Академический Документы
Профессиональный Документы
Культура Документы
A.
RECLAME
VANUIT
BUSINESS
OOGPUNT
INLEIDING
1.
ACHTERGRONDBEGRIPPEN
Reclame
=
slechts
n
deel
van
marketingcommunicatie.
IMC
=
Integrated
Marketing
Communication
=
niet
op
verschillende
manieren
communi-
ceren
over
hetzelfde
merk,
te
situeren
in
de
p
van
Promotie.
Verschillende
marcoms
op
elkaar
afstemmen
voor
uniforme
communicatie
SEA
=
Search
Engine
Advertising
SEO
=
Search
Engine
Optimalisation
Brand
Strategy
=
strategie
om
over
alle
lijnen
heen
over
verschillende
producten
te
com-
municeren.
(Nike
STERK
vs.
Unilever
ZWAK)
Line
extensions
(mannelijn
Nivea)
Brand
extensions
(fietsen
Cadillac)
Brand
equity
=
waarde
merk,
film-based
($)
en
consumer-based
(mening
consumenten)
!
Onderzoek
omtrent
opbrengsten
reclame
moeilijk
<
effect
bepaalde
actie
kan
niet
gesoleerd
worden
<
overkoepelende
naam
voor
reeks
producten
<
rijke
set
aan
(cogn
&
aff)
associaties
<
vaak
herkenbaarder
dan
1
bepaald
product
3 types merken:
1. National brands (bv. Nutella) 2. Private brands (bv. Carrefour choco) 3. Generic brands (bv. Wit product choco)
2.
VERKLARINGSMODELLEN
MARCOM
!
Als
bedrijf
heel
succesvol:
gemakkelijk
om
veel
verklarend
model
te
vinden
MAAR
zijn
niet
noodzakelijk
goede
modellen
A.
Oude
modellen:
veronderstellen
lineair-chronologisch
proces
van
overtuiging
Cognitief
affectief
conatief
Brand
Awareness
=
voorwaarde
Brand
Attitude
1. Hirarchie
van
doelstellingen
om
merk
te
positioneren
~
Marcom
tools
2. Pyramide
van
doelstellingen
~
Marcom
tools
3. Funnel
van
Marcom
tools
1:
2:
3:
B.
Attitudemodellen:
geen
hirarchische,
chronologische
visie.
Effecten
spelen
op
bewus-
te
n
onbewuste
niveau,
zowel
qua
perceptie
als
verwerking.
Automatische
processen
=
niet
bewust,
niet
intentioneel,
onvrijwillig
(geen
cogn.
stopzet-
ting)
&
quasi
moeiteloos.
Gecontroleerde
processen
=
bewust,
intentioneel,
vrijwillig
&
vragen
inspanning.
!
Doelgroep
moet
nog
steeds
bepaald
worden
(=
segmentering)
<
niet
elke
doelgroep
vatbaar
voor
de
boodschap
Bv.
ELM:
effect
~
situatie
1. Persoonlijke
relevantie,
locatie-gebaseerd,
motivatie
2. Capaciteit
om
boodschap
te
verwerken
NEEN:
perifere
route
JA:
centrale
route
(centraal
opgebouwde
attitudes
worden
moeilijker
gewijzigd)
Gepercipieerde
integriteit
reclame
Bewust
gerriteerd
voelen
DUS
overwegend
positief/negatief/neutraal
gevoel
Opmerking: Perifeer wellicht steeds actief, SOMS ook centraal. Benvloedt sterkte & richting attitude
! Marketing ~ budget (vast, beschikbaarheid, ratio bedrijfsproduct, competitiematch, ) Share-of-voice objectief =overeenkomstig % communicatie als share-of-market HB 7: ADVERTISING 1. TYPES RECLAME Reclame = elke betaalde, niet-persoonlijke communicatie via verschillende media door een gedentificeerd bedrijf, non-profit organisatie of individu. Subtype marketincommunicatie. Viral reclame = enkel gemaakt voor snelle verspreiding via het internet. Stealth advertsising = onofficieel gebruik van kanalen, bv. IKEA
Hirarchie & chronologie van objectieven: 1. Awareness (recognition & recall) 2. Knowledge 3. Attitude 4. Purchase intention 5. Purchase facilitation 6. Purchase 7. Satisfaction & loyalty 8. Conversation & conversion
Product advertising door producent Collective advertising door overheid Co-operative advertising door bv. producent en verkoper Idea advertsising door bv. non-profit organisaties B2C = Business to Consumer B2B = Business to Business
2. De bedoelde ontvanger van de boodschap 3. Het type boodschap dat wordt overgebracht
Informationeel = cognitief, rationeel Transformationeel =affectief, emotioneel Institutioneel = overheidscampagnes Selectief = specifiek merk vs. Generisch = productcategorie Thema = imago merk of product vs. Actie = gedrag consumenten benvloeden Above the line = audiovisueel, gedrukt, plaatsingskost + % voor reclamebureau vs. Below the line = POP reclame, direct advertising, e-advertising, Paid media vs. owned media (verpakking) vs. earned media (comm.. anderen)
3. Creatieve
strategie
(wat
zeggen)
4. Concrete
mediastrategie
(hoe
zeggen)
5. Evaluatie
(obv
creative
brief
&
vooropgestelde
doelen)
6. Implementatie
7. Effectiviteitsmeting
3.
BOODSCHAPSTRATEGIE
Boodschapstrategie
=
Wat
vertellen
we
de
consument?
~
voorafgaande
beperingen:
brand
strategy,
doelgroep,
objectieven
!
Belangrijk
om
de
doelgroep
te
kennen
&
begrijpen
Vertrekken
van
de
motieven
van
de
klanten
NIET
vertrekken
van
verkoopsobjectieven
Bv.
Lifestyle
communiceren
kan
subtieler
zijn
dan
vertellen
over
vooroordelen
product
!
Belangrijk
om
klanten
niet
te
verwarren
n
(non-)functioneel
kenmerk
van
het
merk
communiceren:
key
benefit
claim
Functioneel
=
Unique
Selling
Proposistion
(USP)
=
verwijst
naar
functionele
supe-
rioriteit
in
die
zin
dat
het
merk
de
beste
kwaliteit,
service,
laagste
prijs,
meest
geavanceerde
technologie,
aanbiedt.
~
high
involvement
Non-functioneel
=
Emotional
Selling
Proposition
(ESP)
=
unieke
psychologische
associatie
met
de
consument.
~
low
involvement
Deze
beslissing
baseren
op
kennis
van
de
doelgroep
(kwalitatief
onderzoek)
4.
CREATIEVE
STRATEGIE
Creative
brief
=
Document
met
informatie
over
doelgroep,
reclamedoelen
en
boodschap-
strategie.
Bevat
ook
voldoende
informatie
over
de
achtergrond
van
het
bedrijf,
het
product,
de
marktsituatie
en
de
concurrentie.
Bv.
Lange-termijn
bedrijf-
&
merkstrategie;
verleden,
huidige
&
gewenste
marktpositie,
vroegere
campagnes,
gewenste
media,
beschikbare
budget,
1.
Ontwikkelen
creative
idea
=
origineel
en
verbeeldingrijk
idee
ontwikkeld
om
doelgerich-
te
en
probleem-oplossende
advertenties
te
ontwikkelen.
Moet
aandacht
trekken
en
moet
als
katalysator
mbv
chemische
reactie
meteen
de
positie
van
het
merk
com-
municeren.
Positie
merk
origineel,
aandachtstrekkend
&
gemakkelijk
begrijpbaar
samenvatten
MAAr
creativiteit
is
geen
garantie
op
succes
!
tegenstrijdige
resultaten
van
wetenschappelijk
onderzoek
omtrent
creativiteit
(positieve
vs.
geen
relatie
met
brand
awareness,
brand
liking
&
purchase
intentions)
DUS
boodschap
zelf
moet
ook
overtuigend
effect
hebben
4.1
RATIONELE
APPEALS
Rationele
appeals
=
reclame
die
praktische
details
en
verifieerbare,
feitelijk
relevante
cues
bevat
die
als
evaluatieve
criteria
dienen.
~
action
Communications,
product
performance
ads
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Talking
head
(personage
vertelt
verhaal
in
eigen
woorden)
Demonstratie
(klant
toont
hoe
product
werkt)
Probleemoplossing
(hoe
probleem
kan
opgelost
worden
~
fear
appeal)
Getuigenis
(gewone
mensen
zeggen
hoe
goed
het
product
is
irritant)
Slice
of
life
(product
wordt
gebruikt
in
real-life
setting
~
probleemoplossing)
Dramatisering
(probleem-oplossing
met
suspence
&
climax)
Vergelijkende
reclame
(merk
onderscheiden
van
competitie
niet
populair
in
Europa)
Meer
aandacht
><
minder
geloofwaardigs
MEER EFFECTIEF als product nieuw is op de markt NIET teveel appeals: meer dan 2 cues/reclame geeft problemen. gespecialiseerde media zoals tijdschriften DUS Unique Selling Propositions & Key Benefit Claims
~ land, type product, moment in cyclus product, type medium, NFCognition consument,
ELABORATION LIKELIHOOD MODEL Mensen die perifeer verwerken, maken geen onderscheid tussen zwakke of sterke argumenten & worden dus benvloed door vormelijke kenmerken. Mensen die centraal verwerken, worden overtuigd door sterke argumenten. Bv. Vergelijkende reclame ~ CENTRALE ROUTE < minstens 2 merken < vergelijken op verschillende of zelfde kenmerken mogelijk ! Zowel richting als sterkte attitude wordt versterkt
Emotionele
appeals
=
reclame
die
een
affectieve
respons
wil
uitlokken
en
een
beeld
wil
Overbrengen,
eerder
dan
consumenten
aan
het
denken
te
zetten.
~
image
Communications,
imagery
Communications
!
Worden
belangrijker
<
commoditisation
=
verschillen
tussen
brands
worden
kleiner.
1.
2.
3. 4. 5.
Humor (intentie mensen te laten lachen) Trekt aandacht >< ook aandacht naar het merk? ~low involvement, transformationele reclame, bestaande & bekende merken, productgerelateerd Erotiek (naaktheid, fysiek contact, sexy kledij, suggestieve taal & muziek) Trekt aandacht >< ook aandacht naar het merk? ~ low involvement, productgerelateerd, mannen Warmte (elementen die milde, positieve gevoelens oproepen zoals liefde, vriendschap, ) ~ vrouwen, emotionele & empathische individuen Angst (bedreiging waaraan de consument kan ontsnappen door het product te kopen) ~ fysiek, sociaal, tijdsgebonden, product performance, financieel, kansen, Muziek ~ tegenstrijdige resultaten onderzoek: trekt weliswaar aandacht maar kan afleiden van de eigenlijke boodschap DUS muziek-boodschap congruentie
4.3
ENDORSERS
Endorser
=
expert
of
celbrity
die
de
kwaliteiten
van
een
product
demonstreert
of
claimt
tevreden
te
zijn.
De
geloofwaardigheid
ervan
zou
doorslaggevend
zijn.
Associ-
atie
met
persoon
worden
overgebracht
op
product.
1. Expert:
worden
niet
als
irritant
beschouwd,
zorgen
voor
positieve
affectieve
respons.
2. Celebrity:
aspiration
group
effect.
Rossiter
&
Percy:
VISCAP-model
Source
Credibility
Model
=
celebrity
geloofwaardig
wanneer
die
expertise
heeft
en
betrouwbaar
is.
Source
Attractiveness
Model
=
celebrity
is
bekend,
wordt
als
fysiek
aantrekkelijk
be
schouwd
en
de
doelgroep
vindt
hem/haar
leuk.
Product
Match-Up
Hypothesis
=
gepaste
fit
tussen
imago,
persoonlijkheid,
levensstijl
e.d.
celebrity
en
geadverteerde
product.
5.
IMPLEMENTATIE
CAMPAGNE
NA
uitwerking
creatieve
strategie:
adverteerder
moet
de
verschillende
voorgestelde
al-
ternatieven
evalueren
op
basis
van
de
creative
brief.
Geschikt
&
aantrekkelijk
voor
doelgroep
Reclamedoelen
bereiken
Creatieve
katalysator
Fit
met
langetermijnstrategie
bedrijf
&
eerdere
campagnes
Geschikt
voor
verschillende
media
Haalbaar
met
beschikbare
budget
&
tijd
6.
ASPECIFIEKE
OMSTANDIGHEDEN
6.1
ADVERTEREN
IN
B2B
CONTEXT
Business
ads
=
meer
feitelijk
&
rationeel,
benadrukken
bedrijfsnaam
eerder
dan
produc-
ten.
Rationele
benadering
gebruiken.
<
hogere
involvement
<
ROI-redenering
bedrijven
MAAR
niet
zo
verschillend
van
consumer
advertising
<
menselijke
element
aanwezig
in
beide
situaties
<
OOK
merknaam
positioneren,
preferenties
creren,
attitude
versterken
<
onderzoek:
nadat
basis
performantiecriteria
zijn
vervuld,
zijn
beslissingen
voor
een
groot
deel
gebaseerd
op
psychologische
factoren
Verschillen
met
B2C:
1. 2. 3. 4. Worden
minder
mensen
afgebeeld
Proporte
ad
copy
(tekst)
groter
Kenmerken
product
worden
vaker
vermeld
Psychologische
appeals
worden
(itt
functionele
appeals)
zelden
gebruikt
6.2
ADVERTEREN
IN
EEN
CROSS-CULTURELE
CONTEXT
Belangrijke
beslissing:
Adaptatie
(Inbev)
vs.
Standaardisatie
(Heineken)
Rekening
houden
met:
1. Taal
(verschillen
in
uitspraak,
non-verbale
communicatie)
2. Referenties
naar
tijd
&
ruimte
(time
is
money
vs.
time
is
indefinitely
available,
proxemics)
3. Kleurgebruik
4. Gebaren,
oogcontact
5. Waarden
&
attitudes
6. Religie
7. Gevoel
voor
humor
8. Genderrollen
9. High
vs.
Low
context-
culturen
(Woorden
slechts
deel
boodschap,
samen
met
lichaamstaal
&
context
vs.
Sterke
nadruk
op
woordgebruik)
10. Culturele
dimensies
(Hofstede:
individualisme-collectivisme,
lange-korte
termijn
orintatie,
HB
8:
MEDIAPLANNING
uncertainty
avoidance,
mannelijkheid-vrouwelijkheid,
grote-kleine
machtsafstand)
IMC = Integrated Marketing Communication = gebruik van alle reclamemedia & andere communicatietools op een zo effectief en efficint mogelijke manier. < kopen van advertentieruimte en tijd = 90% advertentiebudget Mediaplanning = selecteren van de gepaste media rekening houdend met de doelgroep, de campagne en de karakteristieken van de verschillende reclamemedia. Media-objectieven worden berekend en vergeleken. MEDIAPLANNINGSPROCES Mediaplan = een document waarin gespecificeerd wordt welke media & welke vehicles wanneer zullen aangekocht worden, tegen welke prijs en met welke ver- wachte resultaten. 1. Evaluatie communicatieomgeving (regulering, lokale gewoontes, concurrentie) 2. Doelgroep bepalen (ifv media & creative brief) 3. Mediadoelstellingen preciseren 4. Mediamix samenstellen 5. Rumte kopen in verschillende media 1. EVALUATIE MEDIACONTEXT ~ marktonderzoek, vaak obv kijkcijfres Voorgaande reclame-uitgaven binnen productcategorie Share Of Voice (advertising spending/Total category spending) & Share Of Market Mediamix (concurrentie analyseren) Bv. Hoe vaak zijn concurrenten aanwezig binnen bepaald medium?
2. DOELGROEP ONDERZOEKEN Wie zijn onze huidige klanten & wie willen we daar nog bij winnen? 3. MEDIA-OBJECTIEVEN 3.1 FREQUENTIE Frequentie = hoe vaak consumenten in een bepaalde doelgroep gemiddeld de boodschap zullen meemaken gedurende een bepaalde periode. ? optimalle frequentie Omgekeerde U-relatie tussen mate van blootstelling & advertising efficiency
Wear-in
=
na
een
aantal
blootstellingen
wordt
de
reactie
op
de
advertentie
positiever.
Wear-out
=
nog
meer
blootstellingen
leiden
tot
een
meer
negatieve
respons.
><
Attitude
towards
ad
neemt
sneller
af
dan
Attitude
towards
brand
DUS
zelfs
na
wear-out
blijven
herhalen
kan
strategie
zijn
?
Wear-out
counteren:
kleine
variaties
Actiecommunicatie
door
iets
kleins
te
geven
(2+1
gratis
niet
goed
voor
lange-termijn
kwaliteitsperceptie)
<
gevoel
dat
je
anders
teveel
betaalt
Economic
signalling
theory
=
consumenten
zien
veelvuldige
reclame
als
een
teken
dat
het
goed
gaat
met
een
merk
omdat
het
er
de
middelen
voor
heeft
en
dus
wel
goed
in
de
markt
moet
liggen.
><
ALS
excessief
hoog:
verdacht,
zal
wel
iets
mis
zijn
3.2
EFFECTIEVE
FREQUENTIE
Effectieve
frequentie
=
motivationele
frequentie
=
minimum
aantal
echte
percepties
dat
nodig
is
om
een
potentile
klant
te
motiveren
en
het
reclamedoel
te
bereiken.
!
Sterke
invloed
situationele
variabelen
!
Mediumafhankelijk
Morgensztern:
-cofficint
Mn
=
1-(1-)^n
Mn
=
memorisatie
na
n
blootstellingen
=
mediumspecifieke
memorisatiegraad
assumptie:
gelijke
memorisatiegraad
/
medium
/
blootstelling
kritiek:
negeert
situationele
factoren,
onafhankelijk
van
medium
3.3
BEREIK
Total
reach
=
het
verwachte
%
of
aantal
mensen
die
zullen
blootgesteld
worden
aan
de
boodschap
gedurende
een
bepaalde
periode.
Useful
reach
=
het
verwachte
%
of
aantal
mensen
uit
de
doelgroep
die
zullen
blootgesteld
worden
aan
de
boodschap
gedurende
een
bepaalde
periode.
!
Enkel
blootstelling
aan
mediavehicle
kan
geschat
worden,
niet
aan
medium
zelf
Gross
reach
=
het
aantal
mensen
dat
bereikt
wordt
door
elk
individueel
medium,
onge-
acht
hoeveel
keer
een
individu
bereikt
wordt.
(A+B)
+
(B+C)
A+B+C
Nett
reach
=
de
som
van
alle
mensen
die
minstens
1x
bereikt
zijn.
Gross
Rating
Points
=
GRPs
=
Gross
reach
uitgedrukt
als
percentage
doelgroep
Gross
reach
/
omvang
doelgroep
Opportunity to see = OTS = gemiddelde waarschijnlijkheid dat gemiddelde lid van de doel- groep heeft om bereikt te worden. Gross reach / reach Effective reach = het percentage van de doelgroep dat minstens de effectieve frequentie bereikte. ~ double spotting = merk 2x tonen binnen advertentie ~ roadblocking = alle advertentieblokken van een bepaald moment opkopen 3.4 FASERING Continu = stabiele investering gedurende de volledige campagneduur Gevaar voor suboptimaal budget / tijdseenheid Pulserend = langdurige campagne met sterke pulsen Vertrouwen + boost Geconcentreerd = campagne wordt aan- en afgevoerd op vastgelegde momenten Jones: voorstander van 1x adverteren op ideaal moment vlak voor aankoopbeslissing.
>< afh. van doel reclame. Als informeren: frequente exposures, ALS herinneren: n exposure mo- gelijk genoeg. >< afh. van economische situatie. niet verstandig om minder te adverteren tijdens recessie.
3.5 KOSTEN Cost per thousand = CPT = kost nodig om 1000 mensen te bereiken. (Kosten medium / Total reach) x1000 CPT-TM = kost nodig om 1000 mensen uit doelgroep te bereiken (Kosten medium / Useful reach) x1000 4. MEDIASELECTIE Reclamemedia = types communicatiekanalen die een boodschap kunnen verspreiden. Vehicles = specifieke programmas. Criteria: 1. kwantitatieve criteria = reach, frequentie, regionale aanpasbaarheid, selectiviteit voor bepaalde doelgroepen, effectiviteit gedurende versch. perio- den in het jaar. mediumselectiviteit = mate waarin een medium zich op de doelgroep richt. 2. kwalitatieve criteria = transfer imago door het medium, impact op het publiek, be- trokkenheid & activiteit publiek, -coffcint. 3. technische criteria = CPM-TM, opportuniteiten & kosten, beschikbaarheid, marktpe- netratie. 4.1 VOOR- EN NADELEN ADVERTENTIERUIMTES OUTDOOR (bv. billboards, transit media, ) + groot bereik, relatief goedkoop, (soms) heel direct, regional aanpasbaar, frequentie, landurig - weinig interactie, beperkte informatie-hoeveelheid, niet selectief, geen meerwaarde uit context, clutter TIJDSCHRIFTEN (bv. weekbladen, dagbladen, vakbladen, online communities, ) + groot bereik, selectief, meerwaarde uit context, hoge betrokkenheid, hoge kwaliteit, vaak langdurig, (soms) frequentie - traag, weinig flexibel (tijd & regio), clutter KRANTEN + groot bereik, snel medium, (soms) flexibel in de tijd, regionaal, vaak hoge betrokken- heid, grote impact, veel informatie-overdracht mogelijk - weinig selectief (top topicals), lage kwaliteit reproductie DOOR-TO-DOOR (bv. passe-partout, ) + geografisch flexibel, redelijk hoog bereik, veel informatie-overdracht, lage kost, ge- schikt voor promotiecommunicatie - niet selectief, zeer lage betrokkenheid, negatieve attitude tav medium
TELEVISIE
+
niet-statische
informatie-overdracht,
positief
(goed
voor
imago
&
bekendheid),
meer-
waarde
door
sterke
context,
groot
&
snel
bereik,
relatief
selectief,
(soms)
regionaal
-
grote
kost
voor
relatieve
selectiviteit,
korte
levensduur,
clutter,
clutter
in
TV-aanbod
waardoor
selectiviteit
afneemt,
sterke
seizoensafhankelijkheid,
passief
BIOSCOOP
+
grote
impact,
weinig
afleiding,
context,
relatief
selectief
-
relatief
klein
bereik,
traag,
lage
frequentie,
korte
levensduur,
hoge
kosten
RADIO
+
groot
bereik,
redelijk
grote
selectiviteit
(meer
dan
TV
&
trouw
publiek),
lage
kosten,
dy-
namisch
-
korte
levensduur,
achtergrondgebruik
medium
4.2
CONTEXTEFFECTEN
reclamecontext
=
context
ontvanger
&
context
medium.
