Вы находитесь на странице: 1из 66

5VWO

Bestaansmiddelen
 Bepalen de inrichting van de ruimte
bv agrarisch-, industrie-en stadslandschap

 Veroorzaken een groot deel van de


ruimtelijke interacties door aan-of afvoer van
grond- of hulpstoffen of produkten
 Middelen die de mens gebruikt om te kunnen
voorzien in zijn levensbehoeften

Indeling in 3 hoofdgroepen :
1. landbouw
2. industrie
3. diensten
Criterium/uitgangspunt : het soort produkt dat
geleverd wordt !
 1. primaire sector : produkten worden rechtstreeks aan de
natuur onttrokken
Bv landbouw, visserij, jacht en mijnbouw

 2. secundaire sector: verwerking van produkten uit de


primaire sector tot bruikbare produkten

Bv industrie, bouwnijverheid, gas-,water-, en


electriciteitsbedrijven

 3. tertiare sector : bedrijven die diensten verlenen =


dienstensector
- meer nadruk op formele scholing
- Onderscheid overheidsdiensten en commerciele diensten
 Niet commerciele dienstverlening
 Heeft geen winstoogmerk
 Door de overheid gesubsidieerd
 Ziekenhuizen en verpleeghuizen,
 Brandweer, defensie,
 Gezondheidszorg
 Onderwijs en wetenschap
 sociaal werk,
 religie en cultuur
 Kapitaal : machines, hulpmiddelen, gebouwen
en voertuigen

 Natuur: grond, delfstoffen, water

 Arbeid: alle werkers uit primaire, secundaire


en tertiaire sektor betrokken bij de
produktie = beroepsbevolking
N.B. Werklozen horen ook tot de
beroepsbevolking !!!!
Indeling in :
 Ruwe grondstoffen :onbewerkte grondstoffen
uit de primaire sektor z.a
melk, huiden, wol, graan, ijzererts , ruwe olie
gebruikt door de zware industrie

 Halffabrikaten : reeds bewerkte grondstoffen,


afkomstig van andere industriele bedrijven
bv stalen platen voor de auto-industrie
 Arbeidsintensief : veel arbeid nodig in
verhouding tot andere produktiemiddelen
bv instellingen zoals scholen, ziekenhuizen
en arbeidsintensieve bedrijven
Hoge loonkosten worden gedrukt door:
1. automatisering/mechanisering
2. Verplaatsing naar lage lonen landen

 Arbeidsextensief: minder arbeid nodig in


verhouding tot andere produktiemiddelen.
 In verhouding tot andere produktiemiddelen
veel gebruik van kapitaal :
 Dure installaties
 Machines
 Gebouwen
 Produktie van voedsel door teelt van
gewassen of het houden van dieren

 Omvat 4 agrarische bestaansmiddelen:


1. Akkerbouw,
2.Tuinbouw
3.Veeteelt
4.bosbouw
 Verbouw van :

- Voedselgewassen : granen , aardappels en


oliehoudende gewassen z.a. zonnebloemen

- Niet-eetbare gewassen : katoen, tabak,


hennep
 Vorm van akkerbouw : teelt van groente, fruit
en bloemen
 Kleiner oppervlak [ grondintensief]
 per ha meer gebruik van kapitaal en arbeid
 Het fokken en houden van dieren voor
vlees,
melk ,
eieren,
wol en huiden
In ontwikkelingslanden: ook gebruik van vee
als trekdier !
 Het kweken van bomen

 Produktie van hout


kurk,
hars of
latex [rubber]
= efficientere inzet v produktiefactoren om
lagere kosten en hogere opbrengsten te
bereiken. Door :
 Mechanisering
 Vergroting van de bedrijfsomvang
 Intensivering
 specialisatie
 Vroeger gemengd bedrijf= akkerbouw en
veeteelt

 In rijke landen nu sterke specialisatie

 Specialisatie= concentratie op veeteelt of


akkerbouw. Vaak ook op een produkt. Bv
koeien, varkens, kippen,
tomaten , paprika’s
 Sterke stijging van lonen m.a.g mechanisatie
= vervanging van menselijke arbeid door
machines = sterkere specialisatie

