Вы находитесь на странице: 1из 87

HOOFDSTUK 1 : INTRODUCTION TO PERSONALITY PSYCHOLOGY (INTRODUCTION)

Iedereen is amateur-persoonlijkheids psycholoog omdat we trait-descriptive adjectives gebruiken. Dit zijn woorden die een karakteristiek van een persoon uitdrukken. Personality is the set of psychological traits and mechanisms within the individual that are organized and relatively enduring and that influence his or her interactions with, and adaptations to, the environment (including the intrapsychic, physical and sociale environment. Ontleed betekent dat:
>> PERSONALITY IS THE SET OF PSYCHOLOGICAL TRAITS

Personality traits zijn de eigenschappen die beschrijven hoe mensen anders of gelijk zijn aan elkaar. Ze geven de kans op voorkomen van bepaald gedrag. Iemand die meer extravert is zal meer een praatje aanknopen dan iemand die introvert is. Men stelt daarbij vier vragen:
1] aantal: hoeveel trekken zijn er eigenlijk? 2] organisatie: hoe zijn de trekken georganiseerd? welke gaan samen? 3] oorzaak: hoe ontstaan trekken? 4] samenhang: hoe hangen trekken met elkaar samen?

Deze vier vragen vormen de essentie van veel onderzoek van personlijkheidspsychologen. De traits zijn behulpzaam vanwege drie redenen:
1] describe: ze helpen mensen te beschrijven

2] explain: ze helpen bepaald gedrag verklaren


3] predict: ze helpen bepaald gedrag te voorspellen

Alle goede wetenschappelijke theorieen moeten dit mogelijk maken.


>> AND MECHANISMS

De psychological mechanisms zijn de processen van onze persoonlijkheid die volgen uit bepaalde trekken. Iemand die verlegen is, zal meer proberen zichzelf op de achtergrond te houden. Zijn denken is hierop gericht. De meeste mechanismen bestaan uit drie componenten:
1] input: de informatie (of de gevoeligheid daarvoor) vanuit de omgeving

2] decision rules: de denkregels die worden toegepast


3] output: het gedrag dat hieruit resulteert.

Veel mechanismen, en traits ook, worden alleen in speciale gevallen geactiveerd. Een trait als courage wordt alleen actief in tijden van groot gevaar.
>> WITHIN THE INDIVIDUAL

We voelen dat we, over de tijd, steeds dezelfde persoonlijkheid meedragen. Persoonlijkheids psychologen zijn geinteresseerd in hoe deze persoonlijkheid ons handelen beinvloedt. In tegenstelling tot veel andere takken richten zij zich op interne factoren. De meeste andere takken richten zich op externe factoren.

>> THAT ARE ORGANIZED AND RELATIVELY ENDURING

De traits die we bezitten zijn niet willekeurig, ze zijn georganiseerd. Persoonlijkheid bestaat uit samenhangende en georganiseerde trekken die niet altijd even actief zijn. Soms is de ene trek meer actief, soms de ander. De trekken zijn bovendien enduring ze blijven, vooral als je volwassen bent, relatief gelijk over de tijd. Hoe stabiel precies is onduidelijk, maar komt later aan de orde.
>> AND THAT INFLUENCE

De traits en mechanismen waaruit de persoonlijkheid bestaat beinvloeden het leven. Ze bepalen hoe we dingen zien, wat we zien, wat we geloven, wat we willen en wat we denken. Het speelt een invloed in hoe we ons leven vormgeving.
>> HIS OR HER INTERACTIONS WITH

De persoonlijkheid vormt de omgeving, en andersom (person-environment interaction). Dit gebeurt volgens deze drie manieren:
Perception

Het bepaalt hoe we de omgeving interpreteren. De ene kan mijn glimlach als spottend ervaren, terwijl een ander hem als vriendelijk ervaart (het laatste hoop ik.)
Selection

Het bepaalt welke situaties we binnen zullen treden, welke vrienden we zullen maken, enz. Dit is een reflectie van de persoonlijkheid.
Evocations

Het bepaalt hoe anderen op ons reageren.


Manipulations Het bepaalt hoe we anderen beinvloeden. Iemand die erg gewetensvol is, zal verwachten dat iedereen de regels volgt terwijl iemand die erg netjes is zal willen dat iedereen zijn troep opruimt. >> AND ADAPTATIONS

Een kern-aspect van persoonlijkheid is dat het functioneel is. Ons gedrag heeft een reden. Iemand die heel angstig is, doet dat misschien om zichzelf te beschermen tegen gevaar omdat het daar vroeger aan blootgesteld is. Men weet hier nog weinig over, maar het is wel een erg belangrijke vraag. Naast de waarom? Vraag (functie) is ook de hoe? vraag (werking) belangrijk. Hoe wordt een bepaalde trek gevormd?
>> THE ENVIRONMENT

Zowel de fysieke als de intrapsychische (je interne staat) omgeving bepalen hoe je karakter gevormd wordt en wat je uit die omgeving kunt halen dankzij je karakter.
>> THREE LEVELS OP PERSONALITY ANALYSIS

De persoonlijkheid kan op drie niveaus onderzocht worden:


Human nature (net als iedereen) Het eerste niveau beschrijft wat alle mensen hebben; een ontwikkelingspad voor taal, denken, enzovoorts. Het beschrijft de psychologische processen die iedereen bezit (maar die niet perse gelijk hoeven te zijn). Individual and group differences (net als sommigen)

Men bekijkt hoe mensen overeenkomen met anderen, of hoe groepen gelijk zijn. Men bekijkt de individual differences als gekeken wordt tot welke groep (ie; extraverten, sensatie-zoekers, enz) iemand hoort en hoe mensen onderling verschillen. Men bekijkt

differences between groups als men kijkt hoe persoonlijkheden tussen de groepen verschillen zoals tussen twee culturen. Het verschil tussen man en vrouw wordt het meeste onderzocht; mannen zijn bijvoorbeeld meer agressief.
Individual differences (net als iemand)

Niemand is volledig zoals iemand anders. Er is (goddank?) niet nog een Christiaan out there. Ieder mens heeft eigenschappen die niet gedeeld worden met andere mensen. Een discussiepunt is of men mensen nomothemisch of idiografisch moet onderzoeken:
Nomothemisch: men vergelijkt een persoon met een statistische norm en bepaalt karakter-trekken Ideografisch: men onderzoekt slechts n persoon; dit worden meestal case-studies (beschrijving van 1 persoon).

>> A FISSURE IN THE FIELD

Het onderzoek naar de persoonlijkheid is lastig. Persoonlijkheidsleer is de spreekwoordelijke olifant die onderzocht wordt door drie blinden; de ene pakt het been en zegt dat het op een boom lijkt. De tweede pakt de buik en roept dat het meer op een slang lijkt. De derde pakt de oren en zegt dat het een meer een ventilator lijkt. Geen van allen heeft ongelijk, maar ze zien slechts een deel van het geheel.

>> SIX DOMAINS OF KNOWLEDGE ABOUT HUMAN NATURE

Het probleem van de olifant ontstaat omdat persoonlijkheids-psychologen zich met zeer diverse zaken bezighouden. Ze kennen zes domains of knowledge; zes terreinen waarop gespecialiseerd kan worden. Binnen ieder domein wordt het volgende gedaan:
1] men ontwikkelt methoden om de juiste vragen te stellen

2] men verzamelt feiten op basis van onderzoek


3] men komt met theorieen op basis van die feiten

De volgende domeinen worden onderscheiden:


Biological domain

Men ziet de mens als een biologisch systeem en richt zich daarom met name op:
1: genetics: hoe beinvloeden de genen onze persoonlijkheid? 2: psychophysics: hoe werkt het zenuwstelsel en het lichaam, en hoe beinvloeden zij de persoonlijkheid? 3: evolution: hoe heeft de evolutie de persoonlijkheid gevormd?

Intrapsychic domain

Dit domein houdt zich voornamelijk bezig met onbewuste motivaties (voornamelijk Freud) zoals sex, agressie, enzovoorts. Het houdt zich ook bezig met onbewuste verdedings-mechanismen van de geest en hoe zij de persoonlijkheid vormen.
Dispositional domain

Dit domein houdt zich bezig met hoe mensen van elkaar verschillen en doorsnijdt daarom alle andere domeinen. Het doel is voornamelijk te bepalen waar mensen het meest verschillen, en hoeveel zij verschillen. Daarom is zij het meest georienteerd op de statistiek.
Cognitive-experential domain

Dit domein richt zich op de subjectieve ervaring van onze omgeving, maar ook van onszelf. Dit heeft dus veel te maken met het self-concept; hoe zien wij onszelf? Het heeft ook te maken met onze emoties, en de oorzaak van die emoties.
Social and cultural domain Hoe beinvloedt de cultuur, of onze sociale omgeving, onze persoonlijkheid? Wat zijn de persoonlijkheden van mensen in andere culturen? Hoe beinvloedt onze persoonlijkheid onze sociale omgeving? Alle mensen hebben tenminste de volgende eigenschappen:
1] ze leven in groepen 2] deze groepen kennen een hierarchische structuur

Adjustment domain Dit domein loopt door alle domeinen heen, en houdt zich bezig met hoe we ons aanpassen aan veranderingen, en hoe onze persoonlijkheid daarin een rol speelt. Ook wil men weten hoe de persoonlijkheid aanpast als gevolg van veranderingen. >> THE ROLE OF THEORY

Het boek richt zich sterk op theorieen. Een good theory is een theorie die voldoet aan de volgende wetenschappelijke doelen: 1] ze richten onderzoekers en helpen hen interesse-gebieden te lokaliseren 2] ze organiseren bekende kennis. ze zijn goed als ze veel verschijnselen kunnen verklaren. 3] ze maken voorspellingen mogelijk die getoetst kunnen worden Een theorie moet in alle gevallen gebaseerd zijn op empirie en niet op eigen overtuigingen.

HOOFDSTUK 2 : PERSONALITY ASSESSMENT, MEASUREMENT (INTRODUCTION)

Personality assement is het onderzoek naar de persoonlijkheid van iemand. Dit hoofdstuk stelt een aantal vragen omtrent dit onderwerp:
1] sources : waar halen we informatie vandaan die we nodig hebben?

2] quality : hoe bepalen we de kwaliteit van die informatie?


3] use : hoe worden de gegevens gebruikt in onderzoek? >> SOURCES OF PERSONALITY DATA

Er zijn drie soorten informatie-bronnen die gebruikt kunnen worden:


1] Self-report data : informatie die een persoon zelf vrijgeeft

2] Observer-report data : informatie die de omgeving over de persoon vrijgeeft


3] Test-data : informatie die testen over de persoon vrijgeven

4] Life outcome-data : informatie over een persoon die publiekelijk is (opleiding, trouwen, enz) Een recentelijke vorm is experience sampling data waarbij mensen een buzzer meekrijgen en op willekeurige momenten, via de buzzer, gevraagd worden om de stemming op te schrijven.
>> SOURCES OF PERSONALITY DATA (SELF-REPORT)

Self-report data, of S-Data, is informatie die de persoon zelf vrijgeeft. Men kan deze informatie halen uit dagboeken, interviews of enquetes, en er zijn enkele reden om deze bron te gebruiken:
1] access : individueen hebben toegang tot informatie waar alleen zij toegang toe hebben

2] emotions : individueen kunnen alleen zelf vertellen welke emoties ze ervaren


3] goals : individueen kunnen aangeven welke doelen ze hebben en nastreven

Men onderscheidt twee soorten enquetes/vragenlijsten:


Structured : gesloten vragen, waarbij bepaalde antwoordmogelijkheden bestaan Unstructured : open vragen

De twenty statements test is een voorbeeld van een ongestructureerde test, waarbij de proefpersoon twintig maal een ik ben.. zin moet afmaken. Een goed voorbeeld van een gestructureerde test is het gebruik van een likert scale met daarop 5 posities die aangeven in hoeverre er sprake is van een bepaald iets. Deze methode heeft wel enkele zwakten:
1] honosty : mensen zijn niet altijd eerlijk bij de beantwoording van vragen

2] lack-of self knowledge : sommige mensen kennen zichzelf niet goed genoeg
>> SOURCES OF PERSONALITY DATA (OBSERVER REPORT)

Observer-report data, of O-data, richt zich op informatie vergaard door observeerders, als familie maar ook professionals. Deze databron kent twee grote voordelen:
Information about impressions Observeerders kunnen zien hoe een individu overkomt op anderen. Een individu kan dat zelf maar ten dele aangeven. Multiple observers

Men kan meerdere observeerders inschakelen, wat betekent dat men statistische methoden toe kan passen waardoor de resultaten betrouwbaarder worden.

Het is belangrijk de juiste observators te gebruiken:


1] onafhankelijke observeerders als professionals

2] afhankelijke observeerders als familie

Het gebruik van intimate, of afhankelijke, observeerders heeft enkele voordelen:


Better position Personen die het individu kennen krijgen meer kansen die persoon in de eigen natuurlijke omgeving te zien. Multiple social personalities We laten vaak andere kanten van onszelf zien aan andere mensen. Als er meerdere observeerders gebruikt worden die ook een intieme band hebben, dan kan men beter het gehele karakter zien.

Het gebruik van intimiate, of afhankelijke, observeerders heeft ook enkele nadelen:
Biases Mensen die elkaar kennen kunnen een bias tegenover elkaar kennen. Een moeder beoordeelt haar kind anders dan een onafhankelijk iemand. Personal agendas & characteristics Intieme observeerders hebben vaak speciale relaties met het individu, en dus ook speciale agendas. Ook de eigen karakteristieken kunnen een rol spelen in de observatie.

Bovendien kan men kiezen uit twee soorten observatie:


1] Naturalistic observation : men observeert een situatie in het dagelijks leven.

2] Artificial observation : men observeert een situatie in een lab. Dit is kunstmatig. In een lab kan men situaties beter onder controle houden, maar het is wel minder realistisch dan een echte situatie. Men kan ook kiezen uit twee manieren waarop de observatie tot stand komt:
1] Immediate observation : de observatie wordt direct opgenomen

2] Retrospective observation : de observatie wordt na de sessie opgenomen Een voordeel van retrospectieve observatie is dat men een grotere sample aan gedragingen kan opnemen. Een nadeel is wel dat de observatie gebiased kan worden door huidig gedrag (als je in de puberteit zit, zul je meer aandacht geven aan vervelende dingen met je ouders). Wat gaat men meten bij de observatie, hoe groot zijn de units?
1] molar : men meet zeer globale zaken, zoals vriendelijkheid

2] molecular : men meet zeer specifieke zaken, zoals het aantal maal dat iemand lacht
Doorgaans zijn observeerders het eerder eens als het moleculaire eenheden betreft. >> SOURCES OF PERSONALITY DATA (TEST DATA) Test-data, of T-data, is data afkomstig uit tests, zoals IQ-tests. Het kan ook een situatie in een lab zijn waarbij men bepaalt of een man wel of niet dominant is bij een vrouw. Deze vorm heeft enkele grote voordelen: Key indicators Men kan een onderzoek zo opzetten dat men zeer specifieke zaken goed kan meten, zoals dominantie. Links between other types of data Men kan vaak interessante links vinden tussen S- of O- data en T-data. Het heeft echter ook enkele nadelen: Impression management Het is mogelijk dat proefpersonen doorgronden wat men wil onderzoeken, en zich daarom anders gaan voordoen om goed over te komen. Definition of testing situation Een proefpersoon kan de testsituatie heel anders interpreteren dan een onderzoeker.

Influences by researchers Onderzoekers kunnen onbewust proefpersonen beinvloeden. De ene onderzoeker is vriendelijker dan de ander, enzovoorts. Er zijn enkele goede voorbeelden van T-data: Mechanical recording devices Men laat kinderen lopen met een apparaat (actometer) dat de mate van beweging van het kind meet. Men kan dit correleren met persoonlijkheid (bijv). Physiological data Men kan gebruik maken van imaging-technieken, zoals MRI of PET of startle responses waarbij men iemand opzettelijk laat schrikken. Psychopaten, bijv, blijken geheel niet te schrikken. Projective techniques Men kan gebruik maken van rorsarch-tests (inktvlekken) of andere projectieve technieken waarbij de persoon zelf moet vertellen wat hij ziet in een ambigue figuur. >> SOURCES OF PERSONALITY DATA (LIFE-OUTCOME DATA) Life-outcome data, of L-data, bestaat uit data die publiekelijk beschikbaar is, zoals werkzaamheden, huwelijken of club-lidmaatschappen. Meestal gebruikt men O en S-data om Ldata te voorspellen. >> SOURCES OF PERSONALITY DATA (CONCLUSION) Het is interessant om te kijken of er links zijn tussen verschillende bronnen. Een voordeel van het gebruik van meerdere bronnen is dat problemen met n enkele bron vaak uitgevlakt worden door de andere bronnen. Een nadeel is dat men vaak moeite heeft met de bepaling of alle bronnen wel hetzelfde construct meten. Over het algemeen geldt dat sterke overeenkomst tussen twee bronnen als sterk bewijs wordt gezien. Het combineren van databronnen, om zo beide individuele bronnen te overstijgen, wordt triangulatie genoemd. >> EVALUATION OF PERSONALITY MEASURES

Er zijn drie standaarden om te bepalen of data goed is:


1] reliability

2] validity
3] generalizability >> EVALUATION OF PERSONALITY MEASURES (RELIABILITY)

Reliability geeft aan in hoeverre de meting correspondeert met de werkelijke waarde van een construct. Een IQ-test die zegt dat mijn IQ 20 is is dus absoluut niet betrouwbaar (want mijn IQ is veel lager natuurlijk..). Een goede manier om de reliability te meten is:
Test-retest reliability : de mate van overeenkomst tussen scores op de test over de tijd

Alternate forms reliability : de mate van overeenkomst met andere tests


Internal consistency reliability : de mate van correlatie tussen de items van de test

Een voorbeeld van de laatste form is de berekening van de split-half reliability.


>> EVALUATION OF PERSONALITY MEASURES (VALIDITY)

Validity geeft aan in hoeverre de test meet wat het hoort te meten. Er zijn verschillende vormen:
Face validity

In hoeverre lijkt de test op het eerste gezicht het juist te meten? (minst belangrijke vorm)
Predictive validity In hoeverre voorspelt de test toekomstig gedrag dat logischerwijs volgt uit het construct? Convergent validity In hoeverre correleren de scores van de test met andere scores van andere tests? Discriminant validity

In hoeverre correleren de scores niet met scores van tests die andere constructs meten?
Construct validity

Deze vorm van validiteit heeft alle voorgaande vormen in zich. Het gaat ervan uit dat persoonlijkheids-variabelen theoretical constructs zijn die gemeten kunnen worden. Als aan de vier bovenstaande vormen van validiteit voldaan wordt, wordt aangenomen dat de test ook echt een bestaand construct op een goede manier meet.

>> EVALUATION OF PERSONALITY MEASURES (GENERALIZABILITY)

Generalizability geeft aan in hoeverre een meting valide blijft zodra zij toegepast wordt op andere groepen, andere tijden of andere situaties. Zowel validiteit als reliabiliteit kunnen gezien worden als onderdelen van generalizeerbaarheid. Test-retest reliability is eigenlijk generalizeerbaarheid over tijd, terwijl predictive reliability hetzelfde is als generalizeerbaarheid over situatie.
>> RESEARCH DESIGNS IN PERSONALITY

De laatste stap in dit hoofdstuk is aandacht voor de manieren waarop men onderzoek kan structuren. Hoe moet men een onderzoek opzetten en vormgeven? Er zijn enkele vormen: 1] experimental methods 2] correlational studies 3] case studies
>> RESEARCH DESIGNS IN PERSONALITY (EXPERIMENTAL STUDIES)

Experimentele studies worden gebruikt om causaliteit te bepalen. Men manipuleert daarbij n of meer onafhankelijke variabelen, terwijl de rest gelijk blijft, en meet de veranderingen in afhankelijke variabelen. Men richt zich dus op de relaties tussen variabelen.hello Indien men manipuleert met groepen (between-subject), maakt men gebruik van random assignment waarbij proefpersonen willekeurig ingedeeld worden in groepen om meetfouten te voorkomen. Indien men n groep alle waarden v/d variabele laat doorlopen (within-subject) wordt vaak gebruik gemaakt van counterbalancing waarbij de volgorde van de condities steeds veranderd wordt om meetfouten te voorkomen. Men bepaalt doorgaans of het verschil tussen gemiddelden, means, groot genoeg is om statistically significant te zijn.
>> RESEARCH DESIGNS IN PERSONALITY (CORRELATIONAL STUDIES) In correlationele studies wordt bepaald of er wel of geen relatie is tussen variabelen. Men beinvloedt of manipuleert geen variabelen, maar wil simpelweg bepalen of er in de natuur wel of geen relatie is. Men bepaalt dit doorgaans door berekening van de correlation coefficient die van 1 (negatieve relatie) tot +1 (positieve relatie) gaan. Men wil dus de richting en de sterkte van de relatie weten. Correlationele studies kampen met twee beperkingen (zie ook methodenleer): Directionality problem Men mag uit een correlatie geen causatie afleiden. Dus een relatie tussen A en B betekent niet dat A, B veroorzaakt of andersom. Third-variabele problem Men mag geen causatie afleiden, omdat het ook mogelijk kan zijn dat beide variabelen correleren met een andere, derde, variabele. >> RESEARCH DESIGNS IN PERSONALITY (CASE STUDIES)

De case study method onderzoekt de levensloop van n (meestal bijzonder) individu. Het voordeel is dat men alle soorten data-bronnen kan inzetten. De resultaten zijn echter moeilijk te generalizeren, en ook hier mag men geen causaliteit bepalen. De methode is vaak geschikt om hypothesen te formuleren die vervolgens via experimenteel onderzoek onderzocht kunnen worden.

HOOFDSTUK 3 : TRAITS AND TRAIT TAXONOMIES (DISPOSITIONAL DOMAIN)

Een dispositie is een trait; een eigenschap van een persoon. Deze eigenschappen zijn stabiel over de tijd en consistent over verschillende situaties. Het onderzoek naar traits kent 3 vragen:
1] concept : wat zijn traits?

2] definieren : hoe kunnen we de belangrijkste traits identificeren


3] taxanomy : hoe kan een systeem geformuleerd worden om alle traits samen te brengen?

Deze vragen worden nu doorlopen.


>> WAT ZIJN TRAITS?

Sommige psychologen zien traits als intern, anderen als puur descriptief:
Traits als interne causale eigenschappen

Sommige psychologen zien traits als interne eigenschappen die aanzetten tot gedrag (causaal). Ze bestaan ook al worden ze niet gebruikt.
Traits als descriptieve labels

Traits worden gezien als puur beschrijvende labels zonder ze als oorzaak van gedrag te zien. Men beschrijft een generieke trend in het gedrag (bijv. agressief of jaloers), niet de oorzaak van dat gedrag. Men gebruikt traits dus puur om te beschrijven. Een voorbeeld van het gebruik van traits als descriptieve labels is de act frequency formulation of traits. Men kijkt wel gedrag vaak geuit wordt door een persoon en classificeert dat gedrag zonder iets over de oorzaak te zeggen. De basis wordt gevormd door lijsten met gedragingen die behoren tot behaalde categorieen die traits worden genoemd. Deze methode omvat drie stappen:
Act nomination

Men nomineert bepaald gedrag en bekijkt in welke trait-categorie het hoort.


Prototypicality judgement

Men bepaalt welke gedragingen elementair zijn voor een bepaalde trait-categorie
Recording of act performance Men meet het voorkomen van gedrag bij personen.

Kritieken op deze benadering zijn:


In hoeverre moet men rekening houden met de context?

Gedrag is meestal min of meer veroorzaakt door de omgeving. Hoeveel rekening moet men houden met die context? Als Jan vaststeld dat we naar restaurant X moeten, dan kan dat volgens de methode gezien worden als behoren tot een dominante-trait. Maar wat als we weten dat Jan jarig is en daarom bepaald waar we heen gaan?
Alleen gericht op zichtbaar gedrag

Er wordt geen rekening gehouden met gedrag dat faalt tot uitting te komen. Misschien is iemand heel heldhaftig, maar krijgt nooit een kans dat te uitten.
Atheoretisch

De methode is atheoretisch omdat zij geen theorie als basis heeft, maar simpelweg bestaat uit het classificeren van gedrag in traits. De methode zegt niets over welke traits erg belangrijk zijn of waarom mensen uberhaupt verschillen in traits. Het heeft echter ook bijgedragen aan de psychologie:
1] het heeft duidelijk gemaakt welk gedrag typerend is voor welke traits

2] het heeft bepaalde gedragsconstructies zichtbaar gemaakt die verklaard moeten worden
>> HOE KUNNEN WE DE BELANGRIJKE TRAITS IDENTIFICEREN?

Gedurende de geschiedenis zijn drie technieken ontwikkeld om traits te identificeren: 1] de lexicale benadering waarbij men zich basseert op de taal bij bepaling van trekken 2] de statistical approach waarbij men zich richt op statistische procedures 3] de theoretical approach waarbij een theorie bepaalt welke traits moeten voorkomen Doorgaans gebruikt men combinaties van de methoden.
>> LEXICAL APPROACH

De lexicale benadering begint met de veronderstelling dat alle belangrijke individuele verschillen in de taal gecodeerd zijn. De manier waarop mensen verschillen is belangrijk voor ons, en dus hebben we er woorden voor verzonnen. Bij deze methode identificeert men woorden in het lexicon die een eigenschap van een individu aangeven. Er zijn echter twee criteria:
Synonym frequency

Alleen als een eigenschap meerdere verschillende woorden kent, wordt het gezien als een meer belangrijke dimensie voor individuele verschillen. De eigenschap dominantie kent woorden als bazig, arrogant, omhooggevallen, dominant, assertief, machtig, enzovoorts.
Cross-cultural universality Hoe belangrijker een individueel verschil tussen mensen, hoe meer talen er woorden voor zullen hebben.