1. context
ontvanger
=
situationele
omstandigheden
waarin
iemand
aan
een
advertentie
wordt
blootgesteld.
bv.
situationele
kenmerken
in
ELM
die
motivatie
&
capaciteit
om
boodschap
te
verwerken
benvloeden
2. context
medium
=
kenmerken
van
de
inhoud
van
het
medium
waarin
een
ad
wordt
verspreid,
zoals
deze
gepercipieerd
worden
door
de
mensen
die
aan
de
ad
worden
blootgesteld.
bv.
associaties
ivm
medium
(algemeen)-,
plaatsing.
billboard
(specifiek)
Mediumafhankelijke
gradatie
contexteffecten:
bv.
TV
meer
dan
printmedia
advertising
clutter
=
hogere
densiteit
reclame.
meer
concurrenten
maken
reclame
binnen
elk
reclameblok
met
een
spotje
ook
met
niet-concurrenten
vechten
om
aandacht
OOK
mediumafhankelijk
<
reclame
essentieel
in
gespecialiseerde
tijdschriften/programmas,
reclameblokken
onderbrekend
=
reclameblokken
tijdens
programma,
sterk
contexteffect
(je
weet
wie
op
dat
moment
kijkt)
MAAR
suspens
wordt
afgebroken.
omringend
=
reclameblokken
tussen
2
verschillende
programmas.
Minder
contextef-
fecten.
Plaats
binnen
reclameblok
primacy
effecten
=
spotje
dat
1st
aan
bod
komt,
wordt
beter
onthouden.
recency
effecten
=
spotje
dat
als
laatste
aan
bod
komt,
wordt
ook
beter
onthouden.
Stijlcongruentie
tussen
medium
&
advertentie
(tegenstrijdige
bevindingen)
lage
productbetrokkenheid
perifere
processen
via
congruentie
hoge
productbetrokkenheid
centrale
processen
die
voordeel
kunnen
halen
uit
congruentie
HB
9:
RECLAME
ONDERZOEK
!
Onderzoek
zorgt
ervoor
dat
men
misstappen
kan
vermijden
en
zorgt
ervoor
dat
de
com-
municatiemanager
het
proces
kan
controleren
en
de
gepaste
strategien
ge-
bruiken
waar
nodig.
Kritiek
op
reclame
onderzoek:
bedreiging
&
beperking
van
creatieve
professionelen
><
kan
tot
meer
effectieve
creativiteit
leiden
Vier types reclame onderzoek: 1. strategisch vooronderzoek (creative brief) 2. pretest onderzoek (welke beste spotje?) 3. posttest onderzoek (effect reclame na lancering) 4. campagne-evaluatie (elke beslissing campagne evalueren) 1. STRATEGISCHE PLANNING & ONDERZOEK strategisch reclame onderzoek = gentegreerde studie van product, plaats (markt) & om- geving. Zorgt voor een solide basis waarop de commu- nicatiestrategie gebaseerd kan worden. ! gedeeltelijke overlap met strategisch marketing onderzoek 1. communicatie audit = studie van alle interne & externe vormen van communicatie om deze te beoordelen op hun consistentie met de algemene stra- tegie en hun interne consistentie. ~ interne analyse ~ onderzoek bij versch. publieken & doelgroepen bedrijf 2. concurrentie comm. onderzoek = in kaart brengen & evalueren van de reclame-in- spanningen en strategien van de concurrentie. ~ SOV & SOM ~ doelpubliek & positionering 3. comm.inhoud onderzoek = brainstormen met de creatieve staf, media, consumenten reductie ideen mbv beoordeling management judgement ter afronding 4. management judgement test = voorstellen worden gepresenteerd aan jury om te kij- ken of alle elementen van de strategic brief correct ge- ncorporeerd zijn.
2.
PRETEST
pretest
=
testen
of
een
advertentie
het
doel
kan
bereiken
waarvoor
ze
ontworpen
werd.
bv.
naambekendheid
koopintenties
! Belangrijke beperkingen: zelden controlegroepen geen reflex tot comparatief onderzoek 2.1 INTERNE TEST CAMPAGNE interne evaluatie = beantwoorden de opgestelde ads aan positionering brand, vroegere statements, ~ checklists (ontbreekt niets? ad aantrekkelijk, sterk en on strategy?) ~ leesbaarheidsanalyse (ad copy verstaanbaar at First glance?) 2.2 COMMUNICATIE (OF INTERMEDIAIRE) EFFECTEN 1. fysiologische test = meest reactie van het lichaam op advertentiestimuli bv. arousal, pupildillatie, hartslag, Galvanische HuidRespons, bv. kans dat een ad gezien wordt mbv eye camera research 2. recall test = de mate waarin een individu zich een nieuwe ad herinnert bv. portfoliio assumptie: beter herinnerd trok meer aandacht en is dus betere ad >< geheugen wordt getest
>< rol product category involvement DUS comparatieve methodologie aangewezen om effecten persoon & product in rekening te brengen
3. direct
opinion
tests
=
jury
van
consumenten
moeten
aantal
ads
beoordelen
op
aantal
kenmerken.
><
onnatuurlijke
omgeving,
gaan
zich
instant
experts
wanen
4. indirect
opinion
test
bv.
theater
test
=
productkeuze
vooraf,
herhaling
advertentie,
herhaling
productkeuze
><
onrealistische
situatie
&
besef
van
test
2.3
GEDRAGSEFFECTEN
1. trailer
test
=
coupon
stimulated
purchasing
test
=
experimentele
groep
kijkt
ad
in
trai-
ler,
controlegroep
beantwoord
vragen.
Krijgen
beide
coupons.
Uitgaven
fungeren
als
gedragsmaat.
><
consumenten
semi-bewust
dat
ze
getest
worden
2. split
scan
procedure
=
mensen
laten
TV-gewoonten
n
koopgedrag
registreren.
Pre-
test
door
in
te
grijpen
in
inhoud
reclameblok.
><
consumenten
zeer
bewust
van
testsituatie
MAAR
weinig
reclamemakers
gebruiken
zwakker
argumenten
OOK
concurrentie
sterk
MAAR
gebeurt
in
concurrentile
positie
OOK
als
attitude
verbetert,
is
perceptie
consument
van
de
concurrentie
moge-
lijk
nog
positiever
DUS
naar
relatieve
ipv
absolute
effecten
kijken
?
beter
dan
zonder
reclame
?
beter
dan
de
concurrentie
3. POSTTEST posttest = test van de effectiviteit van een enkele ad na plaatsing in de media. ! Enkel betekenisvol als er voormeting heeft plaatsgevonden
1. meten in welke mate het publiek is bereikt 2. communicatie-effecten van de advertentie a. Recognition = sample van de ad wordt getoond, consument wordt gevraagd of hij de advertentie herkent ~ Starch methode (printmedia) = tijdschrift willekeurig openslaan wanneer con- sumenten zeggen een bepaald issue gelezen te hebben. ~ masked identification = logo en/of merknaam advertentie afdekken. Herken- ning + voor welk merk? b. Recall ~ unaided recall = welke reclame herinner je je te hebben gezien ~ aided recall = welke reclame heb je op medium X gezien op tijdstip Y? ~ Gallup-Robinson Impact test (printmedia) = magazine lezen, dag erop telefonisch interview. ~ Day After Recall = DAR = test voor AV media waarin telefonisch wordt gevraagd naar ads die ze de vorige dat op TV/radio ge- zien/gehoord hebben. 3. gedragsmaten voor sommige types reclame: onderdeel campagne (bv. direct response advertising) ~ aantal mensen die een gratis nummer uit de ad bellen, aantal teruggezonden cou- pons, aantal verkochte producten, 4. EVALUATIE CAMPAGNE campagne evaluatie onderzoek = focus op effectiviteit volledige reclamecampagne, brand-related effectiviteitsmetingen. < IMC: effect 1 marcom kan niet meer gesoleerd worden < net integratie kan meerwaarde creren 1. cognitieve maten aided awareness Top Of Mind Awareness (TOMA) ~ unaided awareness brand knowledge & associations 2. affectieve maten attitudemetingen 3. gedragsmaten koopintentie in nabije toekomst ~ tracking studies = vergelijkbare (gerandomiseerde) samples van consumenten be- antwoorden een gestandaardiseerde vragenlijst op vaste tijdstip- pen. ~ verkoopcijfers & evolutie SOM (proefaankopen, adoptiegraad, loyaliteit) >< seizoensvariatie, recessie, inspanningen concurrentie, Tegenwoordig: communities = consumenten rond reclame laten discussiren co-creating brand-loyalty & brand advocates >< Wat met de minder betrokken consument?
!
OOK
efficintie-onderzoek
=
mate
waarin
de
investering
in
een
advertentiecampagne
commercieel
resultaat
heeft
gehad.
~
ROI
B.
RECLAME
VANUIT
ACADEMISCH
OOGPUNT
I.
ONLINE
ADVERTISING
(Fulgoni
&
Mrn,
2009)
Zelfs
wanneer
Click
Through
Rates
laat
zijn,
kunnen
online
ads
een
toename
in
bezoeken
van
een
webpagina,
het
opzoeken
van
de
merknaam
en
online
&
offline
verkoop
zorgen.
Achtergrond:
1. search
engine
ads
=
advertenties
uit
paid
results
Google
2. online
ads
=
banners,
pop-ups,
gesponsorde
berichten
in
kolom
blogs,
DOEL:
als
online
coupon,
doorklikken
naar
website
DOEL:
als
traditionele
brand-awareness
tool
a. puur:
slogan,
merk
in
herinnering
brengen
b. content
marketing:
mensen
iets
leuks/interessants
aanbieden
wat
mogelijk
tot
een
lead
kan
leiden.
Inkomstenmodel
online
advertising:
~
vast
bedrag
(zelden)
~
sponsor
~
per
aantal
mensen
die
aan
campagne
werden
blootgesteld
(pay-per-view,
Opportunity
To
See)
><
minder
populair
door
advertising
clutter
~
wanneer
klant
gewenst
gedrag
stelt
zoals
klikken
op
advertentie
(Click
Through
Rate)
><
Laatste
jaren
sterke
daling
CTR
MAAR
als
je
erin
slaagt
heel
leuke
ad
te
maken
die
niet
om
clicks
vraagt
brand
awareness
&
weinig
betalen
niets
betalen
&
site
om
zeep
MAAR
als
slechte
ad
die
hele
website
bezoedelt
&
waar
niemand
op
klikt
< maar 1% CTR < mensen uit specifiek economisch oninteressant milieu
Databronnen: Database ComScore met 2.000.000 internetgebruikers die expliciet toestemming hebben gegeven om hun online gedrag te laten tracken MAAR informed consent of opt-in mbv klantenkaart? Wellicht vertekende steekproef MAAR Statistisch gewogen ~ demografische & gedragsvariabelen Validering mbv data derde partijen Onderzoeksdesign: Online adverteerders voorzien van tag systematische & accurate identificatie klanten die blootgesteld werden aan bep. ad
1. Testgroep:
passief
geobserveerde
blootstelling
aan
ad
2. Controlegroep:
leden
panel
die
niet
aan
de
campagne
werden
blootgesteld
matches
uit
databank
!
Virtueel
identieke
groepen,
zelfs
blootstelling
aan
andere
media,
afgezien
van
campagne
Internetactiviteit
consumenten
meten
Resultaten:
90%
BI,
1-tailed
T-test:
kans
1/5
is
niet
zo
sterk!!
worden
nergens
significante
resultaten
vermeld,
enkel
grafieken
1. De
impact
van
display
ads
op
het
bezoeken
van
de
site
van
de
adverteerder
stijging
bezoekersaantal
tijdens
eerste
week
na
lancering
campagne:
65%
ONDANKS
lage
CTR
adverteerders
met
lage
baseline:
grootste
relatieve
winst
adverteerders
met
substantile
baseline:
grootste
absolute
lift
van
20-50%
OOK
lange-termijn
lift
MAAR
ook
bij
controlegroep
(<
IMC?)
experimentele
groep
door
ComScore
gekozen
om
ad
te
krijgen
obv
interesses
ALS
goede
match:
ook
effecten
bij
controlegroep
mogelijk
Mogelijke
alternatieve
oorzaken
verschillen
in
lift:
-
verschillen
in
lengte
&
frequentie
verschillende
campagnes
-
doel
&
type
creatieve
boodschap
(call-to-action
vs.
branding
advertisements)
2. De
impact
van
display
ads
op
het
bezoeken
van
sites
van
de
concurrentie
stijging
bezoekersaantal
MAAR
doorgaans
lager
dan
de
lift
op
de
site
van
de
adverteerder
MAAR
ook
bij
controlegroep
(<
IMC?)
3. De
impact
van
display
ads
op
brand
searches,
generic
searches
&
competition
searches
Relatief
klein
percentage
blootgesteld
aan
ad
zoekt
later
op
merknaam.
!
grotere
lift
in
algemene
zoektermen
dan
competitie
DUS
sterk
scoren
op
zoekopdrachten
die
mogelijk
volgen
op
de
ad
(IMC)
Onderzoek:
merendeel
zoektermen
pre-aankoop
~
algemene
termen
ipv
merknaam
4. De impact van display ads op de verkoopcijfers ZELDEN aankoop tijdens zelfde browssessie als blootstelling aan ad < lage CTR MAAR significante lift in offline sales door online ads (10,1% gemiddeld)
offline
markt
groter
5. De
synergetische
impact
van
display
&
search
ads
op
de
verkoopcijfers
Impact
search
ads
op
koopgedrag
>
impact
display
ads
(ZOWEL
online
als
offline)
><
Reach
display
ads
doorgaans
veel
groter
><
Search
ads
grotere
selectiviteit
ZOWEL
online
als
offline
(dramatische onderschatting ROI display ads = argument auteurs om online ads op te drijven) MAAR nog grotere lift in online sales (42,1% gemiddeld)
! Combinatie search ads & display ads groter dan hun afzonderlijke impact (IMC)
Empirische
veralgemeningen
(EV)
&
Conclusies:
EV1:
zelfs
zonder
clicks
of
CTR
van
1%
display
ads
lift
in
site-bezoek,
zoekopdrachten
op
merk
&
online/offline
sales
EV2:
voor
detailhandelaars
search
ads
grotere
lift
in
sales
bij
blootgestelden
dan
display
ads
display
ads
grotere
reach
DUS
grotere
overall
lift
in
sales
dan
search
ads
EV3:
synergie
search
&
display
ad
campaign
groter
effect
dan
afzonderlijke
impact
!
Lage
CTR
betekent
niet
dat
display
ads
niet
effectief
zijn.
Kan
significante
positieve
impact
hebben
op:
1. 2. 3. 4. bezoekers
van
website
adverteerder
kans
dat
consumenten
geadverteerde
merk
gebruiken
in
zoekopdracht
kans
dat
consumenten
geadverteerde
merk
online
kopen
kans
dat
consumenten
geadverteerde
merk
in
detailhandel
kopen
ALS
wordt
gewogen
voor
reach
display
ads
effectiever
dan
search
ads
><
Combinatie
van
beide
zorgt
voor
meest
succesvolle
synergie
Kritiek:
enige
bronnen
<
commercile
instanties
statistiek?
geen
indicatie
over
herhaalde
blootstelling
aan
ads
bv.
na
3de
x
tot
aankoop
overgaan
artikel:
lange-termijn
effect
self-selection
deelnemers
niet
helemaal
uitgesloten
causale
conclusies
mogelijk?
><
hoe
kan
het
dan
beter?
Presentatie
ComScore:
aandeel
online
ads
groot
in
het
westen
voorspelde
groei
in
Azi
&
Afrika
Fast
Moving
Consumer
Goods:
slechts
1%
wordt
online
gekocht
bv.
collect
n
go
Fulgoni & Mrn: beide geaffilieerd met ComScore (commercile instelling die data artikel levert)
>< ligt hoger in Europa DUS gegevens gebaseerd op retail andere producten (bv. eBay, Amazon, ) Mensen minder op merk & winkel gefocust vooral goedkoopste optie (bv. in winkel prijs vglen op smartphone)
DUS geen puur objectief artikel: prijzen eigen waar wetenschappelijk aan
I.1
Lohtia,
Donthu
&
Herschberger
(2003)
Impact
van
inhoud
&
design
elementen
op
CTR
banner
ads
werken
niet
op
dezelfde
manier
voor
B2B
en
B2C
Achtergrond:
?
Waaruit
bestaat
een
effectieve
banner
ad
?
Verschilt
dit
voor
B2B
en
B2C
banner
ads
Onderzoek
op
basis
van:
1. market
polls:
opinievragen
aan
consument
(><
daar
ben
je
niets
mee!)
2. experimenten
nar
branding
outcomes
ifv
ad
exposure
+
modellering,
causaliteit
&
controle
storende
invloeden
-
ecologische
validiteit
3. real
data
van
online
reclamebureau
(waarvoor
1
of
meer
auteurs
ook
consulting
doen!)
groter sample & chte banner ads (itt eerder onderzoek) feitelijke CTR van elke ad onwetende respondenten
De
rol
van
de
advertising
context
in
de
effectiviteit
van
banner
ads:
CTR
=
aantal
keren
dat
een
ad
wordt
aangeklikt/het
aantal
keren
dat
de
ad
bekeken
wordt
=
AV
(geaggregeerd)
theoretisch
uitganspunt:
involvement
ELABORATION
LIKELIHOOD
MODEL
Mensen
verwerken
informatie
anders
afhankelijk
van
hun
betrokkenheid
bij
de
boodschap
1. high
involvement
=
central
route,
niet-essentile
stimuli
worden
niet
uitvoerig
verwerkt.
2. low
involvement
=
perifere
route,
affectieve
componenten
kunnen
doorslag
geven.
assumptie:
hogere
involvement
bij
B2B
(cognitief)
dan
B2C
(affectief)
OVs:
boodschapinhoud
&
design
ad:
1. inhoud:
cognitief:
gebruik
van
incentives
(stimuli)
affectief:
gebruik
van
emotional
appeals
2. design:
cognitief:
interactieve
elementen
affectief:
gebruik
van
kleur
&
animatie
Methodologie:
online
advertising
bedrijf
voorzag
in
10.000
banner
ads
jury
(trained
raters)
beoordeelde
click-incentives,
kleurgebruik,
interactieve
elementen,
animatie,
appeal
&
context
als
B2B
of
B2C
CTR
als
AV
via
reclamebureau
(alleen
analyse
banners
waarvoor
CTR-gegevens)
Resultaten:
Zowel
B2B
als
B2C
gebruiken
alle5
de
elementen
(blijkt
uit
Table
2
><
waarom
geen
chi
test
om
dat
hard
te
maken?)
1. 2. 3. 4.
H1a:
Als
banner
ad
context
B2B,
is
relatie
tussen
incentives
&
CTR
sterker
dan
bij
B2C
H1b:
Als
banner
ad
context
B2B,
is
relatie
tussen
interactiviteit
&
CTR
sterker
H2a:
Als
banner
ad
context
B2B,
is
relatie
tussen
emotional
appeals
&
CTR
zwakker
H2b:
Als
banner
ad
context
B2B,
is
relatie
tussen
kleur
&
CTR
zwakker
dan
bij
B2C
Kleur
heeft
sterke
impact
voor
zowel
B2B
als
B2C
ads
5. H2c:
Als
banner
ad
context
B2B,
is
relatie
tussen
animatie
&
CTR
zwakker
dan
bij
B2C
Discussie:
Tegen
verwachtingen
in
verlaagde
aanwezigheid
incentives
&
interactiviteit
CTR
van
banner
ads.
Aanwezigheid
emotional
appeals
&
animatie
deed
CTR
toenemen
voor
B2C
banner
ads
&
van
B2B
banner
ads
afnemen.
Gemiddeld
kleurgebruik
was
het
beste
voor
zowel
B2B
als
B2C
banner
ads.
B2B
banner
ads
kenden
een
hogere
CTR
dan
B2C
banner
ads.
Kritiek:
Geen
intormatie
over
inhoud
moderatie-effecten
bv.
Welke
gemiddeldes
verschillen
significant
in
Figuur
1?
Weinig
randinformatie
over
ads
bv.
Waar
werden
ze
geplaatst?
(benvloedt
ook
CTR)
I.2
Robinson,
Wysoka
&
Hand
(2003)
De
impact
van
7
creatieve
kenmerken
van
banner
ads
op
de
effectiviteit
van
online
ads
Inleiding:
Welke
creatieve
elementen
van
banner
ads
hebben
een
positieve
impact
op
CTRs?
Verschillen
deze
effecten
van
banner
design
op
CTR
tussen
deze
markt
&
andere?
(nadruk
op
online
gaming
vreemd.
Project?
Opdracht
vanuit
industrie?)
Onderzoeksdesign:
~
data
van
209
echte
banner
ads
op
een
echte
website
met
online
gaming
~
14
adverteerders
gedurende
periode
van
3
maanden
CTR
&
bannergrootte,
lengte
boodschap,
promotie-incentive,
animatie,
action
phrase,
be-
drijfslogo,
casino
games
Impact
van
deze
creatieve
elementen
op
CTR
Resultaten:
!
Banner
van
bepaalde
grootte
kan
enkel
op
bepaalde
plaats
op
website
staan
Effect
plaats
&
grootte
kan
niet
gescheiden
worden
Veralgemening
naar
andere
bannergroottes
is
niet
mogelijk
1. Vergeleken
met
de
standaardbanner
hadden
slechts
2
groottes
een
significant
verschillende
impact
Kleine
banners:
33.9%
minder
CTR
Grote
banners:
495.4%
meer
CTR
3. Heel
lange
boodschappen:
significant
meer
CTR
dan
korte,
medium
&
lange
boodschappen
<
Langere
boodschappen
op
grotere
banners?
4. Promotie incentives: significant minder CTR dan zonder incentives 5. Aanwezigheid action phrases/bedrijfslogo: geen effect op CTR Conclusies & aanbevelingen: Design elementen effectieve banner ads: grotere banners langere boodschap afwezigheid promotie-incentives aanwezigheid informatie over casino-games stereotype action phrases & bedrijfslogo
~ zelfde principes artistieke uitvoering als deze in andere niet aan gokken gerelateerde sectoren van het internet
Beperkingen:
CTR
als
maat
effectiviteit
banner
ads:
geen
meting
attitude-effecten
zoals
branding
sample
van
banner
ads
van
n
website
(online
gaming
portal)
Kritiek:
Meer
informatie
over
voorgaand
onderzoek
(POSITIEF)
Verdiepend
artikel
1
dummy-codering
variabelen
lost
problemen
niet
noodzakelijk
op
suggestie
auteurs
Sterk
regressiemodel
dat
68%
variatie
in
CTR
kan
verklaren
MAAR
geaggregeerde
data
individueel
gedrag
moeilijk
te
voorspellen
MAAR
weinig
parameters
significant
<
dummycodering
doet
aantal
df
afnemen
II.
AD
AVOIDANCE
&
IRRITATION
(Bellman,
Schweda
&
Varan,
2010)
Het
verdubbelen
van
de
boodschap
van
een
ad
verhoogt
de
effectiviteit
&
is
de
enige
manier
om
de
effecten
van
cognitieve
avoidance
tegen
te
werken.