 Intensivering= verhoging van de produktie p/ha door


1.Gebruik kunstmest en bestrijdingsmiddelen en
betere gewassen
2. Kennisvergroting
3. Overschakelen op gewassen die meer
opbrengen
 Intensivering kost geld
 Het gevolg van specialisatie = grotere bedrijven
 Gebruik van veel kapitaal en kennis om een
hoge opbrengst p.ha of per dier te halen

 Maximale benutting v d grond

 Meerdere oogsten

 Intensief gebruik van kunstmest en


bestrijdingsmiddelen
I. Natte rijstbouw op sawa’s

 Drie oogsten per jaar

 Intensieve bewerking van de grond: op een


stukje grond werken veel mensen

 In Zuidoost-Azie
II. Glastuinbouw=

 Kapitaalintensief : vraagt grote investeringen


voor kassen, stookinstallaties, apparatuur
voor beregening, bemesting en
luchtverversing

 Kennisintensief : toepassing en bediening


vereist kennis
III. Intensieve veehouderij
 Kapitaalintensief : produktieverhoging door gebruik van bv
een melkrobot
 Kennisintensief: gebruik van kennis voor optimale
dierverzorging
 Arbeidsintensief
 Produktie van melk
 Veel dieren op een klein oppervlak [ stallen]
 aankoop van voer in grote hoeveelheden
 Produktieverhoging met inzet van kennis en kapitaal
 Bio-industrie : dier is onderdeel van n industrieel proces
 Lokatie: nabij dichtbevolkte steden: gebrek aan grond,
goede afzet – snel transport !
 Inrichting ? Stallen,afrasteringen,afvoerwegen
 Hoge produktie gaat ten koste van
dierenwelzijn

 Bv teveel kippen in een hok, vetmesten van


kippen !!

 De vraag is : “Wat is dierenwelzijn ?”

 Belangentegenstelling boeren t.o.v


dierenbeschermers !!
IV. Biologische landbouw
 Maakt zo min mogelijk gebruik van middelen
die het milieu vervuilen
 Zeer grote omheinde boerenbedrijven/veeranches > 1000 ha
 Weinig kapitaal per ha , lage opbrengsten per ha
 Veel dieren per bedrijf/Veel grond per dier : 10- 20 ha per koe
 Produktie van wol, huiden en vlees
 Komt voor in gebieden met ongunstige natuurlijke
omstandigheden: droge gebieden met steppevegetatie,
onvruchtbare bodems :
 Dunbevolkte gebieden
 Trekwegen voor het vee vanuit de boerderijen naar
dichtsbijzijnde spoorwegstations
 Goed vervoer nodig naar veraf gelegen welvarende dichtbevolkte
gebieden
 Intensievere benutting mogelijk door toepassing van irrigatie en
kunstmest

 Droge gebieden van VS, Australie


I. Bodem
 chemische vruchtbaarheid : voedingstoffen
 fysische vruchtbaarheid : structuur/korrelgrootte :
doorlaatbaar voor lucht en water, vasthouden van vocht ?
 draagvermogen: kan de grond machines dragen ?

II. Relief en grondwater


 grondwater volgt het relief : hogere gebieden= dieper
grondwater.Welk gewas ? Relief bemoeilijkt de bewerking
en oogst en mechanisatie

III. Klimaat : lengte groeiseizoen : gem dagtemp


minimaal 5*C , gem maandtemp 10* C .
Voldoende neerslag ? Droogte ?
I Ontwikkelingen op de markt : wat is de vraag ?

II. De afstand tot de markt:

 Vroeger heel belangrijk vooral bij tuinbouw (bederf produkten !!!)