De methode kent echter een aantal uitdagingen:


Ambigue or difficult words

Veel woorden om persoonlijkheid te beschrijven zijn ambigue of moeilijk zodat weinig mensen de betekenis ervan kennen. Zij moeten geidentificeerd en uitgesloten worden.
Adjectives and nouns? Veel eigenschappen worden niet enkel in bijvoegelijke naamwoorden uitgedrukt (waar men zich nu op richt) maar ook met zelfstandig naamwoorden (eikel, viespeuk, enz). >> STATISTIC APPROACH

Men identificeert middels factor analyse welke eigenschappen met elkaar correleren en welke niet. Men groepeert woorden die te maken hebben met specifieke traits (bijv afkomstig uit lexicale analyse) in clusters. Zo krijgt men inzicht in welke traits een gezamelijke basis kennen (daar zij correleren). Een factor lading laat hierbij zien welke sub-trait het meest correleert met de hoofd-trait. Een eigenschap als veel lachen zal hoger laden op vrolijkheid dan veel praten. De factor lading geeft aan hoeveel van de variatie wordt veroorzaakt door de factor. Een probleem van deze methode is dat wat de pool ingaat aan het begin van de analyse ook is wat er uitkomt. Men kan belangrijke eigenschappen missen omdat er geen trait-woorden gebruikt worden die daarmee te maken hebben.
>> THEORETICAL APPROACH

Bij deze benadering start men met en theorie. De theorie bepaalt welke traits men moet zoeken. De sociosexual orientation, bijvoorbeeld, stelt dat de partner-keuze strategie een

belangrijk individueel verschil is. Er zijn mannen en vrouwen die een enkele partner zoeken, en mannen en vrouwen die meer promisceus zijn en meer van partner switchen. Op grond hiervan kan men bepaalde karakter-eigenschappen identificeren die voor moeten komen bij de beide groepen.
>> HOE KAN EEN SYSTEEM GEFORMULEERD WORDEN?

Men heeft de afgelopen eeuw op verschillende manieren geprobeerd een structuur aan te brengen in de trekken:
1] Eysencks theorie van persoonlijkheid

2] Cattells 16 Persoonlijkheids Factor Systeem


3] Learys Circumplex

4] Wiggins Circumplex
5] Five-factor model >> EYSENCKS THEORIE VAN PERSOONLIJKHEID

Eysenk onderscheidde drie elementaire traits:


Extraversion Introversion (E) : Een extravert is uitgaand. Een introvert een binnenvetter.

Neuroticism Emotionel Stability (N) : Een neuroot reageert sterker op negatieve emoties.
Psychoticism (P) : psychoten zijn antisociaal De structuur van Eysenks hierarchie is eenvoudig: 1] super-traits : de drie hoofd-traits 2] narrower traits : meer specifieke trekken die behoren tot de super-traits 3] habitual acts : gedragspatronen die behoren bij specifieke narrower traits 4] specific acts : specifiek gedrag. bij voldoende herhaling gaan zij naar niveau 3. Eysencks theorie kent een sterke biologische basis op twee punten: Heritability De drie hoofd-trekken zijn erfelijk. Dit is wetenschappelijk bevestigd. Identifiable physiological substrate De drie hoofd-trekken komen door specifieke biologische mechanismen:
extraversion : extraverten kennen een CNS dat minder snel arroused wordt neuroticism : het autonome zenuwstelsel verandert bij deze mensen onstabiel psychoticism : mensen hoog op deze schaal hebben veel testeron en weinig MAO

De theorie kent enkele beperkingen:


1] ook andere, niet primaire-traits, zijn erfelijk

2] eysenck heeft een aantal belangrijke trekken gemist (die bijv wel in de Big Five voorkomen)
>> CATTELLS 16 PERSOONLIJKHEID FACTOREN SYSTEEM

Cattell onderscheidde 16 persoonlijkheidsfactoren die hij letters gaf in de volgorde waarin ze ontdekte (A, B, C, enz) die vermeld staan op blz 80. De kritiek op de theorie is dat veel onderzoekers moeite hebben met het repliceren van de resultaten (zij komen tot andere traits).
>> LEARYS CIRCUMPLEX

Leary formuleerde een cirkel waarin de parten trekken voorstelden (Learys circumplex). Het is georganiseerd rond twee assen; power (van dominant tot submissief) en love (van

love tot haat). Alle andere trekken worden gezien als combinaties van deze primaire trekken. De trekken die dichter naar het midden liggen zijn meer adaptief terwijl eigenschappen verder naar buiten meer maladaptief zijn. Het model van Leary kent drie functies: 1] het biedt een map van de trekken 2] het geeft de relatie tussen alle trekken aan (spatiele afstand tussen trekken in de cirkel) 3] het is ook een model voor adjustment omdat het de gezondheid van trekken aangeeft.
>> WIGGINS CIRCUMPLEX

Wiggins borduurde voort op het model van Leary. Op basis van lexicale analyse bepaalde hij welke eigenschappen belangrijk waren. Hij onderscheidde verschillende soorten trekken:
1] interpersonal traits : verschillen tussen hoe mensen met elkaar omgaan

2] temperament traits : zoals nerveus, chagerijning, enz.


3] character traits : zoals eerlijk, netjes, enz

4] material traits : zoals arm of rijk


5] attitude traits : zoals religieus of feministisch

6] physical traits : zoals gezond of knap Wiggins richtte zich echter op de eerste groep en definieerde interpersonal events als dyadische interacties die bepaalde sociale en/of emotionele gevolgen hebben voor beide partners. Volgens hem waren de dimensies status (sociale gevolgen) en love (emotionele gevolgen) belangrijk. Op deze twee assen was Wiggins in staat alle interpersoonlijke trekken te plaatsen. De voordelen zijn:
1] het kent een expliciete definitie van internpersoonlijk gedrag

2] het geeft de relatie tussen iedere trek en iedere andere trek aan
3] het maakt gaten zichtbaar in wat nog niet goed onderzocht is binnen interpersoonlijk gedrag.

In het model van Wiggins kennen trekken drie verschillende soorten relaties met elkaar:
Adjecancy : trekken die naast elkaar liggen correleren

Bipolarity : trekken die op de as tegenover liggen correleren negatief met elkaar.


Orthogonality : trekken die niet bij elkaar of tegenover elkaar liggen correleren niet met elkaar

Het probleem van alle circumplex-modellen is dat zij maar twee dimensies kennen.
>> FIVE-FACTOR MODEL

Dit is het meest recente model. Men onderscheidt vijf trekken:


1] extraversion of surgency

2] agreeableness
3] conscientiousness

4] emotionel stability
5] openness-intellect

Het Five-Factor model kent zijn basis in werk door Allport en Odbert die op basis van een lexicale analyse van een woordenboek 4500 trekken wisten vast te stellen. De huidige methode kent echter een aantal belangrijke vragen omtrent diens correctheid: 1] bewijs : wat is het bewijs voor de juistheid van de theorie? 2] vijfde factor : wat is de identiteit van de vijfde factor? 3] volledigheid : is de theorie wel of niet een volledig beeld van alle trekken? Het model is zeer repliceerbaar, en is dat ook door de tijd heen. Ook is het model valide als het vergeleken wordt met de resultaten van andere persoonlijkheids-indexes. De meeste gebruikte vorm van de BF is de NEO (neurotisisme-extraversie-openness) Personality Inventory Revised (NEO-PI-R) waarbij men vragen moet beantwoorden over de eigen persoonlijkheid gebruik makende van een schaal. De vijfde factor levert echter problemen op. Zij heeft niet in alle landen dezelfde betekenis, en als men een factoranalyse uitvoert in verschillende landen blijkt dat men vaak tot een andere vijfde factor komt (de overige factoren zijn wel gelijk). Sommige psychologen hebben andere factoren geidentificeerd die zij belangrijk vinden voor het model. De BF wordt echter teruggevonden als onderliggende structuur bij veel andere persoonlijkheids-tests en vier van de vijf factoren zijn goed repliceerbaar. Aan de andere kant is de zoektocht nog niet over, en nieuwe trekken kunnen wel degelijk gevonden worden.\ De grootste kritiek is dat de BF a-wetenschappelijk is. Zij kent geen theorie en zegt niets over onderliggende mechanismen. Voorstanders vinden dat niet terecht, want de BF is volgens hen slechts een raamwerk en maken geen claims over de onderliggende structuur.

HOOFDSTUK 4 : THEORETICAL AND MEASUREMENT ISSUES (DISPOSITIONAL DOMAIN)

De volgende vragen worden in dit hoofdstuk beantwoordt:


1] zijn trekken consistent over tijd en situatie?

2] kun je gedrag voorspellen op grond van trekken?


3] hoe kun je tests om trekken te meten beschermen tegen fraude?

4] kunnen trekken-tests gebruikt worden om personeel te selecteren?


>> THEORETICAL ISSUES Er zijn, zoals in het vorige hoofdstuk bleek, vele verschillende theorieen over trekken. Zij hebben echter allen drie dingen gemeen: Verschillen tussen mensen Psychologen in deze takken onderzoeken verschillen tussen mensen. Daarom ook wel differential psychology genoemd. Men is vooral geinteresseerd in het meten (kwantitatief) van die verschillen op basis van een select aantal trekken. Ieder mens varieert in de hoeveelheid van iedere trek. Consistent over de tijd Men neemt aan dat er een mate van consistency is in de trekken over de tijd. Iemand die vroeger verlegen was, zal dat nu ook zijn. Er is veel bewijs dat trekken idd consistent zijn over de tijd. Het lijkt echter alsof iemand die ouder wordt bijv minder agressief wordt. Dat lijkt zo, maar in verhouding tot leeftijdsgenoten is die persoon echter nog steeds meer agressief (rank order effect) Consistent over situaties Men neemt aan dat trekken consistent zijn over situaties. Iemand is hier verlegen, maar daar ook. Hier is minder bewijs voor. Mischel is grondlegger van het situationism dat stelt, op grond van studies van Mischel, dat trekken onzin zijn, en dat men zich moet richten op de situatie zelf omdat zij gedrag bepaalt. Dit debat duurt voort, maar het lijkt erop dat er een gulden middenweg is gevonden.

De uitdaging gebracht door Mischel voor de trek-theorie zorgde voor aanpassingen in theorieen:
1] Person-situation interaction

2] Aggregation (gemiddelde nemen)


>> THEORETICAL ISSUES (PERSON-SITUATION INTERACTION) Men stelt tegenwoordig dat gedrag zowel voortkomt uit de situatie als uit een onderliggende trek. Het is dus een samenspel. Gedrag is zo een functie van de interactie tussen trek en situatie. Als men agressief is aangelegd en als men geen geld terugkrijgt uit een automaat dan wordt men boos. Sommige situaties lokken gedrag uit bij mensen dat helemaal niet bij ze hoort. Zoals iemand die doorgaans heel rustig is, maar stik-zenuwachtig wordt bij tentamens (situation specificity). Ander gedrag vereist situaties die heel zeldzaam zijn. Iemand kan heel heldhaftig zijn, maar nooit een situatie tegenkomen waarin dat geuit kan worden. De rol van situatie hangt af van de kracht ervan: Weak situation : ambigue; interpretatie vereist. Persoonlijkheid bepaalt voornamelijk het gedrag Strong situation : de situatie bepaalt voornamelijk het gedrag (begrafenis of ongeluk)

Er zijn drie voorname manieren waarin situatie en persoonlijkheid interacteren: Situational selection Onze persoonlijkheid zet ons aan tot het selecteren van juist die situaties die bij onze persoonlijkheid passen. Evocation Onze persoonlijkheid bepaalt ook hoe andere mensen op ons reageren. We kunnen onze eigen omgeving creeeren door bepaalde reacties van anderen te evoceren. Iemand kan iedereen agressief en vijandig vinden omdat hij zich zelf vijandig opstelt naar hen. Het lokt gedrag van anderen uit. Manipulation Onze persoonlijkheid bepaalt hoe wij het gedrag van andere mensen beinvloeden. Manipulatie is daarbij het opzettelijk gebruik van technieken om je zin te krijgen. Mensen die extravert zijn maken vaak gebruik van hun charme terwijl neuroten vaak de silent treatment gebruiken (niets meer zeggen). >> THEORETICAL ISSUES (AGGREGATION) Aggregation betekent simpelweg dat meerdere gegevens over n persoon op een hoop gebracht worden om zo tot een gemiddelde te komen. De resultaten van aggregatie zijn veel betrouwbaarder dan die uit een enkele observatie. Men kan niet bepalen wat voor gedrag persoon X morgen zal vertonen. Maar we kunnen wel de average tendency (de kans op) bepalen dat hij agressief zal reageren. Het zijn neigingen die vaker zullen terugkeren gedurende de tijd, en niet slechts eenmalig zijn. >> MEASUREMENT ISSUES De trek-benadering van de persoonlijkheidsleer maakt veel gebruik van self-reports. Aangezien zij aannemen dat mensen in hun hoeveelheid van iedere trek verschillen, willen zij die ook meten, en dat kan het beste met een self-report. Er zijn drie mogelijke distortions (verstoringen) die op kunnen treden in de uiteindelijk scores: Carelesness Mensen kunnen niet gemotiveerd zijn of de instructies fout begrepen hebben waardoor de resultaten niet goed zijn. Vaak voorkomt men deze problemen door een infrequency scale op te nemen. Deze schaal wordt gevormd door enkele vragen die voor zeer weinig mensen waar zijn (ik ben 2 meter 30). Als teveel van deze vragen als true beantwoordt worden, kan dat tot twijfel leiden. Ook kan men meerdere vragen vaker later voorkomen in de test en bepalen of het verschil tussen de antwoorden op beide vragen groot is. Faking Mensen kunnen met opzet de test slechter of beter maken dan wat werkelijk geldt. Vaak maakt men profielen van de tests die gemaakt zijn door mensen die met opzet falsificeerden. Men controleert de profielen van test-makers met de expres gefalsificeerde tests om te kijken of er veel overlap is. Het gevaar hierbij is dat men tests kan verwerpen die wel eerlijk zijn ingevuld (false alarm / false negative -> zeggen dat hij fat terwijl dit niet zo is) of ze kunnen tests accepteren die wel gefaked zijn (miss / false positive -> denken dat hij niet fact terwijl dat wel zo is) Response sets Als participanten de vragen beantwoorden op basis van andere informatie dan waar eigenlijk om gevraagd wordt, is er sprake van een response set. Ook wel noncontent responding genoemd. Men onderscheid drie voorname typen:
1] acquiescence : het met alle vragen eens zijn, ongeacht de inhoud van de vraag 2] extreme responding : overal extremen kiezen en geen gebruik maken van enigszins of beetje 3] social desirability : de vragen beantwoorden zoals men verwacht dat sociaal acceptabel is

Social desirability heeft de meeste aandacht gekregen. Er zijn twee meningen over dit fenomeen:
Distortion / Error view

Mensen hebben een verstoord beeld van zichzelf en zien zichzelf positiever dan ze werkelijk zijn. Dit gebeurt waarschijnlijk onbewust, en wordt daarom niet als liegen of faken gezien.
Social desirability as trait

Een andere visie is dat social desirability op zichzelf een persoonlijkheids-trek is. Het is zelfs gezond als mensen zichzelf te positief inschatten. Men kan dit vaak meten middels een schaal die de balance inventory of desirable responding wordt genoemd in te voegen in de test. Men heeft drie manieren gevonden om social desirability in tests te voorkomen/meten:
Saintlike- and common mistakes items Men neemt items op die overdreven goed zijn (ik word nooit boos) en items die verwijzen naar fouten die iedereen weleens maakt (ik heb wel eens iemand beledigd). Als iemand consequent de overdreven goede items accepteert en de items die verwijzen naar fouten verwerpt, kan men twijfelen aan de resultaten. Susceptibility

Men maakt tests die minder duidelijk laten zien wat er nu gemeten wordt. Hierbij behoort ook de vorm van tests die gebruik maken van items die niet correleren met social desirability.
Forced-choice questionnaire Men laat de deelnemer kiezen uit twee zinnen. De deelnemer moet de zin kiezen die hem of haar het beste beschrijft, maar die beide niet meer of minder sociaal wenselijk zijn (ik lees graag een boek vs ik kijk graag een film) >> PERSONALITY AND PREDICTION

Als persoonlijkheids-trekken gedrag voorspellen, mag men dan gebruik maken van persoonlijkheids-tests bij de selectie van personeel? In de VS moeten tests aan twee criteria voldoen:
1] de test moet inderdaad performance op het werk voorspellen

2] de test mag geen bias kennen ten opzichte van minderheidsgroepen Voor veel werkgevers is het vervullen van het eerste punt dermate kostbaar dat zij geen tests gebruiken. Een veel gebruikte methode is de minnesota multiphasic personality inventory (MMPI) die bedoeld is om mentale stoornissen vast te stellen. Vooral de overheden maken hier gebruik van bij selectie van personeel. Uit onderzoek blijkt dat politieagenten die problemen ervaren op deze tests inderdaad anders scoren dan agenten die dat wel doen. De trekken boldness en self-confidence komen bij succesvolle agenten veel voor. In de VS worden ook psychologie-studenten (de meeste studenten) gescreened voordat zij naar graduation school kunnen. Men maakt hierbij gebruik van de graduate record exam (GRE). Uit studies blijkt maar een lage correlatie met uiteindelijk succes. Toch zijn er vier argumenten waarom de GRE wel gebruikt moet blijven worden:

Small numbers

De test is desalniettemin handig als uit een grote groep maar weinig mensen geselecteerd kunnen worden.
Costs of failing Indien men verkeerde mensen kiest kost dat zowel die mensen geld (studiegeld) als de school. Het is beter zo snel mogelijk te bepalen wie wel en niet toegang krijgen. Alles wat kan helpen de kans op mislukken te verkleinen is daarbij bruikbaar. Criterion problem Het blijkt dat de mate van correlatie sterk afhangt van wat men meet. Als men de correlatie tussen GRE-scores en eindresultaten van jaar 1 bepaald, zullen die laag zijn. De hoogte van de GRE-scores correleren echter wel sterk met het uiteindelijk behalen van een Ph.D. Restricting the range Een probleem met alle studies die de correlaties tussen GRE-scores en uiteindelijk succes berekenden was dat zij de resultaten maten van studenten die al voldoende hoog op de GREtests hadden gescoord om toegelaten te worden. Maw; mensen met een te lage GRE-score werden niet meegenomen omdat zij uberhaupt de opleiding niet op kwamen. Dit wordt restricting the range genoemd en is een statistisch probleem wat ervoor zorgt dat de correlatie zwakker wordt dan zij werkelijk is. Studies die hiervoor compenseerden kwamen op hogere correlaties uit (>0.50).

HOOFDSTUK 5 : PERSONALITY DISPOSITIONS OVER TIME (DISPOSITIONAL DOMAIN)

Personality development wordt gedefinieerd als dat wat van de menselijke persoonlijkheid gedurende het leven gelijk blijft en dat wat veranderd. Zowel verandering als gelijk-blijven staan dus centraal in de definitie. Er zijn drie belangrijke vormen van stabiliteit:
Rank order stability De vorm van stabiliteit waarbij een persoon zijn positie binnen een groep, op een bepaalde trek, handhaaft. Iemand die vroeger agressief was, zal met de leeftijd minder agressief worden. Maar vergeleken met leeftijdsgenoten blijft hij relatief gezien nog steeds het meest agressief. Mean level stability

De gemiddelde stabiliteit van de mens. Doorgaat ieder mens een mid-life crisis? Indien dat zo is, is er sprake van een mean level stability omdat gemiddeld gezien ieder mens een mid-life crisis doormaakt.
Personality coherence Het stabiel blijven van een onderliggende trek, maar het veranderen van het gedrag van die trek. Iemand kan bijvoorbeeld zijn hele leven agressief blijven (een trek), maar de manier waarop die geuit wordt varieert als kind huilt en schreeuwt hij, als tiener steelt hij en als oudere is hij gemeen.

Verandering kan op vele manieren plaatsvinden. In de context van personality development geldt echter een aantal criteria waaraan voldaan moet worden willen zij als verandering gezien worden:
1] internal : de veranderingen zijn intern dus in de persoon zelf, niet slechts in de verandering

2] enduring : de verandering zijn relatief permanent en niet tijdelijk


>> THREE LEVELS OF ANALYSIS Men kan persoonlijkheid over de tijd op die verschillende manieren bestuderen: Population level Dit niveau bestrijkt veranderingen en constanten die feitelijk voor alle mensen (de populatie) gelden. Iedereen wordt ouder, gaat minder impulsief reageren, enzovoorts. Group differences level Dit niveau beschrijft verschillen in veranderingen tussen groepen, zoals tussen mannen en vrouwen of tussen groepen minderheden. Europees amerikaanse vrouwen zijn bijvoorbeeld veel onzekerder over hun lichaam dan afrikaans amerikaanse vrouwen hier is sprake van een verschil tussen groepen. Individual differences level Dit niveau beschrijft verschillen tussen losse individuen. Kunnen psychologen op grond van trekken bepalen welke individueen depressief zullen worden? >> PERSONALITY STABILITY OVER TIME

In hoeverre blijven trekken stabiel over de tijd? Hieronder volgen studies die dat onderzoeken.
>> PERSONALITY STABILITY OVER TIME (INFANCY STABILITY)

Studies bij kinderen richten zich meestal op temperament individuele verschillen die vroeg ontstaan en die te maken hebben met gedrag gekoppeld aan emoties en arousal. Rothbart onderscheidde zes factoren waarmee zij in staat was het temperament, als trek, te bepalen:
1] activity level : de mate van motorische activiteit

2] smiling and laughter : de mate van lachen

3] fear : de mate van angst bij het kind voor nieuwe stimuli

4] distress to limitations : de mate van stress die optreed als het kind niet krijgt wat het wil
5] soothability : de troostbaarheid van het kind

6] duration of orientation : de aandachts-duur van het kind Het onderzoek van Rothbart leidde tot drie conclusies over ontwikkeling in de eerste 12 maanden:
1] appearance : stabiele verschillen tussen kinderen ontstaan al heel vroeg

2] stability : de zes levels van temperament zijn redelijk stabiel over het eerste jaar.
3] intervals : de stabiliteit is hoger als de tussenpozen tussen meting korter zijn (vrij logisch eik...)

4] increasing : de stabiliteit neemt toe als de kinderen ouder worden. Waarom de trekken stabieler worden aan het einde van het eerste jaar is niet duidelijk. Het probleem van de studie was het feit dat de ouders middels een raport bovenstaande zes schalen zelf maten; dat maakt een bias mogelijk je ziet je kind misschien anders dan een objectief observeerder.
>> PERSONALITY STABILITY OVER TIME (CHILDHOOD STABILITY)

Bij longitudinale studies onderzoekt men veranderingen binnen individueen over de tijd. Een bekende studie werd uitgevoerd door Block en Block waarin kinderen een actometer kregen. Dit apparaat mat de mate van motor-activiteit van het kind. Ook werden de kinderen beoordeeld door docenten. Er rolden drie conclusies uit het onderzoek:
Stability coefficients

Er was sprake van een stabiliteit door de tijd. Kinderen die eerst actiever waren, bleven dat verhoudingsgewijs (rank order stability) ook in het latere leven.
Validity coefficients De resultaten van de docenten correleerden sterk met de resultaten van de actometers. Dat betekent dat het gebruik van de actometer valide resultaten oplevert. Decreasing stability with increasing intervals

Als de interval tussen de metingen toeneemt, wordt de stabiliteit van de trek tussen die metingen ook minder stabiel. Dit werd ook door Rothbart gevonden in haar onderzoek. Al met al blijkt dat veel trekken die in het begin ontstaan ook aanwezig blijven. Ze worden misschien minder, maar verhoudingsgewijs blijven ze nog steeds hoger dan leeftijdsgenoten.
>> PERSONALITY STABILITY OVER TIME (ADULTHOOD STABILITY)

Studies naar stabiliteit van de trekken van de Big Five laten zien dat zij stabiel zijn en een redelijk tot hoge correlatie kennen met elkaar door de tijd heen. Deze resultaten worden gevonden welke bron men ook gebruikt voor data; self-reports, peer-reports of spousereports. Is er een moment waarop stabiliteit piekt? Roberts en DelVecchio lieten zien dat stabiliteit gedurende het leven toeneemt in stappen en piekt bij de vijftig jaar en/of daarna. Persoonlijkheid lijkt dus meer fixed te worden naarmate men ouder wordt.

Met betrekking tot mean level stability blijkt dat alle mensen bij het ouder worden de trekken neuroticisim, extraversion en openness afnemen terwijl conscientiousness en agreeableness toenemen. Deze effecten zijn niet groot (0.09 0.17), maar ze zijn er wel.
>> PERSONALITY CHANGE De persoonlijkheid verandert dus ook gedurende de tijd. Er is echter weinig onderzoek naar verandering gedaan. Dit komt door twee redenen: 1] het is gemakkelijk een bias te kennen men zoekt verandering of zoekt daar juist niet naar

2] het is complexer men moet alles meten, en niet slechts enkele variabelen die gelijk blijven Er is echter een aantal onderzoeken naar verandering gedaan:
Self-esteem Mannen worden zekerder als ze ouder worden, vrouwen juist onzekerder. Bovendien werden vrouwen en mannen die minder zeker werden als negatiever ervaren dan vrouwen en mannen van wie de zekerheid juist toenam. Flexibility and impulsivity

Zowel flexibiliteit en impulsiviteit lijken af te nemen naarmate men ouder wordt.

Autonomy, dominance, leadership and ambition

De ambitie van mannen daalt als zij ouder worden, maar autonomie, dominantie en leiderschap nemen toe. Dit komt zeer mogelijk door het feit dat zij vader worden of hoger in de organisatie komen.
Sensation seeking

Oudere mensen zoeken minder sensatie op (goh....)