Inleiding:
Ad
clutter
meer
ads
om
puur
kwantitatief
door
te
breken
mensen
gaan
ze
vermijden
ads
worden
minder
waard
Digital
Video
Recorders
(DVRs)
maken
het
gemakkelijk
om
bepaalde
ads
door
te
spoelen
of
het
volledige
reclameblok
te
skippen.
huidige
effectiviteitsniveau
TV
ads
nagaan
(hoeveel
ads
worden
vermeden?)
elke
ad
op
zich
wordt
minder
waard
<
wordt
slechter
gepercipieerd
door
publiek
<
economisch
minder
interessant
residuele impact van partieel bekeken ads nagaan in versch. avoidance condities Alle media: ad avoidance, mensen gaan er bewust mee om centrale route misschien negatief effect (bv. zappen = betrokken vermijden)
Data TiVo maken het mogelijk om na te gaan hoeveel van een ad bekeken wordt, live of uitgesteld tot 14 dagen na de uitzending.
verdiepend art. 1 betrokken vermijden niet noodzakelijk slecht uitgesteld kijken impliceert heel intentioneel kijken meer aandacht doelgerichte ads mogelijk
mogelijk
NOG
slechtere
effecten
DUS
gedwongen
blootstelling
niet
zo
efficint
DUS
intrusieve
reclame
vermijden
(verdiepend
art.
2)
Bellman,
Schweda
&
Varan:
effectiviteit
volle
aandacht
(controlegroep)
vergeleken
met
versch.
ad
avoidance
methoden.
Vermoeden
sterke
residuele
effecten
ALS
ad
minstens
1x
voordien
gepericipeerd.
Literatuuroverzicht
schatting
prevalentie
avoidance-methoden
1. physical
avoidance
=
kijkers
verlaten
de
ruimte
waardoor
niemand
meer
naar
de
TV
kijkt.
2. mechanical
avoidance
=
kijkers
zappen
of
spoelen
door
tijdens
opgenomen
ads.
~
providential
effect
=
gezapte
ads
kunnen
goed
genoeg
herinnerd
worden
om
aan-
koop
te
bewerkstelligen
WANT
zappen
vraagt
aandacht.
zappen,
skippen,
fast-forward
3. cognitive
avoidance
=
kijkers
zijn
aanwezig
maar
kijken
en/of
luisteren
niet
en
zijn
soms
met
andere
zaken
bezig.
geen
aandacht
OF
enkel
visueel/auditief
people
meter:
meer
aandacht
aan
programams
meer
aandacht
voor
reclame
5%
mechanical
avoidance
11%
physical
avoidance
observatie-onderzoek:
14%
mechanical
avoidance
21%
phsycial
avoidance
39%
cognitive
avoidance
survey-onderzoek:
22%
phsyical
avoidance
44%
cognitive
avoidance
veronderstelling: partile blootstelling minder effectief dan volledige blootstelling MAAR toch nog residueel effect ivgl met gn blootstelling. ? Verschil in sterkte effect voor mechanical, phsycial & cognitive avoidance RQ1:Vergeleken met volledig bekeken ads, zorgen alle deels bekeken ads (cognitief ont- weken of mechanisch ontweken door zipping, zapping, muting of skipping) voor la- gere niveaus van recognition, recall & positieve attitudes tav ad? RQ2: Zorgen de 5 methodes van gedeeltelijke blootstelling voor gelijke niveaus van re- cognition, recall & attitude tav ad? RQ3: Verhoogt eerdere blootstelling de effectiviteit van volledige & gedeeltelijke bloot- stelling in termen van recognition, recall & attitude tav ad?
Methode:
forced
exposure
=
participanten
hebben
geen
controle
over
type
avoidance
of
over
het
gebruik
hiervan.
unforced
exposure
=
participanten
hebben
controle
over
type
avoidance
en
konden
kiezen
of
ze
dit
wilden
gebruiken.
!
test-ads
nooit
eerste
of
laatste
in
blok
(WANT
primacy
&
recency
effects)
!
Prior
exposure
~
oefenen
op
stemmen
of
men
ad
leuk
vindt
4
condities,
196
deelnemers
(~
8
test-ads
&
12
filler-ads
nonstudent
sample)
1. controleconditie
=
deelnemers
bekeken
programma
&
ads
zonder
mogelijkheid
tot
avoidance.
2. skipping
=
tijdens
de
4
ad
breaks
kunnen
deelnemers
naar
het
begin
van
elke
volgen-
de
ad
skippen.
><
functie
werd
uitgeschakeld
gedurende
eerste
5sec
ad
voor
partial
exposure
(vermeden
gemiddeld
7.12
ads
30%)
3. zapping
=
deelnemers
konden
zappen
tussen
5
zenders
tijdens
de
ad
breaks.
><
functie
werd
uitgeschakeld
gedurende
eerste
5sec
na
elke
zap
voor
partial
exposure
(vermeden
gemiddeld
8.96
ads
42.5%,
niet
significant
hoger
dan
skipping)
4. forced
avoidance
=
deelnemers
hadden
geen
controle
over
vermijden
ads,
computer
simuleert
effecten
van
4
avoidance
modes.
a. b. c. d. mute
=
geluid
stil
><
alle
ads
konden
bekeken
worden
audio
only
=
scherm
zwart
><
alle
ads
konden
gehoord
worden
fast-forward
x2
=
ads
aan
dubbele
snelheid,
in
stilte
fast-forward
x8
=
ads
aan
8x
normale
snelheid,
in
stilte
Posttest:
1. brand-prompted
advertisement
recognition
=
8
test
ads,
4
filler
ads,
1
fake
ad.
Welke
ads
herinner
je
je
te
hebben
gezien
vandaag?
2. attitude
toward
the
ad
=
gemiddelde
van
4
semantische
differentialen
3. product
category
involvement
=
gemiddelde
van
5
semantische
differentialen
4. brand
prompted
day-after
advertisement
recall
(DAR)
=
deelnemers
24u
later
opbel-
len
&
lijst
8
test
ads
+
1
filler
ad
voorleggen
Welke
herrinner
je
je
te
hebben
ge-
zien?
+
Bewijzen
door
ad
te
beschrijven.
AVs:
Recognition
Day
After
Recall
Attitude
tav
ad
Resultaten:
RQ1:
FFx2,
FFx8
&
audio
only
<
controleconditie
~
recognition
&
DAR
RQ2: FFx8 & audio only < FFx2, skipping & zipping < mute
~ recognition & DAR RQ3: prior exposure positief effect op recognition, DAR & Aad
FFx8 & skipping: extra sterk effect op DAR Luid volume + snel tempo positief effect op recognition, DAR & Aad percentage ad gezien positief effect op recognition, DAR & Aad
Prouct
Category
Involgement
positief
effect
op
Aac
negatief
effect
op
recall
&
recognition
Muted:
heel
goed,
geen
sign.
verschil
met
controleconditie
skippen:
redelijk
zappen:
goed
FFx2,
FFx8
&
audio
only:
zeer
slecht
zapping,
skipping
&
muting:
geen
significante
effecten
op
recognition,
DAR
&
Aad
ivgl
met
controle-ads
duur
van
blootstelling
meer
van
belang
dan
of
ad
al
dan
niet
wordt
geskipt
prior
exposure
met
full
attention
verhoogt
effectiviteit
alle
condities
MAAR
zorgde
wel
voor
toename
in
mechanical
avoidance
impact
1ste
exposure
vergroten
DUS
als
vertrekken
van
%
mechanical
avoidance
uit
eerder
onderzoek
ad
heeft
22%
kans
op
DAR
DUS
boodschap
duidelijk
in
audio
vermelden
verhoogde
effectiveness
DUS
snel
tempo
&
shot
changes
verhoogde
effectiveness
DUS
merkinformatie
minstens
3sec
tonen
DAR
&
brand
identification
DUS
slechts
mogelijke
begin
reclame:
neutraal
DUS:
als
minstens
1
bootstelling
vooraf
mechanical
avoidance
niet
zo
slecht
Beperkingen:
hogere
avoidance
rate
dan
plausibel
bij
thuis
kijken
(<
instructies)
vergelijking
van
forced
&
unforced
partial
exposure
aanbeveling:
slechts
1
ad
per
deelnemer
testen
alle
ads
in
midden
reclameblok
geen
onderzoek
naar
block
zips
(volledige
avoidance)
skippen
&
zappen:
minstens
5sec
per
ad
vs.
FFx2
&
FFx8:
geen
blootstelling
Kritiek:
Literatuuroverzicht:
slechts
2
artikels
uit
laatste
decennium
Weinig
natuurlijk
experiment
WANT
thuis
keuze
uit
alle
technieken
Instructies
kunnen
neiging
tot
avoidance
verhogen
Resultaten
&
gebruikte
test:
niet
duidelijk
weinig
effecten
voor
Aad
II.1 Speck & Elliot (1997) BELANGRIJKE AUTEURS Perceptie van de ad, leeftijd & inkomen als beste predictoren van ad avoidance in magazines, kranten, radio & TV
Ad
Avoidance:
ad
avoidance
=
alle
acties
van
mediagebruikers
die
hun
blootstelling
aan
reclamecontent
verkleinen.
TV:
cognitive
(vermijden),
physical
(kamer
verlaten)
&
mechanical
avoidance
(zappen)
!
neemt
sterk
toe
tijdens
reclameblokken
Radio:
cognitive
(negeren)
&
mechanical
avoidance
(zender
veranderen)
Kranten:
cognitive
(negeren)
&
behavioral
avoidance
(blad
omdraaien,
reclamekatern
wegleggen)
magazines:
cognitive
(negeren)
&
behavioral
avoidance
(ad-katern
wegleggen)
Voorspellers
van
ad
avoidance:
1. demografische
variabelen
jonge
leeftijd
&
mannelijk
geslacht
positieve
relatie
met
ad
avoidance
opleiding,
relatiestatus
&
ras
consequent
niet-significant
inkomen
wisselende
effecten
zware
TV
kijkers
positieve
relatie
met
eyes-on-screen
attitude
tav
medium
geen
relatie
met
ad
avoidance
veel
kanalen
consulteren
positieve
relatie
met
ads
zappen
print
ads
>
broadcast
ads:
aangenaam
&
informatief
TV
&
radio
spots
>
print
ads:
vervelend
veronderstelling:
attitude
tav
reclame
in
medium
~
ad
avoidance
ads
kunnen
iemand
zoektocht
naar
mediacontent
hinderen
ads
kunnen
iemand
die
mediacontent
verwerkt,
afleiden
ads
kunnen
mediaverwerking
volledig
doorbreken
2. mediagerelateerde variabelen
3. reclame-percepties
4. communicatieproblemen
RQ1:
Welke
van
de
4
media
kennen
hoogste
ad
avoidance?
RQ2:
Welke
van
de
4
variabelen
zijn
de
beste
voorspellers
van
ad
avoidance?
RQ3:
Omdat
mensen
mensen
media
anders
gebruiken
&
andere
verwachtingen
hebben
tav
media,
zijn
de
voorspellers
consistent
over
media
heen?
Methoden:
946
vragenlijsten
~
gezinnen
uit
National
Family
Opinions
national
consumer
panel
twee
pretests
om
onderzoeksinstrumenten
valide
te
makens
OVs:
1. demografische
variabelen
2. mediagerelateerde
variabelen
(duur
&
breedte
mediagebruik,
attitude
tav
medium)
3. percepties
ad
4. communicatieproblemen
(search
hinderance,
disruption,
distraction)
AV:
1. ad
avoidance
ignoring
=
mensen
zijn
blootgesteld
aan
ad
maar
houden
zich
met
iets
anders
bezig
ad
avoidance
=
men
zapt
over
ads
heen
terwijl
men
andere
content
zoekt
(flipping
past)
ad
elimination
=
meer
cognitieve
verwerking
&
intiatief
dan
flipping
past
Resultaten:
1. ad
avoidance:
TV
>
magazines
>
kranten
of
radio
inkomen
~
ad
avoidance
in
magazines,
kranten
&
TV
leeftijd
~
ad
avoidance
in
kranten
~
omgekeerd
ad
avoidance
in
radio
&
TV
2. gebruik
verschillende
kanalen
TV
&
radio
~
ad
avoidance
duur
mediagebruik
radio
~
ad
avoidance
schijnverband
attitude
tav
medium
~
ad
avoidance
><
gemedieerd
door
percepties
tav
ads
in
medium
3. kranten
&
magazines:
perceptie
van
interessante
&
nuttige
ads
~
omgekeerd
ad
avoidance
vervelend
~
ad
avoidance
TV,
radio
&
krant
geloofwaardigheid
~
omgekeerd
magazines
&
TV
tijdsverspilling
~
ad
avoidance
TV
4. communicatieproblemen
~
grootste
aandeel
ad
avoidance
in
radio
&
magazines
search
hinderance
~
ad
avoidance
onderbreking
~
ad
avoidance
radio
&
TV
afleiding
~
ad
avoidance
radio
opinies
deelnemers:
ads
worden
meest
vermeden
op
TV
&
in
magazines
ads
worden
meest
vermeden
bij
radio
Tabel
3:
TV:
meer
gerapporteerde
irritatie
dan
andere
kanalen
Radio:
ad
leidt
meeste
af
van
inhoud
medium
Kranten:
ads
worden
als
meest
nuttig
&
geloofwaardig
gepercipieerd
Magazines:
ads
lijken
zowel
interessant
als
overdadig
Discussie:
ONDANKS
attitude
tav
reclame
in
medium
verklaarde
grootste
aandeel
variatie
in
ad
avoidance:
verschil
tussen
printmedia
&
broadcast
media
printmedia:
pragmatische
respons
broadcast
media:
emotionele
respons
communicatieproblemen:
verschillen
tussen
media
search
hinderance
~
alle
4
disruption:
enkel
broadcast
media
distraction:
enkel
radio
demografische
variabelen:
leeftijd
&
inkomen
~
avoidance
in
alle
4
mediagerelateerde
variabelen:
breedte
mediagebruik
radio
&
TV
~
avoidance
in
alle
4
DUS
broadacast
media:
annoyance
reduceren
DUS
printmedia:
search
hinderance
reduceren
&
gepercipieerd
aantal
ads
laag
houden.
Beperkingen:
vertekend
sample
zelf-gerapporteerde
schattingen
van
ad
avoidance
ad
avoidance
gedrag
zonder
parallel
in
andere
media
werd
niet
onderzocht
(bv.
de
kamer
verlaten)
zelf-gerapporteerde
communicatieproblemen
(single-item
measures!)
geen
rekening
gehouden
met
avoidance-gerelateerde
tecnnologie
(bv.
afstandsbediening)
Kritiek:
opinies
&
zelf-rapportage
one-item
vragen
><
anders
te
lange
vragenlijst
AVs
~
Likert
items
><
geen
echte
Likertschaal
analyse
op
individueel
ipv
geaggregeerd
niveau
II.2
Edwards,
Li
&
Lee
(2002)
De
gevolgen
van
de
intrusiveness
die
pop-ads
veroorzaken,
zijn
gevoelens
van
irritatie
en
ad
avoidance.
Achtergrond:
reactance
=
gelijke
en
tegengestelde
reactie
die
bestaat
voor
elke
actie.
reactance
theory
=
verklaart
menselijk
gedrag
in
respons
tot
het
gepercipieerde
vrij-
heidsverlies
in
een
omgeving.
?
Welke
kenmerken
van
pop-up
ads
worden
als
intrusive
gezien
?
Wat
is
de
relatie
tussen
de
antecedenten
&
gevolgen
van
ads
die
als
intrusive
worden
be-
schouwd
Gedwongen
blootstelling
aan
internet
ads:
Pop-ups
=
popuplaire
techniek
om
rich
media
ads
af
te
leveren
die
meer
gesofisticeerde
boodschappen
kunnen
bevatten.
=
vorm
van
rich
media
ads
die
automatisch
in
een
nieuw
browservenster
verschij-
nen
wanneer
een
nieuw
webpagina
wordt
geopend.
opdringerig,
itt
banner
ads
onderzoek:
toename
in
ad
recall,
awarness
&
purchase
intention
><
onderbreekt
normale
kijkproces
surfer
><
rich
media
content
kan
downloads
vertragen
Negatieve
perceptie
van
ad
als
intrusive,
negatieve
attitudes
&
ad
avoidance
De
gepercipieerde
intrusiveness
van
relcame:
onderzoek:
kenmerken
die
tot
negatieve
attitudes
leiden
inhoud
die
consumenten
betuttelt,
overdreven
is
of
verwarrende
statements
bevat
ads
die
de
zintuigen
overdonderen
(te
luid,
te
lang
of
te
groot)
teveel
ads
op
korte
tijd
ad
avoidance
?
Waarom
zien
consumenten
niet
alle
reclame
als
vervelend
intrusiveness
=
door
te
interfereren
met
het
doel
van
consumenten,
beperkt
reclame
het
aantal
acties
dat
ze
kunnen
ondernemen
om
hun
doel
te
bereiken.
consumenten
moeten
hun
doel
herzien
zodat
ze
reclame
kunnen
includeren
(acquiesce)
negatieve
reacties
resulteren
in
ad
avoidance
! Reclame op zich niet intrusive >< mate waarin ze tegengesteld is aan doelen consument wel
DUS
ad
die
geen
waarde
lijkt
toe
te
voegen
wordt
als
nutteloos
gepercipieerd
gevoel
van
intrusiveness
negatieve
reacties
tov
ad
ELABORATION
LIKELIHOOD
MODEL
Gepercipieerde
intrusie
initieert
centrale
route
persuasieve
incentives
wekken
tegenargumentaties
op
negatieve
attitude
Reactance:
reactance
=
reactie
op
gevoel
van
ingeperkte
vrijheid
door
consument
~
mate
waarin
bedreigd
gedrag
belangrijk
is
~
ernst
van
de
bedreiging
~
mate
waarin
bedreiging
ook
andere
vrijheden
inperkt
~
mate
waarin
consument
genoot
van
deze
vrijheid
srebellie
=
verlangen
om
het
bedreigde
gedrag
meer
te
stellen
acquiescence
=
aittutudeverandering
bij
consument
mbt
belang
bedreigde
gedrag
!
Niet
alle
gedwongen
reclame
wordt
noodzakelijk
als
onwelkom
evaren
Methoden:
379
deelnemers,
2x2x3
design
~
2
web
sites
(financile
hulp
&
film
reviews)
OVs:
editoriale
congruentie
(2)
duur
van
de
onderbreking
(2)
intensiteit
van
de
cognitie
bij
blootstelling
aan
pop-up
ad
(3)
na
10min
webpagina
bekijken:
browser
afsluiten
&
vragenlijst
invullen
AVs:
instrusiveness
irritatie
gepercipieerde
informativiteit
gepercipieerd
entertainment-gehalte
ad
avoidance
(observationele
data)
Resultaten:
Manipulatiechecks
congruentie
ads-inhoud
site
hogere
reactance
ad
tijdens
bekijken
pagina
10
vs.
20
sec
ad
between
pages
vs.
afsluiten
browser
relevante
ads
GROTERE
bedreiging
auteurs:
grotere
aandacht
alternatieve
verklaring:
meer
dreiging
doelgerichte
ad
Model irritatie ~ NIET sign. ad avoidance gepercipieerde intrusiveness ~ sign. ad avoidance mate van entertainment ~ sign. irritatie (pro humor in reclame)
1. H1a:
Ads
die
content
pages
onderbreken
zullen
als
meer
intrusief
beschouwd
worden
dan
ads
die
verschijnen
in
de
breaks
tussen
twee
content
pages.
2. H1b:
Ads
die
verschijnen
in
de
breaks
tussen
twee
content
pages
zullen
als
meer
intru-
sief
beschouwd
worden
dan
ads
die
verschijnen
bij
het
sluiten
van
de
browser.
NVT
3. H2:
Langere
ads
zullen
als
meer
intrusief
beschouwd
worden
dan
kortere
ads
in
ge-
dwongen
blootstelling-situaties.
4. H3:
Ads
die
congruent
zijn
met
de
editoriale
content
zullen
als
minder
intrusief
be-
schouwd
worden
dan
ads
die
niet
congruent
zijn.
5. H4:
Ads
die
congruent
zijn
met
de
editoriale
content
zullen
als
meer
informatief
be-
schouwd
worden
dan
ads
die
niet
congruent
zijn.
6. H5:
Ads
die
beschouwd
worden
als
meer
informatief
zullen
minder
intrusief
gerated
worden
dan
ads
die
als
minder
informatief
worden
beschouwd.
7. H6:
Ads
die
als
meer
entertaining
worden
beschouwd,
zullen
minder
intrusief
gerated
worden
dan
ads
die
als
minder
entertaining
worden
beschouwd.
8. H7:
De
perceptie
van
intrusiveness
zal
positief
gerelateerd
zijn
aan
gevoelens
van
irri-
tatie.
9. H8:
De
perceptie
van
intrusiveness
zal
positief
gerelateerd
zijn
aan
ad
avoidance.
10. H9:
Gevoelens
van
irritatie
zullen
positief
gerelateerd
zijn
aan
ad
avoidance.
><
gedeelde
onderliggende
variabele
ad
intrusiveness
Discussie & Beperkingen: Wanneer ads als intrusief worden beschouwd, wekt dit gevoelens van irritatie op en worden ads vermeden. variabelen die de perceptie van intrusiviteit benvloeden: 1. kijkers benaderen wanneer hun cognitieve moeite laag is 2. de relevantie van de ad verhogen 3. waarde voorzien voor de consument
Beperkingen:
manipulatie
van
duur
ad
werd
niet
als
verschillend
gepercipieerd
door
deelnemers
mate
waarin
deelnemers
het
gevoel
hadden
controle
te
hebben
over
verschijning
van
de
ad
gebruik
van
categorische
variabelen
in
Structural
Equasion
Model
Conclusie:
Voorgestelde
model
conceptualiseert
de
rol
en
natuur
van
intrusiveness
in
het
begrijpen
van
de
respons
op
reclame
&
toont
aan
dat
de
perceptie
van
intrusiveness
gemodereerd
kan
worden
door
andere
factoren.
III.
ADVERTISING
DURING
RECESSION
(Tellis
&
Tellis,
2010)
Bedrijven
hebben
de
neiging
om
tijdens
recessies
schijnbaar
overbodige
kosten
zoals
reclame-uitgaven
te
schrappen.
Is
dit
echter
wel
een
verstandige
beslissing?