 Nu minder belangrijk door verbetering infrastructuur, transporttechnologie,
koelwagens

III. Door technische mogelijkheden minder afhankelijkheid v d natuur:

 Kassen
 Kunstmest
 Drainage
 Irrigatie en beregening
 Egaliseren
 Dry farming
 Aanvoer van oppervlaktewater uit rivieren of
grondwater

 Beregening

 In droge gebieden door de hoge verdamping


risico op verzilting !!!
 Vorm van landbouw in droge gebieden

 Gericht op het zoveel mogelijk behouden van


vocht in de bodem door :

 Zoveel mogelijk onkruid verwijderen

 Bij braakligging het oppervlak bedekken met


stro om verdamping tegen te gaan.
 Zelfverzorgend verzamelen = het zoeken van
economische goederen in de natuur.
 Primitieve bestaanswijze bij technisch laag
ontwikkelde volkeren
 Weinig ingericht landschap
 Jagen, vissen, zaden ,vruchten, mijnbouw
 In dunbevolkte gebieden
 Kleine aantallen primitieven bv Papoeas,
Indianen, Pygmeeen
 Ontdekking van ontkiemende zaden tot
plantjes
 Leidde tot het ontstaan van de landbouw
 Hakbouw= eerste primitieve vorm van
zelfverzorgende akkerbouw
 Later brandcultuur, ladangbouw, shifting
cultivation, kostgrondjeslandbouw
 Semi- nomadisch
 In dunbevolkte vochtige tropische gebieden
 Weinig inrichting
 Openkappen en verbranden van bos
 Eenvoudige bewerking
 Tijdelijke akkers !!!
 Lange braakperiode 20-30 jaar zorgt voor
herstel v d vruchtbaarheid
 Shifting cultivation, ladangbouw,
kostgrondjeslandbouw, brandcultuur
 binnenlandbewoners
 Geen gebruik van bestrijdingsmiddelen

 Teelt van gewassen die weinig vragen van de


grond: cassave, aardvruchten

 Geen bemesting nodig ! As zorgt na


verbranding voor vruchtbaarheid
 Zeer arbeidsintensief : steeds een nieuwe
akker aanleggen

 Kan niet worden toegepast bij een grote


bevolkingsdichtheid vanwege de benodigde
lange braakperiode

 Afbranden en kappen leidt niet tot volledig


herstel van het tropisch regenwoud =
secundaire regeneratie
 Semi- nomadisch
 overgang naar de semi -permanente
akkerbouw
 Kenmerk semi- permanente akkerbouw :
door toevoeging van humus kon men langer
op een plek blijven
Pas door het samengaan van veeteelt en
akkerbouw ontstond de permanente
akkerbouw :
-Vee werd mestleverancier en trekdier !!!
 Arbeidsintensief

 Gebieden met grote bevolkingsdichtheid, dus


grote behoefte aan voedsel

 Natte rijstbouw op sawa’s

 Kleine familiebedrijven
Twee typen boeren/ondernemers :
I. Satisficer
 weinig ontwikkeld en is tevreden met zijn
situatie ,zelfvoorzienend
 vrnl in ontwikkelingslanden

II. Optimizer
 Redelijk tot goed ontwikkeld , wil steeds
hogere resultaten en winsten en zoekt steeds
naar verbeteringen [innovaties]
1. Peasant
 Weinig ontwikkeld en tevreden met zijn situatie, =
satisficer
 Sterk emotioneel gebonden aan de grond
 Familie bedrijven , fam leden en vrienden helpen mee
 Zelfvoorzienend, alleen verkoop van overschotten
 Eenvoudige arbeidstechnieken

II. Farmer
 Redelijk tot goed ontwikkeld, meestal een optimizer
 Toepassing moderne produktiemiddelen
 Marktsituatie bepaalt het produktieplan
 Farmer= bedrijfsleider
 Staat open voor innovaties
 Concentratie : samenvoeging van
verschillende ondernemingen /vestigingen
 3 vormen van concentratie :

1. integratie/verticale concentratie

2. parallellisatie/ horizontale concentratie

3. diversificatie
 Opeenvolgende produktie stadia in de
produktiekolom worden samengebracht in
een onderneming [van grondstof tot
eindprodukt]

 Bv Shell v.a. winning ruwe aardolie , transport


en raffinaderij t/m de verkoop van benzine
aan de pomp
 Samenvoeging van dezelfde produktie
aktiviteiten uit verschillende
produktiekolommen in een onderneming