Femininity Vrouwen worden minder vrouwelijk als ze ouder worden (ja, sorry, ik heb het niet zelf verzonnen dames). Mogelijk komt dat doordat geslachtshormonen minder actief worden. Competence

Vrouwen ervaren zichzelf steeds competenter. Mannen kennen een lichte steiging. Dit was niet gerelateerd en het wel of niet hebben van kinderen.
Independance and traditional roles

Alle vrouwen, behalve huisvrouwen, worden zelfstandiger naarmate ze ouder worden. Let wel; dit is een correlatie! Mogelijk zijn vrouwen die het huishouden doen eerder tevreden zijn met hun mate van zelfstandigheid en geen moeite doen dat te verhogen.
>> PERSONALITY COHERENCE OVER TIME

Delen van de persoonlijkheid blijven gelijk, maar de manier waarop zij geuit worden kunnen wel veranderen. Deze onderliggende trekken kunnen grote invloed hebben op de uitkomsten van gebeurtenissen in het leven; zoals huwelijken, banen, verslavingen, enzovoorts:
Marital stability

Bij mannen blijkt een gebrek aan impulse control en een hoge neuroticisme en bij vrouwen een hoge neuroticisme bij te dragen aan huwelijksproblemen.
Alcoholism and emotional distance

Hetzelfde geldt bij mannen me dezelfde trekken voor alcohol-verslavingen. Een gebrek aan impulse control en een hoge neuroticisme dragen hieraan bij. Deze trekken voorspellen latere problemen.
Education, academic achievement and dropping out

Ook blijkt impulsiviteit problemen op te leveren bij de studie. Mensen die weinig impulsief zijn behalen betere resultaten, droppen minder snel uit, enzovoorts.
Marriage and personality change Mensen die trouwen met mensen die heel anders zijn dan zij, veranderen meer dan mensen die trouwen met mensen die hetzelfde zijn (de d0h-factor is weer hoog in dit hoofdstuk) >> ELEMENTS BESIDES TRAITS THAT MIGHT CHANGE OVER TIME

Het is belangrijk te beseffen dat mensen op veel meer punten veranderen dan enkel karakter-trekken. Mensen worden ook intelligenter, ze pakken steeds andere problemen aan en hun verdedingsmechanismen veranderen gedurende het leven.

HOOFDSTUK 6 : GENETICS AND PERSONALITY (BIOLOGICAL DOMAIN) Het genoom is de gehele set genen van een organisme. De mens heeft er 30.000 tot 50.000, en ze zijn allemaal gealloceerd op 23 paren chromosomen. Ieder mens krijgt de ene helft van de moeder, en de andere helft van de vader. Iedere cel, behalve bloed- en zaad/eicellen, bevatten een complete kopie van het genoom. Het human genome project probeert het gehele genoom in kaart te brengen. De meeste genen zijn voor ieder mens gelijk, maar een klein varieert, en dat zorgt voor een deel van de variatie die we bij mensen zien. Dat een deel daarvan zorgt voor fysieke veranderingen is bekend, controversieler is dat een deel zorgt voor veranderingen in de persoonlijkheid.
>> CONTROVERSY ABOUT GENES AND PERSONALITY

Behavioral genetics is de studie naar hoe de genen het menselijk gedrag beinvloeden. Deze tak is bijzonder controversieel om enkele redenen:
Ideological argument Veel mensen zijn bang dat de kennis misbruikt zal worden voor politieke agendas. Kun je criminelen nog veroordelen als hun gedrag voortkomt uit hun genen? Iets waar ze niets aan kunnen veranderen? En heeft rehabilitatie dan nog wel zin? Of moeten we ze maar doden? Eugenics argument

Mensen zijn bang dat de kennis gebruikt wordt om een master race te scheppen waarbij mensen geselecteerd worden die voldoen aan bepaalde eigenschappen, en dat mensen die dat niet doen uitgeroeid worden (actief of passief). Onderzoekers vinden dit te simpel. Ook al blijkt gedrag X grotendeels genetisch bepaald, dan nog is de omgeving niet volledig machteloos haar te beinvloeden.
>> GOALS OF BEHAVIORAL GENETICS

Genetici richten zich op de vraag hoe groot de invloed van de genen en de omgeving is op een individueel verschil (percentage of variance). Lengte wordt voor 0.90 door het DNA beinvloedt en 0.10 door de omgeving. Toch is de gem. Lengte sterk toegenomen door de betere voeding. De kleine invloed van de omgeving zorgt toch voor grote verschillen. Men is ook geinteresseerd in hoe omgeving en genen interacteren om tot gedrag te komen.
>> WHAT IS HERITABILITY?

Heratibility is het percentage van de variantie in een groep dat veroorzaakt is door genetische variatie. Het is de proportie van de fenotypische variantie die geattribueerd kan worden aan de genotypische variantie. De woorden in italics betekenen het volgende:
Phenotypic variance

De geobserveerde individuele verschillen zij die zichtbaar zijn


Genotypic variance

De individuele verschillen in de totale collectie van genen. Environmentality is de proportie van de fenotypische variantie die niet geattribueerd kan worden aan genetische variantie. Bij lengte is de heritability 0.90 en de environmentality 0.10.

Er zijn drie grote misvattingen over erfelijkheid (heritability):


Heritability applies to the individual

Heritability heeft enkel betekenis voor een groep mensen, niet voor een enkel individu. Je kunt niet zeggen dat iemands lengte voor 90% door de genen is bepaald en voor 10% door de omgeving. Dat is net als vragen of een gebakken cake meer door de eieren of meer door de melk is gemaakt. Beide ingredienten zijn in het individu nodig je kunt ze niet loskoppelen.
Heritability is constant

Heritability is niet constant je kunt het niet generaliseren over alle volken, mensen en soorten. Bij zweden is de heritability van lengte groter dan bij nigerianen.
Heritability is a precise statistic

Heritability is absoluut niet precies. Het komt tot stand door metingen, en soms zelfs door schattingen. Het zijn vrijwel altijd resultaten uit correlationele studies, en ze zijn dus per definitie onpuur en vervuild. Je kunt de situatie op individual en population-nivea benaderen. Het laatste maakt mogelijk:
Disentangeling genes and environment

Op het niveau van de populatie kunnen genen en omgeving wel losgekoppeld worden. Je kunt je hier wel afvragen of genen of omgeving meer invloed hebben op eigenschap X. Dat is net als vragen waarom, van de 100 cakes, bepaalde cakes lekkerder smaken dan anderen zit er meer ei in, of meer melk?
Accounting for differences

Op het niveau van de populatie kun je bepalen of genen of omgeving het belangrijkste zijn voor het verklaren van de verschillen. Dit is net als vragen waarom bepaalde verschillen tussen de cakes, in bijvoorbeeld zoetheid, ontstaan; komt dat voornamelijk door verschillen in suiker f door verschillen in melk? Het nature-nurture debate richt zich op de vraag hoeveel procent van de variantie in persoonlijke verschillen veroorzaakt wordt door de genen, en hoeveel door de omgeving.
>> BEHAVIORAL GENETIC MODELS

Men kent verschillende methoden om de invloeden van genen en omgeving te bepalen:


1] selective breeding

2] family studies
3] twin studies

4] adoption studies
>> BEHAVIORAL GENETIC MODELS (SELECTIVE BREEDING)

Selective breeding betreft het selecteren van de organismen die beschikken over de gewenste eigenschappen, en hen te laten voortplanten met organismen die die eigenschap ook hebben. Deze eigenschappen kunnen betrekking hebben op gedrag, karakter, fysiek, enzovoorts. Als de heritability van een eigenschap 0 (of bijna) is, dan zal selective breeding niet helpen. Het is succesvol als de erfelijkheid > 0.80 is. Bij honden blijkt het goed te kunnen vrijwel alles is via selective breeding te veranderen. Maar hoe zit dat bij mensen? Family studies bieden een mogelijkheid dat te onderzoeken.

>> BEHAVIORAL GENETIC MODELS (FAMILY STUDIES)

Family studies bepalen de mate van genetische overlap tussen familieleden, en hoe zij correleren met veranderen in bijv. het karakter. Kinderen hebben 0.50 van het materiaal van hun ouders, maar ook van elkaar (tenzij het tweelingen zijn), ze hebben 0.25 van het materiaal van de opa en oma en 0.125 van het materiaal van de neven en nichten. Je kunt nu conclusies trekken:
erfelijkheid : ouders en broers/zussen zijn meer gelijk dan verdere leden

niet-erfelijkheid : ouders en broers/zussen verschillen net zo sterk als verdere leden


>> BEHAVIORAL GENETIC MODELS (TWIN STUDIES)

Twin studies bepalen erfelijkheid door twee typen tweelingen te vergelijken:


Monozygotic twins

Monozygote tweelingen, of identical twins, delen 1.00 van het genetisch materiaal. Zij zijn lettelijk klonen van elkaar.
Dizygotic twins

Dizygote tweelingen, of fraternal twins, delen 0.50 van het genetisch materiaal. Zij zijn hetzelfde als normale broers en zussen, maar zijn simpelweg op dezelfde datum geboren. Men kan nu conclusies gaan trekken (denk er eens over na.het is wel logisch):
erfelijkheid : als identieke tweelingen meer gelijk zijn dan niet-identieke tweelingen

niet-erfelijkheid : als identieke tweelingen even sterk verschillen als niet-identitieke tweelingen Men bepaalt feitelijk de correlatie tussen beide leden van zowel monozygote als dizygote tweelingen en bepaald of de correlatie hoger is bij monozygote tweelingen (erfelijk) of niet. Men gebruikt vaak de volgende formule om erfelijkheid te bepalen op basis van twin-data: Heritability = 2(correlatie tussen identieke tweelingen correlatie niet-identieke tweelingen) Er zijn twee belangrijke aannamen die men maakt bij deze methode:
Equal environment assumption

Men gaat ervan uit dat ouders monozygote tweelingen hetzelfde behandelen als dizygote tweelingen. Studies laten zien dat deze aanname wel klopt. Desalniettemin zijn er nog meer mogelijk confounds omdat monozygote tweelingen meer samen zijn, dezelfde vrienden hebben, enz. Toch lijkt dit verschil tussen mono- en dizygote tweelingen niet tot verschillen te leiden.
Representativeness assumption Men neemt aan dat tweelingen representatief zijn voor de menselijke populatie. Toch worden veel tweelingen te vroeg en ondergewicht geboren. Men gaat ervan uit dat tweelingen redelijk representatief zijn.

Adoptie-studies omzeilen sommige problemen.


>> ADOPTION STUDIES

Adoption studies zijn de meest krachtige methoden. Men bepaalt hierbij de correlatie tussen een eigenschap van het kind en de adoptie-ouders. Is deze groot, dan betekent het dat omgeving hier een grote invloed speelt. De equal environment assumption is hier overbodig. Er zijn wel een paar andere problemen:

Representativeness assumption

Men gaat ervan uit dat de adoptie-ouders, de kinderen en de biologische ouders representatief zijn voor de populatie. Studies laten zien dat deze aanname wel klopt.
Selective implant

Er is het gevaar dat kinderen worden geplaatst bij adoptie-ouders die lijken op de biologische ouders. Hierdoor worden de resultaten ernstig verstoord. Studies laten zien dat dit gevaar niet erg groot is. De ideale combinatie is het gebruik van tweelingen die geadopteerd zijn dit is natuurlijk erg moeilijk.
>> MAJOR FINDINGS FROM BEHAVIORAL GENETIC RESEARCH

Bovenstaande methoden hebben een aantal zaken ontdekt die sterk erfelijk zijn:
Personality traits De grote trekken van de big five kennen erfelijkheids-factoren van tussen de 0.20 en 0.45. Attitudes Sommige attitudes, met name zij die gerelateerd zijn aan traditionaliteit, blijken erfelijk van 0.30 tot 0.60. Andere attitudes, bijvoorbeeld mbt geloof, blijken helemaal niet erfelijk te zijn. Drinking and smoking Rook-gedrag lijkt redelijk erfelijk. Drinken blijkt ook redelijk erfelijk waarbij aanleg tot alcoholisme nog sterker aangelegd is (0.67 voor vrouwen en 0.71 voor mannen). >> SHARED VERSUS NON-SHARED ENVIRONMENTAL INFLUENCES: A RIDDLE

Voorgaande studies laten een sterke erfelijke basis, maar ook een sterke omgeving-basis zien. Als 0.60 van de variantie door genen verklaard wordt, wordt de rest door de omgeving verklaard. De invloed van de omgeving valt uiteen in twee delen:
Shared influence Een deel van de omgeving wordt door, bijvoorbeeld, tweelingen gedeeld. Ze wonen in hetzelfde huis, hebben dezelfde ouders en dezelfde voorzieningen. Non-shared influence Maar beide tweelingen kunnen in hun leven andere dingen meemaken. Een ouder kan een voorkeur hebben voor n van de twee, of de ene zit op een andere school en wordt daar gepest terwijl de ander dat niet wordt op de school waar hij of zij zit.

Maar welke van de twee heeft de grootste invloed? Shared environment blijkt maar 0.05 bij te dragen, en is dus zeer zwak. Non-shared environments hebben de grootste invloed.
>> GENES AND THE ENVIRONMENT

Genen en de omgeving interacteren met elkaar, maar hoe? Er zijn twee complexe vormen:
Genotype-environment interaction Zij refereert aan de verschillende responses van individueen met verschilende genotypen op dezelfde omgeving. Een extravert iemand leert graag met herrie, terwijl een introvert iemand dan juist niet kan leren. De extravert maakt meer fouten als hij niet voldoende geprikkeld wordt, terwijl de introvert dan in zijn element is. Individuele verschillen interacteren met de omgeving.

Genotype-environment correlation
Zij refereert aan de verschillende omgevingen waarin mensen met verschillende genotypen komen. Kinderen die slim zijn gaan studeren, kinderen die athletisch zijn gaan sporten, enz.

Men onderscheidt drie vormen van genotype-environment correlation:


Passive genotype-environment correlation

De ouders bieden zowel de omgeving als de genen aan. Intelligente ouders kunnen veel boeken kopen en hun genen doorgeven aan het kind. Het kind groeit op in een omgeving met veel boeken maar die zijn er niet omdat hij daarom vroeg. Reactive genotype-environment correlation De ouders bieden een andere omgeving aan aan kinderen met andere genen. Ouders reageren anders op intelligente kinderen die geven ze bijvoorbeeld meer boeken. Active genotype-environment correlation De ouders bieden de genen, en het kind zoekt actief een omgeving. Kinderen die intelligent zijn gaan zelf in de bied snuffelen naar interessante boeken.

Zij kunnen zowel positief als negatief zijn (het zijn ten slotte correlaties).
>> MOLECULAR GENETICS

Molecular genetics houdt zich bezig met het identificeren van genen die bepaalde zaken veroorzaken. D4DR is een gen dat vaak onderzocht is, en zij wordt geassocieerd met novelty seeking. Mensen die een zgn long-repeat versions van dit gen scoren hoger dan mensen met een zgn short-repeat version. Desalniettemin lijkt zij maar 4% van de variantie te verklaren, wat betekent dat n gen niet zorgt voor een complexe karaktertrek als novelty seeking.
>> BEHAVIORAL GENETICS, SCIENCE, POLITICS AND VALUES De geschiedenis van het onderzoeksgebied is rooskleurig. De behavioristen hingen een sterke environmentalistic view aan die stelt dat enkel de omgeving belangrijk is en genetica werd gezien als iets dat goed misbruikt kan worden, door bijvoorbeeld nazi-achtige lieden. Tegen woordig is het onderzoek minder omstreden

HOOFDSTUK 7 : PHYSIOLOGICAL APPROACHES TO PERSONALITY (BIOLOGICAL)

Elementen van de persoonlijkheid worden beinvloed door het lichaam. Galen, een griekse filosoof, stelde al dat de mens vier vloeistoffen in zich draagt die normalitair in balans zijn, maar waarbij een disbalans voor problemen zorgen (bodily-fluid theory). De basisaanname van de fysiologische benadering is dat lichamelijke verschillen leiden tot verschillen in persoonlijkheid. De fysiologische benadering heeft enkele voordelen:
Objective

Men kan fysieke karakteristieken, die relateren aan fysiologische systemen zoals het CNS of het brein, eenvoudig objectief meten.
Parsimonious (simpliciteit)

Men kan slechts met weinig constructen complexe verschillen verklaren. Desalniettemin is de menselijke natuur nu ook weer niet zo simpel dat alles naar fysieke verschillen terug kan leiden. Dit hoofdstuk richt zich op enkele fysieke structuren die zorgen voor verschillen in persoonlijkheid
>> SHELDONS PHYSIOLOGICAL APPROACH TO PERSONALITY

Sheldon onderzocht of een bepaalde lichaamsvorm leidde tot een ander karakter. Hij stelde:
Ectomorph : Dun. Introvert en bedachtzaam

Mesomorph : Gespierd. Assertief en lef


Endomorph : Dik. Sociaal en liefhebbers van feestjes e.d.

Sheldon concludeerde dat zijn stelling klopte (na onderzoek). Probleem was echter dat het geen blind study was. Dat wil zeggen dat Sheldon zelf de scores toekende, en daarbij mogelijk onbewust ge-biased was om zijn eigen hypothesen te bevestingen. Latere, wel blinde studies, lieten zien dat er helemaal geen relatie was. Tegenwoordig richt men zich op wat fijnere variabelen dan de lichaamsvorm, wat nogal globaal is. Men richt zich liever op de vraag of mensen met fysieke eigenschap X in situatie X ander gedrag vertonen dan personen met andere fysieke eigenschappen. Nu kent men meer specifieke statements, zoals welke trek bij welke fysieke eigenschap hoort. In dit geval moet men een theoretische brug bouwen tussen de persoonlijkheidsdimensie en de fysieke eigenschap.
>> PSYCHOLOGICAL MEASURES COMMONLY USED IN PERSONALITY RESEARCH

De meeste fysiologische kenmerken worden gemeten dmv electrodes, of sensoren. Probleem is dat die verbonden zijn met een computer (beetje lastig met die draden). Men begint nu telemetrische electroden te gebruiken die hun data draadloos verzenden. De drie belangrijkste zaken die men kan meten zijn:
Electrodermal activity Men meet de mate van geleiding van het lichaam (skin conductance). Meestal als mensen zenuwachtig worden, gaan ze zweten. Het autonome zenuwstelsel zorgt er voor dat zweetklieren water laten vrijkomen. Zweet zorgt voor een betere geleiding van stroom, en dat kan men meten. Doorgaans met men dan ook zaken als anxiety of neuroticism. Cardiovascular activity

Men kan de bloeddruk meten. Dit kan de maximale bloeddruk meten (diastolische druk) of de rust-druk als het hart niet klopt (systolische druk). Ook kan men de hartslag (beats per minute) meten. Meestal relateert men bloeddruk en hartslag aan stress. Als men mensen ophaast, dan gaat de bloeddruk en de hartslag vaak omhoog (cardiac reactivity) en wordt gerelateerd aan de do u know anything type A personality.
Brain electrical activity Men meet, middels een EEG, PET of MRI hersenactiviteit.

Er zijn ook andere maten, zoals slijm (bij stress zitten er bepaalde hormonen in), de kwaliteit van het immuun-systeem of hoeveelheden van hormonen als cortisol of testeron.

>> PHYSIOLOGICALLY BASED DIMENSIONS OF PERSONALITY

Nu volgen enkele theorieen die persoonlijkheidsdimensies verklaren dmv fysieke verschillen:


1] introversie extraversie

2] gevoeligheid voor bestraffing en beloning


3] sensatiezoeken

4] neurotransmitters and the brain


5] strength of the nervous system

6] morning-eveningness
7] brain assymetry >> INTRO- / EXTRAVERSION

Eysenck stelt dat de ascending reticular activating system (ARAS) bij introverten anders werkt dan bij extraverten. Deze poort tot de rest van het brein zorgt voor een bepaalde mate van stimulatie van het brein. Bij introverten is de poort standaard te ver open en zorgt voor een hogere baseline arrousal dan bij extraverten, waar de poort juist ver dicht zit. Voor beide typen geldt dat ze een optimal level of arrousal kennen. Introverten zitten hierbij te vaak boven hun optimale niveau en ervaren een soort prikkel-overload waardoor ze een levensstijl leiden die teruggetrokken is. Extraverten zoeken juist situaties op die prikkelen, omdat zij doorgaans onder het optimale niveau zitten. Eysenck ontdekte echter dat het niet zozeer een verschil in de baseline arrousal is, alswel een verschil in de arrousability. Dat wil zeggen dat introverten veel sneller geprikkeld worden dan extraverten, en dat het niet veroorzaakt wordt door verschillen in de opening van de ARAS.
>> SENSITIVITY TO REWARD AND PUNISHMENT

Gray onderscheidt in zijn reinforcement sensitivity theory twee soorten systemen:


Behavioral activation system (BAS)

Dit systeem is gevoelig voor beloning en motiveert gedrag


Behavioral inhibition system (BIS) Dit systeem is gevoelig voor bestraffing en blokkeert gedrag

Mensen verschillen in de gevoeligheid van beide systemen. Sommige mensen hebben een over-gevoelige BIS wat leidt tot anxiety terwijl anderen een overgevoelige BAS hebben, wat leidt tot impulsivity. Het lijkt erop dat de BAS hetzelfde is als extraversie en de BIS gelijk is aan neuroticisme. Volgens de theorie leren mensen die impulsief zijn (sterke BAS) niet veel van bestraffing, omdat hun BIS te zwak is. Dit blijkt uit onderzoek te kloppen, want impulsieve mensen leren het meeste als ze beloond worden voor de juiste keuze, dan als ze bestraft worden voor de verkeerde keuze.
>> SENSATION SEEKING

Sensation seeking is een andere dimensie waarop mensen verschillen. Men begon dit te onderzoeken naar aanleiding van deprivation studies waarbij mensen in een volledig donkere ruimte werden geplaatst. Men bemerkte verschillen tussen personen.

Hebb stelt dat mensen zoeken naar een optimaal level van arrousal. Als ze te weinig stimulatie krijgen, zoeken ze stimulatie. Hebben ze teveel, dan vermijden ze stimulatie. Zuckerman was de eerste die wilde weten welke fysieke verschillen hiervoor zorgen. Hij gelooft dat mensen die veel sensatie zoeken lage MAO-niveaus in hun bloed hebben. Dit enzym zorgt voor de afbraak van neurotransmitters die vrijgegeven worden door synapsen. Teveel MAO zorgt voor een snelle afbraak. Mogelijk zorgt het lage niveau van MAO voor een te grote impulsiviteit en voornamelijk minder remming van emoties en gedrag.
>> NEUROTRANSMITTERS AND PERSONALITY

Er zijn ook theorieen die zich richten op verschillen in persoonlijkheid als gevolg van verschillen in hoeveelheden van soorten neurotransmitters. Men richt zich dan op drie groepen transmitters:
1] dopamine : een transmitter die gerelateerd is aan plezier

2] serotonine : lage niveaus van serotonine zijn gerelateerd een irritatie en depressie
3] norepinepherine : activiatie van het autonomen zenuwstelsel (fight/flight).

Cloninger heeft een tridimensional personality model geformuleerd waarin drie karaktertrekken gekoppeld worden aan de niveaus van de drie groepen met neurotransmitters:
Novelty seeking (dopamine)

Als men een laag niveau van dopamine heeft, wordt een drive actief die aanzet tot het zoeken van uitdagingen om het gehalte aan dopamine te doen toenemen.
Harm avoidance (serotonine) Mensen met een laag niveau van serotonine, zijn gevoelig voor negatieve stimuli en ontwijken die dus liever. Reward dependance (norepinephrine)

Mensen die een laag niveau van norepinefrine hebben zoeken constant naar beloning.
>> STRENGTH OF THE NERVOUS SYSTEM

Naast zijn studies naar conditionering, maakte Pavlov ook een onderscheid tussen twee soorten zenuwstelsels. Dit deed hij naar aanleiding van de observatie dat honden die actief en vrolijk waren, vaak in slaap vielen als ze vastgebonden werden. Hij onderscheidde twee soorten CNS:
Weak nervous system : Een CNS dat niet goed om kan gaan met hevige stimulatie.

Strong nervous system : Een CNS dat goed om kan gaan met hevige stimulatie. Dit verschil drong door tot op het niveau van de neuronen. Bij een sterk CNS konden de neuronen sterke en lange stimulatie weerstaan. Een sterk CNS vereist zelfs stimulatie, en bij gebrek sluit het zichzelf af (dwz; hond gaat slapen). Alle besproken theorieen correleren sterk positief met elkaar. Schijnbaar meten ze dus ongeveer hetzelfde.
>> MORNINGNESS-EVENINGNESS

Sommige mensen zijn avondmensen, anderen ochtendmensen. Mensen verschillen in hun dag/nacht-ritmen (circadian rhythms). Men onderzoekt het ritme vaak door mensen te plaatsen in een ruimte die afgesloten is van iedere indicatie van tijd. Mensen ontwikkelen hier een free-running rhythm. Het gemiddelde ritme is 24/25-uur met uitschieters naar boven en beneden:
Short rhythm

Mensen met een kort ritme hebben hun temperatuur- en alertheidspiek eerder op de dag en zijn daarom ochtendmensen.
Long rhythm

Mensen met een kort ritme hebben hun temperatuur- en alertheidspiek later op de dag en zijn daarom avondmensen Het is zelfs zo dat mensen met verschillende ritmes die samenleven elkaar minder mogen. Bovendien kunnen ochtendmensen s avonds het beste koffie drinken, en avondmensen s ochtends.
>> BRAIN ASSYMETRY AND AFFECTIVE STYLE

Met een EEG kan men hersenactiviteit meten. Men kan hiermee hersengolven meten. Alpha golven zijn golven die voorkomen als men in rust is en die oscilleert 8 tot 12 keer per seconde. De hoeveelheid is negatief gerelateerd aan de activiteit van het brein. Als er meer alpha-golven gezien worden, dan wordt aangenomen dat dat deel van het brein niet actief is (en andersom ook). Onderzoek laat zien dat:
Linkerhelft : meer plezierige emoties

Rechterhelft : onplezierige emoties Sommige kinderen hebben een gevoeligere linkerhelft en vertonen meer negatieve emoties.

