 4I2n,465n, 567,601,667,668, 672n Vrijheidscomit's, (Sumatra), 303 Vrijmetselarij, 461,850,851,853 Zie: Internering: van Vrijmetselaars Vrijwillig Autobestuurderskorps Zie: Koninklijk Nederlands-Indische Leger Vuyk, B., 270, 555, 571, 856

Waal, S. de, 665, 736 Waals, Mevrouw van der, 817, 818 Wackwitz, JG., 350--353, 451, 843, 845, 846n, 848 Wainwright, J, 597 Wake, 3, 23, 342, 584, 587 Walsen, M. A., 523n Wang Tsjing-wei Zie: China (bezet - of NankingChina) War Cabinet (Engels), 67,156,164,167
War Shipping Administration Zie: Verenigde Staten van Amerika

Watanabe, Wataroe, 213 Wavell, A., 10, 12, 13, 51,63 Waveren, J C van, 298 Wediodiningrat, R., 152, 154, 1015, 1017, 1019, 1027-1033, 1055 Weidmann, W., 383 Well Groeneveld, J M. van, 591n, 59411 Welter, Ch. J I. M., 923, 953 Welter, L. J, 429-436, 439, 442, 460, 500, 656 Werdmller von Elgg, O. R., 430, 444 Wermuth, CD., 299, 876n Wernink, A. L. J, 431, 434-436, 442, 460,486,500,656 Wertheim, W. F., 455, 678n, 906, 907 Wessel, CA., 296n, 47911 West de Veer, J F. van, 59rn, 616n, 64311,745n Whitney, C, 175 Wiedenhof, J W., 383n Wieslnder, A., 383 Wigmore, L., 626n Wikana, 1005, 1006, 1034-137, 141, 1044 Wilhelmina, Koningin, 13n, 222, 224, 312, 314, 342, 722, 804, 830, 900 Willekens, mgr P. J, 262, 263, 374 Wil1gel1der, C J, 99n Winkler, M. F., 307, 445, 446, 699 Winter-Termaate, H. de, 292n Wiranatakoesoema, 971, 1008, 1017, 141, 145 Witsen, E. van, 529n, 580, 588, 592, 60211, 60S, 608-6Ion, 675n, 68rn, 682n, 690n, 695n, 706n, 709n, 7I2n, 743, 957, 960 Wladiwostok, 19, 49, 590, 762, 820 Woerjaningrat, 559, 561, 562, 990 Wohltat, H, 362, 853 Wolff, H, 637 Worm, E. B. L. van der, 904 Worm, L. F. van der, 703 Woudenberg, C, 464-467 Wijk, N. A. van, 476n Wijnkoopsbaai, 436 Wijting, W. F., 441n

Warners, C J, 429 Washington, Conferentie van, 60

I IIS

REGISTER

Yamin, M., 196, 197,269, 277 'Yorktown' Zie: Verenigde Staten van Amerika: strijdkrachten Ijzererts, 40, 41, 5IO

Zanten, G. van, 703n Zanten, H. van, 434 Zelfmoordkorpsen Zie: Seinendan: Barisan Brani Mati Zevende Dag-Adventisten (in Japan) 105n Zimmerman, A., 302, 429n, 653-658 Zoutregie (Madoera), 454 Zuidchinese Zee, 8, 57, 81

Zwaan, ]., 232n, 827n Zwarte markt, 193, 519, 525, 526, 544, 547, 552, 555, 557-560, 564-569, 794, 994, 995 in Japan, 107, 108 Zweden, 143, 593-596, 822n, 823 Zwitser, H. L., 575 Zwitserland, 143, 168, 459, 584, 593596, 822n, 824, 830, 850n oordeel van de Kenpeitai over burgers van Zwitserse nationaliteit op Java, 459 internering van Zwitserse burgers, 837n Zijlmans, C. G., 303

II 16

Вам также может понравиться