 Vb verschillende suikerfabrieken die vroeger


zelfstandig waren worden samengevoegd
 Nieuwe activiteiten die niets te maken hebben
met de bestaande activiteit worden in een
onderneming samengebracht
 Ontstaat meestal door fusie of overname van
andere tot dan toe zelfstandige
ondernemingen
 Bv Shell ook kleding !
 Concentratie is een vorm van
schaalvergroting
 schaalvergroting geeft schaalvoordelen
= lagere produktiekosten

 voordelen op gebied van


distributie, aankoop van grond- en
hulpstoffen, reclamekosten

 Ontstaan van MNO’s


Bepaald door :
 De eisen die de onderneming stelt =
vestigingsplaatseisen
Bv zijn er veel arbeiders nodig ?

 De kenmerken van een gebied die het


geschikt maken als vestigingsgebied= de
vestigingsplaatsfactoren
bv aanwezigheid grondstoffen,
energiebronnen, transport
 Aanwezigheid van
grondstoffen,halffabrikaten, energie en
transport, afzetmogelijkheden
 Agglomeratiekrachten: de ruimtelijke
nabiijheid van andere producenten en veel
consumenten geeft agglomeratievoordelen
 Bv transportvoordelen door nabijheid van
bedrijven
 Grote arbeids- en afzetmarkt in grote steden
 Aanwezigheid diensten en infrastructuur
 Modernisering van de industrie
 Vroegere industrieen gebonden aan
vindplaats van grondstoffen en/of
energiebronnen
 Bv hoogovens bij steenkoolmijnen omdat
men daarvoor veel steenkool nodig
had.Transport was duur !!
 Door techn vernieuwingen minder steenkool
nodig . Gevolg : verplaatsing hoogovens naar
de kust en langs rivieren
 Footloose industrieen: zijn niet gebonden aan
een bepaalde vestigingsplaats
Andere vestigingsplaatsfactoren zijn
belangrijker geworden:
 Aanwezigheid diensten en kantoren
 Hoog voorzieningen niveau
 Mooie woonomgeving
 Opleidingsniveau v d beroepsbevolking
 Kenniscentra en technische universiteiten
 agglomeratiekrachten
 Vooral na 1990 tertiairisering van de
samenleving = >80% van de totale
beroepsbevolking zit in de tertiaire sektor
Oorzaken :
 Stijgende welvaart = behoefte aan diensten
 Toenemende begeleiding van de produktie bv
distributie -, bank- en verzekeringswezen,
organisatie adviesbureaus, research
 Verzorgingsstaat : voorzieningen om welzijn
v d bevolking te garanderen
 Steden en dorpen hebben een verzorgende
functie voor de omgeving =
verzorgingsgebied
 Hierarchie van centrale plaatsen

 Vestigingsplaatseis = drempelwaarde: min


aantal mensen dat nodig is wil de ec activiteit
rendabel zijn
I. Draagvlak: het aantal potentiele klanten ..>hangt
samen met de consumptieve vraag in het
gebied.Deze is afhankelijk van :
 De omvang v d bevolking
 Het consumptiepatroon v d bevolking
 De samenstelling van de bev naar leeftijd en het
besteedbaar inkomen
II. Reikwijdte: de afstand die klanten willen
afleggen om van een dienst gebruik te maken
= gekoppeld aan relatieve afstand
 drempelwaarde en reikwijdte zijn veranderlijk !!
Vanuit het centrum naar buiten door :
 Ruimtegebrek,verminderde bereikbaarheid,
betere organisatie in een groot gebouw
 Uitschuiving van vrnl winkels naar
nieuwbouwwijken. In de steden blijven de
banken, reisbureaus en uitzendbureaus=
baliefunctie
 Uitschuiving van kantoren= selectief d.w.z
- Nieuwe kantoren a. d rand v d stad
- Grotere kantoren buiten de stad
- Administratie en verzekeringen buiten de stad
- Kantoren waar face to face contacten belangrijk
zijn blijven in de stad.

Вам также может понравиться