HOOFDSTUK 8 : EVOLUTIONAIRY PERSPECTIVES ON PERSONALITY (BIOLOGICAL)

Wij dragen de genen benodigd voor mechanismen die onze voorouders hielpen te overleven. Deze mechanismen zijn over de tijd veranderd. Sommigen verdwenen, anderen pastten zich aan en weer anderen bleven behouden. Dit kent twee verklaringen:
1] natural selection

2] sexual selection Natural selection is het proces waarbij mechanismen die overlevingskansen verhogen, blijven voortbestaan. Deze mechanismen stellen in staat tot het overleven van hostile forces of nature zoals voedselgebrek, storm, parasieten, ziekten, enz. Men noemt dit ook wel survival selection. De mechanismen die in staat stelden tot overleven worden adaptations genoemd. Sexual selection is het proces waarbij mechanismen die de voortplantingskansen verhogen, blijven voortbestaan. Deze aanpassingen verhogen dus niet automatisch de overlevingskansen, ze kunnen die zelfs omlaag halen. Darwin onderscheidde hierin twee vormen:
Intrasexual competition De geslachten voeren onderling conflicten over wie met iemand van het andere geslacht aan de gang kan. De karakteristieken die hier tot succes leiden blijven voortbestaan. Intersexual selection

Beide geslachten selecteren bij elkaar op grond van bepaalde gewenste karakteristieken. Mannen hebben liever slanke vrouwen, vrouwen liever mannen van hogere status (ok, check de stereotypes hier). De ontdekking van het gen leidde tot de conclusie dat bovenstaande vormen van selectie feitelijk op hetzelfde neerkomen. Dit leidde tot de gezamelijke theorie van de differential gene production; die genen die mechanismen voortbrengen die het reproductief succes tov van anderen verhogen blijven voortbestaan. Zowel natural als sexual selection zijn hierbij belangrijk. Hamilton formuleerde de inclusive fitness theory die stelt dat wij niet alleen onze eigen kansen op overleving willen vergroten, maar ook die van genetische gerelateerden (zoals directe familie) daar zij een deel van jouw genen dragen. Deze theorie omvat op dit moment alles wat hiervoor beschreven is en wordt dus gezien als de evolutionaire theorie. Het evolutionaire proces dient als een filter om niet-succesvolle mechanismen weg te filteren. Het filter let drie dingen passeren:
Adaptations

Adaptaties treden op als gevolg van terugkerende problemen en vormen stabiele oplossingen voor die problemen. Adaptaties bieden oplossingen voor adaptive problems problemen die overleving of voortplanting hinderen. Adaptaties zijn specifiek voor bepaalde problemen en zijn special designs die een drietal kenmerken kennen:
1] efficiency : efficiente aanpassingen maken een grotere overlevingskans mogelijk 2] precision : precisie in het oplossen van een probleem 3] reliability : het zijn betrouwbare mechanismen

By-products of adaptations

In veel gevallen leiden adaptaties tot toevallige bijwerking die geen specifiek doel dienen, maar soms wel handig uit kunnen komen. Je neus is niet ontwikkeld voor het dragen van een bril, maar maakt het wel degelijk mogelijk. Dit is een bij-product van de ontwikkeling van de neus. Random noise Er is altijd sprake van ruis in het genetische patroon van organismen. De kleur ogen of de kleur van het haar bijvoorbeeld. Dit zijn geen adaptaties, en ook geen bijproducten, maar ze hinderen onze kansen tot overleven ook niet en blijven dus voortbestaan. >> EVOLUTIONAIRY PSYCHOLOGY

De evolutionaire psychology probeert de psyche te verklaren op grond van de evolutionaire gescheidenis. Net als het lichaam heeft de geest zich ontwikkeld om het beste te functioneren in diens omgeving. Het kent een drietal uitgangspunten:
Domain specificity

De zich ontwikkelde mechanismen zijn bedoeld om specifieke problemen op te lossen. Er is geen sprake van generieke mechanismen (ps; ik zie er wel eentje; intelligentie v/d mens). We hebben specifieke voedselvoorkeuren die we niet loslaten op onze voorkeur voor sexuele partners.
Numerousness Er zijn veel adaptieve problemen geweest, dus er zijn ook vele adaptaties. Het brein is volgens evolutionair psychologen een systeem bestaande uit componenten die allemaal bedoeld zijn om specifieke problemen op te lossen. Men verwacht dus veel domein-specifieke aanpassingen. Functionality We kunnen een adaptatie alleen begrijpen als we diens functie begrijpen. We kunnen niet begrijpen waarom mannen een voorkeur hebben voor slanke vrouwen zonder te weten wat de functie van die voorkeur is (dwz; waarom houden mannen eigenlijk van slanke vrouwen?) De evolutionaire psychology kan middels twee methoden onderzocht worden: Top-down / Theory-driven / Deductive reasoning approach Op basis van de inclusive fitness theory kan men bepaalde lagere orde theorieen formuleren die vervolgens kunnen leiden tot voorspellingen. Die voorspellingen kan men vervolgens testen om te bepalen of de lagere-orde theorie klopt of niet. Bottom-up / Data-driven / Inductive reasoning approach Op basis van observaties in het veld formuleert men theorieen. Op basis van de theorieen kan men steeds vragen welke voorspellingen volgen hieruit?. Die voorspellingen kan men vervolgens testen en daarmee de theorie falsificeren of verifieren. De evolutionaire psychology komt met verklaringen voor de drie analyse-niveaus van personality: 1] Human nature 2] Sex differences 3] Individual differneces >> HUMAN NATURE

Bijna alle grote psychologische theorieen hebben getracht te verklaren hoe de menselijke natuur is. De vraag die hierbij essentieel is: wat is de inhoud van de natuur? en hoe bepalen we die? De evolutionaire psychology kent enkele verklaringen voor de menselijke natuur:
Need to belong

Mensen hebben een drang om bij een groep te horen. De groep, tenslotte, biedt bescherming (Hogan). Social anxiety, angst om uit de groep gestoten te worden, wordt daarmee verklaard als een mechanisme dat voorkomt dat mensen dingen doen die hen

mogelijk uit de groep zetten. Uit onderzoek blijkt dat groepsbanden sterker worden bij gevaar of bij het verkrijgen van middelen.
Helping and altruism

Mensen helpen soortgenoten of offeren zichzelf op. De evolutionaire psychology komt met verklaringen en voorwaarden:
1] overlap : men helpt eerder mensen met een grotere genetische overlap (dwz; meer gerelateerd) 2] age : men helpt eerder jonge mensen omdat die meer invloed hebben op het voortbestaan 3] reproduction : men helpt eerder mensen die meer zullen reproduceren dan mensen die dat minder doen

Mensen helpen elkaar in zeer domain-specifieke manieren.


Universal emotions Mensen over de gehele wereld kennen dezelfde emoties. Het nut van deze uitdrukkingen kent drie mogelijke verklaringen:
1] communication : emoties zijn bedoeld om de innerlijke staat over te brengen naar anderen 2] survival : emoties sturen ons weg van vervelende situaties en helpen ons naar positieve situaties 3] manipulation : emoties zijn bedoeld om anderen te manipuleren

Mensen kennen dezelfde emoties, en dat duidt op een universele, evolutionaire, basis.
>> SEX DIFFERENCES

Men voorspelt, de evolutionairy-predicted sex differences, dat mannen en vrouwen zullen verschillen op die gebieden waar zij in de evolutie andere adaptieve problemen hebben ervaren. Vrouwen baren kinderen en mannen niet (goh!), wat betekent dat vrouwen op dit gebied een ander adaptief probleem hebben ervaren. Men stelt hierbij twee vragen:
1] in welke domeinen hebben mannen en vrouwen andere problemen ervaren?

2] welke sex-specifieke mechanismen hebben zich als antwoord daarop ontwikkeld?


3] welke sociale, culturele en contextuele input vergroot/verkleint die verschillen?

Hieronder wordt een aantal verschillen besproken:


>> SEX DIFFERENCES (AGRESSION)

Er is meer agressie bij mannen. Een verklaring hiervoor is dat er bij mensen sprake is van een effective polygyny; sommige mannen planten zich veel voort terwijl anderen zich niet of amper voort planten (dwz; 10% van de mannen produceert 50% v/d kinderen bijvoorbeeld). Hoe meer variantie, hoe groter de onderlinge competitie is. Dit leidt ook tot sexually dimorphic verschillen waarbij de man groter is dan de vrouw. In een effective polygyny is de competitie groot, en daar kunnen agressieve strategieen vaak goed van pas komen.
>> SEX DIFFERENCES (JEALOUSY)

Er zijn verschillen in de jaloezie die mannen en vrouwen ervaren mbt vreemdgaan:


Mannen vinden sexueel vreemdgaan erger (dus een seksuele band met een ander)

Vrouwen vinden emotioneel vreemdgaan erger (dus een emotionele band met een ander) De verklaring is dat mannen minder zeker weten dat het kind dat de vrouw draagt ook werkelijk van hen is (hun genen heeft). Als een vrouw seksueel vreemdgaat wordt dat alleen nog veel moeilijker. Vrouwen, daarentegen, zoeken juist een man die hen kan onderhouden en beschermen. Als een man emotioneel vreemdgaat en meer tijd besteedt aan andere vrouwen, brengt dat de relatie in gevaar.

Een alternatieve verklaring die werd geformuleerd was de double-shot theory die stelt dat mannen gewoon andere overtuigingen hebben dan vrouwen. Mannen geloven dat een emotionele band volgt uit een seksuele relatie, en vrouwen geloven het tegenovergestelde. Deze theorie werd door empirisch onderzoek omver geworpen.
>> SEX DIFFERENCES (SEXUAL VARIETY)

Mannen zijn minder kieskeurig bij het kiezen van een sexuele partner dan vrouwen. De parental investment theory verklaart dat het geslacht dat in een relatie de minste tijd besteedt aan de kinderen minder kieskeurig zal zijn dan de verzorgende ouder.
>> SEX DIFFERENCES (MATE PREFERENCES)

Mannen plaatsen meer nadruk op fysieke aantrekkelijkheid, terwijl vrouwen meer nadruk plaatsen op ouderlijke investering, beschikbare financiele middelen, enz. Men kan dit evolutionair verklaren door te stellen dat vrouwen zoeken naar een partner die kan helpen en steunen in het opvoeding, terwijl mannen zoeken naar vruchtbare vrouwen. Een alternatieve theorie is dat dit verschil in preferentie historisch is. Vrouwen hebben altijd minder directe toegang tot middelen gehad dan mannen en moesten dat dan ook via mannen bereiken.
>> INDIVIDUAL DIFFERENCES

De zoektocht naar individual differences is moeilijker dan de voorgaande zoektochten. Er is minder onderzoek naar gedaan, en theorieen zijn dus wat vager. Men verklaart individuele verschillen in ieder geval als het resultaat van een uitting van soort-specifieke adaptaties die aangepast zijn aan de omgeving. Men kent drie soorten verklaringen:
Environmental effects on species-typical patterns

Kinderen uit gezinnen bij wie de vader in de eerste jaren amper aanwezig is, zijn seksueel eerder en vaker actief. Deze kinderen vormen een working model dat stelt dat banden met mensen nooit lang zullen duren en onvoorspelbaar zijn.
Adaptive self-assessment of heritable qualities

Mensen evalueren de eigen krachten en zwakten. Een man met een fragiel lichaam zal minder snel agressief gedrag uitten dan een sterke en gespierde man (hmmsta ik ff buitenspel hier). De neiging tot agressie is dan niet enkel erfelijk, maar meer reactively heritable omdat het eerder een gevolg is van de lichaamsbouw.
Frequency-dependant alternative strategies

Veel adaptaties liggen vast. Ieder mens heeft maar twee ogen. Er zijn echter ook verschillen die wel tezamen blijven voortbestaan en elkaar in balans houden; mannen en vrouwen bijvoorbeeld. Hetzelfde geldt voor voortplantings-strategieen. Sommige vrouwen zoeken mannen met goede genen (unrestricted), terwijl anderen mannen zoeken die goed voor de kinderen kunnen helpen zorgen (restriced). Beide strategieen houden elkaar in balans in de gehele populatie.
>> LIMITATIONS OF EVOLUTIONAIRY PSYCHOLOGY

De evolutionaire psychology kent een aantal beperkingen:


1] validity : men kan niet met zekerheid vaststellen of adapties echt gegaan zijn zoals vermoed

2] recency : men is nog maar net begonnen met deze tak, en veel is nog niet goed begrepen
3] times : huidige condities zijn niet te vergelijken met vroegere condities

4] alternatives : men kan andere theorieen verzinnen die de resultaten ook goed verklaren
5] vague : sommige oudere evolutionaire theorieen zijn vaag

HOOFDSTUK 9 : PSYCHOANALYTIC APPROACHES TO PERSONALITY

Freud was een weense arts die in zijn kliniek merkte dat mensen een unconscious mind bezaten en dat hij daarmee het gedrag van de mens goed kon verklaren. Dit bracht hem ertoe een theorie, de psychoanalyse, te formuleren. Kenmerkend voor deze theorie zijn de volgende zaken:
1] instincts : basis instincten: libido en thanatos

2] motivation : onbewuste motivatie


3] structure : een verdeling van de geest in een Id, Ego en Superego

4] anxiety : spanning als gevolg van conflicten tussen de elementen van de geest
5] defense : verdedigingsmechanismen die die conflicten afschermen van het bewustzijn

6] development : de ontwikkeling van de persoonlijkheid Deze zaken worden nu achtereenvolgens besproken gevolgd door een bespreking van psychoanalyse in de praktijk en sterkten en zwakten van de psychonanalystische theorie.
>> INSTINCTEN

De mens kent psychische energieen die in ons rondkolken. Volgens Freud heeft een mens altijd dezelfde constante hoeveelheid energie, maar kan die richten op verschillende activiteiten. Deze energieen worden door Freud instincten genoemd en hij onderscheid er twee:
Libido

Deze lust werd gezien als alles wat plezierig is, maar wordt tegenwoordig ook wel de lust tot sex genoemd. Deze drift komt overeen met de sexual selection die door Darwin onderscheiden werd (zie hoofdstuk 5)
Thanathos

De doodsdrift of het verlangen om te sterven. Dit instinct zet aan tot agressief en vernietigend gedrag. Deze drift komt overeen met de natural selection die door Darwin onderscheiden werd (zie hoofdstuk 5) Volgens Freud kan al het menselijk gedrag verklaard worden met deze twee instincten. Omdat er echter een beperkte hoeveelheid energie is, kan men energie verschuiven naar speciale, meer acceptabele, activiteiten. Zo kun je sporten om je doodsdrift af te voeren. De geest bestaat volgens Freud uit drie delen:
Conscious mind

Dit deel bevat onze bewuste gedachten.


Preconscious mind

Dit deel bevat zaken waar je niet over denkt, maar die wel zo opgehaald kunnen worden
Unconscious mind Bevat zaken die onbewust zijn, waar je dus niets vanaf weet. Dit deel van de geest is enorm veel groter dan de rest. Je kunt de geest zien als een ijsberg waarbij dit de enorme onderkant is. Dit deel bevat zaken die verdrukt zijn omdat ze ontoelaatbaar zijn.

De driften die in het onderbewustzijn leiden tot gedrag, gedachten of gevoelens. Daarom wordt zij ook wel motivated unconsciousness genoemd. Dit leidt ertoe, volgens Freud, dat niets dat we doen zomaar gebeurd. Alles heeft een reden die te vinden is in het onderbewustzijn (psychic determinism).

>> STRUCTURE OF PERSONALITY

De geest wordt gezien als bestaande uit drie delen:


Id

Het Id is het meest primitieve deel van het brein dat wil dat we onze meest primitieve driften nastreven. Het kent geen realiteits-gevoel en logische regels (primary process thinking) en opereert op grond van het pleasure-principe als het maar lekker is. Indien een behoefte van het Id niet vervuld kan worden omdat het object of de persoon er niet is, wordt er een fantasie gecreerd die tijdelijk voldoende is (wish fulfillment).
Ego

Het ego probeert de druk van Id onder controle te houden. Het houdt de Id aan de realiteit en opereert volgens het reality principle. Het ego weet dat de driften van het Id in strijd kunnen zijn met de realiteit en kan de vervulling van behoeften uitstellen tot een beter moment. Het ego doet aan secondary process thinking het uitdenken van strategieen om aan behoeften te voldoen.
Superego Het superego is de moraalridder van de geest. Het internaliseert de sociale waarden en regels van een samenleving. Het wil het liefst alle driften volledig uitsluiten en kent daarbij ook geen realiteit of logische regels. Het superego bepaalt wat fout of goed is en kan daarbij ook ver doorschieten. >> ANXIETY AND DEFENSE MECHANISMS

Het id, het ego en het superego zijn constant in elkaar met conflict. Het ego wenst controle te behouden over de situatie. Dat kan bedreigt worden op drie manieren:
1] reality : door de realiteit

2] id : door het Id (het Id dreigt controle te krijgen)


3] superego : door het superego (het superego dreigt controle te krijgen)

Alle manieren veroorzaken anxiety, maar het hangt af van de vorm van bedreiging:
Objective anxiety

Deze anxiety is gebaseerd op een externe gebeurtenis die ook werkelijk bedreigend is voor het ego. De controle wordt nu bedreigd door een externe factor.
Neurotic anxiety

Deze anxiety is gebaseerd op de dreiging dat het Id de controle overneemt.


Moral anxiety

Deze anxiety is gebaseerd op de dreiging dat het superego de controle overneemt. Meestal worden de vormen van anxiety voorkomen middels defense mechanisms, maar soms kunnen ze dan nog naar voren komen bij projectieve tests (zoals inktvlek-tests, enz). Er worden een aantal defense mechanisms onderscheiden:
Repression

Dit is de meest voorname vorm van verdediging. Een gedachte wordt simpelweg onderdrukt. Men houdt een ervaring dus uit het bewuste geheugen.
Denial Men ontkent dat een bepaalde gebeurtenis uberhaupt opgetreden is. Dagdromen, of fantaseren, is een vorm van denial. Displacement

Men richt een ongewenste impuls van dienst originele bron op iemand anders. Een man die door zijn directeur op de kop krijgt kan die woede uitten op zijn vrouw. Soms kan dit ook bewust gebeuren, maar bij displacement gaat het puur om de onbewuste vorm.
Rationalization

Men rationaliseert de gebeurtenis door hem recht te praten. Men zoekt een rationele verklaring voor een resultaat. Reaction formation Men draait een ongewenste impuls om in het tegenovergestelde. Een vrouw die haar baas niet mag kan hem juist proberen te verleiden. Meestal is het tegenovergestelde gedrag overdreven. Projection Men projecteert zaken die men bij zichzelf niet mag op anderen. Sublimation Sublimatie is de meest adaptieve verdediging en bestaat uit het omvormen van de energie tot een meer positieve vorm.

De defence mechanisms helpen niet altijd. Ze vereisen psychische energie die ook gebruikt kan worden voor betere doeleinde. Mechanismen worden maladaptief als ze:
1] productief : als ze de productiviteit verlagen of hinderen

2] relaties : als ze het moeilijk maken relaties te behouden


>> PSYCHOSEXUAL STAGES OF PERSONALITY DEVELOPMENT

Freud ziet de ontwikkeling van de persoonlijkheid als bestaande uit fasen waarin steeds een conflict opgelost moet worden. De kinderen moeten een manier vinden om een vorm van seksuele gratificatie te bereiken. Deze theorie heet de psychosexual stage theory. Gedurende iedere fase, die altijd in dezelfde volgorde doorlopen worden, richt de seksuele energie zich op een specifiek deel van het lichaam. Indien een fase niet goed doorlopen wordt ontstaat een fixation die zorgen voor een lagere vorm van zoeken naar seksuele gratificatie. De onderscheidden fasen zijn:
Oral Stage

Seksuele energie richt zich op de mond. Kinderen ervaren plezier door daar dingen in te stoppen. Het conflict bestaat uit het vinden van een balans tussen bevrediging en afhankelijkheid. Als het kind steeds aan de borst zit, ervaart het plezier maar wordt daarmee afhankelijk van de moeder. Een ander conflict bestaat uit de drang om te bijten en het verbieden van de ouders van bijten.
Anal Stage Kinderen krijgen plezier van ontlasten en, als ze toilettraining krijgen, van het ophouden van de ontlasting. Het conflict richt zich op de behoefte van het Id overal te ontlasten en de wens van de ouders dat niet te doen. Phallic Stage

De seksuele energie is gericht op de genitalien. Rond deze fase gaat het kind verlangen naar seks met de ouder van het andere geslacht. Een jongen gaat daarbij zijn vader vrezen (oedipal conflict) en is bang dat zijn vader hem zal castreren (castration anxiety). De jongen geeft het conflict met de vader op en identificeert zich met hem en vormt zo een eigen superego. Bij meisjes wordt dit het electra complex genoemd en daarbij verlangd het meisje naar een penis (penis envy). Het wil seks met de vader zodat het een baby kan krijgen die een soort surrogaat-penis vormt (ja.ik heb het ook niet verzonnen..)
Latency Stage In deze fase gebeurd er volgens Freud niets. Er is sprake van een pauze. Andere psychologen vinden juist dat in deze fase (rond de 6 jaar) juist heel veel gebeurd. Genital Stage Dit is de laatste fase, en hierin wordt men volwassen. Het libido is gericht op de genitalieen, maar in een meer geavanceerde manier dan in de fallische fase.

Ieder conflict dat niet goed opgelost wordt vereist defense mechanisms om de resultaten onder controle te houden. Hoe meer energie de laatste fase bereikt, hoe volwassener onze relaties met anderen.
>> PERSONALITY AND PSYCHOANALYSIS

Psychoanalyse is naast een theorie ook een methode om mensen te behandelen. Men probeert hierbij onderbewuste conflicten naar boven te halen om die op te lossen. Men gebruikt een aantal technieken om die conflicten bewust te maken:
Free association

Men laat de patient opnoemen wat bij hem of haar opkomt. Feitelijk laat men de censuurmechanismen tot rust komen zodat die minder filteren. De patient roept vaak vele duizenden zaken waarvan er maar weinig interessant zijn taak van de therapeut is die zaken er dus goed uit te pikken.
Dreams

Tijdens het dromen zijn de censuur-mechanismen ook minder actief. Dromen kennen een manifest content de inhoud die je kunt beschrijven met woorden en een latent content de onderliggende betekenis. De driften en behoeften worden omgezet in symbolen omdat, zelfs als we slapen, veel van die zaken nog steeds te shockerend voor ons zijn.
Projective Techniques

Men legt inktvlekken of ambigue situaties voor en laat de persoon beschrijven wat er gebeurd. Men verwacht, volgens de projective hypothesis, dat mensen hun eigen persoonlijkheid projecteren op wat ze zien. Dromen dienen volgens Freud drie functies:
1] ze staan toe tot de vervulling van behoeften die in de realiteit niet vervuld kunnen worden

2] onbewuste spanningen kunnen losgelaten worden in dromen


3] ze bewaken de slaap. zelfs al wordt spanning losgelaten, we worden er niet wakker van

Psychotherapy middels psychoanalyse is gebaseerd op interpretaties van de therapeut op het gezegde van de patient. Het uiteindelijke doel is insight in de eigen onderbewuste problemen. Dit is vaak niet makkelijk, want de geest verzet zich op twee manieren tegen de therapeut:
Resistance

De patient zet onbewust obstakels neer die het proces vermoeilijken. Men komt per ongeluk te laat, praat lang over niet-interessante zaken en wordt boos op de therapeut.
Transference

Men patient begint te reageren richting de therapeut alsof die een hele belangrijke persoon in haar leven is. De patient verplaatst onbewuste gevoelens naar de therapeut en kan zich richting hem gaan gedrag alsof hij haar vader is. Vaak is er eerst sprake van resistance dat daarna opgevolgd wordt door transference.
>> EVALUATION OF FREUDS CONTRIBUTIONS

De theorieen van Freud hebben een grote impact hebben op het denken en de psychologie als wetenschap. Bovendien worden diens methoden nog toegepast in psychotherapy. De grootste kritieken op de psychoanalyse zijn echter:

Historical value De psychoanalyse is van historische waarde, maar zij is niet gebaseerd op empirie. De theorie is niet wetenschappelijk onderzocht en niet tot stond gekomen door data uit onderzoek. Nature of evidence Freud baseerde zijn theorieen op een aantal case studies van patienten. Het waren echter geen objectieve observaties, maar interpretaties van het gedrag dat geuit werd. Development De ontwikkeling van de persoonlijkheid stopt bij Freud rond het 5e jaar. Huidig onderzoek laat zien dat die ontwikkeling veel langer doorgaat. Time of the theory De tijd waarin Freud leefde heeft diens theorie gekleurd.

HOOFDSTUK 10 : PSYCHOANALYTIC APPROACHES

De psychoanalyse zoals die door Freud werd voorgesteld wordt niet langer aanhangen. Sommige van zijn ideeen bestaan echter voort in de neo-analytische stromingen. Zij worden gekenmerkt door vijf eigenschappen:
1] unconsciousness : het onbewustzijn speelt een grote rol in het leven

2] conflicts : gedrag weerspiegeld vaak conflicten tussen mentale processen


3] personality : de kindertijd speelt een belangrijke rol in de vorming van de persoonlijkheid

4] representations : representaties van het zelf en anderen sturen onze interacties


5] regulation : ontwikkeling betekent veel meer dan enkel de beteugeling van oerdriften

Deze vijf eigenschappen worden zo direct besproken.


>> UNCONSCIOUSNESS

Het onderbewuste wordt anders gezien dan door Freud. Er zijn voornamelijk twee visies:
Motivated unconsciousness

Dit is de visie die door Freud aanhangen werd; het onbewuste zet aan tot gedrag.
Cognitive unconsciousness

Het is mogelijk dat we dingen onbewust waarnemen die ons gedrag lichtelijk kunnen beinvloeden. Subliminal perception is een voorbeeld waarbij men, bijv, de term cola verstopt in een enkele frame van een hele bioscoop-film. Men kan dit ook aantonen middels subliminal priming waarbij een woord veel te snel aangeboden wordt om bewust waar te nemen, maar waarbij er toch sprake is van priming van gerelateerde begrippen. Volgens deze visie zijn gedachten in het onbewuste net zo als in het bewuste, alleen zijn we er gewoon niet bewust van. Het zijn geen onderdrukte gedachten of iets dergelijks.
>> CONFLICTCTS & PERSONALITY

Freud legde de kern van zijn theorie bij het Id. De nieuwe stromingen richten zich op het Ego omdat dat het deel van de geest is dat de feitelijke persoon is. Deze stromingen worden dan ook wel ego psychology (versus id psychology) genoemd en Erikson was er de grondlegger van. Erikson is het niet eens met de visie van Freud op persoonlijke ontwikkeling op deze punten:
1] duration : Erikson ziet de ontwikkeling als langdurig en Freud als zeer kort (<5 jaar)

2] social nature : Erikson ziet de conflicten niet als seksueel, maar als sociaal Erikson is het echter wel eens met Freud op de volgende punten:
1] stages : ontwikkeling verloopt in invariante fasen die elkaar opvolgen

2] crisis : iedere fase wordt, net als bij Freud, gekenmerkt door een crisis of conflict
3] fixation : net als Freud ziet Erikson fixatie als het verkeerde resultaat uit een fase

Erikson onderscheidt een achttal fasen die elkaar opvolgen in het leven. Ieder wordt gekenmerkt door een sociaal conflict dat opgelost moet worden. Zo niet, dan ontstaat een fixatie in de persoonlijkheid (een mal-adaptieve ontwikkelingsstap). Hij onderkent:
Trust versus Mistrust Het jonge kind moet de ouders kunnen vertrouwen. Als hij/zij huilt moeten de ouders komen. Gebeurt dat niet, dan zal het kind moeite hebben mensen te vertrouwen. Autonomy versus Shame & Doubt

De ouders moeten het kind voldoende vrijlaten. Gebeurt dat niet, dan zal het kind aan zichzelf twijfelen en onzeker worden. Initiative versus Guilt

Het kind, op de basisschool, moet plezier ervaren aan het nemen van initiatief. Gebeurt dat niet, dan zal het kind onzeker worden en geen iniatief meer nemen.
Industry versus Inferiority Het kind moet het gevoel krijgen dat hij alles kan bereiken door te werken. Gebeurt dat niet, dan voelt het zich minderwaardig en hopeloos.