Inleiding:
recessie
=
2
opeenvolgende
periodes
van
3
maanden
met
een
negatieve
groei
in
het
BBP
=
contractie
van
de
econome
of
afname
van
het
BBP
gedurende
een
heel
jaar
zijn
laatste
jaren
korter
geworden
perioden
van
groei
worden
langer
frequentie
recessies
is
laatste
decennia
licht
afgenomen
reclame-uitgaven
zijn
gevoelig
aan
veranderingen
in
het
BBP
Nadelen van verminderde reclame tijdens recessie: verlies aan andere merken verlies merkbekendheid < lagere voice klant tijdens crisis mogelijk net gevoeliger voor (prijs)argumenten minder cluttier 40 artikels over recessie ingedeeld in vijf categorien: 1. primaire empirische studies die de relatie tussen reclame & economische variabelen kwantitatief onderzoeken 2. theoretische studies die argumenten voorzien waarom reclame (in)effectief zou zijn tijdens recessies 3. primaire verslagen van case studies van succesvolle reclame tijdens recessies 4. secundaire verslagen van reviews of samenvattingen van de primaire studies 5. verslagen bestaande uit opinies over waarom reclame tijdens recessies effectief zou kunnen zijn Synthese van de bevindingen: empirische studies kunnen in 2 cateogrien opgedeeld worden: 1. focus op effect economische cycli op geaggregeerde reclame in 1 of meer landen 2. effect van reclame individuele firma op verkoopscijfers, marktaandeel & winsten firma Bevindingen: reclame-uitgaven ~ economische cycli ! patroon sterker in culturen met korte-termijn orintatie & uncertainty avoidance magazines & kranten reageren sterker dan TV
Meest
aantrekkelijke
reden
om
reclame-uitgaven
te
verminderen
tijdens
recessie:
verkoopcijfers
liggen
doorgaans
lager
tijdens
recessie
ivgl
met
expansie.
meest
aantrekkelijke
reden
om
reclame-uitgaven
te
verhogen
tijdens
recessie:
meeste
concurrenten
zullen
reclame-uitgaven
verminderen
DUS
duidelijker
aanwezig
Kritisch
overzicht
van
de
primaire
empirische
studies:
sales
=
winsten
gegenereerd
door
een
firma
tijdens
een
bepaalde
periode
(bv.
een
jaar)
marktaandeel
=
%
van
totale
beschikbare
markt
bediend
door
bepaalde
firma,
gemeten
mbv
ratio
van
sales
inkomsten
firma
tov
totale
sales
inkomsten
markt.
winsten
=
gemeten
mbv
ROI,
netto-inkomen
of
marktwaarde
Return
On
Investment
=
ROI
=
firmas
interne
ratio
van
winsten
kosten
voor
bepaalde
periode.
marktwaarde
=
koers
van
het
aandeel
van
de
adverteerder
x
aandelen
kapitaal
Empirische
studies
met
focus
op
economische
cycli:
Deleernsnyder,
Dekimpe,
Steenkamp
&
Leeflang
(2008)
reclame-uitgaven
~
economische
cycli
gemeten
mbv
wijzigingen
in
BBP
gemiddelde
co-beweging
met
BBP:
1.4
deel
van
die
variatie
kan
verklaard
worden
door
kenmerken
nationale
cultuur
magazines
&
kranten
gevoeliger
dan
TV
&
radio
Lamey,
Deleersnyder,
Dekimpe
&
Steenkamp
(2007)
marktaandeel
huismerken
neemt
toe
tijdens
recessie
&
neemt
af
tijdens
expansie
aandeel
neemt
echter
sterker
toe
tijdens
recessies
dan
het
afneemt
tijdens
expansie
economische
contracties
hebben
permanente
positieve
effecten
op
dit
aandeel
Lamey,
Deleernsyder,
Dekimpe
&
Steenkamp
(2008)
marktaandeel
huismerken
gedraagt
zich
countercyclisch
tijdens
economische
contracties
reduceren
firmas
hun
reclamebudget,
prijspromoties
&
nieuwe
producten-activiteit
reclame
in
kranten,
radio,
magazines
&
TV
gedraagt
zich
procyclisch
een
deel
van
het
toegenomen
marktaandeel
van
huismerken
was
permanent
1% verandering BBP ~ 1.4% verandering reclame-uitgaven aandeel huismerken: countercyclisch ( nationale merken) >< asymmetrisch: sterker toename tijdens recessie dan afname tijdens expansie ! toename aandeel uit recessie lijkt permanent te zijn reactie meeste firmas op recessie: minder reclame-uitgaven & prijspromoties en toename non-prijspromoties (bv. features & displays) verminderde reclame-uitgaven tijdens recessie kunnen verkoop tijdens & na recessie schaden zonder substantile winsten te genereren reclame-uitgaven niet verminderen tijdens recessie kan verkoop tijdens & na recessie verhogen firmas die reclame-uitgaven tijdens recessie verhoogden hadden groter marktaandeel of inkomsten tijdens of na recessie
Vaile (1927) toename in reclame ~ toename in verkoopcijfers voor elk van de 4 jaren afname in reclame ~ afname in verkoopcijfers voor elk van de 4 jaren firmas die niet adverteerden : gestage verkoop firmas die meer adverteerden deden het beter dan zij die niet adverteerden. firmas die niet adverteerden deden het beter dan zij die minder adverteerden toename in reclame tijdens recessie zorgde voor hogere verkoopcifjers Meldrum & Fewsmith (1979) firmas die tijdens de recessie niet aan hun reclamebudget raakten, kenden een grotere verkoop dan bedrijven die hun advertentiebudget hadden verminderd deze firmas bleven groeien tot 4 jaar na de recessie McGraw-Hill Research (1986) firmas die tijdens de recessie niet aan hun reclamebudget raakten tijdens de 2 jaar van de recessie, zagen hun verkoopcijfers 6 jaar later 340% gegroeid firmas die in n of beide jaren hun reclame-uitgaven verminderd hadden, kenden slechts een stijging van 200% Kamber (2002) de bedrijven die hun reclame-uitgaven behielden of vergrootten kenden een sterkere groei in de verkoopcijfers dan zij die hun budget verkleind hadden correlatie tussen toename in reclamebudget tijdens recessie en de groei in verkoopcjjfers was significant voor alle jaren die volgden op de recessie reclamebudget is significante voorspeller van groei in verkoopcijfers na controle voor andere OVs
Kijewski (1982) als reclamebudget met 28% toenam, steeg marktaandeel met 0.5%; zelfs tijdens recessie afname van reclame was enkel schadelijk tijdens expansie & zorgde voor een afname van 1% in het marktaandeel. toename in reclame tijdens expansie zorgde niet voor speciale toename in marktaandeel afname van reclame tijdens recessie niet voor ongewone schade aan marktaandeel < andere firmas ook afname van investering in reclame grootste schade aan bedrijven die reclame-uitgaven verminderden tijdens expansie firmas kunnen marktaandeel winnen van concurrenten door grote toename van reclame- uitgaven tijdens recessie Biel & King (1990) marktaandeel nam tijdens recessie toe moet 0.51% marktaandeel nam tijdens normale periode slechts met 0.17% en tijdens recessie met 0.19% toe toename in reclame-uitgaven van 20% resulteert in toename van marktaandeel van 0.5% itt 0.2% waneer reclame-uitgaven verminderd worden toename in reclame-uitgaven van 20-100% resulteert in toename van marktaandeel van 0.9% tijdens recessie meer productief om advertentiebudget te vergroten dan tijdens expansie. Grote toename effectiever dan gemiddelde toename.
Frankenberger & Graham (2003) toename in reclame resulteerde in significante toename in inkomsten die groter was tijdens recessies dan tijdens expansie toename in inkomsten duurde verder tot een jaar na de recessie toename in inkomsten uit reclame oversteeg de toegenomen kost in reclame geen effecten van toename/afname reclamebudget tijdens recessie na meer dan 2jaar Kijewski (1982) lagere ROI tijdens recessies afname in reclame tijdens recessie leidde niet tot toename in winst grote toename van reclame tijdens recessie zorgde niet voor grote verliezen in ROI reclame verminderen zorgde niet voor een minder groot verlies tijdens recessie Biel & King (1990) expansies zorgen voor een toename in ROI van 2% recessies zorgen voor een verlies in ROI van 1.9% in normale periodes neemt ROI toe met 0.4% iedereen lijdt verliezen tijdens recessie maar wie stopte met adverteren, verloren niet minder dan wie zijn reclame bescheiden uitbreidde (-1.6% vs. -1.7%) Maidrum & Fewsmith (1979) sterke impact op het netto-inkomen van het blijven adverteren tijdens recessie, want hoger netto-inkomen in jaren na recessie dan bedrijven die tijdens n of beide jaren recessie advertentiebudget verkleinden netto-inkomen groeide met meer dan 300% tijdens 6 daaropvolgende jaren bij wie bleef adverteren. McGraw-Hill Research (1986) firmas die hun advertentiebudget niet verkleinde tijdens 2 jaren recessie kenden sterkere groei van het netto-inkomen dan firmas die hun uitgaven tijdens n of beide jaren van de recessie verminderden
Theorien van reclame-effectiviteit tijdens recessies Theorie voor het verminderen van reclame tijdens een recessie optimaal niveau = niveau van reclame waarop mr adverteren niet kostenefficint zou zijn en minder adverteren tot lagere verkoopcijfers zou leiden. ALS veronderstelling dat efficintie reclame niet verandert tijdens recessie optimale strategie niet veranderen MAAR verkoopcijfers dalen tijdens recessie minder reclame maken WANT percentage relatief aan stabiele markt Theorie voor het verhogen van reclame tijdens een recessie empirisch bewijs: leidt tot verhoogd marktaandeel & verkoopcijfers & lijkt voort te duren na recessie enige mogelijke verklaring: de respons op reclame tijdens een recessie is hoger dan die tijdens stabiele tijden < meeste firmas maken minder reclame tijdens recessie OF < meeste firmas besparen eerst op reclame in hun budget
!
komt
op
hetzelfde
neer
totale
niveau
van
reclame
daalt
tijdens
recessie
noise
van
reclame
in
de
media
neemt
af
elke
advertentie
heeft
minder
concurrentie
&
dus
hogere
ROI
per
advertentie
Conclusies:
cyclus
met
BBP:
ratio
van
1.4
~
landen
met
korte-termijn
orintatie
&
uncertainty
avoidance
~
managers
die
druk
van
investeerders
ervaren
~
magazines
&
kranten
>
TV
>
radio
marktaandeel
huismerken
neemt
toe
tijdens
recessies
&
neemt
af
tijdens
expansie
huismerken:
countercylisch
firmas
reduceren
reclamebudget,
prijspromoties
&
nieuwe
producten-activiteit
tijdens
recessies
firmas
die
reclamebudget
verminderen
tijdens
recessies
kennen
lagere
verkoop
tijdens
en
na
recessie
firmas
die
reclamebudget
behouden
tijdens
2
jaren
recessie
kennen
hogere
verkoop
in
volgende
jaren
dan
bedrijven
die
n
of
beide
jaren
bespaarden
op
reclame
marktaandeel
neemt
meer
toe
tijdens
recessie
dan
tijdens
stabiele
periodes
/
expansie
<
zwakke
firmas
verliezen
aandeel
tijdens
recessie
toename
in
reclame
tijdens
recessie
zorgt
voor
grotere
toename
van
marktaandeel
dan
tijdens
expansie
<
concurrentie
vermindert
reclame
afname
in
reclame
tijdens
recessie
werd
niet
gereflecteerd
in
een
toename
van
winst
Kritiek:
impliciete
aanname
dat
aantal
advertenties
daalt
tijdens
recessie
><
is
dat
wel
zo??
(vooral
kleinere
kanalen,
niet
bv.
TV)
andere
mogelijke
conclusies:
wie
goed
adverteert
tijdens
recessie
geeft
sterker
signaal
<
wij
staan
zo
sterk
dat
we
ons
ook
nu
nog
reclame
kunnen
permitteren
consument
mss
gewoon
volatieler
tijdens
recessie
wat
als
effect
deels
te
wijten
is
aan
goedkopere
advertentieruimte
tijdens
recessie?
ALS
minder
voor
ad
betalen
minder
investeren
om
zelfde
niveau
te
houden
&
lijkt
dus
alsof
je
percentueel
minder
investeert
III.1
Lamey,
Deleersneyder,
Steenkamp
&
Dekimpe
Inleiding:
huismerk
=
geproduceerd
in
opdracht
van
&
eigendom
van
supermarkten,
staat
volledig
onder
hun
controle
&
wordt
exclusief
in
die
keten
verkocht.
!
marktaandeel
gestegen
van
10%
naar
30%
<
lage
prijs
<
verbeterde
kwaliteit
tov
vroeger
!
huismerken
succesvoller
tijdens
recessie:
<
mensen
kijken
opnieuw
de
prijs
&
kopen
niet
meer
uit
gewoonte
(reduced
inertia)
<
grotere
tendens
om
naar
prijzen
te
kijken
<
verhoogde
prijsgevoeligheid
<
mensen
kopen
niet
minder
maar
prijsbewuster
tijdens
recessie
Methoden:
businesscycle
filter
=
mbv
filter
uit
ruwe
reeks
de
fluctuaties
halen
marktaandeel
huismerken
&
BBP
fluctueren
tegengesteld
(countercyclisch)
elasticiteit:
>
0:
procyclisch
<
0:
countercylisch
!
Marktaandeel
gaat
blijvend
omhoog
tijdens
&
na
recessie
WANT
perceptie
mensen:
huismerken
slecht.
Toch
eens
proberen
tijdens
recessie
kan
perceptie
benvloeden
&
mogelijk
mensen
aan
huismerken
binden
WANT
mensen
denken
niet
na
tijdens
expansie
&
blijven
dus
uit
gewoonte
huismerken
kopen
Conclusies:
huismerken
bewegen
countercyclisch
recessies
verklaren
een
deel
van
hun
groei
implicaties
merkfabrikanten:
groei
huismerken
deels
oncontroleerbaar
WANT
<
fluctuaties
economie
MAAR
merkfabrikanten
verminderen
ondersteuning
van
hun
merk
tijdens
recessies
kan
gedeeltelijk
succes
huismerken
verklaren
Framework:
Marketing conduct in recessions: ! aggregate patronen ! geen onderzoek naar promoties tijdens recessies Auteurs Empirische basis Reclame Deleersnyder et al. (2010) 37 landen, 4 mediatypes Innovatie Axarloglou (2003) 5 industrien VS Prijzen Backus & Kehoe (1992) 10 landen
Deleersnyder et al. (2010) RQ1: gedraagt reclame zich procyclisch? RQ2: zijn er culturele variabelen die het cross-nationale verschil kunnen verklaren? ads worden beschouwd als uitgave ( investering) heeft mogelijk structurele implicaties culturele condities ~ marketingcondities
Strategien
voor
merkfabrikanten:
Innovatie
geeft
indruk
hogere
waarde
focus
consumenten
op
kwaliteit
ipv
prijs
(idee
geven
dat
ze
terecht
zo
duur
zijn)
Reclame
reduceert
prijsgevoeligheid
versterkt
merkimago
Promoties
1. TPR
=
Temporary
Price
Reduction
assumptie:
verkleinen
prijsverschil
Databronnen:
merkbedrijven:
aandelen
+
promoties
(IRI
Marketing
Factbooks)
advertising
(AC
Nielsen
Media
Research)
innovatie
(Product
Scan)
GDP
(US
census)
Samenvatting:
incremental
&
major
initiatives:
>
0
(countercyclisch)
reclame:
<
o
(procyclisch)
minder
promoties
door
merken
ivl
met
huismerken:
>
0
(countercyclisch)
prijsen:
<
o
(procyclisch)
tijdelijk:
ALS
reclame
meer
procyclisch
gaat
bewegen
huismerken
worden
populairder
tijdens
recessie
IDEM
voor
promoties
&
prijzen
!
tijdelijk
effect
~
blijvend
effect
DUS
indirect
effect
1. marketinggedrag
is
cyclusgevoelig
2. marketinggedrag
heeft
invloed
op
tijdelijke
n
blijvend
succes
huismerken
merkproducten
wel
degelijk
invloed
op
huismerken
Implicaties
voor
merkproducenten:
1. reclame
niet
minderen
tijdens
recessies
2. geldt
ook
voor
innovaties
&
promoties
III.2
Aravindakshan
&
Naik
(2010)
Uitbreiding
van
reclamemodellen
die
instant
vergeten
suggereren
wanneer
reclame
stopt
door
geheugen
voor
ads
te
incorporeren
Inleiding:
~
reclamebekendheid
~
NIET
merkbekendheid
Extant
awaraness
formation
models
=
awareness
neemt
onmiddellijk
&
gradueel
af
in
de
afwezigheid
van
reclame
suggestie
dat
klanten
ads
meteen
vergeten
><
geheugen
klanten:
delaying
the
forgetting
Bewustzijnsformatie-model
in
de
aanwezighied
van
het
consumentengeheugen:
bewustzijnformatie-modellen
=
beschrijven
groei
&
afname
van
brand
awareness
door
de
tijd.
Nerlove-Arrow
autoregressief
model:
A
=
u(t)
A(t)
A
=
wijziging
in
awareness
A(t)
=
over
de
tijd
u(t)
=
uitgaven
aan
reclame
=
efficintie
=
forgetting
rate
MAAR als consumenten zich de ad gedurende perioden de ad herinneren, neemt de for- getting rate af. A = u(t) A(t-) Analytische resultaten: In de aanwezigheid van een geheugen van consumenten blijft de awareness constant ge- durende een bepaalde periode, om daarna scherp af te nemen. Bekendheid ad ~ advertentiebudget periode X effectiviteit reclame ~ eerdere bekendheid X vergeetsnelheid ~ periode voor aanvang vergeten
duur
van
reclame-effecten
=
de
tijd
die
nodig
is
voor
awareness
om
in
een
vaste
fractie
van
de
oorspronkelijke
waarde
te
dalen
nadat
de
reclame
stopt.
Empirische
resultaten:
studie
van
32
opeenvolgende
weken
waarin
Peugeot
niet
adverteerde
!
managers
overschatten
de
vergeet-rate
met
93%
wanneer
ze
geheugeneffecten
negeren
empirische
analyse:
steun
voor
herinnering
van
ads
echte
data
~
modelparameters
schatten:
3
weken
gesimuleerde
modellen
analyseren
modelparameters
vglen
met
echter
parameters
nieuwe
model
met
oude
vglen:
nieuwe
beter
Discussie:
ALS
ad
goed
onthouden
wordt
lange
uitstelling
nadien
sterk
vergeet-effect
Kritiek:
empirische
analyse:
model
sales
evolution
><
gaat
hier
om
naambekendheid
geeft
geen
uitsluitsel
over
effectiviteit
(ROI)
IV.
COMPARATIVE
ADVERTISING
(Zhang,
Kardes
&
Cronley,
2002)
Inleiding:
Structural
alignability
=
het
gemak
waarmee
de
attributen
van
n
merk
aan
die
van
een
ander
merk
kunnen
toegewezen
worden.
Effectieve
marcom:
consumenten
overtuigen
dat
een
merk
superieur
is
aan
een
alternatief
merk
of
voordelen
biedt
die
het
andere
merk
niet
bezit.
+
Mensen
lijken
voorgeprogrammeerd
om
in
vergelijkende
termen
te
denken,
eerder
dan
op
een
absolute
manier
(social
comparison)
fundamentele
evaluatieneiging
absolute
standaard
vaak
afwezig
DUS
relatieve
inschattingen
Aligneerbare verschillen = verschillen gerelateerd een gedeeld aspect van de objecten. Niet-aligneerbare verschillen = eigenschappen van een object die niet terugkomen in het andere object. Drie types van vergelijkingen: 1. alignable difference comparison ad = Vergelijkingen op dezelfde attribuutdimensie voor zowel het target- als referentmerk. Targetmerk heeft bepaalde eigenschap veel meer dan referentmerk. ~ high alignability
2. Missing
attribute
nonalignable
difference
comparison
ad
=
Vergelijkingen
met
een
attribuut
dat
uniek
is
voor
het
targetmerk
en
dat
het
referentmerk
niet
bezit.
Tar-
getmerk
heeft
bepaalde
eigenschap
wel
die
vergelijkbaar
referentmerk
niet
heeft.
~
moderate
alignability
3. Different
attribute
nonablignable
difference
comparison
ad
=
Vergelijkingen
met
attributen
die
uniek
zijn
voor
beide
merken.
Targetmerk
&
referentmerk
hebben
elk
een
ander
non-aligneerbaar
voordeel.
~
low
alignability
Common
sense
assumptie:
2
beste
><
Aligneerbare
verschillen:
Meer
invloed
op
analoog
redeneren
Vaker
gebruikt
om
beslissingen
te
verdedigen
Resulteren
in
grotere
hoeveelheid
gepercipieerde
informatie
Meer
toegankelijk
uit
het
geheugen
H:
Mogelijk
3
beter
WANT
vergelijkende
reclame
wekt
argwaan
&
door
iets
positiefs
over
de
concurrent
te
zeggen,
straal
je
mogelijk
meer
objectiviteit
uit.
Hliteratuur:
Vergelijkende
reclame
het
meest
effectief
wanneer
ze
focust
op
aligneerbare
verschillen,
minder
met
missing
attributes
en
minste
met
different
attributes.
Assumptie:
moderatie
door
Need
for
Closure
WANT
hogere
aligneerbaarheid
betere
cognitieve
verwerking
vergelijking
lagere
aligneerbaarheid
cognitief
meer
open
proces
H:
types
van
aligneerbaarheid
hebben
sterkere
impact
op
oordeel
van
consumenten
met
hoge
NfClosure
Need
for
Closure:
seizing
&
freezing
tendencies:
Seizing
=
snel
een
antwoord
willen
Freezing
=
bij
dat
antwoord
willen
blijven
~
motivatie
om
op
een
bepaalde
manier
met
informatie
om
te
gaan
=
redelijk
stabiele
individuele
verschilsvariabele
Predicties:
Betere
differentile
evaluatie
merken
voor
hogere
niveau
aligneerbaarheid
Effect
gemodereerd
door
NfClosure
Experiment
1:
(402
studenten)
Methode:
3
(types
aligneerbaarheid)
x
2
(focus-attribuut:
interne
modem/RAM)
x
2
(target
vs.
referent)
+
controleconditie
(geen
vergelijking)
?
hoe
belangrijk
is
het
dat
pc
deze
attributes
heeft
?
hoe
typisch
is
het
dat
pc
deze
attributes
heeft
~
3
semantische
differentiaalitems
~
merkattitude
(misschien
te
weinig?)
1. Aligneerbare ad: targetmerk superieur aan referentmerk mbt focus-attribuut 2. Missing non-aligneerbare ad: targetmerk biedt focus-attribuut aan, referentmerk niet 3. Different non-aligneerbare ad: targetmerk & referentmerk bieden beide ander focus- attribuut aan 4. Non-comparatieve ad: targetmerk biedt focus-attribuut aan, geen referentmerk
Resultaten: Evaluatie merk ~ aligneerbaarheid Merk ~ aligneerbaarheid Evaluaties van targetmerk (maar niet referentmerk) dalen als aligneerbaarheid daalt Betere evaluaties targetmerk bij aligneerbaar dan bij missing non-aligneerbaar Betere evaluaties van targetmerk bij missing non-aligneerbaar dan bij different non- aligneerbaar Evaluaties van different non-aligneerbaar zelfde als controleconditie. Evaluaties referentmerk min of meer gelijk voor alle condities Follow-up mbt Need for Assumptions: Nagaan of de verschillende advertenties inderdaad meer ambiguteit uitstralen die theoretische verschillen de effecten op merkevaluatie mediren
Gepercipieerde
NfAssumptios
~
omgekeerd
alignabiility
Moeilijkheid
om
te
vergelijken
~
omgekeerd
alignability
NfAssumptions
&
moeilijkheid
om
te
vergelijken
mediren
targetmerk-evaluaties
Halternatief:
Wanneer
aligneerbaarheid
afneemt,
kunnen
percepties
van
het
belang
van
de
attributen
&
het
voorkomen
ervan
afnemen,
wat
de
targetmerk-evaluaties
kan
benvloeden.