Identity versus Identity Confusion

Dit is de belangrijkste fase voor Erikson. Het individu bepaalt hier wie hij of zij is. Lukt dat niet, of niet goed, dan ontstaat een maladaptieve persoonlijkheid.
Intimacy versus Isolation

Het individu zoekt naar intieme relaties met anderen. Gebeurt dat niet, dan zal het zich geisoleerd voelen.
Generativity versus Stagnation Het individu (intussen voorbij de mid-life) moet het gevoel hebben dat zijn leven zin heft en plezier hebben in wat hij of zij doet. Gebeurt dat niet, dan voelt het leven als zinloos. Integrity versus Dispair Het einde van het leven. Als iemand met plezier terug kan kijken op zijn leven, kan hij of zij het leven goed afsluiten. Gebeurt dat niet omdat er nog veel spijt is over gebeurde dingen, dan kan dat leiden tot ouwe brompotten.

Horney, een vrouwelijke psychologe, kon zich niet vinden in de theorie van Freud daar die vrouwen als minderwaardig zag. Horney ziet de penis-envy bijvoorbeeld als iets dat niet bestaat en denkt dat vrouwen de mannelijke penis juist als symbool zien voor social power en niet de penis zelf, maar de power begeren. Bovendien gelooft zij niet in het feit dat alles biologisch bepaalt is, maar dat de cultuur doorslaggevend is. Vrouwen leiden in deze cultuur aan een fear of succes omdat ze bang zijn vrienden te verliezen als ze succes hebben, terwijl mannen juist het gevoel hebben dat ze, juist als ze succes hebben, vrienden maken (dames, klopt dit?). Horney noemde de mannelijke rol de masculine rol en de vrouwelijke rol de feminine rol. Zij ziet de verschillen tussen deze rollen als gender differences die cultureel bepaald zijn. >> REPRESENTATIONS Het beeld dat iemand van zichzelf heeft is doorslaggevend voor de manier waarop we met anderen omgaan. Sommige mensen zijn narcisten die kicken op aandacht. Deze mensen hebben een laag zelfvertrouwen, en proberen dat te verhullen door te doen alsof ze heel speciaal zijn, door een mini fanclub voor zichzelf te bouwen, enz. Dit wordt de narcistische paradox genoemd daar ze van binnen dus wat anders voelen dan ze naar buiten laten blijken want ze blijken heel zeker van zichzelf te zijn, maar zijn dat eigenlijk niet. Ze kunnen niet goed tegen kritiek en worden snel diep geraakt door opmerkingen. Narcisisten zijn ge-preoccupeerd met zichzelf.
>> REGULATION

Freud zag ontwikkeling vooral als beteugeling van de oerdriften sex en agressie. De moderne variant benadrukt juist de sociale relaties die wij hebben met anderen. Dit wordt de object relations theory genoemd. De kern van deze theorie is dat wij de eerste sociale relaties, die met de ouders (en voornamelijk de moeder), internaliseren in de vorm van een mentale representatie. Is de moeder vriendelijk, zorgzaam en betrouwbaar, dan is dat ook onze mentale representatie die in toekomstige relaties van groot belang is en bepaald hoe wij de relatie zien. Het is dus de band met voornamelijk de moeder die onze latere persoonlijkheid vormt. Harlow, voor heem als ze moeten kiezen, liever tegen een nep-aap van stof gaan zitten dan een nep-aap van ijzerdraad. De conclusie was dat attachment fysiek contact en een warme band vereist. Bowlby formuleerde een theorie over attachment en onderscheidde:

Secure attached De gezonde vorm. Kinderen blijven rustig als de moeder weggaat, maar zijn blij als ze terugkeert en zijn niet heel bang voor vreemden. Het kind lijkt te begrijpen dat de moeder wel terugkomt. Moeders van deze kinderen geven ze veel aandacht (niet teveel). Avoidant attached

Kinderen ontwijken de moeder. De moeder ontvangt weinig aandacht. Moeders van deze kinderen besteden minder aandacht aan de kinderen.
Ambivalent attached

Kinderen worden erg onrustig als de moeder vertrekt, maar blijven dat ook als de moeder weer terug komt. Moeders van deze kinderen besteden minder aandacht aan de kinderen. Dit gedrag kan men aantonen met een stranger anxiety test waarbij de moeder het kind alleen laat in een onbekende kamer waar een vreemd ineens binnenloopt. Sommige kinderen hebben seperation anxiety en gaan huilen als de moeder weggaat. De vorm van attachment in de eerste jaren bepaalt ook grotendeels die in de latere jaren:
Secure relationship style Men heeft geen problemen relaties met anderen op te bouwen. Men vertrouwt anderen en ontwikkelt banden met hen. Avoidant relationship style Men heeft moeite met het vertrouwen van anderen. Mensen zijn bang verlaten te worden en gaan er vaak al direct vanuit dat ze toch teleurgesteld zullen worden. Deze mensen mijden romantiek en ontwikkelen geen diepe band met een vriendin of vriend. Ambivalent relationship style Men is onzeker over relaties. Ze vereisen veel aandacht en en eisen die ook. Vaak hebben deze mensen vluchtige relaties en zoeken enerzijds intiem contact en anderzijds proberen ze daarvan uit de buurt te blijven.

Desalniettemin is de predispositie gegeven door de band met de ouders van vroeger niet onveranderbaar. Goede verdere relaties kunnen eventuele schade best herstellen. Scheiding van de ouders is een goed voorbeeld van de gevolgen voor het internal working model van een kind. Uit onderzoek blijkt dat zij doorgaans meer problemen hebben met het aangaan van relaties omdat ze worden nagezeten door ghosts from the past in de vorm van de herinnering aan het falen van hun ouders. Wallerstein volgde gedurende vele jaren 131 mensen met gescheide ouders en schreef drie boeken over hen. Haar conclusies zijn dat kinderen van een scheiding een onderscheid maken tussen een idealistic en een realistic relationship. Ze zoeken haast hopeloos naar die ene ridder op het witte paard (of de prinses voor mannen dan) en gaan daardoor van de ene naar de andere relatie. Deze kinderen moeten de mentale modellen van hun ouders overboord leren zetten, en dat kost tijd. Er is overigens kritiek geweest naar de studie van Wallerstein:
1] er was geen controlegroep

2] de groep was vrij homogeen (wit, hoog opgeleid, zelfde geografische locatie)
3] wallerstein zocht mogelijk alleen naar bewijs voor de stelling dan tegen

4] door aandacht van de media gingen pps dat bewijs mogelijk zelf onbewust geven ook
De conclusie lijkt dat scheidingen zeker effecten hebben, maar dat die effecten niet op hoeven te treden. Niet alle kinderen ervaren problemen, sommigen zijn sterk van karakter en kunnen er goed mee omgaan, en anderen kunnen dat niet.

HOOFDSTUK 11 : MOTIVES AND THE DYNAMICS OF PERSONALITY

Een motief is een interne staat die aanzet tot bepaald gedrag ten opzichte van een object of een doel. Motieven varieren in type (kwalitatief) en hoeveelheid (kwantitatief). Motieven komen vaak voort uit needs staten van spanning in de persoon. Een deficit (geen eten in maag) leidt tot een need (voor eten) die leidt tot een motive (honger) die leidt tot concreet gedrag of denken over eten. Motieven behoren tot het intrapsychische domein om een aantal redenen:
1] motieven ontstaan door interne behoeften

2] een deel van de motieven is onbewust


3] men maakt veel gebruik van projectieve technieken (TATs, inkttesten, enz)

Motieven vallen echter ook deels onder het dispositionele domein omdat:
1] mensen verschillen van elkaar in de kracht en het soort motieven dat ze hebben

2] die verschillen zijn meetbaar


3] die verschillen voorspellen de uitkomsten van het leven van die mensen

4] de verschillen tussen mensen in hun hoeveelheid motieven is stabiel over de tijd


5] motieven beantwoorden, als trekken, de vraag waarom mensen de dingen doen die ze doen >> NEEDS

Henry Murray is de grondlegger van de motieven-theorieen. Hij ziet needs als van groot belang. Zij vormen staten van spanning die roepen om vervulling om die spanning weg te nemen. Mensen vinden niet zozeer de ongespannen staat fijn, maar het proces waardoor die spanning weggenomen wordt. Needs vervullen enkele functies:
1] potentiality : needs bepalen de kans op bepaald gedrag in bepaalde situaties

2] perception : needs beinvloeden hoe we de wereld zien Iemand met een high need for power zal eerder baas-achtig gedrag vertonen en eerder situaties opmerken waarin die need tot uitdrukking kan komen. Murray onderscheidde 20 basale needs die alleen drie eigenschappen hebben:
1] desires : ze zijn geassocieerd met een specifieke behoefte of intentie

2] emotions : ze zijn geassocieerd met een specifieke set emoties


3] actions : ze zijn geassocieerd met een specifieke set action tendencies (bepaald gedrag) De need for affiliation is de behoefte om te binden met anderen. Het kent warmte, vrolijkheid en cooperativiteit. Men wordt aangezet tot het sluiten van vriendschappen en het vergeven van fouten. Murray ziet bovendien een hierarchy of needs waarbij ieder individu een eigen structuur heeft waarbij sommige needs meer belangrijk zijn, of meer fundamenteel zijn, dan anderen. Bovendien is het systeem dynamisch omdat needs ook elkaar beinvloeden en veranderen.\ De omgeving speelt een grote rol bij de uitting van de needs. De needs bepalen ook ten dele hoe iemand zijn omgeving waarneemt. De aspecten die van belang zijn voor een need worden press genoemd en zijn van belang voor het uitten van de need. Er worden twee typen onderscheidden: Alpha press : de realiteit zoals die door de persoon ervaren wordt Beta press : de realiteit zoals die is Als ik naar twee mensen lach, dan is die lach objectief (beta) dezelfde, maar beide mensen kunnen hem anders interpreteren (alpha).

Murray noemde de interpretatie van de omgeving op basis van needs apperception. Hij stelde dat dit goed te onderzoeken was middels Thematic Apperture Techniques (TAT). Deze techniek, die zwart/wit fotos gebruikt kent twee kenmerken:
1] ambigue : de situaties op de foto zijn ambigue

2] interpretation : de persoon moet interpreteren wat er volgens hem gebeurd De TAT heeft veel kritiek gehad omdat zij een lage test-retest validiteit had. Een onderzoeker formuleerde een vragenlijst om direct motieven te meten en kwam daarmee tot beter resultaten. De TAT-scores correleerden echter helemaal niet met de vragenlijst. Dat was raar. Dit werd verklaard door een onderscheid te maken tussen het soort motieven dat gemeten werd:
Implicit motives

De TAT meet impliciete, onbewuste, motieven, zoals de need for power. Zij vormen een goede voorspeller voor de verre toekomst, maar niet voor de nabije toekomst.
Self-attributed motives

De vragenlijst meet motieven waarvan men zich bewust is. Zij vormen een goede voorspeller voor de nabije toekomst, maar niet voor de verre toekomst.
>> THE THREE BIG MOTIVES: ACHIEVEMENT, POWER & INTIMACY

Huidige onderzoekers hebben de lijst van Murray teruggebracht tot drie elementaire motieven: 1] need for achievement 2] need for power 3] need for intimacy
>> THE THREE BIG MOTIVES: ACHIEVEMENT, POWER & INTIMACY (ACHIEVEMENT)

De need for achievement (nAch) wordt gezien als de behoefte beter te zijn dan de rest. Het leidt vaak tot het opzoeken van uitdagende, maar niet te uitdagende situaties. De need for achievement kan men oproepen bij mensen van alle culturen en talen door hen in een competatieve stemming te brengen. Typerend voor mensen hoog in nAch:
1] difficulty : ze prefereren activiteiten die niet te makkelijk maar ook niet te moeilijk zijn

2] responsilibity : ze ervaren plezier bij het doen van taken waar zij zelf verantwoordelijk voor zijn
3] feedback : ze ervaren pezier van taken waarbij feedback mogelijk is.

Mensen hoog in nAch zijn vaker geinteresseerd in het starten van een eigen bedrijf en zijn daar vaak ook goed in. Er zijn tussen mannen en vrouwen een aantal verschillen:
Different trajectories Afhankelijk van de waarden van de vrouw, varieert het traject. Sommige vrouwen prefereren werk en een gezin, anderen alleen een gezin. Dit leidt tot andere trajecten. Childhood experiences

Vrouwen die een moeder hebben die veel kritiek op hen leverden kennen vaak een hoge nAch. Vrouwen van vriendelijke moeders hebben juist een lagere nAch. Voor mannen is het juist andersom.

Men kan nAch motiveren bij kinderen op twee manieren:


Independence training

Men moet een kind zo snel mogelijk leren zelfstandig te zijn. Zo raakt het kind vertrouwd in het feit dat het zelf problemen kan oplossen.
Challenging standards Ouders moeten doelen stellen voor de kinderen die net niet te moeilijk zijn, maar ook niet te makkelijk. >> THE THREE BIG MOTIVES: ACHIEVEMENT, POWER & INTIMACY (POWER)

De need for power (nPow) is de behoefte een impact te hebben op andere personen. Het zet aan tot het zoeken van situaties waarin dat mogelijk is. nPow correleert met de hoeveelheid ruzies, het krijgen van leiders-functies en het aanschaffen van prestige artikelen (dure autos). Er zijn verschillen tussen de sexen. Mannen, maar niet vrouwen, met een hoge nPow zijn geneigd tot agressief gedrag (verkrachten, exploitatie, geweld, enz). Al dit gedrag tezamen worden profligate impulsive behaviors genoemd en kunnen voorkomen worden door mannelijke kinderen al vroeg responsibility training te geven, zoals het zorgen voor een huisdier. Het is dus niet de biologische aanleg, als we de sociale ervaringen, die aanzet geven tot agressief gedrag. Mensen hoog in nPow ervaren meer stress als hun behoefte aan macht geblokkeerd wordt. Men noemt dit power stresses. Een onderzoek liet zien dat naarmate een oorlog naderbij is, de taal die representatievelingen van een land uitslaan steeds meer power images gaat bevatten.
>> THE THREE BIG MOTIVES: ACHIEVEMENT, POWER & INTIMACY (INTIMACY)

De need for intimacy (nInt) is de behoefte om warme interacties met anderen te hebben. Mensen hoog in nInt zijn meer expressief en communicatief naar anderen. Ze zijn overigens niet meteen ook extravert er is geen correlatie tussen die twee. Mensen hoog in nInt hebben vaak een fijner leven en zijn geestelijk gezonder.
>> HUMANISTIC TRADITION: THE MOTIVE TO SELF-ACTUALIZE

De humanistische traditie kent een aantal kenmerken:


Consciouss awareness of needs

Mensen hebben een keuze in wat ze doen en zijn zich bewust van hun behoeften. Needs zijn dus niet onderbewust.
Emphasis on growth Men ziet het leven van de mens als bedoeld om te volgroeien tot wat men moet zijn. Het is een zeer positieve visie van de mens (itt de psychoanalyse). Men ziet zelf-actualisatie, het worden van je eigenlijke zelf, als het grootste doel van het leven. Growth instead of deficiency

Men ziet de meeste motivaties als voortkomend uit growth en niet uit deficiencies. Andere stromingen zien motieven als voortkomend uit behoeften voor dingen die niet vervuld zijn. De humanisten zien groei, het steeds verder gaan en niet het opvullen van een gat, als belangrijk.

Maslow onderscheide een pyramide van zeven behoeften:


1] physiological needs : de behoeften aan eten en drinken

2] safety needs : de behoefte aan een dak boven je hoofd


3] belongingness needs : de behoefte aan contact (intiem of niet) met anderen

4] esteem needs : de behoefte aan respect van jezelf en van anderen


5] self-actualisation : de behoefte aan zelf-actualisatie

Deze behoeften worden door bijna alle mensen in deze volgorde doorlopen, maar slechts 1% haalt het hoogste niveau (5). Men gaat pas met niveau 2 aan de gang als niveau 1 voldaan is. De lagere niveaus zijn veel sterker en beinvloeden het gedrag sterker dan de hoogste niveaus. Mensen die zelf-actualisatie hebben bereikt kennen 15, allen positieve, eigenschappen (die hoef je denk ik niet te kennen maar ze spreken ook wel voor zich). Rogers vulde de theorie aan en richtte zich op de manier waarop iemand zichzelf kan actualiseren. Hij ziet de persoon die bezig is dat te doen als een fully functioning person. Hij/zij staat open voor nieuwe ervaringen, is vriendelijk en communicatief. Men richt zich op het heden en vertrouwt zichzelf. Belangrijk, volgens Rogers, is dat een kind een need for positive regard heeft. De ouders moeten unconditional positive regard geven. Indien sprake is van conditional positive regard is er sprake van conditions of worth die de ouders hebben opgesteld en die bepalen of een kind vriendelijkheid verdiend van de ouders. In dat geval zal een kind zich gaan richten op wat anderen willen, niet wat hij of zij zelf wil. Bij onconditionele positive regard ontwikkeld het kind een positive self-regard en ziet accepteert wie hij of zij is.
Mensen die geblokkeerd worden in hun proces om zichzelf te actualiseren ervaren anxiety. Dit is het gevolg van een ervaring die niet past in het zelf-beeld. Men kan hier op 2 manieren mee overweg: 1] adaptation : men past het zelfbeeld aan 2] distortion : men past de ervaring aan ipv het zelfbeeld (geeft de situatie de schuld, enz). Rogers ontwikkelde de client-centered therapy waarin het gesprek richting gegeven wordt door de client, en niet door de therapeut. Die speelt alleen maar een spiegel en herformuleerd steeds wat de client zegt. Men moet echter voldoen aan drie kenmerken: 1] genuince acceptance : de therapeut moet de client volledig accepteren 2] unconditional positive regard : de therapeut moet altijd positief zijn 3] empathic understandig : de therapeut moet de patient volledig begrijpen Empathy is het vermogen om de andere persoon te begrijpen. Dit vermogen is deels aangeboren maar kan ook door training versterkt worden.

HOOFDSTUK 12 : COGNITIVE TOPICS IN PERSONALITY (COGNITIVE DOMAIN) Mensen zien de wereld anders. Zelfs dezelfde situatie kan door twee mensen verschillend ervaren worden. Deze verschillen worden onderzocht door de cognitive approach. De belangrijke term, cognition, behelst denken en alle mentale proceseen zoals perception, interpretation, remembering, believing, enzovoorts. Al deze processen tezamen heet information processing. Er zijn belangrijke vormen van cognition bij mensen: Personalizing cognition Deze mensen benaderen wat ze zien persoonlijk en relateren het aan persoonlijke aspecten. Als zij bijvoorbeeld een foto van een hoofdwond zien gaan ze vertellen over familieleden die dat gehad hebben, over hoeveel pijn dat doet, enzovoorts. Objectifying cognition Deze mensen benaderen het haast wetenschappelijk. Zij gaan bij de foto van de hoofdwond vertellen over welk bloedvat ze denken dat gesprongen is, dat er in je hoofd veel bloedvaten zitten, enzovoorts. Dit hoofdstuk behandelt drie niveaus van cognition: Perception Het proces waarbij orde wordt aangebracht in wat men ziet. Een voorbeeld hiervan zijn de rorsarch-tests met de inktvlekken. Interpretation Het proces waarmee men gebeurtenissen in het leven interpreteer en verklaart. De TAT-test is hier een voorbeeld van. Beliefs and desires Het proces waarmee men standaarden en doelen opstelt die gebruikt worden voor de evaluatie van henzelf en anderen. Al deze aspecten worden beinvloed door de persoonlijkheid en kennen individuele verschillen, en de manieren waarop worden hieronder behandeld voor ieder van de drie niveaus van cognitie. >> PERCEPTION

Er zijn twee bekende verschillen tussen mensen in perception:


1] field dependance vs field independence

2] sensation-reducting vs sensation-augmenting
>> PERCEPTION (FIELD DEPENDENCE VS FIELD INDEPENDENCE) Sommige mensen zijn niet goed in het wegfilteren van niet-relevante informatie, terwijl anderen dat wel zijn. De eerste groep is field-dependant en de tweede groep field-independent: Field-dependant Mensen die deze vorm van perceptie gebruiken maken gebruik van externe cues (externe sensaties) bij het beoordelen van de situatie en zijn daardoor gevoelig voor externe ruis. Field-independent Mensen die deze vorm gebruiken maken gebruik van interne cues (interne sensaties) bij het beoordelen van de situatie en zijn daardoor niet erg gevoelig voor externe ruis. Men kan het type middels twee type onderzoeken meten: Rod and frame test (RFT) Men zit in een donkere kamer en krijgt een staaf gepresenteerd die in een kubus zit. De staaf zit niet recht in de kubus, en de persoon zelf zit ook iets scheef. De deelnemer moet de staaf rechtkrijgen. Mensen die field-dependant zijn brengen de staaf zodat hij recht is ten opzichte van de kubus, terwijl field-independent mensen de staat recht ten opzichte van zichzelf brengen. Embedded figure test (EFT) Dit is een eenvoudiger test waarbij een deelnemer verborgen plaatjes moet vinden in een grotere plaat. Voor mensen die field-dependant zijn is dit erg moeilijk. Zie blz 365 voor een voorbeeld.

Er zijn verschillen tussen de persoonlijkheden van beide typen mensen:


Field-dependant : socialer, ziet het hele plaatje ipv de details (en kiest voor sociale opleidingen)

Field-independent : minder sociaal, ziet de details (en kiest voor exacte opleidingen) Onderzoek laat zien dat politie-agenten die field-independent zijn beter opereren omdat ze zich beter kunnen focussen op het doel. Hetzelfde geldt voor kinderen die gebruik maken van hypermedia om les te krijgen (video, geluid, text, enz). Ook hier leren fieldindependent kinderen uiteindelijk meer omdat zij beter in staat zijn de informatie te filteren.
>> PERCEPTION (SENSATION REDUCING VS SENSATION AUGMENTING)

Ook de perceptie van pijn, pain tolerance, verschilt. Sommige mensen vinden de gedachte aan een prik al erg, terwijl een ander er geen wenkbrauw bij optrekt. Petrie bestudeerde dit verschil en stelde de reducer-augmenter theory op. Deze theorie stelt dat sommige mensen een CNS hebben dat externe stimulatie verzwakt (reducer) terwijl anderen een CNS hebben dat stimulatie juist versterkt (augmenter). Petrie onderzocht het type CNS van de deelnemers middels de kinesthetic figural aftereffect (KFA). Deelnemers moesten geblinddoekt de breedte van een blokje bepalen. De mensen die constant te groot schatten waren augmenters, de anderen reducers. Er zijn persoonlijkheidsverschillen:
Reducer : zoeken naar sterke prikkeling (correleert met extraversie) en raken snel aan de drank

Augmenter : zoeken naar afname van de prikkeling (correleert met introversie).


>> INTERPRETATION

Mensen kunnen dezelfde situatie aanschouwen, maar toch andere interpretaties hebben over waarom dat gebeurt. Er worden twee verschillen tussen individueen behandeld: 1] locus of control 2] learned helplesness
>> INTERPRETATION (LOCUS OF CONTROL) Komen problemen in mijn leven door mijzelf? Of door de omgeving? Wie heeft de controle over mijn falen en mijn succes? Dit is de essentie van locus of control theory. Rotter, een neo-behaviorist, ontwikkelde een uitbreiding social learning theory. Deze theorie stelt dat mensen leren door reinforcement. Volgens Rotter waren er twee zaken van groot belang: Value : de waarde van de reinforcer voor de persoon Expectancy : de verwachting dat een bepaalde handeling beloond gaat worden. Dit werd het expancty of reinforcement model genoemd. Als een persoon denkt dat zijn gedrag beloond wordt, gaat hij of zij anders te werk dan een persoon die dat niet gelooft. Volgens Rotter is er sprake van generalized expectancies die de algemene verwachting van een persoon bevatten over de reinforcements. De generalized expectancy bepaalt de locus of control: External locus of control : gebeurtenissen zijn buiten de eigen controle Internal locus of control : gebeurtenissen zijn onder de eigen controle

Huidig onderzoek richt zich meer op specific expectancies die meer specifiek gericht zijn op bepaalde situaties. Welke locus of control geldt binnen relaties? Welke binnen werk? Welke met betrekking tot de eigen gezondheid, enzovoorts. >> INTERPRETATION (LEARNED HELPLESNESS) Learned helplesness werd ontdekt bij honden die, na veelvuldige schokken, gewoon maar gingen liggen en zich neerlegden (letterlijk) bij de situatie en de schokken maar gewoon ondergingen zonder te proberen te ontsnappen. Ook bij mensen komt dit gedrag voor; in sommige gevallen leren mensen niets aan hun situatie te verbeteren (zoals de vrouw van een man die mishandelt). Men heeft learned helplesness kunnen verklaren middels de explanatory style. Deze style definieert hoe mensen oorzaken van gebeurtenissen verklaren (causal attribution). De stijl geeft hierbij aan welke soort verklaringen men doorgaans gebruikt. Het gaat hier overigens met name om de fouten die mensen maken, dus hoe negatieve zaken verklaard worden. Er is sprake van drie categorieen waarbinnen mensen oordelen: Internal / External Is het door mij veroorzaakt of door de omgeving? Komt het zakken voor het tentamen statistiek omdat ik niet slim genoeg ben, of omdat het tentamen gewoon te moeilijk was? Stable / Unstable Is iets het gevolg van iets dat niet veranderd kan worden? Of juist wel? Komt het zakken voor statistiek omdat ik slecht in wiskunde ben, of komt het omdat ik gewoon slecht voorbereid heb? Global / Specific Is het zakken voor statistiek simpelweg bewijs voor het feit dat ik nergens goed in ben? Of komt het omdat ik gewoon niet zo goed in enkel statistiek ben? De drie categorieen kunnen ieder bovendien positief of negatief worden verklaard: Optimisch : externe, onstabiele en specifieke verklaringen Pessimistisch : interne, stabiele en globale verklaringen De explanatory style blijft gedurende het leven redelijk stabiel. Mensen met een pessimistische stijl zijn vaker ziek de stijl is een risicofactore voor de gezondheid. Mogelijk omdat deze mensen meer stress ervaren. >> BELIEFS & DESIRES

De aandacht wordt bij dit niveau gericht op wat een persoon wenst dat er gebeurt. Mensen verschillen in dergelijke verwachtingen. Er worden twee aspecten behandeld:
1] personal projects

2] life tasks
>> BELIEFS & DESIRES (PERSONAL PROJECTS)

Little formuleert personal projects als de acties die ondernomen moeten worden om een doel te bereiken. Deze projecten zijn een weerspiegeling van de persoonlijkheid. Meestal meet men de personal projects door mensen te vragen welke projecten zij hebben lopen, en hoe moeilijk het project is en of ze het leuk vinden. Er blijken verbanden te bestaan met de Big Five. Mensen die hoog scoren op neuroticism ervaren de projecten als meer stressvol. Mensen zijn gelukkig als de projecten die zij hebben succesvol verlopen.

>> BELIEFS & DESIRES (LIFE TASKS)

Life tasks zijn een uitvoerende bezigheid van de persoonlijkheid. Men onderzoekt hiermee het actieve deel van de persoonlijkheid. Life tasks zijn de persoonlijke versies van de cultureel-vastgestelde doelen, met name op deze drie gebieden:
1] academics : het behalen van goede academische prestaties

2] social life : het maken van veel vrienden


3] independence : het bereiken van onafhankelijkheid van de familie Naast aandacht voor life-tasks richt Cantor zich ook op de strategies die mensen gebruiken om die doelen te bereiken. Strategieen kennen hierbij enkele componenten: 1] problems : het verwachten van problemen die op kunnen treden 2] outcomes : het anticiperen van de eindresultaten 3] monitoring : het monitoren van het eigen gedrag en de gebeurtenissen die optreden 4] understanding : het begrijpen wat er gebeurt Cantor heeft drie soorten strategieen onderzocht: Social constraint strategy Deze mensen kijken naar wat anderen doen en richten aandacht die op hen gericht is naar anderen. Ze nemen veel initiatief in sociale contacten, maar doen dat vooral om de druk die ze voelen minder te maken. Defensive pessimism strategy Deze mensen gaan uit van het ergste en bereiden zich daar dan ook al op voor. Vreemd genoeg blijkt dat studenten met deze strategie niet slechter scoren. Outcome-focusses strategy Men is sterk gericht op de resultaten. Als de taak is om vrienden te maken, dan probeert men dat ook overal te doen. Iedere strategie heeft goede en slechte kanten. Zolang een strategie de resultaten positief beinvloedt is zij goed toepasbaar, maar als resultaten uitblijven en de kosten van de strategie wel betaald worden wordt zij maladaptief. >> INTELLIGENCE

Individuele verschillen in cognition worden ook geuit in intelligence. Sommige mensen zijn intelligenter dan anderen. Er zijn echter veel visies op wat intelligentie is. Hier zijn twee visies:
Achievement view : de hoeveelheid kennis die iemand heeft verzameld

Aptitude view : het vermogen om te leren en informatie te verzamelen Vroeger was men overtuigd van het bestaan van een general intelligence. Tegenwoordig ziet men meer soorten intelligentie (multiple intelligences). Deze visie is echter nog controversieel omdat veel van de sub-intelligenties sterk met elkaar correleren. Bovendien verschilt per cultuur wat precies als intelligent wordt gezien (cultural context).

HOOFDSTUK 13: EMOTION AND PERSONALITY

Emoties bestaan uit drie componenten:


Subjective feelings : emoties zorgen voor een gevoel, een subjectieve ervaring

Bodily changes : emoties zorgen voor lichamelijke veranderingen (spanning, bloedtoevoer, enz)
Action tendencies : emoties verhogen de kans op het vertonen van bepaald gedrag

De interesse vanuit de persoonlijkheidsleer heeft betrekking op de individuele verschillen in hoe mensen emoties ervaren. Sommigen reageren op dezelfde situatie heel anders dan iemand anders.
>> ISSUES IN EMOTION RESEARCH

Er zijn een aantal zaken die het veld van onderzoek verdelen in groepen wetenschappers:
Emotional strates vs emotional traits

Sommige wetenschappers onderzoeken emoties als states, anderen als traits. Zij die het als state zien, stellen dat emoties tijdelijk zijn en bepaald worden door de omgeving (extern). Zij die het als trekken zien, zien emoties als interne disposities tot bepaald gedrag (intern). Ook zien zij emoties als consistent over situatie en tijd en stabiel.
Categorical vs dimensional approach to emotion

Sommige wetenschappers zien specifieke categorieen van emoties, terwijl anderen het zien als dimensies waarbij oneindig veel punten mogelijk zijn. De eerste, de categorical approach, wordt gekenmerkt door een drang emoties terug te brengen tot elementaire emoties. De mening over hoe men primaire of elementaire emoties moet zien is nog onduidelijk:
Ekman : elementaire emoties zijn zij die een andere gezichtsuitdrukking hebben

Izard : elementaire emoties zijn zij die andere motivationele eigenschappen kennen De mening over welke dimensies er bestaan is minder verdeeld. Meestal onderscheidt men:
pleasant / unpleasant : plezierig versus niet-plezierig high / low arrousal : hoge versus lage opwinding

Kort gezegd:
Categorical approach : men richt zich op de conceptuele verschillen tussen emoties

Dimensional approach : men richt zich op hoe mensen emoties ervaren


>> CONTENT VERSUS STYLE OF EMOTIONAL LIFE

Een ander verschil waar men zich op richt is de soorten emoties (content) die men ervaart, en de manieren waarop die ervaren worden (style).
>> CONTENT VERSUS STYLE OF EMOTIONAL LIFE (CONTENT)

Men kan grofweg een onderscheid maken tussen pleasant en unpleasant emoties.
>> PLEASANT EMOTIONS

Plezierige emoties worden op verschillende (aanvullende) manieren gedefinieerd:


1] satisfaction : de mate van voldoening van het leven dat men leidt

2] dominance : de dominantie van positieve versus negatieve emoties

Men meet beide aspecten dmv self-reports. De enige manier om te achterhalen of iemand vrolijk is, is door het hem te vragen. Maar beoordelen mensen zichzelf niet als gelukkig op zon test omdat ze denken dat dat verwacht wordt (social desirability)? Dit kan wel zo zijn, maar bij gelukkig zijn hoort ook een positive illusion; het positiever zien van de dingen dan ze misschien zijn. Desalniettemin blijken self-reports zeer valide middelen te zijn om gelukkigheid te meten.

Omdat variabelen als leeftijd, geslacht, ethniciteit en inkomen maar heel weinig invloed op de mate van geluk hebben, werd gezocht naar factoren in de persoon zelf. Costa en McCrae stelden dat extraversie belangrijk was voor positieve gevoelens en neuroticisme voor negatieve gevoelens. Dit bleek te kloppen (beiden verklaren van de variantie!). Het bleef echter een correlationeel verband. Momenteel zijn er twee causale modellen die aangeven hoe de persoonlijkheid een rol speelt:
Direct model (situation trait positieve / negative affect subjective well-being) Mensen reageren anders op dezelfde situatie, afhankelijk van hun karaktertrekken. Extraverten reageren meer positief, neuroticisten meer negatief. Indirect model (trait lifestyle positive / negative affect subjective well-being)

Mensen met bepaalde karaktertrekken creeeren een levensstijl die leidt tot meer negatieve gevoelens. Extraversie leidt tot een positieve stijl, neuroticisme tot een negatieve stijl. Studies doen vermoeden dat het directe model klopt zelfs onder gecontroleerde situaties reageren mensen, afhankelijk van hun karakter, anders op situaties (weer een hoge d0hfactor) Er zijn verschillende tips voor mensen om hun gelukkigheid te verhogen:
1] friends : besteed tijd met andere mensen, voornamelijk vrienden

2] challenges : zoek uitdagingen in je werk of op school


3] helpful : zoek manieren om anderen te kunnen helpen

4] time-outs : neem tijd voor jezelf


5] shape : probeer in vorm te blijven

6] plan : zorg dat je een plan hebt, maar maak dat niet te strak
7] optimistic : zet een vriendelijk gezicht op (ook als je dat niet bent) helpt echt btw

8] exeragate : overdrijf situaties waarin iets misgaat niet.


>> UNPLEASANT EMOTIONS

Er zijn drie belangrijke emoties die een basis in het karakter hebben:
1] anxiety : angst

2] depression : depressie
3] anger : woede

Anxiety is sterk gekoppeld aan neuroticism van de Big Five. Deze mensen zijn negatief, gedeprimeerd, achterdochtig en onstabiel. Ze maken zich constant druk over van alles en nog wat (is het een puist of een tumor?) en zijn snel geirriteerd. Eysenck ziet een biologische verklaring in de gevoeligheid van het limbisch systeem dat voor emoties zorgt. Er zijn eental redenen waarom die theorie plausibel lijkt:
1] stable : neuroticisme is erg stabiel over de tijd

2] consistent : neuroticisme wordt als dimensie gevonden in alle culturen en omgevingen


3] heritable : neuroticisme is deels erfelijk

Deze argumenten zijn geen bewijs voor de biologische verklaring, maar ze zijn wel plausibel. Er zijn ook cognitieve strategieen die stellen dat mensen die neurotisch zijn bepaalde cognitieve stoornissen kennen. Er zijn grofweg twee benaderingen:

Selective memory Mensen die hoog op de N-schaal scoren hebben een selectief geheugen voor negatieve zaken. Zij halen die sneller terug en herinneren zich er sowieso meer. Zo blijken mensen hoog op de N meer symptomen te herinneren waar ze last van hebben gehad. Mogelijk, echter, is het dat deze mensen echt meer ziektes hebben gehad omdat neuroticisme neerslag heeft op het immuunsysteem. Selective attention

Een andere theorie is dat mensen die hoog op de N-schaal scoren een attentional bias kennen voor negatieve zaken. Dit kan men aantonen middels een emotionele stroop taak (die bekend is, en ik hier niet ga uitleggen). Depression is ook een trek-achtige dimensie. Ook hier zijn meerdere theorieen over de oorzaak:
Diathesis stress-model

Dit model stelt dat mensen die depressief worden aanleg hebben. Zij zijn gevoeliger voor stress, en als er een zeer stressvolle situatie voorbijkomt, kan dit hen een depressie in trekken. Niet de diathesis of de stress alleen zijn genoeg ze moeten beiden voorkomen.
Becks cognitive theory

Volgens Beck komt depressie voort uit het gebruik van een verkeerd cognitief schema. Dit schema doet mensen alles als negatiever ervaren. Hij onderscheidt vier verstoringen:
Overgeneralizing : men generaliseert het falen op n punt naar allemaal andere zaken Arbitrary inferences : men springt naar een negatieve conclusie terwijl daar geen reden voor is Personalizing : men gaat ervan uit dat alle fouten door henzelf veroorzaakt is Catastrophizing : men gaat ervan uit dat het ergste zal gebeuren

Explanatory style

Mensen die depressief zijn gebruiken een causale attributie die gekenmerkt wordt als de pessimistic pattern die ook al eerder in deze samenvatting is beschreven. Ook anger of hostility is een trek-achtige dimensie. De meeste mensen zullen met agressie reageren als ze verkeerd behandeld worden, maar sommige mensen worden het gewoon eerder. Friedman en Rosenman formuleerden de type A personality. Dit zijn mensen die constant gehaast en gestressed zijn en geen rust nemen. Bij hen blijken hart-aandoeningen meer voor te komen. Maar ook de mate van hostility, de kans op woede bij dagelijkse situaties, is bij hen veel hoger. De Type A persoonlijkheid is een syndroom (combinatie) van karaktertrekken waarbij vooral de hostility als trek belangrijk is voor een verhoging van de kans op hartproblemen. De Big Five trekken die hiermee relateren zijn agreeableness en neuroticism.
>> STYLE OF EMOTIONAL LIFE

De content bepaalt welke emoties ervaren worden, de style hoe die emoties ervaren worden. The grootste verschil is:
Affect intensity

De intensiteit van de emoties. Mensen die hier hoog scoren ervaren diepe dalen en hoge pieken. Bovendien wisselen ze vaker van emoties. Mensen die hoog scoren ervaren vaak meer chronische klachten als hoofdpijn en buikpijn door de intensiteit van hun emoties en vinden de gebeurtenissen in hun leven meer extreem positief of negatief dan objectieve bijstanders. Beide groepen hebben hun voor- en nadelen.

>> INTERACTION OF CONTENT AND STYLE

Mensen verschillen in de hoeveelheid positieve en negatieve emoties en de stijl waarmee ze daarmee omgaan. Feitelijk kan men de kwaliteit van het emotionele leven zien als de combinatie tussen stijl, affect intensity, en content, hedonic balance. Men kan op beide hoog of laag zijn, en daarmee ontstaan vier mogelijkheden:
High intensity / a lot of positive affect : men ziet het leven als extreem plezierig

High intensity / a lot of negative affect : men ziet het leven als sterk onplezierig
Low intensity / a lot of positive affect : men ziet het leven als rustig en vredig

Low intensity / a lot of negative affect : men ziet het leven als mid onplezierig

HOOFDSTUK 14 : APPROACHES TO SELF (COGNITIVE DOMAIN)

Het begrip van het zelf is van groot belang bij de persoonlijkheid. Het bestaat uit 3 aspecten:
Self-concept

Het zelf-concept, het beeld van jezelf, is de startbasis waarvan uit de evaluatie van de wereld om ons heen plaatsvindt. Gedurende het leven verandert het zelf-concept en wordt stabieler bij het volwassen worden. Dit component beschrijft onszelf: wie ben ik?
Self-esteem

De waarde die mensen toekennen aan zichzelf wordt self-esteem genoemd. Mensen die hetzelfde self-concept hebben (zuinig) kunnen daar toch anders tegenaan kijken. Voor de ene is zuinig zijn iets negatiefs, voor de ander iets positiefs. Die beoordeling beinvloedt de self-esteem. Dit component evalueert onszelf: wat ben ik waard?
Social identity De sociale identiteit is dat beeld dat we uitdragen naar anderen. Het is het deel van het zelf dat we aan anderen laten zien. Dit component bepaalt ons sociale aspect van het zelf. >> SELF-CONCEPT

Het zelf-concept is het deel van het zelf dat onszelf beschrijft. Het ontwikkeld zich over de jaren, met name gedurende de adolescentie en raakt pas voltooid als we oud zijn. De belangrijkste elementen van deze ontwikkeling zijn de volgende:
Mirror reflections (1-2 jaar) Kinderen herkennen al snel dat ze zichzelf zien in een spiegel. Het duurt iets langer voordat ze zichzelf herkennen op fotos en films. Awareness of sex and age (2-3 jaar) Kinderen worden zich het eerst bewust van rudimentaire verschillen tussen henzelf en anderen. Sex en age zijn hierbij de eerste verschillen waarvan ze het bestaan leren. Dit bewustzijn wordt complexer. Self-concept as abilities (3-12 jaar) Kinderen zien zichzelf voornamelijk als een verzameling van talenten. Kinderen zeggen dat ze goed zijn in sport, schaken of rekeken. Social comparison (5/6+ jaar) Kinderen gaan zichzelf, zodra ze op school komen, vergelijken met anderen. Het bestaat uit een evaluatie van het eigen kunnen ten opzichte van anderen. Private self-concept (5/6+ jaar) Kinderen beseffen dat een deel van hen niet bekend is aan de ouders en andere mensen die hen kennen. Ze beseffen dat ze kunnen liegen en geheimen kunnen houden. Psychologen vermoeden dat imaginaire vriendjes hier een belangrijke rol bij spelen. Perspective taking (10+) Kinderen zijn in staat tot het nemen van een steeds complexer perspectief op wat er gaande is. Ze leren eerst zichzelf te zien vanuit de situatie van anderen, wat er voor zorgt dat kinderen heel zelf-bewust worden (objective self-awareness).

Het self-concept is feitelijk een raamwerk voor het begrijpen van het verleden, het heden en de toekomst en vormt een gids voor ons gedrag. Het bevat informatie over wie we zijn en hoe we willen zijn. Dit worden ook wel self-schemata genoemd. Informatie die goed past in one schemas verwerken we sneller dan informatie die daar niet in past (Christiaan is oersterk wordt door mij niet snel verwerkt bijvoorbeeld). De schemata worden gebouwd op basis van past experiences en gidsen de verwerking van informatie over onszelf.

De term possible selves verwijst naar schemas over onszelf die aangeven wat wel of juist niet zouden willen zijn. Deze possible selves beinvloeden ons gedrag, omdat ze aanzetten tot het verwezenlijken van dat beeld. Ze vormen daarmee een brug tussen het heden en onze gewenste toekomst. Higgins onderscheidt een aantal vormen ten opzichte van het real self (het huidige zelf):
Ought self : het beeld van het zelf dat gebouwd is op basis van wat anderen verwachten (familie)

Ideal self : het beeld van het zelf dat gebouwd is op basis van de eigen verlangens en behoeften Beide vormen self-guides omdat ze sturen tot realisatie van die beelden. Indien de afstand tussen de real en de ought/ideal selves te groot is kan men ongelukkig worden of zich schuldig voelen. De self-guides richten of beschermen ons van specifieke dingen:
Promotion focus : het ideal self richt ons op alles dat ons dichter bij ons gewenste zelf brengen

Prevention focus : het ought self beschermd ons tegen situaties die kwalijk voor ons zijn
>> SELF-ESTEEM

Het self-esteem bevat onze evaluatie van onszelf. Ook dit ontwikkeld zich:
Peuters : self-esteem wordt bepaald door het bereiken (of niet) van doelen gesteld door ouderen Tieners : self-esteem wordt bepaald door social comparison Volwassenen : self-esteem wordt bepaald door eigen standaarden en normen en waarden

Mensen evalueren zichzelf als negatief of positief. Er kunnen gebieden zijn waar we onszelf negatief beoordelen, terwijl we andere gebieden als positiever zien. Doorgaans wordt self-esteem echter gezien als de gemiddelde evaluatie van het gehele zelf. Onderzoek naar self-esteem maakt gebruik van evaluatie waarbij deelnemers een test (bijv IQ) moeten doen waarna ze kritiek (failure feedback) ontvangen. Er zijn echter twee grote verschillen hoe mensen hier mee omgaan, en dat hangt af van de mate van self-esteem:
High self-esteem : mensen gaan bij de tweede keer veel harder werken

Low self-esteem : mensen gaan bij de tweede keer slechter presteren en minder hard werken Waarom? Mogelijk past kritiek beter in het zelf-concept van mensen met een laag zelfvertrouwen. De mensen met een hoog zelfvertrouwen accepteren de kritiek niet en gaan harder werken. De mate van self-esteem bepaalt hoe omgegaan wordt met falen:
High self-esteem : richten zich op andere gebieden waar het wel goed gaat

Low self-esteem : richten zich op het falen in dat ene gebied terwijl het verder wel goed gaat Dit sluit aan bij de gedachte dat de mate van self-complexitity bepaalt hoe vervelend falen is. Mensen met een high self-complexity kennen veel rollen. Als zij falen is dat slechts n van de vele rollen. Mensen met een low self-complexity kennen slechts enkele grote rollen. Falen heeft daar een veel grotere impact.

Mensen met een low self-esteem vermijden vaak situaties waarin ze kunnen falen. 2 vormen:
Defensive pessimism

Mensen gaan maar gewoon uit van falen. Toch hoeft dit niet negatief te zijn, want het kan ook aanzetten tot hard werken.
Self-handicapping

Mensen zetten de situatie zo op dat het ook niet vreemd is dat ze falen. Vervolgens hoeven ze zichzelf niet de schuld te geven. Bij ieder mens varieert de self-esteem over de tijd. De self-esteem variability is de mate van fluctuatie en het is een individueel karakteristiek die anders is dan de hiervoor besproken self-esteem level. Bij sommige mensen, onafhankelijk van hun self-esteem level, kan de mate van self-esteem sterk varieren. Studies bij minderheidsgroepen laten zien dat er geen sprake is van een lager self-esteem. Iets wat je wel zou verwachten, omdat die mensen meer tegenwerking ervaren. Zowel vooroordelen als negatieve behandeling van deze groepen dragen dus niet bij een verlaging van het zelfvertrouwen. Er zijn drie mogelijke verklaringen:
Attribution to prejudice

Verkeerde behandeling, of falen, wordt geattribueerd aan vooroordelen.


In-group comparisons Men vergelijkt zichzelf slechts met leden uit de groep zelf, en niet met mensen van buiten. Selective valuation Men gaat dingen die de meerderheidsgroepen als belangrijk zien minder belangrijk vinden. Falen op die punten wordt daarom minder vervelend. >> SOCIAL IDENTITY

De social identity is dat wat we van onszelf laten zien aan anderen. Het kent twee kenmerken:
Continuity Onze identiteit blijft grotendeels gelijk over de tijd. Het kan wel veranderen, maar dat gaat gelijdelijk. Contrast

Je identiteit contrasteert je met anderen omdat het je als persoon uniek maakt. Het verkrijgen van een identiteit is niet gemakkelijk. Gedurende de adolescentie proberen mensen te bepalen wie ze zijn. Erikson geloofde dat het bereiken van een identiteit ook fout kon gaan. Er zijn verschillende strategieen om een eigen identiteit vast te stellen:
1] experimenteren totdat men iets heeft wat men zoekt (moratorium)

2] een identiteit aannamen zoals die door de ouders is geformuleerd (identity foreclosure) Het vormen van de identiteit wordt gemidieerd door identity crises. Er zijn een aantal typen:
Identity deficit

Een crisis kan ontstaan als de eigen identiteit nog niet voldoende gevormd is om te helpen bij een belangrijke keuze; het kiezen van de studie die men wil gaan doen

bijvoorbeeld. Dit leidt er vaak toe dat mensen op zoek gaan naar manieren om dat gat in de identiteit op te vullen.
Identity conflict

Dit conflict ontstaat als twee aspecten van de identiteit niet goed samengaan. Men moet dan kiezen. Beide conflicten komen voort gedurende de adolescentie. Maar ook in de mid-life kan een dergelijke crisis ontstaan. Meestal bepaald men eerste welke waarden men aanhangt, en formuleert daarna gedrag of doelen die daar bij horen.

HOOFDSTUK 15 : INTERPERSONAL ASPECTS OF PERSONALITY (SOCIAL/CULTURAL)

De persoonlijkheid interacteert dmv drie processen met de omgeving:


1] selection : het selecteren van situaties c.q. personen die we mogen

2] evocation : het oproepen van gedrag in die personen als gevolg van onze persoonlijkheid
3] manipulation : het manipuleren van anderen om onze zin te krijgen >> SELECTION

Onze persoonlijkheid bepaalt welke situaties en personen we kiezen, en welke we liever niet kiezen. Zij bepaalt welke sociale interacties we wel en niet aangaan. Het selecteren van een partner is hier een goed voorbeeld van. De volgende vragen zijn hierbij interessant:
1] desired : vinden alle mensen dezelfde karaktertrekken aantrekkelijk in een ander?

2] similarity : kiezen we partners die op ons lijken, of juist niet?


2] partners : krijgen we de partners die we zoeken, en wat als dat niet zo is? 3] break-up : hoe beinvloedt de keuze de kans dat de partners bij elkaar blijven? >> SELECTION (DESIRED CHARACTERISTICS IN PARTNERS)

Het meest belangrijk is dat de liefde wederzijds is. Na die verwachting komen meer directe persoonlijkheidseigenschappen:
1] dependability (big five: conscientiousness)

2] emotional stability (big five: emotional stability)


3] pleasing / friendly (big five: agreeableness) >> SELECTION (ASSORTIVE MATING FOR PERSONALITY)

Onderzoek laat zien dat mensen partners zoeken die op hen lijken (assortive mating). Dit heeft zelfs betrekking op lichamelijke kenmerken (dus niet enkel persoonlijkheid), ethniciteit, enzovoorts. Dit is natuurlijk een correlatie, er zijn meer verklaringen:
Proximity selection Mensen die op elkaar lijken wonen mogelijk gewoon dichter bij elkaar. Zoals studenten in een studentenflat bijvoorbeeld. Group selection Instituten als scholen en universiteiten laten selecte groepen mensen, die voldoen aan bepaalde criteria, binnen. Binnen deze groepen is sprake van een vrij grote homogeniteit wat bepaalde eigenschappen betreft. Het is niet zo raar dat je hier iemand vindt die op je lijkt.

Bovenstaande verklaringen pleiten voor inactive selection waarbij de persoonlijkheid de keuze niet bepaalt. Onderzoeken laten echter zien dat mensen wel degelijk actief selecteren welke karaktertrekken zij wel en welke zij niet fijn vinden.
>> SELECTION (GETTING THE MATE YOU WANT)

Niet iedereen krijgt uiteindelijk de ideale partner. Verwacht wordt dat hoe groter het verschil tussen de ideale en de werkelijke partner, hoe minder plezierig de relatie is. De persoonlijkheid van de partner heeft een grote invloed op het welzijn van de relatie. De volgende karaktertrekken zorgen voor een goede relatie (doorgaans dan):
1] agreeableness

2] conscientiousness
3] emotional stability

3] openness

Een eventueel verschil tussen de ideale en de werkelijke partner bleek geen enkele invloed uit te oefenen op het uiteindelijke welzijn van de relatie.
>> SELECTION (BREAKUP OF COUPLES)

Gebleken is dat mensen:


1] dezelfde basale karaktertrekken zoeken in partners (emotioneel stabiel, agreeable)

2] voorbij die basale karaktertrekken zoeken naar partners die op hen lijken Maar wat als dat niet gebeurt? De violation of desire theorie stelt dat mensen op twee gronden eerder zullen breken:
1] ze voldoen niet aan de gewenste basale, en universele, karaktertrekken

2] ze lijken niet op voldoende op elkaar Deze theorie is bevestigd door onderzoek.