Experiment
2:
Methode:
92
studenten
3
(types
aligneerbaarheid)
x
2
(focus-attribuut:
interne
modem/RAM)
x
2
(target
vs.
referent)
Externe
controle:
non-comparative
ad.
Merk
within-subject,
andere
between-subject
Resultaten: Evaluaties merk ~ aligneerbaarheid Betere evaluaties targetmerk bij aligneerbaar & missing non-aligneerbaar dan bij different non-aligneerbaar geen steun voor Halternatief: ambiguteit attribuutpresentatie Ratings van belang & typisch voorkomen: gelijk tussen condities geen steun voor Halternatief: belang-effect attribuut & typisch-attribuut effect Evaluaties referentmerk min of meer gelijk voor alle condities Discussie: Geobserveerde effecten aligneerbaarheid ~ niet attribuut-belang/typisch-attribuut Missing non-aligneerbaar: consumenten kunnen eruit afleiden dat het referentmerk het attribuut niet bezit OF dat die informatie gewoon niet gegeven is
H: Betere targetmerk evaluaties in de missing non-aligneerbare condities dan in de diffe- rent non-aligneerbare condities door individuen met hoge NfClosure maar niet nood- zakelijk door individuen met lage NfClosure. H: Minder positieve assumpties over gebrek aan attribuut-informatie in de missing non- aligneerbare condities dan in de different non-aligneerbare condities door individuen met een hoge NfClosure maar niet noodzakelijk door individuen met lage NfClosure. Experiment 3: Methode: 222 studenten 2 (missing/different non-aligneerbaar) x 3 (focus-attribuut: modem/Zip Drive/CD-ROM) x 2 (focus-attribuut waarde: aanwezig/afwezig) Resultaten: Hoge NfClosure ~ positievere evaluaties dan lage NfClosure Positievere evaluaties van targetmerken bij missing non-aligneerbaar dan different n-a Effect aligneerbaarheid meer geprononceerd voor individuen met hoge NfClosure Individuen met hoge NfClosure: positievere evaluaties bij missing n-a dan different n-a Individuen met lage NfClosure: verzwakt effect & niet-significant verschil Steun voor hypotheses
Evaluatie targetmerk zou relatief positief moeten zijn Different non-aligneerbaar: consumenten kunnen eruit afleiden dat het referentmerk het attribuut niet bezit OF dat die informatie gewoon niet gegeven is. MAAR dit kunnen ze ook over het targetmerk afleiden Evaluatie targetmerk zal minder uitgesproken positief zijn tov referentmerk
< different communicatiestrategie suggereert dat je niet echt attribuut hebt waarop je wint van de concurrentie
Evaluaties
van
targetmerk
~
omgekeerd
percepties
ontbrekende
attribuut
referent
Missing
n-a:
minder
positieve
gevolgtrekkingen
van
ontbrekende
attribuut
dan
bij
different
n-a
Individuen
met
hoge
NfClosure:
minder
positieve
gevolgtrekkingen
uit
ontbrekende
attribuut
Effect
sterker
bij
missing
n-a
dan
bij
different
n-a
Discussie: Individuen met hoge NfClosure: significant positievere evaluatie targetmerk in missing non- aligneerbaar dan in different non-aligneerbaar Individuen met lage NfClosure: toleranter tav ambiguteit & meer bereid om meerdere in- terpretaties van de gegeven informatie te overwegen
Individuen met lage NfClosure: geen effect ~ aligneerbaarheid Steun voor hypotheses
Algemene discussie: Targetmerk evaluaties in vergelijkende reclame nemen systematisch af wanneer de aligneerbaarheid afneemt. Experiment 1: Aligneerbare ads effectiever dan missing non-aligneerbare ads Missing non-aligneerbare ads effectiever dan different non-aligneerbare ads en non-comparatieve ads Experiment 2: Attribuut-belang & typisch voorkomen attribuut verschilden niet als een functie van aligneerbaarheid Experiment 3: Een begrenzend effect dat ervoor zorgt dat de effecten van aligneerbaar- heid op evaluatie en gevolgtrekking meer uitgesproken zijn voor individu- en met een hoge NfClosure Vergelijkende reclame blijkt effectiever te zijn wanneer relatieve maten van het targetmerk worden gebruikt. Direct vergelijkende reclame (specifieke referent) blijkt effectiever te zijn dan indirect vergelijkende reclame (non-specifieke referent) ! Vergelijkende reclame niet altijd effectiever Op aligneerbare verschillen wijzen Opletten met overbenadrukken unieke kenmerken van het targetmerk die het referentmerk niet bezit IV.1 Grewal, Kavanoor, Fern, Costley & Barnes (1997) Eerdere kennis over vergelijkende reclame Positief: Meer effectief dan non-comparatief in aandacht trekken Hogere message & brand awareness Hogere levels message processing Favorable attitudes tav merk Verhoogde koopintenties en gedrag Negatief: Minder geloofwaardig als bron Lagere attitude tav ad Relaties met format ad, attitudes tav merk & koopintentie ~ marktpositie, geloofwaardigheid, inhoud boodschap & relatieve vs. absolutie AV Nieuwe merken die zich vergelijken met bekende: grootste profijt Grewal et al. eenzijdige kijk op vergelijkende ads recentere literatuur: maakt onderscheid Algemene positie Grewal et al. Vergelijkende reclame werkt het best wanneer het targetmerk een kleinere marktpositie heeft dan het referentmerk < optrekken aan bekendheid referentmerk < referentie aan referentmerk aandacht < informatief ! Differentieel effect Aad vs. Abrand
IV.2
Lee
&
Lee
(2007)
Inleiding:
~
niet
vergelijkende
ads
~
aparte
ads
voor
verschilende
merken
die
op
meta-niveau
vergelijkbaar
zijn
Competititeve
reclame-omgeving
afnemende
effectiviteit
individuele
ads
Onderzoek:
wat
vergroot
de
herinnering
van
een
ad?
Assumptie:
door
unieke
merkattributen
te
benadrukken
in
ads
kan
men
zijn
merk
onder-
scheiden
en
brand
memory
vergroten
in
een
competitieve
reclame-omgeving.
(USP,
ESP,
Key
Benefit
Claim,
)
DUS
niet-aligneerbare
attributen
benadrukken
structural
alignment:
vergelijkbare
attriubten
zijn
gemakkelijker
te
verwerken
voor
consumenten
omdat
ze
zich
op
dezelfde
dimensie
bevinden.
Gemakkelijkere
vergelijkingen
Betere
toegankelijkheid
in
geheugen
Leiden deze verschillende technieken tot verschillende levels van herinnering? Hoe zal het geheugen van de consument benvloed worden wanneer het aantal concurrerende merken toeneemt? Interferentie: Nadruk op toegankelljkheid informatie uit verwerkte ads >< wordt bemoeilijkt door interfererende kennis Interferentie = vergeten door additionele gencodeerde informatie Retroactieve interferentie = mensen vergeten associaties tussen targetmerk-attributen door nieuwe associaties van concurrerende merken aan te le- ren. Proactieve interferentie = vroegere leren kan het vermogen van consumenten om nieu- we target-merk attribuut-associaties te leren & te herinneren hinderen. Assumptie: wanneer verschillende merken adverteren binnen productcategorie kan het voor consumenten moeilijk zijn om te onthouden welke ad met welk merk binnen de categorie geassocieerd is. Stuctural alignment: Contrastmodel van gelijkaardige beoordeling = mensen hebben de neiging om de gelijk- aardighheid van objecten te beoordelen om basis van sets van similariteiten of dissimilariteiten. ! Dissimilariteiten trekken meer aandacht zijn gemakkelijker om de gelijkenissen tussen twee opties te beoordelen
structural
alignment
=
gelijkaardigheidsvergelijkingen
bestaan
uit:
1. gedeelde
kenmerken
=
matchende
kenmerken
van
een
paar
2. aligneerbare
verschillen
=
corresponderende
kenmerken
van
een
paar
maar
ver-
schillend
van
elkaar
op
een
bepaalde
dimensie
3. niet-aligneerbare
verschillen
=
aspecten
van
een
object
die
niets
met
elkaar
te
ma-
ken
hebben
onderzoek:
aligneerbare
verschillen:
kunnen
vaker
opgelijst
worden
worden
vaker
gebruikt
om
beslissingen
te
verdedigen
worden
beter
herinnerd
zijn
gemakkelijker
om
op
te
merken
&
over
na
te
denken
krijgen
een
positievere
evaluatie
zullen
de
voldoening
van
een
individu
verhogen
Verwerkingsdoelen:
Consumenten
met
merkfocus:
steken
hun
energie
voornamelijk
in
het
verwerken
van
merkinformatie
in
de
ads
en
vergelijken
deze
met
die
van
concurrerende
merken
Consumenten
met
ad-focus:
steken
minder
energie
in
het
verwerken
van
merkinformatie
wat
resulteert
in
zwakkere
merk-attribuut
associaties
en
ho-
gere
interferentie
van
de
concurrentie.
assumptie:
merkfocus
impliceert
beter
(resistenter)
leren
Hypothesen:
H1:
Ad
claims
met
aligneerbare
attributen
hebben
een
grotere
kans
om
herinnerd
te
wor-
den
dan
die
met
niet-aligneerbare
attributen,
over
competitieniveaus
heen.
H2:
De
recall
van
aligneerbare
attributen
van
targetmerken
zal
niet
afnemen
wanneer
het
aantal
concurrerende
ads
toeneemt.
De
recall
van
niet-aligneerbare
attributen
zal
dat
wel
doen.
RQ:
Zal
de
superioriteit
van
aligneerbare
attributen
teniet
gedaan
worden
wanneer
con-
sumenten
een
merkfocus
ipv
een
ad-focus
hanteren?
Methodologie:
2
(brand
vs.
ad-focus)
x
3
(niveaus
competitie)
x
3
(volgorde
ads/deelnemer)
between-subjects
Resultaten: volgorde van ad claims beinvloedde recall van aligneerbare & niet-aligneerbare attributen niet, recall van common attributes wl H1: aligneerbare attributen werden beter onthouden dan niet-aligneerbare attributen over competitieniveaus heen H2:recall van aligneerbare attributen werd niet benvloed door toenemende mate van concurrentie, recall van niet-aligneerbare attributen wel. RQ: Effect van aligneerbare attributen werd zowel bij merkfocus als bij adfocus terug- gevonden < meer elaboratie bij aligneerbare attributen, afgezien van focus hogere recall ! moeite met het verwerken van niet-aligneerbare attributen
Implicaties & limitaties: theorie: Competitieve reclamecontext kan voordelig zijn als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan Aligneerbare attributen worden beter herinnerd in de competitieve reclamecon- text praktijk: Niet-aligneerbare attributen krijgen minder aandacht TENZIJ ze als innovatief of nieuw gepercipieerd worden door de consument TENZIJ er maar n merk is dat deze kenmerken aanbiedt < niet-aligneerbare attributen hebben geen referentiepunt voor vergelijkingen gepercipieerd als ontbrekende informatie voor merken zonder deze attributen beperkingen: Focus op korte-termijn effecten in competitieve context met beperkt aantal concurrerende merken Alternatieve invalshoek: sociale psychologie over vergelijkingsprocessen Mussweilier: Selective Accessibility Model = vergelijking gebeurt in twee fasen. 1. algemene vergelijking tussen doel & referent 2. specifieke vergelijkingsprocessen op basis van 1ste vergelijking ste ALS 1 vergelijking duidt op gelijkenissen: similariteitstesten assimilatie-effect ALS 1ste vergelijking duidt op verschillen: dissimilariteitstesten contrasteffect Hypothesen over vergelijking tussen merken per type ad, eerder dan evaluatie van doel- merk per type ad V. LEFT/FIRST = BEST (Pandelaere, Millet & Van den Bergh, 2010) Mensen hebben een positievere attitude tav stimuli waaraan ze het eerst werden blootgesteld tov die waarmee ze later te maken krijgen ~ gepercipieerde originaliteit Zajonc: verschillen mbt aantal blootstellingen ~ appreciatie stimulus Pandelaere, Millet & Van den Bergh: geldt ook voor volgorde van blootstelling Primacy & fluency mere exposure effect = meer blootstelling aan object ~ positieve evaluatie & betere recall ~ SOV/SOM: kern marketingfeonomeen is mere exposure primacy effecten = situatie waarin een eerder tegengekomen stimulus meer impact heeft dan daaropvolgende stimuli. (recall) onderzoek: lijkt zo dat 1st blootgestelde stimulus beter gencodeerd wordt.
ZELFS als hen werd gevraagd om aandacht aan merk-attributen te besteden lagere recall bij toenemende concurrentie in zowel merk- als adfocus
DUS intrinsieke kwaliteiten object positieve evaluatie DIT ARTIKEL: extrensieke kenmerken idem
Pandelaere,
Millet
&
Van
den
Bergh:
3
studies
om
de
hypothese
te
testen
H:
de
stimulus
die
mensen
eerst
zien/horen
wordt
positievere
gevalueerd
dan
een
daar-
opvolgende
stimulus.
controle:
verschillen
in
frequentie
blootstelling
verschillen
in
duur
blootstelling
Studie
1:
het
muziek-onderzoek
Methode:
H1:
De
appreciatie
van
een
specifieke
versie
van
een
lied
is
niet
alleen
afhankelijk
van
de
vertrouwdheid
maar
ook
van
de
volgorde
waarin
men
ze
heeft
leren
kennen.
~
originele
versie
liedje
&
coverversie
respondenten:
preferentie
=
welke
versie
van
een
lied
vinden
ze
de
beste?
relatieve
vertrouwdheid
=
welke
versie
kennen
ze
het
beste?
gerapporteerde
volgorde
van
blootstelling
=
welke
het
langste?
H2a:
Naarmate
de
verschillen
in
release-data
toenemen,
moet
de
voorkeur
voor
de
origi-
nele
versie
ook
toenemen.
H2b:
Deze
relatie
wordt
gemodereerd
door
de
leeftijd
van
de
respondent.
H3:
Respondenten
die
geen
van
beide
versies
kennen,
prefereren
de
versie
waaraan
ze
in
het
experiment
als
eerste
werden
blootgesteld.
controle:
Respondenten
met
meer
muziekkennis
herkennen
mogelijk
gemakkelijker
de
originele
versie.
Afgezien
van
de
volgorde
van
blootstelling
kan
ook
recente
blootstelling
een
effect
op
de
vloeiendheid
hebben.
Vragen:
Welke versie vinden ze de beste? Welke hebben ze 1st gehoord, voor de studie? Recent nog n van beide versies gehoord? Interesse in muziek? Hoeveel weet je over muziek?
Resultaten: H1: mere exposure effect = de kans is groter dat men de originele versie verkiest als men daar meer vertrouwd mee is H1: order of exposure effect = die kans is ook groter wanneer men rapporteert het origi- neel voor de cover gehoord te hebben. H2a: Voorkeur voor de originele versie neemt toe naarmate de tijd tussen de release van het origineel en de cover toeneemt. H2b: Dit effect wordt gemodereerd door de leeftijd van de respondent. Controle: Toename in de voorkeur voor de originele versie wanneer men die onlangs nog gehoord had, afname wanneer men onlangs de cover-versie nog gehoord had. Controle: Respondenten die meer bezig zijn met muziek, hebben voorkeur voor de origi- nele versie. H3: Respondenten die geen van beide kenden toonden een grotere voorkeur voor het ori- gineel wanneer ze dit eerst hoorden dan wanneer ze eerst de cover-versie hoorden. ~ volgorde-effect van esthetische appreciatie
Kritiek: correlationele studie: idee niet verworpen MAAR ook geen sluitend bewijs causaliteit? omdat je A prefereert denk je dat B wel de cover zal zijn experimenteel onderzoek nooddzakelijk Studie 2: de landschapstudies Methode: experimenteel onderzoek ~ gespiegelde landschappen orintatie WANT los van intrinsieke attirubten/kenmerken object blootstellingsfase: verschillende paren van landschappen, respondenten duiden aan wel- ke ze prefereren (AB, AB) Voorkeur? testfase: paren van hetzelfde landschap met een gespiegelde versie (AA, BB) Voorkeur? H: Respondenten hebben een voorkeur voor de orintatie waaraan ze het eerst werden blootgesteld. Landschapstudie 2a: blootstellingsfase: voorkeur voor landschapen aanduiden (AB, AB) self-paced: duur blootstelling per paar opnemen testfase: voorkeur voor landschappen aanduiden (AA, BB) H: Respondenten prefereren het originele beeld tov de gespiegelde versie. Resultaten & Discussie: H: Respondenten vertonen significante voorkeur voor het originele beeld. >< slechts 2.44 punten op 201-puntenschaal < twee praktisch niet te onderscheiden stimuli respondenten keken langer naar een landschapspaar in de originele orintatie tov de spiegeling. Deze verschillen in duur van blootstellingen waren niet gerelateerd aan een voorkeur voor de originele orintatie. Landschapstudie 2b: Voorkeur voor landschap aanduiden. Welke van de 2 orintaties heb je eerst gezien? Duur blootstelling experimenteel gecontroleerd (ipv statistisch) Methode: Identiek aan studie 2a behalve: 1. Zowel in blootstellingsfase als testfase: paren worden gedurende 4s getoond 2. Testfase: helft participanten: welke orintatie eerst gezien? helft participanten: welke orintatie heeft voorkeur? Resultaten & Discussie: 1st gepresenteerde orintatie werd significant beter bevonden dan tweede orintatie. Participanten waren redelijk accuraat in identificatie eerste stimulus. > toevalsniveau MAAR niet sterk
Algemene
discussie:
1st
geobserveerde
stimulus
wordt
geprefereerd
<
mentale
markering
meer
vloeiende
verwerking
de ste
TENZIJ
2
stimulus
incorrect
als
1
wordt
gedentificeerd
aangenomen-originaliteitsmechanisme
sterker
dan
perceptuele-vloeiendheidsmechanisme
Volgorde
van
blootstelling
1. 1st
blootgestelde
simulus
laat
mentale
markering
achter
vloeiendheid
(perceptie)
2. Consumenten
nemen
impliciet
aan
dat
de
1ste
stimulus
die
ze
tegenkomen
de
originele
is
zodanig
dat
de
volgende
als
afgeleiden
worden
gezien.
(originaliteit
<
reflectie)
Implicaties:
enge
zin:
esthetische
preferenties
bredere
zin:
marketingfenomeen
bv.
producten
in
commoditized
markets:
perceptie
originaliteit
zou
rol
kunnen
spelen
bv.
labels
the
original
of
new:
ALS
overtuigend
original-statuut:
NIET
restylen
ALS
first
=
best
left
=
best?
Respondenten prefereerden de stimulus waarvan ze dachten dat ze er 1st aan werden blootgesteld. >< Compenseerde relatieve voorkeur voor chte 1ste orintatie niet. Voorkeur voor een correct gedentificeerde 1ste orintatie was sterker (heuristiek + ste fluency) dan de voorkeur voor niet-correct gedentificeerde 1 orintatie (heuristiek)
JA
blijkt
uit
usability-onderzoek
+
meer
aandacht
voor
wat
je
1st
ziet
in
afbeelding
bv.
left
skyscraper
(verticale
banner)
op
webpaginas
bv. reclame voor parfum ALTIJD 1st endorser (persoon), dan flesje
!
leidt
mogelijk
af
van
het
product
&
je
weet
niet
meer
waarvoor
men
reclame
maakt
point-of-purchase
=
grootste
aanschafkans
voor
producten
op
ooghoogte
die
je
het
1st
ziet
in
een
winkelrek
<
gemakkelijker
te
zien
<
gemakkelijker
te
pakken
V.1
Breugelmans,
Campo
&
Gijsbrechts
(2007)
Hoe
vertalen
shelf-effects
zich
naar
een
online
winkel-context?
De
waarschijnlijkheid
van
de
keuze
voor
een
product
neemt
toe
wanneer
het
op
het
1ste
scherm
staat,
in
de
buurt
van
focus-items.
Dit
effect
is
sterker
wanneer
deze
focus-items
out
of
stock
zijn.
Deze
primacy
&
proximity-effecten
hebben
een
grotere
impact
op
beslissingen
wanneer
het
assortiment
moeilijk
te
evalueren
is
&
wanneer
een
duidelijke
schap-organisatie
het
gebruik
van
schap-gebaseerde
keuzeheuristieken
vergemakkelijkt
POP-communicatie
kan
2
vormen
aannemen:
1. zeer
expliciet
~
traditionele
reclame
2. below-the-line:
bv.
billboards
op
parkeerterrein,
reclame
op
vloer/winkelwagens,
groot
aan-
tal
facings,
vlaggetjes
uit
rekken,
kortingsbonnen,
Online winkels interessant WANT: 1. elimineren traditionele shelf space allocation effects 2. kleine & gemakkelijk te bekijken elektronische schappen faciliteren het zoekproces Online shelf display benvloedt de beslissingen van consumenten vermoedelijk op zijn eigen manier < display-volgorde van de items < relatieve positie tov andere items ! blijven belangrijke rol spelen Traditionele & online shelf effects: Traditionele shelf effects: facings = aantal zichtbare items op een winkelrek prominente rekpositties verticale rekpositie sterkste effect: op oog- of handhoogte horizontale rekpositie: first = best, items die men vroeger tegenkomt relatieve positie: dichtbij focus-item, marktleider Impliciete beslissingsheuristieken Vooral belangrijk: wanneer klanten weinig energie investeren in beslissing tot aankoop wanneer ze weinig tijd hebben wanneer ze veel aankopen moeten doen wanneer ze een bevredigende oplossing zoeken zonder moeite te doen stoppen zoekproces van zodra men aanvaardbaar product vindt Online shelf effects: Vertalen deze effecten zich naar de online context, en zoja, hoe? H1: Items op het 1ste scherm van een online-winkel hebben een hogere kans om gekozen te worden (shelf sequence effect) H1a: Een positie op het 1ste scherm heeft een sterker positief effect op de keuze voor een item wanneer het product-assortiment groter is. H1b: Een positie op het 1ste scherm heeft een sterker positief effect op de keuze voor een item wanneer producten op een ongeorganiseerde manier worden weergegeven. H2: Items die in de buurt van het focus-item van een consument staan, hebben een hoge- re kans om gekozen te worden (proximity effect) H2a: De nabijheid van focus-items heeft een sterker positief effect op de keuze voor een item wanneer het product-assortiment groter is. H2b: De nabijheid van focus-items heeft een sterker positief effect op de keuze voor een item wanneer producten op een ongeorganiseerde manier worden weergegeven. Verschillen tussen offline en online POP: ruimtelijke allocatie: marktleider heeft meer faces in winkel WANT grotere voorraad nodig online: 1 afbeelding per merk
scannen
assortiment
fysieke
activiteit
online:
scrollen
&
oogbeweging
positie:
marktleider
wordt
vaak
1st
gezien
online:
alfabetisch,
op
prijs,
ingedeeld
Methode:
Realistisch
online-winkel
experiment
(bestaande
site
als
startpunt)
Computerexperiment:
1.
pre-aankoop
vragenlijst
~
achtergrondinformatie
consumenten
2.
aankoop-simulatie
module
3.
post-aankoop
vragenlijst
~
beslissingsproces
manipulaties:
out
of
stock
random
verdeeld
over
weken,
items,
merken,
smaken,
absolute/relatieve
rekpositie
~
rek
ordenen
obv
merk
vs.
smaak/type
respondenten
worden
verdeeld
over:
1. gelimiteerd
assortiment
2. assortiment
uitgebreid
met
smaken
3. assortiment
uitgebreid
met
merken
Schattingsresultaten:
H1:
Steun
voor
primacy
effects,
zowel
bij
margarine
als
bij
cornflakes
H1a:
Grotere
assortimenten
zijn
moeilijker
te
evalueren:
stimulans
voor
gebruik
heuristie-
ken
bij
maken
van
beslissing
H1b:
Sequence
effects
benvloeden
klanten
sterker
wanneer
het
rek
gepercipieerd
wordt
als
goed
georganiseerd.