>> SELECTION (SHYNESS)

Shyness is de eigenschap om je druk te maken over sociale interacties. Meestal vermijd men dergelijke situaties. De meeste mensen zijn wel eens verlegen, maar bij sommigen is het een karaktertrek geworden. Verlegen mensen vermijden: 1] situations : ze vermijden bepaalde situaties 2] gambles : ze vermijden bepaalde riskante beslissingen en spelen het liever op safe
>> EVOCATION

Evocation is het uitlokken van reacties van anderen op grond van de eigen persoonlijkheid.
>> EVOCATION (AGRESSION)

Mensen die agressief zijn lokken vaak eerder agressief gedrag uit bij anderen. Dit komt door een hostile attributional bias aan de kant van de agressor. Hij of zij verwacht overal agressie. Die agressie komt echter voort omdat die persoon die agressie zelf uitlokt bij anderen.
>> EVOCATION (ANGER IN RELATIONS)

In relaties kan persoonlijkheid op twee manieren conflicten evoceren:


1] direct : de persoonlijkheid beinvloedt direct hoe jij met de ander omgaat

2] indirect : de persoonlijkheid evoceert gedrag bij de ander Een agressieve man kan zijn vrouw slaan, die vervolgens een silent treatment geeft (evocatie) en daarmee de man nog agressiever maakt. De persoonlijkheidstrekken die de meeste woede en frustratie opwekten bij de ander waren:
1] emotional instabiliteit

2] disagreeableness
>> EVOCATION (EXPECTANCY CONFIRMATION)

Expectancy confirmation is het proces waarbij mensen opvattingen hebben over anderen, waarbij de opvattingen zelf ook dat gedrag evoceren. Een studie liet bijvoorbeeld zien dat als mensen verwachten te maken te krijgen met een agressieve onderzoeker, ze zelf eerder agressief reageren.

>> MANIPULATION

Manipulation omvat alle processen die mensen bewust gebruiken om het gedrag van anderen te veranderen. Deze term heeft overigens geen negatieve betekenis, het is een meer algemeen begrip. Men kan hierbij twee vragen stellen:
1] consistent : zijn sommige mensen meer consistent bezig met manipuleren (dus vaker)

2] personality : voorspelt de persoonlijkheid de gebruikte manipulatie-strategie?


>> MANIPULATION (CONSISTENCY)

Men heeft eerste een taxonomie opgesteld van de mogelijke manipulatie-strategieen. Dit gebeurde in twee stappen:
1] acts : men verzamelde alle acties en gedragingen die gezien werden als beinvloeding

2] factor analysis : men gebruikte factor analyse om te komen tot 11 wegen tot manipulatie De volgende 11 wegen tot manipulatie worden onderkend (en een voorbeeld):
Charm : ik probeer haar lief te hebben wanneer ze daarom vraagt

Coercion : ik schreeuw tegen haar totdat ze het doet


Silent treatment : ik reageer niet op wat ze zegt

Reason : ik verklaar waarom ik wil dat ze het doet


Regression : ik zeur totdat ze het doet

Self-abasement : ik ga kruiperig doen zodat ze het doet


Responsibility invocation : ik probeer haar zover te krijgen te beloven dat ze het doet

Hardball : ik sla haar, zodat ze het doet


Pleasure induction : ik vertel haar hoe leuk het is om met haar te zijn

Social comparison : ik vertel haar dat iedereen het doet


Monetary reward : ik geef haar geld om het te doen

Het is nu natuurlijk erg interessant wat het dan wel niet is ;). Mannen en vrouwen bleken niet te verschillen op de gebruikte strategieen. Vrouwen gebruiken alleen iets vaker regression. Machiavelian is de afleiding van een auteur die een boek schreef over manipulatie. Tegenwoordig wordt deze term gebruikt om meester-manipuleerders mee aan te duiden. Mensen die hier hoog op scoren gebruiken die drie besproken methoden op de volgende manieren:
Selection : ze benaderen situaties die ongeorganiseerd zijn (mogelijkheid tot exploitatie)

Evocation : ze lokken reacties als agressie en worde op bij anderen


Manipulation : ze gebruiken tactieken die zelf-dienend, exploiterend en listig zijn. >> MANIPULATION (PERSONALITY)

Persoonlijkheidstrekken blijken grote invloed te hebben op de gebruikte strategie:


High dominance coercion, responsibility invocation

Low dominance self-abasement


Agreeableness pleasure induction, reason

Disagreeableness coercion, silent treatment


Conscientiousness reason

Emotional instability hardball, coercion, regression


Openness pleasure induction, responsibility invocation

Non-openeness social comparison

Al met al hebben karaktertrekken dus grote invloed op onze omgang met anderen.

HOOFDSTUK 16 : SEX, GENDER AND PERSONALITY (SOCIAL & CULTURAL DOMAIN)

Sexual differences zijn de gemiddelde verschillen tussen mannen en vrouwen in persoonlijkheid en gedrag. De laatste jaren is er hernieuwde intersse in de gedachte dat vrouwen anders zijn dan mannen. De volgende vragen worden in dit hoofdstuk gesteld:
1] differences : zijn mannen en vrouwen elementair verschillend, of juist gelijk?

2] stereotypes / roles : worden eventuele verschillen overdreven door stereotypen?


3] theories : welke theorieen bieden goede verklaringen voor sekse-specifieke verschillen

In 1974 publiceerden Maccoby & Jacklyn het eerste wetenschappelijke boek dat verhaalde over honderden studies die verschillen tussen mannen en vrouwen onderzochten. Het enige verschil in persoonlijkheid was dat mannen meer agressief waren. Naast veel kritiek (met name op de statistiek) maakte het boek veel los en zorgde ervoor dat nu proefpersonen van beide geslachten gebruikt werden (wat tot dusver niet zo was). Het onderzoek naar sekseverschillen is politiek beladen. Sommigen vrezen dat gevonden verschillen uitgebuit zullen worden door mannen, terwijl anderen vermoeden dat gevonden verschillen slechts voortkomen uit de bias van de onderzoekers. Meta-analyses, studies waarin vele honderden studies opgeteld worden, laten zien dat er kleine tot grote effect sizes gevonden worden.De effect-size is het algehele effect dat over alle studies gevonden is. Hoe hoger hoe beter (<0.20 is laag, 0.50 is gemiddeld, >0.80 is hoog). Analyses laten zien dat het effect bij studies die mannen en vrouwen vergelijken niet erg groot is. Op basis van dergelijke analyses zijn twee standpunten ontstaan. De minimalisten stellen dat:
1] de gevonden verschillen zijn klein er is meer gelijkenis dan verschil

2] verschillen zijn klein, dus men kan zich beter richten op andere psychologische gebieden De maximalisten stellen dat:
1] de gevonden verschillen zijn nog steeds groot t.o.v. van andere psychologische gebieden

2] ook kleine verschillen kunnen over het gehele leven voor grote netto verschillen zorgen
>> SEX DIFFERENCES IN PERSONALITY

Op basis van de dimensies van de Big Five kan men al enkele verschillen zien:
Big differences

Vrouwen zijn meer tender-minded; ze houden rekening met de gevoelens van anderen (agreeableness). Mannen zijn veel agressiever (non-agreeableness)
Medium differences

Mannen zijn ietwat assertiever (extraversion) dan vrouwen.


Small differences

Vrouwen kennen meer trust (agreeableness) in anderen. Bovendien zijn zij meer anxious (emotional instability) dan mannen. Op andere gebieden zijn de verschillen die betrekking hebben op de schalen van Big Five verwaarloosbaar klein.

Er zijn ook verschillen die niet direct gerelateerd zijn aan de schalen v/d Big Five:
Global self-esteem

Vrouwen kennen, vanaf de puberteit tot aan de jaren 60, een lager zelfvertrouwen dan mannen. Het verschil is niet bijzonder groot, maar desalniettemin kan het een grote impact hebben.
Sexuality

Mannen zien meer in causal sex dan vrouwen. Dit verschil is groot.
Depression

Vrouwen ervaren depressies anders dan mannen. Zij beschrijven meer eetproblemen, huilen meer, zoeken meer actief naar hulp, zijn nerveuzer, praten meer over gekwetste gevoelens en plegen zelfmoord met minder lethale middelen (zoals pillen ipv een pistool).
People-things dimension

Mannen zijn meer georienteerd naar things, en vrouwen meer naar people. Dit heeft invloed op de vakgebeiden en interessegebieden die men heeft. De verschillen in de manier waarop depressies ervaren worden op enkele manieren verklaard:
Control

Vrouwen hebben in het leven minder controle dan mannen zo kunnen zij dat tenminste verklaren. Ze hebben een baas, een man die dominant is en het geld verdiend, enzovoorts. Om een gevoel van controle te krijgen gaan vrouwen zoeken naar de redenen waarom ze zich zo voelen als ze doen ze gaan herkauwen (rumination). Uit onderzoek blijkt dat vrouwen dit in ieder geval meer doen.
Nuclear families

De huidige samenleving bestaat uit vrij atomaire gezinnen waarbij alle sociale support van familie, vrienden en kenissen verder weg staat. Deze support is voor vrouwen juist belangrijk.
>> MASCULINITY, FEMINITIY, ANDROGYNY AND SEX ROLES

Men begon te vermoeden dat sekse-verschillen leken op een trait. Deze trek kreeg twee uitersten; femininity en masculinity. Deze verdeling zag er als volgt uit:
Femininity : nurturance, expression of emotions, empathie

Masculinity : assertiveness, boldness, dominance, self-sufficiancy, instrumentality Het leek erop dat alle mensen op deze schaal een plek konden krijgen. In de jaren 70 begon men te betwijfelen of het niet twee losse dimensies waren, waarbij het ook mogelijk was dat iemand op beide schalen hoog scoorde (androgyn). Hier kwam kritiek op:
Multidimensional traits De eerste kritiek was dat het niet zulke eenvoudig dimensies waren waarbij men maar twee kanten op kon. Waren het niet veel complexere, meer dimensionale, trekken? Invalidity of androgony Uit onderzoek bleek dat mensen die hoog scoren op de ene schaal toch lager scoren op de andere. Met andere woorden; er is een negatieve correlatie. Dit werd gezien als bewijs dat het toch slechts n schaal was waarbij femininity en masculinity uitersten zijn.

De schaal die gebruikt werd om de sex-rollen te meten werd door deze kritiek omgedoopt tot een schaal die instrumentality (werken met objecten) en expressiveness (van emoties) meet. De schaal meet geen sex roles, maar gender schemata cognitieve schemas met betrekking tot de geslachten. Het ideaal is dan om gender-aschematic te zijn. Nu kunnen mannen en vrouwen verschillen, maar wat belangrijker is zijn onze beliefs over hoe mannen en vrouwen van elkaar verschillen. Dit zijn de gender stereotypes en bestaan uit:
Cognitive component We maken gebruik van sociale categorisatie om subgroepen te creeeren binnen mannen en vrouwen. We gebruiken hier schemas voor, zoals sex-bom, player, intellectueel, enzovoorts. Vrouwen kennen slechts drie subtypen:
1] soccer mom huismoeder 2] sex-bomb / vamps 3] career women

Mensen houden dus veel meer stereotypen tov mannen en vrouwen.


Affective component

Sommige social categories krijgen onze affectie, terwijl anderen onze afkeur krijgen.
Behavioral component Het gedrag dat geuit wordt als gevolg van het stereotype (discriminatie bijvoorbeeld). Zowel mannen als vrouwen krijgen soms een positieve discriminatie.

De stereotypen t.o.v. mannen en vrouwen blijken cross-cultureel sterk overeen te komen. Vrouwen zijn in alle culturen mere communal (sociaal) en mannen meer instrumental.
>> THEORIES OF SEX DIFFERENCES

Hoe kunnen de verschillen tussen de sexen verklaard worden? Er zijn enkele benaderingen:
1] socialization and social roles

2] hormonal theories
3] evolutionairy psychology theory

4] integrated theory
>> THEORIES OF SEX DIFFERENCES (SOCIALIZATION & SOCIAL ROLES)

De socialization theory stelt dat mannen en vrouwen verschillen omdat ze anders opgevoed zijn. Kinderen leren het gedrag aan dat wenselijk is voor hun geslacht. Volgens Bandura gaat het net anders. Zijn social learning theory stelt dat kinderen mensen van dezelfde sex als voorbeeld gebruiken voor hun eigen gedrag. Er is empirisch, zoals als common-sense, bewijs voor. Meisjes krijgen poppen als cadeaus, jongens voetballen en autos. Er is ook veel cross-cultureel bewijs, want meisjes krijgen in vrijwel alle culturel meer taken thuis, terwijl jongens worden opgevoed competatief te zijn. Er zijn twee grote problemen met deze theorieen:
Direction of effects Welke kant werkt het dan op? Leren de ouders de kinderen inderdaad de rol? Of passen de ouders zich gewoon aan aan de sex-specifieke rollen die de kinderen van zichzelf al hebben? Differential parental socialization practices Er mogen wel verschillen zijn in de socialisatie, maar dan moet men ook verklaren waar die verschillen dan wel vandaan komen en dat gebeurt niet. Hoe zijn ze ooit ontstaan?

Een gerelateerde theorie is de social role theory die stelt dat mannen en vrouwen andere rollen hebben. De man is de broodwinner, de vrouw de huisverzorger (heb ik niet verzonnen.dont hit me). Er is hier wel bewijs voor, want deze verdeling bestaat nu eenmaal. Bovendien bleek dat zowel mannen als vrouwen zich snel aanpassen aan de rol die ze vervullen. Afhankelijk van de rol, supervisor of coworker gedroegen beide geslachten zich in de rol van de supervisor aanzienlijk dominanter. Men past zich dus aan aan de rol. Ook deze theorie verklaart echter de origine van de verschillen niet. Waarom zijn de rollen zoals ze zijn? En waarom zo verdeeld?
>> THEORIES OF SEX DIFFERENCES (HORMONAL THEORIES)

Hormonal theories stellen dat mannen en vrouwen verschillen omdat ze biologische in elkaar zitten. De hormonen die beide sexen krijgen zijn anders en hebben dan ook een andere uitwerking tot gevolg. De verschillen in hormonen zijn dramatisch, er is vrijwel geen overlap. Testerone gaat samen met meer dominant, agressief gedrag en een grotere sexuele drang. De theorie kent twee beperkingen:
Correlational, not causation Er is slechts sprake van een correlatie. Er is wel enig bewijs dat een toename van testeron leidt tot meer agressief gedrag, maar dat is niet voldoende. Seksuele opwinding kan bijv ook leiden tot een toename van testeron; hetzelfde kan ook gelden voor agressie. De link tussen hormonen en gedrag is waarschijnlijk bidirectionaal. Origins not identified

De verschillen worden ook hier niet beschreven. Waar komen de verschillen vandaan? Waarom zijn mannen en vrouwen zo verschillend in de hormoon-huishouding?
>> THEORIES OF SEX DIFFERENCES (EVOLUTIONAIRY PSYCHOLOGY THEORY)

Men stelt dat mannen en vrouwen gelijk zijn op die punten waar ze dezelfde adaptieve problemen hebben ervaren en verschillen op gebieden waar die problemen anders waren. Vrouwen baren bijvoorbeeld kinderen, en mannen niet. Het dragen van een baby gedurende 9 maanden komt met specifieke problemen en vereist specifieke oplossingen. Vrouwen moeten dus goed kiezen, terwijl mannen iedere vrouw kunnen bevruchten. Er is veel empirisch bewijs voor deze theorie. Mannen zijn duidelijk meer sex-gericht dan vrouwen. Desalniettemin faalt ook deze theorie in het verklaren van individuele verschillen binnen de sexes. Sommige vrouwen willen het liefst de hele dag sex, en andere mannen nooit.
>> THEORIES OF SEX DIFFERENCES (INTEGRATED THEORY)

De bovenstaande theorieen zijn niet incompatible. Ze opereren feitelijk op verschillende niveas:


Why : Evolutionairy psychology waarom zijn de verschillen ontstaan?

How : Hormonal / socialization theories hoe zijn de verschillen onstaan? Er is bewijs voor alle theorieen. Een combinatie van de visies kan leiden tot een goede theorie.

HOOFDSTUK 17 : CULTURE AND PERSONALITY (THE SOCIAL AND CULTURAL DOMAIN)

De yanomamo-indianen zijn verdeeld in een groep die erg agressief is en een groep die dat absoluut niet is. Beide groepen leven in net andere gebieden, maar worden daar in hun karakter duidelijk sterk door beinvloed. Recentelijk heeft de studie naar de invloed van cultuur op persoonlijkheid aandacht gekregen:
1] komen aspecten v/d persoonlijkheid in de VS ook voor in Japan?

2] zijn japanners meer volgzaam dan amerikanen, of is dat slechts een stereotype?
3] is de Big Five universeel? of varieert hij per cultuur.

4] zijn er aspecten van de persoonlijkheid die universeel zijn? De persoonlijkheid omvat ook attitudes, en deze kunnen tussen culturen sterk varieren. Voor een westerling is het slaan van een vrouw zeer kwalijk, voor iemand uit india helemaal niet. De belangrijkste vragen die hieruit volgen zijn:
1] in welke manieren verschillen mensen van elkaar

2] in welke manieren zijn mensen aan elkaar gelijk?


>> WHAT IS CULTURAL PSYCHOLOGY?

Cultural variations zijn de verschillen tussen groepen mensen, en de gelijkenissen van de mensen binnen de groep. Die within-group gelijkenissen of between-group verschillen kunnen betrekking hebben op fysiek, karakter, attitudes, gedrag, of psychologie. De cultural personality psychology houdt zich bezig met:
1] principles : het ontdekken van de principen achter culturele diversiteit

2] person culture : het ontdekken van de invloed van de menselijke persoonlijkheid op cultuur
3] culture person : het ontdekken van de invloed van cultuur op de menselijke persoonlijkheid

Er zijn drie benaderingen om persoonlijkheid te verklaren over culturen heen:


1] evoked culture

2] transmitted culture
3] cultural universals >> EVOKED CULTURE

Evoked culture houdt in dat culturele verschillen ontstaan door verschillende omstandigheden. Dit vereist echter wel het aanwezig zijn van beide aspecten (n van hen is niet genoeg):
1] er moet een universeel onderliggend mechanismen voor zijn dat al aanwezig is

2] dat mechanisme moet geactiveerd worden door de omgeving Mensen in hete gebieden zweten meer. Dat is een cultureel verschil. Het universele mechanisme wordt gevormd door de zweetklieren, maar die vereisen wel dat het warm is om geactiveerd te worden. Ieder mens heeft het vermogen tot delen en coopereren, maar de omgeving moet dit uitlokken. Indien een bepaald soort voedsel zeldzaam is, en niet iedere dag aanwezig is, is

er sprake van high-variance conditions. Deze condities lokken vaak uit dat mensen gaan delen. In low-variance conditions (voedsel wat niet zeldzaam is) gebeurt dat niet. Ieder mens lijkt twee voorplantings-strategieen te kennen; een lange-termijn of kortetermijn strategie. De gekozen strategie hangt af van de zorg van de ouders. Zijn zij warm en zorgzaam, dan wordt de lange-termijn strategie gekozen, ander de andere. Dit leidt tot culturele verschillen tussen bijvoorbeeld Zweden (veel scheidingen) en China (weinig scheidingen). Ieder mens heeft de mogelijkheid fel (met agressie) te reageren op beledigingen of niet. Nisbett formuleerde de culture of honor theorie en stelt dat in culturen waar men meer belang heeft bij een bepaald agressief imago aanzet geeft tot het felle reageren op beledigingen. In culturen waar men bijvoorbeeld kuddes schapen heeft en het risico loopt op dieven, kan het handig zijn de reputatie te hebben dat je met agressie reageert op aanvallen.
>> TRANSMITTED CULTURE

Transmitted culture stelt dat de waarden, ideeen, opvattingen en geloven die kenmerkend zijn voor een cultuur in origine bij tenminste n persoon waren en zich vervolgens verspreidden. Er zijn grote verschillen in wat mensen uit culturen moreel verantwoord vinden. Veel morele waarden zijn zeer specifiek voor n cultuur en een goed voorbeeld van transmitted culture. Ze worden van de ene op de andere generatie doorgegeven en we leren ze van anderen. Het self-concept varieert per cultuur ook sterk. Markus en Kitayama stellen dat personen in alle culturel twee fundamentele cultural tasks kennen:
1] interdepedance : taken die betrekking hebben op je band met anderen

2] independence : taken die betrekking hebben op jezelf dingen die jij wilt In individualistische culturen zijn de indepedance-taken het meest belangrijk; het zelfbeeld wordt gevormd door jezelf. In collectivistische culturen zijn de interdepedancetaken het meest belangrijk; het zelf bestaat alleen maar in relatie to anderen. Triandis maakt een onderscheid tussen:
Individualism / Collectivism : is het een individualistische of collectivistische cultuur? Horizontal / vertical : is het een gelijke of een sterk hierarchische cultuur? Het onderscheid tussen depedance / interdepedance kent drie links met persoonlijkheid: Dependance / interdepedance as trait Dependance vs interdependance wordt gezien als een karakter-trek die anders geuit wordt in verschillende culturen. Difference through transmitted culture Men neemt aan dat het verschil tussen de twee vormen voortkomt uit de manier van opvoeding. Meta-trait Een trek die verbonden is aan een specifieke cultuur en niet overal voorkomt.

Er is veel empirisch bewijs voor de verschillen tussen de twee typen culturen. Individualisten beschrijven zichzelf vaak, terwijl collectivisten hun relatie tot een ander beschrijven. Bovendien varieert de manier waarop ze zich beschrijven op grond van de situatie. Een onderzoek naar acculturalisatie liet zien dat aziatische amerikanen die zichzelf als amerikaan zagen zelfs ietwat overdreven. De aziatische amerikanen die zich wel aziaat voelden gebruikten inderdaad veel meer contextuele beschrijvingen van henzelf (thuis ben ik aardig). Kritiek op de benadering is dat zij te simpel is. Ook al zijn er kwantitieve verschillen (collectivisten hebben het x maal minder over zichzelf), dat hoeft niet op een kwalitatief verschil te duiden. De regel is echter dat collectivisten meer zichzelf in relatie tot hun omgeving beschrijven, terwijl individualisten zichzelf beschrijven. Self-enhancement varieert ook. Amerikanen beschrijven zichzelf als positief, terwijl japanners zich juist negatief afschilderen. Er zijn twee verklaringen voor dit verschil: 1] aziaten willen niet arrogant overkomen, maar ze voelen zich van binnen wel degelijk positiever 2] aziaten voelen zich werkelijk minderwaardig Uit studies blijkt dat het tweede vermoeden waarschijnlijk de juiste is. Naast verschillen tussen culturen zijn er ook verschillen binnen culturen. Deze worden veroorzaakt door onder andere: Social class De sociale klasse van de persoon heeft grote invloed op de manier van opvoeding. Ouders uit een lagere klasse hechten meer waarde aan volgzaamheid en gehoorzaamheid, terwijl ouders uit hogere klassen meer nadruk leggen op zelfstandigheid en individualiteit (let op! correlationeel!). Historical era De tijd waarin men opgroeit bepaalt ook grotendeels hoe men zich ontwikkeld en welke waarden men aanhangt en doorgeeft. De essentie is dat niet iedereen in een cultuur hetzelfde is. Er zijn altijd vele uitschieters rondom een grof gemiddelde. >> CULTURAL UNIVERSALS

De laatste visie, de cultural universals visie, zoekt naar overeenkomsten tussen culturen in de hoop universele eigenschappen van de mens op te sporen. Deze stroming krijgt pas sinds kort aandacht. Zij was nooit populair omdat antropologen kwamen met rapporten over zeer exotische culturen met geheel andere stelsels, en de gedachte dat mens ultiem flexibel was/is. De visie is tegenwoordig getemperd omdat de zgn exotische culturen helemaal niet zo exotisch bleken te zijn. Hier volgen vier voorbeelden dan culturele universaliteit. Een onderzoek liet zien dat mensen over de hele wereld dezelfde voorkeuren hebben voor trekken bij mannen en vrouwen. Er zijn twee verklaringen voor deze sterke overeenkomst:
Stereotype interpretation Mogelijk hebben mannen en vrouwen overal ongeveer dezelfde stereotypen ten opzichte van de feminine en de masculiene rol. Mannen zijn sterker dan vrouwen, en mogelijk leidt dat ertoe dat mannen specifieke rollen krijgen die overal ter wereld gelijk zijn (en hetzelfde voor vrouwen). Real difference interpretation Misschien zijn de stereotypen welk correct? Mannen zijn tenslotte sterker dan vrouwen, en uit studies blijkt dat vrouwen inderdaad emotioneel onstabieler zijn dan mannen.

De expression of emotion blijkt ook in alle culturen gelijk te zijn (mbt de elementaire emoties dan). Ekman toonde, door fotos van de gezichten te laten zien, aan dat mensen overal ter wereld in staat zijn de zes elementaire emoties (fear, anger, disgust, hapiness,

sadness, surprise) te herkennen. Het feit dat bepaalde culturen geen woorden hebben voor, zeg, verdriet, zegt niet dat ze het ook niet ervaren. Het woord leedvermaak is typisch duits/nederlands, maar dat betekent niet dat een amerikaan het niet kan ervaren simpelweg omdat het woord niet in zijn taal zit. Het is verschil tussen experiencing en expressing. De dimensions of personality blijken ook sterk universeel te zijn. De twee dimensies van het model van Wiggins, de circumplex of emotions, blijkt in alle culturen voor te komen bij het gebruik van de evaluatie van een ander. Er zijn verklaringen voor deze universaliteit:
Important aspects Hogan ziet de twee dimensies als elementair bij het beschrijven van de interactie met anderen. De evaluatie van hoe dominant iemand is, komt voort uit de conclusie dat iemand verder is, en de evaluatie van hoe warm/koud iemand is, komt voort uit diens omgang met de sociale omgeving. Evolutionairy perspective Zij die gebruik maakten van goede dimensies om de ander te evalueren overleefden, terwijl zij die dat niet deden uitstierven. Het is belangrijk te weten wie de macht heeft (dominantie), maar ook om te weten wie je kunt vertrouwen (warm/cold) Is persoonlijkheid niet een westers construct? Er is bewijs dat dat niet zo is: Trait terms Andere culturen kennen ook karakter-beschrijvende woorden. Big Five universality De eerste vier trekken van de Big Five blijken in alle culturen voor te komen. Dit kan men bepalen door eerst alle trek-woorden te bepalen in de taal, en die terug te brengen naar de meest elementaire dimensies. De vijfde factor varieert per cultuur.

HOOFDSTUK 18 : STRESS, COPING, ADJUSTMENT & HEALTH (ADJUSTMENT DOMAIN)

Tegenwoordig zijn veel ziekten deels veroorzaakt door gedrag (roken, overgewicht, enz). Health psychology houdt zich bezig met de relatie tussen de geest en het lichaam. Stress is hierbij een belangrijk aandachtspunt, en mensen verschillen in hoe ze met stress omgaan. Die verschillen vormen een belangrijk onderdeel van dit hoofdstuk het zijn individuele verschillen.
>> MODELS OF THE PERSONALITY-ILLNESS CONNECTION

Stress is de subjectieve ervaring die ontstaat als gevolg van situaties die overkomen als oncontroleerbaar of bedreigend. Illness is een meetbare fysieke verandering (koorts, bloeddruk, enz) Er zijn een aantal modellen die aangeven hoe mensen met stress omgaan:
Interactional model (event stress coping (pers) arousal illness)

Persoonlijkheidsfactoren bepalen hoe we omgaan met de stress die ontstaat door objectieve gebeurtenissen die we meemaken. Persoonlijkheid beinvloedt dus niet onze perceptie van de gebeurtenis, maar de strategieen die we gebruiken om de veroorzaakte stress te verwerken. Het ontvangt zijn naam omdat persoonlijkheid de relatie tussen stress en ziekte bepaalt. Iemand met een coping-style (omgaan met stress) die de stress negeert, minder slaapt en zich zorgen maakt, zal eerder ziek worden omdat zijn immuunsysteem minder goed functioneert.
Transactional model (event (pers) stress (pers) coping (pers) arousal illness) Het transactionele model is uitgebreider. Persoonlijkheid beinvloedt hier:
1] coping : de manier waarop mensen omgaan met stress 2] appraisal : de manier waarop mensen de stressvolheid van een gebeurtenis bepalen 3] events : mensen bepalen zelf in welke situaties zij komen (zij selecteren, evoceren en manipuleren)

Niet de gebeurtenis, maar diens interpretatie, veroorzaakt stress, en de manier waarop we met die stress omgaan bepaalt de uiteindelijke reactie. Gebeurtenissen beinvloeden niet slechts mensen, mensen beinvloeden ook gebeurtenissen. Health behavioral model De persoonlijkheid bepaalt niet de directe relatie tussen stress en gezondheid, maar stelt dat persoonlijkheid aanzet tot ongezonde of gezonde gedragingen en daarmee indirect de gezondheid beinvloedt. Predisposition model (predisposition physiological responsiveness illness / personality)

Dit model is eenvoudig. Zij stelt dat we biologische disposities hebben die zowel leidt tot een persoonlijkheidstrek als tot gevaren voor de gezondheid. Een zwak CNS kan leiden tot een neurotische persoonlijkheid en ook tot lichamelijke klachten gerelateerd aan het zwakke CNS.
Illness-behavior model (physical sensation attention (pers) labelling (pers) symptom)

Dit model beschrijft meer hoe mensen omgaan met ziekten. Sommigen weigeren in te geven aan de aandoening, terwijl anderen aandoeningen zien waar ze er niet zijn. Persoonlijkheid beinvloedt hierbij:
1] perception & attention : de aandacht en de perceptie van fysieke sensaties 2] labelling : de labelling van dergelijke sensaties als ziekten 3] gedrag : het opzoeken van een dokter, of juist niet

Maar wat is nu eigenlijk stress?


>> THE CONCEPT OF STRESS

Stress is het gevoel overspoeld te worden door gebeurtenissen die men niet onder controle kan krijgen. Die gebeurtenissen worden stressors genoemd en ze hebben drie kenmerken:
Intensity

Ze zijn extreem in die zin dat ze een gevoel van overspoeling veroorzaken. Het gevoel dat je het niet langer aankan.
Conflict

Ze roepen tegengestelde reacties op. Enerzijds het willen leren voor een opkomende tentamen persoonlijkheidsleer of anderzijds het uitstellen van dat leren.
Uncontrollability

De gebeurtenissen zelf zijn onvermijdbaar en vallen niet onder onze directe controle (zoals een verwacht tentamen dat kunnen we niet vermijden) Wanneer stressors optreden vindt meestal een fight-or-flight response plaats. Dit is een fysieke reactie van het lichaam op de stressor. Als mensen constant worden blootgesteld aan stress, kan dat leiden tot het general adaptation syndrome (GAS). Dat syndroom behelst drie stappen die de gevolgen van aanhoudende stress aangeven:
Alarm stage

Deze fase behelst een simpele fight-or-flight response inclusief alle fysieke veranderingen in het lichaam als gevolg van die response. Als de stressor aanhoudt volgt de volgende fase.
Resistance stage Stress wordt nog bestreden, maar het kost het lichaam grote moeite. De middelen die beschikbaar zijn worden op een te hoge snelheid verbruikt door het lichaam. Blijft de stressor aanhouden, dan volgt de volgende fase. Exhaustion stage De fysiologische voorraden zijn verbruikt, en een persoon raakt vatbaar voor ziekten en aandoeningen omdat het immuunsysteem niet goed meer functioneert.

Maar wat zijn dan belangrijke stressors? Je kunt feitelijk twee typen onderscheiden:
Major life events

Dit zijn gebeurtenissen die tot grote veranderingen leiden. Het overlijden van een familielid, trouwen of promoveren. Dit laat zien dat stress ook kan ontstaan door positieve gebeurtenissen. Ook deze gebeurtenissen voldoen aan de drie kenmerken van stressors.
Daily hassles

De major life events zijn vrij zeldzaam. De meest belangrijke oorzaken zijn waarschijnlijk dagelijkse gebeurtenissen. Onderzoek laat zien dat mensen die veel stressvolle gebeurtenissen (van beide typen) meemaken meer vatbaar zijn voor ziekten. Het immuunsysteem krijgt bij deze mensen grote opdonders als gevolg van GAS. Niet iedereen ervaart dezelfde als een stressor. Sommige mensen vinden een situatie totaal niet vervelend, terwijl anderen het juist extreem stressvol vinden. Wil iemand een gebeurtenis als stressvol ervaren, dan moet voldaan worden aan twee cognitieve gebeurtenissen (Lazarus):
Primary appraisal (threat appraisal)

De persoon bepaalt of de situatie een bedreiging vormt zijn of haar doelen


Secondary appraisal (resource appraisal)

De persoon bepaalt of hij of zij beschikt over de middelen om om te gaan met de bedreiging.

Positieve emoties hebben drie positieve gevolgen voor stress: 1] ze helpen de persoon gebruik te maken van coping strategies 2] ze bieden een korte pauze van de gevoelens van stress 3] ze bieden een pauze waarin resources weer opgebouwd kunnen worden

Volgens Frederickson vergroten positieve emoties het bereik van attentie, cognitie en actie (broad and build model). Men ziet door positieve emoties meer mogelijkheden. Er zijn drie mechanismen onderscheiden die gebruikt kunnen worden om positieve emoties op te wekken in tijden van stress:
Positive reappraisal

Men richt zich op het goede van wat er gebeurt. Dit moet niet te onrealistische gebeuren, want dan is het weer maladaptief.
Problem-focused coping

Indien men enige controle heeft over de situatie (of dat zo ervaart) kan deze strategie gebruikt worden. Men richt zich hierbij zeer concreet op oplosbare sub-problemen. Zelfs bij zeer uitzichtloze situaties (zoals iemand die sterft aan AIDS waarover geen controle mogelijk is), blijkt deze methode toch te kunnen helpen. Men stelt bijvoorbeeld to-do lists op waarop simpele taken, als het verschonen van het bed, staan.
Creating positive events Men creeert positieve gebeurtenissen, bijvoorbeeld door leuke herinneringen op te halen of door humor te gebruiken. >> COPING STRATEGIES AND STYLES

Iedereen ervaart vervelende dingen, maar dat leidt niet bij iedereen tot stress. Er zijn een aantal mechanismen die bijdragen tot een betere, of andere, verwerking van stressvolle gebeurtenissen:
1] attributional style : de manier waarop we oorzaken bepalen van gebeurtenissen

2] management : het beheersen van emoties (of juist niet)


3] disclosure : het spreken over emoties met anderen >> COPING STRATEGIES AND STYLES (ATTRIBUTIONAL STYLE)

Sommige mensen attribueren zien problemen als internal, stable en global (pessimism) terwijl anderen ze als external, unstable en specific zien (optimism). Dit is de attributional style. Men kan dit middels vragenlijsten achterhalen, maar ook met de CAVE-techniek die in staat stelt tot de analyse van geschreven of gesproken teksten. Optimisme en pessisme zijn gerelateerd aan drie andere aspecten:
Dispositional optimism / pessimism

Dispotionele optimisme houdt in dat men verwacht dat de toekomst veel goede zaken, en weinig slechte zaken zal brengen. Dispositionele pessimisten zien het juist tegenovergesteld
Self-efficacy

Sommige mensen verwachten dat hun eigen handelen de uitkomst van gebeurtenissen beinvloedt (high self-efficacy) en dit is gerelateerd aan optimisme. Pessimisten hebben dat gevoel niet zij zien de invloed van het eigen handelen niet (low self-efficacy)
Perceptions of risk

Optimisten schatten de kans consequent te laag in (optimistic bias), terwijl pessimisten de kansen op vervelende gebeurtenissen overschatten (pessimistic bias)

Optimisme correleert met gezond gedrag, zoals gezond eten, sporten en het vermijden van alcohol (let wel: correlatie!). Experimenteel onderzoek liet zien dat dit wel klopt. Pessimisten kregen nie meer ziekten, maar ondergingen vaker accidental deaths. Zij zijn vaker op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats.
>> COPING STRATEGIES AND STYLES (MANAGEMENT)

Sommige mensen onderdrukken emoties veel sterker dan andere (emotional inhibition). Freud zag dit in ieder geval als de oorsprong aller kwaads terwijl huidige psychologen er ook de voordelen wel van inzien. Soms is het belangrijk emoties te onderdrukken, maar het wordt kwalijk als deze onderdrukking chronisch wordt. Inhibitie van emoties heeft verschillende nadelige gevolgen:
Stress

Het onderdrukken van emoties leidt niet het tot het niet langer ervaren van een emotie, maar enkel tot het onderdrukking van de expressie ervan. Dit leidt wel tot een stressresponse en die zijn kwalijk als ze chronisch zijn (dwz: als inhibitie ook chronisch wordt)
Social functions through emotional expressiveness Expressie van emoties is belangrijk om sociale support te krijgen. Als emoties onderdrukt worden, weten naasten niet hoe iemand zich voelt en kunnen niet gerichte emotionele steun bieden. >> COPING STRATEGIES AND STYLES (DISCLOSURE)

Disclosure lijkt op emotionele expressiveness. Het niet delen van innerlijke emoties en problemen met anderen kan leiden tot een toename van de ervaren stress. Pennebaker stelt dat het onderdrukken van deze problemen psychische energie kost. Bij het opkroppen van problemen of geheimen bouwt zich, als het ware, stoom op totdat de ketel barst. Het maakt niet zoveel uit hoe we gebeurtenissen verwoorden; tegen vrienden, in een dagboek of door naar de kerk te gaan als we het maar doen.
>> TYPE A PERSONALITY AND CARDIOVASCULAR DISEASE

Friedman & Rosenman ontdekten dat hartproblemen meer voorkwamen bij mensen die agressief en competatief waren; de type a personality. Het betreft hier een dimensie waarlangs mensen een plaats vinden. Sommigen typische A-karakters, terwijl anderen meer B-karakters (relaxed) hebben en weer anderen zitten ergens in het midden. Het is ook geen enkele trek, maar een syndroom van trekken die samenspelen. Men onderscheidt drie subtrekken:
Competitive achievement motivation

Men werkt hard en probeert te competeren met anderen. Ze presteren het beste als ze moeten strijden tegenover anderen.
Time urgency Type A persoonlijkheden haten het als tijd weggegooid wordt. Tijd = geld, en ze zijn dus altijd gehaast. Rode lichten zijn hun grootste vijanden. Hostility Wanneer ze geblokkeerd worden hun doelen te bereiken, worden ze gefrusteerd en kunnen snel agressief reageren.

Deze constellatie tezamen, de Type A persoonlijkheid, is een aparate risk-factor voor harten vaatziekten. Zij staat dus los van roken, overgewicht of andere zaken. Het is niet zo dat deze persoonlijkheid leidt tot meer roken of vetter eten. Het was echter lastig een relatie te vinden tussen hart- en vaatziekten en de type A persoonlijkheid. Uiteindelijk bleek hostility de doorslaggevende factor te zijn. Zij bleek een grote voorspeller, en niet de andere twee sub-trekken, te zijn van hart- en vaatziekten. De andere twee componenten lijken echter wel van pas te komen bij herstel van dergelijke aandoeningen, want in een vergelijkende studie tussen A en B persoonlijkheden stierven meer type A mensen. Type A mensen bleken echter, als de ziekte overwonnen, wel sneller te genezen en te overleven dan de Type B persoonlijkheden. Maar hoe kan de trek van hostility leiden tot hartproblemen? De sterke emoties die zij losmaakt zorgen voor fight-or-flight responses. Een deel hiervan is een verhoging van de bloeddruk en een vernauwing van de bloedvaten. Dit verhoogd de druk op de bloedvaten, die daardoor eerder slijten. Op deze slijtplekken kunnen vetten blijven kleven waardoor de bloedvaten nauwer worden (arteriosclerosis).

HOOFDSTUK 19 : DISORDERS OF PERSONALITY (ADJUSTMENT DOMAIN)

Een psychological disorder is een patroon van gedrag of ervaring die stressvol en pijnlijk is voor de persoon en die leidt tot problemen in belangrijke levensgebieden. Bovendien is zij geassocieerd met een toegenomen kans op verdere problemen. De definitie van wat nu eigenlijk een psychische stoornis is, heeft gevarieerd door de tijd:
1] madness without loss of reason

2] moral insanity
3] psychopathic personality (gedrag dat tot leed van de persoon en de omgeving leidt)

Abnormal psychology is de studie van verschillende mentale stoornissen. Dit hoofdstuk richt zich op stoornissen in de persoonlijkheid. Psychopathology is hierbij het veld dat zich specifiek richt op de studie en de behandeling van mentale stoornissen. Voor de diagnose maakt men gebruik van DSM-4. Maar wat is nu eigenlijk abnormaal? Er zijn enkele definities:
Statistical definition Abnormaal gedrag is dat wat statistisch gezien zeldzaam is. Deze definitie is gevoelig voor tijd en en cultuur, daar iets wat vroeger zeldzaam was, zoals homo zijn, dat nu niet meer is. Social definition

Abnormaal gedrag is dat wat de samenleving niet toestaat. Deze definitie is gevoelig voor tijd en cultuur, daar iets wat vroeger sociaal niet geaccepteerd was, zoals homo zijn, dat nu wel is.
Psychological definition Abnormaal gedrag is dat wat door de persoon zelf als abnormaal gezien wordt, of dat wat leidt tot sociale problemen. Dit is de huidige definitie.

Een personality disorder voldoet aan de volgende eigenschappen (volgens DSM):


Pattern of experience

Het is een voortdurend patroon van denken en gedrag dat anders is dan wat de cultuur verwacht van het individu. Het beinvloedt tenminste n van deze gebieden:
1] cognition 2] affectivity 3] interpersonal functioning 4] impulse control

Inflexible and pervasive Het patroon is inflexibel en treedt op in een veelheid aan sociale en persoonlijke situaties. High distress Het patroon leidt tot klinisch significante stress en problemen in het functioneren in belangrijke levensgebieden. Stable and long

Het patroon is stabiel en blijft lang bestaan. Vaak vind ze haar bron in problemen in de adolescentie of de vroege volwassenheid.
No other mental disorder

Het patroon wordt niet veroorzaakt door een andere mentale stoornise
No other condition

Het patroon wordt niet veroorzaakt door iets anders, zoals drugs of een ziekte Alle persoonlijkheidsstoornissen leiden tot problemen in de omgang met anderen. Je kunt persoonlijkheidsstoornissen op twee manieren zien:

Categorical view

Een persoon heeft een stoornis, of hij heeft het niet. Hij behoort in de categorie of niet. Dit is de dominante visie binnen de psychopathologie.
Dimensional view Iedere stoornis bestaat uit een continuum met aan de ene kant de gezonde, en aan de andere kant de meest extreme vorm. Mensen varieren in waar ze zich bevinden op dat continuum. Studies ondersteunen het idee dat het dimensies betreft, en dat het een betrouwbare visie is.

Men moet rekening houden met cultuur, leeftijd en geslacht bij de diagnose:
Cultuur

Iets wat hier raar is, hoeft dat niet in andere culturen te zijn. Bovendien kan iemand, bijvoorbeeld een oorlogsvluchteling, erg agressief zijn omdat hij dat wel moest zijn om te overleven.
Leeftijd Leeftijd is ook relevant. Iemand die zijn identiteit aan het bepalen is, of puber is, kan soms overkomen als mentaal redelijk gestoord (hehe). Doorgaans mag men geen diagnose stellen bij mensen jonger dan 18. Geslacht Sommige stoornissen komen bij mannen vaker voor dan bij vrouwen of andersom. >> SPECIFIC PERSONALITY DISORDERS

DSM-IV onderscheidt 10 persoonlijkheids-stoornissen die vallen in 3 groepen:


1] erratic group disorders : wegen om onvoorspelbaar, agressief of emotioneel te zijn

2] eccentric group disorders : wegen om anders te zijn


2] anxious group disorders : wegen om nerveus, bang of stressed te zijn >> ERRATIC

Deze mensen hebben problemen met het beheersen van hun emoties of hun gedrag. 4 typen:
1] antisocial

2] borderline
3] histrionic

4] narcisstic
>> ERRATIC (ANTISOCIAL)

Mensen die antisocial zijn kennen geen interesse in wat anderen voelen. Vaak hebben deze mensen er al last van als ze nog jong zijn. Probleemgedrag wordt in de jeugd vaak een vast patroon. Kinderen die voor het zestiende jaar geen problemen hebben, zullen ook niet snel dit syndroom krijgen, en een groot deel van kinderen die wel gedragsproblemen hebben, ontwikkelen het ook niet (hoe vroeger het optreed, echter, hoe groter de kans early onset).
1] empathy : geen interesse voor wat anderen denken en voelen

2] impulsive : impulsief gedrag (gebrek aan denken voor doen)


3] irritable : snel geirriteerd en agressief

4] reckless : roekeloos en onverantwoordelijk


5] charm : soms gladjakkers die heel charmant lijken

6] remorse : voelen geen schuld of spijt Sommigen hebben problemen met het label antisociaal. In ghettos kan een vorm van antisociaal gedrag juist levensreddend zijn. De term moet dus enkel gebruikt worden als het een werkelijke stoornis betreft, en niet simpelweg een reactie op de omgeving.

>> ERRATIC (BORDERLINE) Borderline wordt gekenmerkt door instability. Hun emoties en relaties zijn onstabiel. Kenmerken:
1] instability : instabiliteit van het gevoelsleven, de identiteit en relaties

2] abandonment : een angst om verlaten te worden


3] agressiveness : de angst tot verlating kan leiden tot agressie

4] self-harm : ze kunnen zichzelf gaan verwonden (bijv uit angst verlaten te worden)
5] emotions : ze kennen sterke emoties, zoals angst, wanhoop en woede

Als deze mensen een betrouwbare en liefhebbende partner vinden, kunnen zij nog een goede relatie ervaren met anderen.
>> ERRATIC (HISTRIONIC)

De histrionic disorder wordt gekenmerkt door drang om aandacht en emotionaliteit, verder:


1] attention : overdreven veel aandacht vragen

2] emotions : overdreven en sterke emoties


3] sexual : sexueel provecerend

4] shallow : ze hebben vaak oppervlakkige opinies die snel veranderd kunnen worden
5] suggestibility : ze zijn zeer vatbaar voor suggestie omdat hun meningen zwak zijn

Het is belangrijk te kijken of het gedrag werkelijk tot problemen leidt, anders is het geen echte stoornis.
>> ERRATIC (NARCISTIC)

De narcistic disorder wordt gekenmerkt door een drang tot erkenning en verder
1] admired : een drang tot admiratie van het zelf (dus ze willen dat anderen hen aanbidden)

2] self-importance : ze vinden zichzelf heel belangrijk


3] empathy : een gebrek aan inzicht in de gevoelens van anderen

4] entitlement : ze vinden dat ze speciale privileges verdienen


5] superiority : ze vinden zichzelf superieur aan anderen

6] narcisstic paradox : ze lijken heel zeker, maar zijn juist uitermate onzeker
7] envy of others : ze zijn snel jaloers op de prestaties van anderen

Deze mensen bereiken, door hun ambitie, vaak hoge posities. Hun persoonlijk leven kent echter veel problemen. Ze kunnen erg boos worden als het niet naar hun zin gaat.
>> ECCENTRIC

Mensen die in deze groep vallen hebben problemen die hen simpelweg anders maken dan andere mensen. De stoornissen die hieronder vallen zijn:
1] schizoid

2] schizotypal
3] paranoid >> ECCENTRIC (SCHIZOID)

Deze term is afkomstig van de term split off. Ze zijn detached van ieder verlangen naar relaties met anderen. Ze hebben totaal geen behoefte aan relaties met mensen en zijn graag alleen:
1] relations : ze hebben geen drang relaties met anderen aan te gaan.

1] pleasure : ze ervaren weinig plezier aan lichamelijke sensaties als eten en sex
2] clumsy : sociaal gezien zijn ze onhandig en ondiplomatiek

3] passive : ze zijn passief tegenover vervelende zaken In sommige culturen gaan mensen zo met stress omdat het lijkt alsof ze schizoid zijn, maar die diagnose is dan dus niet direct.
>> ECCENTRIC (SCHIZOTYPAL)

Deze aandoening wordt gekenmerkt door social anxiousness, en:


1] anxious : ze zijn angstig in sociale situaties, en worden juist steeds angstiger

2] suspicious : ze vertrouwen andere mensen niet snel


3] eccentric : ze worden vaak els excentriek gezien, ze geloven bijvoorbeeld in UFOs ofzo

4] perceptions : ze kunnen hallucinatie-achtige zaken ervaren De schizoid en de schizotypal ervaren dezelfde problemen met relaties. De schizoid ervaart echter geen emotie in relaties, terwijl de schizotypal zich er juist erg ongemakkelijk voelt.
>> ECCENTRIC (PARANOID)

Deze mensen zijn extreem wantrouwig van andere mensen:


1] trust : ze vertrouwen niemand

2] misinterpretation : ze ervaren normale sociale situaties als een bedreiging


3] resentment : ze vergeven of vergeten fouten van anderen niet snel

4] jealousy : ze zijn vaak extreem jaloers


5] argumentative : ze zijn vaak vijandig of onvriendelijk >> ANXIOUS

Mensen met stoornissen in deze groep ervaren stoornissen die gericht zijn op het voorkomen van anxiety. Dit is de neurotic paradox omdat ze, op de manieren waarop ze die anxiety vermijden, juist grotere problemen ervaren. Er zijn enkele typen:
1] avoidant personality

2] dependant personality
3] obsessive-compulsive personality >> ANXIOUS (AVOIDANT)

Mensen voelen zich inadequaat en waardeloos. Kenmerken:


1] inadequacy : ze voelen zich waardeloos en onhandig

2] criticism : ze kunnen heel slecht tegen kritiek


3] avoidance : ze proberen alle situaties waar ze voor gek kunnen staan te vermijden

4] self-esteem : ze hebben een heel laag zelfvertrouwen


>> ANXIOUS (DEPENDANT)

De dependant persoonlijkheid is juist het tegenovergestelde van de avoidant persoonlijkheid:


1] nurturance : ze willen verzorgd worden

2] submissive : ze zijn onderdanig


3] reassurance : zoeken constant bevestiging en steun van anderen

4] initiative : ze nemen zelden het initiatief en zijn het vrijwel altijd eens met anderen
5] independent : ze werken niet goed als ze alleen moeten werken

6] abuse : ze tolereren mishandeling van mensen die hen steunen (zoals de partner)

>> ANXIOUS (OBSESSIVE-COMPULSIVE)

Deze mensen streven naar perfectie:


1] order : ze zijn constant bezig met orde en netheid

2] perfectionist : het zijn perfectionisten tot het extreme


3] devoted : ze zijn gericht op hun werk en zoeken weinig contact

4] miserly : ze zijn gierig


5] rigid : ze zijn rigide en koppig >> DIMENSIONAL MODEL OF PERSONALITY DISORDERS

Maar hoe kunnen we nu het onderscheid zien? Wanneer is iemand wel, zeg, obsessiefcompulsief en wanneer niet? De dimensional view ziet stoornissen simpelweg als normale karakter-trekken die doorgeschoten zijn op drie punten:
Extreme : ze zijn veel extremer

Rigid : ze zijn rigide, moeilijk te veranderen


Maladaptive : ze lijden tot problemen

Bepaalde mixen van trekken, waarbij ook de intensiteit van de trekken varieert, leidt tot bepaalde problemen. Een avoidant disorder komt voort uit een hoge neuroticism en een hoge introversie.
>> CAUSES OF PERSONALITY DISORDERS

Abnormal psychology is een sterk beschrijvend veld. Men beschrijft de problematiek, het zoeken naar de oorzaak is ook belangrijk, maar is wat minder belangrijk. Meestal ziet men een mix van biologische en environmentale zaken als de oorzaak.

Вам также может понравиться