H2:
Steun
voor
proximity
effects:
consumenten
fixeren
aandacht
op
ruimte
rond
focus-
item
en
kiezen
gemakkelijker
voor
een
product
dat
dichter
in
de
burt
is.
H2a:
Grotere
assortimenten
zijn
moeilijker
te
evalueren:
stimulans
voor
gebruik
heuristie-
ken
bij
maken
van
beslissing
H2b:
Proximit
effects
benvloeden
klanten
sterker
wanneer
het
rek
gepercipieerd
wordt
als
goed
georganiseerd.
Discussie:
1. Plaatsing
op
het
scherm
kan
keuzes
benvloeden:
items
op
het
1ste
scherm
hebben
grotere
kans
om
gekozen
te
worden
<
zoeken
naar
voldoende
optie,
eerder
dan
de
beste
Vooral
wanneer
focus-item
niet
in
voorraad
is:
sterk
positieef
effect
><
ook
wanneer
het
wel
beschikbaar
is:
zeker
effect
2. Absolute
plaatsing
is
niet
van
belang,
relatieve
plaatsing
tov
elkaar
is
dat
wel
3. Potentile
impact
is
substantieel
MAAR
sequence
&
proximity
effects
niet
altijd
actief
<
klanten
gebruiken
sneller
heuristieken
ALS
ze
moeite
hebben
om
een
item
te
vinden
&
kie-
zen
uit
een
assortiment
<
Transparante
structuur
rekken
stimuleert
gebruik
van
heuristieken
CONCLUSIE:
zet
het
belangrijkste
eerst!
Beperkingen: afwezigheid van budget/tijd-restricties in experiment bescheiden assortiment & manipulatie van slechts 2 factoren (merk/smaak) Resultaten mbt online kruidenierszaken, niet alle soorten online winkels
VI.
TIJDSPERSPECTIEF
IN
RECLAME:
EMOTIONAL
APPEALS
(Bulbul
&
Menon,
2010)
Inleiding:
assumptie:
affect
meer
invloed
op
belangrijke
beslissingen:
hoger
niveau
dan
rede
marketeers
proberen
relatie
met
consumenten
op
te
bouwen
obv
affect-relatie,
eerder
dan
rede
assumptie:
vergelijkt
de
rol
van
affect
&
rede
in
het
maken
van
beslissingen
!
2
types
affect
1. concreet
affect
=
hier-en-nu,
verhinder
zelf-controle
~
korte-termijn
beslissingen
2. abstract
affect
=
gevoel
van
warmte
~
lange-termijn
perspectief
~
rationeel
vs.
emotioneel
bv.
informatieve
vs.
transformationele
reclameboodschappen
bv.
affectief
vs.
functioneel
(ESP
vs.
USP)
bv.
common-sense
model:
affectieve
vs.
cognitieve
verwerking
bv.
hot
vs.
cold
processing
(sociaal-cognitieve
psychologie)
bv.
link
tussen
emotie-affect
&
arousal
Concreet
&
abstract
effect:
betere
tweedeling
dan
emotioneel
vs.
rationeel:
1. concreet
affect:
zeer
specifiek,
wordt
ervaren
met
onmiddellijke
zekerheid
kan
meer
onmiddellijke
aandacht
vragen
van
het
individu
ALS
match
concreet
affect
~
concrete
natuur
korte-termijn
perspectief
target-objecten
worden
positiever
gevalueerd
2. abstract
affect:
niet-specifiek,
hoe
adverteerders
loyaliteits-bevorderende
emoties
portretteren
auteurs:
verschil
concreet
&
abstract
affect
~
specificiteit
in
ervaring
affect
H:
Positief
abstract
affect
vs.
concreet
affect
zorgt
voor
meer
positieve
attitudes
&
leidt
gedrag
sterker
mbt
verre
vs.
nabije
toekomst
Relevante
concepten:
Zelfcontrole
=
mensen
zijn
in
zekere
mate
in
staat
om
eigen
gedrag
te
monitoren
><
kost
moeite
slechtere
prestatie
op
volgende
taak
die
zelfcontrole
vereist
andere
theorien
~
verwerking
affect
in
persuasieve
context
VAAK
dual
process
model
mbt
cold
vs.
hot
processing
bv. Common-sense model = boodschap komt binnen: 2 reacties 1. affectief 2. cognitief (eventueel mbv heuristieken) Resulteren samen in actieplan (gedragsintentie) ALS affect heel sterk sterke invloed op gedragsintentie bv. Construal-level theory = abstract vs. concreet nadenken, mate waarin dit wordt opge roepen benvloedt gedrag Experiment 1: Hoe benvloeden concreet & abstract affect beslissingen mbt het heden vs. de toekomst?
Methode:
2
(concreet
vs.
abstract)
x
2
(tijdsperspectief)
between-subjects
full-factorial
design
Tijdsperspectief:
nabije
toekomst
(auto
nu
kopen)
vs.
verre
toekomst
(binnen
een
jaar)
Affectmanipulatie:
1.
rode
(hogere
arousal
concreet
affect)
vs.
oranje
ad
(lagere
arousal
&
meer
affectie)
!
rood
riep
weliswaar
meer
gevoelens
van
verlangen
(M=5.4
vs.
3.0)
op
MAAR
ook
nog
steeds
meer
gevoelens
van
warmte
dan
oranje
(M=4.6
vs.
4.0)
2.
gebruikte
woorden
Pretest:
Roepen
de
kleuren
een
bepaald
gevoel
op?
rood
~
concreet
affect
~
niet
abstract
affect
&
cognities
oranje
~
abstract
affect
~
niet
concreet
affect
&
cognities
MAAR
rood
nog
steeds
meer
warmte
dan
oranje
Resultaten: Participanten: sterkere gevoelens van abstract affect in abstract affect-conditie & vice versa Tijdsperspectief: in a year-conditie: langer tijdsperspectief dan now-conditie Na het zien van een concreet-affectieve appeal: significant sterkere gedragsintenties wanneer men nu een auto zoekt dan binnen een jaar Abstract-affectieve appeal: geen significant effect voorzichtige conclusie: affect leidt niet steeds tot korte-termijn perspectief sterkere conclusie: affect leidt tot tegengesteld tijdsperspectief afhankelijk van type affect dat opgeroepen wordt MAAR je kan ook zeggen dat abstract effect tot tijdloos perspectief leidt & cocnreet affect wel tijdsperspectief-effect heeft Experiment 2: Hoe benvloeden affect vs. cognitie beslissingen mbt het heden vs. de toekomst? H1: affectieve aard + cognitie: scoren op nu-conditie H2: Methode: 2 (doelen: concreet affect vs. cognitie) x 2 (inhoud boodschap: abstract affect vs. cognitie) x 2 (tijdsperspectief) between-subjects full-factorial design Ad: neutrale feiten over de auto 3 affect-gebaseerde getuigenissen (abstracte gevoelens van warmte induceren) 3 cognitie-gebaseerde getuigenissen (rationeel perspectief induceren) tijdsperspectief: instructies manipulatie: concreet affectief doel vs. cognitief doel
Resultaten: Abstract-affect manipulatie (ad message): meer warmte concreet-affect manipulatie (doelen): meer verlangen Affectieve content: meer gevoelens dan cognitieve content-conditie tijdsperspectief-manipulatie ok Sterkere invloed van affectieve boodschap op gedragsintenties ALS aankoop eerder binnen een jaar dan morgen gepland & vice versa
Abstract affect kan meer invloed hebben op lange-termijn beslissingen dan cognities
><
kan
niet
gezegd
worden:
geen
significant
effect
><
concreet
beter
op
korte
termijn
n
bijna
even
goed
op
lange
terimjn
Sterkere
invloed
van
een
affectief
doel
op
gedragsintenties
ALS
aankoop
eerder
morgen
dan
binnen
een
jaar
gepland
&
vice
versa
Concreet
affect
kan
meer
invloed
hebben
op
korte-termijn
beslissingen
dan
cognities
Algemene
discussie:
Concrete
vs.
abstracte
aard
affect
bepaalt
of
het
meer
invloed
op
korte
vs.
lange
termijn
zal
hebben.
Experiment
1:
Concreet
affect
meer
invloed
om
gedragsintenties
op
korte
termijn,
abstract
affect
meer
invloed
op
gedragsintenties
op
lange
termijn
Experiment
2:
abstract
affect
zou
meer
invloed
op
lange-termijn
gedrag
moeten
heb-
ben
dan
cognities
&
concreet
affect
zou
meer
invloed
op
korte-terimjn
gedrag
moeten
hebben
dan
cognities.
Implicaties:
Concreet
&
abstract
affect:
favoriete
contexten
&
kanalen.
Direct
TV
&
promotie-mails
vs.
college
savings,
pernsioensparen,
loyaliteitsprogrammas,
Kritiek:
Concreet
affect
~
laatste
paar
meters
van
consumenten-reis
naast
sampling,
bonnen,
plaats
in
de
rekken,
Abstract
affect
~
begin
van
het
overtuigen
van
consumenten
naast
video
banners
wanneer
consumenten
nog
thuis
zijn
Komen
alleen
positieve
affectieve
toestanden
aan
bod
in
ads
voor
groene
wagen
positief:
bv.
hoop
(abstract)
vs.
geluk
(concreet)
negatief:
bv.
vrees
(abstract)
vs.
paniek
(concreet)
OV:
abstract
vs.
concreet
affect
~
2
aparte
stimuli
ALS
effect:
welke
verantwoordelijk?
Experiment
1:
enige
significante
verschil:
concreet
affect
~
nu
vs.
binnen
een
jaar
DUS
best
concreet
affect
voor
nu,
beter
dan
op
lange
termijn
Experiment
1:
wordt
nogal
sterk
besluit
uit
resultaten
getrokken
Experiment
2:
je
verwacht
3
ipv
2
boodschappen
DUS
3x2
opzet
was
beter
geweest
VI.1
Bottomley
&
Doyle
(2006)
Achtergrond:
Kleur:
belangrijke
rol
in
marcoms
<
kleuren
hebben
rijke
associaties
2
grote
groepen:
1. rode
merken:
hot,
gevoelsproducten,
sociaal
(sensori-sociale
merken)
2. blauwe
merken:
cold,
functionele
kenmerken
(functionele
merken)
Censydiam
-
Synovate:
mensen
mbv
kleurvoorkeuren
in
groepen
indelen
~
overlopende
karaktertrekken
&
andere
voorkeuren
~
muzieksmaken
~
Need
for
Cognition
vs.
Need
for
Closure
Experiment
1:
Hypothesen:
H1:
Het
is
meer
gepast
voor
functionele
producten/merken
op
gepresenteerd
te
worden
in
functionele
kleuren
dan
in
sensori-sociale
kleuren
en
vice
versa.
Kleuren
die
als
fucntioneel
(sensori-sociaal)
worden
beschouwd
zijn
congruent
met
producten
die
funtioneel
(sensori-sociaal)
worden
beschouwd
&
als
gepaster
gezien
om
in
te
adverteren
voor
functionele
(sensori-sociale)
producten.
H2:
Blauw
zal
meer
gepast
zijn
dan
rood
voor
functionele
producten
dan
voor
sensori-
sociale
producten
en
vice
versa.
Blauw
wordt
als
gepaster
beschouwd
voor
functionele
producten
&
rood
wordt
licht
gepaster
bevonden
voor
sensori-sociale
producten.
Experiment
2:
Methode:
2
(brand
image)
x
2
(namen
merk)
x
2
(volgorde
kleur)
x
2
(volgorde
producten)
mixed
design
Participanten
geven
aan
welk
logo
het
meest
gepast
is
om
het
gewenste
imago
van
het
merk
te
communiceren.
Elk
bivalent
product/merk
bracht
functioneel
vs.
sensori-sociaal
imago
over
(wissel
tussen
set
A
&
B)
Gepastheid rode vs. blauwe logo aangeven Hypothese: H3: Blue zal meer gepast zijn dan rood voor merken die een functioneel image willen communiceren terwijl rood beter zal zijn voor merken die een sensori-sociaal image willen communiceren. Blauw werd als meer gepast gezien voor merken die een functioneel image promoten dan voor merken die een sensori-sociaal image promoten. Conclusie: De benefit proposition van een merk kan deze bivalente producten even polair maken wat betreft de gepaste kleurkeuze als niet-bivalente producten uit Experiment 1 Congruente combinaties zullen positiever beoordeeld worden
kleur = segmenteringsvariabele (mikken op publiek) = positioneringsvariabele (positioneren merk) ! effecten onbewust >< wel relatief betrouwbaar te expliciteren
Inleiding:
duidelijk
onderscheid
mood
&
emotions
1. mood
=
diffuus,
vage
bron,
voorspeller
algemeen
gedrag
2. emotie
=
specifieker,
voorspeller
meer
specifiek
gedrag
~
onderscheid
concreet
vs.
abstract
affect
!
Stemming
wordt
vaak
gemanipuleerd
mbv
ogenschijnlijk
niet-gerelateerde
studie
Types
van
affect
onderscheiden:
1. integraal
affect
~
beslis-object
zelf
ontstaat
snel
vraagt
weinig
verwerkingsprocessen
is
myopisch
(cf.
concrete
affecten)
2. incidenteel affect ~ niet te evalueren object 3. taak-relevant affect ~ wat je aan het doen bent VII. WHEN 1 PICTURE = 1000 WORDS (Peracchio & Meyers-Levi, 2005) ELM: de rol van beelden ! geen bewuste keuze hoe je beelden verwerkt centraal: meer elaboratie ~ motivatie om de boodschap te verwerken 1. situationele kenmerken (relevantie) 2. persoonlijke kenmerken (Need for Cognition) ~ capaciteit om de boodschap te verwerken 1. situationeel 2. persoonlijk perifeer: minder elaboratie
Smits: ALTIJD perifere heuristieken SOMS centrale overwegingen (als heel sterk: kunnen perifere overschaduwen)
assumptie:
Beelden
1.
vormgeving:
perifere
bijdrage
(Peracchio
&
Meyers-Levi:
kan
meer
doen!)
2.
boodschap:
centrale
route
Inleiding:
De
gebruikte
camerahoek
benvloedt
de
perceptie
van
consumenten
enkel
wanneer
deze
de
ad
oppervlakkig
verwerken
&
de
toegankelijkheid
van
een
gepast
beschrijvend
concept
verhoogd
is,
onafhankelijk
van
de
stilistische
eigenschappen
Meyers-Levi
&
Peracchio:
individuen
percipiren
een
product
als
relatief
sterk
wanneer
het
vanuit
kikvorsperspectief
werd
gefotografeerd
en
als
relatief
zwak
wanneer
het
vanuit
vogelperspectief
werd
gefotografeerd
mogelijke
verklaringen:
<
Onderzoekopzet
heeft
mogelijk
verwerkingsmotivatie
sterk
verhoogd,
ook
in
lage
motivatie
condities
<
Onderzoekers
hebben
mogelijk
bewustzijn
ivm
perspectief
geactiveerd
Experiment
1:
2
(hoge
vs.
lage
NfC)
x
2
(schuin
vs.
verticaal)
x
3
(concept
ad
copy:
macht,
dynamiek
of
controleconditie)
between
subjects
factorial
design
Hypothesen:
H1:
Respondenten
met
een
hoge
NfCognition
vertonen
positievere
product-attitudes
&
meer
elaboratie
ALS
de
ad
copy
de
toegankelijkheid
van
een
concept
vergroot
dat
consistent
is
met
wat
gesuggereerd
wordt
door
de
stilistische
kenmerken
van
de
foto.
Bij
respondenten
met
een
lage
NfCognition
zouden
deze
effecten
afwezig
moeten
zijn.
DUS
enigszins
centrale
verwerking
DUS
aandacht
moet
erop
gericht
zijn
~
AV1:
grootte
van
focusproduct
in
tekening
respondent
~
AV2:
aantal
details
in
tekening
van
focusproduct
H2:
Respondenten
met
een
hoge
NfCognition
vertonen
positievere
product-attitudes
&
meer
elaboratie
ALS
hun
aandacht
hierop
gericht
wordt.
omgekeerde
hypothese:
Als
je
een
ad
redelijk
centraal
verwerkt
en
het
beeld
NIET
con-
form
de
key
benefit
is,
is
effect
van
de
ad
misschien
minder
sterk
Metingen:
product-attitudes
cognities
herinnering
ad
copy
ad
natekenen
(grootte
tekening
&
hoeveelheid
details)
NfCognition
meten
Resultaten: Attitudes & elaboratie: Individuen met hoge NfCognition: attitudes & gedachten niet benvloed door stilistische variaties Als ad copy consistent: hoge NfCognition individuen produceerden positievere attitudes tav product & meer elaboratie
Geheugen:
Individuen
met
hoge
NfCognition:
als
ad
copy
concept
macht
activeerde,
tekenden
deze
horloge
groter
als
foto
ook
consistent
met
macht.
Individuen
met
hoge
NfCognition:
als
ad
copy
concept
dynamiek
activeerde,
tekenden
deze
horloge
met
meer
details
als
foto
ook
consistent
met
dynamiek.
Conclusies:
Twee
voorwaarden:
1. consumenten
moeten
beeld
ietwat
intensief
verwerken
2. consumenten
moeten
op
het
juiste
concept
gewezen
worden
dmv
bv.
de
ad
copy
Experiment
2:
2
(extensief/minder
extensief
verwerken)
x
2
(concept
cameraperspectief)
x
2
(concept
priming-taak:
kracht,
natuur
of
controleconditie)
between
subjects
factorial
design
Methode:
1.
2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Twee types achtergrondinformatie over zichzelf (verwerking ad manipuleren & onderwerp ad) vragen ~ ontbijt/internetgewoonten (verwerking ad manipuleren) vragen ~ al dan niet gerelateerde concepten (kracht, natuur, controle) prototype web magazine evalueren filler task om korte-termijn geheugen te wissen ad proberen na te tekenen (visuele & verbale informatie ~ grootte & detail) filler tas attitudes & elaboratie mbt ontbijtgranen-ad
eerdere
studies:
vogelperspectief
negatieve
respons
deze
studie:
concept
overgebracht
door
stilistische
eigenschap
kan
afhangen
van
de
voorafgaande
context
Resultaten:
Product-
attitudes,
elaboratie
&
recall
merknaam:
Individuen
die
de
ad
extensief
verwerkten
&
waarbij
de
priming
taak
gedachten
activeerde
gerelateerd
aan
descripitieve
concept
inherent
aan
stilistische
eigenschappen
foto,
hadden
positievere
attitudes
tav
product
&
elaboreerden
meer
over
content.
Geheugen:
Individuen
die
ad
extensiever
verwerkten
&
in
priming
taak
concept
kracht
activeerden:
tekenen
cornflakes-doos
groter
wanneer
kikvorsperspectief.
Individuen
die
ad
extensiever
verwerkten
&
in
priming
taak
concept
natuur
activeerden:
tekenden
met
meer
details
als
cornflakesdoos
in
vogelperspectief.
Discussie:
T
extensieve
verwerking:
maken
weinig
gebruik
van
stilistisch
beschrijvende
concepten.
Redelijk
extensieve
verwerking
van
de
visuele
stimuli
+
consistente
context
Experiment
2:
vogelperspectief
kan
zowel
redelijk
negatief
als
redelijk
positief
zijn.
Experiment
1
&
2:
waarde
impliciete
metingen
door
bv.
tekeningen
Kritiek:
Experiment
1:
50
mensen
over
4
condities
verdeeld
is
weinig
VII.1
Sengupta,
Goodstein
&
Bonninger
(1997)
Perifeer
verworken
advertising
cues
(bv.
merknaam
&
celeb
endorsers)
kunnen
persistent
blij- ken
als
ze
gerelateerd
zijn
aan
het
product
dat
gepromoot
wordt.
Conceptuele
fundamenten:
Involvement
&
attitudepersistentie:
probleem
reclame
=
moment
van
aankoop
ligt
ver
van
blootstelling
aan
ad
onderzoek
naar
attitudepersistentie
vroeger
onderzoek:
persistentie
wanneer
een
boodschap
op
een
gelaboreerde,
syste-
matische
manier
wordt
verwerkt
waarbij
de
boodschapargumenten
nauwkeurig
onderzocht
worden
centraal
gevormde
attitudes
gaan
langer
mee
reclame
~
low
involvement
Sengupta,
Goodstein
&
Bonninger:
ook
dan
persistentie
mogelijk
sommige
attitudemodellen:
attitudes
zijn
niet
persistent,
worden
altijd
ad
hoc
ogpe-
bouwd
DUS
niet
attitude
MAAR
onderliggende
gedachte
is
persistent
ELM
=
verschillende
wegen
naar
overtuiging
gebaseerd
op
de
hoeveelheid
issue-relevan-
te
elaboratie
die
plaatsvindt
tijdens
het
verwerken
van
de
boodschap
involvement
elaboratie
1.
low
involvement:
attitude
<
associaties
met
perifere,
makkelijk
te
verwerken
cues.
cue
raakt
gemakkelijk
onthecht
van
object
afname
attitude
mettertijd
? Kan een cue onder low involvement condities toch mettertijd met het attitude-object geassocieerd blijven zodat er attitude-persistentie optreedt bv. Alba et al. (1992): Aantal attributen gelinkt aan merk kan zorgen voor een keuze voor een zwakker merk dat ze al kenden tov een sterker stimulusmerk. < ELM: cue toegankelijkheid attitudepersistentie Associatieve kracht: uitgangspunt: low involvement-cue die sterkere geheugenlink vormt met het geadver- teerde product zal gemakkelijker onthouden worden & een sterkere attitu- depersistentie hebben dan cue met zwakkere link WANT sterkere associatie grotere toegankelijkheid cue mettertijd Sterkere geheugenlink ~ gerelateerdheid 1. fit = consistentie tussen concept merk en de cue 2. relevant material = material dat direct te maken heeft met de boodschap van de ad 3. appropriateness = wat als geschikt wordt zien voor advertentie fit, relevance & appropriateness gerelateerdheid sterkere associatie ~ low involvement: gerelateerde cue zal sterkere link vormen met geadverteerde pro- duct, met als gevolg sterkere attitudepersistentie gerelateerde cue grotere kans om bij uitgestelde evaluatie gebruikt te worden, met als gevolg sterkere attitudepersistentie
Studie
1:
Methode:
79
studenten
(message
involvement,
cue
relatedness
&
sterkte
argument
-
Between
Subjects;
time
of
measurement
Within
Subjects)
1ste
fase:
ad
voor
mondspoeling
+
attitudes
aangeven
2de
fase:
opnieuw
attitudes
aangeven
(2
dagen
later)
Manipulaties:
message
involvement:
1.
high:
zeer
belangrijk,
1
van
de
weinige
groepen
die
evaluatie
geven
2.
low:
nakijken
op
spelling
&
grammatica
cue
relatedness:
1.
Jerry
Seinfeld:
unrelated
cue
2.
Crest
(bekend
merk
hyginische
producten):
related
cue
sterkte
argument:
1.
drie
sterke
argumenten
(~
pretests)
2.
drie
zwakke
argumenten
(~
pretests)
Resultaten:
Low
involvement-condities:
Cue
relatedness
~
attitudepersistentie
Niet-gerelateerde
cue
~
afname
in
productattitude
Gerelateerde
cue
~
geen
afname
productattitude
Uitgestelde
attitude
was
significant
hoger
voor
gerelateerde
cue
Cue
relatedness
had
geen
significant
effect
op
attiduepersistentie
in
high
involvement- condities
1ste
meting:
High
involvement:
Merk
(related
cue)
>
endorser
(unrelated
cue)
Low
involvement:
Merk
=
endorser
2de
meting:
High
involvement:
Merk
>
endorser
Low
involvement:
Merk
>
endorser
Discussie:
studie
1:
-
Low
involvement:
gerelateerde
cue
~
significant
sterkere
attitudepersistentie
-
High
ivnolvement:
voordeel
gerelateerde
cue
niet
langer
significant
-
Algemeen:
meer
persistentie
bij
high
involvement
dan
bij
low
involvement
studie
2:
De
robuustheid
van
deze
resultaten
onder
meer
conservatieve
omstandigheden?
Echtere
tests:
filler
ads
om
drukkere
cognitieve
omgeving
te
creren
Echtere
tests:
delay
van
1
week
ipv
2
dagen
Meer
equivalente
cues:
beide
endorsers:
celebrities
(relevant
vs.
niet-relevant)
de Worden
relevante
cues
idd
meer
cognitief
gebruikt
op
tijdstip
2
meting
dan
irrelevantie
cues?
Metingen
van
cognitieve
respons
bij
2de
fase
Metingen
van
vertrouwen
in
attitude
Uitgestelde
attitude
was
significant
hoger
voor
gerelateerde
cue
Cue
relatedness
had
geen
significant
effect
op
attiduepersistentie
in
high
involvement- condities
Cue
relatedness
~
grotere
proportie
respondenten
gebruikt
cue
om
ad
te
evalueren
Cue
relatedness
~
betere
recall
dan
unrelated
cue
High
involvement-conditie:
significant
betere
recall
endorser
1ste
meting:
High
involvement:
related
endorser
>
unrelated
endorser
(unrelated
valt
door
de
mand)
Low
involvement:
related
endorser
=
unrelated
endorser
(endorser-effect)
2de
meting:
High
involvement:
related
endorser
>
unrelated
endorser
Low
involvement:
related
endorser
>
unrelated
endorser
(>
centraal
zelfs)
Discussie:
Meer
conservatieve
test-condities:
Gebruik
van
gerelateerde
cue
~
sterkere
attitudepersistentie
bij
low
involvement
High
involvement-condities:
sterkere
attitudepersistentie
dan
low
involvement
Cue
relatedness
~
persistentie
ENKEL
bij
low
involvement
High
involvement:
persistentie
ongeacht
type
cue
Gerelateerde
cue
werd
vaker
gebruikt
bij
uitgestelde
evaluaties
Waarom
gerelateerde
cue
toegankelijker?
<
vorming
sterkere
link
met
product
tijdens
blootstelling
aan
boodschap
<
processen
op
moment
van
recall
Algemene discussie: Onder low involvement-condities zijn verschillende perifere cues mogelijk niet gelijkwaardig mbt de attitudepersistentie die ze produceren Cue die sterk geassocieerd wordt met geadverteerde product kan voor sterkere attitude persistentie zorgen ZELFS wanneer beide cues gelijkaardige initile attitudes oproepen
Implicaties:
relevante
cue
positief
in
perifere
route
(cues
sowieso
effect)
in
centrale
route
(gelinkte
kennisassociaties)
irrelevante
cue
positief
.
in
perifere
route
(cues
sowieso
effect)
relevante
cues
gebruiken
consistentie
met
boodschap
die
je
wil
uitdragen
WANT
negatieve
effecten
irrelevante
cue
VIII.
COLOR,
A
PERSUASIVE
CUE?
(Smits)
Individuen
met
een
hoge
verwerkingsmotivatie
worden
beter
overtuigd
door
een
boodschap
met
sterke
argumenten
als
deze
in
zwart-wit
wordt
gepresenteerd
twee
types
kleureffecten
in
marcoms:
1. kleurassociaties
=
gebruik
van
kleuren
in
logo
&
bedrijfscommunicatie
om
te
positio-
neren
&
te
differentiren
keuze
tussen
kleuren
(zie
vorige
lessen,
Gorn
et
al.
(1997))
2. kleureffecten
=
beslissing
om
al
dan
niet
kleur
te
gebruiken
om
sfeer
en/of
persuasivi-
teit
te
benvloeden
uitgangspunt
practioners:
toevoegen
van
kleur
zal
wel
positief
effect
hebben
WANT
trekt
aandacht
DUS
betere
ads
Relevantie
onderzoek:
vroeger:
geen
kleur
in
printmedia
of
op
TV
later:
kon
MAAR
substantile
meerkost
nu:
gn
kleur
zou
bewuste
tactische
zet
zijn
WANT
kleurgebruik
standaard
Inleiding:
ELM
=
Sommige
mensen
zullen
meer
aandacht
besteden
aan
de
boodschap
terwijl
ande-
ren
meer
benvloed
worden
door
het
design
van
een
boodschap.
Op
een
gelijkaar-
dige
manier
zorgen
sommige
situaties
ervoor
dat
men
meer
gemotiveerd
is
om
een
boodschap
te
verwerken
dan
in
andere
situaties.
1. centrale
route
=
als
mensen
de
boodschap
heel
bewust
verwerken.
2. perifere
route
=
als
mensen
minder
bewust
verwerken
en
de
resulterende
attitude-
verandering
minder
impact
heeft.
assumptie:
perifere
cues
(bv.
aanwezige
kleur)
interfereren
niet
met
een
centrale
verwerking
Onderzoek:
kleur
trekt
aandacht
Meyers-Levi
&
Peracchio
(1995):
Als
centrale
verwerking:
omkering
dominantie
van
gekleurde
ads
over
zwart-wit
ads
<
perifere
cues
leiden
gemotiveerde
ontvanger
af
van
argumenten
<
te
gevulde
ads:
mensen
verwerken
eerst
wat
hun
aandacht
trekt
te
weinig
capaciteiten
over
om
inhoud
boodschap
te
verwerken
><
relatief
kunstmatig
onderzoek:
real-life
impact
bevindingen?
!
aandachtstrekker
in
zwart-wit
context
!
economic
signalling
theory
ELM:
Wie
over
cognitieve
capaciteiten
bezit
n
gemotiveerd
is
om
ze
te
gebruiken,
zal
positief
reageren
op
sterke
argumenten
&
negatief
op
zwakke
argumenten
Smits:
reclame
nooit
cht
ZWAKKE
argumenten
sterke
vs.
relatief
sterke
argumenten
H:
de
relatieve
superioriteit
van
sterke
argumenten
zal
bij
een
centrale
verwerking
afne-
men
bij
gekleurde
productpresentaties,
ivgl
met
zwart-wit
presentaties
Studie
1:
Methode:
online
survey,
n
=
179:
1. controlegroep
=
relatief
lage
motivatie:
lees
tekstjes
&
beantwoord
vragen
2. experimentele
groep
=
relatief
hoge
motivatie:
lijstje
voor
verjaardag
respondenten:
ofwel
alle
4
zwart-wit,
ofwel
alle
4
in
kleur
1ste
beschrijving:
4
zwakke
argumenten
2de
beschrijving:
3
zwakke
&
1
sterk
argument
3de
beschrijving:
2
sterke
&
1
zwak
argument
4de
beschrijving:
3
sterke
argumenten
within-subjects
manipulatie
van
gradueel
toenemende
argumentatiesterkte
vier
vragen
~
productattitude
drie
vragen
~
boodschapattitude
OVs:
1.
motivatie
2.
kleur
vs.
zwart-wit
3.
variatie
argumentsterkte
AVs:
1.
attitude
tav
ad
2.
attitude
tav
product
Resultaten
&
Discussie:
Mate
van
positieve
attitudes
~
manipulatie
argumentsterkte
centrale
verwerking:
zwart-wit
presentatie
>
gekleurde
presentatie
zowel
Aad
als
Aproduct
discrepantie
tussen
beide
~
manipulatie
argumensterkte
Studie 2a & 2b: directe vergelijking ELM: toevoegen van kleur kan zorgen voor situationele cue die interesse in het product opwekt als men perifeer verwerkt. Als de ontvanger al gemotiveerd & capabel is om de boodschap te verwerken, kan kleur cognitieve capaciteit opeisen die beter aan het verwerken van de argumenten zou besteed kunnen worden Studie 2a: zelfde manipulatie motivatie als Studie 1 Studie 2b: individuele Need for Cognition Methode: Lage motivatie garanderen: ondervragen op publieke plaatsen paper-and-pencil vragenlijst: elke pagina kiezen tussen 2 geadverteerde producten
perifere verwerking: gekleurde presentatie > zwart-wit presentatie zowel Aad als Aproduct ALS aandacht ontvanger gegarandeerd: producent met sterkste argumenten moet afzien van fancy designs omdat die de ontvanger mogelijk afleiden
1ste item: twee sterke argumenten 2de item: vier minder sterke argumenten
studie 2a: lijstje voor verjaardag studie 2b: individuele NfCognition OVs: 1. kleur vs. zwart-wit 2. motivatie (verlanglijstje vs. NfCognition) 3. argumentsterkte (echt sterk vs. iets minder sterk) Resultaten: Studie 2a: algemeen: voorkeur voor item met sterkere argumenten Lage motivatie: beste product wint als beide in kleur Hoge motivatie: kleur doet sterkte beste product teniet beste product wint in zwart-wit Studie 2b: algemeen: voorkeur voor item met sterke argumenten Hoge NfCognition ~ sterkere voorkeur voor sterke items Significante interactie presentatie & motivatie Studie 3: Treedt zwart-wit superioriteit enkel op wanneer concurrenten dezelfde presentatiestrategie gebruiken? ALS meest overtuigend onafhankelijk van presentatiestijl: sterkste argumenten + ge- motiveerde ontvangers zwart-wit presentatie beste optie Methode: twee afbeeldingen & beschrijvingen van tablet PCs gn manipulatie van argumentsterkte (pretest: argumenten iPad sterker dan Xoom) ALLE respondenten: denk aan verjaardagslijstje relatief hoge motivatie zwart-wit vs. kleur-versie van zowel iPad als Xoom (4 condities) Relatieve voorkeur voor product aanduiden Resultaten & Discussie: algemeen: relatieve voorkeur voor iPad twee presentaties iPad presteren niet inferieur zwart-wit presentatie iPad vs. gekleurde Xoom: nog steeds 2de beste DUS ook in natuurlijke setting waarbij concurrent mogelijk wl kleur gebruikt: voorde- len van zwart-wit wanneer men sterke argumenten heeft Conclusie: Individuen met sterke verwerkingsmotivatie overtuigen: zwart-wit presentatie slimme keuze ALS sterke argumenten voor product Studie 1: ook boodschap met weinig ad copy: mindere attitudes tav gekleurde presen- tatie bij impliciete concurrentie Studie 2 & 3: directe vergelijkingen: zelfde resultaten
Gekleurde
presentaties
zijn
niet
altijd
veilige
optie
wanneer
men
mensen
probeert
te
overtuigen
><
aantrekkelijke
ads
zullen
aandacht
trekken
&
dus
meer
positieve
attitudes
opwekken
ver-
geleken
met
een
saaie
ad
Beperkingen: Geen rekening gehouden met associaties mensen mbt zwart-wit ads
TOCH ook omstandigh. waarin saaie ad beter gepercipieerd wordt & sterker overtuigt
>< zelfs merken die focussen op stijlvol design: doorgaans niet alles zwart-wit >< doorgaans context zwart-wit, product zelf niet Toepasbaarheid bevindingen voor andere producten? (enkel technische producten?) Opvallende karakter niet-gekleurde ad? < VISUEEL kleur opvallend < COGNITIEF geen kleur: dit valt zo weinig op dat ik wel eens moet kijken
VIII.1
Meyers-Levi
&
Peracchio
(1995)
Inleiding:
uitgangspunt:
99%
advertising
creatives
zou
NOOIT
overwegen
om
ad
volledig
in
grijstin-
ten
te
maken
MAAR
kleur
kan
dus
ook
de
aandacht
van
andere
componenten
afleiden
1. perifeer
effect
=
rode,
vette
letters
trekken
de
aandacht
(bv.
ad
in
krant)
2. centraal
effect
=
rode,
vette
letters
trekken
de
aandacht
(bv.
in
artikel
zelf)
<
kans
groter
dat
ad
wordt
verwerkt
<
kleur
logische
aandachtstrekker
<
belangrijk
gezien
advertising
clutter
ELM: perifeer: kleur zorgt ervoor dat aandacht wordt getrokken positievere attitude centraal: kleur zorgt voor afleiding van argumenten afleidingseffect Kleur trekt de aandacht: Sparkman & Austin: gekleurde ads sterker effect dan zwart-wit ads Gronhaug et al.: 2/3 gebruikt 4 of meer kleuren hogere herkenningskans van ads met meer kleuren raadgeving obv literauurstudie: niet teveel kleuren Turatto & Galfano: kleur is bottom-up eigenschap die aandacht opeist in visuele veld NIET top-down: als er kleur is, moet ik daar mijn aandacht aan schenken DUS in clutter: kleur meer verwerking & herinnering MAAR kan kleur de aandacht ook afleiden? 1ste toegevoegde kleuren aan grijstintenfoto doen de aandacht toenemen DUS nemen cognitieve verwerkingsruimte in >< color highlighting mogelijk Color-highlighted ads = voornamelijk zwart-wit ads die kleur selectief gebruiken om be- paalde elementen te benadrukken zoals het product/object dat de image van het product overbrengt. ? Onder welke omstandigheden brengen de extra uitgaven voor kleur op door de attitude van de consumenten significant te verbeteren
H:
Bij
een
lage
verwerkingsmotivatie
zullen
de
attitudes
tav
het
product
gebaseerd
zijn
op
simpele
heuristieken
geassocieerd
met
oppervlakkige
cues
zoals
de
fysieke
aantrekke-
lijkheid
van
de
foto.
H:
Bij
een
hoge
verwerkingsmotivatie,
kan
kleur
twee
verschillende
effecten
hebben:
1.
kleur kan energie vragen door inferentile verwerking waarvan de ad-claim onderbouwing kan profiteren wanneer kleuren & objecten die gelijk lopen met de boodschap verwerkt worden. 2. kleur kan de onderbouwing van de ad claim ondermijnen door resources op te eisen die anders gewijd zouden worden aan de verwerking van de informatiestaving.
Of
kleur
productattributen
verbetert/ondermijnt
~
correspondentie
tussen
de
hoeveelheid
resources
beschikbaar
om
de
ad
te
verwerken
en
de
hoeveelheid
die
nodig
is
om
de
ad
&
de
kleur
ervan
te
verwerken
met
als
doel
het
berei-
ken
van
ad
claim-onderbouwing.
Het
gebruik
van
kleur
in
ads:
ELM
=
verwerkingsmotivatie
van
consumenten
kan
het
effect
van
kleur
in
ads
modereren.
1. lage
verwerkingsmotivatie:
attitudes
gebaseerd
op
heuristische
cues
zoals
de
aantrek-
kelijkheid
van
de
foto/het
product/een
endorser
Producten
worden
positiever
beoordeeld
als
ze
in
kleur
worden
voorgesteld
2. hoge
verwerkingsmotivatie:
extensieve
verwerking
verbale
ad
claims
en
onderzoeken
specifieke
objecten
in
de
foto
die
bewijs
vormen
voor
de
ad
claim
Kleur
kan
informatie
communiceren
over
het
object
dat
relevant
is
mbt
de
ad
claim
><
Aandachtstrekkende
kleur
kan
werken
als
visual
noise
die
de
aandacht
afleidt
naar
ir-
relevante
gegevens
Kleur
kan
zelfs
van
sterk
gemotiveerde
consumenten
de
productattitudes
ondermijnen
H: Als veel cognitieve moeite nodig: relatief simpele, zwart-wit foto makkelijker te ver- werken en verbetert attitude ivgl met kleurenfoto H: Als ad gemiddeld/weinig verwerkingsmoeite vraagt: kleur kan bewijs vormen van claim door subjectieve/sensorische informatie te communiceren die de ad claim versterkt. Experiment 1: 2 (kleur ad) x 2 (resource demands van ad) factorial design Manipulatie resource demands ~ manier waarop ad claims in ad worden geordend
H1: Als moeilijke ad processing: positievere productattitudes, positievere elaboratie & meer elaboratie over relevante visuele elementen wanneer foto in zwart-wit ivgl met kleurfoto
H2:
Als
gemakkelijkere
ad
processing:
positievere
productattitudes,
positievere
elaboratie
&
meer
elaboratie
over
relevante
visuele
elementen
wanneer
kleurfoto
ivgl
met
zwart
-wit
foto
Stimuli:
vier
versies
van
de
ad:
1. 2. 3. 4. zwart-wit
+
single
copy
block
zwart-wit
+
verschillende
copy
blocks
full
color
+
single
copy
block
full
color
+
verschillende
copy
blocks
OVs: 1. foto ad fiets: full color vs. zwart-wit 2. cognitieve belasting door ad (~ 8 claims) Procedure: Respondenten lezen instructies (~ manipulatie hoge verwerkingsmotivatie) n van de vier versies van de ad attitudes + thought listing ivm fiets recall van de ad claims processing motivation & how demanding ad claim processing was Resultaten: Attitudes: moeilijke ad processing: positievere attitudes als zwart-wit gemakkelijkere ad processing: positievere attitudes als kleur Thoughts: moeilijke ad processing: grotere proportie positieve elaboratie als zwart-wit grotere proportie negatieve elaboratie als kleur meer relevante elaboratie als zwart-wit positieve & relevante elaboratie ~ attitude tav ad gemakkelijkere ad processing: grotere proportie positieve elaboratie als kleur grotere proportie negatieve elaboratie als zwart-wit meer relevante elaboratie als kleur positieve & relevante elaboratie niet ~ attitude tav ad Discussie: ALS hoge motivatie & gemakkelijke processing kleur helpt consument bij verwerking van de ad ALS hoge motivatie & moeilijkere processing zwart-wit minder afleidend & helpt bij ver- werking van de ad Experiment 2: Hoeveelheid resources nodig om ad te verwerken ~ verschillende aard verbale ad claims 1. lage ad resource demands: focus op feitelijke productaspecten/functionaliteit 2. hoge ad resource demands: focus op imago-georinteerde voordelen H1: Sterk gemotiveerde kijkers zullen meer moeite hebben om de imago-georinteerde ad te verwerken dan om de functionele ad te verwerken.
H2:
Wanneer
het
color
highlighted
item
in
de
foto
informatief
is
voor
het
beeld
geassoci-
eerd
met
het
product
en
dus
van
hoge
(vs.
lage)
relevantie
is
om
de
imago
(vs.
functie)
georinteerde
ad
claims
te
onderbouwen,
zullen
de
resource
demands
van
de
ad
ver-
laagd
(vs.
verhoogd)
worden.
H3:
Als
ad
claims
image-georinteerd
zijn
&
dus
veel
resources
vragen,
zullen
zwart-wit
ads
en
die
met
gehightlighte
ad
claim-relevante
objecten
zorgen
voor
positievere
atti-
tudes,
meer
positieve
&
minder
negatieve
elaboratie
en
meer
elaboratie
mbt
relevan-
te
visuele
elementen
dan
wanneer
de
ads
in
kleur
zijn
of
niet-relevante
objecten
high-
lighten.
H4:
Als
ad
claims
functioneel-georinteerd
zijn
&
dus
minder
resources
vragen,
zullen
ads
in
kleur
en
die
met
gehighlighte
ad-claim
relevante
objecten
zorgen
voor
positievere
attitudes,
meer
positieve
&
minder
negatieve
elaboratie
en
meer
elaboratie
mbt
rele-
vante
visuele
elementen
dan
wanneer
de
ads
in
zwart-wit
zijn
of
niet-relevante
objec-
ten
highlighten.
Stimuli:
twee
versies
van
de
headline
&
ad
claims:
functioneel
vs.
imago
georinteerd
1. 2. 3. 4. volledige
ad
in
full
color
volledige
ad
in
zwart-wit
relevant
object
~
ad
claim:
high-lighted
irrelevant
object
~
ad
claim:
high-lighted
OVs:
1.
kleuren
2.
cognitieve
moeilijkheid
(makkelijke
feitjes
vs.
moeilijkere
imago
claims)
3.
lage
vs.
hoge
motivatie
Procedure:
lage
vs.
hoge
verwerkingsmotivatie
Elk
subject:
fiets
&
kledij-advertentie
Attitude
tav
product
Ad
recall
Resultaten:
2
(hoge
vs.
lage
verwerkingsmotivatie)
x
2
(low
vs.
high
resource
demands)
x
4
(ad
kleur)
between
subjects
factorial
design
Attitudes: High resource demands (image-oriented): zowel fiets als kledij worden positiever gevalu- eerd als zwart-wit ad of met relevant highlighted object, itt wanneer de ad in full color is of een irrelevant object highlightet. Low resource demands (function-oriented): zowel fiets als kledij worden positiever geva- lueerd als full color ad of highlighting van een object, afgezien van relevantie ervan. Thoughts: positieve gedachten: hoge motivatie + image-oriented: meer positieve gedachten ~ kledij & fiets als zwart-wit of relevante color-highlighting hoge motivatie + functioneel: meer positieve gedachten ~ kledij & fiets als kleur of rele- vante color-highlighting
negatieve
gedachten:
hoge
motivatie
+
image-oriented:
minder
negatieve
gedachten
~
kledij
&
fiets
als
zwart-wit
of
relevante
color-highlighting
hoge
motivatie
+
functioneel:
minder
negatieve
gedachten
~
kledij
&
fiets
als
full
color
of
relevante
color-highlighting
gedachten
mbt
al
dan
niet
relevante
visuele
elementen
hoge
motivatie
+
image-oriented:
meer
elaboratie
~
specifieke
visuele
objecten
en/of
as-
pecten
relevant
mbt
ad
claim
als
zwart-wit
of
relevante
color-highlighting
hoge
motivatie
+
functioneel:
meer
elaboratie
~
specifieke
visuele
elementen
relevant
mbt
ad
claims
als
full
color
of
relevante
color-highlighting
hoge
motivatie:
negatieve
gedachten
&
gedachten
over
relevante
visuele
elementen
mbt
de
ad
claims
attitudes
Discussie:
Of
kleur
de
attitude
van
klanten
verbetert/vermindert
hangt
af
van:
1. of
klanten
gemotiveerd
zijn
om
de
ad
intensief
te
verwerken,
2. of
het
verwerken
van
de
ad
veel
moeite
vraagt
en
3. of
de
beschikbare
resources
om
de
ad
te
verwerken
voldoende
zijn
om
zowel
de
resources
die
opgeist
worden
door
een
mogelijk
afleidende
kleur
als
de
resources
die
nodig
zijn
om
zintuigelijke
conclusies
te
trekken
uit
de
kleur
die
de
ad
claim
kan
onderbouwen,
te
leveren.
ALS
lage
motivatie:
gebruik
van
kleur
positievere
productattitudes
(heuristische
cue)
ALS
hoge
motivatie:
effect
van
kleur
~
mate
waarin
resources
bescrhikbaar
zijn
om
ad
te
verwerken
overeenkomt
met
de
eisen
van
de
verwerking
en
controle
van
de
ad-inhoud
Algemene
discussie:
Extra
kost
van
kleur
kan
voordelig
zijn
als:
1. consumenten
weinig
resources
besteden
aan
de
verwerking
van
de
ad
2. de
relatief
grote
hoeveelheid
resources
die
consumenten
aan
het
verwerken
van
de
ad
toewijzen,
overeenkomt
met
die
die
nodig
zijn
om
de
ad
en
zijn
kleuren
uitgebreid
te
verwerken
en
de
ad
claim
te
onderbouwen.
Meest
voor
de
hand
liggende
ad
(kleur)
overtuigt
best
mogelijke
ontvanger
(hoge
motivatie
&
verwerking)
niet
competitieve setting: Mogelijk cog. complex genoeg om kleur storende factor te maken IX. CREATIVITY & COMMODITIZATION (2008) Creativiteit nog steeds belangrijk MAAR rationeel over plaatsing nadenken Weinig onderzoek naar commoditisatie = gelijkaardige producten zorgen ervoor dat de consument prijsgevoeliger wordt. ONDANKS innovatie: vastgeroest in vele sectoren promoties dalende subjectieve merkwaarde bij consument prijzen alle concurrenten dalen mee minder inkomsten minder innovatie
commoditisatie
meer
creativiteit
in
reclame
(emotional
appeal)
<
moeilijk
om
je
op
een
andere
manier
te
onderscheiden
(rational
appeal)
Bernardin
&
Kemp-Robertson
Risico
loont
WANT
creatieve
ideen
verspreiden
zichzelf
verder
><
OOK
op
virale
markt
steeds
meer
concurrentie
!
Effectiviteitsgedeelte
campagne
niet
meteen
duidelijk
Creativiteit
is
dat
wel
kiezen
voor
creativiteit
WANT
wordt
verwacht
effectief
te
zijn
Boutade:
Gewone
reclame
brand
identity,
exceptionele
reclame
emotionele
band
+
digitale
tijdperk:
nog
groter
belang
consumentgeriechtheid
Publiek
is
gevolueerd
van
passief
&
zonder
stem
naar
actief
&
creatief
Wildfire
Ideas
=
partnerschap
dat
wil
bewijzen
dat
new
marketing
werkt.
80:
brand
era
90:
idea
era
vandaag:
people
era
Wat
kunnen
merken
doen
om
een
plaats
te
verdienen
in
het
leven
van
mensen?
1. Branded
utility
=
De
kunst
van
het
dumpen
van
boodschappen
in
het
voordeel
van
diensten.
Het
bieden
van
iets
nuttigs,
relevants,
of
entertainends
dat
zich
veel
dieper
in
het
dagelijks
leven
nestelt
dan
een
ad
van
30s
dat
ooit
kan
doen.
(~
content
marketing)
bv.
Samsung
plaatst
oplaadstations
in
luchthavens
over
de
hele
wereld
zodat
je
nooit
meer
zonder
gsm
zit.
2. Digital
creep
=
technologie
snijdt
ons
niet
van
elkaar
af,
integendeel,
het
laat
ons
ken-
nismaken
met
elkaar.
(Technologie
biedt
reclamewereld
nieuwe
kansen
om
mensen
te
verbinden)
bv.
Emotional
Cities
Project
(Stockholm
How
are
you
feeling
today?)
Conclusies:
Reclame-industrie
moet
zich
comfortabeler
gaan
voelen
bij
het
niet
maken
van
ads.
HumanKind
=
nieuwe
manier
van
naar
marketing
kijken
waarin
mensen
1st,
centraal
&
op
de
voorste
rij
komen
ipv
het
merk.
Stewart,
Cheng
&
Wan
Reclame:
Wild
West
onder
de
bedrijfsprocessen
<
veel
managers
geloven
dat
creativiteit
niet
aan
banden
gelegd
mag
worden
<
bedrijven
outsourcen
reclame
vaak
MAAR twee manieren waarop creativiteit de mist in kan gaan: 1. Spectaculaire mislukking bij toepassing in de markt < geen genteresseerde klanten 2. Er niet in slagen om goede ideen te voeden & ontwikkelen < negeren goede ideen DUS discipline vereist in het creatieve proces Relevante & effectieve uitkomsten
!
Reclamebureaus
profileren
zich
dmv
creativiteit,
niet
effectiviteit
bv.
Scam
ads
=
ads
zonder
echte
opdrachtgever,
louter
om
reclameprijs
te
winnen
De
rol
van
leren:
!
Voortbouwen
op
wat
al
geweten
is
mbt
kenmerken
van
effectieve
reclame
Gedisciplineerde
creativiteit
=
duidelijke
probleemdefinitie
&
verzamelen
van
relevante
informatie
bv.
focus
op
geadverteerde
product
~
effectieve
recall,
begrip,
attitudeverandering,
overtuiging
Vijf
stappen
naar
de
balans
tussen
spontaniteit
en
discipline
in
reclame:
Wallas:
noodzakelijke
stappen
in
het
creatieve
proces
1. voorbereiding
=
probleem
onderzoeken
2. incubatie
=
het
probleem
even
opzij
leggen
&
vermijden
van
er
bewust
bij
stil
te
staan
3. illuminatie
=
toelaten
dat
nieuwe
ideen
ontstaan
(enkel
hier
puur
creatief)
4. verificatie
=
ideen
uit
de
illuminatie
testen,
verfijnen
en
finaliseren
5. Stewart,
Cheng
&
Wan:
implementatie
=
uitvoering
van
idee
Stewart,
Cheng
&
Wan:
identificeren
vijf
stappen
in
het
creatieve
proces
&
bespreken
de
rol
van
discipline
in
deze
stappen
1. Het
probleem
identificeren
=
focus
creatieve
proces
bepalen,
probleem
&
doel
crea-
tieve
product
identificeren,
beperkingen
op
het
creatieve
proces
instellen.
2. Bewust
denken
&
indien
nodig
even
broeden
=
1.
nadenken
over
opdracht
&
brain-
stormen
over
mogelijke
oplossingen
(deliberative
thinking)
,
2.
onbewust
verder
denken
over
het
probleem
&
herstellen
van
mentale
vermoeidheid
(incubation).
3. Illumineren
=
fit
van
de
creatieve
oplossing
met
het
probleem,
culminatie
2
vorige
stadia.
4. Evalueren
&
controleren
=
ideen
beoordelen&
bepalen
hoe
goed
ze
matchen
met
de
verwachtingen
van
de
klant.
Pretests
kunnen
ideen
uitfilteren
die
weinig
kans
op
slagen
hebben.
5. Uitvoeren
=
essentieel
om
de
doelen
van
het
creatieve
proces
te
laten
slagen,
verze-
keren
dat
het
creatieve
proces
trouw
blijft
aan
de
doelen
van
het
proces.
Interactie
&
herhaling:
twee
cruciale
ingredinten:
Barabba:
Managers
zijn
niet
voldoende
betrokken
bij
het
decision-making
process
Zulke
managers
eisen
vaak
dat
bewezen
wordt
dat
de
oplossing
van
het
team
werkt.
compartimentaliseren
van
vorige
processen
><
Het
creren
van
een
effectieve
ad
gebeurt
best
door
samenwerking
&
frequente
dialoog
tussen
de
deelnemers
aan
het
creatieve
proces.
bv.
op
die
manier
vermijden
dat
men
t
gehecht
raakt
aan
een
idee
vooraleer
het
naar
behoren
is
genformeerd
&
omgezet.
Een voorbeeld van creativiteit gebaseerd op eerder verworven kennis eerder onderzoek: consistente resultaten ~ wat al dan niet werkt in reclame op TV regels die creativiteit kanaliseren eerder dan ze in te perken ALS gebaseerd op geaccumuleerde kennis & empirisch onderzoek meer efficint creatief proces met een grotere kans op slagen
Rossiter
Te
weinig
reflectie
over
welke
componenten
van
een
ad
deze
creatief
n
effectief
maken
twee
noodzakelijke
deep
structures
=
key
benefit
claim
&
creative
idea
De
Key
Benefit
Claim:
Key
Benefit
Claim
=
unieke
stelling
of
key
benefit,
kern
van
de
ad,
belangrijkste
element
creative
brief.
Key
Benefit
=
belangrijkste
verkoopsargument
an
sich
meeste
ads:
KBF
n
aparte
creative
idea
Moskowitz:
Effectieve
benefit
claim
mbt
benefit
van
relatief
bescheiden
belang
kan
be-
ter
presteren
dan
een
ineffectieve
benefit
claim
mbt
een
veel
belangrijkere
benefit
Reeves:
drie
regels
voor
effectieve
Unique
Selling
Proposition
kunnen
ook
toegepast
worden
op
KBC
1. Moet
een
voorstel
zijn:
belofte
aan
de
consument
2. Moet
uniek
zijn:
iets
wat
concurrent
niet
kan
bieden
3. Moet
verkopen:
consument
moet
het
zien
als
belangrijke
drive
voor
aankoopbeslissing
!
KBC
moet
niet
expliciet
te
zien
zijn
in
de
ad
Het
Creative
Idea:
Creative
idea
=
het
idee,
manier
om
de
KBC
te
dramatiseren.
Trekt
automatisch
de
aan-
dacht,
vaak
een
visueel
middel
gebruikt
in
TV-reclames
&
print
ads
bv.
dramatische
demonstratie
Benefit
product
ALS
langere
ad:
tijd
kan
niet
opgevuld
worden
met
enkel
KBC
tijd
opvullen
mbv
creative
idea
als
dramatisering
KBC
Creative idea = 1. aandachtstrekkende manier om de Key Benefit te dramatiseren 2. vermeld in voldoende detail, zodat ze kan worden uigevoerd 3. meerdere uitvoeringen Doelen van de Creative Idea: Kover: 1. Doorbreken om aandacht te trekken 2. Een boodschap overbrengen 1. attention step = aandacht trekken. >< aandacht is onvoldoende voorwaarde WANT moet ook aandacht naar het merk gaan brand awareness = meer blijvende communicatie-effect DUS eerste doel CI = brand awareness doen toenemen door het aantal mensen die aan- dacht besteden aan de ad in publiek van de ad te doen toenemen. 2. brand attitude = overgebrachte boodschap moet manifest zijn in een toename van de algemene evaluatie van consumenten van het product of het blijven bestaan van een al bestaande zeer positieve evaluatie. ZELFS brand preference = mogelijk nog ambitieuzere doel creative idea
Hoe de Creative Idea werkt: 1. Relatief simpel & oppervlakkig pad: adverteerder wordt door consumenten als gesofis- ticeerd of trendy aanzien. assumptie: Aad Abrand >< enkel effectief als geadverteerde product aankoop met laag risico is & als het pro- duct leuker vinden een voldoende reden is om dat te kiezen ipv andere merken. 2. Strikt cognitieve route: de KBC dramatisch & effectief overbrengen Remote Conveyor Model = 1. creative idea trekt meer aandacht naar de ad 2. door nieuwsgierigheid naar de afstandelijke relatie tussen de ad en het geadverteerde product 3. wat zorgt voor een onderzoek van de inhoud van de ad om die nieuwsgierigheid te bevredigen 4. en een oplossing wat betekent dat de consument zich realiseert dat de Key Benefit matcht met de ad van het geadverteerde product. Identificatie van eigenschappen effectieve conveyor (ad): 1. aandacht trekken 2. correct gelabeled worden door het publiek 3. gepercipieerd als zekere afstand van het product 4. key benefit benadrukken 5. vrij van conflicterende associaties Noodzakelijk voor alle ads? Uitzonderingen waarvoor een creative idea niet noodzakelijk is: lange ad copy, voornamelijk informatieve & technische ads serieus geclassificeerde ads (bv. verkopen van een huis) ads over voeding (>< beauty shots = in beeld brengen KBC) heel korte ads Erevelles, Roundtree, Zinkhan & Fukawa Transformation theory of creativity = creativiteit is de uitkomst van een transformatione- le activiteit die een verandering van wat momen- teel bestaat met zich meebrengt. framework voor het strategisch benutten van de verbeelding en het managen van transformatie Het concept imaginative intensity in reclame: uitgangspunt: Ook kennis over reclame is commoditized DUS moet constant heruitgevon- den worden Continue transformatie is enkel mogelijk als een adverteerder de mogelijkheid heeft om verbeelding effectief te benutten en om et continu om te zetten naar ideen die een voordeel op de markt kunnen betekenen. proactieve verandering = gedreven door kansen reactieve verandering = gedreven door crisissen & resulteert in gemiste kansen
imaginative intensity = de capaciteit van een adverteerder om continu transformationele ideen te genereren en deze te gebruiken om een voordeel op de markt te realiseren. ! Belangrijk bij het vermijden van strategische convergentie = gelijkaardigheid in reclame- praktijken, wat leidt tot een gebrek aan onderscheiden- heid & een verlies aan aandacht. Benutten van verbeeldeing: het grenzeloze reclame-agentschap: Voorstel 1: op vaardigheden gebaseerde toepassingsbevoegdheden kunnen over het alge- meen worden samengevoegd binnen het reclamebureau imaginative intensity = vereist het benutten van de beschikbare verbeelding zowel van binnen als buiten de reclamebureaus >< probleem: onwil van adverteerds om hun monopolie op de creatie van ads op te geven ! assumptie dat professionals per definitie de beste ideen genereren is incorrect reclamebureaus: ZOWEL ads creren ALS systemen creren die verbeelding op de markt benutten en uitbuiten Kennis in reclame: het gevaar van Best practices: Voorstel 2: Hoewel kennis van best practices best nuttig is, leidt het vertrouwen op deze aanpak tot strategische convergentie en gecommoditizeerde reclamepraktijken imaginative intensity = vereist substantile afwijkingen van best practices. commoditisatie = proces dat iets unieks verandert in iets ongedifferentieerds. Het gebruiken van ideen uit de markt: co-creatie in de reclamestrategie: Voorstel 3: Co-creatie is een kritische strategische creativiteitstool om de imaginative inten- sity te verbeteren ALS succesvol aanzienlijke value creation Sociale cognitieve theorie = menselijke participatie resulteert uit een dynamische interac- tie tussen persoonlijke factoren, gedragingen & de omgeving. Verbeelding = de kunst van het produceren van nieuwe mentale beelden Co-creatie strategie: 1. Laat toe grote hoeveelheden originele verbeelding uit de markt uit te buiten. 2. Maakt het de kennis & discipline die nodig zijn voor het creren van effectieve reclame mogelijk om samen te smelten. Effectieve participatie: Rolduidelijjkheid, vermogen en motivatie: Bowen: Rolduidelijkheid, vermogen & motivatie helpen gedrag te vormen Bandura: Mensen helpen, leiden & motiveren helpt hun gedrag te benvloeden Voorstel 4a: Adverteerders die rolduidelijkheid van participanten effectiever bereiken, zul- len effectievere participatie in het reclame co-creatie proces bereiken rolduidelijkheid ~ participanten direct informeren, helpen, motiveren & leiden ~ sociale netwerken & gmsppen indirect motiveren & benvloeden Voorstel 4b: Adverteerders die participanten effectiever selecteren & helpen, zullen effec- tievere particpiatie in het reclame co-creatie proces bereiken
WANT
stakeholders
variren
in
hun
capaciteit
om
effectieve
co-creatie
rollen
op
te
nemen
Voorstel
4c:
Adverteerders
die
beloningssystemen
effectiever
gebruiken,
zullen
effectieve-
re
participatie
in
het
reclame
co-creatie
proces
bereiken
intrinsieke
motivatie
=
wanneer
mensen
aan
een
activiteit
deelnemen
omwille
van
de
ac-
tiviteit
zelf
extrinsieke
motivatie
=
gecontroleerd
door
beloningen/gevolgen
die
niet
essentieel
zijn
voor
de
activiteit
beloningssystemen
die
zowel
intrinsieke
als
extrinsieke
motivaties
belonen
criteria
voor
selectie
klanen
effectieve
trainingsprogrammas
Gebruik
maken
van
ideen
van
communities:
Voorstel
5:
Adverteerders
die
community
netwerken
monitoren,
vormen
of
steunen
heb-
ben
meer
kans
om
gebruik
te
maken
van
de
onbenutte
verbeelding
bij
de
co-
creatie
van
reclameboodschappen
<
in
netwerkende
communities
delen
mensen
hun
opinies
&
ideen
over
een
merk.
<
community
netwerken
kunnen
als
een
surrogaat
gebruikt
worden
voor
meer
traditio-
neel
marketingonderzoek
Discussie:
Adverteerders
moeten
meer
focussen
op
creatieve
transformatie
ipv
creatieve
applicatie
Adverteerders
kunnen
reclameboodschappen
co-creren
met
hun
stakeholders
en
op
die
manier
de
afstand
tussen
producent
&
consument
verkleinen.
Borderless
advertising
agencies
IX.1
Reimann,
Schilke
&
Thomas
(2010)
Allerlei
acties
in
de
marketingmix
om
het
verschil
te
maken
><
weinig
onderzoek
over
te
vinden
(vooral
andere
elementen
dan
promotie/comm.)
Opkomst
huismerken
commoditisatie
<
bijna
hetzelfde
product
voor
een
lagere
prijs
DOORGAANS echte merken die innoveren creativiteit wordt als oplossing naar voren geschoven Fragment Reyers Laat Reclame moet gericht zijn op de potentile klant vs. consumer-centered leidt gewoon ook tot leuke reclame Goede reclame is reclame die doet verkopen vs. kan gewoon ook op frisse manier Inleiding: Commoditisatie = Wanneer concurrentie in vergelijkbare & weinig-veranderende indus- trien homogene producten aanbieden aan prijsgevoelige consumen- ten die weinig hinder ondervinden als ze van verdeler veranderen.
<
consumenten
kunnen
zich
gemakkelijk
informeren
<
transparante
markten
die
gemakkelijker
op
elkaar
kunnen
inspelen
problemen:
1.
prijsoorlog
(Everyday
Low
Price)
2.
volatiele
consumenten
klanten
houden
ipv
klanten
winnen
conceptueel:
meetinstrument
om
mate
van
commoditisatie
in
kaart
te
brengen
managerial:
marketingstrategie
in
kaart
brengen
strategische
opties
1. strategical
excellence
=
beste
product
aan
de
beste
prijs
2. product
leadership
=
bekend
staan
als
het
beste
merk
3.consumer
centered
strategy
=
focus
om
consument
Methoden:
Interviews
met
highest
ranking
marketing
officers
uit
versch.
industrien
bedoeld
om
concept
te
explorere
&
theoretisch
kader
te
bouwen
vier
aspecten:
homogene
producten,
prijsgevoelige
consument,
lage
switching
cost
(obj.
&
subj.),
stabiele
industrie
141
deelnemers
(responsrate
van
16%)
strcuturele
vergelijkingsmodellen
toetsen
verklaren
van
variantie
in
gepercipieerde
performantie
Resultaat:
Drie
strategische
marketingopties
verklaren
samen
26%
gepercipieerde
performantie
><
Wat
is
rol
van
commoditisation
hierin?
Hoge
commoditisation
leidt
tot
beste
performance
via
customer
intimacy
(bevestiging
Hypothese)
C. VOORBEELDVRAGEN 1. Welk van onderstaande opsommingen bevat uitsluitend above-the-line reclame? a. Billboards, radioreclame, reclame in weekbladen, vloerreclame in winkel b. Televisiereclame, online banners, online popups, reclame in door-to-door bladen c. Bioscoop reclame, televisiereclame, krantenadvertenties, billboards d. Radioreclame, reclame in weekbladen, reclame op transit media, kortingsbonnen 2. Uit het artikel van Fulgoni & Mrn (over online ads) leren we a. dat online advertenties vaak worden aangeklikt b. dat het bekijken van online advertenties niet zorgt voor een grotere kans dat die persoon de website van de adverteerder bezoekt c. dat het bekijken van online advertenties leidt tot meer bezoek aan websites van de adverteerder n zijn concurrenten d. dat het effect van een online zoekadvertentie kleiner is dan dat van een gewone online advertentie 3. Kritiek op het onderzoek van Fulgoni & Mrn (over online ads): Welk van de onderstaande antwoordopties duidt onterechte kritiek aan op het onderzoek? a. Er is geen informatie over het effect van eventuele herhaalde blootstelling aan de online reclame b. Zelf-selectie van deelnemers is niet uitgesloten in de methodologie: wie genteresseerd is in een bepaalde productcategorie heeft gewoon meer kans om een advertentie te zien en dus is de verhoogde aanschafkans misschien niet door de advertentie zelf veroorzaakt c. Er is te weinig informatie over de statistische basis van de conclusies om de waarde van die conclusies te kunnen inschatten d. Om een invloed van online advertenties na te gaan zouden de onderzoekers beter een longitudinale studie uitvoeren 4. Een key benefit claim is a. een unique selling proposition b. een emotional selling proposition c. een onuitgesproken propositie d. al het bovenstaande